Perceptie van omgeving bij mensen met een verstandelijke beperking Onderzoeksrapport door Laura Ubachs
Perceptie van omgeving bij mensen met een verstandelijke beperking
Onderzoeksrapport Laura Ubachs b1142151 Delft, Maart 2009, versie 1.4 Technische Universiteit Delft, faculteit Bouwkunde, leerstoel Architectuur, Explorelab 6
Onderzoeksrapport Dit onderzoeksrapport is een weergave van het afstudeeronderzoek verricht in het kader van Master 3. Het afstudeerproject werd uitgevoerd binnen het afstudeerlab Explorelab van de TU Delft en behoort tot de leerstoel Architectuur. Het afstuderen bestaat uit Master 3 en Master 4 waarbij tijdens de eerste periode de nadruk ligt op het onderzoek en tijdens de tweede periode op het ontwerp. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode maart 2008 tot juni 2008. Dit onderzoek is geschreven als naslagwerk voor architecten die een gebouw ontwerpen voor mensen met een verstandelijke beperking. De conclusies van het onderzoek kunnen dienen als aandachtspunten of richtlijnen bij het ontwerpen voor mensen met een verstandelijke beperking. Het onderzoek is deels georiënteerd op het ontwerp van een dagcentrum, maar de conclusies uit dit rapport kunnen tevens bij het ontwerpen van een andersoortig gebouw voor mensen met een verstandelijke beperking van toepassing zijn. Graag wil ik de mensen bij Ipse bedanken die me geholpen hebben bij het onderzoek: Mijn grootste dank gaat uit naar de groep de Regenboog van Willem Felsoord, die samen met mij de activiteiten hebben gedaan die dit onderzoek maken wat het is. Rotterdam, December 2008, Laura Ubachs
3
Gegevens betrokkenen: Hoofdmentor Naam: Verbonden aan: Afdeling: Leerstoel: Telefoon: E-mail:
Ir. H.A. van Bennekom (Henri) Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde Architecture Materialisatie +31 (0)15 27 84136
[email protected]
Labcöordinator Naam: Dr. J.L. Heintz (John) Verbonden aan: Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde Afdeling: Real Estate & Housing Leerstoel: Design and Construction Management Telefoon: +31 (0)15 27 87949 E-mail:
[email protected] Onderzoeksmentor Naam: Verbonden aan: Afdeling: Leerstoel: Telefoon: E-mail:
Dr. C.J. van Oel (Clarine) Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde Real Estate & Housing Sustainable Housing Tranformation +31 (0)15 27 83938
[email protected]
Studente Naam: Studienummer: Adres: Telefoon: E-mail:
L.J. Ubachs (Laura) b1142151 Zaagmolenstraat 165C2 3036 HK Rotterdam +31 (0)624628795
[email protected]
Mentor Bouwtechnologie Naam: Ir. A.T.M. Westgeest (Guus) Verbonden aan: Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde Afdeling: Building Technology Leerstoel: Milieutechnisch Ontwerpen Telefoon: +31 (0)15 27 89498 E-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave 1.
Introductie
2.
Opzet van het onderzoek a. Onderzoeksvraag en doel b. Opzet van onderzoek: de mosaic methode en contextmapping c. Methoden d. De onderzoeksgroep e. Achtergrond bij onderzoek
3.
Het onderzoek a. Het ideale dagcentrum b. Ruimtelijk inzicht c. Meubilaircollage d. Materiaalcollage e. Associaties binnen omgeving f. Effecten van vorm van ruimte
4.
Conclusies a. Praktische wensen en voorkeuren b. De beleving van ruimte en omgeving c. Oriëntatie d. Smaak
5.
Lijst van aanbevelingen
6.
Evaluatie van het ontwerp
7.
Literatuurlijst
8.
Bijlagen a. Tekeningen van het ideale dagcentrum b. Plattegronden getekend door de deelnemers c. De meubilaircollages d. De materiaalcollages e. Groepsgesprek over het huidige centrum f. Foto’s maquettes
5
Introductie Dit onderzoek is onderdeel van mijn afstudeerproject. Het eindresultaat van het afstudeerproject is een ontwerp voor een dag activiteiten centrum voor mensen met een verstandelijke beperking. De inspiratie om een gebouw te ontwerpen voor mensen met een beperking is mijn broer. Mijn broer had neurofibromatose, een syndroom waarbij zich gezwellen kunnen bevinden op verschillende plaatsen in het lichaam. De gezwellen zijn goedaardig, maar kunnen veel schade aanrichten wanneer ze zenuwen of ander weefsel verdrukken. Zo was mijn broer slechtziend door een gezwel dat tegen zijn oogzenuw drukte en ondervond hij nog andere zowel verstandelijke als lichamelijke belemmeringen door de ziekte. Uiteindelijk heeft een gezwel door verdrukking van de hersens ervoor gezorgd dat mijn broer op 23 jarige leeftijd overleed. Mijn broer, en de andere mensen met een beperking die ik via hem ontmoet heb, hebben een speciale beleving van hun omgeving. Ze reageren anders op prikkels dan mensen zonder een beperking. Vaak is er een overgevoeligheid voor prikkels, in andere gevallen reageren ze niet op prikkels die mensen zonder een beperking niet onberoerd zouden laten. Dat betekent dat wanneer er een omgeving voor mensen met een verstandelijke beperking wordt ontworpen, er rekening moet worden gehouden met deze andere perceptie. Deze uitdaging ga ik aan in mijn afstudeerproject. Uiteraard is het onderzoek gerelateerd aan het afstudeerproject. Doel van het onderzoek is het formuleren van richtlijnen en aandachtspunten die het ontwerpproces bij projecten voor mensen
met een verstandelijke beperking zullen ondersteunen. Deze richtlijnen en aandachtspunten hebben betrekking op aspecten in het vormgevingsproces die anders zijn voor mensen met een verstandelijke beperking door hun andere perceptie van de wereld. Een beter begrip van hun wensen en eisen zal er voor zorgen dat architecten een alternatieve set van criteria kunnen toepassen op het ontwerp, waardoor het ontwerp beter zal passen in de belevingswereld van de doelgroep. Dit onderzoek zal laten zien in welke aspecten deze alternatieve set van criteria afwijkt van de gestandaardiseerde set van criteria die geen rekening houdt met deze specifieke gebruikers. Bij het ontwerpen voor mensen met een verstandelijke beperking zijn er bepaalde aspecten waarvan, reeds voorafgaand aan dit onderzoek, kan worden vastgesteld dat ze van groot belang zijn. Dit zijn daarom de aspecten waaraan bij het onderzoek en/of tijdens het ontwerpproces speciale aandacht zal worden besteed. Het gaat hier om bepaalde aspecten die van groot belang zijn voor mensen met een verstandelijke beperking en de aspecten hebben betrekking op de overgevoeligheid voor bepaalde prikkels bij mensen met een verstandelijk beperking. 1. * Oriëntatie is zeer belangrijk: wanneer iemand met een verstandelijke beperking zich niet goed kan oriënteren veroorzaakt dat onrust of zelfs paniek. Dit impliceert een zekere structuur in het gebouw die oriëntatie vergemakkelijkt. Deze structuur kan gevonden worden in de indeling van het gebouw, maar ook in een goede, beeldende bewegwijzering. In generaliserende termen sprekend, kun je
zeggen dat mensen met een verstandelijke beperking zich voortbewegen in een bekende omgeving volgens van tevoren aangeleerde routes. Dit betekent dat er in een centrum waar ze dagelijks komen het opnemen van herkenningspunten in het ontwerp zal zorgen voor de beste oriëntatie. * Een tweede belangrijk aspect is dat de sfeer in het centrum ontspannen moet zijn. Dit ligt deels aan de begeleiding die ze er krijgen, aan de andere deelnemers en aan de werkzaamheden die ze in het centrum doen, maar ook de vormgeving van het gebouw kan bijdragen aan een ontspannen sfeer.
geïntroduceerd en de achtergronden bij het onderzoek worden beschreven. Vervolgens wordt het onderzoek beschreven. De methoden die gebruikt zijn worden uitgelegd, de resultaten van de oefeningen worden beschreven en geëvalueerd. Hieruit worden vervolgens conclusies getrokken die beschreven worden in vier categorieën: praktische wensen en voorkeuren, de beleving van ruimte en omgeving, oriëntatie en tenslotte smaak. Hierna volgt een evaluatie van het onderzoek met afsluitend een samenvatting.
Uiteraard is er veel bekend over de manier waarop mensen met een verstandelijke beperking de wereld om hen heen zien. Deze informatie is medisch en heeft meestal geen betrekking op specifieke effecten van de gebouwde omgeving op de doelgroep. Bij de introductie van de groep deelnemers, een zeer gevarieerde groep, waarmee dit onderzoek is uitgevoerd zal daarom ook hun medische situatie besproken worden, zodat we inzicht verkrijgen in hun reeds medisch vastgestelde perceptie van de wereld. Het onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd. Als eerste wordt de onderzoeksopzet besproken; de onderzoeksvraag en het onderzoeksdoel worden geformuleerd, andere onderzoeksmethoden waarop dit onderzoek is gestoeld worden aangehaald, de methoden die in dit onderzoek zijn gebruikt worden uitgelegd, de groep waarmee het onderzoek is gedaan wordt
7
Opzet van het onderzoek Onderzoeksvraag en doel Middels deze studie wordt inzicht verkregen in de manier waarop mensen met een verstandelijke beperking hun omgeving ervaren en wat zij zien als de belangrijkste omgevingsaspecten die ervoor zorgen dat zij hun omgeving ervaren als een prettige omgeving. Doelstelling van het onderzoek is het samenstellen van richtlijnen en aandachtspunten die een ontwerper of architect zullen helpen bij het ontwerpen van een omgeving voor mensen met een verstandelijke beperking. De onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd: Wat zijn de belangrijkste vormgevingsaspecten waaraan een omgeving, en specifiek een groepsruimte voor dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking moet voldoen om als prettig te worden ervaren?
8
Onderleggers voor het onderzoek Tijdens de ontwikkelingfase van het onderzoek ben ik op zoek gegaan naar methodes om het onderzoek uit te voeren. De doelgroep die ik onderzoek, mensen met een verstandelijke beperking, zijn net als alle andere mogelijke doelgroepen experts van hun eigen leven, en kunnen ons als ontwerper inzicht geven in wat ruimte en omgeving voor hen is. Daarom is dit onderzoek voornamelijk uitgevoerd met mensen met een verstandelijke beperking en in mindere mate met hun begeleiders, hoewel hun input zeker van invloed is op de onderzoeksresultaten. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen hun ideeën en gevoelens moeilijk communiceren. Daarom zijn traditionele manieren van onderzoek, zoals geschreven interviews of enquêtes geen optie. De methodes voor dit onderzoek moet de zwaktes van de doelgroep ontwijken en ingaan op de krachten van deze groep: fantasie en creativiteit. Er bestaan reeds onderzoeksmethodieken die deze aspecten gebruiken en daarom als onderlegger voor dit onderzoek hebben gediend: de mosaic methode en contextmapping.
onderzoeksmethode ontstaan vanuit de discipline van productontwerp, waarbij geprobeerd worden zaken waarvan de deelnemer zich onbewust is aan het oppervlak te krijgen. Dit gebeurt middels creatieve sessies, die erop gericht zijn kennis op te doen over de context en het gebruik van producten. 2. Met deze twee methoden als onderlegger ben ik begonnen met het formuleren van methoden van studie die op zowel verbale als non-verbale manier de gevoelens van de deelnemers kunnen overbrengen. De methoden hebben als doel een stem te geven aan degene die daar zelf niet toe in staat zijn; de objecten en collages die uit de studie voortkomen zijn mediator tussen mij als onderzoeker en de deelnemers.
De mosaic methode is een aanpak waarbij gekeken wordt naar het perspectief dat kinderen hebben de wereld rondom hen. Bij deze methode worden verschillende aanpakken gecombineerd. Om meer begrip te krijgen voor de manier waarop kinderen hun omgeving zien worden door de kinderen gemaakte foto’s, rondleidingen en tekeningen van plattegronden gecombineerd met gesprekken en observatie. 1. Contextmapping is een tamelijk jonge
9
Methoden In onderstaand overzicht staan de methoden die voor het onderzoek uitgedacht zijn. De oefeningen zijn in vier sessies uitgevoerd als wekelijkse activiteit op een dagbestedingcentrum. In het overzicht wordt telkens de oefening, het doel van de oefening en de verwachting van de oefening beschreven. Tekening maken van het ideale dagcentrum _Oefening: na een groepsgesprek over het ideale dagcentrum, het maken van een tekening van het ideale dagcentrum _Doel oefening: inzicht verkrijgen in wat mensen met een verstandelijke beperking zouden willen als dagcentrum. Wat vinden ze mooi, wat vinden ze belangrijk? Ook uit de manier van tekenen is informatie te halen over in hoeverre en op welke manier ze zich een voorstelling kunnen maken van hun eigen ideeën. _Verwachting: vermoedelijk gaat de groep in op kleine, individuele dingen, zoals de wens van een zwembad, en minder op vormgevingsaspecten. Toch zijn er wel conclusies te trekken, waarschijnlijk algemenere zaken, zoals het gebruik van veel kleur. Plattegrond tekenen van het eigen centrum _Oefening: het tekenen van een plattegrond van het eigen centrum _Doel oefening: inzicht verkrijgen in wat ze belangrijk vinden en wat ze niet belangrijk vinden in hun huidige omgeving; wat ze tekenen is belangrijk, wat ze weglaten is onbelangrijk. De aspecten van hun leven die in woorden misschien niet zo makkelijk aan de oppervlakte komen, kunnen hier tot uitdrukking komen. Daarnaast dient de oefening ertoe inzicht te verkrijgen in hoeverre ze zich een voorstelling kunnen
10
maken van hun eigen omgeving. _Verwachting: ik vermoed dat het ruimtelijk inzicht van mensen met een verstandelijke beperking minder goed is dan dat van mensen zonder een verstandelijke beperking, maar ik verwacht wel enig ruimtelijk inzicht. Hopelijk komen er ook bepaalde aspecten van hun dagelijkse omgeving naar voren die in woorden niet naar voren zouden komen. Moodboards/ materiaalcollages _Oefening: het maken van een collage met (bouw)materialen. Hierbij gaat het om voorkeuren voor hardheid/zachtheid, textuur, kleur, kleurcombinaties, natuurlijk/ onnatuurlijke materialen, koude/warme materialen, glans, dessins/uni etc. De materialen die gebruikt worden zijn materialen die in het echte centrum ook gebruikt zouden kunnen worden: behang, stoffen, vloerbedekking, linoleum, hout, steen, metalen, kunststoffen, riet etc. _Doel oefening: inzicht verkrijgen in de materialen voorkeuren van de mensen met een verstandelijke beperking. Welke materialen kiezen ze? Welke combinaties maken ze? _Verwachtingen: ik vermoed dat de groep over het algemeen de zachtere, warme en kleurige materialen verkiest boven de harde, koude, grijzige materialen. Gesprek over het centrum _Oefening: een individueel gesprek met een verschillende deelnemers over hun centrum. Een vaste vragenlijst is hiervoor opgesteld met vragen die ingaan op positieve en negatieve aspecten van het centrum, hun favoriete plek in het centrum etc. _Doel oefening: inzicht verkrijgen in welke
aspecten van hun eigen centrum ze prettig of onprettig vinden, wat ze belangrijk vinden en wat niet en wat hun favoriete plek is. Door te praten over ruimtes kan uit de antwoorden niet alleen opgemaakt worden wat ze wel en niet fijn vinden, maar ook op welke manier ze een ruimte zien. Associëren ze een ruimte met bijvoorbeeld bepaalde objecten in de ruimte, met een bepaalde activiteit, met een persoon? Is hun associatie voornamelijk functioneel of is het meer zintuiglijk of symbolisch? _Verwachtingen: Aangezien mensen met een verstandelijke beperking erg gevoelig zijn voor zintuiglijke prikkels verwacht ik dat hun associatie met een ruimte ook snel zintuiglijk zal zijn: een ruimte kan
bijvoorbeeld geassocieerd worden met de kleine hoeveelheid licht die de ruimte binnenstroomt of de zachte wanden. Collage maken met plaatjes van meubilair _Oefening: met plaatjes uit bijvoorbeeld een catalogus van een woonwarenwinkel wordt een collage gemaakt. Eventueel kunnen er twee collages gemaakt worden: eerst een met meubilair dat ze mooi vinden, vervolgens een met meubilair dat ze lelijk vinden. _Doel oefening: inzicht verkrijgen in wat ze mooi en lelijk vinden. Het gaat in dit geval over meubilair, maar de smaak die uit de collages spreekt kan ook van toepassing zijn op architectuur.
