Overzicht van activiteiten en lopende projecten 2001-2002
Inhoud
Woord vooraf
3
Organisatie
4
Jiddisch in Nederland
5
Joden in Nederland in de twintigste eeuw: een biografisch woordenboek
7
Catalogisering Hebraica Bibliotheca Rosenthaliana
11
Joden in Zuidoost-Azië
14
Centrum voor Joodse Filosofie
29
Bestandscatalogus Joods Historisch Museum
32
Joodse fabels
34
EAJS congres 2002
36
Joodse en christelijke bijbelillustraties
38
Andere activiteiten
39
2
Woord vooraf
Het Menasseh ben Israel Instituut heeft in de afgelopen jaren op verschillende momenten verslag gedaan van de wetenschappelijke activiteiten die worden ontplooid. Het laatste formele overzicht hiervan verscheen in november 2001 in de ‘Tussentijdse beleidsnotitie’, kortere overzichten verschenen onder andere in de jaarverslagen 2001 en 2002 van het Joods Historisch Museum. Het feit dat de Tussentijdse Beleidsnotitie aan het eind van 2001 verscheen en een uitvoerige verslaglegging bevatte tot dat moment, vormde aanleiding tot de beslissing om in 2001 af te zien van een separaat jaarverslag, aangezien er sprake zou zin van een aanzienlijke doublure. In plaats daarvan verschijnt nu dit overzicht van lopende activiteiten en projecten 2001 en 2002, waarbij er naar gestreefd is herhaling van reeds eerder gepubliceerde informatie daar waar mogelijk te vermijden. Dit overzicht dient primair als inhoudelijke verantwoording aan de participerende instellingen, het Joods Historisch Museum, de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam, en dient samen met de verschillende de jaarrekeningen beoordeeld te worden. Ook kan het gezien worden als opmaat voor een meerjarige beleidsnotitie die het Menasseh ben Israel Instituut thans voorbereidt en die nog voor het begin van het academisch jaar 2003-2004 dient te verschijnen. In het licht van dit voornemen is besloten geen aparte beleidsparagraaf in dit stuk op te nemen, hoewel bij de verschillende projecten natuurlijk wel beleidsmatige zaken aan de orde komen. Het verheugt mij dat wij ondanks de veranderende economische tijden een belangrijk deel van onze activiteiten kunnen voortzetten, en het verheugt mij nog meer dat in het Menasseh ben Israel Instituut een niet onaanzienlijk aantal jonge, en een aantal oudere, onderzoekers de gelegenheid krijgt zich te bekwamen op het terrein van de joodse studies. Dit is daarom de gelegenheid de besturen van de drie participerende instellingen te bedanken voor hun voortgaande financiële en morele steun, en onze externe financiers voor hun bijdragen aan onze projecten. Amsterdam, 1 juni 2003
Dr Emile Schrijver, directeur
3
Organisatie
Samenstelling bestuur per 31 december 2002: Prof. dr H.D. Meijering (voorzitter) Prof. dr I. E. Zwiep (secretaris-penningmeester, UvA) Drs, J.J. Cahen (JHM) Prof. dr R.W. Munk (VUA) Drs R.C. Musaph-Andriesse (JHM) Dr A.K. Offenberg (UvA) Bezetting bureau per 31 december 2002: Dr E.G.L. Schrijver, directeur M. Smit, secretariaat Projectmedewerkers per 31 december 2002: M. Baracs, stagiaire Dr Salvador Bloemgarten, freelance redacteur Biografisch Woordenboek H. Dekker, catalogisering Rosenthaliana Prof. dr R.G. Fuks-Mansfeld, redacteur Biografisch Woordenboek M. Gutschow, MA, catalogisering Rosenthaliana Drs D. Kromhout, catalogisering Rosenthaliana Drs Rosa Lehmann, redactie-assistent Biografisch woordenboek Peter Manasse, freelance redacteur Biografisch Woordenboek Drs Lies Poesiat, redacteur Biografisch Woordenboek Drs Wout Visser, freelance redacteur Biografisch Woordenboek Projectuitvoerders in gelieerde projecten aan universiteiten per 31 december 2002: Dr Evi Butzer (Heinrich-Heine-Universität, Düsseldorf), Jiddisch in Nederland Dr S. Litt (Heinrich-Heine-Universität, Düsseldorf), Jiddisch in Nederland Drs T. Kamsma (VUA), Joden in Zuidoost-Azië Drs H. Pach (UvA), Jiddisch in Nederland Drs B. Wallet (UvA), Jiddisch in Nederland
4
Jiddisch in Nederland1
Het eerste initiatief in het programma ‘Jiddisch in Nederland’ bestond uit een samenwerkingsverband met het Salomon Ludwig Steinheim Institut in Duisburg, uiteindelijk resulterend in een tweetal studiedagen in 1998 en 1999 en een internationaal congres in Middelburg in oktober 1999 over joodse meertaligheid in westelijk Ashkenaz. De Engelstalige bundel opstellen die het resultaat is van deze initiatieven zal in 2003 verschijnen, als eerste aflevering van het nieuwe jaarboek Studia Rosenthaliana. Dit deel is inmiddels ter perse. Tegelijkertijd begon de samenwerking met de afdeling Jiddisch van de Heinrich Heine Universität in Düsseldorf steeds meer vorm te krijgen, en kwamen er bovendien gelden vrij uit de zogenaamde Joodse Tegoeden. Een gezamenlijke aanvraag voor een verkennend onderzoek naar primaire bronnen van het Nederlandse Jiddisch in archieven en bibliotheken werd gehonoreerd, en gedurende het hele jaar 2000 werkten Riety van Luit, voor de archieven, en Mirjam Gutschow, voor de drukken en handschriften, aan een grondige wereldwijde inventarisatie. De resultaten van hun werk verschijnen in 2003 in druk als eerste delen in een nieuwe serie Amsterdam Yiddish Studies bij Uitgeverij Kluwer. Deze delen zijn inmiddels ter perse. Vervolgens werd een veel groter onderzoeksprogramma, getiteld ‘Yiddish in the Netherlands. An expression of Ashkenazic culture’ voorbereid en door door NWO en de Deutsche Forschungsgemeinschaft toegekend. Dit programma behelst twee promotieonderzoeken aan de UvA in Nederland, een uitgave van de zogenaamde Kuranten (door drs H. Pach) en een onderzoek van Jiddische geschiedwerken (door drs B. Wallet), en twee postdoconderzoeken aan de Heinrich-Heine-Universität, Düsseldorf in Duitsland, een naar de Protocollenboeken van de joodse gemeentes buiten Amsterdam (door dr S. Litt) en een repertorium van Nederlands Jiddische handschriften (door dr E. Butzer).
1
Dit hoofdstuk is een bewerkte versie van de betreffende paragrafen uit de Tussentijdse Beleidsnotitie.
5
Structuur van het project ‘Yiddish in the Netherlands’: 1. Survey
2. Detail studies
1998-1999
2000
3. Synthetic studies I. Multi-lingualism in Western Ashkenazic Jewry
II.1 Survey of archival sources II.2 Survey of manuscripts II.3 Survey of printed books
1 October 2000
III.1 The Yiddish press in Amsterdam in the seventeenth century III.2 A comparative study of Jewish communal life in the Netherlands as reflected in the Yiddish minute-books of communities outside Amsterdam
2001
2001
III.3 A repertory of Yiddish manuscripts from the Northern Netherlands III.4 Yiddish chronicles and history books in the Northern Netherlands and their contribution to Jewish historiography
6
Joden in Nederland in de twintigste eeuw: een biografisch woordenboek
Projectomschrijving Het Menasseh ben Israel Instituut en de Bibliotheca Rosenthaliana (de afdeling Judaica en Hebraica van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek) bereiden gezamenlijk een naslagwerk voor getiteld: ‘Joden in Nederland in de twintigste eeuw: een biografisch woordenboek’. Het Menasseh ben Israel Instituut is eerst in tweede termijn, na het beschikbaar komen van het belangrijkste deel van de middelen, door de Universiteitsbibliotheek betrokken bij het project, omdat de organisatie binnen de Universiteitsbibliotheek te problematisch bleek. Het naslagwerk is bedoeld als een monument voor de overlevende, voor de vermoorde, en voor de voortlevende joodse gemeenschap in het twintigste-eeuwse Nederland. Behalve een aantal inleidende artikelen van nog nader vast te stellen omvang, zullen ca. 1200 biografieën worden opgenomen van joden in Nederland die op een of andere wijze een bijdrage hebben geleverd aan de Nederlandse en/of de Nederlands-joodse samenleving. Naast publicatie in boekvorm is het Menasseh ben Israel Instituut ook voornemens de uitgebreidere geautomatiseerde gegevens na publicatie via het internet beschikbaar te stellen. De papieren dossiers zullen uiteindelijk in de Bibliotheca Rosenthaliana worden opgenomen en daar te raadplegen zijn. Organisatiestructuur Het project is op 1 september 2000 van start gegaan en heeft thans de volgende organisatiestructuur: Projectleider: dr Emile G.L. Schrijver. Drs Rosa Lehmann redactie-coördinator. Redactie: dr S. Bloemgarten, P.M. Manasse, drs E.J. Poesiat, drs W. Visser. Wetenschappelijke stuurgroep: Prof. dr I Abram (APS, Utrecht), prof. dr R.G. FuksMansfeld (emeritus Universiteit van Amsterdam), prof. dr E. Ibsch (emeritus Vrije Universiteit), dr C. Kristel (directeur Stichting Opvang en Terugkeer Oorlosgslachtoffers [SOTO]), dr K. Hofmeester (internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis [IISG]), drs E. van Voolen (conservator Joods Historisch Museum) en prof. dr I.E. Zwiep (Hoogleraar Hebreeuws, Aramees en Joodse Studies, UvA). Vrijwilligers: de redactie wordt in haar onderzoekswerkzaamheden ondersteund door een tiental vrijwilligers onder wie dhr L. Brilleslijper, dhr P. Cohen, mevr. L. Content, mevr. E. Heitman, mevr. T. Hoogland-Zwemmer, mevr. B. Oosting, mevr. T. Plettenberg, mevr. R. Stokvis-Goldstein, mevr. E. Stranders en dhr A.E. Vis. Financiering Het project wordt thans gefinancierd uit een subsidie ontvangen uit de zogenaamde ‘Vierde Tranche Joodse Tegoeden Tweede Wereldoorlog’, dat wordt uitgekeerd via het Ministerie van VWS en uit middelen beschikbaar gesteld door het Prins Bernard Cultuur Fonds. Totale omvang: kf 510 (kf 420 Joodse Tegoeden + kf 90 Prins Bernard Fonds)
7
Kernactiviteiten Sinds het van start gaan van het project op 1 september 2000 houdt de redactie van het biografisch woordenboek zich bezig met de volgende kernactiviteiten: b
Plenaire vergaderingen: de redactie komt tenminste één keer per maand bij elkaar om de voortgang van het onderzoek, de selectie van personen, en de daarmee samenhangende vraagstukken te bespreken. De redactie belegt tweemaal per jaar een vergadering met de stuurgroep die een adviserende en ondersteunende functie heeft inzake belangrijke en problematische kwesties (b.v. betreffende de selectie van personen).
