OtcNet
OtcNet Bedienen
© Opticom Engineering B.V.
1
Handleiding OtcNet Bedienen
2
OtcNet
Inhoud Algemeen........................................................................................... 7 Bestand ............................................................................................ 9 Bestand Algemeen Gebruikers..............................................................10 Bestand Algemeen Toegangsniveaus ....................................................12 Bestand Algemeen Programmaniveaus..................................................13 Bestand Algemeen Poorten..................................................................14 Bestand Algemeen Groepen.................................................................17 Bestand Installaties............................................................................18 Bestand Installaties Types...................................................................21 Bestand Installaties Configuratie...........................................................24 Bestand Installaties Configuratie Parameters..........................................29 Bestand Installaties Klokmodules..........................................................33 Bestand Installaties Modules ...............................................................35 Bestand Installaties Regelaars..............................................................36 Bestand Installaties Regelaars Trendkanalen Saia...................................38 Bestand Installaties Regelaars Klokmodules...........................................39 Bestand Installaties Adrestabel ............................................................44 Bestand Installaties Adrestabel Itemlijst................................................49 Bestand Installaties Adrestabel Relatieadressen .....................................50 Bestand Installaties Adrestabel Verzameladressen...................................51 Bestand Installaties Adrestabel Eenheidstatus........................................52 Bestand Installaties Adrestabel Speciaal................................................53 Bestand Installaties Adrestabel Exporteren............................................54 Bestand Installaties Adrestabel Importeren ...........................................55 Bestand Installaties Adrestabel Eigenschappen.......................................57 Bestand Installaties Menu ...................................................................58 Bestand Installaties Grafisch ...............................................................60 Bestand Installaties Grafisch indelen ....................................................62 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Dataveld .................65 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Image .....................67 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Knop .......................69 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Link ........................71 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Tekstregel ...............73 Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Webframe.................74 Bestand Installaties Grafisch indelen Elementgroep opslaan ....................75 Bestand Installaties Macro’s ................................................................76 Bestand Installaties Scripts..................................................................78 Bestand Beheer Instellingen.................................................................82 Bestand Beheer Updates.....................................................................83 Bestand Beheer Configuratie ...............................................................84 Bestand Beheer Instellingen Algemeen..................................................86 Bestand Beheer Instellingen Communicatie ...........................................87 Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen ........................................91 Bestand Beheer Backup ......................................................................93 Bestand Beheer Onderhoud.................................................................94 3
Handleiding OtcNet Bedienen Bestand Beheer Importeren Otc R2 ......................................................95 Telecommunicatie Installatie Selecteren ................................................97 Telecommunicatie Selecteren On-Line...................................................98 Telecommunicatie Terminal ...............................................................100 Telecommunicatie Configureren..........................................................101 Telecommunicatie Configureren Optinet ..............................................102 Telecommunicatie Configureren Optinet Status ....................................106 Telecommunicatie Configureren Gebruikers .........................................108 Telecommunicatie Configureren Gebruikers Optinet ..............................109 Telecommunicatie Configureren Gebruikers Optinet Http .......................110 Telecommunicatie Configureren Meldpunten.........................................111 Telecommunicatie Configureren Meldpunten Optinet .............................113 Telecommunicatie Configureren Analoge ingangen ...............................115 Telecommunicatie Configureren Scaningangen .....................................117 Telecommunicatie Configureren Scaningangen Type .............................119 Telecommunicatie Configureren Scaningangen Filter .............................121 Telecommunicatie Configureren Digitale ingangen ................................122 Telecommunicatie Configureren Ingangsmodules .................................124 Telecommunicatie Configureren Alarmscan Standaard ..........................125 Telecommunicatie Configureren Alarmscan Extra .................................127 Telecommunicatie Configureren Alarmscanlijst selecteren ......................128 Telecommunicatie Configureren Alarmscan Optinet ...............................129 Telecommunicatie Configureren Watchdog Optinet ...............................131 Telecommunicatie Configureren Watchdog Optinet parameters ...............132 Telecommunicatie Configureren Trendopslag Standaard ........................134 Telecommunicatie Configureren Trendopslag Dagopslag.........................136 Telecommunicatie Configureren Trendopslag Instellingen ......................137 Telecommunicatie Configureren Trendlijst selecteren ............................139 Telecommunicatie Configureren Trendopslag Optinet ............................140 Telecommunicatie Configureren Data-overdracht Standaard ..................142 Telecommunicatie Configureren Data-overdrachtlijst selecteren .............143 Telecommunicatie Configureren Data-overdracht Optinet ......................144 Telecommunicatie Configureren Scripts ...............................................146 Telecommunicatie Configureren Plc ....................................................147 Telecommunicatie Configureren Gbs-functie.........................................148 Telecommunicatie Configureren Klokkoppeling .....................................149 Telecommunicatie Configureren Kloksynchronisatie...............................150 Telecommunicatie Configureren Piekgrensbewaking ..............................151 Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren Optinet ...............152 Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren BACnet................153 Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren Cenvax ...............154 Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren HcSystems...........155 Telecommunicatie Configureren Watchdog regelaars..............................157 Telecommunicatie Configureren Systeemparameters ............................158 Telecommunicatie Configureren Image functies ...................................170 Telecommunicatie Bedienen...............................................................171 Telecommunicatie Bedienen Menu.......................................................172 4
OtcNet Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie Telecommunicatie
Bedienen Grafisch...................................................174 Bedienen Grafisch Trend on-line................................177 Bedienen Wijzigen .................................................179 Bedienen Klokken ..................................................181 Bedienen Klokken Opslaan ......................................183 Bedienen Klokken Klokmodule Otc ............................184 Bedienen Klokken Klokmodule BACnet ......................185 Bedienen Klokken Klokmodule Cenvax ......................186 Bedienen Klokken Klokmodule Dgc ...........................187 Bedienen Klokken Klokmodule DX9100 .....................188 Bedienen Klokken Klokmodule FX..............................190 Bedienen Klokken Klokmodule Hcs ...........................191 Bedienen Klokken Klokmodule Kieback & Peter...........192 Bedienen Klokken Klokmodule Modbus ......................193 Bedienen Klokken Klokmodule Saia ..........................194 Bedienen Klokken Klokmodule Satchwell ...................195 Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Otc ...............196 Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Dgc ..............197 Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Dx9100 .........198 Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Hcs ..............199 Bedienen Klokken Vakantiemodule Otc ......................200 Bedienen Klokken Vakantiemodule BACnet.................201 Bedienen Klokken Vakantiemodule Cenvax ................202 Bedienen Klokken Vakantiemodule Dgc .....................203 Bedienen Klokken Vakantiemodule Dx9100 ................204 Bedienen Klokken Vakantiemodule Fx........................205 Bedienen Klokken Vakantiemodule Hcs .....................206 Bedienen Klokken Vakantiemodule Modbus ................207 Bedienen Klokken Vakantiemodule Saia ....................208 Bedienen Klokken Vakantiemodule Satchwell .............209 Bedienen Trend .....................................................210 Bedienen Trend Optinet...........................................212 Bedienen Tellers.....................................................213 Bedienen Alarmen ..................................................214 Bedienen Speciale functies Logboek .........................216 Bedienen Speciale functies Mutatielog .......................217 Bedienen Speciale functies Gebruikerslog ..................218 Bedienen Speciale functies Gebruikersbericht ............219 Bedienen Speciale functies Monitoren .......................220 Bedienen Speciale functies Transparantmode Serieel ...221 Bedienen Speciale functies Transparantmode Optinet...224 Bedienen Speciale functies Transparantmode Ethernet .225 Bedienen Speciale functies Diagnostic .......................226 Bedienen Supervisor functies Systeem ......................227 Bedienen Supervisor functies Directmode ..................229 Bedienen Supervisor functies Toetsenbord Hcs ...........230 Documentatie ........................................................231 5
Handleiding OtcNet Bedienen Rapportage Rapportage Rapportage Rapportage
6
Trend ............................................................................233 Legionella ......................................................................234 Mutaties ........................................................................235 Systeemlog ....................................................................237
OtcNet
Algemeen Het programma OtcNet wordt gebruikt om op een eenvoudige manier technische installaties van gebouwen via telecommunicatie te beheren. Geheel fabrikaat onafhankelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de speciale Otc-units Optilog, System-91-log/com of Optinet. Hiermee zijn uitgebreide mogelijkheden beschikbaar zoals: alarmscan, trendopslag, dataoverdracht, kloksynchronisatie, enzovoorts. Voor enkele fabrikaten is het tevens mogelijk om zonder tussenkomst van een Otcunit te communiceren. In dat laatste geval zijn echter minimale functies beschikbaar. Om met het programma OtcNet aan het werk te kunnen, dient te worden aangemeld met een gebruikerscode en een toegangswoord. Aan deze code wordt een bepaald toegangsniveau gekoppeld waarmee bepaalde mogelijkheden worden toegestaan, zowel in het programma OtcNet als in de Otc-unit. Meer over Gebruikers vindt u bij Bestand Algemeen Gebruikers. 7
Handleiding OtcNet Bedienen Elke installatie waarmee gecommuniceerd wordt krijgt een uniek nummer van 4 tot 6 getallen. Dit zogenaamde installatienummer wordt in combinatie met de gebruikerscode gebruikt voor herkenning en autorisatie tijdens het maken van een verbinding (selecteren) en voor het eventueel bewaken van de installatie op alarmen (Otc-bewaken). Het ingeven en/of wijzigen van installatiegegevens gebeurt bij Bestand Installaties. Om verbinding met een installatie te kunnen maken werkt het programma OtcNet met Poorten. Dit zijn speciale vooraf gedefinieerde communicatiepoorten, zoals bijvoorbeeld een analoog modem, een gsm datamodem, de vaste locale com poort van de pc of een netwerkverbinding (ethernet). OtcNet maakt geen gebruik van de instelling van de Windows modems omdat dit systeem teveel beperkingen heeft. Voor elke installatie kunnen bepaalde instellingen worden geconfigureerd. De mogelijkheden zijn per fabrikaat verschillend, maar in de meeste gevallen zijn dat regelaars en klokmodules. Van elke installatie wordt een zogenaamde adrestabel gemaakt. Met behulp van deze adrestabel worden in diverse programma onderdelen datapunten aangegeven. Een adrestabel wordt ook wel taglist genoemd. Voor het bedienen van de installatie kan gebruik worden gemaakt van een vrij definieerbaar menu of grafische presentaties. Het menu wordt meestal gebruikt om op een snelle en duidelijke manier datapunten van de installatie te tonen. Een grafische presentatie biedt de gebruiker veel uitgebreide mogelijkheden om een beeld te krijgen in de werking van de technische installatie. Daarbij zijn verschillende visualisatiemogelijkheden beschikbaar zoals bijvoorbeeld het wisselen van kleur bij het bereiken van een bepaalde temperatuur of het al dan niet draaien van een pomp die aan of uit staat (animatie). Grafische presentaties zijn gebaseerd op een image bestand (bmp, jpg, enzovoorts) zoals bijvoorbeeld een plattegrond van een gebouw, een foto of een tekening van de technische installatie. Het gebruik van macro’s biedt speciale mogelijkheden, zoals het achtereenvolgens uitvoeren van bepaalde handelingen (verstellingen) welke van te voren zijn vastgelegd. OtcNet is geschikt voor Windows XP SP3, Windows Vista en Windows-7. Bij Windows Vista en hoger dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de bestanden op een andere locatie worden opgeslagen. Dit in verband met de beveiliging van Windows. Standaard wordt de systeemmap die staat ingesteld voor APPDATA gebruikt. De locatie van de bestanden is door de systeembeheerder te wijzigen via het bestand OtcNet.ini.
8
OtcNet
Bestand Met behulp van het menu Bestand kunnen de vaste instellingen van het programma OtcNet en de project- of installatiegegevens worden vastgelegd. De menukeuze Navigatiemode activeert een functie voor een andere menuweergave en is handig voor gebruikers die projecten engineeren en/of Otc-unit configureren. Deze functie kan via het menu Bestand Beheer Instellingen Algemeen vast worden ingesteld.
9
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Algemeen Gebruikers Om met het programma OtcNet te kunnen werken dient eerst te worden aangemeld met een Gebruikerscode en een Toegangswoord. De gebruikerscode bestaat uit een drie letter- en/of cijfercombinatie en het toegangswoord uit maximaal 10 tekens. Er wordt bij het aanmelden geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en kleine letters. Indien met een bepaalde gebruikerscode bij het programma OtcNet wordt aangemeld, wordt er vanuit gegaan dat deze code ook in de Optilog, System-91-log of Optinet interface, waarmee eventueel gecommuniceerd gaat worden, is ingegeven. Aan elke gebruiker wordt een bepaald Toegangsniveau toegekend. Het niveau bepaald de mogelijkheden van deze gebruiker binnen het programma OtcNet. De letter Z wordt gebruikt voor het hoogste niveau en wordt binnen het OtcNet programma de supervisor genoemd. Niveaus kunnen geheel naar wens van de gebruiker worden ingedeeld bij het programmaonderdeel Bestand Algemeen Toegangsniveaus.
10
OtcNet Met behulp van Bestand Algemeen Programmaniveaus kunnen bepaalde programmaonderdelen aan een niveau worden gekoppeld. Het gebruik van een Groep maakt het mogelijk om aan een bepaalde gebruiker bijvoorbeeld een speciale groep installaties te koppelen. Hierdoor kan snel een selectie worden gemaakt. Over het ingeven van groepen leest u meer bij het programmaonderdeel Bestand Algemeen Groepen. Voor gebruik van het programma OtcNet Dispatch kan een Relatiecode en een zogenaamde Dispatchgroep worden ingegeven. Indien bij Autoselect een installatienummer wordt ingegeven, zal na het aanmelden met de betreffende gebruikerscode automatisch de aangegeven installatie worden geselecteerd. Vervolgens wordt bij voldoende toegangsrechten, de grafische presentatie gestart. Met behulp van de knop Standaard worden alle ingegeven gebruikerscodes vervangen door de standaard gebruikerscode OTC en het toegangswoord OPTICOM. Deze standaardcode wordt gebruikt voor een eerste in gebruikname en/of het inbedrijfstellen van nieuwe Otc-units. Opmerking: Een speciale gebruikerscode NLX kan gebruikt worden voor toepassingen waarbij geen gegevens in het systeemlogboek mogen worden weggeschreven. Bijvoorbeeld voor OtcNet Bewaken en het gebruik van de functie zomerbedrijf, waarbij meerdere keren per dag de temperatuurgegevens uit een unit kunnen worden gelezen.
11
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Algemeen Toegangsniveaus Aan elke gebruiker kan een bepaald toegangsniveau worden toegekend. Hierbij geldt het niveau A als het laagste en niveau Z als het hoogste niveau. Niveau Z wordt gebruikt als zogenaamde supervisor, een gebruiker met volledige toegang tot alle functies. Tijdens het bedienen met OtcNet kunnen door middel van het niveau bepaalde programma’s of datapunten (items uit de adrestabel) worden geblokkeerd of worden toegestaan om alleen gegevens te kunnen lezen. Met behulp van de knop Standaard worden alle ingegeven niveaus overschreven door de standaard niveaus A, B, C, D, E, F en X, Y, Z.
12
OtcNet
Bestand Algemeen Programmaniveaus Het is mogelijk om bepaalde programma-onderdelen af te schermen voor bepaalde gebruikers. Met behulp van dit programma kunnen toegangsniveaus aan enkele programmaonderdelen worden gekoppeld. Indien een gebruiker hetzelfde niveau of hoger heeft, dan kan het programma worden uitgevoerd. Standaard staan de programma-onderdelen voor gebruikers en het indelen van niveaus op Z, waardoor alleen een gebruiker die als supervisor is aangemerkt deze kan uitvoeren. Opmerking: Sommige programma’s zijn alleen onder speciale omstandigheden en/of voor bepaalde toepassingen en situaties toegestaan. Hierdoor lijkt het erop dat ze door het toegangsniveau zijn afgeschermd, ondanks dat de gebruiker voldoende rechten heeft.
13
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Algemeen Poorten Poorten worden gebruikt om met het programma OtcNet een verbinding “naar buiten” te maken. We noemen dit het selecteren of “on-line gaan” van een installatie. Er kunnen meerdere poorten met verschillende eigenschappen worden toegepast. Elke poort krijgt een Poortnaam die bij het onderdeel Installaties kan worden gekoppeld. OtcNet maakt geen gebruik van Windows Modems omdat dit systeem te beperkt is in de mogelijkheden. Het poortbestand kan zowel aan de gebruiker (via Bestand Beheer Instellingen Communicatie) als aan een werkplek (via de /p: parameter) worden gekoppeld. In dit geval dient deze parameter bij het Doel van de snelkoppeling te worden ingegeven.
14
OtcNet Afhankelijk van het type installatie en de verbindingsmogelijkheden dient het juiste type poort te worden ingesteld. De volgende poorten kunnen worden gebruikt: GSM ISDN NUL PSTN TCP UDP -
Datamodem via het GSM netwerk. Digitaal modem. Lokale verbinding via een COM-poort van de PC. Analoog modem. Ethernet via het TCP/IP protocol. Ethernet via het UDP protocol.
Indien een seriële poort wordt ingegeven, dan zullen ook de baudrate en de overige settings moeten worden vastgelegd. Analoog en datamodem Bij het gebruik van PSTN (analoog modem) en een GSM (datamodem) kan gebruik worden gemaakt van een hulplijst voor het selecteren van een bepaald model. Deze keuze geeft slechts enkele voorbeelden van de meest bekende modems. De AT-commando’s zijn echter vaak per fabrikaat en/of type modem verschillend. Raadpleeg de modemhandleiding of uw leverancier voor de juiste AT-commando’s. Veel gebruikte AT commando’s: M0 - Geluid uitschakelen \N1 - Direct mode (geen MNP) &C1 - DCD volgt de status van de draaggolf (geeft on-line aan) &D0 - Onderdrukt DTR (gebruikt voor transparant schakelend) &K0 - Flow control uitschakelen (gebruikt bij transparant schakelen) %C0 - Data compressie uitschakelen (geen MNP) %E0 - Auto retrain/fallback uitschakelen (geen lijn monitor) S10 = 30 - Wachttijd bij het wegvallen van de draadgolf (standaard 3 sec) S37 = 6 - Lijnsnelheid 2400 baud S37 = 9 - Lijnsnelheid 9600 baud Voor snel en betrouwbaar communiceren met Optilog of System-91-log wordt bij een analoog modem de baudrate vastgezet op 9600 baud. De ATcommando’s hiervoor kunnen per fabrikaat verschillen. Bij gebruik van een datamodem (GSM) moet rekening worden gehouden met een configuratie voor analoge communicatie indien met een Otc-unit moet worden gewerkt die voorzien is van analoog modem. Het abonnement M2M (machine to machine) van KPN wordt geadviseerd. Houdt echter wel rekening met een veel langzamere communicatiesnelheid. Datamodem en GPRS/UMTS Het is ook mogelijk om een datamodem via GPRS/UMTS voor het gebruik 15
Handleiding OtcNet Bedienen van ethernet toe te passen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met speciale instellingen (AT-commando’s en pincode instelling) welke eenmalig in het modem moeten worden geladen. Indien het datamodem ook voor OtcNet Bewaken moet worden gebruikt, dient een vast IP-adres bij de provider te worden aangevraagd. Digitaal modem Indien gebruik wordt gemaakt van een ISDN communicator dient er rekening mee te worden gehouden dat ook de Otc-unit moet zijn aangesloten op een directe ISDN lijn. Een analoge verbinding is dan niet mogelijk. Het gebruik van ISDN wordt vanwege de beperkte mogelijkheden afgeraden. Ethernet Vooral de laatste jaren is het gebruik van ethernet flink toegenomen. De verbindingsopbouw is zeer snel en de communicatie 100% betrouwbaar. Alle Otc-units kunnen worden uitgerust met een ethernet aansluiting. Sommige units kunnen zelfs worden uitgerust met zowel een analoog modem (PSTN) als een ethernet aansluiting (TCP). Lokale verbinding (nulmodem) Met behulp van een lokale verbinding kan bijvoorbeeld een lokale COMpoort van de PC worden verbonden met een Otc-unit. Dit wordt gebruikt voor lokaal in bedrijfstellen of het gebruik van een vaste bedien PC ter plaatse. Het is wel van belang de juiste aansluitkabel (nulmodem) te gebruiken. Meer informatie over de verschillende kabels is te vinden op de site www.opticom.nl het menu Ondersteuning - Hardware - Overige. Het veld Prefix wordt gebruikt voor extra gegevens bij het verbinden via een analoog modem, zoals bijvoorbeeld een 0 of 0W voor het kiezen van een ‘buitenlijn’.