Een van de deelnemers kijkt naar een maquette
11
_Verwachting: ik verwacht dat er vooral gekleurd meubilair gekozen wordt, en meubilair met een niet al te strakke en kille vormgeving. Kijkdozen/maquettes van ruimtes _Oefening: de deelnemers krijgen een aantal maquettes te zien, die verschillende vormen ruimtes weergeven, met de vraag in welke zij denken dat ze zich het prettigst zouden voelen en waarom. De ruimtes die zij voorgeschoteld krijgen zijn gekozen aan de hand van bestaande ideeën die er zijn over de effecten van bepaalde vormen van ruimtes op de mensen die zich erin bevinden. _Doel oefening: inzicht verkrijgen in wat voor ruimtes mensen met een verstandelijke beperking ervaren als prettig of onprettig. Zijn de ideeën die er zijn over de effecten van de vorm van een ruimte ook toepasbaar op mensen met een verstandelijke beperking of voelen zij dit heel anders aan? _Verwachtingen: aangezien mensen met een verstandelijke beperking heftiger reageren op prikkels dan mensen zonder een verstandelijke beperking, vermoed ik dat ze ook heftiger zullen reageren op de vorm van ruimtes. Een vide zou bijvoorbeeld ervaren kunnen worden als een gat, misschien als iets angstig makends.
12
Evaluatie Bij alle oefeningen hoort een evaluatie: waarom zijn bepaalde keuzes gemaakt? Waarom is iets prettig of onprettig, mooi of lelijk? Inzicht hierin wordt verkregen door een evaluatie met de deelnemer (voor zover mogelijk) Eventueel is het nuttig om een bepaalde oefening twee maal uit te voeren om te kijken of er bij een tweede keer ongeveer dezelfde uitkomsten zijn.
De onderzoeksgroep Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek met een kleine groep deelnemers. De oefeningen zijn gedaan met de groep De Regenboog van het belevingscentrum Willem Felsoord in Delft. De studies hebben vorm genomen als activiteiten, waarbij de deelnemers niet alleen mij van informatie voorzagen maar waarmee zij ook een leuke activiteit deden. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in vier sessies waarbij telkens twee opdrachten werden gedaan. De groep De Regenboog is een gevarieerde, redelijk zelfstandige groep. Medisch gezien bestaat er veel informatie over de manier waarop mensen met een verstandelijke beperking de wereld om hen heen zien. Deze informatie heeft meestal geen betrekking op specifieke effecten van de gebouwde omgeving op de doelgroep, maar kan ons wel inzicht
geven in de associaties die ze maken en de manier waarop ze zouden kunnen reageren op hun omgeving. Daarom volgt een korte omschrijving van de deelnemers en hun ziektebeeld. Helaas bestaat er bij een deel van hen, zoals bij veel mensen met een verstandelijke beperking, geen informatie over de aard en het ontstaan van het ziektebeeld. Wel heeft de groepsbegeleidster bij een aantal van de deelnemers informatie gegeven over hun gedrag in de groep. Om privacyredenen is het niet geoorloofd de namen van de deelnemers te noemen, daarom hebben de deelnemers hier een nummer. Deelnemer 1: Verstandelijke beperking zonder duidelijk oorzaak. Mogelijk is er sprake van een stofwisselingsstoornis. Leeftijd: 24 jaar.
De groepsruimte van de Regenboog
13
Deelnemer 2: Aard en oorzaak ziektebeeld is onbekend. De begeleidster gaf de volgende informatie over zijn gedrag: de deelnemer functioneert op matig / licht verstandelijk gehandicapt niveau. Dit betekent o.a. dat begrippen sterk bepaald worden door rechtstreekse ervaringen via waarneming en hij leert ook van deze ervaringen. Er is een begin van probleemoplossend vermogen, door praktisch en logisch denken. Hij kan niet veralgemeniseren. Hij kan zich inleven in anderen en kan tevens zelf keuzes maken. Deelnemer 3: Heeft een zuurstofgebrek gehad tijdens de geboorte en heeft een aantal ziektebeelden geërfd vanuit de familie. Hoogstwaarschijnlijk heeft deze deelnemer MCDD (Multiple Complex Development Disorder, Meervoudige complexe ontwikkelingsstoornis). MCDD is een aanverwante stoornis van autisme, waarover weinig bekend is. Aangenomen wordt dat het te maken heeft met een stoornis in de informatieverwerking in de hersenen in combinatie met reactie op prikkels uit de omgeving. MCDD toont niet alleen kenmerken zoals gezien bij autisme, maar ook kenmerken die aangetroffen worden bij angststoornissen en schizofrenie. Vaak functioneren mensen met MCDD goed in de geborgenheid en veiligheid van een één-op-één relatie met volwassenen, maar komen in de problemen bij meer complexe sociale situaties. Belangrijk in de ontwikkeling van mensen met MCDD is het bevorderen van cognitieve vaardigheden en het leren
14
toepassen daarvan. Voorwaarde hiervoor is het scheppen van een veilig klimaat. Mensen met MCDD houden star vast aan vaste gewoontes en patronen. Achter deze starheid ligt angst, die versterkt wordt als de starheid wordt benaderd als koppigheid. 3. Deelnemer 4: Aard en oorzaak ziektebeeld is onbekend. De begeleidster gaf de volgende informatie over haar gedrag: De deelneemster functioneert op matig verstandelijk gehandicapt niveau. Ze is bekend met gedragsproblemen. Ze kan erg achterdochtig zijn, denkt vaak dat er over haar gepraat wordt in negatieve zin , ze betrekt alles op zichzelf. Ze vraagt veel bevestiging en bemoeit zich graag met anderen. Ook is ze snel afgeleid. Bij het plannen van taken heeft ze hulp nodig van de groepsleiding en heeft daarbij veel positieve waardering nodig. Deelnemer 5: Deze deelnemer is autistisch, de oorzaak hiervan is in zijn algemeenheid niet bekend. Over autisme kan in het algemeen het volgende gezegd worden: Autisme is een diepgaande ontwikkelingsstoornis die de sociale interactie en de communicatie belemmert en beperkt en zich steeds herhalend gedrag veroorzaakt. De stoornis begint al voor het derde levensjaar en kan niet genezen worden. Autisme wordt als onafhankelijk van de intelligentie beschouwd. De waarnemingen van mensen met autisme bestaan uit losse fragmenten met weinig verband. Daardoor is het voor hen ook
moeilijk om het grote geheel te zien. Communicatie is vaak een probleem: taal vormt meestal geen probleem voor mensen met autisme en een normale begaafdheid, maar het toekennen van een betekenis aan woorden is wel een probleem. Stereotyp gedrag of herhaling van
handelingen, ritueel of dwangmatig gedrag komt veel voor (vooral gedurende de kindertijd). Vooral autisten met een verstandelijke handicap kunnen erg dwangmatig vasthouden aan bepaalde gewoontes. In het hoofd van een autist is het
De entreehal van Willem Felsoord
15
een chaos: drukte, onregelmatigheid en (onvoorspelbare en plotselinge) veranderingen zijn voor autisten een zware belasting. Zij hebben voortdurend structuur nodig. Die kunnen ze zelf niet aanbrengen en moet hen dus door de omgeving worden aangereikt. De stoornis binnen de sociale interactie is vaak het opvallendste kenmerk van autisme. Voor mensen met autisme kunnen dit soort zaken erg moeilijk zijn, omdat er voor sociale interacties geen duidelijke en vaste regels zijn en zij dus weinig houvast hebben. Door hun probleem met empathie is het ook erg moeilijk voor hen om zich in de gevoelens en gedachtegang van de ander te verplaatsen. Ook zijn mensen met autisme zelf niet goed in het verwoorden van hun gevoelens, omdat deze veel te abstract zijn om daar een concrete betekenis aan toe te kennen. 4. Het gebouw waarin de groep hun dagbesteding doet is een onlangs gerenoveerd en uitgebreid pand aan de rand van Delft, in het groene gebied de Delftse Hout. De deelnemers van Willem Felsoord konden het nieuwe centrum in 2007 weer betrekken. Architectenbureau Möhn en Bouman heeft het gebouw dat eerst saai en verouderd aandeed een nieuwe jas van riet gegeven. Dit materiaal zorgt voor een gevoel van geborgenheid. Het riet zit niet alleen op het dak, maar is waar dat mogelijk was ook doorgezet tot aan de grond zodat het ook aangeraakt kan worden. Een uitbereiding aan de achterzijde zorgt ervoor dat alle groepsruimtes nu een eigen toegang tot buitenruimte hebben. Aan de centrale entreehal zijn een aantal spannende
16
details toegevoegd die de deelnemers op een positieve manier moeten prikkelen: er staat een grote, door de deelnemers gemaakte boom, en de trap naar de bovenverdieping loopt spannend door de ruimte, met halverwege een uitkijkpost op de plek waar elke dag de busjes aankomen. Ook is er boven in een wand een spleet transparant gemaakt zodat je “stiekem” naar beneden kunt kijken.
Achtergronden bij het onderzoek Het onderzoek gaat niet altijd zozeer om het naar voren brengen van ideeën of meningen over specifieke zaken, hoewel deze bevindingen wel van praktische hulp zullen zijn tijdens het ontwerpproces. Het onderzoek is meer gericht op het naar de oppervlakte brengen van de wijze waarop zij de wereld zien en de manier waarop ze hun gedachten en gevoelens communiceren. Op die manier kan inzicht verkregen worden in wat een ruimte of omgeving voor hen betekent en uit welke onderdelen hun omgeving is opgebouwd. Dit inzicht kan van wezenlijk belang zijn voor een beter begrip van hun wensen en eisen aan een omgeving. Wanneer de ontwerper begrip heeft van hun belevingswereld zal dit ervoor zorgen dat een veel meer op de doelgroep gerichte architectuur kan ontstaan.