(
Literatuuronderzoek: bij aanvang van het project is de redactie begonnen aan een uitgebreid en uitputtend literatuuronderzoek met als doel een zo volledig mogelijk namenbestand op te bouwen. De door de redactie verzamelde biografische gegevens worden centraal ingevoerd in een speciaal voor het project ontwikkelde databank. Het namenbestand is nog steeds groeiende en omvat thans ca. 4500 personen.
o
Ontwikkelen van een databank: gezien het dynamische karakter van het databestand en de behoefte van de redactie onbeperkt de gegevens te kunnen invoeren, raadplegen en koppelen, heeft de redactie besloten zelf een databank te ontwikkelen. Een eerste versie van de databank is medio 2001 beschikbaar gekomen. De databank is relationeel en bestaat uit drie basisbestanden (personenbestand, bronnenbestand, contactbestand). De velden en zoekfuncties zijn aangepast aan de wensen van de redactie. De databank heeft een beveiligde toegang en een gebruiksvriendelijke interface.
e
Selectie van personen: vanaf maart 2001 werd een begin gemaakt aan de selectie van personen die voor opname in het biografisch woordenboek in aanmerking komen. Om tot een verantwoorde keuze te komen heeft de redactie een aantal criteria geformuleerd. Het belangrijkste criterium van algemene aard is dat iemand een opmerkelijke of bijzondere rol moet hebben gespeeld in de Nederlandse- en/of Nederlands-joodse samenleving. Vanwege een oververtegenwoordiging van bepaalde beroepsgroepen bleek het noodzakelijk om voor een aantal beroepsgroepen specifieke criteria op te stellen (c.q. musici, antiquaren, uitgevers, fabrikanten, ondernemers, detailhandel, gezondheidszorg). Op basis van bovengenoemde criteria en de deskundigheid van de redactie is begin dit jaar een eerste selectie van 620 personen tot stand gekomen. In de tweede selectieronde, die op dit moment plaats vindt, zullen de overige 600 namen worden uitgekozen.
d
Schrijven van lemma’s: in het voorjaar van 2002 werd door de redactie een begin gemaakt aan het schrijven van een aantal proeflemma’s. In dezelfde periode werd de inhoudsopgave en de lengte van de afzonderlijke hoofdstukken vastgelegd. Deze vond zijn weerslag in een ‘dummy’ die aan een aantal uitgeverijen werd gepresenteerd. Het woordenboek zal de volgende
8
inhoud krijgen: voorwoord, verantwoording redactie, inleidingen per beroepsgroep en statistisch overzicht (15 hoofdstukken, 72 bladzijden, geïllustreerd), biografieën (1200 lemma’s, gemiddelde lengte lemma 600 woorden, 1 foto per pagina), registers (5 registers, 64 bladzijden), beknopte c.v. redactieleden en leden van raad van advies, verantwoording. Inmiddels houdt de redactie zich bezig met het opstellen van richtlijnen voor auteurs die, naast de individuele redactieleden, een bijdrage aan het woordenboek zullen gaan leveren. g
Begeleiden van vrijwilligers: medio 2002 werden de eerste onderzoeksopdrachten aan de vrijwilligers verstrekt. Speciaal voor dit doel schreef de redactie een handleiding met een aantal richtlijnen voor het verzamelen en optekenen van de gegevens verkregen uit onderzoek in (gemeentelijke- en rijks-)archieven. Ook ontwikkelde zij een aantal onderzoeksformulieren waarmee in de archieven wordt gewerkt. De formulieren dienen tenminste twee doelen: ze bieden een kader met behulp waarvan de onderzoeker (1) gerichter en efficiënter naar informatie kan zoeken en (2) geholpen wordt bij het in vaste volgorde en op uniforme wijze noteren van de gegevens. De begeleiding van de vrijwilligers vindt verder plaats door middel van een periodieke werkoverleg met de redactie.
Overige activiteiten In het kader van het biografisch woordenboek organiseerde het Menasseh ben Israel Instituut een lezing, een cursus (in samenwerking met de Amsterdam-Maastricht Summer University [AMSU]) en een studiedag: [
26 januari 2001: lezing over de stand van zaken betreffende het onderzoek gehouden voor leden van het Nederlands Genootschap voor Joodse Studies. Bijdrage: drs E.J. Poesiat.
B okt-nov. 2001: cursus getiteld ‘Nederlandse joden en de Nederlandse samenleving in de twintigste eeuw (een Biografisch Woordenboek)’ in de serie De Illustere School (AMSU) in Felix Meritis. Bijdragen: dr S. Bloemgarten, prof. dr R.G. Fuks-Mansfeld, Prof. dr E. Ibsch, P.M. Manasse, drs E.J. Poesiat. F 17 januari 2002: studiedag in het Joods Historisch Museum. Aanwezig: projectleider van het biografisch woordenboek E.G.L. Schrijver, de redactie van het biografisch woordenboek en de volgende gasten: mr M. Bronzwaer (Uitgeverij het Spectrum), dr. J. Gabriëls (Biografisch Woordenboek van Nederland), en dr B. Reinalda (Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging). Externe contacten en publiciteit Het startsein van het project werd gegeven met een oproep in de pers en een enquête die onder joodse instellingen werd verspreid. Doel van de oproep en de enquête was enerzijds bekendheid te geven aan het project, en anderzijds de wensen van het grotere publiek m.b.t. de opname van personen in het biografisch woordenboek te inventariseren. In het najaar van
9
2001 werden diverse interviews afgegeven aan verschillende dag- en weekbladen. In april 2002 werd een radio-interview afgenomen. De redactie benadrukt het belang van het onderhouden van goede contacten met wetenschappers en medewerkers uit de archief- en bibliotheekwereld. De redactie legt hiertoe met zekere regelmaat werkbezoeken af aan diverse personen en instanties (o.m. Bibliotheca Rosenthaliana, NIOD, Gemeente Archief, Nederlands Theater Instituut, Genootschap voor Joodse Wetenschap, vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap). Publicatie Het Menasseh ben Israel Instituut onderzoekt op dit moment de mogelijkheid om het biografisch woordenboek uit te brengen in de Winkler Prins serie bij Uitgeverij Het Spectrum. De onderhandelingen zijn in een vergevorderd stadium. Planning 2003-2005 Vóór de zomer van 2003 zal de selectie van namen worden voltooid, zullen de definitieve criteria worden vastgesteld en zal de redactie verder gaan met het schrijven van korte levenbeschrijvingen. In de daarop volgende periode zal de redactie zich voornamelijk richten op het schrijven van de lemma’s. Tevens zal zij haar schrijfactiviteiten uitbreiden door het verstrekken van schrijfopdrachten aan derden. In het jaar 2004 zal aan de inleiding tot het biografisch woordenboek, de inleidende artikelen, het nawerk, en de registers worden gewerkt. Het jaar 2005 zal in het teken staan van het persklaar maken van het manuscript.
10
Catalogisering Hebraica Bibliotheca Rosenthaliana
Projectmedewerkers per 31 december 2002 H. Dekker M. Gutschow, MA Drs D. Kromhout Projecteiding: Dr A.K. Offenberg, conservator Bibliotheca Rosenthaliana Dr E.G.L Schrijver, directeur MbII Voorgeschiedenis Uit de Vierde Tranche Joodse Tegoeden is aan de UB/Bibliotheca Rosenthaliana een bedrag toegekend van kf 500. Hiervan was kf 390 geoormerkt voor de catalogisering van de hebraica (alle in Hebreeuws schrift gedrukte werken) en kf 110 voor andere doelen (acquisitie en conservering en restauratie; brief VWS d.d. 26 november 1999, kenmerk: TTW/VTGU-2019690). Er was voor de catalogisering overigens oorspronkelijk kf 480 aangevraagd. De UB heeft daarnaast een bedrag van kf 125 beschikbaar gesteld dat afkomstig was uit een eenmalig subsidie aan de UB/Bibliotheca Rosenthaliana van de Nederlandse Bank, d.i. kf 55 meer dan de in de aanvraag al aangekondigde kf 70. De totale financiële omvang van het project bedraagt daarmee kf 515, dat is EUR 233.696,81. Omdat de gebrekkige staat van ontsluiting het onmogelijk maakte nauwkeurige cijfers te noemen, is in de aanvraag bewust een ruwe schatting opgenomen van in totaal 40.000 tot 45.000 hebraica-titels die de UB/Bibliotheca Rosenthaliana bezit. Deze titels waren nog niet opgenomen in het geautomatiseerde bestand van de UB. Om met nauwkeurigere cijfers te kunnen komen en om gewogen inhoudelijk keuzes te kunnen doen, was het noodzakelijk om aan het begin van het project een grote hoeveelheid voorbereidend werk te verrichten. Deze voorbereidende werkzaamheden zijn in de loop van 2000 afgerond, waarna een aantal praktische en inhoudelijke keuzes gedaan is en begonnen is met het eigenlijke catalogiseerwerk. Voorbereidende werkzaamheden Het is van belang te benadrukken dat de omgang met de oude, handgeschreven, Hebreeuwse catalogus en met de oude drukken in Hebreeuws schrift een verregaande mate van specialisatie verlangt, die in Nederland maar mondjesmaat voorhanden is. Ook binnen het nationale bibliotheeksysteem OCLC/PICA is de ervaring met de invoer van oude Hebreeuwse titels zeer beperkt, en de regelgeving dienovereenkomstig gebrekkig. De medewerkers kregen daarom een intensieve interne opleiding, die in de beginfase een substantieel beslag heeft gelegd op de beschikbare werktijd. In de voorbereidingsfase zijn de volgende werkzaamheden verricht: - De invoer van minimale gegevens, titel, plaats, jaartal, signatuur en verwijzing naar de catalogus van Roest uit 1875 (!) in een stand-alone database, met betrekking tot de hebraica
11
die in de handgeschreven Hebreeuwse catalogus voorhanden zijn. Dat is niet het volledige hebraica-bezit, aangezien veel moderne werken nog ‘verstopt’ zitten in de handgeschreven Latijnse catalogus; het gaat hierbij waarschijnlijk om vele duizenden titels, naar schatting ca. 15% van alle titels die zijn opgenomen in die Latijnse catalogus (en nergens anders!). - Het stempelen en nummeren van ruim 16.000 handgeschreven kaartjes, die in bijna alle gevallen de enige vorm van catalogisering van Hebreeuwse werken uitmaken. - Het kopiëren van alle kaartjes, bij wijze van veiligheidsmaatregel. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd door project- en stagemedewerkers, onder leiding van de conservator dr A.K. Offenberg en de directeur van het MbII, dr E.G.L. Schrijver. - De beoogde catalografen volgden een inleidende cursus voor omgang met het OCLC/PICAsysteem, werden gedurende een aantal maanden zeer intensief begeleid door verschillende medewerkers van de afdeling Verwerving en Ontsluiting van de UB, en werden door de beide projectleiders zeer uitvoerig ingeleid in de ins and outs van het catalogiseren van oude hebraica. Praktische en inhoudelijke keuzes - Er is besloten het project vooralsnog te beperken tot alle titels die in de Hebreeuwstalige handgeschreven catalogus voorkomen en die gedrukt zijn voor 1801. Daarbij werd rekening gehouden met het feit dat in de UB al een catalograaf werkzaam is voor modern materiaal. De totale omvang van het project bedraagt daarmee maximaal ca. 5.000 titels, met een proefondervindelijke marge van 15% naar beneden, vanwege oudere dubbele catalogisering en andere onvolkomenheden van het oude kaartsysteem. - Na langdurig overleg, na een uitgebreide en tijdrovende ronde van trial and error, en onder druk van de tijd is besloten een aantal van de oorspronkelijk door de Rosenthaliana gewenste beschrijvingsvelden te laten vallen, en te kiezen voor een vereenvoudigde variant van het UB format voor oude drukken. Daarnaast werd, in overleg met de afdeling Automatisering van de UB, besloten een aparte Microsoft Access database aan te leggen voor door UNICODE ondersteunde invoer van de Hebreeuwse korte titels in Hebreeuws schrift. Deze database, waaraan ook het OCLC/PICA productienummer wordt gehangen, zal als basis dienen voor het tonen van Hebreeuwse titels op lokaal niveau, dus op een aantal computers in de Rosenthaliana, zodra OCLC/PICA zijn systemen geschikt gemaakt heeft voor dit soort UNICODE-toepassingen. - Er is besloten een archief aan te leggen van gekopieerde verwijzingen uit de relevante bibliografische literatuur, een keuze die in de praktijk van het produceren en controleren van de titels tijdwinst blijkt op te leveren, en bovendien een zeer waardevol bibliografisch apparaat oplevert. - Ten aanzien van de controle van de geproduceerde titelbeschrijvingen werd afgesproken dat een van de gespecialiseerde oude drukken catalografen van de UB de eerste paar honderd titels aan de hand van het UB oude drukken format zou controleren, dat de gespecialiseerd catalograaf Hebreeuws het handhaven van de vigerende OCLC/PICA-regels voor omgang met joodse persoonsnamen zou controleren, en dat de beide projectleiders zouden toezien op de bibliografische en wetenschappelijke kwaliteit van de beschrijvingen.