16
OtcNet
Bestand Algemeen Groepen Door gebruik te maken van groepen kunnen eenvoudige en snelle selecties worden toegepast. Indien een bepaalde installatie voor een groep is ingedeeld, kan bijvoorbeeld bij het Installatiescherm een keuze worden gemaakt voor het tonen van alleen die installatie(s) van die ene groep. Groepen kunnen geheel naar eigen wens worden ingegeven. Er zijn maximaal 99 groepen toegestaan. Het veld met de naam Code kan gebruikt worden voor speciale toepassingen. Deze code kan via het programma OtcNet Bewaken door middel van het Meldpunt type Bestand-REC of Bestand-SQL worden geëxporteerd. Er kunnen maximaal 6 tekens (cijfers of letters) worden ingegeven. Voor het gebruik van groepen binnen het programma OtcNet Dispatch zijn andere groepen mogelijk (3 cijfers) voor het indelen van installaties per Dispatch gebruiker. 17
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Dit onderdeel wordt gebruikt om de vaste gegevens van elke installatie in te geven en/of te wijzigen. De keuzemogelijkheden zijn afhankelijk van de beschikbare besturingsmodules en eventuele opties. De installaties kunnen op elke gewenste volgorde gesorteerd worden opgeslagen door op een bepaalde kolom te klikken. Deze instelling blijft bewaard voor het verder gebruik (selectie) van installaties. Het is eenvoudig om een kopie van een bestaande installatie te maken. Door op de regel van een installatie te klikken en het nummer te wijzigen, kan na het klikken op de knop Wijzigen een keuze worden gemaakt om de installatie te kopiëren of te wijzigen. Elke installatie heeft een Nummer van 4 tot 6 getallen en dient uniek te zijn. Voor communicatie met een Optinet worden 6 getallen geadviseerd. Met behulp van het menu Overzicht en Numeriek sorteren kan worden aangegeven of de installatienummers alfanumeriek (alfabetisch) of numeriek (getalwaarde) moeten worden gesorteerd. 18
OtcNet Gebruik alleen nummers! Het gebruik van letters is voor zeer speciale toepassingen en kan het functioneren van OtcNet negatief benvloeden. Het Type is afhankelijk van het apparaat waarmee gecommuniceerd moet worden. Met behulp van het menu Overzicht en Alle types tonen worden alle beschikbare modellen System-91, Optilog en Optinet weergegeven. Dit is uitsluitend bedoeld voor het muteren van de algemene instellingen. Voor het configureren van de unit is het betreffende protocol noodzakelijk. Meer informatie over de verschillende type Otc-units vindt u bij Bestand Installaties Types. Meer informatie over de beschikbare protocollen of drivers vindt u bij Bestand Beheer Configuratie Voor de Optilog-V4 of System-91-log-V4 kan gebruik worden gemaakt van een Extern DI module. Dit module heeft 16 digitale ingangen (waarvan de eerste 8 ook als pulsteller gebruikt kunnen worden) en wordt via ethernet verbonden via een ingebouwde switch. Bij Poort wordt een speciale communicatiepoort van het Otc-programma bedoeld en geen Windows modem omdat deze niet eenvoudig voor de steeds wisselende instellingen geschikt zijn. Poorten dienen eerst te zijn gedefinieerd bij het onderdeel Bestand Algemeen Poorten. Het veld rechts van Poort wordt gebruikt om aan te geven op welke wijze de verbinding tot stand moet worden gebracht. Alias Normaal Gateway Transparant Via nnnnnn
Verbinden met een installatie die een ander nummer heeft (service toepassing) Standaard verbinding direct via de aangegeven Poort Net als Normaal, maar geeft aan dat de Otc-unit ook als gateway wordt gebruikt De Otc-unit staat normaal in transparantmode en zal worden teruggeschakeld Selecteren via een Otc-unit met nummer nnnnnn die als gateway wordt gebruikt
Als een bepaalde unit gebruik maakt van de functie TSR (1, 2, 3, 4, X of Y), dan wordt geadviseerd om dit in te stellen met Transparant. Hierdoor zal na het inbellen automatisch worden terug geschakeld uit transparantmode. Indien gebruik wordt gemaakt van een poort voor ethernet (type TCP of UDP), dan zal tevens het IP-adres van de installatie moeten worden ingegeven. Als er een speciale poort moet worden gebruikt (afwijkend van de standaard poort 4001), dan kan deze na een dubbele punt achter het IPadres worden ingegeven. Bijvoorbeeld: 192.168.94.1: 4004 Er kunnen maximaal 3 groepen aan een installatie worden gekoppeld. Het kan handig zijn om bijvoorbeeld bij het selecteren van een installatie 19
Handleiding OtcNet Bedienen alleen die installaties te tonen die bij een bepaalde groep behoren. Door de cursor boven een groepnummer te houden zal de omschrijving van deze groep zichtbaar worden. Nadat de gegevens zijn opgeslagen kan door op een regel te klikken een keuze worden gemaakt voor de instellingen per installatie. De mogelijkheden zijn afhankelijk van het ingegeven type installatie. Klokmodules Configuratie Modules Regelaars Adrestabel Grafisch Macro’s Scripts -
alleen Otc-units die zijn uitgerust met extra klokmodules alleen Optinet alleen Optilog-290 alleen installaties met regelaars alle installaties alle installaties alle installaties alleen Optinet
Van elke installatie wordt een aparte map in de gebruikers hoofdmap (userpath) gemaakt. Deze map begint met de letters Id en wordt gevolgd door het installatienummer. Bijvoorbeeld installatie 000001 krijgt de mapnaam Id000001. Indien in deze map ook een foto met de naam Select.jpg wordt gekopieerd (bijvoorbeeld van een gebouwaangezicht) dan zal deze op het selectiescherm worden getoond.
20
OtcNet
Bestand Installaties Types 200 230-V3 230-V4 230-V5 290-V3 290-V4 290-V5 300 900 990 91COM 91CV2 91CV3 91LOG 91LV2 91LV3 91LV4 91LV5 BAC-V3 BAC-V3-M BEW-EML BEW-EML-TXT BEW-SMS BEW-SMS-TXT BEW-SMS-EML BEW-SMSC BEW-TXT CVX CVX-M CVX-V3 CVX-V3-M CVX-V4 CVX-V5 DIRECT-BAC DIRECT-CVX DIRECT-DGC DIRECT-HCC DIRECT-HCS DIRECT-KNX DIRECT-K&P
Optilog-200 Optilog-230 Optilog-230 Optilog-230 Optilog-290 Optilog-290 Optilog-290 Optilog-300 Optilog-900 Optilog-990
v3 v4 v5 v3 v4 v5 v2
System-91-com System-91-com System-91-com System-91-log System-91-log System-91-log System-91-log System-91-log
v1 v2 v3 v1 v2 v3 v4 v5
Optilog-bac v3 Optilog-bac-m v3 Bewaken Bewaken Bewaken Bewaken Bewaken Bewaken Bewaken
E-mail E-mail en TXT SMS SMS en TXT SMS en EML SMS Centrale Tekstbestand
Optilog-cvx Optilog-cvx-m Optilog-cvx v3 Optilog-cvx-m v3 Optilog-cvx v4 Optilog-cvx v5 Bacnet direct Cenvax direct Digicontrol direct HcSystems 2200 direct HcSystems direct Konnex via SIM KNX direct Kieback & Peter direct 21
Handleiding OtcNet Bedienen DIRECT-MOD DIRECT-S91 DIRECT-SAI ENERGIE DGC-V3 DGC-V3-M HCC-V3 HCC-V3-M HCS HCS-II HCS-V3 HCS-V3-M HCS-V4 HCS-V5 K&P-V3 K&P-V3-M MOD-V3 MOD-V3-M MOD-V4 MOD-V5 NET-MX NET-MX-BAC NET-MX-CVX NET-MX-DGC NET-MX-HCC NET-MX-HCS NET-MX-KNX NET-MX-K&P NET-MX-MBS NET-MX-MOD NET-MX-RSX NET-MX-S91 NET-MX-SAI NET-SL-MOD NET-SX-BAC NET-SX-CVX NET-SX-DGC NET-SX-HCC 22
Modbus direct System-91 direct Saia direct Otcnet energie Optilog-dgc v3 Optilog-dgc-m v3 Optilog-hcc v3 Optilog-hcc-m v3 Optilog-hcs Optilog-hcs-ii Optilog-hcs v3 Optilog-hcs-m v3 Optilog-hcs v4 Optilog-hcs v5 Optilog-k&p v3 Optilog-k&p-m v3 Optilog-mod v3 Optilog-mod-m v3 Optilog-mod v4 Optilog-mod v5 Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx Optinet-mx
bac cvx dgc hcc hcs knx k&p mbs mod rsx s91 sai
Modbus slave Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx
bac cvx dgc hcc
OtcNet NET-SX-HCS NET-SX-KNX NET-SX-K&P NET-SX-MBS NET-SX-MOD NET-SX-RSX NET-SX-S91 NET-SX-SAI RSX RSX-M RSX-V3 RSX-V3-M RSX-V4 RSX-V5 SAI SAI-M SAI-V3 SAI-V3-M SAI-V4 SAI-V5 SAT SAT-M SAT-V3 SAT-V3-M SAT-V4 SAT-V5 SCAN-V3 SCAN-V4 SCAN-V5
Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx Optinet-sx
hcs knx k&p mbs mod rsx s91 sai
Optilog-rsx Optilog-rsx-m Optilog-rsx v3 Optilog-rsx-m v3 Optilog-rsx v4 Optilog-rsx v5 Optilog-sai v2 Optilog-sai-m v2 Optilog-sai v3 Optilog-sai-m v3 Optilog-sai v4 Optilog-sai v5 Optilog-sat v2 Optilog-sat-m v2 Optilog-sat v3 Optilog-sat-m v3 Optilog-sat v4 Optilog-sat v5 Optilog-scan v3 Optilog-scan v4 Optilog-scan v5
23
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Configuratie Dit programma wordt gebruikt voor het configureren van een Optinet. Bij Installatie kan een keuze worden gemaakt van alle ingegeven installaties van het type NET-MX-xxx of NET-SX-xxx, waarbij met xxx het type besturingsmoduul (protocol) wordt bedoeld. Dit zijn de installaties of systemen die aan de Optinet worden gekoppeld. De keuze protocol is afhankelijk van het geselecteerde type installatie en voor bepaalde fabricaten te wijzigen in het geval er meerdere protocollen en/of communicatie systemen beschikbaar zijn. De volgende protocollen zijn beschikbaar: BACnet-IP - BACnet IP (poort in UDP mode gebruiken) BACnet-MS/TP - BACnet MS/TP EY2400-Bus
- Sauter regelaars (RSE, RSK, RSZ)
GI-Bus
- Cenvax regelaars (vanaf GI interface V1.2)
24
OtcNet HCS-Bus HCSN-Bus
- HcSystems regelaars oud protocol (300, 400) - HcSystems regelaars nieuw protocol (410, 510, 600, 610, 700)
M-Bus
- Kampstrup Multical warmtemeters
N2-Bus
- Johnson Controls regelaars (DX9100, FXnn, enzovoorts), zowel N2 als N2-open protocol
Modbus-RTU Modbus-TCP
- Modbus protocol voor verschillende devices - Modbus protocol voor ethernet (altijd device TCP)
S-Bus+
- Digicontrol regelaars (ECS.3)
S-bus Ether-S-Bus
- Saia Burgess voor verschillende communicatie devices (PCD, PCS) - Saia Burgess voor ethernet (poort in UDP mode gebruiken)
Bij Device kan een keuze worden gemaakt uit: COM1 COM2 COM3 COM4 IPSPEC TCP UDP
-
RS232 poort (niet bij een Optinet-V2) RS232 poort RS485 poort (alleen bij een Optinet-V2) RS485 poort (alleen bij een Optinet-V2) de netwerkconfiguratie wordt per regelaar ingesteld netwerkadres met regelaars via TCP/IP protocol netwerkadres met regelaars via UDP protocol
Afhankelijk van het gekozen device dient een IP-adres / poortnummer of de juiste baudrate te worden ingegeven. Indien een installatie van het type NET-SL-MOD (Modbus slave) wordt geconfigureerd, dan dient tevens het slave adres te worden ingegeven. Met behulp van deze optie kan de Optinet als een standaard Modbus device worden gebruikt en met besturingsprogramma’s van andere systemen worden toegepast. De Modbus Slave van de Optinet werkt alleen met lezen/schrijven van Single Registers en Single Coils (de functies 01, 03, 05, 06). Indien het protocol BACnet-IP wordt geselecteerd, kan tevens een LAN adres (destionation network number) worden ingegeven voor Remote BACnet, direct naar een router. Indien niets wordt ingegeven, wordt Local BACnet gebruikt.
25
Handleiding OtcNet Bedienen Van elke Optinet wordt na het ingeven van de installatiegegevens automatisch een Configuratie bestand gemaakt. Dit bestand bevat onder andere het eigen IP-adres en het poortnummer. Via het menu Bestand - Parameters herstellen kan een onjuiste configuratie worden hersteld. Met behulp van de knop Parameters wijzigen kunnen met behulp van het kladblok netwerkinstellingen (zoals een gate-way-adres en/ of een afwijkend poortnummer) worden aangepast. Deze configuratie wordt vervolgens later on-line naar de Optinet weggeschreven. Via het menu Bestand en Parameters herstellen kan de originele parameterlijst weer worden gecreëerd. De knop Configuratie exporteren wordt gebruikt om het configuratie bestand naar een USB-key weg te schrijven. Met de USB-key kan de Optinet vervolgens automatisch (door alleen het plaatsen van de key) worden geconfigureerd. De configuratie kan bijvoorbeeld zijn: [Optinet] Configuserid=OTC Configusername=Opticom medewerker Configtimestamp=20110524082645 Configsystemowner=Opticom Engineering B.V. Configprogramnumber=710100 Configprogramversion=R1.2.4.4 [Settings] Dataseperator=TAB Decimalpoint=, Usertimeout=10 Pingdevices=True Systemreboottype=0 Systemreboottime=06:00 Controllersynctime=02:00 Controllersyncdiff=5 Protocolretries=1 Httprefresh=30 Httpbackgroundcolor=#e3e3e3 [Installation] Installationnumber=000001 Installationname=Opticom Engineering B.V. Installationaddress=Pascalweg 10 Installationcity=Nunspeet Installationremark= 26
OtcNet [Local] Localcomportuse=Modem Localcomportbaudrate=9600 Localcomportmodemat= Localcomportmodemcheck=3600 Localipaddress=192.168.94.1 Localsubnetmask=255.255.255.0 Localdefaultgateway= Localipport=4001 Locallan2ipaddress=192.168.95.1 Locallan2subnetmask=255.255.255.0 Locallan2defaultgateway= [Responsetimeout] Responsetimeoutbac=4 Responsetimeoutcvx=4 Responsetimeoutdgc=1 Responsetimeouthcs=2 Responsetimeoutknx=3 Responsetimeoutmbs=2 Responsetimeoutmod=1 Responsetimeoutrsx=2 Responsetimeouts91=1 Responsetimeoutsai=1 [Plc] Plcscaninterval=100 [Facility management] Fidelioport=4050 Fideliolinkalive=15 [Acces] Bacsolemaster=True Bacpoll=False Bacsleeptime=1 Bacthisstation=1 Bacmaxmaster=127 Bacusagetimeout=50 Bacsegment=40 Hcskey=1942 Mbsscaninterval=10 [Smtp] Smtpserver=80.122.123.4 Smtpusername=geheim Smtppassword=supergeheim 27
Handleiding OtcNet Bedienen Smtpmailtocc=
[email protected] Smtpsubject=Alarmmelding van Opticom Engineering B.V.
28
OtcNet
Bestand Installaties Configuratie Parameters Netwerk Deze parameters worden in de Optinet geladen en bepalen onder andere op welk IP-adres, met welke Subnetmask de unit wordt ingesteld. Indien de Optinet ook van buiten het netwerk bereikt moet worden, dan is een Gateway adres noodzakelijk. Dit geldt ook indien bijvoorbeeld alarm en/of e-mail meldingen naar een extern bewakingssysteem moet worden gemeld. Om de Optinet E-mails te kunnen laten versturen dient het IP-adres van de SMTP server worden ingegeven. Niet de naam van de server, omdat de Optinet geen DNS gebruikt. Tevens dient altijd een correct Afzender adres te worden ingegeven.
29
Handleiding OtcNet Bedienen
Systeem De Communicatie Time-out geeft aan na hoeveel minuten de verbinding moet worden verbroken, indien er geen activiteit is waargenomen. Indien regelaars via het netwerk zijn aangesloten kan worden ingegeven of voor de controle een Ping regelaars moet worden uitgevoerd. Het kan nodig zijn om voor regelaars van buiten het netwerk deze functie uit te schakelen. Voor de Optinet-V2 en het gebruik van de lokale poort COM1 kan de Functie (Modem of Lokaal) en de Baudrate (geen pariteit, 8 databits en 1 stopbit) worden ingegeven. Ingeval van een modem kunnen tevens eventuele Extra AT commando’s en een interne Modemcheck (tijd in seconden) worden ingesteld. Onjuiste instellingen kunnen er voor zorgen dat de Optinet niet meer bereikbaar is! Met behulp van Reset Optinet en Reset tijd (hh:mm) kan een moment voor een algehele systeem reset (herstart) worden ingegeven. Dag 0 = uit, dag 1 t/m 7 = maandag t/m zondag en dag 8 is voor elke dag van de week.
30
OtcNet Het herstarten van de Optinet kan handig zijn ingeval van problemen met het netwerk of andere externe invloeden. Voor bepaalde fabrikaten regelapparatuur bestaat de mogelijkheid om de klok te synchroniseren met de klok van de Optinet. Hiervoor kan een Kloksynchronisatietijd en een Klokafwijking (in minuten) worden ingegeven. De klok van de regelaar wordt pas gelijkgezet indien de tijd meer afwijkt dan de ingegeven klokafwijking. Met deze functie wordt alleen de klok van de regelaar gelijkgezet en niet de datum en/of het jaar. Het synchroniseren van de regelaars gebeurt echter alleen indien dit ook bij Telecommunicatie Configureren Klokfuncties Kloksynchronisatie per regelaar is aangegeven.
31
Handleiding OtcNet Bedienen
HTTP server De Installatie gegevens worden onder andere gebruikt bij de HTTP server (browser toepassing) en kunnen desgewenst worden aangepast. Indien gebruik wordt gemaakt van de HTTP server (optioneel), dan kan de Refresh tijd voor grafische bediening worden ingesteld. Tevens kan de achtergrondkleur worden bepaald voor de grafische presentaties. Indien deze instellingen worden gewijzigd (en in de Optinet zijn weggeschreven), dan moeten de grafische presentaties opnieuw worden gegenereerd. Indien geen gebruik wordt gemaakt van de Internet Explorer, kan dit worden aangegeven. In dat geval zullen de webpagina’s anders worden gegenereerd en zijn bepaalde functies (zoals variabele datavelden) niet mogelijk. Voor het aanpassen van overige instellingen kan gebruik worden gemaakt van de knop Configuratie wijzigen. Dit vraagt echter om diepgaande kennis van de Optinet.
32
OtcNet
Bestand Installaties Klokmodules Afhankelijk van het type Otc-unit kunnen een of meerdere klokmodules worden gebruikt. Dit betreft interne klokmodules van de Optilog en de Optinet en is niet bij alle type units beschikbaar. Deze klok kan worden gebruikt om bijvoorbeeld van een regelaar een setpoint te verstellen of een status in of uit te schakelen. Voor het ingeven of configureren van klokken in een regelaar moet eerst een regelaar worden geselecteerd. Meer over klokmodules van een regelaar leest u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Afhankelijk van het type Otc-unit zijn tot 16 klokmodules mogelijk. KM1 t/m KM16 - Klokmodules UM1 t/m UM16 - Uitzonderingsmodules VM1 t/m VM1 - Vakantiemodule
33
Handleiding OtcNet Bedienen Het Dvv.item wordt bij bepaalde Otc-units, waar ook regelaars op aangesloten kunnen worden, gebruikt als dag vervroeging item. Dit adres wordt bij het lezen van het klokmodule gebruikt om de getoonde tijden met de op dat adres gelezen data te verminderen. Hierdoor kan bijvoorbeeld de regelinstallatie op een tijd worden vrijgegeven die afhankelijk is van bepaalde omstandigheden. Met Koppeling wordt de Otc klok gekoppeld met een bepaald item van de regelaar. Bij een Optilog-990 kunnen maximaal 4 Otc klokken (TP1 t/m TP4) worden gebruikt voor het aansturen van de 4 uitgangen. Deze functie kan in de unit via Telecommunicatie Configuratie Systeemparameters en het tabblad Speciale functies worden in- uitgeschakeld. De Optilog-MOD, Optilog-SAI of Optilog-SAT gebruiken de Otc klok om een bepaald item van een regelaar aan te sturen (setpoint of status). In alle gevallen dient daarbij tevens het Kpp.item te worden ingegeven.
34
OtcNet
Bestand Installaties Modules Dit programma wordt alleen gebruikt voor de Optilog-290 en is voor het definiëren van de aangesloten ingangsmodules. Elk Module heeft een uniek Adres, waarbij standaard de volgende adressen worden toegepast: 011, 012, 013, 014 en 015 voor maximaal 5 stuks 8AI modules 021, 022, 023, 024, 025, 026 en 027 voor maximaal 7 stuks 10DI modules
35
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Regelaars Met behulp van dit programma worden regelaars (onderstations) geconfigureerd. Van elke regelaar dient een uniek Adres van 3 getallen te worden ingegeven, welke overeen moet komen met de werkelijke instelling van de regelaar. De keuze van het type Regelaar is afhankelijk van het gekozen type Optilog, Optinet of System-91-log/com. Rev.item wordt gebruikt bij het mutatielog en kan een adres van de regelaar zijn waarin een revisiecode wordt opgeslagen. Dit item wordt bij het muteren gelezen en tegelijk opgeslagen met de mutatie. Indien een Optinet wordt gebruikt en er is bij de Configuratie aangegeven dat er regelaars met IPSPEC instellingen worden gebruikt, dan dient tevens het IP-adres / poortnummer van de regelaar te worden ingegeven. In dit geval kan bij bepaalde fabricaten tevens een Protocol worden gekozen. Meer informatie over de keuze van het protocol kunt u vinden bij Bestand Installaties Configuratie. 36
OtcNet Als de ingegeven regelaars zijn opgeslagen, kan voor bepaalde fabricaten een keuze worden gemaakt voor het ingeven van Klok modules. Indien een Saia regelaar wordt geselecteerd, kunnen via de knop Trend kanalen de instellingen van trend datablokken worden ingegeven.
37
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Regelaars Trendkanalen Saia Dit programma is alleen beschikbaar voor regelaars van het fabrikaat Saia waarbij trendmodules RP DB Grafiek Tijd zijn toegepast. Dit zijn vastgestelde datablokken met een beperkte opslagcapaciteit. Er kunnen maximaal 96 kanalen, elk gekoppeld aan een datablok worden gebruikt. Voor de juiste uitlezing dient tenslotte het data type te worden ingegeven. In de meeste gevallen zal dat de integer waarde gedeeld door de waarde 10 zijn.
38
OtcNet
Bestand Installaties Regelaars Klokmodules De meeste regelaars hebben uitgebreide mogelijkheden voor het gebruik van klokprogramma’s. Met behulp van dit programma kunnen eigenschappen van deze modules worden ingesteld, zodat tijdens het bedienen eenvoudig gebruik kan worden gemaakt van klokfuncties. Voor het configureren van de klokken in een Otc-unit (alleen bij bepaalde modellen beschikbaar) moet na het selecteren van een installatie op de knop Klokmodules worden geklikt. Afhankelijk van het type regelaar zijn 1 of meerdere modules mogelijk. KM1 t/m KM99 - Klokmodules UM1 t/m UM99 - Uitzonderingsmodule VM1 t/m VM99 - Vakantiemodule Indien een klokmodule is ingevoerd, kan het module bij het indelen van grafische presentaties eenvoudig aan een knop worden gekoppeld. Hierdoor kan tijdens grafische presentatie snel een bepaalde klok worden opgeroepen.