17
Onderzoek Voor het onderzoek zijn een aantal opdrachten gedaan met een groep mensen met een verstandelijke beperking. In dit hoofdstuk zijn de opdrachten, hun resultaten en de evaluatie van deze resultaten beschreven. Niet alle deelnemers waren bij elke oefening aanwezig. Het ideale dagcentrum Bij deze oefening zijn na een groepsgesprek over het ideale dagcentrum tekeningen gemaakt van dat ideale dagcentrum. Het doel van de oefening is inzicht te verkrijgen in wat mensen met een verstandelijke beperking zouden willen als dagcentrum. Wat vinden ze mooi, wat vinden ze belangrijk? Ook uit de manier van tekenen is informatie te halen over in hoeverre en op welke manier ze zich een voorstelling kunnen maken van hun eigen ideeën. In bijlage a. zijn alle tekeningen te vinden. Tekening 1 van Deelnemer 1
18
Deelnemer 1: Tekening 1: Deze tekening laat de gevel van het ideale dagcentrum van deze deelnemer zien. Opvallend is dat het ontwerp symmetrisch is: de deur zit in het midden, aan beiden kanten bevinden zich twee vensters. Misschien dat dit voor haar het stereotyp beeld van een gebouw is. De deelnemer was er heel duidelijk in dat ze geen puntdak maar een plat dak wilde. Alle elementen in de gevel hebben een andere kleur: ze wil veel kleur in het ideale dagcentrum. Boven op het gebouw moet de naam van het dagcentrum komen, zodat iedereen het kan herkennen. In dit geval is dat de naam van het centrum dat ze nu bezoekt. Na de vraag wat je achter het raam ziet, wat er binnen gebeurt, tekende ze een bank met kussens: lekker zitten en ontspannen is belangrijk. In het raam eronder is een oven met een taart getekend, want bakken vindt de deelnemer leuk. In de tekening komt duidelijk de
dualiteit tussen rusten en actief zijn naar voren. Tekening 2: De tweede tekening van deze deelnemer is een tekening van een terras. Het is duidelijk dat het terras dat zich bij Willem Felsoord bevindt deze deelnemer goed bevalt, ze vindt het alleen te saai qua kleuren. Daarom tekent ze voor haar ideale centrum een terras met allerlei kleuren: de balustrade, de tegels en de muren hebben alleen een andere kleur. Opvallend is dat het terras getekend is als een plattegrond, terwijl er bij de oefening waarbij plattegronden getekend zijn (zie later) dit grote problemen opleverde. Tekening 3: Deze tekening bouwt voort op de vorige tekening en is weer een tekening van het terras, maar nu van de dingen die zich op het terras bevinden: gekleurde parasols en ligbanken. De deelnemer vertelt uitdrukkelijk bij haar tekening dat de parasols gekleurd moeten zijn: de parasols bij Willem Felsoord zijn grijs en dat vindt ze niet leuk. Het feit dat ze ligbanken tekent wijst erop dat ze lekker liggen en rusten zeer belangrijk vindt. Deelnemer 2: Tekening 1: De eerste tekening die deze deelnemer gemaakt heeft is een tekening van een lift. De lift is duidelijk zeer belangrijk voor deze deelnemer, hoewel hij goed ter been is. Volgens de begeleiding neemt hij elke dag de lift, omdat hij dat leuk vindt. In de lift zijn 3 knoppen voor de verdiepingen te zien, de deelnemer laat weten dat dat ook het aantal verdiepingen is dat het ideale dagcentrum mag hebben. Tekening 2: Hier heeft de deelnemer de gevel van zijn ideale dagcentrum getekend. Het centrum heeft iets weg van
het stereotype huis. Hoewel de deelnemer zegt een plat dak te willen, tekent hij een puntdak. De gevel is, net als de gevel van deelnemer 1, symmetrisch: in het midden zit een deur die geflankeerd wordt door ramen. Over de materialisatie is de deelnemer zeer duidelijk: hij wil groene bakstenen, een aparte keus. Na een vraag over wat er rondom het centrum is, tekende de deelnemer nog een klein gebouw. Dit zou erop kunnen wijzen dat hij het centrum graag zou zien in een bebouwde omgeving. Deelnemer 3: Tekening 1: De eerste tekening van deze deelnemer is een tekening van een zwembad. Het rechthoekige zwembad is, net als de tekening van Deelnemer 5 als een plattegrond getekend. Er zit een springplank bij het zwembad en er zit een persoon in het water. Tekening 2: De tweede tekening van deze deelnemer is een tekening van een gebouw. De deelnemer wil 2 puntdaken, een grote en een kleine, in verschillende kleuren. Ook de ramen hebben allemaal verschillende kleuren. Wat voor de deelnemer ook belangrijk is, is het grote pad ernaartoe. Deelnemer 4: Tekening 1: Net als de andere deelnemers tekent deze deelnemer de dingen die ze graag in haar ideale centrum wil, niet zozeer hoe dit eruit moet zien. Ze wil: een zwembad, eendjes, wolken en een vierkant gebouw. Het zwembad is ovaal. Er zwemmen meerdere lachende mensen in wat erop kan wijzen dat ze zwemmen vooral ziet als een leuke bezigheid waarbij je gezellig
19
Tekening 2 van Deelnemer 4
met anderen bent, en minder als een manier van bewegen. Het is dus vooral ontspanning. De eendjes zijn een moedereend met drie jongen. Dat ze deze tekent kan naar mijn idee breder geïnterpreteerd worden dan alleen de wens van eenden, maar als de wens om dieren of zelfs eenvoudig de wens om bewegende/levende dingen in de buurt te hebben. Het gaat vooral om het hebben van een bezigheid waarbij je niets anders hoeft te doen dan te kijken. De wolken kunnen slaan op het verlangen naar buiten te kunnen of naar buiten te kunnen kijken. Het meemaken van de seizoenen en het zien van de natuur dragen bij aan de oriëntatie in tijd. Tekening 2: De tweede tekening van deze deelnemer is de gevel van het ideale dagcentrum. De gevel bestaat uit kleurige vlakken, grotendeels rechthoekig, soms ook driehoekig. Vooral de vele kleuren zijn opvallend. Onder de tekening heeft ze geschreven: “Het is hier mooi muur”, de
20
gevel die ze getekend heeft bevalt haar duidelijk. Deelnemer 5: Tekening 1: De deelnemer heeft een zwembad getekend, dat wil hij graag in zijn ideale dagcentrum. Het zwembad is van boven getekend, als een plattegrond (zonder dat dit aan hem gevraagd werd, op deze manier is een zwembad misschien wel het makkelijkst weer te geven). In het zwembad zien we 6 trappen en nog 2 versiersels, de deelnemers wist zelf ook niet wat dit precies moesten voorstellen. De vele trappen zouden erop kunnen wijzen dat hij het belangrijk vindt het zwembad weer uit te kunnen wanneer hij wil, of misschien kent hij een groot zwembad met veel trappen. In het zwembad bevinden zich geen mensen. Het zwembad is rechthoekig, in tegenstelling tot het ovale zwembad van Deelnemer 4. Tekening 2: Op de andere tekening is een zolder getekend. De deelnemer wil graag
een zolder in het dagcentrum. Op deze zolder ligt speelgoed en er is een stoel: je kunt er dus spelen en zitten. De zolder is waarschijnlijk bedoeld als een plek waar de deelnemer zich even rustig kan afzonderen en ontspannen of spelen. Evaluatie van de opgave Een aantal onderwerpen keren bij meerdere deelnemers terug, waardoor het aannemelijk is dat deze onderwerpen belangrijk voor hen zijn. We zien bij drie van de deelnemers de wens van een zwembad. Blijkbaar vinden ze zwemmen een zeer prettige bezigheid, en bij het ontwerp van een dagcentrum zou daarom gekeken kunnen worden naar de inpassing van een zwembad in het programma of de keuze voor een locatie in de buurt van een bestaand zwembad. Een ander aspect dat meerdere malen
terugkeert is de dualiteit tussen rust en activiteit. De mogelijkheid te kunnen kiezen tussen actieve en passieve activiteiten is belangrijk voor de deelnemers. Daarnaast komt ook een aantal keren het thema buitenactiviteiten terug, bijvoorbeeld bij de tekeningen van de eenden en het terras. Het thema kleur zien we ook meerdere keren terugkeren. Kleur zorgt ervoor dat de omgeving interessant en niet saai is. Tenslotte hebben twee deelnemers bij het uitbeelden van de gevel van het dagcentrum een symmetrisch geheel getekend. Dit zou kunnen komen door een stereotype beeld dat ze hebben van gebouwen, maar zou ook kunnen wijzen op een voorkeur voor symmetrische composities. Dit is echter niet aannemelijk aangezien de deelnemers in hun andere tekeningen geen symmetrie laten zien.
Tekening 2 van Deelnemer 5
21
Ruimtelijk inzicht Bij deze oefening is aan de hand van een voorbeeldplattegrond uitgelegd wat een plattegrond is en hoe je deze tekent: het is alsof je van bovenaf naar een gebouw kijkt, alsof je het gebouw doorsnijdt. Je tekent de muren als een dubbele lijn en de ramen als een enkele lijn. De tafels, stoelen en kasten teken je alsof je er van boven op kijkt. Voor veel deelnemers was de opdracht om een plattegrond te tekenen van Willem Felsoord te moeilijk en gingen ze gewoon verder met de tekeningen van het ideale dagcentrum. Al snel bleek dat het tekenen van een plattegrond van een hele verdieping veel te moeilijk was, dus hebben we geprobeerd een plattegrond van de groepsruimte te tekenen. Alleen deelnemer 1 kon iets tekenen dat op een plattegrond lijkt (zie bijlage b.). Hierbij heeft ze de wanden en vensters getekend zoals uitgelegd en dit klopt ook redelijk met de werkelijke situatie. Met een voorbeeld van een tafel in een plattegrond erbij heeft ze geprobeerd deze ook in haar plattegrond te tekenen. Het rechthoekige tafelblad is goed getekend, maar op de hoeken zien we toch weer tafelpoten De plattegrond van Deelnemer 1
22
uitsteken. Ruimtelijke inleving is duidelijk een probleem. Na de tafel tekende ze de kast en de computertafel in aanzicht. Dit voorbeeld verteld ons dat het inbeelden van een ruimte in plattegrond niet goed gaat. Het inbeelden van de gehele indeling van een gebouw gaat al helemaal niet. Na het tekenen zijn er aan de deelnemers een aantal vragen gesteld om het ruimtelijk inzicht te testen. Op de vraag aan te wijzen waar de gymzaal zich bevindt, (dit is naast de ruimte waarin wij ons bevonden) wees iedereen een andere richting uit, slechts een deelnemer wees de goede richting uit. Na nog een aantal dergelijke vragen was duidelijk dat de deelnemers zich niet op deze manier oriënteren kunnen. Bekend is dat veel mensen met een verstandelijke beperking zich in bekende omgevingen oriënteren aan de hand van herkenningspunten en aangeleerde routes langs deze herkenningspunten. Dit betekent dat bij het ontwerpen voor deze doelgroep herkenningspunten in het gebouw belangrijker zijn dan een logische en gestructureerde routing. Voorwaarde om een route uit het hoofd te leren is wel dat de route niet te ingewikkeld is.
Meubilaircollage Bij deze oefening waren helaas maar twee deelnemers aanwezig. Bij de oefening zijn plaatjes die geknipt werden uit een meubilaircatalogus op een vel geplakt. Tijdens de oefening ontwikkelde zich een werkwijze waarbij de deelnemers de collage zagen als het inrichten van het dagcentrum of een huis: wat hebben we allemaal nodig? Op die manier konden de deelnemers zich makkelijk inleven in de oefening en was de keuze voor bepaald meubilair makkelijker. De oefening begon met de keuze van de kleur van het vel waarop de collage gemaakt werd. Beide deelnemers kozen voor een primaire kleur, hoewel ze ook konden kiezen voor wit, zwart en grijs. In bijlage c. zijn beide collages te zien. Deelnemer 4: Deze deelnemer koos een geel vel. Bij de collage heeft ze onderscheid gemaakt tussen de plaatjes van meubilair dat ze mooi vindt en meubilair dat ze niet mooi vindt. Opvallend aan de collage zijn de felle primaire en secundaire kleuren in wat de deelnemer benoemde als de groepsruimte: er is een blauwe stoel, een rode tafel, een groene vaas met bloemen en een oranje gereedschapsdoos. Daarnaast zien we een aantal meer natuurlijk gekleurde meubels: een houten kast, houten stoelen en een bank met bloemmotief. De gekozen lampen zijn niet kleurrijk. De staande lamp is gekozen voor zijn vorm: die is anders en daardoor mooi volgens de deelnemer. De hanglamp is gekozen omdat deze praktisch is volgens de deelnemer: de hanglamp kan goed boven de tafel, dan heb je daar veel licht. Ook de gereedschapskist is, naast de oranje
kleur, gekozen omdat deze handig is. De slaapkamer, bestaande uit een bed, dekbed en spiegel is zwart-wit. Weer zien we een bloemmotief. De combinatie die de deelnemer maakt voor de slaapkamer laat zien dat er niet zomaar een paar plaatjes bij elkaar geplakt worden, maar dat er uitdrukkelijk gelet wordt op wat mooi bij elkaar past. De deelnemer heeft hier zeker enig gevoel voor. Deelnemer 4 heeft ook bestek op de collage geplakt, wederom om de reden dat dit handig is. Daarnaast is er een schilderij, want schilderijen zijn leuk. Op dit schilderij is een vaas met bloemen afgebeeld, want, zoals de deelnemer uitlegt, bloemen zijn fijn. De vormgeving van de meubels zijn, met uitzondering van de bank en de hanglamp, redelijk strak. De meubels die de deelnemer gekozen heeft hebben een zekere overzichtelijkheid door hun strakke vormgeving. Door de combinatie van felle kleuren en het hout is het geheel toch weer speels. Deelnemer 4 heeft aan de linkerkant van het vel een aantal meubels opgeplakt die ze niet mooi vindt. Een duidelijk uitleg waarom ze deze meubels koos kon ze meestal niet geven. Alleen bij het hemelbed was ze hierin zeer duidelijk: “Het is net een gevangenis, daar zit je in opgesloten.” Deelnemer 5: De collage van Deelnemer 5 is gemaakt op een rood vel. Deze deelnemer heeft een duidelijke voorkeur voor de kleur rood. Dat is ook terug te zien in de keuze van de meubels: een groot deel is rood, 2 rode banken, een rode knuffel en rode gordijnen. Verder zijn de gekozen meubels zwart of wit, met uitzondering van het
23
De meubilaircollage van Deelnemer 5
24
tapijt: dat mag volgens de deelnemer veel kleuren hebben. Dat de deelnemer zo vasthoudt aan de kleurcombinatie roodwit-zwart is waarschijnlijk een uiting van zijn autisme. De vormgeving van de gekozen meubels is strak en gestructureerd. Nergens zien we versieringen en de meubels zijn zeer rechthoekig, met uitzondering van de koeienleren poef die waarschijnlijk gekozen is vanwege de kleur en niet om de vorm. Naast de strakke rood-zwart-witte combinatie is er ook een plant: volgens de deelnemer is het belangrijk dat er planten in een ruimte staan. Het schilderij van de Eiffeltoren is gekozen omdat de deelnemer een grote voorliefde heeft voor Frankrijk: hier gaat hij elk jaar op vakantie en praat hij voortdurend over.
materialen en bloemmotieven. Vooral Deelnemer 4 legt de nadruk op de praktische kant van de meubels en objecten. Duidelijk is het van belang dat de omgeving handig is, dat de deelnemers niet beperkt worden door onpraktische zaken in hun omgeving. Wanneer dat wel zou gebeuren zou dit onrust of paniek kunnen veroorzaken.