12
De catalogisering De omvang en complexiteit van de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden en de al aangehaalde hoge moeilijkheidsgraad van het materiaal hebben er toe geleid dat de productiecijfers van catalogusbeschrijvingen belangrijk lager zijn dan de vigerende UBnormen voor oude drukken catalogisering (nl. ongeveer 1,5 beschrijving per uur). Het werk van de catalografen werd in eerste instantie bemoeilijkt door het feit dat voor de controle van de beschrijvingen een beroep gedaan moest worden op derden die hiervoor in principe niet vrijgesteld waren. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de omlooptijd van de beschrijvingen opliep tot soms wel enkele maanden, met alle logistieke problemen van dien. Dit probleem is opgelost, in die zin dat de catalografen elkaar goeddeels zelf controleren en de externe specialisten inmiddels alleen steekproefsgewijs betrokken zijn bij de controle. Inmiddels is sprake van ca. 1.000 geproduceerde titels en een gemiddelde wekelijkse aanwas van 80-90 titels, door drie catalografen met in totaal 1,8 fte beschikbare werktijd. Het is gezien de opgedane ervaring en de moeilijkheidsgraad van het materiaal nauwelijks mogelijk die productie verder op te voeren. Ten aanzien van de tewerkstelling van de betrokken catalografen werd in 2001 besloten het model te hanteren dat ook voor het project Biografisch Woordenboek wordt gehanteerd, waarbij de medewerkers in dienst zijn van de Stichting het Menassseh ben Israel Instituut, het formele academische samenwerkingsverband van de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en het Joods Historisch Museum. Het MbII declareert de personele kosten en de kosten van de dienstverlening bij de UB, die de aan het project toegekende middelen beheert. Per 1 mei 2003 resteerde van de totale beschikbare middelen nog ca. EUR 100.000, hetgeen impliceert dat (bij het handhaven van de huidige aanstellingen van de projectmedewerkers) de projectgelden nog voor ca. 14 maanden toereikend zijn. Hierbij is uitgegaan van de salarisschaal BBRA 7.3 per catalograaf (ca. EUR 2200 bij fulltime + vakantiegeld en werkgeverslasten), drie catalografen met aanstellingen van 0.6 fte, en doorberekening van beheerskosten en werktijd van de directeur van het Menasseh ben Israel Instituut. De verwachting is dat bij de huidige productie van ca. 80-90 titels per week, mede door de in het begin van dit memo aangehaalde inzet van extra UB-middelen, aan het eind van die veertien maanden zo’n 4700 extra titels zullen zijn ingevoerd. Dit betekent, gezien het feit dat er sprake is van maximaal 5000 titels van voor 1801, dat ook een bescheiden begin kan worden gemaakt met de catalogisering van werken van na 1801 en dat het project per 1 juli 2004 beëindigd zal zijn. Het ligt in de bedoeling om voor de catalogisering van de hebraica van na 1801 in de nabije toekomst een beroep te doen op de zogenaamde Maror-gelden, waarbij de met het huidige project opgedane ervaringen en de inmiddels beschikbare getalsmatige gegevens het punt van vertrek zullen vormen.
13
Joden in Zuidoost-Azië
Het Menasseh ben Israel Instituut zet zich actief in om een onderzoek aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de VUA naar het functioneren van joodse netwerken in Zuidooost-Azië financieel en inhoudelijk te ondersteunen. Het Instituut was ook zijdelings betrokken bij de inhoudelijke voorbereiding van de inmiddels gehonoreerde projectaanvraag. Hieronder volgt een Engelstalige versie van de aanvraag. The Jewish Diaspora in Southeast Asia: Processes of Ethnic and Religious Identification of the Jewish Businesses in the Straits Research group:
hrs per week spent on project
Prof.Dr. L.D. Meijers, promotor, VUA 1 Dr. H. Dahles, co-promotor, VUA 2 Drs. M.J. Kamsma, AIO 40 Prof.Dr. C.A. Davids, VUA pm Dr. L. Douw, VUA and UvA pm Dr. E. Schrijver, Menasseh ben Israel Institute pm Dr. G. Benjamin, Nanyang Technological University, Singapore pm Dr. A. Theria Wasim, Institut Agama Islam Negeri, Yogyakarta, Indonesia Relevant publications by the research group: Benjamin, G. (2000) 'On being tribal in the Malay World'. In: Tribal Communities in the Malay World: historical, social and cultural perspectives. Geoffrey Benjamin & Cynthia Chou (eds.). Leiden: IIAS/Singapore: ISEAS Dahles, H. (2001) Tourism, Heritage & National Culture in Java. Dilemmas of a Local Community. London: Curzon. Davids, C.A. e.a. (red.). (1996) Kapitaal, ondernemerschap en beleid: studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azie van 1500 tot heden. Amsterdam: NEHA Douw, L. (ed.) (1997) Unsettled frontiers and transnational linkages: new tasks for the historian of modern Asia. Amsterdam: VU Press. Kamsma, M.J. (2000) Wahid, Israels Indonesische vriend. In: HN-magazine, jaargang 56, nr. 6, 12. Meijers, D. (1999) De laatste Europese Pogrom. Een reconstructie. Afdeling CA/SNWS. Amsterdam: VUA.
14
Abstract: Whereas a substantial body of knowledge has been established regarding Jewish diaspora communities in Europe and America on the one hand, and Chinese diasporas in Southeast Asia on the other hand, Jewish diasporas in Southeast Asia are virtually unexplored. In order to fill this void, this research project focuses on processes of ethnic and religious identification of Jewish in against the background of the diaspora ties that these communities maintain in Southeast Asia, in particular the Straits (parts of Indonesia and Malaysia). In the age of globalization, overlapping multiple interdependencies organize communities, not based on place, but on interest, shared opinions and beliefs, which cannot easily be contained in the nation state system. Current research in the field of transnational networks is focusing on multi-national corporations and international organizations. At the same time, ethnic diasporas seem to be increasingly successful in establishing, maintaining and expanding significant relations which transcend the boundaries of nation states, in particular in terms of entrepreneurship and business ventures. Therefore, the relationship between the concepts of diaspora and business network deserves closer examination. The proposed research will focus on this relationship starting from one particular diaspora community in Southeast Asia, i.e., Singapore. The research will analyze the business operations of this diaspora community, map its business networks across national borders into the Straits and investigate how processes of ethnic and religious identification either facilitate or hamper their entrepreneurial activities. Background History In Southeast Asia, Jewish - mainly Sephardic - communities were established centuries ago on strategic positions along the busy sea and caravan routes from Mesopotamia via India and Malaysia to the Indies and China (Zürcher 1995, Katz & Goldberg 1993, Katz 1995, Gubbay & Levy 1992). In the late fourteenth and fifteenth century, Jews from Spain and Portugal, because of anti-Jewish violence, sought refuge in countries such as Holland, England, Italy and the Ottoman Empire, which were noted for their tolerance towards Jews. In Holland and England, Jews financed EIC (the British ‘East Indian Company’) and VOC (the Dutch ‘Vereenigde Oostindische Compagnie’) ventures to the Indies. Jewish merchants and traders followed in the wake of the EIC and VOC ships to Southeast Asia, an area of particular importance because of the spice trade (Curtin 1984). The VOC set up a parallel trade system with the fortified city of Batavia as the equivalent to EIC’s Malacca. The consistent effort made by the EIC to pursue commercial success, its efficient bureaucratic and organized structure was very similar to today’s multinationals (Blussé & Gaastra 1981). The Straits of Malacca gained importance upon the opening of the Suez Canal in 1875 (Nathan 1986). Jewish trading communities were to be found in established trading posts in what was later called the Straits Settlements: Malacca, Penang and Singapore, and further east to Batavia, Surabaya, Makassar and the Spice Islands in the Moluccas. Although at that time trade was a Muslim monopoly, in fact, the Muslims were divided into many different and separate trading communities and they rarely interfered with trade by other religious communities in the area, such as Jews, Jains, Parsees, Chinese and
15
Hindus. Trade was generally open to all. As the Dutch and English trading-post empires in the region turned into full territorial empires, Asian traders continued to operate their own trade diasporas, though often in new ways designed to accommodate the European presence and the ongoing problems of cross-cultural trade (Curtin 1986:157). This was the context in which the Jewish trade diaspora had to operate. The story of the Singapore Jews dates back to the early 19th century. Jewish pioneers, mostly merchants coming from Bagdad, traded mainly in spices and legalized opium. The Bombay based Jewish family organization of David Sassoon & Co., together with its Jewish associates in other eastern settlements like the Ezra and Gubbay families, controlled much of the opium trade in the South and South East Asian region. This opium trade formed an important part of the native trade of Singapore (Trocki 1999). By the mid-19th century the Jewish merchants established themselves so well in commerce that they owned six of the forty-three trading companies in Singapore – a number greater than those controlled by the Chinese, the Arabs, or the Armenians at that time. Other pioneering families were Cohen and Ezekiel. Later, other Jewish families, such as Elias, Meyers and Solomon, became prominent (Howe 1996). Around the late 1930’s, about 2500 Jews lived in Singapore (Howe 1996). Smaller communities existed also in Malacca and Penang, the two other Straits Settlements. In Sumatra, on the ‘Dutch’ side of the Strait of Malacca, ports like Banda Aceh and Medan had small Jewish trading communities. The trade of these ports was first oriented towards Malacca and Penang, later towards Singapore. The same applies to the ports on the Outer Islands, like Makassar (Sulawesi), Pontianak (Kalimantan), Kuta (Bali) and Ampenan (Lombok). Ports and markets in the Outer Islands were melting pots, often displaying a great variety of traders of different ethnic origin (Dick et al 2002). Ever since the establishment of Singapore in 1819, most of the Malay archipelago was caught up in a fierce Anglo-Dutch commercial and political rivalry. Following the treaty of London (1824) the British and Dutch swapped settlements in Sumatra and the Malay Peninsula, separating British and Dutch spheres of influence in the Strait of Malacca (Dick et al, 82-83: 2002). The three main ports of Java, Batavia, Semarang and Surabaya were also tied into this regional network of shipping and trade. The Dutch government put great effort into competing through these ports with Singapore over supremacy in trade in the Straits (Dick et al 2002). In the late 1930’s approximately 2000 Jews were living in the Dutch East Indies. The largest community – partly Sephardic and partly Ashkenazian - was located in Surabaya (Glaser 1991). The available documentation of the historical development of the Jewish community in the Straits is fragmented and an integral description is still lacking. One of the objectives of this research is to reveal present links with other Jewish diasporas in the by a historicallybased description of the establishment and development of the Singaporean Jewish community. The Straits Singapore Singapore was the fulcrum of the general expansion of trade and shipping in South East Asia during the 19th century. It became a regional focus of an integrated system of international trade and a concomitant revolution in communication, a position that developed Singapore into its