39
Handleiding OtcNet Bedienen Voor het opslaan kunnen de klokmodules op de gewenste volgorde worden gesorteerd door op de betreffende kolom te klikken. Het M.item (module item) wordt voor bepaalde fabricaten regelaars gebruikt om aan te geven op welk adres of item de data van het klokof vakantiemodule begint. Afhankelijk van het type regelaar, kunnen er maximaal 4 blokken voor elk klokmoduul en/of 2 blokken voor elk vakantiemodule worden geconfigureerd. Bepaalde type regelaars gebruiken een klokmodule met meerdere bloktijden. Het is bij bepaalde fabrikaten, zoals regelaars van Digicontrol (type DGC), mogelijk om de gegevens van een bepaald klokmodule uit de adrestabel te lezen. In dat geval kan in de adrestabel worden gezocht en zal na het aanklikken van een module de omschrijving en het eerste M.item worden ingevuld. Indien daar al een adres staat, zal de volgende worden ingevuld, dit tot een maximum van 4 klokmodules. Het Dvv.item kan bij bepaalde fabrikaten worden toegepast voor een zogenaamde dagvervroeging. Dit item wordt dan bij het lezen van het klokmodules gebruikt om de getoonde dag begintijd met de op het Dvv. item gelezen data te verminderen. Op deze manier kan de inschakeltijd worden aangepast bij regelaars waar geen of onvoldoende optimaliseringsmogelijkheden aanwezig zijn. Deze functie is met bediening via de HTTP server (browser toepassing) niet mogelijk. Opmerking: Als een vakantiemodule binnen de regelaar is gekoppeld aan een klokmodule, zoals bijvoorbeeld bij HCS, dan dient tijdens het bedienen van het programma Telecommunicatie Bedienen Klokken eerst een klokmodule te worden geselecteerd, waarna vervolgens met de knop Vakantiemodule het bijbehorende module wordt geopend. Binnen een grafische presentatie kan elk module afzonderlijk met een knop worden aangeroepen. Met Koppeling wordt het gebruik van de interne klok van de Otc-unit bedoeld. Deze klok kan gekoppeld worden met een bepaalde regelaar. De mogelijkheden en het aantal Otc klokken zijn per Otc-unit verschillend. Bij een System-91-log/com kunnen maximaal 8 Otc klokken (TP1 t/m TP8) worden gekoppeld met 8 verschillende DX9100 regelaars. Door gebruik te maken van de klokkoppeling kan een DX9100 eenvoudig setpointverstellingen uitvoeren op basis van de schakeltijden van een tijdschakelmodule. Enkele Otc-units (zoals de Optilog-MOD, Optilog-SAI of Optilog-SAT) hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van één Otc klok om een bepaald item van een regelaar aan te sturen (setpoint of status). In alle gevallen dient tevens het Kpp.item te worden ingegeven. Hiermee wordt het item bedoeld dat door de Otc klok wordt gestuurd. 40
OtcNet Bij een System-91-log/com kan de klokkoppeling ook via Telecommunicatie Configuratie Klokkoppeling worden ingegeven en/of worden gewijzigd. Let op dat de instellingen bij de klokmodules wel overeen dienen te komen met die van de Otc-unit. Voor bepaalde fabrikaten regelaars en/of type protocol (zoals bijvoorbeeld Modbus en FX regelaars van Johnson Controls) kan een speciaal klokmodule worden geconfigureerd. Met behulp van het Kladblok kunnen daarbij de gebruikte adressen worden ingegeven.
41
Handleiding OtcNet Bedienen Het configureren van de speciale klokmodules gebeurt met behulp van het Windows Kladblok. In dit module kunnen de adressen voor de datum/tijd, het vakantiemodule en de 8 verschillende klokmodules worden ingegeven. Klokconfiguratie voor Modbus waarbij het directe item wordt ingegegeven. Er is dan geen bediening van de klok met de webbrowser (HTTP server) mogelijk. Indien het veld Adres=Tabelnaam wordt gebruikt, kan de tabelnaam worden gebruikt. Er is dan ook bediening van de klok met de webbrowser (HTTP server) mogelijk.
42
OtcNet Bij de klokconfiguratie voor FX regelaars van Johnson Controls wordt de standaard N2-open adresnaam gebruikt (geen tabelnaam of item). Indien het veld DatumFormat op S wordt ingesteld, zal de dag/maand bij datumweergave worden omgewisseld.
43
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Adrestabel De adrestabel wordt gebruikt om datapunten uit de regelaars te kunnen adresseren en wordt dan ook in verschillende onderdelen van het Otcprogramma gebruikt. Elk datapunt wordt aangegeven met een zogenaamde Tabelnaam. Hoewel deze naam door de gebruiker vrij is toe te passen, wordt hiervoor toch meestal het regelaaradres gevolgd door een / en de naam van het datapunt gebruikt. Het Adres is het regelaaradres, zoals deze bij het programma Bestand Installaties Regelaars is ingegeven. Het Item is het gewenste datapunt van de regelaar. Met behulp van de knop Zoeken in de itemlijst kan bij bepaalde fabricaten gebruik worden gemaakt van een standaard itemlijst met vastgestelde datapunten. Let op dat bij handmatig toevoegen van een Pulsteller bij een Optilog of System91-log/com achter het item /INT wordt geplaatst, bijvoorbeeld: D01/INT voor het tellen van integer waarden. Bij het importeren van het image bestand gebeurt dat automatisch. 44
OtcNet Om snel een nieuwe tabelregel toe te voegen wordt de volgende werkwijze geadviseerd: -
klik klik klik klik
op op op op
Nieuw het trekboxje van het adres en selecteer een regelaaradres de knop Zoeken in de itemlijst en maak een keuze de knop Toevoegen (niet nodig bij gebruik van Multiselect)
Voor speciale toepassingen is het mogelijk om een zogenaamd Relatie item te gebruiken. Hierbij dient dan tevens bij Toegang de keuze LR (Lezen en Relatie schrijven) te worden ingesteld. Het Menuniveau wordt gebruikt om aan te geven of het item voor de aangemelde gebruiker toegankelijk is voor het on-line wijzigen via het menu of grafische bediening. Bij Toegang kan een keuze worden gemaakt of een bepaald item voor: L (Lezen), LE (Lezen en EEprom schrijven), LR (Lezen en Relatie schrijven) LS (Lezen en Schrijven), S (Schrijven). Het Type is afhankelijk van het gebruikte item en kan per fabrikaat regelaar verschillend zijn. Het type bepaald ook of het een analoog of digitaal item is. De volgende types kunnen voorkomen, afhankelijk van het type protocol: AO BT DF DT FP FT FX HB HD HT HU HW IB IT IU IY KM LI LT LU O1 O2 -
Analog Out Byte Default Datum Floating Point Floating #.## Fixed Hex Byte Hex Double HB Integer HB Integer unsigned Hex Word Integer byte Integer Integer unsigned Integer /10 Klokmodule (Digicontrol) Long Integer LB Integer LB Integer unsigned Out I Out II (Sauter) 45
Handleiding OtcNet Bedienen OA - Otc Analoog (Optilog-990) OB - Output Byte OC - Otc Statusconversie OS - Otc Status OP - Otc Pulsteller OU - Otc Urenteller OW - Output Word OX - Otc Fixed (Optilog-990) RA - RP Analoog (*) RD - RP Digitaal (**) SB - Status Byte 8 bits (of Status bit) SP - Single Precision (32 bits IEEE 754, voor Modbus 2 registers) SW - Status Word 16 bits ST - Sturing (Priva) TD - Tijd WA - Webeasy Analoog (***) WD - Webeasy Digitaal (***) (*) RA wordt gebruikt voor analoge i/o binnen het Saia protocol in combinatie met FIX. Register i/o x 2 - Gelezen waarde (bijvoorbeeld I96 wordt R192) Register i/o x 2 + 1 - Simulatie waarde (bijvoorbeeld I96 wordt R193) Flag i/o x 3 - Handmodes 0 = Automatisch, 1 = Handbediend (bijvoorbeeld I96 wordt F288) (**) RD wordt gebruikt voor digitale i/o binnen het Saia protocol in combinatie met FIX. Flag i/o x 3 - Gelezen waarde (bijvoorbeeld I16 wordt F48 Flag i/o x 3 + 1 - Simulatie waarde (bijvoorbeeld I16 wordt F49) Flag i/o x 3 + 2 - Handmodes 0 = Automatisch, 1 = Handbediend (bijvoorbeeld I16 wordt F50) (***) WA en WD worden gebruikt voor uitgangen bij Webeasy regelaars. Register n - Handmodes 0 = Automatisch, 1 = Handbediend Register n + 1 - Simulatie waarde Register n + 2 - Gelezen waarde Bij een analoog item kan desgewenst een Factor worden ingegeven. Deze factor kan een deel- of vermenigvuldiging zijn, bijvoorbeeld 100 (x100) of 0,25 (gedeeld door 4). Bij eenheid wordt een eventuele presentatie van de analoge waarde ingegeven, bijvoorbeeld °C of %.
46
OtcNet Bij een digitaal item kan de Functie worden bepaald, waarbij de volgende mogelijkheden zijn: N/O N/C PH/1 PH/2 PH/5 PH/10 PL/1 PL/2 PL/5 PL/10 -
normaal open contact normaal gesloten contact puls hoog 1 seconde puls hoog 2 seconden puls hoog 5 seconden puls hoog 10 seconden puls laag 1 seconde puls laag 2 seconden puls laag 5 seconden puls laag 10 seconden
Bij Status 0 en Status 1 kan een presentatietekst aan een digitale status worden toegekend. Zo kan de status 0 en 1 bijvoorbeeld worden aangepast in UIT en AAN. M.groep wordt gebruikt voor speciale toepassingen waarbij tijdens het (automatisch) genereren van de adrestabel gebruik wordt gemaakt van vooraf gedefinieerde menugroepen. Hiermee kan later snel en eenvoudig een menu voor de on-line bediening worden gegenereerd. Door gebruik te maken van een extra teken in de M.groep naam kan een volgende menuregel- inspring worden aangegeven. Voorbeeld van menuregels: G=Gebouw A GA=Bouwdeel Noord GA1=Algemeen GA2=Warmteopwekking Voor het genereren met behulp van bijvoorbeeld SAIA PG4/5 dienen extra menuregels te worden aangegeven door achter de benaming van de M.groep de tekst menupunt of in de omschrijving voor de menutekst [menu] te plaatsen. Tijdens het importeren worden hiervan automatisch menuregels gemaakt in het bestand Otcmenu.txt (zie Bestand Speciaal Menugroepen (kladblok). Desgewenst kunnen menuomschrijvingen worden aangepast. Voorbeeld van enkele regels uit het RXP bestand (drie menuregels en twee dataregels): G.menupunt;F;;[menu]Gebouw A;0 GA.menupunt;F;;[menu]Bouwdeel Noord;0 GA1.menupunt;F;;[menu]Algemeen;0 GA1.TT11;R;0;Buitentemperatuur;0 GA1.VerzStoringRK;F;;Verzamelstoring RK1;0
47
Handleiding OtcNet Bedienen Bij het onderdeel Bestand - Installaties - Menu kan vervolgens met behulp van Bestand Menu genereren automatisch een compleet menu, inclusief dataregels worden gegenereerd. Bij een hoofdinstallatie van een OptinetMX bestaat een mogelijkheid om automatisch menu’s van onderliggende installaties te importeren. De drie velden bij Lijsten kunnen worden gebruikt om aan te geven of een bepaald item vooraf al in de keuze lijst voor Alarmscan, Trend of Dataoverdracht moet worden geplaatst. Een handig hulpmiddel om tijdens het on-line configureren de verschillende lijsten te beheren. Tijdens het invoeren van nieuwe tabelregels kan de M.groep en de keuze van Lijsten worden gebruikt van de laatst gebruikte invoer. Deze functie kan via Bewerken Menugegevens herhalen worden aan- of uitgezet. Bij gebruik van een Optilog-CVX-V3 is het mogelijk om de lijst met fysieke adressen te wissen. Tijdens telecommunicatie wordt de lijst weer automatisch gegenereerd. Het wissen kan nodig zijn indien bijvoorbeeld een programma in de Cenvax regelaar is aangepast, waardoor de fysieke adressen zijn gewijzigd. Met behulp van de knop Verzamel adressen wordt een ander programma uitgevoerd waarmee speciale datapunten van de adrestabel kunnen worden samengevoegd voor een enkelvoudige weergave.
48
OtcNet
Bestand Installaties Adrestabel Itemlijst Als na het toevoegen of wijzigen op de knop Zoeken in de itemlijst wordt geklikt, kan eenvoudig een item of een selectie van items worden toegevoegd.
De knop Zoeken in de itemlijst komt vrij nadat een adres is ingegeven.
Opmerking: Bij sommige fabrikaten kan de adrestabel uit de regelaar worden gelezen, bij andere fabrikaten kan de adrestabel worden geïmporteerd en bij enkele fabrikaten dienen de items handmatig te worden ingegeven. Raadpleeg uw leverancier over de verschillende mogelijkheden. 49
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Adrestabel Relatieadressen Releatieadressen kunnen worden opgeroepen tijdens het bedienen en wijzigen van datapunten. Op deze manier kan snel een relatie worden gelegd tussen bepaalde instellingen van de installatie, zoals bijvoorbeeld setpoints.
50
OtcNet
Bestand Installaties Adrestabel Verzameladressen Verzameladressen worden gebruikt om tot maximaal drie items van een bepaalde regelaar bij elkaar te voegen en weer te geven als één item. Het wijzigen van een verzameladres is niet mogelijk. Bij Xa, Xb en Xc wordt de tabelnaam van het gewenste item ingegeven. Maximaal 3 ingangen, dus maximaal 8 verschillende situaties. De velden met 0 - 0 - 0, 0 - 0 - 1, enzovoorts worden gebruikt om de gewenste tekst (maximaal 10 tekens) in te geven. De knop Standaard kan worden gebruikt om de meest voorkomende teksten automatisch te genereren. Bij het gebruik van verzameladressen in een grafische presentatie kan bij het indelen aan elke tekst een aparte kleur worden toegekend.
51
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Adrestabel Eenheidstatus Deze functie wordt gebruikt om een analoge waarde als een tekst weer te geven. Indien bij het veld Eenheid de tekst [Status1] wordt ingegeven, wordt tijdnes on-line bedrijf de in dit onderdeel ingegeven lijst met omschrijvingen toegepast. Standaard zijn 5 lijsten beschikbaar, maar dat kan door de gebruiker worden uitgebreid door bijvoorbeeld [Status99] in te geven. De indeling is geheel naar eigen keuze, bijvoorbeeld: 0 UIT 1 LAAG 3 HOOG 104 ALARM NIET URGENT 105 ALARM URGENT 112 ZOMERBEDRIJF
52
OtcNet
Bestand Installaties Adrestabel Speciaal Met behulp van dit menu kunnen gegevens van de adrestabel worden geïmporteerd of exproteerd. Voor speciale toepassingen kan een hulpbestand voor het automatisch genereren van menugroepen worden ingegeven.
53
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Adrestabel Exporteren De gegevens van de adrestabel kunnen worden geëxporteerd en geopend met Excel of het Windows Kladblok. De gegevens kunnen als CSV of Tab gescheiden velden worden geëxporteerd, desgewenst via een speciaal exportbestand Adrestabel. csv of Adrestabel.txt welke in de installatie map wordt geplaatst voor het eventueel later importeren van de (bijgewerkte) gegevens.
54
OtcNet
Bestand Installaties Adrestabel Importeren Er kunnen verschillende bestanden worden gebruikt om de adrestabel voor OtcNet te importeren. Bij gebruik van Optilog of System-91-log/com kan een imagebestand van de Otc-unit worden gebruikt om de in- en uitgangen in te lezen. Dit wordt hoofdzakelijk toegepast indien een Otc-unit on-line in bedrijf wordt gesteld en pas later een adrestabel moet worden gemaakt. Indien een tekstbestand moet worden geïmporteerd, dan kan dat alleen indien het bestand CSV of TAB gescheiden velden heeft. Het importmodule schakelt daarbij automatisch de juiste mode in. De eerste regel van het bestand moet de volgende tekst bevatten: Tabelnaam;Adres/Item;Adres/Relatie;Menuniveau;Toegang;Omschrijving; Type;Factor;Eenheid;Functie;Status 0;Status 1 Voor speciale toepassingen, zoals het toevoegen van gegevens middels Excel, kan gebruik worden gemaakt van een tweede kolom met de tekst Omschrijving. 55
Handleiding OtcNet Bedienen Voor het importeren van gegevens voor een System-91-log/com, kan gebruik worden gemaakt van de itemlijst van Johnson Controls. Daarbij wordt de tabelnaam (nnn/label) gebruikt, waarvan het label gelijk moet zijn aan het label van de itemlijst. Digicontrol Benelux CEX-bestand ECS3 Johnson Controls DMO-bestand GX9100 PRN-bestand FX16 Kieback & Peter P90-bestand HRP/LRP P90-bestand DDC3000 Konnex CSV-bestand ETS3 Saia Burgess SYM-bestand RXP-bestand PG4 resource RXP-bestand PG5 resource Satchwell CSV-bestand IAC CSV-bestand Micronet Wago EXP-bestand Modbus XML-bestand Modbus Het importeren van gegevens vereist kennis van het fabrikaat regelaar. Bij het importeren van Saia RXP lijsten bestaat een mogelijkheid om gebruik te maken van de RP (Man) mode. Dit is een techniek van het FIX programma waarbij door gebruik te maken van flags en registers in- en uitgangen op hand kunnen worden geschakeld. Bij het aantreffen van modules wordt een apart importprogramma geactiveerd, waarmee complete blokken kunnen worden geïmporteerd. Raadpleeg uw leverancier voor de mogelijkheden van het importeren van bestanden van een ander formaat. Opmerking: Enkele fabrikaten (zoals bijvoorbeeld Cenvax, Hcs en BACnet regelaars) hebben een mogelijkheid om de adrestabel on-line uit de regelaar te lezen. 56
OtcNet
Bestand Installaties Adrestabel Eigenschappen Met behulp van dit onderdeel kunnen gegevens direct in de adrestabel worden gewijzigd. Dit kan handig zijn tijdens het configureren en/of de engineering van een project, waarbij nog niet alle omschrijvingen en/of functies in de adrestabel correct zijn. Het wijzigen van eigenschappen is onder andere aan te roepen bij het ingeven van de Tabelnaam bij het onderdeel Bestand Installaties Menu met de knop E. Let op: indien gegevens worden gewijzigd, vindt er geen controle op de juistheid van gegevens plaats. Onjuiste data kan het functioneren van het programma negatief beïnvloeden!
57
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Menu Het programma Menu wordt gebruikt om on-line datapunten van regelaars op te vragen en/of te wijzigen. Er kunnen menuregels tot maximaal 9 niveaus worden ingegeven. Een dataregel betreft een tabelnaam van de adrestabel. Tijdens het on-line uitvoeren van het programma Menu zal de actuele waarde van het datapunt worden getoond. Een nieuw ingevoerde menu- of dataregels wordt automatisch onder de laatst geselecteerde regel toegevoegd. Met behulp van de vier knoppen met pijltjes kunnen regels omhoog, omlaag of van menuniveau worden verplaatst. In elke menuregel kan een zogenaamde LINK worden toegevoegd. Dit betreft tekst tussen twee spekhaken [...] waarbij geadviseerd wordt niet meer dan 8 tekens te gebruiken. Standaard wordt de tekst [LINKnnnn] toegevoegd, maar dat kan desgewenst worden aangepast. Bij grote en/ of complexe menu’s kan hiermee met behulp van het menu Link direct een betreffende menuregel worden geopend. Deze links kunnen ook worden 58
OtcNet ingesteld bij een knop of link van een grafische presentatie, zodat tijdens on-line bedienen snel tussen een grafische presentatie en een betreffend menu kan worden geschakeld. Deze functie is niet beschikbaar in de browsertoepassing. Met behulp van een Presentatie regel kan eenvoudig worden aangegeven dat tijdens het on-line bedienen hiermee een grafische presentatie moet worden worden geopend. Deze functie is niet beschikbaar in de browsertoepassing. Met behulp van de knop E kunnen de eigenschappen van het adres worden opgevraagd en desgewenst worden gewijzigd. Let op dat hierbij geen controle op de juistheid van gegevens plaatsvindt. Ervaren gebruikers kunnen gebruik maken van het Kladblok om de menu gegevens te bewerken (zie menu Bewerken). Het gebruik daarvan vraagt echter wel om specifieke kennis. Onjuist gebruik kan het menu onherstelbaar beschadigen. Zorg altijd eerst voor een backup van alle gegevens! Let op bij het gebruik van deze functie, dat de gegevens onmiddellijk in het menu worden teruggelezen als het menuscherm weer actief wordt. Wijzigingen die daarna in het kladblok worden uitgevoerd zullen niet meer automatisch worden overgenomen. De menu- en/of dataregels kunnen naar wens gebruik maken van een weergave in hoofd- of kleine letters (zie Overzicht - Menu- of Dataregels). Er bestaat een mogelijkheid om automatisch een menu te genereren. Hiervoor dient echter wel een speciaal menubestand aanwezig te zijn. Voor bepaalde toepassingen kan deze automatisch worden gegenereerd. Tevens zal bij de adrestabel alle gewenste adressen moeten zijn voorzien van een M.groep code. Meer hierover vindt u bij Bestand Installatie Adrestabel. Bij gebruik van een Optinet-MX bestaat een mogelijkheid om menu’s van onderliggende installaties als geheel in te lezen. Klik eerst op de positie vanaf waar moet worden toegevoegd en klik vervolgens op Nieuw. Daarna wordt in het menu Bestand de keuze Menu subinstallatie toevoegen zichtbaar. Klik vervolgens op een installatienummer van de gewenste NETMX-***. MX-***.