Evaluatie: Bij beiden deelnemers is een zeker gevoel of voorkeur voor bepaalde kleurcombinaties te zien. Dit betekent dat bij het ontwerpen van een ruimte voor mensen met een verstandelijke beperking aandacht besteed zal moeten worden aan de kleuren en de combinaties. Kleur is overduidelijk belangrijk voor de deelnemers, dat blijkt ook uit de andere oefeningen. De vormgeving van de gekozen meubels is over het algemeen vrij strak en streng: vermoedelijk zorgt deze strengheid voor een zeker overzicht. De strengheid wordt verbroken door het kleurgebruik, maar de overzichtelijkheid blijft. Beide deelnemers kiezen bepaalde objecten of meubels die de natuur naar binnen halen: planten, bloemen, natuurlijke
25
De materiaalcollage van Deelnemer 4
Materiaalcollage Voor het maken van een materiaalcollage zijn verschillende materialen verzameld: behang, hout, linoleum, gordijnstoffen, metalen, stukken tapijt en vloerbedekking. Bij de keuze voor deze materialen is erop gelet dat er voldoende keus was in hardheid/zachtheid, textuur, kleur, kleurcombinaties, natuurlijk/onnatuurlijke materialen, koude/warme materialen, glans, dessins/uni etc. Ook bij deze oefening waren slechts twee deelnemers aanwezig. Allereerst werden de materialen die de deelnemers mooi vonden bij elkaar gezocht. Deze materialen werden met elkaar vergeleken, gecombineerd en heroverwogen, totdat er een definitieve keuze gemaakt was. De materialen zijn op een foamboard
26
geplakt in een door de deelnemer gekozen compositie. In bijlage d. zijn beide collages te zien. Deelnemer 4: Deelnemer 4 laat in haar materiaalcollage net als bij de meubilaircollage een gevoel voor kleurcombinaties zien. Blauwtinten worden gecombineerd met bruintinten. Ook hier zien we de combinatie van zwart en wit, die ook al naar voren kwam bij de “slaapkamer” in de meubilaircollage van deze deelnemer. Natuurlijk aandoende materialen hebben de voorkeur: er is hout, een suèdeachtige stof en verschillende soorten behang met bloemmotieven. Het gekozen behang heeft veel textuur in is zacht: het is prettig om aan te raken. Bij de keuze voor vloerbedekking wordt een
stuk hoogpolig en zacht tapijt gekozen. De compositie van de materialen is strikt: er zijn drie rijen met achtereenvolgens 3, 2 en 3 materialen. Deelnemer 5: De materialen op de collage van Deelnemer 5 zijn onderling zeer verschillend: er zijn veel kleuren, texturen en motieven. Opvallend zijn de 3 hoogpolige stukken tapijt die de deelnemer gekozen heeft, deze bevallen hem duidelijk. De linker onderhoek van de collage laat wederom een gevoel voor kleurcombinaties zien: een grijsblauw stuk tapijt wordt gecombineerd met een in grijstinten gestreept stuk behang, een lichtblauw gebloemd stuk behang en een stuk lichtgekleurd hout. Deze deelnemer heeft wél gekozen voor een stuk bouclé tapijt. Deze kiest hij omdat “het zo’n mooie kleur heeft”. In vergelijking met de strakke en gestructureerde meubilaircollage die deze deelnemer gemaakt heeft, is zijn materiaalcollage veel minder gestructureerd: er is geen voorkeur voor een aantal bepaalde kleuren of texturen. Ook de compositie van de materialen is niet gestructureerd, maar speels. Evaluatie: Ook bij deze oefening is bij beide deelnemers wederom een zeker gevoel voor kleurcombinaties te zien. Beiden kiezen het hoogpolige tapijt, zachte materialen hebben de voorkeur, net als textuurrijke materialen. Metaal wordt door beide deelnemers niet verwerkt in de collage. Bloemmotieven en andere motieven zien we in het behang terug. Wederom is het gebruik van veel kleur en enigszins natuurlijke materialen opvallend.
27
Associaties binnen omgeving Om inzicht te verkrijgen in de manier waarop de deelnemers hun omgeving zien hebben we een groepsgesprek gehouden over Willem Felsoord en de ruimtes waarin de deelnemers regelmatig komen. Door het groepsgesprek wordt niet alleen inzicht verkregen in welke aspecten van hun eigen centrum de deelnemers prettig of onprettig vinden, wat ze belangrijk vinden en wat niet en wat hun favoriete plek is. Door te praten over ruimtes kan uit de antwoorden niet alleen opgemaakt worden wat ze wel en niet fijn vinden, maar ook op welke manier ze een ruimte zien. Associëren ze een ruimte met bijvoorbeeld bepaalde objecten in de ruimte, met een bepaalde activiteit, met een persoon? Is hun associatie voornamelijk functioneel of is het meer zintuiglijk of symbolisch? Gestelde vragen en hun doel 1. Hoe vinden jullie het hier? Doel van de vraag: introductie in het gesprek: tijdens eerdere oefeningen is gebleken dat ze allen het centrum ervaren als een fijne omgeving, dus hun antwoord op deze vraag is al gegeven. Hopelijk wordt er antwoord gegeven op de vraag waarom ze het er prettig vinden. 2. Komen jullie ook in andere groepenruimtes? Doel van de vraag: het uitlokken van uitspraken over ruimtes: hoe praten ze over een ruimte waar ze zich op dat moment in bevinden? Kunnen ze zich een duidelijk beeld maken van de ruimte zonder er aanwezig te zijn? Op welke manier kijken ze naar de ruimte? Welke associaties maken ze? 3. Hebben jullie een favoriet plek hier?
28
Doel van de vraag: inzicht verkrijgen in wat ze fijn vinden in hun centrum. Wat is voor hen het belangrijkst in het centrum? Wat maakt het zo’n fijne plek? Daarnaast doen de deelnemers in hun antwoord wederom uitspraken over ruimtes. 4. Is er ook plek in het centrum die jullie helemaal niet leuk vinden? Doel van de vraag: Inzicht verkrijgen in wat hen niet bevalt in het gebouw, wat zijn de aspecten die ervoor zorgen dat ze iets niet leuk of fijn vinden? Daarnaast worden er wederom uitspraken gedaan over ruimtes. 5. Is er nog iets dat ik moet weten als ik een dagcentrum ga ontwerpen? Doel van de vraag: Afsluitende vraag. De prognose voor deze vraag is dat zaken aan het licht zullen komen die eerder nog niet onderwerp van gesprek waren en dat hier duidelijk wordt wat de deelnemers het meest belangrijk vinden in een dagcentrum. Het volledige groepsgesprek is te vinden in bijlage e. Evaluatie van het groepsgesprek: In het gesprek waren er een aantal onderwerpen waarop een aantal keer werd teruggekomen. Dit zijn de onderwerpen die belangrijk zijn voor de doelgroep. Het aspect waar het meest vaak over werd gepraat waren de ruimtes waar rust of drukte is: “En die kamertjes, waarin de tv staat, als je even tot rust wilt komen, dan kan je daar lekker zitten en een filmpje kijken. Dan zit je niet zo in de drukte.” De ruimtes waar de deelnemers rust op kunnen zoeken zijn duidelijk zeer belangrijk voor hen. Het is daarom aan te raden om in een dagcentrum voldoende
De favoriete plek in het centrum van een van de deelnemers
rustruimtes en snoezelruimtes te creëren, zodat de deelnemers altijd rust kunnen nemen wanneer zij daar behoefte aan hebben. Een tweede aspect dat regelmatig aan bod kwam in het gesprek was het belang van vrije keus, de vrijheid om zelf beslissingen te mogen maken, bijvoorbeeld de keus voor een drukke of rustige omgeving: “Je eigen gang gaan, dat is belangrijk.” Daarnaast bleek kleur een aspect te zijn dat ervoor kan zorgen dat de deelnemers een ruimte fijner, leuker of minder saai vinden: “Maar er is wel weinig kleur, er kan meer kleur.” Twee andere aspecten waarover gesproken werd zijn het onderscheid tussen ruimtes en daardoor de herkenbaar van ruimtes en het hebben van een eigen plek
in de ruimte. Daarnaast werd er door een aantal deelnemers gesproken over muziek: duidelijk is dat muziek bijdraagt aan de prettige sfeer in het centrum. Mensen met een verstandelijke beperking denken vaak zeer associatief. De manier waarop zij deze associaties maken zegt iets over de manier waarop ze hun omgeving zien. Daarom is er bij alle associaties die de deelnemers maakten tijdens het gesprek benoemd op welke manier ze de associatie maken. Wanneer de deelnemers spreken over een ruimte dan associëren zij deze vaak met de activiteit, dan wel een actieve of passieve activiteit, die ze in de ruimte uitvoeren: “Ik ga altijd slapen in het kamertje”. Een andere manier waarop ze associëren is middels objecten in de ruimte:
29
“En die kamertjes, waarin de tv staat…” Soms wordt de associatie gemaakt middels een bepaalde functie die zich in de ruimte bevindt, zoals een keuken, of door de sfeer in de ruimte, bijvoorbeeld een gezellige ruimte. Slechts zelden wordt een ruimte geassocieerd met de vorm van de ruimte zelf en wanneer dit gedaan wordt is er meestal al eerder op een andere manier een associatie gemaakt. Naar mijn idee is het opvallend dat er slechts zelden een associatie wordt gemaakt aan de hand van een persoon in de ruimte, aangezien in het dagcentrum toch veelal dezelfde mensen aanwezig zijn en andere mensen vaak van grote betekenis zijn voor mensen met een verstandelijke beperking. Naast associatief denken, denken de deelnemers ook regelmatig vergelijkend: de vergelijking tussen bepaalde ruimtes in het centrum wordt vaak gemaakt.
30
Tijdens het gesprek werden een aantal waardeoordelen uitgesproken die van praktische waarde kunnen zijn wanneer een dagcentrum ontworpen wordt. De belangrijkste waardeoordelen staan hier puntsgewijs beschreven. - Rust is fijn, drukte is niet fijn - Het hebben van een eigen plek is fijn - Onderscheid tussen ruimtes is als fijn en maakt de ruimtes herkenbaar - De vorm van een ruimte is ondergeschikt aan de grootte van de ruimte - Het centrum wordt gezien als werkplek. - Verteld worden wat te doen is niet fijn, vrije keuze is dat wel - Weinig kleur is niet fijn - Activiteit is fijn - Groot is fijn - Breed is fijn - Gezellig is fijn - Slapen is fijn - Saai is niet fijn - Niet goed functioneren is niet fijn
Effecten van vorm van ruimte Om inzicht te verkrijgen in de manier waarop mensen met een verstandelijke beperking een ruimte ervaren en welke effecten de ruimte op hen heeft, is er een oefening gedaan met maquettes die ruimtes met verschillende vormen voorstellen. De ruimtes die in de maquettes weergegeven worden, zijn gekozen aan de hand van bestaande theorieën over de effecten van bepaalde vormen van ruimtes op de mensen die zich erin bevinden. Zijn de ideeën die er zijn over de effecten van de vorm van een ruimte ook toepasbaar op mensen met een verstandelijke beperking of voelen zij dit heel anders aan? Bij deze oefening verschilden de reacties van de deelnemers behoorlijk. Niet alleen was er een groot verschil in de maquettes die ze kozen, maar ook in het niveau van hun onderbouwing van de keuze. Soms was hun antwoord niet meer dan ja, nee of mooi, in andere gevallen kreeg ik een uitgebreide uitleg waarom de ruimte beviel of niet. De maquettes zijn bedoeld als groepsruimte in een activiteitencentrum en zijn ook zodanig uitgelegd aan de deelnemers. Hierdoor worden er een aantal associaties of aannames gemaakt door de deelnemers in hun antwoord. Deelnemer 1 gaat er bijvoorbeeld bij een van haar antwoorden vanuit dat ze iedereen die in de ruimte kan en mag komen kent, waardoor er nooit de bedreiging van een vreemde in de ruimte kan zijn. Naarmate we langer bezig waren met de oefening raakten sommige van de deelnemers hun aandacht kwijt. Antwoorden werden steeds korter en minder overwogen.
Soms werd er, naar mijn idee, zomaar iets gezegd. Alleen Deelnemer 1 lijkt in de loop van de oefening steeds beter te begrijpen wat ik haar vraag en geeft een steeds uitgebreider antwoord op de vraag waarom ze bepaalde ideeën heeft bij een maquette (hierbij heeft ze oefening 2, 3 en 4 als laatste gedaan aangezien ze tijdens de oefening even weg was). Foto’s van de maquettes zijn te vinden in bijlage f. 1. Keuze uit maquette met hoog of laag plafond Bestaande theorieën over plafondhoogtes: Er bestaan verschillende, zich tegensprekende theorieën over de hoogte van plafonds. Lage plafonds zouden een gevoel van geborgenheid kunnen veroorzaken. Frank Lloyd Wright ontwierp zijn (woon) gebouwen over het algemeen met lage plafonds, maar niet zozeer om geborgenheid te creëren. Lage plafonds zouden volgens hem bijdragen aan een gevoel van ruimtelijkheid en vrijheid om te bewegen: “… when we enter his buildings, especially the homes, feelings of comfort, spaciousness and the freedom and the desire to move about are evoked.” De lage plafonds dragen bij aan een gevoel van horizontaliteit. Deze horizontaliteit draagt bij aan de vrijheid van de mens om hun eigen grenzen te bepalen: “With horizontal emphasis, individuals did not have to surrender to external needs or needs that seemed somehow removed from personal relevance. This freed inhabitants tot think about other kinds of needs and
31
ways fulfilling needs- ones in which the limits are set by inhabitants.” 1. In tegenstelling tot de theorie van Frank Lloyd Wright, zijn er onderzoeken gedaan die bewijzen dat te lage plafonds een gevoel van claustrofobie kunnen veroorzaken. Uiteraard heeft het gevoel dat een ruimte opwekt ook te maken met de verhoudingen in de ruimte: in een grote ruimte lijkt het plafond lager te zijn dan het werkelijk is, met als gevolg dat een grote ruimte met een laag plafond sneller claustrofobische gevoelens op zal wekken dan een kleinere ruimte met een laag plafond. Hoge plafonds worden door veel mensen ervaren als fijn, doordat ze het gevoel geven je vrij te kunnen bewegen. Daar staat tegenover dat wanneer een plafond te hoog is, de ruimte een gevoel van verlorenheid en nietigheid kan opwekken. Verwachting van de oefening: Net als de theorieën over plafondhoogte ambigu zijn, verwacht ik ook dat de antwoorden van de deelnemers verschillend zullen zijn. Waarschijnlijk is een gevoel van comfort en geborgenheid belangrijker voor de deelnemers dan een gevoel van vrijheid, daarom verwacht ik dat lage plafonds in het algemeen ervaren worden als fijner dan hoge plafonds. De reacties: Deelnemer 1: Met hoog plafond. Deelnemer 2: Laag is beter. Deelnemer 3: Hoog is goed, laag is goed. Deelnemer 6: Hoog is niks. Evaluatie van de reacties: Bij deze eerste oefening zijn de antwoorden
32
kort. Deelnemer 3 heeft geen duidelijke mening. Twee maal wordt gekozen voor het lagere plafond of wordt het hoge plafond afgewezen. Er lijkt dus een kleine voorkeur te zijn voor lage plafonds. 2. Maquette met deels een hoog plafond en deels een laag plafond. Bestaande theorieën over verschillende plafondhoogtes in een ruimte: In haar boek The Not So Big House schreef Sarah Susanka het volgende :” It’s not so much the height that makes it interesting as the variation in height and the scale of each space in relation to other spaces and to its inhabitants. … I knew that I wanted a low-ceilinged alcove for reading and watching TV, to contrast with the 8-ft.high ceilings of the rest of the main level. I made the space just 6 ft. 10-1/2 in. tall, and it’s easily my favourite spot to sit. … It wouldn’t be appropriate for an entire room, but for small alcoves it’s in proportion to the activity area, and it feels just right.” 2. Volgens Susanka kunnen er dus comfortabele plekken gecreëerd worden door het gebruik van lagere plafonds. Verwachting van de oefen ing: Als de theorie van Susanka klopt dan zullen de deelnemers het deel van de ruimte met het lagere plafond kiezen als zithoek. Reacties: Deelnemer 3: Onder het lage plafond. Deelnemer 6: onder het hoge of lage, maakt niks uit. Deelnemer 1: Dit is handig, bij het hoge plafond kun je makkelijk bewegen en staan. Bij het lage plafond kun je een zithoek maken, dan heb je geen hoog
plafond nodig want dan zit je. Met koken sta je meestal, dus dat kan voorin. Zitten en een laag plafond is ook handig als je muziek luistert of televisie kijkt, dan hoor je het beter. Dan houdt je geluid binnen. Evaluatie van de reacties: Deelnemer 3 heeft hier, in tegenstelling tot de vorige oefening, duidelijk een mening: onder het lage plafond. Deze keer is Deelnemer 6 degene die niet weet wat haar fijner lijkt. Deelnemer 2 blijft stil, misschien dat hij niet goed ziet dat er verschil is tussen het hoge en lage plafonddeel. Deelnemer 1 legt zeer duidelijk uit waarom je volgens haar bij bepaalde activiteiten beter op andere plaatsen in de ruimte kunt zitten. Ze heeft zelfs een idee van de akoestische werking van een ruimte. De lage ruimte associeert ze met passieve activiteiten, de hoge ruimte met actieve activiteiten. Het hoge plafond geeft een gevoel van bewegingsruimte, terwijl het lage plafond een ruimte creëert waarin je vooral stil zit. Ze staat in haar antwoord positief tegenover zowel het lage als het hoge plafond, mits het op de juiste manier gebruikt wordt. Met haar antwoord
bevestigd ze niet alleen de theorie van Susanka dat het deel van de ruimte met het lage plafond het best gebruikt kan worden voor passieve activiteiten, maar gaat ze een stap verder door te zeggen dat het hoge deel gebruikt kan worden voor meer actieve activiteiten. 3. Maquette met een taps toelopende ruimte door schuin geplaatste wanden Bestaande theorieën over schuin geplaatste wanden: Mensen denken in hoeken van 90 graden. Dat betekent dat we ons beter kunnen oriënteren in een omgeving waar de hoeken recht zijn. Schuin geplaatste wanden zouden zorgen voor desoriëntatie en verwarring. Verwachting van de oefening: De verwachting is dat mensen met een verstandelijke beperking nog gevoeliger zijn voor de desoriëntatie die schuine wanden kunnen veroorzaken. Het feit dat ze zich niet goed kunnen oriënteren zorgt voor gevoelens van angst.