16
present hub-function in Southeast Asia. In the 1980s, the economies in Southeast Asia expanded in what became known as the new generation of Newly Industrializing Economies or Asian Tigers. Singapore benefited in particular from this economic growth and manifested itself as an intermediary force in international and intra-regional flows of commercial, industrial and financial services. The Chinese-dominated city-state of Singapore became a central locus of a number of overlapping diasporic worlds. Here, old established and newly defined diaspora communities can be found, among which a Jewish community that consists of about 18 families, with a total of 400 persons. Within this Jewish community, three groups can be distinguished. The first and at the same time largest group is mostly orthodox, originally from Iraqi ascent, and follows the Sephardic tradition. The Benjamin and the Isaac family are the largest families constituting about half of the Jewish population of Singapore. There are several European Ashkenazin families, mostly from Romania, like the Pinsler and Criau families. These families are in Singapore in their fourth generation and make a living mostly in import and export business (Howe 1996). The second group consists of Jews temporarily working and living in Singapore as expatriates. Among this group, a separate third group can be distinguished, i.e., a group of Israeli nationals who work as military advisors for the Singapore government or are affiliated to the Israel Embassy in Singapore. While Reid (1997), Leifer (1986) and Siegel (2000) point out that Jews are physically invisible in Southeast Asia, Chirot (1997) rightly states that they cannot be considered as a neutral category. Instead, the Jews in Southeast Asia are turned into a ‘polity’ by the anti-Zionist and anti-Semitic rhetoric in Islamic media (Elazar 1986:217). The Jewish ‘polity’ becomes ‘real’ through the salient role that is played by Singapore maintaining close relationships with Israel. Ever since its separation from Malaysia in 1965, Singapore turned to Israeli military advisors to help overcome its acute geo-political vulnerability. Singapore’s choice of Israel as its covert defense partner symbolizes fear in the light of the cultural identity of Malaysia and Indonesia. It also registers the alien regional identity of Singapore through an analogy with an embattled Israel standing alone in the Middle East against its adversary Muslim neighbors. Singapore - "as a conspicuously ethnic-Chinese city-state in the midst of a Muslim ocean" (Singapore's former prime minister Lee Kuan Yew in: Leifer 1988) found internationally renowned success as the dynamic regional center of human enterprise and achievement. Resentment and hostility towards Singapore are never low beneath the surface in Malaysia and Indonesia where antiSinicism is a deeply-rooted characteristic of the troubled relationship between the Chinese minority and the autochthonous population of these countries (Leifer 1988, 1994, 2000). Indonesia & Malaysia After the collapse of Suharto's New Order regime, Indonesian foreign policy issues were dominated by efforts to stabilize the country and to cope with regional separatist groups. In order to succeed economically and politically, Indonesia requires new coalitions in the international forums like the UN, the IMF and the World Bank. To find a way out of the economic and political crisis, former president Abdurrachman Wahid needed international support. In this respect, Wahid's outspoken wish for rapprochement with Israel was regarded as a strategic move by political observers. After all, the global forums are suspected to be controlled by Jewish interests (Kamsma 2000). The ‘smooth coup’ that removed Wahid from
17
office to be replaced by an even more nationalist-oriented Megawati regime, raises the question how changing power relations in Indonesia will affect the role of the Jewish community in the country and the role of the Jewish diaspora in the region as a whole (Straits Times 27/7/2001). The relationship between Malaysia and Singapore is characterized by interpendencies and tensions which has its roots in the colonial era, but became manifest during the arranged political marriage whereby Singapore joined the enlarged federation in September 1963, and in the political divorce whereby Singapore was ejected to independence in August 1965. Singapore’s former Prime Minister Lee Kuan Yew had long urged political merger between Singapore and peninsular Malaysia on the ground that Singapore could not be viable as an independent entity. He believed that in the context of twentieth century Southeast Asian politics ‘island nations are political jokes’. In his view Singapore could not survive without access to the natural hinterland of the Malay Peninsula (Leifer 1988). Moreover, the constitutional separation of Singapore from Malaysia did not insulate the politics of one state from that of the other. They remained joined by commercial and family ties and importantly by communal linkages. Such interdependence did not make for an easy relationship (Leifer 1988). Since the 1980s, anti-Semitic sentiments have been articulated in the media in Southeast Asia (Thalib 1999, Tim Pustaka 1999). This is quite surprising considering that the Jewish community is hardly visible. Studies in anti-Semitism in other areas of the world have shown that physical presence of Jews does not necessarily arouse anti-Semitism and, vice versa, antiSemitism can emerge without Jewish communities being physically present - ‘anti-Semitism without Jews’ (Leifer 1989, Meijers, 1999) It is argued that anti-Jewish rhetoric form a Muslim political discourse and that this social representation of Jews has provided a taken for granted scheme to explain social, political and economic problems (Wong 1996, Van Bruinessen 1998, Siegel 2000). The Prime Minister of Malaysia, Dr Mahathir had long exhibited a public commitment to the cause of Palestinian nationalism which can be seen as a reflection of Malay political insecurity. His interest in the Palestinian issue became a more significant factor in Malaysian politics as Islam increased in importance in defining the identity of the Malay community (Leifer 1988). Because of the absence of a direct link between anti-Semitism and Jewish presence in the Malaysian/Indonesian situation, it is argued that the demonization of the Jews is veiled anti-Sinicism in the Indonesian context. It seems too costly to scapegoat the economically influential Chinese minority now that Indonesia needs economic success for its sheer survival (Beller 1997, Chirot 1997, Reid 1997). From Malaysian perspective Singapore represents a soft target against which to play the nationalist card (Leifer 2000). Speculations are that anti-Semitic rhetoric must be interpreted as a reaction to foreign policy affairs involving Israel and Singapore, as Israel’s gateway to Southeast Asia (Kamsma 2000, Shannon 1997). Considering Singapore’s position in relation to its direct neighbors, Malaysia and Indonesia, this research clearly has to apply a multi-local perspective in which the whole of the Straits is involved. Although the Straits was considered as an area of “anti-Semitism without Jews” and the Jewish minority figured as a theoretical construct (Reid 1997), there was and still is a Jewish diaspora living in this area. This Jewish diaspora has predated the nation states that nowadays divide the Straits area, establishing itself in favorable locations. When nation states were
18
established the Jewish communities submerged to their power and to the opportunities offered and restrictions laid upon them. At present, in the global economy, they are accounted for possessing the desiderata of success to outlive or prove to be more enduring than the nation states they temporarily use(d) to live in (Wang Gungwu 1997, Cohen 1997b,1998, Elazar 1986, Kotkin 1993). Theoretical framework The networks created by ethnic diaspora groups are becoming more important in the international arena. Their social, cultural and economic affinities now open boundaries and compete with exclusive loyalties to the nation state that is criss-crossed by dynamic, multiple interdependencies. Ethnic diasporas are perhaps the most visible paradigm in the understanding of transnationalism and globalization (Shuval 2000, Sheffer 1986, Vertovec & Cohen 1999, Rösler & Wendl 1999). There are three sets of actors that are relevant to any research on diaspora communities: the diaspora community, its host society, and the homeland, linked together in a complex triadic relationship (Sheffer 1986, Shuval 2000). Each actor in this ‘triad’ may be differentiated into a range of sub-groups, which may be characterized by a great diversity of orientations. In order to analyze this diversity, the research will take the Singaporean Jewish community as its starting point. This community is organized along family ties. These families play a prominent role in business life not only among this Jewish community, but also in the economies of Singapore and into the Straits. As for the relationships of this community with its host society, its linkages with the Singaporean nation state will be explored. Given the delicate political balance in the region, this analysis of diapora-nation state relations has to be positioned in the economical and political context, also considering ties with Malaysia and Indonesia. Changing attitudes and perceptions from power centers may open up or close down new possibilities for the entrepreneurial activities of the Jewish communities in this area. The specific Jewish diaspora networks may facilitate relocating businesses whenever economically profitable or politically necessary. The established Jewish network may be revitalized because of new economic alliances with new regionally and globally operating Jewish organizations and businesses for which the old network can provide facilitating and ethnic related cultural services. In other words, the diasporic entrepreneurs strategically mobilize and employ economic, cultural and social capital in the Bourdieuan sense (Bourdieu 1977) in order to maintain, expand and innovate their businesses. This research applies the concept of diaspora as a specific form of ‘crossing borders’, to its research sites, research population and theoretical and empirical genres. The concept of diaspora usually implies long distance relations and social conditions of migration, exile and displacement (Cohen 1997a). Instead of the earlier anthropological preoccupation of exploring cultures as if they were territorially bounded and clearly demarcated unities, the concepts of diaspora and border-crossing emphasizes the conflicting interstitial domains of paradox, fuzziness and ambiguity, notions of polyphony, fluidity and complexity. Diaspora and bordercrossing conceptualize the processes of mixing, criss-crossing and crossing-over (Rösler & Wendl 1999). In this research the concept of border-crossing is applied in two different but interdependent ways. First, the crossing of institutionalized borders demarcating nation states and, second, the crossing of symbolic borders within and between culturally distinct categories.