59
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Grafisch Het programma Grafisch wordt gebruikt om on-line via grafische presentaties datapunten van regelaars op te vragen en/of te wijzigen. Er zijn uitgebreide mogelijkheden voor grafische bediening, gebaseerd op een achtergrondpresentatie, waarop elementen worden geplaatst. Deze elementen zijn: datavelden, images, knoppen, (hyper) links en tekstregels. Een nieuw ingevoerde menu- of presentatie regel wordt automatisch onder de laatst geselecteerde regel toegevoegd. Met behulp van de vier knoppen met pijltjes kunnen regels omhoog, omlaag of van menuniveau worden verplaatst. Ervaren gebruikers kunnen gebruik maken van het kladblok om de menu gegevens te bewerken (zie Bewerken - Kladblok). Voor speciale toepassingen kan gebruik worden gemaakt van een zogenaamd Subscherm. Hierbij wordt tijdens on-line werken een presentatie over de vorige heen gelegd. Dit kan worden gebruikt om bijvoorbeeld een bepaald installatiedeel (zoals een stooklijn) apart uit te vergroten en daar dan de verstellingen in te geven. Bij de Browser toepassing van de Optinet (HTTP server) is het gebruik van een subscherm niet mogelijk. 60
OtcNet De menu- en/of presentatieregels kunnen naar wens gebruik maken van een weergave in hoofd- of kleine letters (zie Overzicht - Menu- of Dataregels). Indien de menugegevens zijn opgeslagen, kan door middel van het selecteren van een presentatieregel en de knop Indelen de presentatie worden bewerkt. Indien de presentatie (nog) niet bestaat, kan met behulp van de knop Standaard kopiëren een voorbeeld presentatie als uitgangspunt worden gebruikt. Het is mogelijk om een presentatie vanuit een andere map te selecteren. Dit bestand wordt dan automatisch naar de map van de geselecteerde installatie gekopieerd.
61
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Grafisch indelen Grafisch indelen biedt uitgebreide mogelijkheden voor het snel en eenvoudig ontwerpen en onderhouden van presentaties voor on-line bedienen. Hoewel in de meeste gevallen grafische presentaties met behulp van knoppen en/of links met elkaar worden verbonden, kan gebruik worden gemaakt van een menu bediening. Dit kan worden ingesteld met het menu Bestand - Instellen grafische knop. Indien bij een Optinet gebruik gemaakt wordt van de HTTP optie voor het extern bedienen met behulp van de Internet Explorer (versie 7 of hoger), dan dient altijd een presentatie voor de grafische knop te zijn aangegeven. De locatie van de grafische presentaties kunnen worden bepaald via het menu Bestand - Bureaubladpositie. Hiermee wordt aangegeven op welke plaats een volgende presentatie moet worden geladen. Dat kan links boven of in het midden van het scherm zijn, of op de laatst gebruikte locatie. Met behulp van het menu Indelen kunnen verschillende nieuwe elementen worden geplaatst of worden gewijzigd. Het is mogelijk om direct door rechts te klikken op een bepaalde locatie van het werkblad, snel een element te plaatsten of te wijzigen.
62
OtcNet De volgende elementen zijn mogelijk: Dataveld - presentatie van een dataveld door gebruik te maken van een tabelnaam Image - grafisch bestand, ook animatie en wisselen tussen images op basis van data (status 0 of 1) Knop - uitvoeren van volgende presentatie of uitvoeren van een speciale actie of macrofunctie Link - uitvoeren van een volgende presentatie of een hyperlink (internet) Tekstveld - weergave van een standaard tekstveld Webframe - weergaven van een (deel van een) locale of netwerkpagina Door gebruik te maken van een Elementgroep kunnen vooraf gegroepeerde elementen in één keer worden geladen. Dit kan handig zijn bij veel voorkomende schermsituaties. Elementgroepen kunnen worden vastgelegd met behulp van het menu Bestand - Elementgroep opslaan. Door middel van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen kunnen de standaard eigenschappen van elementen worden vastgelegd. Elementen kunnen slepend worden verplaatst door de linker muisknop ingerukt te houden. Tijdens het verplaatsten verschijnt dan een kruis over het element en wordt de locatie op het scherm aangegeven. Het is mogelijk om gebruik te maken van een zogenaamd raster en dit magnetisch in te schakelen (zie menu Indelen). Hierdoor is het in één lijn plaatsen van elementen een stuk gemakkelijker. Om een presentatie te controleren zijn verschillende mogelijkheden. Zo kan met behulp van het Menu - Doorstappen worden bepaald of de knoppen en links van de presentatie moet worden uitgevoerd. Met behulp van het menu Overzicht kan de simulatie waarde 0 of 1 worden toegepast. De gewenste tekst en/of image wisselingen kunnen zo eenvoudig worden gecontroleerd. Elementen kunnen ook gekopieerd en geplakt worden met behulp van rechts klikken en Kopiëren en Plakken . Dat kan handig zijn bij een herhaling van een bepaald type element, zeker als er veel afwijkende eigenschappen zijn toegepast. Elk element kent zogenaamde eigenschappen. Dat wil zeggen: de grootte, kleur en eventuele actie- of datavelden. Door op een element met rechts te klikken, kunnen de eigenschappen worden ingesteld. Het is mogelijk om de elementen horizontaal of vertikaal gesorteerd op te slaan. 63
Handleiding OtcNet Bedienen Bij het on-line werken met datavelden kan het handig zijn om dit volgens een vast patroon te laten verlopen. Het instellen van de volgorde van sorteren gebeurt via het menu Bestand en de keuze Velden sorteren.
Standaard staat het indelen ingesteld op Verplaatsingmode, maar dat kan desgewenst worden gewijzigd voor gebruikers die gewend zijn om te werken met Otc R2 en geen behoefte hebben aan de nieuwe mogelijkheden. Met behulp van Slepen (muis ingedrukt houden en van linksboven naar rechtsonder verplaatsen) kunnen meerdere elementen worden geselecteerd. Direct na de selectie kunnen deze elementen worden verplaatst of worden verwijderd via Selectie verwijderen. Een element wordt geselecteerd indien de linkerbovenhoek binnen het selectievlak valt.
Selectievlak 64
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Dataveld Een dataveld wordt gebruikt voor de weergave van een datapunt (item) van de Otc-unit of de regelaar. Er kunnen verschillende functies aan een dataveld worden toegewezen: Dataveld - data volgens de eigenschappen van de adrestabel Omschrijving - de omschrijving van de tabelnaam @Alarmmelding - de tekst van een eventueel alarm @Alarmstatus - bijvoorbeeld 00 - geen alarm of 33 - ketelstoring @Bedrijfsnaam - de naam van de geregistreerde gebruiker @Datum - de actuele datum @Gebruikersnaam - de aangemelde gebruikersnaam @Installatienaam - zie Bestand - Installaties @Installatienummer - zie Bestand - Installaties @Installatieadres - zie Bestand - Installaties @Installatieplaats - zie Bestand - Installaties @Installatieopmerking - zie Bestand - Installaties @Tijd - de actuele tijd
65
Handleiding OtcNet Bedienen De functies die met een @ beginnen zijn voor speciale toepassingen en/of een vastgestelde weergave. Met behulp van de knop E kunnen gegevens direct in de adrestabel worden gewijzigd. Let op: er vindt dan geen controle op de juistheid van gegevens plaats! Van elk dataveld kan het lettertype, de veldafmeting, de omranding, de uitlijning en de kleur worden ingesteld. Tevens kunnen datavelden variabel of met een vaste afmeting worden ingesteld, waardoor bijvoorbeeld zogenaamde “bakjes” voor het wijzigen van data kan worden gebruikt. Het is ook mogelijk om voor elk dataveld een bepaalde kleur of transparant als achtergrond in te stellen. Zowel analoge als digitale waarden kunnen bij het wisselen van de status of een ingestelde grenswaarde van kleur wisselen. Bij Voorgrond 0 en Voorgrond 1 kunnen de gewenste kleuren worden ingesteld. Het is mogelijk om een bepaalde kleur te laten knipperen. Met behulp van Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen kan een zogenaamde knipperkleur worden ingesteld. Met behulp van de knop Standaard worden de originele instellen hersteld. Deze kunnen worden ingesteld met behulp van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen.
66
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Image Een zijn twee functies mogelijk voor het gebruik van een image: Statisch - weergave van een vaste presentatie (ook met animatie mogelijk) Dynamisch - afhankelijk van de status of grenswaarde wisselen tussen twee presentaties. Met behulp van de knop E kunnen gegevens direct in de adrestabel worden gewijzigd. Let op: er vindt dan geen controle op de juistheid van gegevens plaats! Een statische presentatie wordt vaak gebruik om een logo of een ander component te laden. Dat kunnen ook elementen van een technische installatie zijn. Dynamische presentaties worden gebruikt om afhankelijk van de gemeten waarde (0/1 of een bepaalde grenswaarde) een andere presentatie te tonen.
67
Handleiding OtcNet Bedienen Bijvoorbeeld een pomp aan/uit met een pomp die uit staat of draait (animated gif), of in de kleur groen/rood wordt getoond. Ook kan bijvoorbeeld via een animatie worden aangegeven of een ketel aan of uit staat, zoals in dit voorbeeld. Indien gebruik wordt gemaakt van een dynamische presentatie, kan het wisselen worden getest met behulp van Overzicht - Formaat [0] en [1]. Images kunnen op verschillende manieren worden getoond: Automatisch - weergave op ware grootte Stretchen - de presentatie wordt binnen de aangegeven breedte en hoogte passend gemaakt Vast - de afmeting is vast ingesteld en de presentatie wordt daar in geplaatst Met behulp van de knop Standaard worden de originele instellen hersteld. Deze kunnen worden ingesteld met behulp van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen.
68
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Knop Met behulp van een knop kunnen verschillende acties worden uitgevoerd. In de meeste gevallen zal dat het activeren van een volgende presentatie zijn. De knop kan op verschillende manieren worden weergegeven, waarbij zowel een tekst als een grafische presentatie (image) kan worden getoond. Bij het veld uitvoeren kan gekozen worden uit verschillende bestandtypes: Presentaties Acrobatbestanden Excelbestanden Macrobestanden Tekstbestanden Wordpadbestanden
-
activeren van een volgende of vorige presentatie openen van een standaard pdf bestand van Acrobat openen van een standaard xls bestand uitvoeren van een Otc macro openen van een tekstbestand openen van een word(pad) bestand
Opmerking: een tekst in een knop kan over meerdere regels worden verdeeld door gebruik te maken van het | teken achter elk woord (CR/ LF). Hierdoor kunnen teksten in een knop centraal (in het midden) worden 69
Handleiding OtcNet Bedienen uitgelijnd. Indien de juiste koppeling met de gewenste toepassing is ingesteld in OtcNet.ini, dan zal het bijbehorende programma worden uitgevoerd en het bestand worden geopend (zie Bestand Beheer Configuratie). Naast het uitvoeren van een andere presentatie of het openen van een bestand, kan ook een gedefinieerd klokmoduul worden geactiveerd. Bij het klikken op het trekboxje van uitvoeren worden alle beschikbare klokmodules getoond. Indien een andere presentatie moet worden uitgevoerd of een bepaald bestand moet worden geopend, dan dient op de knop [...] te worden geklikt om vervolgens het gewenste bestand te selecteren. Tevens kan (afhankelijk van het type Otc-unit) bij uitvoeren nog een speciale opdracht worden ingegeven: @Alarmen @Gebruikerslog @Vernieuwen @Menu LINKnnnn
- Hiermee wordt het Overzicht van alarmen uitgevoerd - Hiermee wordt het gebruikerslog uitgevoerd - Een instelling om het scherm te vernieuwen. Deze functie kan handig zijn indien bij on-line gebruik een langzame interval staat ingegeven of als er met een browsertoepassing wordt gewerkt, waarbij standaard elke 30 seconden het scherm wordt vernieuwd. - Een koppeling naar een menuregel
Het Imagebestand kan een statische presentatie (jpg, bmp, png, ico wmf) zijn of een image met animatie (gif). Naast het Lettertype, kan ook de Voorgrond kleur van de tekst alsmede de Achtergrond kleur worden ingesteld. Met behulp van de knop Standaard worden de originele instellingen hersteld. Deze kunnen worden ingesteld met behulp van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen.
70
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Link Met behulp van een link kan een bepaalde actie worden uitgevoerd of net als bij een knop, een volgende presentatie worden gestart. Bij het uitvoerveld kan, net als bij de knop, gekozen worden uit verschillende bestandtypes: Presentaties Acrobatbestanden Excelbestanden Macrobestanden Tekstbestanden Wordpadbestanden
-
activeren van een volgende of vorige presentatie openen van een standaard pdf bestand van Acrobat openen van een standaard xls bestand uitvoeren van een Otc macro openen van een tekstbestand openen van een word(pad) bestand
Indien de juiste koppeling met de gewenste toepassing is ingesteld in OtcNet.ini, dan zal het bijbehorende programma worden uitgevoerd en het bestand worden geopend (zie Bestand Beheer Configuratie).
71
Handleiding OtcNet Bedienen Het is ook mogelijk, net als bij een knop, om verschillende andere onderdelen uit te voeren of te openen. Bij het klikken op het trekboxje Uitvoeren worden alle beschikbare modules getoond. Integenstelling tot een knop, kan met behulp van een link ook een hyperlink naar een website worden uitgevoerd. Naast het Lettertype, kan ook de Voorgrond kleur van de tekst alsmede de Achtergrond kleur worden ingesteld. In de meeste gevallen zal de achtergrond transparant worden gebruikt. Met behulp van de knop Standaard worden de originele instellingen hersteld. Deze kunnen worden ingesteld met behulp van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen.
72
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Tekstregel Met behulp van tekstregels kunnen afzonderlijke teksten worden geplaatst op een grafisch presentatie. Hierbij is geen koppeling met een installatie en/ of dataveld. Deze toepassing kan handig zijn indien bepaalde presentaties ook voor andere installatie worden gebruikt. Het ingeven van de verschillende lettertypes en voor- of achtergrond kleuren is gelijk aan de manier van werken met datavelden. Met behulp van de knop Standaard worden de originele instellingen hersteld. Deze kunnen worden ingesteld met behulp van het programma Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen.
73
Handleiding OtcNet Bedienen
De combinatie van Scrol bars en een vooraf ingestelde Positie is niet mogelijk bij gebruik van de HTTP server in de Optinet.
Bestand Installaties Grafisch indelen Eigenschappen Webframe Met behulp van een webframe kan een (deel van een) webpagina op de grafische presentatie worden getoond. Dit kan een lokaal opgeslagen html pagina zijn of een pagina van een website via internet. Met behulp van Frame kan de afmeting van het kader worden aangegeven. Met behulp van Positie kan de pagina horizontaal en vertikaal worden verschoven. Indien gewenst kunnen de scroll bars worden getoond. Indien het een dynamische website betreft, bijvoorbeeld voor het weergeven van de regenradar, dient met het vinkje Refresh tijdens grafisch monitoren te worden aangegeven dat de pagina tijdens het monitoren met een bepaalde regelmaat opnieuw moet worden gelezen. Bij het on-line monitoren kan daarvoor de gewenste interval worden ingesteld. Het Verplaatsen of Verwijderen van een Webframe kan door gebruik te maken van een selectiekader. Voor het instellen van de Eigenschappen kan het menu Indelen Webframe Eigenschappen worden gebruikt. Er zijn maximaal 10 webframes per presentatie mogelijk. 74
OtcNet
Bestand Installaties Grafisch indelen Elementgroep opslaan Het is mogelijk om van een meerdere elementen als een Elementgroep op te slaan. Tijdens het plaatsen van nieuwe velden kan dan in één keer een totale groep worden geplaatst. Hierdoor kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van steeds terugkerende onderdelen van een bepaalde schermweergave. Na het ingeven van een bestandsnaam en het aanvinken van de gewenste elementen, kan een elementgroep worden toegevoegd.
75
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Macro’s Met behulp van dit programma kunnen zogenaamde Macro’s worden ingegeven en/of worden gewijzigd. Een macro is een eenvoudig programma voor het uitvoeren van specifieke opdrachten, die bijvoorbeeld aan een knop binnen een grafische presentatie is gekoppeld. Elke regel begint met een nummer. Door gebruik te maken van dit nummer kan eenvoudig een regel worden tussengevoegd en/of regels worden gesorteerd. Indien geen ruimte meer tussen de nummers over is, kunnen alle regels opnieuw worden bepaald door middel van de knop Opnieuw nummeren. De opdrachtregels dienen zorgvuldig te worden ingegeven. Onjuiste opdrachten kunnen er toe leiden dat zowel de Otc-unit als de onderliggende regelaar(s) worden beschadigd. Tijdens het grafisch monitoren kan (tijdelijk) een Macromonitor worden ingeschakeld om de acties stap voor stap te kunnen volgen.
76
OtcNet Macro’s kunnen niet worden gebruikt tijdens het bedienen van een Optinet met behulp van de Webbrowser. ____________________________________________________________ *Opmerking (een regel met een * betreft een opmerking) Programma commando’s &Bericht bbbbb &Start ppppp (Windows programma uitvoeren) &Wacht nn sec Otc unit commando’s $Compoortopenen (de actieve poort openen) $Compoortsluiten $Doorschakelen X11 (doorschakelen naar COM2) $Doorschakelen Y11 (doorschakelen naar COM3) $Terugschakelen $Otcklok $Otccommand ccccc (speciaal gebruik voor Otc commando’s) Regelaar commando’s @Leesregister iiiiii-tabelnaam @Schrijfdata iiiiii-tabelnaam=data @Schrijfregister iiiiii-tabelnaam
(leest data in het leesregister) (schrijft data direct) (schrijft data van het leesregister)
@Klokmodule iiiiii-nnn/KMn @Uitzonderingsdagenmodule iiiiii-nnn/UMn @Vakantiemodule iiiiii-nnn/VM1 De letters iiiiii betekenen bij een Optinet het installatienummer. Opmerking: voor het activeren van klok- of vakantiemodules binnen een grafische presentatie behoeft in tegenstelling tot Otc R2 geen macro te worden gebruikt. OtcNet kent een directe knop en/of linkfunctie voor het activeren van een klok- of vakantiemodule.
77
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Installaties Scripts Scripts kunnen worden gebruikt om in de Optinet bepaalde eenvoudige gegevens te bewerken. Dit kan handig zijn in het geval er verschillende fabrikaten (of protocollen) met elkaar gekoppeld worden en gegevens moeten worden bewerkt, voordat deze worden doorgestuurd. Bijvoorbeeld bij het lezen van verschillende buitentemperaturen om daarvan de gemiddelde waarde door te sturen naar een bepaalde regelaar. Ook kunnen binaire waarden worden bewerkt om bijvoorbeeld afhankelijk van een bepaalde conditie iets aan of uit te schakelen (of te alarmeren). Een script moet altijd de volgende naam met het juiste volgnummer hebben: Optinetscript001.scr, Optinetscript002.scr, enzovoorts. De Optinet-SX kan maximaal 2 en de Optinet-MX maximaal 6 scriptbestanden toepassen, elk met een eigen uitvoerinterval. Scripts kunnen met behulp van het programma Telecommunicatie Configureren Scripts in de Optinet worden geladen.
78
OtcNet Optinet Script R1 Elke opdracht krijgt een regelnummer tot maximaal 999. Het gebruik van stappen van 10 wordt aanbevolen. R01 t/m R99 zijn werkregisters voor analoge of digitale waarden welke vooraf aan het uitvoeren van de script met de waarde 0 worden geïnitialiseerd. M01 t/m M99 zijn geheugenregisters en blijven in de Optinet met de ingestelde waarde behouden. Deze registers kunnen ook via menu of grafische bediening worden opgevraagd, indien deze als een item in de adrestabel zijn ingevoerd. S01 t/m S99 zijn statusbits en kunnen uitsluitend binnen speciale procedures worden gebruikt. Met #data wordt directe data aangegeven, bijvoorbeeld #22,5 of #-100. Met adres wordt een tabelnaam van de Optinet bedoeld, bijvoorbeeld: 000001-001/ACO1. Indien geen INT (interval) of RUN (starttijd) in de script voorkomt of de waarde is 0, zal de script maar eenmaal worden uitgevoerd bij het herstarten van de Optinet. In een bepaalde script op een speciale dag/tijd moet worden uitgevoerd, kan gebruik worden gemaakt van een klokmodule. De interval van de script mag minimaal 60 seconden zijn. Het is mogelijk om conditie afhankelijk een GOTO uit te voeren, echter (om programma “loops” te voorkomen) alleen naar een hoger regelnummer. ________________________________________________________________ INT #nnn Met interval van nnn sec uitvoeren RUN #UU:MM De script op een vaste tijd uitvoeren WAIT #nnn Wacht nnn sec ________________________________________________________________ READ R01 adres
Adres lezen R01 = (adres)
WRITE R01 adres Register schrijven (adres) = R01 WRITE #data adres Data schrijven (adres) = #data ________________________________________________________________ LOAD R01 R02 Laden R01 = R02 LOAD R01 #data Laden R01 = #data ________________________________________________________________
79
Handleiding OtcNet Bedienen ADD R01 R02 ADD R01 #data
Optellen R01 = R01 + R02 Optellen R01 = R01 + #data
SUB SUB MUL MUL
Aftrekken R01 = R01 - R02 Aftrekken R01 = R01 - #data Vermenigvuldigen R01 = R01 * R02 Vermenigvuldigen R01 = R01 * #data
R01 R01 R01 R01
R02 #data R02 #data
DEV R01 R02 Delen R01 = R01 / R02 DEV R01 #data Delen R01 = R01 / #data ________________________________________________________________ AND R01 R02 AND R01 #data
And functie R01 = R01 AND R02 And functie R01 = R01 AND #data
OR R01 R02 OR R01 #data
Or functie R01 = R01 OR R02 Or functie R01 = R01 OR #data
XOR R01 R02 Xor functie R01 = R01 XOR R02 XOR R01 #data Xor functie R01 = R01 XOR #data ________________________________________________________________ IF> R01 R02 GOTO nnn IF> R01 #data GOTO nnn
IF R01 > R02 ga naar regelnummer IF R01 > #data ga naar regelnummer
IF< R01 R02 GOTO nnn IF< R01 #data GOTO nnn
IF R01 < R02 ga naar regelnummer IF R01 < #data ga naar regelnummer
IF= R01 R02 GOTO nnn IF R01 = R02 ga naar regelnummer IF= R01 #data GOTO nnn IF R01 = #data ga naar regelnummer ________________________________________________________________ GOTO nnn END
Ga naar regelnummer Script einde
Voor register R01 t/m R99 kan ook het geheugenregister M01 t/m M99 worden gebruikt.