De maquette met schuin geplaatse wanden
33
De maquette van een ronde ruimte
Reacties: Deelnemer 3: Vind ik mooi. L: En die schuine muren? Deelnemer 3: ja, dat vind ik mooi. Deelnemer 6: Een beetje vreemd, maar wel leuk! Deelnemer 2: Je stoot je hoofd achterin. Je hebt helemaal geen ruimte, joh. Deelnemer 1: Deze is apart. Dat brede stuk is handig, het smalle stuk niet. Voor een berging is het uiteinde wel handig, met een muurtje ertussen. Die schuine muren zijn wel heel origineel. L: En denk je dat mensen zouden kunnen verdwalen of in de war raken doordat de muren zo scheef lopen? Deelnemer 1: Ik kan me voorstellen dat je kunt verdwalen, je komt in de knel. Maar apart is wel mooi. Evaluatie van de reacties: Tegenover deze ruimte staan de deelnemers in het algemeen positief: de ruimte is anders dan ze gewend zijn, en dat maakt het mooi. De verwachte beangstigende werking van deze ruimte blijkt niet zo ervaren te worden door de deelnemers. Alleen Deelnemer 2 is bang zich te stoten
34
aan de wanden en Deelnemer 1 vindt het onhandig dat de ruimte smal wordt aan het eind. Maar schuin geplaatste wanden opzicht worden ervaren als apart en leuk. De verwachte desoriënterende werking van de ruimte lijkt ook geen discussiepunt voor de deelnemers; Deelnemer 1 verwacht wel dat mensen zouden kunnen verdwalen, maar dat heeft te maken met het in een punt toelopen van de ruimte, en niet met de schuin geplaatste wanden. 4. Maquette van een ronde ruimte. Bestaande theorieën over verschillende ronde ruimtes: Een ronde ruimte heeft geen richting, en kan daardoor desoriënterend werken. Daar staat tegenover dat ronde, holle wanden een zachte uitstraling hebben en de bezoeker als het ware omhullen, wat een beschermend gevoel geeft. Verwachting van de oefening: Door de plaatsing van een deur en raam in de ronde ruimte heeft de ruimte toch weer een richting gekregen, daarom verwacht
ik geen reacties aangaande desoriëntatie. Wel verwacht ik dat ze het een fijne ruimte vinden door de beschermende werking van de ronde wanden. Reacties: Deelnemer 3: Leuk! Deelnemer 2: Ja, leuk! Net een tuinhuis. Deelnemer 6: Is rond, ja fijn. Deelnemer 1: Ik vind hem ook apart, dat zie je eigenlijk nooit, een ronde ruimte. Dat is handig in de lengte en in de breedte. Het plafond moet wel wat hoger, want als je lekker wilt bewegen als je danst en springt dan kom je met je hoofd aan het plafond. L: Nee hoor, bij deze is het plafond ook hoog genoeg, daar stoot je je niet aan. Deelnemer 1: Oh, dan lijkt het alleen maar zo. Evaluatie van de reacties: Deze ruimte wordt door alle deelnemers als een fijne ruimte ervaren. Deelnemer 2 maakt hier een associatie met een tuinhuis. Later in het onderzoek maakt hij nog een aantal associaties, waarbij blijkt dat, wanneer hij in staat is een associatie te maken de ruimte hem beter bevalt. Dit zou een aanleiding ertoe kunnen zijn, ruimtes voor mensen zoals Deelnemer 2 te ontwerpen uitgaande van dergelijke associaties. Deelnemer 3 en Deelnemer 6 spreken bij deze maquette snel en duidelijk hun mening uit, hoewel een onderbouwing ontbreekt. Duidelijk is wel dat al bij de eerste blik op de maquette hun oordeel gevestigd was. Deelnemer 1 vindt wederom de ruimte apart en daarom bevalt hij haar. Ook praktisch vindt ze de ruimte handig: een ronde ruimte kun je in alle richtingen goed gebruiken. Dit gaat in tegen de verwachte desoriënterende werking van een ronde
ruimte. Het feit dat Deelnemer 1 denkt dat het plafond te laag is, ondanks de plaatsing van een schaalpoppetje in het model, zou kunnen suggereren dat de ronde ruimte groter lijkt dan hij werkelijk is, en dat daardoor het plafond te laag lijkt. 5. Keuze uit maquette met schuin oplopend of aflopend plafond Bestaande theorieën over schuin oplopende of aflopende plafonds: Een ruimte met oplopend plafond, waarin bij de ingang het plafond laag is en bij het raam het plafond hoog, geeft een weidse blik naar buiten. Achterin de ruimte ontstaat een gevoel van bescherming, voorin is er het uitzicht. De zogenaamde prospectrefuge theorie van Jay Appleton kan hierop toegepast worden: mensen vinden een omgeving fijn wanneer ze in staat zijn te zien, maar niet gezien te worden. 3. De aflopende ruimte, waarbij het plafond bij de deur hoog is en bij het raam laag, is tegengesteld aan de oplopende ruimte. Hier wordt achterin de ruimte een omgeving gecreëerd waar men zich blootgesteld zou kunnen voelen en terwijl het zicht naar buiten wordt belemmerd. Verwachting van de oefening: Verwachting is dat de deelnemers de oplopende ruimte verkiezen boven de aflopende. Reacties: Deelnemer 3: alletwee zijn ze leuk, maar die, die uitloopt is leuker. Deelnemer 2: Deze is hoog (de aflopende gezien vanuit de deur), dus wil ik in de hoge. L: en als je nu eens door het raam
35
kijkt? Deelnemer 2: Dan wil ik deze (de oplopende gezien vanuit het raam), want die is hoog. Dat is net een garage. Deelnemer 1: De oplopende, omdat hier de deur zit, en als de bovenkant van de deur wat lager zit dan maakt dat niet uit, maar om te zitten is het fijn en handig als het hoger is. Evaluatie van de reacties: Zowel Deelnemer 3 als Deelnemer 1 verkiezen de oplopende ruimte boven de aflopende ruimte, zoals verwacht. De reden die Deelnemer 1 geeft voor haar keuze komt niet geheel overeen met de prospectrefuge theorie, waarbij bescherming en uitzicht van belang zijn. Deelnemer 1 gaat meer in op praktische zaken als de hoogte van de deur. Ondanks dat denk ik dat ook gevoelsmatig de oplopende ruimte voor zowel Deelnemer 1 als Deelnemer 3 de juiste keuze is. Deelnemer 2 kiest hier duidelijk voor de plaats in de ruimte die hoog is. Dit is tegenstrijdig met zijn antwoord bij oefening 1. waar hij duidelijk koos voor de lage ruimte. De maquette van L-vormige ruimte
36
6. Maquette in L-vorm Bestaande theorieën over ruimtes met een L-vorm: Doordat de ruimte niet altijd in zijn geheel te overzien is, ontstaat er een element van verassing. Over het algemeen is verrassing voor mensen met een verstandelijke beperking niet positief: onverwachte of ongecontroleerde gebeurtenissen kunnen het beste voorkomen worden. Verwachting van de oefening: De verwachting is dat deze ruimte de deelnemers niet zal bevallen omdat er niet altijd overzicht mogelijk is in de ruimte. Reacties: Deelnemer 3: Mooi! Deelnemer 6: Moeilijk. Deelnemer 1: Ik vind dit wel mooi. Mooi omdat het een andere vorm is dan de andere. Er is veel ruimte, veel plek om te zitten. Je kunt zelf kiezen waar, dat is mooi. Je hebt een beetje privacy, je zit niet in de kijk. Maar het is ook wel lastig, want je moet om een hoekje heen lopen. Als je haast
hebt, bots je zo tegen de muur aan. Als het smal is loop je sneller tegen de muur. L: En hoe vind je het dat je niet kunt zien wie er om de hoek zit als je binnenkomt? Deelnemer 1: Nee, dat maakt niet uit. Je kent degene die daar zit toch. Deelnemer 2: Dan moet je zo gaan lopen, je moet een bocht maken. Ik vind het niks, gewoon rechtdoor is prettiger. Evaluatie van de reacties: De ruimte bevalt Deelnemer 3 onmiddellijk, maar waarom is niet duidelijk. Het lijkt erop dat Deelnemer 3 steeds meer zonder echt te kijken roept dat ze de maquette of de ruimte mooi vind. Misschien is haar oordeel minder betrouwbaar aan het worden doordat ze haar aandacht een beetje kwijtraakt. Deelnemer 6 heeft duidelijk moeite met haar oordeel over deze ruimte, ze vindt het moeilijk. Misschien heeft dit ermee te maken dat de ruimte niet in zij geheel te overzien is. Deelnemer 1 daarentegen is heel duidelijk in haar oordeel: ze vindt het een fijne ruimte, waarin je privacy hebt doordat niet iedereen vanuit de deuropening je kan zien. Duidelijk wordt hier dat de groepsruimte gezien wordt als een veilige ruimte waar geen vreemden zouden kunnen komen en dat het de deuropening is die zorgt voor een onzeker element. Daarom vindt Deelnemer 1 het fijn dat je vanuit de deur niet de hele ruimte kunt overzien. Ze ziet dit meer als beschermend voor haarzelf wanneer ze in de ruimte is, dan als beangstigend wanneer ze de ruimte zou betreden. Er lijkt een soort angst voor de deur te zijn, dat is immers het onbekende. Deelnemer 2 vindt duidelijk de hoek die
de ruimte maakt onhandig, daar moet je omheen lopen. Hij haakt bij zijn antwoord niet in op het antwoord dat Deelnemer 1 gegeven heeft over privacy, maar keurt de ruimte ook niet onmiddellijk af, alleen het om de hoek moeten lopen is wat onhandig. 7. Maquette als cocon Bestaande theorieën over ruimtes die de bezoeker omhullen: Wanden die zich als het ware om de bezoeker heen vouwen zorgen voor een gevoel van geborgenheid. Verwachting van de oefening: Verwachting is dat de zachte vormen van de wand en de manier waarop ze zich als het ware om de bezoeker heen vouwen zal zorgen voor een gevoel van bescherming en geborgenheid. Reacties: Deelnemer 3: Ja! Omdat het rechtdoor loopt, omdat het zo’n mooie plek is. Deelnemer 2: Heel leuk ding zo, lijkt me wel wat. Loopt mooi zo (rond) Deelnemer 6: Nee, ik denk het niet (na lang denken) Deelnemer 1: Niet zo mooi. Hij loopt een beetje in een boog, is niet zo handig en niet zo mooi. Daardoor lijkt ie smal en laag. Ik krijg een beetje het gevoel dat je in een tunnel zit. Deelnemer 6: Ja, het is net een tunnel. Evaluatie van de reacties: Bij deze oefening zijn er twee deelnemers die duidelijk laten weten dat het ze een fijne ruimte vinden. De zachte rondingen van de wanden spreken Deelnemer 2 aan, Deelnemer 3 geeft op een meer
37
gevoelsmatige manier aan dat deze ruimte haar bevalt. Deelnemer 6 en Deelnemer 1 zijn echter minder positief over deze ruimte. Deelnemer 1 vindt dat de ruimte laag en smal lijkt. Ze maken de associatie met een tunnel en dat bevalt ze duidelijk niet. Misschien dat de zachte rondingen van de ruimte hen wel zouden bevallen als de ruimte minder zou lijken op een tunnel: als hij minder lang, laag en smal zou zijn. 8. Keuze uit maquette met gebogen, holle of bolle wand Bestaande theorieën over verschillende plafondhoogtes in een ruimte: En bolle wand geeft een idee van massa en gewicht, waardoor mensen zich klein en gevangen kunnen voelen. Een ronde, holle wand geeft een gevoel van ruimtelijkheid en daarmee een gevoel van vrijheid. 4. Daarnaast kan een ronde, holle wand in de rug zorgen voor een gevoel van geborgenheid en bescherming. Verwachting van de oefening: De maquette van een ruimte als een cocon
38
De verwachting is dat de deelnemers de holle wand verkiezen boven de bolle wand. Reacties: Deelnemer 3: Deze (de holle) is mooi omdat hij rechtdoor loopt. En de andere ook, want ze zijn mooi. Die ene omdat hij bol is en de andere omdat hij rechtdoor loopt. Deelnemer 2: Deze (de holle) is mooier. Bij die andere hebt je een soort balkon, daarom zijn ze alletwee mooi. Deelnemer 6: Deze (de holle) is recht. Het is moeilijk om te kiezen. Deelnemer 1: Deze (de bolle) is niet mooi, niet handig. De muur staat naar binnen met zijn achterkant. Als daar bijvoorbeeld de huiskamer is, dan staat hij midden in de huiskamer, en dat is niet mooi en niet handig. De andere is wel mooi en wel handig, want die staat naar buiten, dus dan heb je dat probleem niet. L: er zijn mensen die zeggen dat zo’n holle muur zorgt voor een gevoel van
bescherming, omdat de muur om je heen zit. Deelnemer 1: ja dat klopt wel. Evaluatie van de reacties: Deelnemer 6 kan dit keer geen keuze maken. Deelnemer 2 zegt de holle mooier te vinden, maar vindt ook de bolle mooi doordat er in de maquette een ruimte aan de andere kant van de gekromde wand ontstaat die hij ziet als een balkon. Deelnemer 3’s keuze is onduidelijk: ze zegt bij de holle wand dat de ruimte rechtdoor loopt (iets wat ze heeft opgepikt bij oefening 6. en sindsdien steeds herhaalt). Toch heb ik het idee dat beide ruimtes haar bevallen. Deelnemer 1 is wederom zeer duidelijk in haar antwoord: de holle ruimte is beter dan de bolle. Haar redenatie is vooral praktisch: de bolle wand steekt de ruimte in en neemt daardoor een stuk van haar ruimte weg, de holle wand geeft haar juist meer ruimte. Na doorvragen over bescherming blijkt dat ze denkt dat daar wel iets in zit. 9. Keuze voor de favoriete maquette Reacties: Deelnemer 1: de L-vormige Deelnemer 6: de ronde Deelnemer 3: de ronde Deelnemer 2: die met de gekromde wanden, beide. Evaluatie van de reacties: Alle deelnemers kiezen zonder twijfel een of twee favorieten. Twee keer is dit de ronde ruimte. Dit is een ruimte die door alle vier de deelnemers gewaardeerd wordt. Deelnemer 2 heeft vanaf het begin van de oefeningen een voorkeur voor de
ruimtes met de gekromde wanden, het zijn de eerste maquettes die hij na het bekijken van alle maquettes bij zijn plek aan de tafel neerzet. Deelnemer 1 is duidelijk gesteld op haar privacy en kiest de L-vormige ruimte. Deze ruimte beviel niet alle deelnemers goed, maar bij het ontwerpen van een ruimte kan gezorgd worden voor een ruimte waar je privacy hebt en ook de negatieve aspecten die werden uitgesproken door de andere deelnemers voorkomen kunnen worden (zoals de scherpe hoek waar je omheen moet lopen). Samengevat kan er het volgende gezegd worden: - De ronde ruimte bevalt iedereen. - De ruimte met de schuin geplaatste wanden bevalt 3 van de 4 deelnemers, de 4e deelnemer lijkt de ruimte niet goed te begrijpen. - Er is geen duidelijke voorkeur voor een hoge of lage ruimte. Misschien voelen de deelnemers iets voor zowel de geborgenheid van een laag plafond als de vrijheid van een hoog plafond. Voor deelnemer 1 is de keuze tussen hoog en laag afhankelijk van de functie van de ruimte. - De ruimte met de holle gekromde wand bevalt 3 deelnemers goed, de bolle wand bevalt minder goed. - Bij de keuze tussen een oplopend en aflopend plafond wordt duidelijk gekozen voor het oplopende plafond. - Over de ruimte waarbij de wanden vloeiend overlopen zijn de meningen verdeeld: twee deelnemers vinden het mooi, twee deelnemers associëren de ruimte met een tunnel.