19
Borders are not only markers of national identity, but exist at many different levels and may be racial, sexual, territorial, cultural, social or psychological making them both a conduit for discourse and a term of discourse (Donnan & Wilson 1999:35). The concept of border-crossing has proven useful to address contemporary processes of diaspora building and displacement. Diasporas connect communities of a separated or dispersed population and may involve frequent border crossings, though they are not necessarily defined by a specific borderline that shapes their ways of life. Their cultural passages provide narratives of identity and difference, inside and outside, inclusion and exclusion, an oscillation between both "roots" and "routes" (Clifford 1997). The cultural experience of diasporas is clearly multi-local (Rösler & Wendl 1999:12). Though often conceived in terms of catastrophic dispersion, this research aims at widening the notion of diaspora to include trade, business and labor and to sharpen the insight into the triadic relationships between host societies, homeland and the ethnic diaspora's place of work and settlement (cf. Cohen 1997a).
Research questions Central question In which ways does the Jewish diaspora of Singapore operate as a business community across national borders into the Straits and to what extent do ethnic, religious and political coalitions in this region either facilitate or hamper their entrepreneurial activities? Sub-questions related to the Jewish community in Singapore - How is this community structured and what business activities do they pursue? - Which economic resources can Jewish entrepreneurs utilize in their entrepreneurial activities, in terms of transfer of credits, investment of capital and provision of services? - In what way are Jewish kinship ties being put to use for starting and strengthening entrepreneurial activities? - In what way are other ties (‘social capital’) put to use in business activities? - How does the Jewish community adapt to changing requirements of skills and education (‘cultural capital’)? Sub-questions related to the host community - How does a Jewish legal framework arrange their entrepreneurial activities and how does this relate to the national legal framework of the host country laws? - What mutual relations can be identified between the Singaporean government and the Jewish diaspora? Sub-questions related to cross-border networks in the Straits: - What business activities does the Singaporean Jewish community develop in Malaysia and Indonesia?
20
-
To what extent do business networks play a role in these activities? Which role does – historically based - ethnic and religious identification play in the establishment and maintenance of these networks? To what extent does the political and religious climate in the Straits countries facilitate or hamper the business activities of the Singaporean Jewish community?
Methodology In diaspora research three sets of actors are relevant: the diaspora community, the host society and the ‘homeland’. Consequently, the above research question implicates three levels of analysis: first, the Jewish diaspora of Singapore as a business community; second, its relationship with the Singaporean society; and third, its business networks extending across the border into the Straits. Strictly speaking, the homeland, Israel, forms a fourth level of analysis. Undoubtedly, Israel does play an important role for the Jewish community in Singapore, not only in terms of the homeland both real and imagined, but also as political force in its relationship with the Singapore government and as generator of additions to the diaspora community in terms of Israeli expats. However, as the aim of this research is to identify Jewish business networks in the Straits region, the focus of the research will be on the local Jewish diaspora community and its linkages with the host country and beyond into the Straits. The homeland will be part of analysis at a conceptual level (as identity marker of Straits Jews) but not in terms of empirical research. At the three identified levels, the research will proceed as follows: Level 1: the Jewish diaspora community in Singapore will be mapped in terms of the 18 dominant families. For each family, the family history will be traced in terms of their origin, genealogy and intermarriages. The economic activities of each family will be mapped in terms of the ‘economic capital’ (property, financial assets, loans, investments, etc.) that the family utilized throughout their presence in Singapore. The same strategy will be applied to their ‘social capital’ (instrumental and affective contacts in the Jewish community, in Singapore society at large and into the Straits) and ‘cultural capital’ (grades, diplomas, certificates, prizes, honorable positions and other evidence of societal and academic achievement). Following Chan Kwok Bun (2001), business networks cannot be understood in purely economic terms. Therefore, the utilization of ‘capital’ in the Bourdieuan sense is required to enable the researcher to trace and match the economic, social and cultural relations of each family separately, among the families in the Jewish community and between the Jewish community and Singaporean society and other communities in the Straits. Level 2: the relationships between the Jewish community and the host society, which are identified at the family-level, require embedding in a political context. In order to gain a sound understanding of the power relations between the Jewish diaspora and the Singapore State, a thorough analysis of the government policy towards this diaspora is required. This analysis needs to focus at two different levels: A) The official policy as defined in the law, government decrees and policy measures. B) The dealings between the Jewish families and government in terms of joint business, services, donations, favors, bestowment of honors, but also fines, punishments and other impediments. Level 3: the relationships between the Singaporean Jewish community and other
21
communities in the Straits are identified at the family-level by means of the family history approach at level 1 of the research. The data with regard to the economic, social and cultural interlinkages with Straits communities will be elaborated and specified in terms of business chains. Following Johanson and Mattsson (1987), the business contacts of the Singaporean Jewish families in Straits communities will be distinguished into ownership, investment, production and distribution chains. Ownership applies to means of production (such as land, factories, etc.). Investment applies to the input of economic capital, knowledge and social capital. Production applies to manufacturing of goods and supply of services. Distribution applies to trade in goods and services to/from Singapore and to/from Straits communities. At level 3, the research will revolve around the mapping of these four different chains, identifying the main actors, their ethnic and family ties, spatial concentration and their forward and backward linkages in terms of economic co-operation. This network analysis will reveal to what extent the Singapore Jewish community conducts business along diasporic lines and, therefore, organizes a Jewish diaspora at the regional level of the Straits. These business networks across the border also require embedding in a political context. In order to gain a sound understanding of the power relations between the Jewish businesses and the Indonesian and Malaysian State, an analysis of the government policies towards the business ventures is required. Again, this analysis needs to focus at two different levels: A) The official policies as defined in the law, government decrees and policy measures. B) The dealings between the Jewish business people and the two governments in terms of joint business, services, donations, favors, bestowment of honors, but also fines, punishments and other impediments. During the first phase of the research, the researcher will conduct a thorough analysis of the theoretical and empirical literature and of secondary sources (statistics, policy papers and documents). In this phase, preparation of the fieldwork, the elaboration of the research plan and the participation in the Ph.D.-program of the CERES Research School will be of crucial importance. In the Netherlands, the Algemene Rijks Archieven and archives of organizations like the KITLV, the Tropical Institute, the Jewish Historical Museum, the International Institute for Social History, the Netherlands Economical Historical Archive and the Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie will be explored. Outside the Netherlands visits to archives in the Diaspora museum in Tel Aviv, the Yad Vashem Museum, the Central Archives for the History of the Jewish People and the Babylonian Jewry Heritage Center in Jerusalem offer valuable sources. The same applies for the Holocaust Museum in Washington D.C. and the Congregation of Bene Naharayim in New York which currently runs a genealogy project that concentrates on the study of ancestry of Iraqi Jewish families The second phase of the research is characterized by an in-depth historical survey in order to map the establishment of the Jewish community in Singapore and its development starting in 1819. The researcher will gain more in-depth knowledge of Judaism and its manifestation in Singapore while locating the major sources of information in the research area. The researcher will trace the Singaporean community history in local and regional archives in order to understand how this community was established and how it developed under colonial rule and in the modern nation state. The family history approach will be applied. The
22
focus will be on a number of Jewish families who play a prominent role in the Jewish community. During this historical survey, the researcher will be affiliated with ISEAS. During the third phase, the researcher will return to the Netherlands in order to analyze the data and establish relevant strategies for the follow-up in the field. Through participation in the CERES Research School Ph.D. program the researcher will be stimulated to produce one or two working papers that may enhance his mastery of fieldwork data. The fourth phase will be totally dedicated to fieldwork in Singapore. The focus will be on the Jewish community of Singapore. The researcher will establish an in-depth case study of this community as business community as outlined above. Applying the anthropological methods of participant observation, ethnographical interviewing, the life history method, and in particular the family history approach the researcher will map practices and routines of business life of this community and its strategies to make a living in contemporary Singapore, as well as the social construction of their Jewish identity by cultural and religious practices that distinguish them from their neighbors in multi-ethnic Singapore. The interviews and life history method will enable the researcher to collect information on the entrepreneurial and business activities and the perceptions and attitudes of the entrepreneurs. The purpose of ethnographic interviewing is to identify how the Jewish entrepreneurs perceive and mediate their business relations against the background of ethnic and religious identity formation. Participant observation will be used as a complementary method of structured and systematic observation to analyze behavior and to contextualize the interview data. Contacts with Singaporean Jewish families that play a prominent role in business life will be put to use in order to trace their business networks in the Straits, and in particular with other Jewish diaspora communities in Malacca, Penang, Jakarta and Surabaya. Although the research extends into Strait communities, the researcher will remain positioned in Singapore throughout the project. Tracing the business networks into the Straits will take place by means of discussing and evaluating business ventures with a number of selected key informants in Singapore. During this phase the researcher will be affiliated with the Institute of Asian Research of the National University of Singapore. The fifth phase is dedicated to dissertation writing, organization of the workshop in cooperation with ISEAS and participation in the CERES program. History of the project and co-operation with other institutions: Prior to this project, a preliminary historical inventory has been made up of existing Jewish communities in the Straits and of the availability of historical sources. This preliminary research constitutes an important step to guarantee the feasibility of the proposed project. Aim of the historical research is explorative: to trace and analyze sources, which offer information about the early settlement patterns of Jewish communities in Southeast Asia and the ways in which these communities evolved through time. For this purpose, the researcher visited archives and libraries and spoke to key-members of Jewish communities in Singapore, Malacca, Jakarta and Surabaya. This preliminary research is supported by the Menasseh ben