80
OtcNet Procedures Het gebruik van procedures vraagt om diepgaande kennis van de Optinet. Ondeskundig gebruik zal het correct functioneren van de Optinet kunnen beïnvloeden. Voor het gebruik binnen een procedure kunnen speciale statusbits worden gebruikt. Deze worden aangegeven met S01 t/m S99. Deze statusbits kunnen in de alarmscanlijst van de Optinet worden opgenomen, zodat bijvoorbeeld afhankelijk van een bepaalde situatie een alarm kan worden gegenereerd. Voor speciale toepassingen zijn enkele standaard procedures beschikbaar: Procedure vrijgave PROC VGAVE nnnnnn-tabn Mnn Mnn nnnnnnb-tabn Bijvoorbeeld: PROC VGAVE 331112-001/ACO1 M01 M02 331112-001/DCO1 Als ACO1 =< M01 dan wordt DC01 ingeschakeld (waarde 1) Als ACO1 >= M02 dan wordt DC01 uitgeschakeld (waarde 0) Procedure TT max PROC TTMAX nnnnnn-tabn Mnn Mnn Snn Bijvoorbeeld: PROC TTMAX 331112-001/ACO1 M01 M02 S01 Als ACO1> = M01 dan wordt S01 ingeschakeld (waarde 1) Als ACO1 =< M02 dan wordt S01 uitgeschakeld (waarde 0)
Bijvoorbeeld:
Vrijgave
In dit voorbeeld kan S01 in de adrestabel en alarmscanlijst van de Optinet voor Laag alarm en S02 als Hoog alarm worden ingegeven. 81
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Beheer Instellingen Met behulp van dit menu kunnen de algemene instellingen van het programma OtcNet worden ingegeven. Het betreft zowel instellingen voor het configureren, als de instellingen die gebruikt worden tijden de communicatie met de installatie.
82
OtcNet
Bestand Beheer Updates Met behulp van dit programma kan on-line informatie over eventuele beschikbare updates worden opgevraagd. Tevens wordt de Release informatie van de laatst geïnstalleerde versie van het programma OtcNet getoond. Indien op Controle op updates wordt geklikt, zal via internet op de Host site van Opticom Engineering B.V. worden gezocht naar eventueel beschikbare updates. Indien gewenst kunnen de updates worden gedownload, worden uitgepakt en vervolgens worden geïnstalleerd. Dit kan automatisch door het programma OtcNetUpdate.exe uit te voeren. Lukt dat niet omdat u geen gebruik maakt van standaard instellingen, dan kunnen de bestanden met behulp van de verkenner naar de map OtcNet worden gekopieerd. Raadpleeg de bijgevoegde release informatie voordat u de update installeert. Zorg voordat u een update installeert voor een betrouwbare backup! 83
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Beheer Configuratie Dit overzicht geeft informatie welke handig kan zijn bij technische ondersteuning van het programma OtcNet. Drivers Het scherm Drivers toont naast enkele programmagegevens, zoals het versienummer, het serienummer en de registratiecode, tevens het Pakket type met daarbij alle geïnstalleerde besturingsmodules. Raadpleeg uw leverancier indien het door u gewenste besturingsmoduul niet voorkomt in de lijst. Het is mogelijk om een Driver update uit te voeren. Dit kan alleen indien er geen verbinding met een installatie is. Het benodigde configuratiebestand wordt door de leverancier verstrekt. Na het installeren wordt OtcNet afgesloten en dient vervolgens opnieuw te worden gestart. Daarna moet in de meeste gevallen het programma OtcNet opnieuw worden geactiveerd en voor uw systeem worden geregistreerd.
84
OtcNet Indien OtcNet wordt geïnstalleerd, nadat een oudere versie eerst is verwijderd, kan het nodig zijn om het programma met behulp van de knop Opnieuw registreren opnieuw te starten. Indien bijvoorbeeld het nieuwe programma andere of meerdere besturingsmodules heeft, welke in een vorige versie nog niet zijn geregistreerd, moet dit eenmaal worden uitgevoerd.
Bestanden Het scherm Bestanden toont een overzicht van de instelling van het configuratiebestand OtcNet.ini. Afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem, zullen de bestanden op de standaard locaties worden geïnstalleerd. Bij Windows-XP is dat in de map \Program Files\OtcNet en bij Windows-Vista en hoger is dat op de locatie van de AppData (systeem instelling) map van de aangemelde gebruiker. Met behulp van deze configuratie worden speciale programma’s zoals Excel, Acrobat reader, Windows Explorer, Wordpad, Kladblok en het gewenste tekenprogramma (standaard Paint) aan OtcNet gekoppeld. Ook kan voor het importeren van Otc R2 bestanden de standaard locatie van het programma Otc R2 worden aangegeven. De instellingen kunnen via het bestand OtcNet.ini met behulp van het kladblok worden gewijzigd. Let op bij het gebruik van Windows-Vista, want hiervoor is speciale toegang vereist. Het aanbrengen van onjuiste wijzigingen in configuratiebestand kan het betrouwbaar functioneren van het programma OtcNet beïnvloeden. 85
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Beheer Instellingen Algemeen Met behulp van dit programma kunnen bepaalde algemene instellingen van het OtcNet programma worden vastgelegd. Zo kan worden gekozen om na het starten van OtcNet direct in volledige schermweergave te beginnen. Ook kan worden vastgelegd of OtcNet eerst met het Aanmeldscherm moet komen. Als het OtcNet programma vooral wordt gebruikt om projecten te engineeren of inbedrijfstellen van Otc-units, kan het gebruik van de Navigatiemode handig zijn om snel door de verschillende programmaonderdelen heen te stappen. Indien deze functie wordt gebruikt kan de keuze worden gemaakt om na het inschakelen alle menuregels te openen. Met behulp van [X] De knoppen voor Standaard instellingen uitschakelen, kan worden aangegeven dat binnen de afzonderlijke programma modules de knop Standaard niet wordt vrijgegeven. Hierdoor kan worden voorkomen dat per abuis bepaalde instellingen worden overschreven. 86
OtcNet
Bestand Beheer Instellingen Communicatie Het wijzigen van deze instellingen kan de werking van het programma OtcNet beïnvloeden. Toegang is in principe dan ook alleen bedoeld voor een gebruiker met supervisor rechten. Algemeen Het is mogelijk om het poortbestand, waarin de poorten voor communicatie worden opgeslagen te koppelen aan de gebruiker. Hierdoor kunnen persoonlijke instellingen, zoals bijvoorbeeld een bepaald type modem, voor een gebruiker worden vastgelegd. Het is ook mogelijk om het poortbestand aan een werkplek te koppelen door gebruik te maken van de /p: parameter. In dat geval kan de optie voor het koppelen aan de gebruiker hier niet worden gebruikt. Voor het communiceren via ethernet kan worden bepaald of voor het selecteren eerst het IP-adres moet worden gecontroleerd. Let op dat in het geval van een externe internet verbinding, de ontvangende router ook staat ingesteld op het beantwoorden van ping opdrachten. Dit zal in veel gevallen niet zo zijn. Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor meer informatie. 87
Handleiding OtcNet Bedienen Connect time-out - maximale wachttijd bij het selecteren Communicatie time-out - maximale wachttijd op een antwoord van de Otc-unit Up/download snelheid - de minimale snelheid (een te grote waarde kan time-out problemen geven) Herhaalpogingen - het aantal extra pogingen bij een onjuist of geen antwoord On-line controle op alarmmeldingen - actieve alarmmeldingen op het hoofdscherm Automatisch verbreken - als gedurende de ingestelde tijd geen activiteit is geweest OtcNet Bewaken module sluiten - toepassen* indien dezelfde (COM-) poort bij bewaken wordt gebruikt Standaard IP-adres en Standaard poort - standaard instelling voor ethernet gebruik *De functie OtcNet Bewaken module sluiten is niet van toepassing bij een netwerkverbinding.
88
OtcNet
Supervisor Met Controle op actuele off-line bestanden voor het verbreken van de verbinding wordt bij een Optilog of System-91-log/com het imagebestand bedoeld en bij de Optinet de lokaal opgeslagen basisbestanden. Hiermee kan er voor worden gezorgd dat op de lokale PC altijd dezelfde gegevens staan als in de Otc-unit. Het mutatielog houdt verstellingen van gebruikers bij. Deze gegevens kunnen direct na het selecteren en voor het verbreken van de verbinding worden gelezen. Na het lezen van de mutatiegegevens wordt het mutatielog in de Otc-unit gewist. Deze functie mag niet gebruikt worden indien een andere computer (bijvoorbeeld Otc Bewaken) de mutatiegegevens van alle installaties bijwerkt. In dat geval zal het mutatielog naar een bepaald meldpunt moeten worden verzonden. Bij de systeemparameters van de Otcunit kan worden ingegeven naar welk meldpunt de mutaties moeten worden gestuurd. Een alarm-image wordt bijgehouden voor OtcNet Bewaken. Door de alarm-image actueel te houden kan op elk moment een juist beeld worden verkregen van de alarmen van alle installaties (zie Bewaken Meldingen 89
Handleiding OtcNet Bedienen alarm-image). Indien deze functie staat ingeschakeld, wordt ook een alarmimage gelezen voor het verbreken van de verbinding bij het programma OtcNet Bewaken en het OtcNet Tijdprogramma. Bij de Optilog-V4/5 en System-91-log-V4/5 kan het gebruik van het commando X81/X82 worden in- of uitgeschakeld. Het inschakelen zorgt ervoor dat gelijktijdige communicatie met interne functies en/of andere gebruikers op een andere manier wordt afgehandeld. Dit kan echter het lezen van datapunten bij bepaalde protocollen enigszins vertragen. De commando’s X81 en X82 kunnen worden gebruikt om de Optilog-V4/5 in applicaties van derden toe te passen. Let op: bij het X82 commando wordt de HAND / AUTO status van uitgangen niet verwerkt en dient door de applicatie zelf te worden gecontroleerd! Het is mogelijk om een Geluidsignaal bij on-line alarmmelding te geven indien een alarmmelding wordt gedetecteerd.
90
OtcNet
Bestand Beheer Instellingen Grafisch indelen Met behulp van dit programma onderdeel kunnen datavelden, links en knoppen worden ingesteld met bepaalde eigenschappen. Het bestand dat aangegeven wordt bij Grafische presentatie Standaard wordt gebruikt bij het ingeven van presentaties en de knop Standaard kopiëren. Meestal wordt hier een standaard presentatie met bijvoorbeeld het logo van het bedrijf vastgelegd. Het is bij datavelden mogelijk om een zogenaamde knipperkleur aan te geven. Door gebruik te maken van Aangepaste kleuren definiëren, kan een apart (iets) afwijkende kleur worden gebruikt door de RGB waarden aan te passen. Alle datavelden met deze ingestelde kleur zullen knipperen (let op bij status 0 en status 1). Deze functie is bij de browsertoepassing (HTTP server) niet mogelijk. Indien een nieuwe presentatie aan een installatie wordt toegevoegd (zie Bestand Installatie Grafisch), kan gebruik worden gemaakt van een standaard presentatie. Bijvoorbeeld een presentatie waarop het logo en/of een bepaalde vaste indeling van de gebruiker voorkomt. 91
Handleiding OtcNet Bedienen Tijdens het grafisch indelen worden de eigenschappen die in dit scherm worden ingegeven gebruikt bij het toevoegen van een nieuw element.
92
OtcNet
Bestand Beheer Backup Met behulp van dit programma kan eenvoudig en snel een Backup worden gemaakt van alle gebruikersbestanden zoals programma instellingen en installatiegegevens. Het wordt aangeraden om regelmatig een backup van alle gegevens te maken, zodat bij calamiteiten eenvoudig kan worden teruggegaan naar de meest recente versie van de gegevens. Met behulp van Versiebeheer kunnen meerdere kopieën worden gemaakt, waarbij elke backup in een submap met de naam JJJJMMDDUUMMSS (jaar, maand, dag, uren, minuten, seconden) wordt weggeschreven. Met dit programma worden de (vaste) programmabestanden NIET gekopieerd. Raadpleeg uw systeembeheerder voor het maken van een complete backup van uw gehele computer.
93
Handleiding OtcNet Bedienen
Bestand Beheer Onderhoud Met behulp van dit programma kunnen bepaalde gegevens of instellingen welke niet langer nodig zijn worden verwijderd. Tijdelijke werkbestanden kunnen meestal zonder problemen worden verwijderd. Houdt echter rekening met eventuele andere gelijktijdige gebruikers. Het opruimen van Toegevoegde adrestabel eenheden en/of statussen heeft geen effect op de reeds ingegeven adrestabel regels. Alleen de later toegevoegde data bij de adrestabel worden uit de lijst verwijderd. Archiefbestanden worden tijdens het muteren van gebruikersbestanden automatisch gemaakt en zijn bedoeld om ingeval van calamiteiten of onbedoelde mutaties te worden gebruikt voor herstel. In de meeste gevallen kunnen deze bestanden probleemloos worden verwijderd.
94
OtcNet
Bestand Beheer Importeren Otc R2 Met behulp van dit programma kunnen installatiegegevens van Otc R2 worden geïmporteerd voor gebruik binnen het programma OtcNet. Om de gegevens te kunnen importeren, moet de map van het Otc programma op de juiste locatie worden ingesteld. Tijdens het importeren wordt gebruik gemaakt van het installatiebestand uit de map \Otc\Userdata en de gegevens uit de diverse installatiemappen \Otc\Idnnnnn. Het is ook mogelijk om een enkele installatiemap te importeren. In dat geval wordt bij locatie niet de map van het Otc R2 programma geselecteerd, maar direct de map van de installatie. In het configuratiebestand kan worden aangegeven op welke locatie de standaard Otc R2 bestanden staan. Het importeren van een groot aantal installaties kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als er veel grafische presentaties zijn) vrij lang duren.
95
Handleiding OtcNet Bedienen Er kan een keuze worden gemaakt om voor grafische presentaties de veldgrootte aan te passen voor de weergave van Windows XP of Windows Vista. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met eventuele overlappende velden. Opmerking: bij het importeren worden alleen bestanden van het Otc programma verwerkt. Andere bestanden, zoals bijvoorbeeld documentatie, worden niet mee gekopieerd.
96
OtcNet
Telecommunicatie Installatie Selecteren Met behulp van dit selectie onderdeel kan een keuze worden gemaakt voor een bepaalde installatie. Dit selectiescherm wordt bij verschillende programma-onderdelen gebruikt en biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld alleen installaties die bij een bepaalde groep zijn ingedeeld te tonen. Meer informatie over groepen vind u bij Bestand Algemeen Groepen. Het ingeven en/of wijzigen van installatiegegevens gebeurt bij Bestand Installaties.
97
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Selecteren On-Line Het selecteren van een installatie betekend verbinding maken met een Otcunit (Optilog, System-91-log/com of Optinet) of in bepaalde gevallen direct met een regelinstallatie. De verbinding wordt altijd opgebouwd via een poort en kan bijvoorbeeld een analoog modem of een ethernet verbinding zijn. Indien de verbinding niet tot stand kan worden gebracht, controleer dan altijd eerst of de poortinstellingen, welke gekoppeld zijn aan de installatie, juist zijn. Tijdens het selecteren wordt de status weergegeven. Een eventuele foutconditie zal in de kleur rood zichtbaar worden. Nadat een verbinding tot stand is gebracht worden verschillende functies van de Otc-unit gecontroleerd. Indien onjuistheden worden geconstateerd zal dit onmiddellijk worden gemeld. Voor installaties die via ethernet zijn aangesloten kan, voor het selecteren, worden gecontroleerd of de verbinding met het IP-adres in orde is.
98
OtcNet Is dat niet het geval, bijvoorbeeld als gevolg van een onjuist ingestelde firewall of een bepaalde storing, dan volgt de melding Geen verbinding, statuscode 0 - storing. Deze controle kan worden in- en uitgeschakeld via Bestand Beheer Instellingen Communicatie. Dit kan nodig zijn indien bij een externe verbinding de ping opdracht door de router niet mag worden beantwoord. Na het succesvol selecteren zal de led DC (Data Connect) oplichten en wordt de systeemstatus getoond. Een eventueel actief alarm in de Otc-unit wordt in de kleur rood aangegeven. Door het klikken op de melding kan het programma Telecommunicatie Bedienen Alarmen worden geopend. Een gebruikersbericht wordt getoond, indien dit in de Otc-unit is aangegeven bij Telecommunicatie Bediening Speciale functies Gebruikersbericht. Deze melding kan worden gebruikt om andere gebruikers te informeren over bepaalde zaken, zoals bijvoorbeeld een verstelling of het schakelen van een pomp op handbediening. Indien een nieuwe Otc-unit is geselecteerd, wordt de vraag gesteld of deze geïnitialiseerd of geconfigureerd moet worden. Indien dat met Ja wordt beantwoord, zal een Optilog of System-91-log/com worden ingesteld met de datum en tijd van de PC. Tevens wordt de actieve gebruiker als supervisor ingevoerd. Indien een nieuwe Optinet wordt geïnstalleerd, wordt het programma Telecommunicatie Configureren Optinet uitgevoerd, waarmee de unit verder kan worden geconfigureerd.
99
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Terminal Het gebruik van de Terminal is uitsluitend bedoeld voor servicedoeleinden.
100
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Met behulp van dit menu kan de Otc-unit worden geconfigureerd. Dat wil zeggen; het instellen van parameters, alarmscan en trendlijsten, enzovoorts. Het configureren of engineeren van het project (het maken van de grafische presentaties) gebeurt bij het onderdeel Bestand Installaties.
101
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Optinet Dit programma is alleen toegankelijk voor een gebruiker met supervisorrechten en wordt gebruikt om een Optinet te configureren. Het is ook mogelijk om configuratiegegevens uit de Optinet te lezen, zodat een gebruiker op een andere locatie over dezelfde projectgegevens kan beschikken. Projectbestanden: - Systeem - configureren van communicatie- en basisbestanden - Installatiebestanden - gegevens per installatiedeel en de adrestabel Firmware: - Firmware update
- speciale toepassing voor het uploaden van het Optinet programma
Het configuratiebestand van de Optinet wordt ingegeven bij het onderdeel Bestand Installaties Configuratie. 102
OtcNet Hiermee wordt vastgelegd welke devices er zijn en waarvoor ze worden gebruikt. Na het wegschrijven van de configuratie wordt de verbinding verbroken en de Optinet herstart. Let op bij het wijzigen van IP adressen (en/of het gateway adres) of de IP poortinstellingen. De basisbestanden zijn de systeemparameters, de lijst met gebruikers, de alarmscanlijst, de trendlijst, de data-overdrachtlijst en eventueel de universele Optinetklokken met de daarbij behorende klokmodules. De M en S registers worden gebruikt door scripts en de Plc. De actuele waarden kunnen worden gelezen en desgewenst later weer worden geladen. Dit kan nodig zijn indien een Optinet voor service doeleinden het geheugen van de Optinet moet worden gewist. Deze functie is alleen mogelijk bij een Optinet-V2 vanaf R4c. Nadat de Optinet een tweede keer is geselecteerd (tijdens inbedrijfstellen), kunnen de specifieke installatiebestanden worden weggeschreven. Dat zijn onder andere de adrestabel en de menu’s van elke aangesloten installatie. Indien het lezen en/of schrijven van bestanden naar de Optinet niet correct verloopt, kan het nodig zijn om de communicatie instellingen aan te passen. Belangrijk is daarbij de Up/download snelheid, vooral bij een externe (of draadloze) verbinding. Zet de parameter Up/download Optinet (Kb/sec) dan bijvoorbeeld op 5. Bij gebruik van een analoge inbelverbinding (modem) is het, in verband met de snelheid, niet mogelijk om grafische bestanden te lezen en/of weg te schrijven. Wel kan de Optinet via een analoge verbinding worden bediend en kunnen de alarmmeldingen via een extern modem van de Optinet naar OtcNet Bewaken worden verstuurd. Alle Grafische presentaties en bijbehorende bestanden van een installatie kunnen naar de Optinet worden geladen (uploaden). Hierdoor is het mogelijk dat ook andere gebruikers deze presentaties kunnen lezen (downloaden) en opslaan op hun computer. Indien de HTTP server in de Optinet is geïnstalleerd, kunnen de presentaties volledig automatisch worden gegenereerd voor het extern bedienen met behulp van de Internet Explorer (versie 7 of hoger). Selecteer hiervoor HTTP genereren en Schrijven. Opmerking: Om gebruik te kunnen maken van de HTTP optie dient altijd een presentatie van de hoofdinstallatie te zijn aangegeven voor het gebruik van de grafische knop (zie Bestand Installaties Grafisch indelen).
103
Handleiding OtcNet Bedienen Voor bepaalde service toepassingen bestaat de mogelijkheid om een enkel grafisch bestand (en het daarbij behorende definitiebestand) weg te schrijven naar de Optinet. Indien de Optinet via de lokale in bedrijfstel poort (COM1 of COM2) of via een analoog modem is aangesloten, is het niet mogelijk om grafische bestanden en/of programma updates te lezen of te schrijven. Dit in verband met de snelheid en mogelijke onbetrouwbaarheid van het versturen van zeer grote bestanden.
Het is mogelijk om de firmware van de Optinet te downloaden. Dit kan nodig zijn omdat er een nieuwe versie van het programma is of omdat er een uitbreiding van de Optinet toepassing gewenst is. Hiervoor wordt door uw leverancier een bestand met de naam Optinet.upd geleverd, samen met een speciale sleutel. Nadat de firmware is weggeschreven, zal de Optinet worden herstart. Opmerking: zorg voor het uitvoeren van een Firmware update altijd voor een kopie van alle instellingen van de Optinet. Dit kan worden uitgevoerd door door alle systeem- en installatiebestanden te lezen. 104
OtcNet De Optinet kan ook met behulp van een USB-sleutel worden geconfigureerd. In plaats van het wegschrijven via telecommunicatie, worden dan de configuratiegegevens opgeslagen op een USB-sleutel. Na het plaatsen van de sleutel in de Optinet, worden de bestanden automatisch bijgewerkt. Vervolgens moet de installatie worden geselecteerd om de overige bestanden weg te schrijven. Ook de Firmware update (nieuwe versie van het Optinet programma) kan via een USB-sleutel worden geladen. Voor bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn om de gehele Optinet te herstarten. Bijvoorbeeld na het wijzigen van het IP-adres of een gateway adres. Hiervoor wordt dan het vinkje Herstart gebruikt voor het Schrijven van de configuratie. Houdt er rekening mee dat het enige minuten kan duren voordat de Optinet weer volledig bereikbaar is.