39
Conclusies Uit de resultaten van de zes oefeningen kunnen verschillende conclusies getrokken worden. Deze conclusies zijn in dit hoofdstuk gerangschikt in vier categorieën: praktische wensen en voorkeuren, de beleving van ruimte en omgeving, oriëntatie en smaak. De conclusies leiden tot aanbevelingen die eraan zullen bijdragen dat mensen met een verstandelijke beperking hun omgeving ervaren als een prettige omgeving. Praktische wensen en voorkeuren Belangrijk in een activiteitencentrum is de dualiteit tussen structuur en een ontspannen sfeer. Structuur moet voornamelijk gezocht worden in de dagindeling. Een ontspannen sfeer ontstaat wanneer de deelnemers op een fijne manier kunnen werken. Het gebouw moet dit faciliteren. Daarnaast is er een contrast tussen activiteit en rust die de deelnemers nodig hebben en verwachten in het centrum. De groepsruimtes zullen moeten voorzien in zowel activiteit en rust. Dit betekent in praktijk dat er in de groepsruimtes een tweedeling is met een actief en passief gedeelte. Zoals uit het onderzoek af te leiden is, is het van groot belang dat de deelnemers de keuze hebben tussen rust of activiteit. Ze moeten altijd de mogelijkheid hebben zich af te zonderen wanneer het actieve deel van de ruimte te onrustig voor hen wordt, en andersom moeten ze altijd de mogelijkheid hebben een activiteit te doen. Vaak geeft het hebben van een eigen vaste plek in zowel het passieve als actieve gedeelte van de groepsruimte een geruststellend gevoel. Een aantal deelnemers liet tijdens het onderzoek weten dat het voor hen van grote waarde is dat ze de vrije keuze krijgen in de activiteiten die ze doen.
40
Opvallend bij de oefening over het ideale dagcentrum was de meerdere malen terugkerende wens van een zwembad. Een zwembad is een voorziening die zowel activiteit als rust faciliteert. Bij het realiseren van een dagcentrum is het daarom wijs het opnemen van een zwembad in het programma te overwegen, of te zoeken naar een locatie in de buurt van een zwembad. Buitenactiviteiten blijken ook tot de wensen van de deelnemers te behoren. De mogelijkheid naar buiten te kunnen gaan, op privé-gebied of daarbuiten, moet tot de mogelijkheden van het dagcentrum behoren. Een eigen buitenruimte bij de groepsruimtes is daarom aan te raden. Tenslotte kwam de wens van muziek tijdens het werk meerdere malen naar voren, bij het ontwerp van de groepsruimtes moet daarom hieraan gedacht worden. De beleving van ruimte en omgeving Mensen met een verstandelijke beperking denken zeer associatief. Uit het onderzoek blijkt dat de ruimtes in het huidige centrum voornamelijk geassocieerd worden met de activiteiten die er in de ruimtes gedaan worden. Daarnaast blijken ze ruimtes te associëren met bepaalde objecten in de ruimte. Slechts zelden wordt er gesproken over architectonische elementen of zaken als bijvoorbeeld licht of akoestiek wanneer ze het hebben over een ruimte. Bij de oefening met de maquettes blijkt dat ronde wanden de deelnemers bevallen. Het gaat hier om wanden die concaaf in de ruimte staan. De helemaal ronde ruimte is de favoriet van twee van de deelnemers en alle andere deelnemers vinden hem mooi. Een om iemand heen krommende wand geeft een gevoel van bescherming.
Schuin geplaatste wanden bevallen bijna alle deelnemers, met als reden dat het apart, anders en origineel is. Schuin geplaatste wanden zouden zorgen voor onrust en desoriëntatie, maar de deelnemers ervaren dit in de maquette niet als zodanig. Bij de vraag of de deelnemers liever een hoog of laag plafond zouden willen verschillen de meningen: sommigen willen liever hoog, anderen laag, sommigen hoog of laag afhankelijk van de activiteit die in de ruimte gedaan wordt. Waarschijnlijk voelen de deelnemers iets voor zowel de geborgenheid van een laag plafond als de vrijheid van een hoog plafond. De laatste maquette waarvoor een duidelijk voorkeur werd uitgesproken is een maquette waarbij het plafond richting het raam oploopt. Hier door ontstaat een wijds uitzicht, terwijl er achterin de ruimte een gevoel van geborgenheid is door het lage plafond. Bij de L-vormige ruimte bestond de verwachting dat de onoverzichtelijkheid van de ruimte zou zorgen voor een gevoel van onrust. Dat bleek door de deelnemers niet zodanig ervaren te worden. Een van de deelnemers legt de nadruk op de privacy die je in de ruimte hebt, en daarom bevalt hij haar zeer. De ruimte bevalt niet alle deelnemers goed, maar bij het ontwerpen van een dagcentrum kan gelet worden op de privacy die blijkbaar belangrijk is voor de deelnemers.
wanneer er ontworpen wordt voor mensen met een verstandelijke beperking oriëntering niet geholpen zal worden door een gestructureerde routing, maar door herkenningspunten in het gebouw op te nemen. Aangezien mensen met een verstandelijke beperking ruimtes vaak associëren met objecten in die ruimte, is het aan te raden deze herkenningspunten te creëren in de vorm van objecten. Onderscheid in vorm tussen de verschillende ruimtes in een gebouw zorgt voor een betere herkenbaarheid van de ruimtes en helpt daarmee de oriëntatie. Smaak Een onderwerp dat zeer vaak terugkeerde bij verschillende oefeningen is kleur. De deelnemers spreken een duidelijke voorkeur uit voor kleur en kleurrijke zaken. Als er niet veel kleur is, is een ruimte saai en oninteressant. Uit de oefeningen bleek meerdere malen dat ruimtes en objecten die anders dan anders zijn interessant zijn. De zaken die ze benoemen als anders, apart en origineel bevallen hen goed. Er is dus een voorkeur voor aparte zaken. Bij de keuze voor meubilair zien we een voorkeur voor strak vormgegeven meubels: deze meubels zijn overzichtelijk. De gekozen strak vormgegeven meubels zijn vaak kleurrijk, wat de strengheid van het meubel enigszins verbreekt. Bij de materiaalcollages is een voorkeur voor kleurrijke, zachte materialen te zien.
Oriëntatie Tijdens het onderzoek bleek dat het ruimtelijk inzicht van de deelnemers nihil is. Ze oriënteren zich in hun centrum niet door ruimtelijk inzicht maar middels herkenningspunten. Dat betekent dat
41
Om een duidelijk overzicht te geven van de aanbevelingen die gedaan kunnen worden aan de hand van de conclusies uit het onderzoek wordt er nu eerst een puntsgewijze opsomming van de conclusies uit het vorige hoofdstuk gegeven. Hieruit volgt een lijst van aanbevelingen, die gerangschikt is naar de verschillende schaalniveaus van een ontwerpproces: bouw, afwerking en interieur. Daarnaast zijn er algemene aanbevelingen die over alle schaalniveaus hun uitwerking kunnen vinden. Niet aan elke conclusie kan een aanbeveling voor een ontwerper verbonden worden. Bepaalde wensen kunnen alleen verwezenlijkt worden door de manier waarop het gebouw wordt gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de wens van muziek tijdens het werk. Dit zal in praktijk geregeld moeten worden door de begeleiding in het gebouw. De ontwerper kan slechts een gebouw ontwerpen dat muziek luisteren akoestisch mogelijk maakt. Opsomming van conclusies Praktische wensen en voorkeuren: - Aanwezigheid van zowel structuur als ontspannen sfeer is gewenst - Mogelijkheid tot zowel activiteit als rust - Ten alle tijde keus tussen activiteit en rust - Wens van vrije keuze in activiteiten - Deelnemers willen eigen vaste plek in de groepsruimte - Wens van een zwembad - Buitenactiviteiten zijn belangrijk - Muziek bij het werk is fijn De beleving van ruimte en omgeving: - Ruimtes worden voornamelijk geassocieerd met een object of activiteit
42
- Een ronde ruimte bevalt alle deelnemers - Een ronde, holle wand bevalt - Schuine wanden zijn apart en dus mooi - Er is waardering voor zowel de geborgenheid van een laag plafond als de vrijheid van een hoog plafond - Een L-vormige ruimte geeft privacy, maar is niet altijd praktisch Oriëntatie: - Ruimtelijk inzicht is nihil - Oriëntatie in een bekend gebouw gaat middels herkenningspunten - Onderscheid in vorm tussen verschillende ruimtes zorgt voor een betere herkenbaarheid Smaak: - Er is een grote voorkeur voor kleur, zonder kleur is het maar saai - Zaken die ze benoemen als anders, apart of origineel bevallen hen goed - Er is een voorkeur voor strak vormgegeven meubels: waarschijnlijk geven deze structuur - Zachte materialen met veel textuur hebben de voorkeur
Lijst van aanbevelingen Bouw: - Kies een locatie waarbij men makkelijk naar buiten kan en zorg voor een eigen buitenruimte voor de groepsruimtes. - Schuine wanden kunnen toegepast worden want ze worden gezien als origineel en werken niet desoriënterend - Creëer ruimtes voor lichamelijke beweging, de voorkeur van de deelnemers van dit onderzoek gaat uit naar een zwembad. - Creëer op plaatsen waar de doelgroep zich speciaal op zijn of haar gemak moet voelen ronde ruimtes of holle, ronde wanden. - Gebruik op plaatsen in het gebouw die mogen opvallen schuine wanden. - Creëer op plaatsen van activiteit een hoog plafond. - Creëer op plaatsen van rust een laag plafond. - L-vormige ruimtes, of ruimtes waarbij er geen visuele verbinding is tussen alle delen van de ruimte kunnen toegepast worden voor meer privacy. - Haakse hoeken waar een route langs loopt kunnen het best afgerond worden. - Zorg ervoor dat de verschillende ruimtes in het gebouw qua vorm verschillend zijn zodat ze makkelijker van elkaar te onderscheiden zijn.
relatie heeft met de activiteiten die zich in een bepaalde ruimte bevinden. - Gebruik veel kleur: dat maakt het gebouw interessanter en minder saai. - Creëer plekken in het gebouw waar men activiteit ofwel rust kan vinden. - Zorg ervoor dat het gebouw akoestisch goed in elkaar zit. - Gladde, harde materialen hebben de voorkeur wat betreft hygiëne. Er is echter een voorkeur voor zachte materialen en veel textuur. Waar mogelijk kunnen deze toegepast worden. Inrichting: - Zorg voor de mogelijkheid van een eigen vaste plek in de groepsruimte - Kies meubilair met een strakke vormgeving - Zorg voor veel kleur in het interieur. Algemene aanbevelingen: - Streef een ontspannen sfeer en uitstraling na. - Creëer elementen die anders zijn dan normaal, die benoemd kunnen worden als apart of origineel.