23
Israel Institute (an institute for social and historical research on Jewish communities related to the Jewish Historical Museum, the University of Amsterdam and the Vrije Universiteit Amsterdam). The proposed project will be affiliated with the NWO-ASPASIA project of Dr. Dahles, titled ‘Organizational Cultures in Transborder Regions. A comparative research on processes of identity formation and local management strategies in organizations operating in Southeast Asian Growth Triangles’. The researcher will operate in co-operation with the research team of this project, which implies that contacts with universities and other institutions in Southeast Asia will be strengthened. The research project will be submitted for integration in CERES research School, in particular working program 8. Relevance: In general, the precarious position of the multi-ethnic nation state of Singapore has generated a growing interest in historical studies about the roots of the many ethnic groups and minorities living in the city-state. Recently, the Historical Museum of Singapore presented an exhibition of the Jewish community of Singapore. A salient fact was that – in order to show a complete overview – the museum had to borrow artifacts from the Joods Historisch Museum in Amsterdam! In this respect, this research contributes to the body of knowledge on the Jewish community in Singapore and the Straits. As has been argued earlier, the relationship between Singapore (a prosperous ethnic Chinese enclave surrounded by Muslim countries) on the one hand and Indonesia (the country with the largest Muslim population of the world) and Malaysia (with Islam as State religion) is a politically sensitive one. Security issues and economic co-operation are pivotal to understand shifting coalitions and conflicts between these countries. However, political and economic co-operation is based on shaky grounds, dependent on preferences of individual power holders and entangled in opaque agreements. The roots of cultural and religious stereotypes and prejudices (e.g., anti-Semitism), the social conditions under which they emerge and proliferate, and the relationship with the complex ethnic power balances in the region are poorly understood. In these respects, this research aims at generating a better understanding of these matters. An instrument to disseminate knowledge generated by this project as well as to stimulate other scholars to undertake research into these issues will be a workshop organized as a co-operative effort between the Institute of Southeast Asian Studies (ISEAS) in Singapore and the Dutch institutes involved in this project. The ISEAS, being particularly interested in security issues and economic development in Asia, is a well-reputed and well connected research institute and therefore the perfect host of such an event. A preliminary consultation with ISEAS has shown that this institute is interested in this initiative. The aim of the workshop will be to generate a debate among an audience consisting of Asian scholars of different disciplinary backgrounds and national policy makers and politicians, and representatives of international agencies (such as ASEAN). A number of experts will be invited to contribute papers and a publication based on this workshop will be considered. This strategy may ensure that this research project contributes
24
to politically more sustainable developments in Southeast Asia in general and for diapora communities in particular. Although this research will not solve the far-reaching and deeply rooted problems in the region, it may provide an impetus for power holders to look at regional relations in a different way. In the Netherlands, where the Jewish community is concerned about Jewish diasporas all over the world, there is a keen interest in generating information about the virtually unknown Jewish communities in Southeast Asia. In order to make the results of this Ph.D. research as well as the historical research that has been conducted prior to it, accessible to a larger audience of academics and non-academics, the possibility will be explored to prepare an exposition hosted by the Joods Historisch Museum in Amsterdam. Research planning: Start of the project: 1 July 2002 End of the project: 1 July 2007 1st phase: 01-07-2002 – 01-09-2003 Preparation: literature and archive research in the Netherlands, Washington and Israel (October 2002- March 2003); CERES PhD training program in the Netherlands (March -September 2003); nd 2 phase: 01-09-2003 – 01-03-2004 Historical research in Straits; establishment of contacts with key players in the Jewish community; 3rd phase: 01-03-2004 – 01-09-2005 Data analysis, participation in the CERES PhD program, and preparation of the second fieldwork phase; th 4 phase: 01-09-2005 – 01-06-2006 Fieldwork in Straits; th 5 phase: 01-06-2006 –01-07-2007 Organizing a workshop with ISEAS/NUS; CERES post-fieldwork program and writing of dissertation. Research output: R A paper on the historical whereabouts of the Jewish community of Singapore and its cross-border economic activities in the Straits to be presented at the ASPASIA workshop on Asian cross-border business networks to be held in Amsterdam in 2004. This paper will be published in Asia Pacific Business Review. . An article on present-day Jewish business networks in the Straits to be published in Diasporas. D A contribution to the edited volume as a result of the ISEAS workshop. A PhD thesis to be finished in September 2007. References:
25
Beller, S. (1997). "Pride and Prejudice" or "Sense and Sensibility"? How Reasonable was Anti-Semitisme in Vienna, 1880-1939? In: Essential Outsiders. Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe. Daniel Chirot & Anthony Reid (eds.), pp. 76-99. University of Washington Press. Bourdieu, P. (1977) Outline of a Theory of Practice. Cambridge: Cambridge University Press. Chan Kwok Bun (ed.) (2001). Chinese Business Networks. State, Economy and Culture. Singapore: Prentice Hall. Chirot, D. (1997). Conflicting Identities and the Dangers of Communalism. In: Essential Outsiders. Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe. Daniel Chirot & Anthony Reid (eds.), pp. 3-33. University of Washington Press. Clifford, J. (1997). Routes. Travel and translation in the late Twentieth Century. Cambridge MA. Harvard University Press. Cohen, R. (1997a). Global Diasporas. An introduction. Seattle: University of Washington Press. Cohen, R. (1997b). Diasporas, the Nation-State, and Globalisation. In: Global History and Migrations. Wang Gungwu (ed), pp. 117-143. Colorado: WestviewPress. Curtin, P.D. (1984). Cross-cultural trade in world history. Cambridge: Cambridge University Press. Dick, H., V.J.H. Houben, J. Thomas Lindblad & Thee Kian Wie (2002). The emergence of a national economy; an economic history of Indonesia, 1800-2000. ASAA Southeast Asia Publications Series. Allan & Unwin and University of Hawai’i Press Honululu. Donnan, H & T.M. Wilson (1999). Borders. Frontiers of Identity, Nation and State. London: Sage. Elazar, Daniel J. (1986). The Jewish people as the classic diaspora: a political analysis. In: Modern diasporas in international politics. G. Sheffer (ed.), pp. 212-257. London/Sydney: Croom Helm. Glaser, J. (1991). Joden in Nederlands-Indie/Indonesie. In: Moesson, 36e jaargang, nr. 2 & 3, pp. 30-36 & 29-34. Gubbay, L. & A.Levy (1992). The Sephardim. Their glorious tradition from Babylonian exile to the present day. London: Carnell Limited.
26
Harper, T.N. (1997). Globalism and the Pursuit of Authenticity: The Making of a Diasporic Public Sphere in Singapore. In: Sojourn, vol. 12, no. 2, pp. 261-92. Howe, V. (1996). The Jews of Singapore: Community, Identity, Family. Department of Sociology, National University of Singapore. Johanson, J. & L.-G. Mattsson (1987). Interorganisational relations in industrial systems. International Studies of Management and Organisation, no.17, pp. 34-48. Kamsma, M.J. (2000). Wahid, Israëls Indonesische vriend. In: HN-magazine, jaargang 56, nr. 6, 12 februari 2000 Katz, N. & Goldberg E.S. (1993). The last Jews of Cochin; Jewish identity in Hindu India. University of South Carolina Press Katz, N. (Ed.) (1995). Studies of Indian Jewish Identity. Manohar New Delhi. Kotkin, J. (1992). Tribes: How a Race, Religion and Identity determine success in the new Global Economy. New York: Randon House. Leifer, M. (1988). Israel's President in Singapore: Political Catalysis and Transnational Politics. In: The Pacific Review, vol. 1, nr. 4, pp. 341-352. Leifer, M. (1989). "Anti-Semitism Without Jews: The Malaysian Example". In: The Jews and Asia: Old Societies and New Images. S. Lieberman (ed.), pp. 62-65. Melbourne: AsiaPacific Jewish Association. Leifer, M. (1994). The Peace Dividend: Israel's Changing Relationship with South-East Asia. Research Report, number 1, February 1994. Institute of Jewish Affairs Leifer, M. (2000). Singapore's Foreign Policy. Coping with Vulnerability. London/New York: Routledge. Meijers, D. (1999) De laatste Europese Pogrom. Een reconstructie. Afdeling CA/SNWS. Amsterdam: VUA. Nathan, E. (1986). The History of Jews in Singapore 1830-1945. Singapore: Herbilu. Reid, Anthony (1997). Entrepreneurial Minorities, Nationalism, and the State. In: Essential Outsiders. Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe. Daniel Chirot & Anthony Reid (eds.), pp. 33-74. University of Washington Press Rösler, M & Wendl, T (1999). Frontiers and borderlands. The rise and relevance of an
27
anthropological research genre. In: Frontiers and borderlands: anthropological perspectives. M. Rösler & T. Wendl (eds.), pp. 1-27. Peter Lang GmBh Frankfurt am Main. Shannon, M. (1997). Israel Asian Friend. In: The Australia/Israel Review, 22.8 6-26 June, 1997. Sheffer, G. (1986). A new field of study: modern diasporas in international politics. In: Modern diasporas in international politics. G. Sheffer (ed.), pp. 1-15. London/Sydney: Croom Helm Shuval, T. (2000). Diaspora Migration: Definitional Ambiguities and a Theoretical Paradigm. In: International Migration Quarterly Review, vol. 38, no.5, pp. 41-55. Siegel, J.T. (2000). Kiblat and the mediatic Jew. In: Indonesia 69, pp. 9-40,April 2000. Thalib, M. & Irfan S. Awwas (1999). Doktrin Zionisme dan Idiologi Pancasila. Wihdah Press, Yogyakarta. Tim Pustaka CIDESINDO (1999). Yahudi & Jurus Maut Gus Dur. PT Pustaka Cidesindo. Trocki, C.A. (1999). Opium, Empire and the Global Political Economy. A study of the Asian opium trade 1750-1950. Routledge Asia’s transformations series. London/ New York. Van Bruinessen, M. (1998). "Yahudi sebagai Simbol dalam Wacana Pemikiran Islam Indonesia masa Kini". In: GEMA, aflevering 53 Vertovec, S. & R. Cohen (1999). Introduction. In: Migration, Diasporas and Transnationalism. S. Vertovec & R. Cohen (eds.), pp. xiii-xxviii. Sheltenham/Northampton: Edward Elgar Publishing Ltd. Wang Gungwu (1997). Migration History: Some Patterns Revisited. In: Global History and Migrations. Wang Gungwu (ed.), pp. 1-22. Colorado: WestviewPress. Wong Mei Ching (1996). The "Social Representation of Jews" in Malaysia: Intersections between "Race", Religion and Politics. Unpublished sub-thesis. Australian National University. Zürcher. E (1995). In de uiterste diaspora: de joden van Kaifeng. KNAW 1995 Deel 58 no.2.