105
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Optinet Status Met behulp van dit programma kan een overzicht van de status van de aangesloten installaties worden verkregen. De configuratie waarmee de Optinet werkt wordt ingegeven bij het programma Bestand Installaties Configuratie. Indien bijvoorbeeld een bepaalde installatie (tijdelijk) niet bereikbaar is, kan deze worden uitgeschakeld. Indien een installatie niet bereikbaar is en deze niet uitgeschakeld is, zal de Optinet continu blijven proberen om verbinding te maken, hetgeen zeer vertragend zal werken. De volgende situaties kunnen voorkomen: O - Oké - Correct verbonden met een installatie N - Niet actief - Uitgeschakeld door gebruiker C - Connect error - Geen verbinding P - Ping error - Netwerkadres niet bereikbaar Het verschil tussen een Ping error en een Connect error is dat in het
106
OtcNet geval van een Ping error het IP-adres niet bereikbaar is, terwijl in het geval van een Connect error het IP-adres wel bereikbaar is, maar er geen response op de aangegeven poort komt. Indien gebruik wordt gemaakt van IPSPEC (elke regelaar heeft een eigen IP-adres) zal hier een algemene fout worden gemeld. In het logboek is dan te zien om welke installatie, IP-adres en poortnummer het gaat. Het is mogelijk om foutmeldingen van het netwerk te bewaken en als een systeemmelding met statuscode 88 naar een bepaald meldpunt toe te sturen. Dit kan worden ingegeven bij het programma Systeemparameters. Voor bepaalde service doeleinden bestaat de mogelijkheid om ingeval van een systeemmelding een Sdump te maken. Het bestand kan tijdelijk worden opgeslagen om dit dan vervolgens via e-mail aan Opticom toe te sturen.
107
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Gebruikers Om bepaalde functies mogelijk te maken dient te worden aangemeld. Met behulp van dit programma kunnen gebruikers - met bepaalde rechten worden toegevoegd en/of worden gewijzigd. Het is van belang dat de code waarmee binnen het Otc-programma wordt aangemeld, ook in de Otc-unit aanwezig is. Na het selecteren van een installatie wordt nl. automatisch met deze code aangemeld. Gebruikers van OtcNet kunnen worden ingegeven bij Bestand Algemeen Gebruikers. Het maximaal aantal gebruikerscodes is afhankelijk van het type Otc-unit. Indien een bepaalde gebruiker Supervisor rechten krijgt toegewezen, dan zijn alle functies binnen het gebruik van de geselecteerde Otc-unit toegestaan. Om dan ook werkelijk tot alles toegang te krijgen dient de gebruiker ook binnen het OtcNet programma als supervisor te zijn aangemeld. Bij een Optilog of System-91-log/com welke via een analoog modem is aangesloten bestaat een mogelijkheid van een zogenaamd Terugbelnummer. Deze functie is niet meer beschikbaar in OtcNet. 108
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Gebruikers Optinet Bij de Optinet wordt per gebruiker alleen één toegangsniveau aangegeven. Indien de Optinet is uitgerust met een HTTP server, dan kan per gebruiker worden aangegeven welke rechten moeten worden toegekend en met welke presentatie er moet worden gestart.
109
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Gebruikers Optinet Http Met behulp van dit programma-onderdeel kunnen verschillende toepassingen voor het gebruik van de HTTP server (optioneel) worden vastgelegd. Tevens is het mogelijk om per gebruiker een presentatie aan te geven waarmee moet worden gestart bij grafische bediening.
110
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Meldpunten Systeemmeldingen en alarmen worden doorgestuurd naar een ontvangststation via zogenaamde meldpunten. In de meeste gevallen is dat een centrale computer met het OtcNet programma voor bewaken (de Host). Het gebruik van direct melden van een e-mail of sms wordt afgeraden, omdat bij het optreden van een communicatiefout dit niet voor de gebruiker zichtbaar wordt (alleen in het systeemlogboek). Voor het ontvangen en doormelden van alarmen wordt het programma Otc Bewaken geadviseerd. Optilog en System-91-log/com A [Algemeen Host] (bij een modem het volledige telefoonnummer) (bij ethernet het IP-adres gevolgd door een spatie en het poortnummer) F [Alr. Spec] (speciale ALR toepassing) R [Replace na 5x 01] (na 5 pogingen, automatisch naar meldpunt 01) S [Sematone 1x bellen] (alleen eenmalig bellen, gebruik wordt afgeraden)
111
Handleiding OtcNet Bedienen Bij een bepaalde Otc-units zijn speciale protocollen mogelijk: L [Lokale poort #3] (melding naar de lokale terminal poort #3) N [Netwerk gateway] (speciale netwerktoepassing via gateway melden) P [Printer poort #3] (melding naar seriële printer poort #3) U [UTP lokaal netwerk] (melding via netwerk verzenden, V4 unit) SMS meldingen D [SMS direct datamodem] (sms melding direct gsm datamodem, V4 unit) K [Gsm KPN na 5x T01] (SMS melding KPN) | let op: projectnaam ingeven! V [Gsm Vodafone na 5x 01] (SMS melding Vodafone) | niet na 2004 E-mail meldingen E [E-mail via SMTP] (optioneel en wordt in speciale situaties toegepast) Het gebruik van directe SMS of E-mail meldingen wordt nadrukkelijk afgeraden omdat geen controle op het juist afhandelen van het bericht plaatsvindt. Gebruik voor het versturen van een SMS of E-mail melding het programma OtcNet Bewaken. Voor de Optilog-V4/V5 of System-91-log-V4/V5 kunnen standaard meldingen naar 2 verschillende e-mailadressen worden gestuurd. Daarbij wordt in plaats van het nummer, code 1 voor alleen het eerste e-mail adres, code 2 voor alleen het tweede e-mailadres en code 3 voor beide e-mailadressen gebruikt. Meer informatie over het instellen van de e-mail adressen en de SMTP server vindt u bij Telecommunicatie Configureren Systeemparameters.
112
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Meldpunten Optinet Systeemmeldingen en alarmen worden doorgestuurd naar een ontvangststation via zogenaamde meldpunten. In de meeste gevallen is dat een centrale computer met het OtcNet programma voor bewaken (de Host). Het gebruik van direct melden van een e-mail of sms wordt afgeraden, omdat bij het optreden van een communicatiefout dit niet voor de gebruiker zichtbaar wordt (alleen in het systeemlogboek). Voor het ontvangen en doormelden van alarmen wordt het programma Otc Bewaken geadviseerd. Optinet E-mail - melding via SMTP E-mail CFL - melding via SMTP (klant specificatie) Modem - extern analoog modem (standaard 9600 baud) Sms KPN - via analoog modem en de KPN datacentrale een SMS melden OtcHost - ethernet melding naar OtcNet Bewaken Polling - passief systeem (OtcNet Poll controleert periodiek alarmen)
113
Handleiding OtcNet Bedienen Voorbeeld configuratie instellingen voor e-mail via SMTP: Smtpserver=192.168.94.100 (smtp server IP-adres van de provider) Smtpusername= (optioneel) Smtppassword= (optioneel)
[email protected] (kopie van de alarmmelding)
[email protected] (geldig afzender adres) Smtpsubject=Alarmmelding van installatie 12345 (onderwerp) Meer informatie over het instellen van de configuratie vindt u bij Bestand Installaties Configuratie. Het is mogelijk om twee alternatieve meldpunten in te geven, zoals extra melden naar meldpunt MEX of het melden naar een ander meldpunt, indien het maximaal aantal pogingen is bereikt (meldpunt MMX). Beide meldpunten dienen vooraf te zijn ingevoerd.
114
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Analoge ingangen Dit programma is alleen beschikbaar voor een Optilog-900 en Optilog-990 en wordt gebruikt om de analoge ingangen de configureren. Er kunnen 16 analoge ingangskanalen worden ingesteld. Van elke ingang kan een omschrijving en een alarmmelding van maximaal 20 tekens worden ingegeven. Indien bijvoorbeeld een grenswaardebewaking gewenst is, kan de Alarmfunctie actief worden ingeschakeld. Een eventuele Vertraging (in seconden) zorgt ervoor dat een alarm pas actief wordt, als de ingestelde waarde een bepaalde tijd aanwezig is geweest. Daarbij kan de Delta (grensbereik) en een waarde Laag en/of Hoog worden ingegeven. Het Meldpunt dient tevens te zijn ingegeven bij Telecommunicatie Configureren - Meldpunten. Indien een alarm wordt gedetecteerd, zal de tekst die ingegeven wordt bij Melding (alarmmelding) naar het meldpunt worden verzonden. Elke melding heeft een unieke statuscode die overeenkomt met het ingangsnummer. Bijvoorbeeld analoge ingang A03 heeft statuscode 03.
115
Handleiding OtcNet Bedienen Tabel wordt gebruikt om het juiste type opnemer te selecteren en dient overeen te komen met de geleverde hardware uitvoering van de Optilog. Bij actieve ingangen (0-10 volt of 4-20 mA) dient tevens een Schaalverdeling voor laag en hoog bereik te worden ingegeven. Het is in veel gevallen mogelijk om analoge ingangen ook als digitale ingangen te gebruiken. Raapleeg uw leverancier voor meer informatie.
116
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Scaningangen De Optilog-SCAN wordt gebruikt om seriële meldingen van bijvoorbeeld een printerpoort op te vangen en te trappen of alarmmeldingen. Er zijn 32 scanteksten (S09 t/m S40) mogelijk. De ingangen S01 t/m S08 zijn gereserveerd voor digitale ingangen bij bepaalde modellen. Scan ingang S40 wordt gebruikt voor een speciale Watchdog trap. Hierbij dient binnen een bepaalde tijd een seriële melding te worden ontvangen, anders zal een alarm worden gegenereerd. De intervaltijd van de Watchdog kan naar keuze op uren of minuten worden ingesteld. De maximale tijd van de watchdog bij een Optilog-SCAN-V4 is 3600 minuten (2,5 dag). Het is mogelijk om een vaste tekst te melden of om een bepaalde tekst (tot maximaal 32 of 99 tekens) over te nemen uit de gescande tekst. Hierbij kan een keuze worden gemaakt tussen het overnemen na de scantekst of vanaf het einde van de scantekst een aantal posities terug. Bijvoorbeeld bij een Optilog-SCAN-V3 totaal 11 posities terug mag het aantal posities na de scantekst maximaal 21 zijn (totaal dus 32). 117
Handleiding OtcNet Bedienen Bij een Optilog-SCAN-V4 en Optilog-SCAN-V5 kunnen totaal 99 tekens worden verwerkt. Op deze wijze kan bijvoorbeeld (een deel van) de scantekst in de alarmmelding worden verwerkt. Het aantal posities terug mag bij een Optilog-SCAN-V3 nooit groter zijn dan de lengte van de scantekst, bij een Optilog-SCAN-4 en V5 is dan niet van belang. Door middel van Herstel melden[0] kan worden aangegeven of aan een melding een [0] of [1] moet worden toegevoegd. Dit in verband met het al dan niet doormelden van een herstelmelding bij OtcNet Bewaken. Bij de Optilog-SCAN-V4 en V5 zijn is het mogelijk om het Scantype in te stellen (zie volgend hoofdstuk). Bij gebruik van printermeldingen of datameldingen is geen beperking aan de lengte van de meldingstekst. De Optilog-SCAN-V4 en V5 kan - binnen de technische mogelijkheden geheel op klantspecificatie worden geconfigureerd. Raadpleeg uw leverancier voor meer informatie.
Voorbeeld van het trappen van de adrescode van een NCM (Johnson Controls) op basis van een CRIT 1 melding naar een printer. 12345678901234--------------| Crit 1
NORMAL
AVELINGE 200\TA-01A--
Normal
Vorstgevaar
Vorstgevaar
23-02-00 16:19:36 123456789012345--------------| Crit 1
ALARM
AVELINGE 200\TA-01A--
Normal
23-02-00 16:19:36
118
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Scaningangen Type De Optilog-SCAN-V4 en Optilog-SCAN-V5 kunnen op verschillende manieren worden gebruikt. Type 1 - Trap met time-out wordt gebruikt om te trappen op een bepaalde melding. Indien daarbij meer tekens worden gevraagd, welke niet binnen nn sec zijn ontvangen, wordt de melding scanfout verstuurd. Type 2 - Trap zonder time-out is vergelijkbaar met type 1, maar zal maximaal 1 sec wachten en vervolgens alle ontvangen tekens versturen. Type 3 - Printermeldingen kan gebruikt worden voor het verwerken van standaard printermeldingen, welke worden afgesloten met een CR (hex 0D). Eventuele LF (hex 0A) tekens worden uit de melding verwijderd. Bij het gebruik van dit type worden de trapfuncties uitgeschakeld. Wel kan een meldpunt en een statuscode worden ingegeven voor het versturen van de melding. Type 4 - Datameldingen kan gebruikt worden voor het verwerken van datastromen. Zodra er data wordt ontvangen, zal nn sec worden gewacht 119
Handleiding OtcNet Bedienen en vervolgens zal alle ontvangen data tot dat moment als een melding worden verstuurd. Eventueel daaropvolgende data wordt als een volgende melding verwerkt. Net als bij een printermelding kan een meldpunt en een statuscode worden ingegeven. Type 5 - Filtermeldingen kan gebruik worden als een melding uit meerdere regels bestaat, welke teruggebracht moeten worden naar 1 regel en tevens bepaalde teksten moeten worden verwijderd. Indien dit wordt ingesteld kan een Filter en tevens een begin en eindpunt van de datastroom worden ingegeven.
120
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Scaningangen Filter Met behulp van dit programma kan bij de Optilog-SCAN-V4 en de OptilogSCAN-V5 bij Type 5 - Filtermeldingen worden aangegeven welke data er moet worden toegepast. Alle ontvangen en verwerkte data wordt in 1 regel - alarmmelding samengevoegd. Dit systeem wordt gebruikt indien de melding uit meerdere regels bestaat en als 1 regel moet worden teruggebracht voordat deze naar de Otc HOST wordt verzonden. Het filter F01 wordt gebruikt om de eerste positie van de data te bepalen. Indien geen filter wordt ingegeven zal vanaf de eerste positie van de ontvangen data worden gestart. Het filter F02 wordt gebruikt om het einde van de data aan te geven. Indien dit niet wordt gebruikt, zullen de gegevens tot aan de laatst gelezen data worden verwerkt. In het laatste geval zullen meerdere meldingen of tekstberichten, welke binnen de ingestelde wachttijd worden ontvangen, elk als een aparte melding worden verwerkt. Alle overige filterdata F03 t/m F64 wordt uit de melding verwijderd.
121
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Digitale ingangen Afhankelijk van het type Otc-unit kunnen er 8 of 16 digitale ingangskanalen worden ingesteld. Van elke ingang kan een omschrijving en een alarmmelding van maximaal 20 tekens worden ingegeven. De functie die per ingang kan worden ingesteld is: S - Status P - Pulsteller (niet voor alle type units) U - Urenteller (niet voor alle type units) N/C wordt aangegeven indien een digitale ingang normaal gesloten (als verbreek contact) wordt gebruikt. Indien Alarmfunctie actief wordt ingeschakeld kunnen de overige instellingen voor het melden van alarmen worden ingegeven. Een eventuele Vertraging (in seconden) zorgt ervoor dat een alarm pas actief wordt, als het alarm een bepaalde tijd aanwezig is geweest. Houdt hierbij echter rekening met de intervaltijd van de alarmscan.
122
OtcNet Het Meldpunt dient tevens te zijn ingegeven bij Telecommunicatie Configureren - Meldpunten. Indien een alarm wordt gedetecteerd, zal de tekst die ingegeven wordt bij Melding (alarmmelding) naar het meldpunt worden verzonden. Elke melding heeft een unieke Statuscode. Deze statuscode kan per Otcunit verschillen. Bij de Optilog en System-91-log/com is de statuscode vastgelegd, bij de Optinet kan de statuscode per ingang worden ingesteld. Statuscodes van een Optilog of System-91-log/com: 01 t/m 32 - analoge ingangen A01 t/m A32 of digitale ingangen D49 t/m D80 33 t/m 80 - digitale ingangen D01 t/m D48 Bij Otc-units die zijn uitgerust met 8 digitale ingangen D01 t/m D08 worden de 72 adressen van de alarmscanlijst verwerkt als D09 t/m D80. Statuscode 81 t/m 99 worden gebruikt voor systeemmeldingen.
123
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Ingangsmodules Bij de Optilog-290 kunnen met behulp van dit programma de verschillende ingangsmodules worden geconfigureerd. Elk module dient bij Bestand Installaties Modules te zijn gedefinieerd.
124
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Alarmscan Standaard Alarmscan wordt gebruikt om met een bepaalde interval datapunten uit de regelaar te lezen. Afhankelijk van het type Otc-unit kunnen dat digitale of analoge gegevens zijn. Er kunnen 72 standaard alarmscan adressen worden ingegeven. Bij de uitgebreide Otc-units zijn 64 extra alarmscan adressen mogelijk. De alarmscan interval wordt ingegeven bij de systeemparameters en zal in de meeste gevallen 60 seconden of meer zijn. Voor elke alarmscan ingang kunnen bepaalde eigenschappen worden ingesteld. In elk geval dient een Direct item te worden ingegeven. Dit item kan worden geselecteerd uit de adrestabel. Elke alarmregel heeft een eigen alarmstatus. Deze status wordt bij het programma OtcNet Bewaken gebruikt voor het verwerken van prioriteit. Door N/C aan te vinken kan worden bepaald of een bepaalde ingang als normaal open of normaal gesloten moet worden gebruikt.
125
Handleiding OtcNet Bedienen Pas als het vinkje Alarm actief aan staat, zal daadwerkelijk op een alarm worden gecontroleerd. Voor de eerste 40 items, of bij de Optilog-V4 en System-91-log-V4 alle items, kan een eventuele vertraging worden gebruikt. Deze vertragingstijd heeft echter alleen zin, als dit meer is dan de ingegeven alarmscan intervaltijd. De vertragingstijd wordt aangegeven in seconden. Indien bij Meldpunt M00 wordt ingegeven, dan zal het alarm alleen tijdens het bedienen worden getoond. Bij normaal gebruik zal een bestaand meldpunt worden ingegeven (zie Telecommunicatie Configureren Meldpunten). De tekst die bij Melding wordt ingegeven, is de alarmmeldingstekst. Deze tekst is maximaal 20 posities lang. Als een analoog adres wordt gebruikt, kan tevens een onder- en een bovengrenswaarde worden ingegeven. De waarde achter Delta bepaald het verschil tussen het actief worden van het alarm en de waarde plus/min wanneer het alarm weer als hersteld moet worden beschouwd. Opmerking: Indien de Alarmscaninterval onbekend aangeeft, betekend dat deze nog niet is ingegeven bij de systeemparameters.
126
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Alarmscan Extra De werking van de extra alarmscan is grotendeels gelijk aan de standaard alarmscan, alleen wordt hierbij gebruik gemaakt van slechts één statuscode 89. In het programma OtcNet Bewaken kunnen deze extra alarmen weer eenvoudig gedecodeerd. Het programma OtcNet Bewaken kan desgewenst bij het verwerken van een Extra alarm een andere statuscode genereren.
127
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Alarmscanlijst selecteren Dit programma-onderdeel wordt gebruikt bij de Optinet om de alarm- of watchdoglijsten in te geven, te muteren en/of te activeren. Bij de Alarmscanlijst kan een keuze worden gemaakt voor een standaard lijst op basis van interval of een speciale Watchdoglijst, waarbij op basis van een interval en een counter een statusverandering wordt bewaakt. Via het menu Bestand - Nieuw kan een nieuwe menuregel worden toegevoegd. Door eenmaal op een overzichtregel te klikken en vervolgens via het menu Bewerken op Regel wijzigen, kan een regel worden gewijzigd of actief/inactief worden gezet. Ook kan via het menu Bewerken - Regel verwijderen een geselecteerde regel uit de lijst worden verwijderd. Het menu moet na het wijzigen als geheel worden weggeschreven naar de Optinet. Dit gebeurt met behulp van het menu Bestand - Wegschrijven. Door op een regel te klikken, gevolgd door de OK knop (of door direct te dubbelkikken) zal de lijst met datapunten uit de Optinet worden gelezen en vervolgens worden geopend. Het maximaal aantal lijsten is afhankelijk van het type Optinet: Optinet-SX = 2 Optinet-MX2 = 4 en de Optinet-MX3 t/m Optinet-MX10 = 6 128
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Alarmscan Optinet Alarmscan wordt gebruikt om met een bepaalde interval datapunten uit de regelaar te lezen. Afhankelijk van het type Optinet kunnen meerdere lijsten worden verwerkt. Elke lijst heeft met een eigen interval. Voor elke alarmscan ingang kunnen bepaalde eigenschappen worden ingesteld. In elk geval dient een Tabelnaam te worden ingegeven. Pas als het vinkje Actief aan staat, zal daadwerkelijk op een alarm worden gecontroleerd. Een eventuele vertragingstijd heeft alleen zin indien de tijd groter is dan de ingegeven alarmscan intervaltijd. Indien bij Meldpunt M00 wordt ingegeven, dan zal het alarm alleen tijdens het bedienen worden getoond. Bij normaal gebruik zal een bestaand meldpunt worden ingegeven (zie Telecommunicatie Configureren Meldpunten). Elke alarmregel heeft een eigen statuscode, waarmee bij OtcNet Bewaken verschil in prioriteit kan worden aangegeven.
129
Handleiding OtcNet Bedienen Tevens heeft elke alarmregel een keuzemogelijkheid voor het activeren van een herstelmelding. In het laatste geval wordt een alarm zowel als actief als hersteld gemeld. Indien Vertraagd wordt aangevinkt, zal bij het wegvallen van het alarm ook de vertragingstijd (in seconden) worden toegepast. Houdt daarbij rekening met de alarmscan interval. Als een analoog datapunt wordt gebruikt, dan kan tevens een onder- en een bovengrenswaarde worden ingegeven. De waarde achter Delta bepaald het verschil tussen het actief worden van het alarm en de waarde plus/min wanneer het alarm weer als hersteld moet worden beschouwd. Indien bij het menu de keuze Watchdog interval (sec) en counter is ingegeven, dan wordt de regelaar op basis van een pulserende waarde bewaakt. Met de ingestelde interval dient binnen het aantal (ingegeven bij counter), de status van de ingang te zijn gewijzigd. Is dat niet gebeurd, dan zal een alarm worden gegenereerd. Voor speciale toepassingen is het mogelijk om een alarmscanlijst van een Optilog of System-91-log/com te importeren voor een Optinet. In dat geval moeten wel de betreffende items in de adrestabel aanwezig te zijn. Het importeren van gegevens uit een lokaal opgeslagen imagebestand kan worden uitgevoerd door eerst op Nieuw te klikken, eventueel bij een Optinet-MX een andere installatie te selecteren en vervolgens op het menu Bestand Importeren Otc R2.