Afwerking: - De doelgroep oriënteert zich niet door ruimtelijk inzicht maar door herkenningspunten: toepassing van herkenningspunten in het gebouw is aan te raden. - Herkenningspunten kunnen bestaan uit objecten of een vormgeving die een
43
Aan de hand van het onderzoek is een ontwerp gemaakt voor een dagbestedingcentrum. In dit dagbestedingcentrum is de lijst van aanbevelingen als onderlegger voor het ontwerp gebruikt. Om de conclusies uit het onderzoek te evalueren met de deelnemers is het ontwerp aan hen voorgelegd. Dit werd gedaan aan de hand van een kleine overzichtsmaquette (schaal 1:500), een deelmaquette (schaal 1:50), foto’s van een grote maquette (schaal 1:50) en materiaalcollages voor de verschillende groepsruimtes. Vooral de deelmaquette trok veel aandacht. Hierin konden de deelnemers zich goed inleven. Toch was het moeilijk om het ontwerp uit te leggen: de maquette was vooral heel leuk om naar de te kijken, net een kijkdoos met stoeltjes en tafeltjes e.d. De foto’s dienden als een soort “raadje-plaatje”: waar is welke foto genomen?. Een groot deel van het gesprek was daarom niet bruikbaar voor deze Maquettefoto van de gang
44
Foto van het evaluatiegesprek
evaluatie. Toch volgden er ook een aantal nuttige uitspraken. Tijdens het evaluatiegesprek kwamen voornamelijk de waardering voor het gebruik van veel kleur naar voren. Verschillende deelnemers maakten opmerkingen als “De kleuren zijn zo mooi!”. Aan de hand van de materiaalcollages werd er onmiddellijk een keuze gemaakt welke groepsruimte deze groep het liefst zou hebben: de gele. Over het feit dat er zich een zwembad in het centrum bevindt waren de deelnemers laaiend enthousiast, en ook de
De overzichtsmaquette
aanwezigheid van een theater werd door een deel van de groep gewaardeerd. Deelnemer 1 merkte op dat er verschillende plafondhoogtes zijn toegepast, en kon zich goed vinden in de uitleg dat deze bedoeld waren voor enerzijds de actieve delen van de ruimte en anderzijds de passieve delen van de ruimte. Nadat aan deelnemer 1 verteld was dat alle groepsruimtes een eigen kleur hebben, maakte zij onmiddellijk de volgende opmerking: “Als mensen een wat lager niveau hebben dan is het soms wat moeilijk om namen te onthouden van de groepen en dan kan je een plaatje laten zien welke groep welke kleur heeft, dat is makkelijk, dan weten ze waar ze naartoe moeten.”. Ook de begeleiding die bij de evaluatie aanwezig was zag dat de zaken waarover we het tijdens het onderzoek gehad hadden terugkwamen in het ontwerp, bijvoorbeeld de plafondhoogtes, de vormen van ruimtes, het kleurgebruik en de materialen.
door licht en schaduwvlakken. Als reactie hierop heb ik uitgelegd dat en praktijk eventueel extra zonwering toegepast zou kunnen worden, misschien in de vorm van een print van bijvoorbeeld bladeren op het glasvlak. Daarnaast is dit ontwerp gesitueerd in een bos met hoge bomen, die een groot deel van het direct zonlicht zullen tegenhouden. Het gesprek einidigde met een cijferwaardering voor het ontwerp. Ook hieruit bleek dat ze het erg mooi vonden: een 10+!
Maquettefoto van een groepsruimte
Een van de begeleidsters had wel enige kritiek: de gangen zijn in dit ontwerp vormgegeven met veel glasoppervlak, ook in het dakvlak. Dit kan zorgen voor te veel direct zonlicht en te grote contrasten
45
Literatuurlijst Hoofstuk 1 1. Burg, C. van der; Welbergen, M. van; Wildenbergen, M. van den. 2002. Bewust Bouwen; voor mensen met een visuele en verstandelijke beperking; Aanbevelingen voor bouw, afwerking en inrichting van woon- en werkruimten. Doorn (NL): Batiméus. Hoofdstuk 2 1. Clark, A.; Moss, P. 2001. Listening to young children: The Mosaic approach. London (UK): National Children’s Bureau in association with JRF. 2. studiolab.io.tudelft.nl/contextmapping (06/08) 3. www.mccdinfo.nl (06/08) 4. www.centrumautisme.nl (06/08) Hoofstuk 3 1. Satler, G. 1999. Frank Lloyd Wright’s Living Space; Architectures Fourth Dimension. Dekabl (USA): Northern Illinois University Press. 2. Susanka, S.; Obolensky, K. The Not So Big House; A Blueprint for the Way We Really Live. Newton (USA): The Taunton Press. 3. Appleton, J.; 1996. The Experience of Landscape. (USA): John Wiley & Sons. 4. Rasmussen, S.E. 1983. Architectuur beleven. ‘s-Gravenhage (NL): Staatsuitgeverij
Overige geraadpleegde literatuur - Lym, G.R. 1980. A Psychology of Building. Engelwood Cliffs (USA): Prentice-Hall - Ven, C. van de. 1978. Space in Architecture; the evolution of a new idea in the theory and history of modern movements. Assen (NL): Van Gorcum. - Blonk, C.J.; Voordt, D.J.M. van der. 1987. Dagverblijven en tehuizen; gebouw en leefklimaat. Utrecht (NL): FIAD (Federatie voor dagverblijven en tehuizen voor geestelijk gehandicapten) - Brebner, J. 1982. Environmental Psychology in Building Design / By John Brebner. London (UK): Applied Science Publishers.
46
47
Bijlagen a.
Tekeningen van het ideale dagcentrum
Deelnemer 1, tekening 1
48 Deelnemer 1, tekening 2
Deelnemer 1, tekening 3
49
Deelnemer 2, tekening 1
Deelnemer 2, tekening 2
50
Deelnemer 3, tekening 1
Deelnemer 3, tekening 2
51
Deelnemer 4, tekening 1
Deelnemer 4, tekening 2
52
Deelnemer 5, tekening 1
Deelnemer 5, tekening 2
53
b.
Plattegronden getekend door de deelnemers
Deelnemer 1, plattegrond 1
54
55
c.
De meubilaircollages
Deelnemer 4, meubilaircollage 1
56
Deelnemer 5, meubilaircollage 1
57
d.
De materiaalcollages
Deelnemer 4, materiaalcollage 1
58
Deelnemer 5, materiaalcollage 1
59
e. Groepsgesprek over het huidige centrum Groepsgesprek 28 Mei Over Willem Felsoord en zijn ruimtes Doel van het groepsgesprek: Inzicht verkrijgen in welke aspecten van hun eigen centrum ze prettig of onprettig vinden, wat ze belangrijk vinden en wat niet en wat hun favoriete plek is. Door te praten over ruimtes kan uit de antwoorden niet alleen opgemaakt worden wat ze wel en niet fijn vinden, maar ook op welke manier ze een ruimte zien. Associëren ze een ruimte met bijvoorbeeld bepaalde objecten in de ruimte, met een bepaalde activiteit, met een persoon? Is hun associatie voornamelijk functioneel of is het meer zintuiglijk of symbolisch? Gestelde vragen en hun doel 1. Hoe vinden jullie het hier? Doel van de vraag: introductie in het gesprek: tijdens eerdere oefeningen is gebleken dat ze allen het centrum ervaren als een fijne omgeving, dus hun antwoord op deze vraag is al gegeven. Hopelijk wordt er antwoord gegeven op de vraag waarom ze het er prettig vinden. 2. Komen jullie ook bij andere groepen? Doel van de vraag: het uitlokken van uitspraken over ruimtes: hoe praten ze over een ruimte waar ze zich op dat moment in bevinden? Kunnen ze zich een duidelijk beeld maken van de ruimte zonder er aanwezig te zijn? Op welke manier kijken ze naar de ruimte? Welke associaties maken ze? 3. Hebben jullie een favoriet plek hier? Doel van de vraag: inzicht verkrijgen in wat ze fijn vinden in hun centrum. Wat is voor hen het belangrijkst in het centrum? Wat maakt het zo’n fijne plek? Daarnaast doen de deelnemers in hun antwoord wederom uitspraken over ruimtes. 4. Is er ook plek in het centrum die jullie helemaal niet leuk vinden? Doel van de vraag: Inzicht verkrijgen in wat hen niet bevalt in het gebouw, wat zijn de aspecten die ervoor zorgen dat ze iets niet leuk of fijn vinden? Daarnaast worden er wederom uitspraken gedaan over ruimtes. 5. Is er nog iets dat ik moet weten als ik een dagcentrum ga ontwerpen? Doel van de vraag: Afsluitende vraag. De prognose voor deze vraag is dat zaken aan het licht zullen komen die eerder nog niet onderwerp van gesprek waren en dat hier duidelijk wordt wat de deelnemers het meest belangrijk vinden in een dagcentrum. Het gesprek: In groen staan mijn bevindingen en gedachten bij de antwoorden aangegeven, in geel zijn de associaties die ze maken en de manier waarop ze deze maken aangegeven. Tevens zijn er een aantal onderwerpen van gesprek die voortdurend terugkeren en daarom belangrijk voor de deelnemers lijken te zijn, deze zijn aangegeven in blauw. Daarnaast wordt er een aantal keren een waardeoordeel uitgesproken over bepaalde zaken, deze zijn aangegeven in roze.
60
Laura: Hoe vinden jullie het hier? Deelnemer 1: Ik vind het mooi, mooi gebouw. L: En jij, Deelnemer 3? Deelnemer 3: Ik vind het een kippenhok (associatief denken? Of slechts een grap?) L: Een kippenhok? En waarom? Deelnemer 3: Hahaha L: Deelnemer 2, wat vind jij dan? Deelnemer 2: Ik vind het geen kippenhok, ik vind het wel leuk hier. L: En Deelnemer 6, wat vind jij? Deelnemer 6: Ja, ik vind het ook leuk om hier te werken. (het centrum wordt geassocieerd met een werkplek, een actieve activiteit, hoewel in dit centrum een groot deel van de activiteiten als ontspannend bedoeld zijn. Het werken wordt echter niet ervaren als een negatief iets, maar als iets leuks; waardeoordeel: werken in het centrum is leuk) L: En waarom? Deelnemer 6: Je kunt hier lekker werken. L: En waarom kun je hier lekker werken? Deelnemer 1: De ruimte is lekker groot hier (associatie met schaal; waardeoordeel: groot is fijn). En die kamertjes, waarin de tv staat (associatie met object) , als je even tot rust wilt komen (associatie met passieve activiteit; rust; waardeoordeel: rust is fijn) , dan kan je daar lekker zitten en een filmpje kijken (associatie met activiteit) . Dan zit je niet zo in de drukte (vergelijking met andere situatie: er zijn duidelijk verschillen in sferen in het centrum; drukte wordt hier ervaren als negatiever dan rust; waardeoordeel: drukte is niet fijn) . L: En komen jullie ook wel eens bij andere groepen? Deelnemer 1: In het begin wel, maar nu niet meer (dit antwoord lijkt zonder waardeoordeel: er is niet uit af te leiden of ze het jammer vindt niet meer bij andere groepen te komen) . L: Bij welke groepen kwam je eerst dan? Deelnemer 1: Op de Boemerang en op de Zeppelin. L: En hoe was het daar? Deelnemer 1: Ja, dat was leuk. Maar dat weet ik niet meer zo goed, want het was een hele tijd geleden dat ik daar was (de deelnemer zegt in eerste instantie zich niets meer te herinneren over de andere ruimtes, maar vervolgd haar verhaal met redelijk uitgebreide beschrijvingen van de andere groepsruimtes). L: Dus je weet ook niet meer in wat voor ruimte dat was? Hoe het er daar uitzag? Deelnemer 1: De Boemerang was wel mooi ja (positief waardeoordeel, het feit dat ze de Zeppelin hier niet noemt wijst op een voorkeur voor de Boemerang). L: En waarom? Weet je dat nog? Deelnemer 1: Uhm, weet ik niet meer… (in eerste instantie geen duidelijk antwoord maar na even denk toch ) Er is een snoezelruimte (associatie met activiteit (snoezelen) en ruimte) , dat is net zo’n ruimte als ons kamertje hier (vergelijking met de ruimte waar we ons in bevinden, associatie wordt gezocht in vergelijkingen) , alleen dan zo’n soort bed erin
61
(associatie met object) . Daar kun je liggen (associatie met passieve activiteit; rust) , daar kun je makkelijker op liggen als op de bank (vergelijking) . En op de Zeppelin hebben ze ook zo’n soort ruimte, met een hangmat (associatie met object) , dus dan kan je daar ook lekker in liggen (associatie met passieve activiteit; rust) . En ze hebben daar een keuken (associatie met functie) met een houten deur (associatie met materiaal, associatie met object) die op slot kunt doen (associatie met doelmatigheid) , als er dan iemand in de keuken is, en je mag niet in de keuken komen, dat is ook wel handig. En sommige mensen uit de Zeppelin die pikken wel eens dingen uit de keuken, eten of drinken ofzo, en dan kun je die op slot doen en dan kunnen ze er niet in, dus dat is wel handig. En er is een soort houten muur (associatie met materiaal, associatie met ruimte) , en daar staat een schommelbak in (associatie met object) . En die schommelbak is voor Karin (associatie met persoon, dit antwoord laat inleving in anderen zien) , en die zit dan in de schommelbak (associatie met passieve activiteit) en dat is ook leuk voor haar, omdat zij ook haar eigen plekje heeft (een eigen plek hebben). Dat vind ik ook wel leuk voor haar! (waardeoordeel: het hebben van een eigen plek is fijn) L: en kun je ook iets zeggen over de vorm van die ruimtes? Deelnemer 1: Uhm, ja… die zijn niet zo… niet zo lang als hier. Die zijn wat kleiner qua lengte. En qua breedte ook, volgens mij, zijn ze wat kleiner (als er over de vorm van ruimte gepraat wordt gaat het hier over schaal). Ze zijn wat vierkanter (associatie met vorm) . Dat is wel mooi, dat het niet hetzelfde is als hier (waardeoordeel: onderscheid tussen ruimtes wordt ervaren als fijn) . L: Want als het iets anders is, kun je het ook uit elkaar houden. Deelnemer 1: Ja (onderscheid). L: En als je het vergelijkt, zo’n lange ruimte met een vierkante ruimte, wat vind je dan fijner? Deelnemer 1: Deze. L: omdat deze ruimte groter is? Deelnemer 1: Ja, omdat hij groter is (waardeoordeel: groter is fijner) . L: En stel nou dat ze even groot waren, dat er in alletwee evenveel mensen pasten? Deelnemer 1: Dan vind ik het… uhm, dan is het allebei wel goed (de vorm van een ruimte is dus ondergeschikt aan de grootte van de ruimte) . Het is alleen dat het dan wel heel anders is (wederom wordt het onderscheid tussen ruimtes aangehaald) . L: En Deelnemer 3, kom jij ook wel eens in andere ruimtes hier? Deelnemer 3: Nee. L: En ergens anders dan? Je komt toch wel eens ergens anders? In de manege bijvoorbeeld. Deelnemer 3: Er is daar een kantine (associatie met functie) . L: En is die kantine mooi? Deelnemer 3: Ja, die is groot (dus groot is mooi?) . L: En wat is er nog meer? Deelnemer 3: Stoelen, tafels… (associatie met objecten) L: En paarden natuurlijk! Deelnemer 3: Ja!