28
Centrum voor Joodse Filosofie
Het MbII draagt EUR 2300 per jaar bij aan de financiering van de bijzondere leerstoel Joodse Filosofie van prof. dr R. Munk. Met het VUA Centrum voor Joodse Filosofie bestaat een formele samenwerkingsovereenkomst, die vooralsnog geleid heeft tot een gezamenlijk plan van aanpak voor de financiering van de activiteiten van het Centrum. Dat is reeds gepubliceerd in het Wetenschappelijk Verslag 2000-2002 en de Vooruitblik 2002-2005 van het Centrum, maar wordt hier gezien het gezamenlijk belang nog eens gepubliceerd. Plan van aanpak financiering Centrum voor Joodse Filosofie Het College van Bestuur van de VUA heeft najaar 2001 de wens herhaald dat het Menasseh ben Israel Instituut (MbII) zich intensief inzet voor de financiering van het Centrum en de Goudeketleerstoel. Dit verzoek sluit aan bij de intentie die het MbII al een paar maal geuit heeft om hierin actiever op te treden. In onderstaand plan van aanpak, dat is opgesteld door prof.dr. R.W.Munk en dr E.G.L. Schrijver, directeur van het MbII, wordt weergegeven welke initiatieven er in dit verband op korte en middellange termijn door het MbII zullen worden ondernomen. Bij de presentatie van de gegevens is gekozen voor een inhoudelijke ordening. Kortlopende projecten 1. What is Jewish philosophy? Een nieuw verkennend onderzoek naar de definitie van het vakgebied ‘Joodse Filosofie’, ter voorbereiding van een bij NWO in te dienen onderzoeksprogramma. Looptijd: drie maanden, 40% werktijd Financiële omvang: ca. EUR 10.000 Financiering: door het MbII in de derde geldstroom 2. Idealism and alterity in Hermann Cohen Het betreft hier de afronding van een reeds lopend onderzoeksproject. Eventueel welslagen van externe financiering zou betekenen dat de beschikbare VUA-werktijd anderszins kan worden ingevuld. Looptijd: drie maanden, 40% werktijd Financiële omvang: ca. EUR 10.000 Financiering: door het MbII in de derde geldstroom
29
Langer lopende projecten 1. Salomon Maimon Publicatie van ongepubliceerde Hebreeuwse handschriften van de achttiende-eeuwse Duitse filosoof Salomon Maimon, in samenwerking met Tel Aviv University. Looptijd: 3 jaar Financiering: individuele postdoc-aanvraag bij NWO 2. Onderzoeksprogramma ‘Jewish Philosophy’ Een historische en systematische analyse van de term ‘Joodse filosofie’ en varianten daarop (Hebreeuwse filosofie, rabbijnse filosofie) zoals gebruikt in de moderne tijd, met daarin in ieder geval een promotie-project over ‘J.C. Buddeus on Hebrew philosophy’. Looptijd: vanaf 2004 Financiering: programma-aanvraag bij NWO Wetenschappelijke congressen Tweejaarlijkse expert meetings of workshops over ‘Jewish philosophy’, waarvan de eerste in 2003 en de tweede in 2005, waarin collega’s over ‘work in progress’ spreken. Deze bijeenkomsten zijn een vervolg op het succesvolle colloquium dat het Centrum in juli 2001 aan de Universiteit van Oxford georganiseerd heeft. Financiële omvang: EUR 15.000 per expert meeting Financiering: door het MbII uit de tweede en de derde geldstroom Publieksactiviteiten 1. Joodse denkers, in samenwerking met het Joods Educatief Centrum ‘Crescas’. Hiervoor is reeds een plan beschikbaar; de verwachting is dat in de loop van 2003 een eerste cursus kan starten, primair gericht op een niet-gebonden, joods publiek. Financiering: via ‘Crescas’ 2. Openbaar eendaags symposium, bij voorkeur in samenwerking met het VU-Podium. Hierbij zal thematische aansluiting gezocht worden bij het kortlopende project ‘Joodse filosofie’ (1a) en het onderzoeksprogramma ‘Jewish philosophy’ (2b). Sprekers uit binnenen buitenland. Financiële omvang: EUR 6.000 Financiering: door het MbII uit de derde geldstroom Infrastructuur van het Centrum 1. Wetenschappelijk Uitbreiding van de Goudeket-leerstoel.
30
Financiële omvang: EUR 40.000 per jaar Financiering: bij de enquête die door de Stichting Collectieve Maror-gelden gehouden is om de geldstromen in joods Nederland zichtbaar te maken is aangegeven dat het MbII bovengenoemd bedrag nodig heeft voor uitbreiding van de leerstoel. De verwachting is dat in de loop van 2003 de eerste ronde aanvragen kan worden ingediend. Ook worden aanvragen voorbereid bij een aantal buitenlandse joodse stichtingen. 2. Ambtelijk Ambtelijke ondersteuning van het Centrum, ofwel in dienst van het Centrum (c.q. de Faculteit) ofwel in commissie door het MbII. Financiële omvang: EUR 25.000 per jaar Financiering: Maror-gelden (zie boven). Ook worden aanvragen voorbereid bij een aantal buitenlandse joodse stichtingen.
31
Bestandscatalogus Joods Historisch Museum
Het MbII is actief betrokken bij de voorbereiding en redactie van de voorgenomen bestandscatalogus van ceremoniële objecten van het Joods Historisch Museum. Hieronder volgt een projectbeschrijving. Jewish Ceremonial Objects from the Netherlands. A selection from the collection of the Jewish Historical Museum Amsterdam (werktitel). INLEIDING De collectie van het Joods Historisch Museum omvat circa 10.000 voorwerpen. Deze collectie kreeg vorm met de oprichting van het Museum in 1930. Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 bezat het museum 735 voorwerpen (eigendommen en bruiklenen). In 1943 werd de collectie – voor het grootste deel eigendommen van het museum en bruiklenen van de Portugees-joodse en Hoogduitse gemeente van Amsterdam - in beslag genomen en naar Duitsland afgevoerd. In 1946 kon slechts een klein percentage naar Nederland worden teruggevoerd (voorlopige schatting 150). Toen het museum in 1955 werd heropend, vormden deze voorwerpen samen met een aantal kostbare bruiklenen afkomstig van met name de Portugese en Hoogduitse gemeente, de basis van de ‘nieuwe’ museumcollectie. Het verzamelbeleid van het museum heeft zich altijd primair gericht op het culturele erfgoed van het Nederlandse jodendom. Daarom bestaat de collectie vooral uit voorwerpen die verband houden met de religie, culturele, sociale en economische geschiedenis van de joden in Nederland. Hieronder vallen circa 1350 ceremoniële voorwerpen, zoals rimoniem (siertorens), sjabbat- en chanoekalampen, kiddoesjbekers, pesachborden en besnijdenisbankjes. DE PUBLICATIE Onderzoek naar Nederlands-joodse ceremoniële voorwerpen is over het algemeen nog weinig structureel verricht. Een eerste belangrijke publicatie verscheen in 1997 in de eerste bestandscatalogus van het museum, getiteld Orphan Objects. The textiles collection of the Joods Historisch Museum, Amsterdam. Deze publicatie bevatte zowel ceremoniële als nietceremoniële voorwerpen. De huidige publicatie, getiteld Jewish Ceremonial Objects from the Netherlands. A selection from the collection of the Jewish Historical Museum Amsterdam, is geen bestandscatalogus maar bevat een bescheiden, doch belangrijke selectie uit de museale collectie van ceremoniële voorwerpen (geen textiel) die in Nederland werden vervaardigd of gebruikt. De selectie toont de stilistische ontwikkeling van deze voorwerpen vanaf de zeventiende tot en met twintigste eeuw en maakt het mogelijk, veelal op basis van inscripties, een culturele en sociaal-historische context te reconstrueren. Dit laatste gebeurt tevens aan de hand van acht artikelen, geschreven door museummedewerkers die zich in de afgelopen jaren met het onderzoek hebben bezig gehouden, en een externe wetenschapper uit Israel. Het boek zal in het Engels verschijnen.
32
33
Het boek omvat: H Een inleiding van de redacteuren waarin onder meer de opzet van het boek uiteengezet zal worden en tevens een cultuurhistorisch kader zal worden geschetst. u De volgende acht artikelen (het betreft hier voorlopige titels): - Julie-Marthe Cohen, De geschiedenis van het Joods Historisch Museum en zijn collectie, 1930-1955 - Edward van Voolen, Het Joods Historisch Museum tussen 1955-2000 - Edward van Voolen, Joodse ceremoniële kunst in Nederland in internationaal perspectief. De stand van onderzoek - Julie-Marthe Cohen, Donatie van rituele voorwerpen aan de synagoge. De Hoogduitse en Portugees- joodse gemeenten van Amsterdam - Mirjam Alexander, Reconstructie van het verleden. De collectie ceremonieel zilver van het voormalige - Hoogduitse synagogencomplex - Irene Faber, Vorm en stijlontwikkeling van Nederlands-joodse ceremoniële voorwerpen - Naomi Feuchtwanger-Sarig, Bernard Picart. Tekst, afbeeldingen en materiele cultuur - Jelke Kröger, Opschriften op Nederlandse joodse ceremoniële objecten: een verkenning Ca. 65 entries, met informatie over het object en afbeelding (zie bijlage). De entries zullen chronologisch-thematisch worden gerangschikt. De beschrijvingen van de voorwerpen zullen vlot en toegankelijk zijn, gebaseerd op het vigerende beschrijvingsmodel, zoals zich dat de afgelopen jaren binnen het museum heeft ontwikkeld (zie bijlage 1, ‘handleiding bij beschrijvingsmodel’). Schematisch weergegeven bestaat een entry uit: 1) Een titel, een technische beschrijving (incl. opschriften en vertaling van opschriften, zilvermerken) en bondige fysieke beschrijving (ca. 100 woorden); 2) Een lopende tekst van maximaal 350 woorden met waarin kunst-, sociaal- en cultuurhistorische gegevens over het object en de vervaardigers/schenkers; 3) Een beknopt notenapparaat waarin bronvermeldingen van de lopende tekst; 4) Gegevens over provenançe, tentoonstellingen, vergelijkbare objecten in andere catalogi e.d.; 5) Relevante bibliografische verwijzingen o Secundair fotomateriaal (ter aanvulling of vergelijking). S Het nawerk bestaande uit notenapparaat, indexen, glossarium en bibliografie. H Een groot aantal kleuren en zwart-wit illustraties.