130
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Watchdog Optinet De watchdog wordt gebruikt om met een bepaalde interval de regelaar te bewaken op correct functioneren. Elke watchdogregel heeft een eigen statuscode, waarmee bij OtcNet Bewaken verschil in prioriteit kan worden aangegeven. De regelaar wordt op basis van een pulserende waarde bewaakt. Met de ingestelde interval dient binnen het aantal (ingegeven bij counter), de status van het item te zijn gewijzigd. Is dat niet gebeurd, dan zal een alarm met de aangegeven statuscode worden gegenereerd. Nadat eenmaal een watchdog melding is opgetreden (en een eventueel alarm is gemeld), wordt het systeem pas na een eerstvolgende watchdog puls weer geactiveerd. Het is voor speciale toepassingen mogelijk om bij het optreden van een Watchdog fase 1 bepaalde parameters weg te schrijven naar de betreffende regelaar. Watchdog Fase 1 is als de helft van het aantal watchdog pogingen is bereikt. Meer informatie vindt u bij Telecommunicatie Configureren Watchdog Optinet parameters. 131
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Watchdog Optinet parameters Met behulp van dit programma kunnen adressen worden ingegeven, waarvan de ingegeven data bij het optreden van een Watchdog fase 1 naar het betreffende adres zal worden geschreven. Watchdog Fase 1 betekend dat de helft van het aantal watchdog pogingen is bereikt, maar nog geen alarmstatus is gegenereerd. De watchdog interval en counter kunnen worden ingegeven bij het menu voor Lijsten selecteren. Voor elke watchdogregel kunnen één of meerdere items, met daarbij behorende data, worden ingegeven. Met behulp van dit watchdog systeem is de Optinet in staat om eventuele problemen, als gevolg van bijvoorbeeld een spanningsuitval en het verlies van data (parameters) van een regelaar, automatisch te herstellen. Voorwaarde is echter wel dat binnen de regelaar daarvoor een speciale 132
OtcNet watchdog applicatie is aangebracht. Opmerking: Na het ingeven van parameterregels kan het handig zijn om, voor het wegschrijven van de lijst naar de Optinet, deze eerst te sorteren door op de kolom Watchdog te klikken. Tenslotte is het mogelijk om de data uit de regelaars te lezen en op te slaan in deze parameterlijst, zodat bij een correct werkende installatie (parameters en setpoints) eenvoudig kunnen worden vastgelegd.
133
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Trendopslag Standaard Met behulp van dit programma kan een tabel voor het periodiek lezen van datapunten (trendopslag) worden ingegeven. Dit kunnen zowel in- als uitgangen van de Otc-unit of die van de aangesloten regelaars zijn. Het is in bepaalde gevallen mogelijk om de tellerwaarden van de Otc-unit in de trend op te slaan. Elk Item (datapunt) dient in de adrestabel te zijn ingegeven. De maximale waarden die kunnen worden opgeslagen bij een V2 of V3 unit: LI - long integer 0 t/m 65535 IT - integer -32786 t/m 32786 FP - floating point -3278.6 t/m 3278.6 Het aantal regels zoals dat bij Oplag wordt aangegeven is afhankelijk van het type Otc-unit en de de instellingen. Bij de uitgebreide V3 units kan een keuze worden gemaakt tussen 48 kanalen en 936 regels of 96 kanalen en 468 regels. De Optilog-V4 heeft meer trendregels en geen beperking met betrekking tot de maximale waarde. Bij de Optinet zijn zeer uitgebreide trendmogelijkheden, waarbij zelfs meerdere lijsten van vrijwel onbeperkte lengte kunnen worden opgeslagen. 134
OtcNet De Interval is instelbaar van 1 t/m 999 minuten en kan via de knop Instellingen worden ingegeven. Na het verstrijken van de interval wordt een momentopname van ALLE kanalen opgeslagen. Standaard trendopslag leest op basis van een instelbare interval alle ingegeven kanalen en slaat de meetwaarden als één regel op in het geheugen. Het maximaal aantal kanalen dat kan worden ingegeven is afhankelijk van het type Otc-unit en/of het beschikbare geheugen. Dagopslag wordt gebruikt om van de laatste 24 uur een gemiddelde waarde per 10 minuten op te slaan. Hierbij kunnen maximaal 8 kanalen worden ingegeven.
135
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Trendopslag Dagopslag Voor Dagopslag kunnen maximaal 8 kanalen worden ingegeven waarvan de gemiddelde waarde per 10 minuten in het geheugen wordt bewaard. Er worden maximaal 144 regels opgeslagen, zodat de gemiddelde waarden van de afgelopen 24 uur kunnen worden opgevraagd (24 uur x 10 minuten). Het is bij bepaalde Otc-units mogelijk om bij het lezen van de trendgegevens tevens de absolute waarde op te vragen. Dit zijn de meetwaarden per minuut van de laatste 4 uur. De werking met betrekking tot het ingeven van de trendkanalen is gelijk aan die dat van het ingeven van de Standaard trendopslag. In tegenstelling tot de gewone trend, kan het lezen van de dagopslag niet worden uitgeschakeld. Dagopslag data wordt bij het uit- en inschakelen van de Otc-unit niet bewaard.
136
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Trendopslag Instellingen Met behulp van dit programma kan de Interval (in minuten) worden ingegeven. Trendopslag heeft een variabele interval van 1 tot 999 minuten. Een waarde 0 schakelt de trendopslag uit. Dagopslag gebruikt een vaste interval van 10 minuten om de gemiddelde waarden van de laatste 24 uur op te slaan. Tevens is het mogelijk om een Synchronisatietijd in te geven. Als deze tijd wordt gepasseerd, zal de tijdbasis van de trendopslag hieraan worden gelijkgesteld. Indien dit niet wordt gebruikt, zal de trend op een willekeurig moment kunnen starten. Afhankelijk van het type Otc-unit, kan een keuze worden gemaakt voor het instellen van de Opslag, dat wil zeggen het aantal trendkanalen en/of opslagregels. Het is mogelijk om bij Meldpunt overloopalarm een bestemming in te geven, waarheen een melding met statuscode 96 (blokopslag overflow) wordt verzonden. Het programma OtcNet Bewaken kan worden ingesteld dat bij zo’n melding automatisch alle trenddata wordt gelezen. Indien de Otc-unit is uitgerust met telleringangen, kan bij Telleropslagtijd worden vastgelegd op welke tijd de tellerstanden moeten worden opgeslagen. Deze tellerstanden worden maximaal 30 dagen vastgehouden (FIFO buffer). Tellerstanden kunnen automatisch worden verwerkt door het programma
137
Handleiding OtcNet Bedienen OtcNet Bewaken. Vanuit OtcNet Bewaken kunnen de gegevens weer automatisch binnen het programma OtcNet Energie worden geplaatst voor verdere verwerking. Het programma Otc Energie biedt uitgebreide mogelijkheden voor eenvoudig beheer van energieverbruiken zoals gas, water en Electra. Bij de Optilog-900 kunnen bij Dagopslagkanalen de 8 stuks analoge ingangen worden ingegeven, waarvan een gemiddelde waarde per 10 minuten wordt opgeslagen. Bijvoorbeeld: A01/A02/A06/A08 enzovoorts.
138
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Trendlijst selecteren Dit programma-onderdeel wordt gebruikt bij de Optinet om de trend- of tellerlijsten in te geven, te muteren en/of te activeren. Bij de Trendlijst is een mogelijkheid om de gegevens op basis van een bepaalde tijd op te slaan. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt om tellerstanden voor energiemanagement op te slaan. Er kunnen tot 4 verschillende tijden worden ingegeven (bijvoorbeeld bij elektratellers de meting van het hoog- en laag tarief). Via het menu Bestand - Nieuw kan een nieuwe menuregel worden toegevoegd. Door eenmaal op een overzichtregel te klikken en vervolgens via het menu Bewerken op Regel wijzigen, kan een regel worden gewijzigd of actief/inactief worden gezet. Ook kan via het menu Bewerken - Regel verwijderen een geselecteerde regel uit de lijst worden verwijderd. Het menu moet na het wijzigen als geheel worden weggeschreven naar de Optinet. Dit gebeurt met behulp van het menu Bestand - Wegschrijven. Door op een regel te klikken, gevolgd door de OK knop (of door direct te dubbelkikken) zal de lijst met datapunten uit de Optinet worden gelezen en vervolgens worden geopend. Het maximaal aantal lijsten is afhankelijk van het type Optinet: Optinet-SX = 2 Optinet-MX2 = 4 en Optinet-MX3 t/m Optinet-MX10 = 6 139
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Trendopslag Optinet Trendopslag maakt gebruik van een of meerdere tabellen voor het periodiek lezen van datapunten (trendopslag). Dit kunnen zowel in- als uitgangen van de aangesloten regelaars zijn. Elke trendlijst heeft een eigen interval. Elk adres in de trendlijst dient teven in de adrestabel te zijn opgenomen. De Optinet slaat de gegevens op in een zogenaamd maandbestand. Deze bestanden worden met behulp van het programma Telecommunicatie Bedienen Trend worden gelezen en vervolgens met behulp van Otc Grafiek worden geopend. Opmerking: Indien trendadressen worden toegevoegd aan een bestaande lijst en/of worden gewijzigd, dient er rekening mee te worden gehouden dat de gegevens van het “lopende” maandbestand niet meer kloppen. In dat geval kan eenvoudig het oude bestand uit de Optinet worden gelezen met de optie “Het trendbestand na het lezen uit de Optinet verwijderen”. Hierna wordt door de Optinet een nieuw trendbestand gemaakt met de juiste gegevens vanaf dat moment.
140
OtcNet Voor bepaalde toepassingen is het mogelijk om de interne geheugenregisters M01 t/m M99, welke door de scriptfunctie kunnen worden gebruikt, op te nemen in de trendlijst. Voor speciale toepassingen is het mogelijk om een trendlijst van een Optilog of System-91-log/com te importeren voor een Optinet. In dat geval moeten wel de betreffende items in de adrestabel aanwezig te zijn. Het importeren van gegevens uit een lokaal opgeslagen imagebestand kan worden uitgevoerd door eerst op Nieuw te klikken, eventueel bij een Optinet-MX een andere installatie te selecteren en vervolgens op het menu Bestand Importeren Otc R2.
141
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Data-overdracht Standaard Data-overdracht wordt gebruikt om gegevens van een bepaalde regelaar over te brengen naar een andere regelaar. De interval waarmee de gegevens worden verwerkt kan worden ingegeven bij Telecommunicatie Configuratie Systeemparameters. Bij bepaalde Otc-unit kan gebruik worden gemaakt van de optie Alleen wijzigingen wegschrijven. Door hiervan gebruik te maken wordt de bus communicatie minder vertraagd.
142
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Data-overdrachtlijst selecteren Dit programmaonderdeel wordt gebruikt bij de Optinet om de dataoverdrachtlijsten in te geven, te muteren en/of te activeren. Afhankelijk van het type Optinet kunnen meerdere lijsten tegelijkertijd worden gebruikt. Elke lijst heeft een instelbare interval in seconden voor het uitvoeren en verwerken van de gegevens. Houdt er rekening mee dat door een te korte intervaltijd de communicatiesnelheid met de regelaars zal worden vertraagd, afhankelijk van het type regelaar en het gebruikte bussysteem. Via het menu Bestand - Nieuw kan een nieuwe menuregel worden toegevoegd. Door eenmaal op een overzichtregel te klikken en vervolgens via het menu Bewerken op Regel wijzigen, kan een regel worden gewijzigd of actief/inactief worden gezet. Ook kan via het menu Bewerken - Regel verwijderen een regel uit de lijst worden verwijderd. Het menu moet na het wijzigen als geheel worden weggeschreven naar de Optinet. Dit gebeurt met behulp van het menu Bestand - Wegschrijven. Door op een regel te klikken, gevolgd door de OK knop (of door direct te dubbelkikken) zal de lijst met datapunten uit de Optinet worden gelezen en vervolgens worden geopend. Het maximaal aantal lijsten is afhankelijk van het type Optinet: Optinet-SX = 2, Optinet-MX2 = 4, Optinet-MX3 t/m Optinet-MX10 = 6 143
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Data-overdracht Optinet Data-overdracht wordt gebruikt om gegevens van een bepaalde regelaar over te brengen naar een andere regelaar. Er kunnen meerdere dataoverdracht lijsten worden gebruikt, elk met een eigen interval. De Optinet heeft verschillende functies voor het overbrengen van data: 0 1 2 3 4 5
= = = = = =
Altijd data 0 schrijven Altijd data 1 schrijven Lezen en altijd schrijven Lezen en alleen wijzigingen schrijven Lezen en alleen data 1 naar geheugen WV1 Altijd geheugen WV1 (0 of 1) schrijven
Voor een Modbus master/slave toepassing: 6 = Modbus slave lezen/schrijven Vanaf Optinet versie R4c zijn er per alarmscanlijst maximaal 3 warmtevraag circuits mogelijk: 144
OtcNet 6 7 8 9
= = = =
Lezen en alleen data 1 naar geheugen WV2 Altijd geheugen WV2 (0 of 1) schrijven Lezen en alleen data 1 naar geheugen WV3 Altijd geheugen WV3 (0 of 1) schrijven
De functies 4/5, 6/7 en 8/9 kunnen gebruikt worden om bijvoorbeeld een warmtevraag (WV1, WV2 of WV3) te lezen en het resultaat van alle adressen binnen dezelfde lijst weg te schrijven. Functie 6 wordt voor speciale toepassingen ook gebruik bij een Modbus slave, waarbij de aangegeven items automatisch bij een lees/schrijfactie worden verwerkt. Op deze manier kunnen via de Modbus slave interface eenvoudig verstellingen worden uitgevoerd bij onderliggende regelaars. Voor deze toepassing zijn de Modbus functies 01, 03, 05, 06, 15 en 16 beschikbaar. Het is mogelijk om de data-overdrachtlijst (Peer-to-peer) van een Optilog of System-91-log/com te importeren voor een Optinet. In dat geval moeten de betreffende items in de adrestabel aanwezig te zijn. Het importeren van gegevens uit een lokaal opgeslagen imagebestand kan worden uitgevoerd door eerst op Nieuw te klikken, eventueel bij een Optinet-MX een andere installatie te selecteren en vervolgens op het menu Bestand Importeren Imagebestand Otc R2 of Imagebestand OtcNet. Voor een imagebestand van Otc R2 kan een lijst voor het gebruik van bitset functies worden geïmporteerd (functie 1). Voor de standaard dataoverdrachtlijst (peer-to-peer) kan van zowel gebruik worden gemaakt van het imagebestand van Otc R2 als van OtcNet (functie 3). Indien bij het Afdrukken de oriëntatie Lanscape (afdrukstand Liggend) wordt ingesteld, dan wordt naast de tabelnaam tevens de omschrijving afgedrukt.
145
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Scripts Met behulp van Optinet scripts kunnen enkele eenvoudige opdrachten voor het lezen, bewerken van data en schrijven van data worden uitgevoerd. Met behulp van de knop Testen kan een script eenmaal worden gestart en getest, voordat deze in de Optinet wordt geladen. Scriptbestanden dienen afzonderlijk in de Optinet te worden geladen. Als laatste moeten de scripts worden geactiveerd, ook indien er een bestaande script is geladen en/of is verwijderd! De intervaltijd voor het uitvoeren van een script wordt op de eerste regel van het scriptbestand geprogrammeerd. Meer informatie over het maken van scriptbestanden vindt u bij Bestand Installaties Scripts.
146
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Plc De Optinet kan worden uigerust met een geavanceerde embedded Plc. Deze vrij programmeerbare controller biedt meer mogelijkheden dan de Optinet Script en is eenvoudiger te gebruiken. Met behulp van dit programma kan een Plc programma in een Optinet worden geladen en/of worden gelezen. Voordat een Plc programma wordt geladen bestaat de mogelijkheid om het on-line te testen (simulatie). In tegenstelling tot off-line simulatie, wordt hierbij gebruik gemaakt van de werkelijke data (in- uitgangen) van de Optinet. Desgewenst kan eerst worden getest, zonder direct de uitgangen aan te sturen. Nadat de simulatie wordt gestart, zal het altijd minimaal 10 seconde duren voordat de uitgangen worden aangestuurd. Dit is nodig om de interne functies van het simulatieproces te stabiliseren. Het programma OtcNet Plc zal automatisch worden geactiveerd, indien het programma nog niet actief is. 147
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Gbs-functie Hiermee kunnen bij bepaalde Otc-units adressen worden ingegeven voor het 1x per uur uitvoeren van een bitset/reset functie. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt bij de 9100-DC, DR, TC en TS modules van Johnson Controls om de regelaar in GBS-mode te schakelen. De Gbs-functie is alleen beschikbaar bij een System-91-log/com-V2,vanaf versie R3b en alle Optilog-V4 systemen. Er kunnen maximaal 32 regelaaradressen, eventueel met wildcards, worden ingegeven bij een System-91-log-V3 en maximaal 64 regelaaradressen bij een Optilog-V4 of System-91-log-V4. Let op: deze items gebruiken een Byte adressering, waarvoor een letter B in plaats van X (in het item) wordt gebruikt om dit aan te geven.
148
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Klokkoppeling Met behulp van dit programma kunnen bij een Optilog-V4 en enkele speciale producten, zoals de System-91-log/com, koppelingen worden gemaakt met de Otc klok. Door deze toepassing kunnen bijvoorbeeld setpoints voor elke regel van een tijdschakelmodule worden gebruikt en is er een mogelijkheid om uitzonderingsdagen (en/of overwerk) te gebruiken. Bij een Optilog-V4 schrijft het Otc klokmodule schrijft elke minuut de wijziging naar de regelaar, mits bij de systeemparameters wordt aangegeven dat dit alleen bij een wijziging van de data moet gebeuren. Met behulp van de knop Itemlijst schrijven worden de gegevens van de adrestabel voor alle items naar de Optilog-V4 geschreven. Dit kan nodig zijn indien nieuwe items zijn gebruikt in een klokmodule welke nog niet bekend zijn in de Optilog-V4. Indien bij de instellingen van de regelaar een klokkoppeling wordt aangegeven, zal deze tijdens het uitvoeren van een klokmodule automatisch worden doorgevoerd. Meer informatie vind u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. 149
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Kloksynchronisatie Met behulp van dit programma kan de klok van bepaalde type regelaars, zoals de DX9100 van Johnson Controls en de PCD, PCS van Saia Burgess, worden gesynchroniseerd met de klok van de Optinet. Voor elke installatie kunnen alleen de regelaars worden ingegeven welke geschikt zijn voor kloksynchronisatie. De tijd en de afwijking waarbij een eventuele gelijkstelling van de klok moet plaatsvinden kan worden ingesteld bij de Bestand Installaties Configuratie Parameters. Standaard staat de kloksynchronisatietijd ingesteld op 02:00 uur en een klokafwijking van meer dan 5 minuten. Kloksynchronisatie is alleen beschikbaar in de Optinet vanaf R4h.
150
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Piekgrensbewaking Het doel van Piekgrensbewaking is om een bepaalde (te hoge) energieafname (piek) te voorkomen door een bepaald installatiedeel gedurende een bepaalde tijd uit te schakelen of terug te regelen. De Optinet-SX heeft 1 module en de Optinet-MX heeft 2 modules, die onafhankelijk van elkaar werken. Voor elk module dient de installatie en de tabelnaam van de telleringang te worden ingegeven, alsmede een uitgang met de daarbij gewenste data (digitaal of analoog) voor normaal bedrijf en Piekgrensbewaking actief. Bijvoorbeeld: Periode is 60 min, Max. puls/min is 3, Actief is 15 min. Indien elke minuut 3 pulsen worden gedetecteerd en dat gedurende 60 minuten achtereen, dan zal de Piekgrensbewaking actief worden gezet. Dat wil zeggen dat de Data actief naar het ingegeven adres (tabelnaam) wordt geschreven. Ook indien het maximaal aantal pulsen wordt bereikt, binnen de aangegeven periode, zal de data worden weggeschreven. In dit geval dus 180 pulsen per 60 minuten. De piekgrensbewaking is dan 15 minuten actief, waarna de Data normaal naar het adres wordt geschreven. 151
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren Optinet Voor het bedienen van datapunten wordt gebruik gemaakt van de adrestabel. Voor bepaalde fabrikaten regelapparatuur is het mogelijk om de gegevens voor de adrestabel uit de regelaar te lezen. Het genereren van de adrestabel en de daarbij beschikbare mogelijkheden is afhankelijk van het type regelaar. Het lezen kan enige tijd in beslag nemen, afhankelijk van de bussnelheid en de verbinding. Indien voor een bepaalde installatie regelaars geselecteerd kunnen worden, dan zal dit worden aangegeven, waarna door middel van de knop uitvoeren het betreffende moduul wordt gestart.
152
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren BACnet Dit programma wordt gebruikt om datapunten van BACnet regelaars in te lezen voor gebruik binnen de adrestabel. Voor de meeste BACnet toepassingen kan desgewenst automatisch een objectlijst worden gelezen, waarvan de adrestabel wordt gegenereerd. R.failed wordt gebruikt om te bepalen wanneer het einde van de itemreeks is bereikt. Time-out kan worden ingesteld voor een optimale communicatie snelheid. De mogelijkheden zijn afhankelijk van het type regelaar en ook het gebruik vraagt om diepgaande kennis van de verschillende BACnet objecten. Raadpleeg de leverancier van de regelaar voor meer informatie. Opmerking: Na het lezen van de adrestabel dient deze altijd eerst gesorteerd te worden. Dat wordt gedaan door na het openen van de adrestabel op de kolom Tabelnaam te klikken en de gegevens vervolgens op te slaan 153
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren Cenvax Met behulp van dit programma kan een adrestabel worden gecreëerd, door gebruik te maken van alle datapunten van de Cenvax regelaar. Het is mogelijk om zowel de hardware kanalen als de software modules in te lezen. Daarbij wordt het aantal beschikbare kanalen automatisch bepaald waarna de bijbehorende gegevens in de adrestabel worden opgeslagen. Voor meer informatie over de mogelijkheden en de aanwezigheid van de verschillende modules wordt verwezen naar de leverancier van de regelaar. Opmerking: Na het lezen van de adrestabel dient deze altijd eerst gesorteerd te worden. Dat wordt gedaan door na het openen van de adrestabel op de kolom Tabelnaam te klikken en de gegevens vervolgens op te slaan.