62
Deelnemer 1: Ik zit ook nog op de Ruimte op maandag en dinsdag, op de theatergroep. L: Wat leuk! En hoe is het daar? Deelnemer 1: Het is daar wel anders (vergelijking) , want je hebt daar een hele grote kantine (associatie met schaal, associatie met functie, dit antwoord laat ook een vervolg op het antwoord van Deelnemer 3 zien: het gaat wederom om een kantine) , in een hele grote hal (associatie met schaal, associatie met ruimte) . En daar heb je een heleboel tafels en stoelen (associatie met objecten, wederom geeft Deelnemer 1 een gelijksoortig antwoord als Deelnemer 3) . Je hebt ook een aparte ruimte (associatie met ruimte) , een wat kleinere ruimte en daar kan je de deur ook dichtdoen (associatie met doelmatigheid) , voor mensen die wat rustiger willen eten (associatie met actieve activiteit) . Dus kunnen de mensen zelf kiezen (vrije keuze) of ze in de drukke ruimte of in de wat rustigere ruimte (associatie met sfeer) willen eten (associatie met actieve activiteit) . En weet je wat ik ook vindt bij de Ruimte? Bij de dienstverlening, dat noemen ze hier de keuken, heb je cup-a-soup automaten (associatie met object) staan, en als je een muntje van 10 eurocent hebt dan kun je soep kopen (associatie met activiteit) . Dat vind ik wel handig, en dat vind ik hier wel jammer, dat ze dat hier niet hebben (vergelijking) . Dus als je soep wilt, kun je dat daar gewoon pakken (vrije keuze) . L: En jij Deelnemer 6, kom jij ook nog wel eens in andere ruimtes hier? Deelnemer 6: Op de Arbeid. L: Hoe is het daar? Deelnemer 6: Leuk. L: En waarom? Deelnemer 6: Je kunt er wat doen (waardeoordeel: activiteit is fijn) . L: En waar zit de Arbeid? Deelnemer 6: De arbeid, die zit beneden (associatie met plaats, dit is ook waarnaar gevraagd werd) , bij Leo (associatie met persoon) . L: En wat heb je daar allemaal? Deelnemer 6: Daar heb je schroefjes doen, en soms buisjes om dingen in te doen van de planten, en ook matten haken (associatie met activiteiten, hoewel de vraag meer gericht was op objecten) , maar daar zijn we klaar mee. En nu zijn we werkeloos. Maar die andere dingen vind ik niet zo leuk. L: En kun je nog iets zeggen over hoe eruit ziet bij de Arbeid? Deelnemer 6: Het is er mooi, en gezellig (associatie met sfeer; waardeoordeel: gezellig is fijn) , muziekje aan (associatie met sfeer; waardeoordeel: muziek bij het werk is fijn; muziek) , ga ik meezingen (associatie met activiteit; waardeoordeel: met de muziek meezingen is fijn) . L: En Deelnemer 2, waar kom jij nog meer? Deelnemer 2: Alleen hier. L: Maar je komt bijvoorbeeld ook wel eens in de hal. Wat vind je daarvan? Deelnemer 2: Mooi.
63
L: En waarom? Deelnemer 2: Omdat het breed is (associatie met vorm; waardeoordeel: breed is fijn; vermoeden dat de deelnemer gewoon maar iets zegt, hij lijkt niet zoveel zin meer te hebben in het gesprek, misschien probeert hij met het woord breed uit te drukken dat er veel ruimte is) . L: Alleen daarom? Deelnemer 2: Ja, verder niks. Deelnemer 1: Deelnemer 2 je zit toch ook wel eens bij het kaarten op donderdagmiddag? Deelnemer 2: Ja. L: En wat is dat voor ruimte? Deelnemer 1: Dat is hiernaast (associatie met plaats) , die ruimte wordt door iedereen gebruikt (associatie met (willekeurige) personen) . Die heeft geen naam. L: En hebben jullie ook een favoriete plek hier in het gebouw? Deelnemer 1: Ja, daar in het kamertje (wijst naar televisiekamer). L: En waarom? Deelnemer 1: Omdat je er rustig kunt zitten (associatie met passieve activiteit) , als je rust wil (waardeoordeel: rust is fijn; rust) . In het bos, op de muur is een heel bos getekend (associatie met sfeer) . Dat is lekker, dat vind ik het fijnste plekje. L: En Deelnemer 2, heb jij een favoriete plek? Deelnemer 2: Ik ga altijd slapen in het kamertje (associatie met passieve activiteit; waardeoordeel: slapen is fijn; rust), soms. En bij de radio (associatie met object) , lekker op de stoel zitten en muziekjes luisteren (associatie met passieve activieit; waardeoordeel: zitten en muziek luisteren is fijn; muziek; deelnemer 2 lijkt weer iets meer deel te willen nemen aan het gesprek) . Deelnemer 6: Mijn favoriete plek is hier (wijst naar de plek waarin ze zit aan tafel) en daar ( wijst naar een plek aan een andere tafel in de ruimte) (associatie met plaats) . L: En waarom? Deelnemer 6: Hier zitten is soms druk (associatie met sfeer; druk) en dan kan ik op mijn eigen plek (eigen plek) eten of hier eten (associatie met actieve activiteit) . En als het druk is ga ik op mijn eigen plek zitten. L: En Deelnemer 3? Deelnemer 3: Bij het mandje, bij het schoolbord (associatie met objecten) . Dat is mijn plek, daar ga ik altijd eten (associatie met actieve activiteit) . Dan eet ik appelmoes. L: En hebben jullie ook een plek die jullie helemaal niet leuk vinden? Stilte… Deelnemer 2: Er zijn geen stomme plekken. Deelnemer 6: Hier niet, maar ik heb ook ergens anders gewerkt en daar had ik het niet naar mijn zin. Begeleider: En ligt dat aan de ruimte? Deelnemer 6: Nee, aan de mensen.
64
L: En Deelnemer 1, heb jij een minst favoriete plek? Deelnemer 1: Mag het ook buiten het gebouw zijn? L: Ja. Deelnemer 1: De tuin, de kas vind ik wel leuk, maar de tuin niet, want de tuin is zo saai (waardeoordeel: saai is niet fijn) , met al dat gras, en ik wil meer bloemen in de tuin (waardeoordeel: bloemen zijn fijn) . En het terras vind ik ook niet zo mooi. Ze hebben dat een beetje verkeerd gebouwd (associatie met doelmatigheid) . Begeleider: Als het regent dan staat het hele terras blank, hè Deelnemer 1? Deelnemer 1: Ja, dat vind ik ook een beetje niet zo mooi (waardeoordeel: niet goed functioneren is niet fijn) . Maar nu als er zon is, dan kun je onder de parasol zitten en dat is wel leuk (associatie met activiteit; waardeoordeel: onder de parasol in de zon is fijn) . Maar er is wel weinig kleur, er kan meer kleur (waardeoordeel: weinig kleur is niet fijn; kleur) . L: En is er nog iets waarvan je vindt dat ik het echt moet weten als ik een gebouw ga ontwerpen? Deelnemer 1: Ja, er moet meer kleur (kleur) op het terras en in de tuin. En er moeten rustruimtes (rust) zijn, iedere groep moet een rustruimte hebben. En ook spullen om te bakken (waardeoordeel: bakken is leuk) . En ook zo’n keukentje (associatie met functie; waardeoordeel: een keuken is fijn) . En een computer (associatie met object; waardeoordeel: een computer is fijn) . En ook een computer voor de leiding, dat vind ik ook wel makkelijk (doelmatigheid) . Voor de leiding is het makkelijk als ze verslagen ofzo moeten typen, en als ze dan toevallig alleen staan, dan hoeven ze niet van de groep weg, maar kunnen ze gewoon hier werken. Weet je wat ook handig is? Als er een aparte computerkamer voor de leiding is. Dan zit je niet zo in zicht, dan kunnen ze de deur op een kier zetten, maar dan zitten ze toch niet zo in het zicht (dit antwoord laat inleving in anderen zien) . L: Maar dan zien ze niet wat er hier gebeurd? Deelnemer 1: Maar dan horen ze het wel! En dan kunnen ze hiernaartoe lopen. L: En heeft er nog iemand anders nuttige tips? Deelnemer 2: Ik weet niks meer. L: En Deelnemer 3, heb jij nog tips? Stilte L: Denk er eens even over na, Deelnemer 1 zei bijvoorbeeld meer kleur. Deelnemer 3: Ja, meer kleuren (kleur, dit antwoord is wel geïnsinueerd door de vraag) . En behang, met dingen. L: Met wat dan? Deelnemer 3: Met dolfijnen! L: Wouw! En Deelnemer 6? Deelnemer 6: Je eigen gang gaan, dat is belangrijk (vrije keuze) . Als iedereen zegt jij moet dit doen, jij moet zus doen, dat vind ik niet zo leuk (waardeoordeel: verteld worden wat te doen is niet fijn, vrije keuze is dat wel) . Verder vind ik het moeilijk om iets te
65
verzinnen. Evaluatie van het groepsgesprek: In het gesprek waren er een aantal onderwerpen waarop een aantal keer werd teruggekomen. Dit zijn de onderwerpen die belangrijk zijn voor de doelgroep. Het aspect waar het meest vaak over werd gepraat waren de ruimtes waar rust of drukte is. De ruimtes waar de deelnemers rust op kunnen zoeken zijn duidelijk zeer belangrijk voor hen. Het is daarom aan te raden om in een dagcentrum voldoende rustruimtes en snoezelruimtes te creëren, zodat de deelnemers altijd rust kunnen nemen wanneer zij daar behoefte aan hebben. Een tweede aspect dat regelmatig aan bod kwam in het gesprek was het belang van vrije keus, de vrijheid om zelf beslissingen te mogen maken, bijvoorbeeld de keus voor een drukke of rustige omgeving. Daarnaast bleek kleur een aspect te zijn dat ervoor kan zorgen dat de deelnemers een ruimte fijner, leuker of minder saai vinden. Twee andere aspecten waarover gesproken werd zijn het onderscheid tussen ruimtes, en daardoor de herkenbaar van ruimtes en het hebben van een eigen plek in de ruimte. Daarnaast werd er door een aantal deelnemers gesproken over muziek: duidelijk is dat muziek bijdraagt aan de prettige sfeer in het centrum. Mensen met een verstandelijke beperking denken vaak zeer associatief. De manier waarop zij deze associaties maken zegt iets over de manier waarop ze hun omgeving zien. Daarom is er bij alle associaties die de deelnemers maakten tijdens het gesprek benoemd op welke manier ze de associatie maken. Wanneer de deelnemers spreken over een ruimte dan associëren zij deze vaak met de activiteit, dan wel een actieve of passieve activiteit, die ze in de ruimte uitvoeren. Een andere manier waarop ze associëren is middels objecten in de ruimte. Soms wordt de associatie gemaakt middels een bepaalde functie die zich in de ruimte bevindt, zoals een keuken, of door de sfeer in de ruimte, bijvoorbeeld een gezellige ruimte. Slechts zelden wordt een ruimte geassocieerd met de vorm van de ruimte zelf en wanneer dit gedaan wordt is er meestal al eerder op een andere manier een associatie gemaakt. Naar mijn idee is het opvallend dat er slechts zelden een associatie wordt gemaakt aan de hand van een persoon in de ruimte, aangezien in het dagcentrum toch veelal dezelfde mensen aanwezig zijn en andere mensen vaak van grote betekenis zijn voor mensen met een verstandelijke beperking. Naast associatief denken, denken de deelnemers ook regelmatig vergelijkend: de vergelijking tussen bepaalde ruimtes in het centrum wordt vaak gemaakt. Tijdens het gesprek werden een aantal waardeoordelen uitgesproken die van praktische waarde kunnen zijn wanneer een dagcentrum ontworpen wordt. De waardeoordelen staan hier puntsgewijs beschreven. - Rust is fijn - Drukte is niet fijn
66
- Het hebben van een eigen plek is fijn - Onderscheid tussen ruimtes is als fijn en maakt de ruimtes herkenbaar - De vorm van een ruimte is ondergeschikt aan de grootte van de ruimte - Het centrum wordt gezien als werkplek. - Het werk dat er gedaan wordt is leuk. - Verteld worden wat te doen is niet fijn, vrije keuze is dat wel - Weinig kleur is niet fijn - Activiteit is fijn - Groot is fijn - Breed is fijn - Gezellig is fijn - Slapen is fijn - Zitten en muziek luisteren is fijn - Muziek bij het werk is fijn - Saai is niet fijn - Bloemen zijn fijn - Niet goed functioneren is niet fijn - Onder de parasol in de zon is fijn - Met de muziek meezingen is fijn - Bakken is leuk - Een keuken is fijn - Een computer is fijn
67
f.
Foto’s maquettes
Maquette hoge ruimte
Maquette lage ruimte
68
Maquette met deels hoog en deels laag plafond
69
Maquette met schuine wanden
70
Maquette van ronde ruimte
71
Maquette met aflopend plafond
Maquette met oplopend plafond
72
Maquette met L-vormige ruimte
73
Maquette met omhullende ruimte
74
Maquette met holle wand
75 Maquette met bolle wand