34
Joodse fabels
Het MbII verzorgt op verzoek van de Amerikaanse privé-verzamelaar Jon A. Lindseth uit Hunting Valley, Ohio, een catalogus van zijn collectie van ca. 300 joodse fabelboeken, het eerste echte voorbeeld van volledig zelfstandig verworven contractonderzoek. Dit werk zal begin 2004 ter perse gaan, waarschijnlijk bij de Amsterdam University Press. Vooralsnog is de volgende inhoud voorzien: Author
Title
Words
‘Prelims’ Half title Frontispiece Titlepage Verso of titlepage Table of Contents Jon A. Lindseth Emile G.L. Schrijver
Eli Yassif David Stern Raphael Loewe Dov Noy Eli Katz Irene E. Zwiep Shalom Sabar [Brad Sabin Hill or Emile G.L. Schrijver]
Emile G.L. Schrijver Emile G.L. Schrijver
Collector’s foreword Introduction ‘Essays’ The fable in Jewish literature Fables in Biblical and rabbinic literature Mishle shu’alim Animals featuring in Jewish fable literature Fables in Yiddish literature Jewish Fables; the Enlightenment and after Illustrations in Jewish fable books Printing and publishing Jewish fables
Pages
1 1 1 1 2 1000 3000
2 6
6000 4000 2000 4000
2 12 8 4 8
4000 6000
8 12
4000 4000
8 8
Map Illustrations for essays
2 12
‘Catalogue’ Bibliographical principles The catalogue (including illustrations)
2 4 300
35
2000
Heide Warncke
J. Offenberg-Veldhuys / Emile G.L. Schrijver idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem
‘Bibliographies and indices’ Comprehensive bibliography of Jewish fables Abbreviations and works consulted
6000
2 12
4000
8
Index of fables Index of authors Index of editors Index of Hebrew titles Index of Latin titles Index of printing places Index of printers Index of censors Index of owners Index of languages Chronological index List of illustrated books List of periodicals List of illustrations [Total number of pages for indices] Colophon
13 1
TOTAL NUMBER OF PAGES:
440
Bij dit project waren verschillende uitvoerders betrokken: - H. Dekker - Drs D. Kromhout - R. Peeters - Drs D. van Tendeloo - Drs H. Warncke De eindredactie berust bij dr E.G.L. Schrijver
36
EAJS congres 2002
Hoewel deze activiteit is ondergebracht in een aparte stichting dient hier vermeld te worden dat het MbII zeer intensief betrokken is geweest bij de voorbereiding (financieel, administratief, ondersteunend, inhoudelijk, drukwerk, etc.) van het zevende congres van de European Association for Jewish Studies, getiteld ‘Jewish studies and the European academic world’, dat van 21 tot 25 juli 2002 in de VUA werd georganiseerd. Hieronder volgt het inhoudelijk verslag van het congres zoals dat door de voorzitter van het organisatie-comité, Prof. dr A. van der Heide, is verspreid. At the General Assembly of EAJS members held at the 6th Congress in Toledo (19-23 July 1998) the general responsibility for the next congress to be held in the Netherlands in 2002 was entrusted to the newly elected president and the treasurer of the EAJS, Profs. Albert van der Heide (Leiden University) and Wout J. van Bekkum (University of Groningen). During the next year Albert van der Heide, in consultation with his colleagues in the Netherlands, invited Dr. Resianne Smidt van Gelder (University of Amsterdam, as secretary), Dr. Emile Schrijver (Menasseh ben Insrael Institute, as treasurer), Prof. Pieter van der Horst (University of Utrecht), and Prof. Irene Zwiep (University of Amsterdam) to join the Congress Committee. In January 2000 the Committee was given a legal status as a foundation called ‘Stichting EAJS Congres Amsterdam 2002’. In consultation with the EAJS Executive Committee the following decisions were made. The congress theme was to be “Jewish Studies and the European Academic World”. The scholars invited to act as Section Leaders were: Shlomo Berger and Arie Schippers, Languages and Literature; Leonard V. Rutgers and Lieve Teugels, Ancient Judaism; Judith Frishman, Karin Hofmeester, Thomas Kollatz and Edward van Voolen, Medieval and Modern History and Social Sciences; Reinier Munk and Annelies Kuyt, Philosophy and Mysticism; Julie-Marthe Cohen and Frits Hoogewoud, Art, Libraries, Archives. Furthermore the registration fees were determined to be for EAJS members: EUR 100 (after 31-3-2002: EUR 200); for nonmembers: EUR 150 (EUR 250); student registration: EUR 75 (EUR 100). It was decided that the congress would take place in Amsterdam on the premises of the Vrije Universiteit. For the practical organization a contract was made with the Vrije Universiteit Congress Bureau, which at a later stage was taken over by Conference Management (Vera Visser, organisation) and Parthen R&S (Barbara de Jong, registration). In the year 2001 two Calls for Papers were issued, upon which the Section Leaders received some 300 proposals for lectures and presentations. Early May 2002 the first provisional versions of the Congress program were published through the EAJS website, and on 12 July 2002 the definitive Program Book was issued, containing the full academic program and the abstracts of the lectures.
37
In the course of these preparations financial support was sought and received from the following foundations and institutions: Hanadiv Charitable Foundation (UK), City of Amsterdam, Leids Universitair Fonds, Netherlands Organisation for Scientific Research, Royal Dutch Academy of Arts and Sciences, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Vrije Universiteit Verenigingsfondsen, David Roos Weijl Stichting, Jewish Historical Museum, Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland, Menasseh ben Israel Institute for Jewish social and cultural studies, Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, Portugees-Israëlitisch Kerkgenootschap, Stichting Levi Lassen, AEGON NV, Aon Holdings BV, Royal Asscher Diamond CO, Bunjes Holding BV, Hollandia Matzes, De Nederlandsche Bank, the Spanish Embassy in the Netherlands. In the last months before the Congress a request for financial support was issued to private donors, which yielded a number of generous reactions. In combination with the participation fees, all this resulted in a budget in which income and expenses were in balance. In the Final Budget all finances are being specified. On Sunday 21 July the Congress opened with a ceremonial session in the Portuguese Synagogue, with welcome speeches, a lecture by Prof. Yosef Kaplan (Hebrew University of Jerusalem), and a concert of 18th-century liturgical and festive music edited and arranged by the Music Research Center of the Hebrew University of Jerusalem. During the following days almost three hundred lectures were delivered, divided over an average of ten sections daily, and attended to by some 350 participants. Each day opened with a Plenary Lecture on the theme of the Congress. Plenary speakers were A. Sáenz Badillos and M. Perani, M. Brocke and I. Zwiep, R. Kaplanov, N. de Lange and D. Pinto. On Tuesday the General Assembly of EAJS members was held, where among other things a new Executive Committee was chosen. On Wednesday afternoon some hundred participants joined the excursion to the Portuguese Jewish Cemetery at Ouderkerk aan de Amstel and the University Library of Leiden University. In Leiden the participants visited an exhibition of Hebrew manuscripts, especially prepared for the occasion. At a reception offered by the Leids Universtair Fonds a concert of Spanish Jewish songs, sponsored by the Spanish Embassy in the Netherlands, was given. On Friday the Bibliotheca Rosenthaliana offered the participants a post-congress program of guided visits to the library.
38
Joodse en christelijke bijbelillustraties
In samenwerking met de Abteilung für Jiddische Sprache, Kultur und Literatur van de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf heeft het MbII een uitgebreide tentoonstelling over joodse en christelijk bijbelillustraties voorbereid, getiteld ‘Kommt heraus und schaut: jüdische und christliche Illustrationen zur Bibel aus alter Zeit’. Deze tentoonstelling was van 23 september tot 15 november 2002 te zien in de Universitätsbibliothek in Düsseldorf. In 2003 zal de tentoonstelling te zien zijn in de Erzbischöfliche Diözesan- und Dombibliothek in Keulen, in het Jüdisches Museum Hohenems in Oostenrijk en in het Bijbels Museum in Amsterdam. Bij de tentoonstelling verscheen bij Klartext Verlag in Essen een zeer rijk geïllustreerde catalogus van de hand van de bedenker van de tentoonstelling, Prof. dr Falk Wiesemann van de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf. Hieronder volgt een Duitstalige beschrijving van het project. Illustrationen zur Bibel von der Erfindung des Buchdrucks bis zum frühen 19. Jahrhundert das scheint auf den ersten Blick ausschließlich ein Sache des christlichen Buches gewesen zu sein. Beachteten Juden - gerade wenn es um die biblischen Bücher ging - nicht strikt das Zweite Gebot: ‘Du sollst dir kein Bildnis machen’? Aber sie existieren in dieser Zeit tatsächlich, die Bibelillustrationen in jüdischen gedruckten Büchern, wenn auch nicht als originär jüdische Schöpfungen, sondern als Übernahmen oder Transformationen christlicher Bildvorgaben. Die Kontaktzonen zwischen Juden und ihrer nichtjüdischen Umgebung waren während dieser Epoche in erster Linie durch die intensiven ökonomischen Beziehungen definiert. Nur wenige Verbindungsstege hingegen überbrückten die Kluft, die Christen und Juden im religiösen und sozialen Alltag trennten. Um so reizvoller erscheint daher der Versuch, den Verflechtungen von christlichen und jüdischen Bilderwelten anhand von Illustrationen zur Bibel nachzuspüren und dabei die inter- und transkulturellen Prozesse der Aneignung und Umformung zu erhellen. ‘Kommt heraus und schaut’, diese Worte aus dem Hohelied Salomons sind dem damals überaus populären jiddischen Buch Tsene-rene vorausgeschickt, das mit zahlreichen Bildern zur Bibel geschmückt war. ‘Kommt heraus und schaut’ ist auch das Motto dieser Ausstellung. In ihr werden 47 Objekte zur Anschauung gebracht, meist Bücher, die zum überwiegenden Teil aus der ‘Gross Family Collection’ in Tel Aviv stammen, einer der weltweit bedeutendsten Privatsammlungen von Judaica. Mit der Ausstellung wird die bereits Tradition gewordene wissenschaftliche Kooperation auf dem Gebiet der jüdischen Geschichte und Kultur zwischen Amsterdam und Düsseldorf fortgesetzt und vertieft. Als Veranstalter und Organisatoren wirkten die Abteilung für Jiddische Kultur, Sprache und Literatur der Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf und das Menasseh ben Israel Instituut am Joods Historisch Museum Amsterdam zusammen. Unterstützt haben das Projekt außerdem die Bibliotheca Rosenthaliana der Universiteitsbibliotheek Amsterdam, das Bijbels Museum in Amsterdam, das Museum Catharijneconvent in Utrecht und die Erzbischöfliche Diözesan- und Dombibliothek in Köln.
39
Andere activiteiten
Dr. E.G.L. Schrijver - maakte deel uit van de redactie van Studia Rosenthaliana en woonde in die hoedanigheid de meeste vergaderingen bij van de Stichting Bibliotheca Rosenthaliana, die zich inzet voor financiering van het tijdschrift. Ook bereidde hij de overgang naar een nieuwe uitgever per 2003 goeddeels voor. - maakte deel uit van de redactie van de serie ‘Joodse Bronnen’ en was actief betrokken bij de financiering van dit project. - was als adviseur betrokken bij het KNAW-colloquium ‘Sepharad in Ashkenaz: Medieval Knowledge and Eighteenth-Century Jewish Enlightened Discourse’, dat van 18 tot 21 februari 2002 in Amsterdam plaatsvond. - maakte tot maart 2002 deel uit van de Raad van Advies en vanaf maart 2002 van het bestuur van het Joods Educatief Centrum ‘Crescas’ in Amstelveen. - verzorgde op 19 en 20 oktober 2002 in samenwerking met prof dr I.E. Zwiep en dr S. Berger van de UvA een seminar over ‘Jüdische Geschichte und Kultur’ in het Jüdisches Museum Hohenems in Oostenrijk. - is lid van de Wissenschaftliche Beirat van het Jüdisches Museum Hohenems in Oostenrijk. - is lid van de Academische Commissie van het Levisson Instituut in Amsterdam. - verzorgde op 3 december 2002 een presentatie van lopend onderzoek aan het MbII, getiteld ‘Boeken en biografieën: het Menasseh ben Israel Instituut en de geschiedenis en de cultuur van de joden in Nederland’ op een studiedag van de KNAW-cie voor de Geschiedenis en de Cultuur van de Joden in Nederland over ‘Onderzoek naar de geschiedenis en de cultuur van de joden in Nederland: Stand van zaken en nieuwe initiatieven’. - woonde de vergaderingen bij van het Werkgezelschap Judaica, later het Nederlands Genootschap voor Joodse Studiën. - verzorgde een aantal lezingen en colleges op het terrein van de joodse boek- en literatuurwetenschappen aan universiteiten in binnen- en buitenland.
40