154
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Adrestabel genereren HcSystems Met behulp van dit programma kan een adrestabel worden gecreëerd, door gebruik te maken van alle datapunten van de HcSystems regelaar. De omschrijvingen van een oud type regelaar (300, 400, enzovoorts) zijn 10 posities lang, terwijl de omschrijvingen van de nieuwere type regelaars (410, 510, enzovoorts) tot 30 posities lang kunnen zijn. Om de adresgegevens uit een regelaar te kunnen lezen dient eerst een zogenaamde sleutel te worden geladen. Standaard wordt de sleutel welke in de Optilog is geladen getoond, maar desgewenst kan een andere sleutel worden ingegeven om toegang tot meer adressen te verkrijgen. Groepnamen: AI AL AO BO
-
Analoge ingangen Alarmen Analoge uitgangen Boiler regeling 155
Handleiding OtcNet Bedienen CR DI DO GD GB I0 I1 I2 I3 KE KL KO LO PT RP SE TI TM UT ZO -
Circuit regeling (oud type regelaar) Digitale ingangen Digitale uitgangen Graaddagen Grensbewaking Instellingen (oud type regelaar) Instellingen (oud type regelaar) Instellingen (oud type regelaar) Instellingen (oud type regelaar) Ketelregeling Klokken Koeling Logica Pulstellers Ramplotter Service Timer instellingen (vertragingen) Temperatuurminimum Urentellers Zoneregeling (watergroepen)
Voor meer informatie over de mogelijkheden en de aanwezigheid van de verschillende groepen wordt verwezen naar de leverancier van de regelaar. Opmerking: Na het lezen van de adrestabel dient deze altijd eerst gesorteerd te worden. Dat wordt gedaan door na het openen van de adrestabel op de kolom Tabelnaam te klikken en de gegevens vervolgens op te slaan.
156
OtcNet
Telecommunicatie Configureren Watchdog regelaars Dit programma wordt bij enkele Otc-units (zoals bijvoorbeeld de OptilogMOD, Optilog-SAI en Optilog-MLR) en de Optilog-V4 voor alle fabrikaten, gebruikt om te controleren of de PLC en/of de regelaar correct functioneert. Om deze functie te gebruiken dient de PLC van het onderstation met een vastgestelde interval een statusbit te wijzigen. Deze interval moet maximaal 4 x de scan- en peer intervaltijd zijn zoals deze bij de Systeemparameters staat ingesteld. Indien de Optilog na 4 keer lezen geen statuswijziging heeft geconstateerd, zal een statuscode 88 worden gegenereerd en worden gemeld aan het Otc bewaken. Datzelfde gebeurt ook indien er geen goede communicatie met de regelaar is. Het melden gaat naar het meldpunt dat via de TGL-parameter is ingegeven, dezelfde parameter welke ook voor de extra alarmscan wordt gebruikt. Er kunnen 32 regelaars worden bewaakt bij een Optilog-V3 en 64 regelaars bij een Optilog-V4.
157
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Systeemparameters Systeemparameters zijn instellingen waarmee de Optilog, System-91-log/ com of Optinet gebruikt voor verschillende toepassingen. Afhankelijk van het type Otc-unit zijn verschillende parameterinstellingen mogelijk. Onjuist gebruik van systeemparameters kan het correct functioneren van de Otcunit beïnvloeden. Informatie Dit tabblad geeft onder andere algemene informatie over de Otc-unit, betreffende het installatienummer en het type met de daarbij behorend versienummer van de firmware. De systeemstatus zal in de meeste gevallen 00 - geen alarm te zien geven. In elk ander geval betreft het een systeemmelding of een alarm die (nog) niet is doorgemeld naar Otc Bewaken. Een alarm kan eventueel handmatig worden geaccepteerd met behulp van Telecommunicatie Bedienen Alarmen. De hardwarestatus kan verschillende gebeurtenissen tonen zoals een defect aan een deel van de hardware of onvoldoende batterijspanning van het interne geheugen. 158
OtcNet Bij de Optinet wordt de beschikbare geheugengrootte getoond. Dit is afhankelijk van het type Optinet en de eventueel geïnstalleerde optionele geheugenuitbreiding.
Systeemmeldingen Bij MLD - 24-uursmelding kan een keuze worden gemaakt tussen UIT of een bepaald meldpunt. In dat laatste geval dient tevens een tijd te worden ingegeven, waarop de Otc-unit zich bij het aangegeven meldpunt dagelijks zal moeten melden. Hiervoor wordt statuscode 97 gebruikt. Het programma OtcNet Bewaken controleert elke dag of deze 24-uursmelding wordt ontvangen. Bij niet (tijdig) ontvangen van een 24-uursmelding zal een alarmmelding worden gegenereerd. De parameter PWR - Meldpunt inschakelen wordt gebruikt om de Otcunit zich te laten melden na het inschakelen van de voedingsspanning. Indien een accu voor noodstroom wordt toegepast, zal alleen een inschakelmelding worden gemeld, indien de Otc-unit wordt gereset of bij ernstige netvervuiling (watchdog reset).
159
Handleiding OtcNet Bedienen Het MBX - Meldpunt mutatielog wordt gebruikt indien mutaties na het verbreken van de verbinding automatisch aan bijvoorbeeld OtcNet Bewaken moet worden gemeld. Indien gebruikt, zal dit tevens moeten worden aangegeven bij Bestand Beheer Instellingen Communicatie (zie mutatielog). De parameter NET - Meldpunt netbewaking wordt alleen gebruikt bij een Optinet en dient ervoor om eventuele Ping- of Connect errors van de Optinet status te melden aan het bewaaksysteem. Bij een Optilog-V4 en System-91-log-V4 kan een eenvoudige systeemmelding CD melding van Com2 worden gebruikt. Op deze manier kan bijvoorbeeld bij een eenvoudige toepassing een alarm worden gegenereerd. Eventueel kan daarna (automatisch) transparant wordt doorgeschakeld om een applicatie van derden te starten. Het meldpunt en de tekst is vrij instelbaar en zal met statuscode 93 worden verwerkt.
Systeemfuncties Deze parameters worden alleen gebruikt bij een Optilog of System-91-log/ com. 160
OtcNet Met behulp van ALL - Alarmscan en peer-to-peer wordt de intervaltijd in seconden ingegeven voor het uitvoeren van de alarmscan en de peerto-peer (dataoverdracht). Bij de Optilog-990 wordt deze parameter gebruikt voor de Analoge update frequentie. De waarde staat daarbij vast ingesteld op 5 seconden, maar kan met behulp van een speciaal Otc commando worden gewijzigd om de weergave van analoge ingangen te stabiliseren. Een waarde 0 schakelt de alarmscan en peer functie uit. MOD - Extra hayes commando’s wordt alleen in bijzondere situaties gebruikt. Een onjuiste opdracht in dit veld kan tot gevolg hebben dat de Optilog of System-91-log/com niet meer bereikbaar is. De RES - Systeemreset staat in de meeste gevallen als default ingesteld op 06.00 uur en dient ervoor om eens per dag de unit te resetten. Deze functie is echter niet bij alle Optilog modellen beschikbaar. Bij de Optilog-V5 en System-91-log-V5 is het mogelijk om een dag aan te geven waarop het systeem moet worden gereset. Dit gebeurt met behulp van de RED - Dag parameter. Dag 0 = uit, dag 1 t/m dag 7 = maandag t/m zondag en dag 8 betekend elke dag van de week. Pas op (!) bij het gebruik van deze functie, omdat ook de uitgangen (bij een Optilog-V5 en System91-log-V5) tijdens het uitvoeren van de reset tijdelijk worden uitgeschakeld! De parameter SER - Servicefunctie (Dnn/min) wordt gebruikt bij oudere Otc-units om de servicefunctie in te stellen. Bijvoorbeeld: D08/10 zal bij het actief worden van ingang D08 de alarmonderdrukking gedurende 10 minuten actief zijn. De alarmled op de unit zal in dit geval snel knipperen. Indien gedurende een paalde tijd geen communicatie met de Otc-unit is, kan de verbinding automatisch worden verbroken. Hiervoor kan de parameter TMO - Gebruiker time-out een tijd in min. worden ingegeven. De TRY - Wachttijd volgende poging wordt gebruikt als een connect pogingen niet is gelukt. De parameter MXB - Maximaal aantal connect pogingen (niet bij alle units beschikbaar) wordt gebruikt om het aantal connect of belpogingen te begrenzen. In dat laatste geval kan bij een Optilog-V4/V5 (vanaf versie 1d) een alternatief meldpunt worden gekozen bij het veld MXA. In dat geval wordt niet meer op een maximaal aantal connect pogingen bewaakt en zal de Optilog-V4/V5 blijven proberen een verbinding op te bouwen. Ook indien het veld MXB niet wordt ingegeven, zal de Optilog of System-91-log blijven proberen om een verbinding op te bouwen. Indien de parameter MXB 0 is of niet ingegeven, zal de functie maximaal aantal connect pogingen bewaken uitschakelen.
161
Handleiding OtcNet Bedienen HEM - Herstelmelden alarmen wordt gebruikt voor alarmen die ook als hersteld moeten worden gemeld. Hiervoor zijn afhankelijk van het type Otcunit twee mogelijkheden beschikbaar: 0 - UIT 1 - AAN 2 - VERTRAAGD (de vertragingstijd wordt ook voor herstel melden toegepast) De parameter TSR - Transparantmode COM1 wordt gebruikt voor bepaalde Otc-units om automatisch na het tot stand komen van de verbinding (DCD) door te schakelen naar een regelaar of ander onderliggende systeem. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden: 0 - UIT 1 - AAN [COM2/X11] Automatisch transparant schakelen naar COM2 (regelaars) 2 - AUTO [COM2/X11] Transparant mode COM2 niet actief bij het melden van alarmen 3 - AAN [COM3/Y11] Automatisch transparant schakelen naar COM3 (alleen bij een V3 unit) 4 - AUTO [COM3/Y11] Transparant mode COM3 niet actief bij het melden van alarmen (alleen bij een V3-unit) X - SPEC [COM2/X11] Speciale transparant mode COM2 waarbij altijd data van COM1 <-> COM2 (V4) Y - SPEC [COM3/Y11] Speciale transparant mode COM3 waarbij altijd data van COM1 <-> COM3 (V4) Het gebruik van TSR/X en TSR/Y vraagt om kennis van zowel de hardware als de software interface. TSR/X kan niet worden gebruikt in combinatie met regelaars welke actieve data op de bus COM2 plaatsen. De instelling LKL - Vaste nulmodem aansluiting via COM1 wordt gebruikt indien geen modem, maar een directe verbinding met een PC wordt gebruikt. Op deze manier is het mogelijk om ook alarmmeldingen naar bijvoorbeeld Otc Bewaken te versturen. Voor het communiceren via een vaste verbinding via COM1 is een speciale nulmodemkabel noodzakelijk. Enkele versies van de Optilog en System-91-log/com hebben de mogelijkheid om de baudrate bij het melden van alarmen automatisch om te schakelen. De parameter BEW - Baudrate bewaken aanpassen [:4] wordt gebruikt bij Otc-units die op 9600 baud worden verbonden en op 2400 baud moeten melden naar OtcNet Bewaken. De parameter KLK - Alleen wijzigingen wegschrijven bij klokmodules wordt gebruikt bij een Optilog-V4 of System-91-log-V4 om aan te geven of data van het klokmodule elke minuut of pas na een wijziging naar de regelaar moet worden geschreven. 162
OtcNet
COM-poorten Bij V3 uitvoeringen van de Optilog en System-91-log/com is het mogelijk om de baudrate van de verschillende poorten te wijzigen. Pas op bij het wijzigen van de baudrate van de modempoort COM1 en een eventueel ingestelde extra modem commando’s voor het vastzetten van de DTE snelheid. Bij een Optilog-V4 kan voor bepaalde fabrikaten een speciaal protocol voor COM2 - Bus (regelaars) worden ingesteld: HCS-Bus - HcSystems regelaars oud protocol (300, 400) HCSN-Bus - HcSystems regelaars nieuw protocol (410, 510, 600, 700) NCP-bus - Satchwell Micronet regelaars IAC-bus - Satchwell IAC regelaars De instelling COMB - Bewaken biedt een mogelijkheid om op een andere snelheid verbinding op te bouwen naar bijvoorbeeld OtcNet Bewaken. Vergelijkbaar met de BEW - Baudrate bewaken aanpassen bij oudere systemen. 163
Handleiding OtcNet Bedienen
Speciale functies Met behulp van speciale functies kunnen bepaalde instellingen worden ingegeven, afhankelijk van het type Otc-unit. Bij een Optilog-BAC moet hier het BACNet source Node adres (“thisstation”) worden ingegeven. Er dient daarvoor een vrij adres (01-99) te worden gekozen, in elk geval anders dan het regelaar adres. Bij een uitgebreide Optilog-V3 of System-91-log-V3 kan het gebruik van de (micro) relaisuitgang worden geselecteerd: 0 1 2 3 4
-
Uit (schakelen via de adrestabel) Aan (schakelen via de adrestabel) Modem (voor externe modem initialisatie) Alarm (schakelt aan tijdens een actieve alarmstatus) Puls (speciale toepassing voor pulsteller grenswaarde / energieverbruik bewaking)
Voor een Optilog-990 kan een keuze worden gemaakt voor het gebruik van de 4 digitale uitgangen en het bijbehorende klokmodule. Indien het vinkje uit staat, kan de uitgang via de adrestabel worden in- of uitgeschakeld. 164
OtcNet De dipswitches komen overeen met die van de Otc-unit en de functies. Enkele dipswitches kunnen worden gewijzigd. Raadpleeg de systeemhandleiding van de Otc-unit voor de juiste functie van elke dipswicth.
Netwerk toepassing V3 unit Het gebruik Netwerk Peer-to-peer wordt gebruikt indien er meerdere Otc-units via ethernet met elkaar zijn verbonden. Op deze manier kan data van de ene naar de andere unit worden doorgestuurd. Let op dat dit de communicatiesnelheid van het netwerk kan beïnvloeden. De Browsertoepassing is optioneel en wordt gebruikt voor een zeer eenvoudig gebruik van een standaard browser voor HTML-code (maximaal 30 Kb). Hiermee kunnen maximaal 99 datapunten worden verwerkt. V4 unit De Optilog-V4 of System-91-log-V4 kan zelfstandig e-mails versturen. Het gebruik wordt echter afgeraden omdat er geen enkele controle op het juist verzenden (en ontvangen) van de melding kan plaatsvinden.
165
Handleiding OtcNet Bedienen Bij het configureren van meldpunten kan het protocol E - E-mail via SMTP worden gebruikt. Tevens dient een code 1, 2 of 3 te worden ingegeven. Daarmee wordt bepaald naar wel van de hier ingegeven e-mail adressen de melding moet worden verzonden. Code is is alleen e-mailadres 1, code 2 is alleen e-mailadres 2 en code 3 is naar beide e-mailadressen. Indien het afzender e-mailadres of de SMTP server niet juist is, wordt er geen e-mail verzonden!
Netwerk Configureren Otc-units die via UTP (ethernet / internet) communiceren kunnen met behulp van dit onderdeel worden ingesteld voor het juiste IP-adres, de subnetmask, een eventueel gateway adres en de poort. Standaard wordt bij een Otc-unit via poort 4001 gebruikt. Nieuwe Otc-units worden standaard ingesteld op het IP-adres 192.168.94.1, tenzij bij de bestelling een ander IP-adres is opgegeven. Pas op bij het gebruik van DHCP omdat daarmee bij het inschakelen een IPadres aan de Otc-unit wordt toegewezen. Indien dit niet juist staat ingesteld bij de netwerkserver, dan kan dat telkens een ander adres zijn, waardoor de Otc-unit niet meer bereikbaar is. 166
OtcNet Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor meer informatie over het gebruik van DHCP en vaste netwerkadressen. Indien een Optinet is geselecteerd wordt het actieve IP-adres, alsmede het Fysieke adres (MAC-adres) van de unit getoond. Het wijzigen van het IP-adres en de eventueel bijbehorende netwerkinstellingen kan met het programma Telecommunicatie Configureren Optinet worden uitgevoerd. Nadat de gegevens zijn weggeschreven, dient bij een Optilog-V3 of System-91-log/com-V3 de unit te worden uit- en ingeschakeld. Controleer voor het inschakelen na lokaal gebruik bij de V3-unit of dipswitch 5 weer op OFF staat of bij een V2 unit of dipswitch 2 weer op ON staat. Bij het wijzigen van instelling voor een Optilog-V4 of System-91-log-V4 zal de verbinding worden verbroken en dient de unit opnieuw te worden geselecteerd.
Bij een Optilog-V4 of System-91-log-V4 kan een (optioneel) extern ingangsmodule worden ingesteld. Het Type 16DI voor 16 digitale ingangen en het gebruik van alarmen of type 16DI+TELLER voor 16 digitale ingangen waarvan de eerste 8 als pulsteller worden gebruikt. Om het ingangsmodule te kunnen instellen dient bij Bestand Installaties het vinkje [X] Extern DI te worden ingeschakeld. Het IP-adres - IPX zal in de meeste gevallen moeten worden aangepast voor het gebruik van het (lokale) netwerk. Standaard staat het IP-adres ingesteld op 192.168.94.101. Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor de juiste IP instellingen.
167
Handleiding OtcNet Bedienen
GPRS configureren Het gebruik van GPRS via een datamodem werkt alleen indien door de provider een vast IP-adres (en tevens ingesteld voor public gebruik) wordt toegekend. Tevens moet eenmalig de configuratie worden geladen. Hiervoor dient vooraf de SIM in het datamodem te worden geplaatst. APN name geeft de naam van het acces point aan. Deze naam wordt door de provider verstrekt. De username en password is optioneel en is afhankelijk van de provider. Nadat de gegevens zijn weggeschreven, dient de Otc-unit te worden uit- en ingeschakeld (controleer voor het inschakelen na lokaal gebruik of dipswitch 5 weer op OFF staat). Opmerking: Indien geen vast IP-adres wordt gebruikt, kan de Otc-unit ook niet via het netwerk worden verbonden. Het is dan wel mogelijk om de unit alarmen te laten melden aan bijvoorbeeld OtcNet Bewaken. In dat geval zal de Otc-unit echter lokaal in bedrijf gesteld moeten worden en is geen bediening op afstand mogelijk.
168
OtcNet
Firmware update Met behulp van dit programma kunnen van bestaande V4 units (vanaf R1f) drivers worden bijgewerkt of geïnstalleerd. Bijvoorbeeld voor het externe ingangsmodule 16DI of COM3 device. Voor service en onderhoudswerkzaamheden is er een mogelijkheid om de firmware van de Optilog-V4 en de System-91-log-V4 via telecommunicatie (netwerk) te updaten. Naast een speciaal bestand (Optilog-V4.drv of Optilog-V4.upd) is een sleutel nodig om de firmware te kunnen wegschrijven. Het update bestand en de sleutel wordt door uw leverancier verstrekt. Updates uitvoeren is alleen mogelijk indien de Optilog-V4 of System-91log-V4 via ethernet is verbonden!
169
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Configureren Image functies Een Imagebestand is een kopie van de parameters welke in de Otc-unit zijn opgeslagen. Dit betreft uitsluitend de vaste instellingen van de Otc-unit en dus niet die van de aangesloten regelaars. Met behulp van dit programma kan een image worden gelezen en eventueel worden weggeschreven. Dat laatste kan nodig zijn indien een Otc-unit bijvoorbeeld defect raakt en/of moet worden vervangen. Het is ook mogelijk om een image van een andere installatie weg te schrijven, maar dan moet wel eerst het installatienummer daarna worden aangepast (zie P01 INR/ nnnnnn). Indien speciale (afwijkende) instellingen van COM-poorten zijn gebruikt, kan een keuze worden gemaakt om na het laden van het imagebestand alle poorten opnieuw te initialiseren. Let op bij het wegschrijven van een imagebestand dat eventuele opgeslagen tellerstanden niet meer correct zijn. Het schrijven van de itemlijst wordt gebruikt bij V4-units. 170
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Indien een installatie on-line is en er (automatisch) correct is aangemeld, kan verder het menu Bedienen worden gebruikt.
171
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Menu Een Menu kan door de gebruiker geheel naar eigen wens en inzicht worden gemaakt (zie Bestand Installaties Menu). Elke menuregel kan datapunten bevatten, welke tijdens het on-line werken met actuele data wordt weergegeven. Via het menu Overzicht kan een keuze worden gemaakt tussen laden van het standaard menu of alle items van de adrestabel. Menu- en dataregels kunnen naar keuze met hoofd- of kleine letters en/of vet worden getoond. Indien gewenst kan door Tabelnaam tonen worden ingeschakeld. Indien Wijzigbaar tonen * wordt ingeschakeld, zal voor elke dataregel welke gewijzigd kan worden een * worden getoond. De Interval voor het lezen van de dataregels is instelbaar voor 1, 5, 10, 30 en 60 seconden. Indien een monitorscherm voor een bepaalde toepassing continu gegevens moet lezen, kan het verstandig zijn om de interval op een iets langere tijd in te stellen. 172
OtcNet Hierdoor wordt de buscommunicatie (van de regelaars) voor andere processen minder vertraagd. Door het dubbelklikken op een dataregel, wordt het scherm voor wijzigen geactiveerd. Afhankelijk van de eigenschappen van het dataveld en de gebruikersrechten (niveau), kunnen gegevens worden gewijzigd. Met behulp van het menu Link kan snel een bepaalde menuregel worden geopend. Deze link kan ook worden gebruik om eenvoudig en snel van een grafische presentatie over te stappen naar een betreffende menuregel. Vanuit een menu kan tevens weer een koppeling worden gemaakt om een grafische presentatie te Openen. Het is mogelijk om gedurende het monitoren een Trend on-line weer te geven. Tijdens het monitoren met een Optinet kunnen de volgende meldingen in het dataveld voorkomen: adresfout (code $) - de tabelnaam komt niet voor in de adrestabel van de Optinet geen data (code %) - het adres van de Modbus slave is nog niet gebruikt leesfout (code ?) - er komt geen tijdig of juist antwoord van de regelaar (bus error) off-line (code &) - de Optinet heeft geen verbinding met de regelaar (ping error) tsr-mode (code !) - de Optinet wordt door een ander in transparantmode gebruikt time-out - er komt geen tijdig antwoord van de Otc-unit (connect error)
173
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Grafisch Grafische presentaties worden gebruikt om snel en overzichtelijk een beeld te geven over het functioneren van het regeltechnische deel van de installatie. Voor bepaalde toepassingen kan het gewenst zijn om meerdere grafische presentaties tegelijk te tonen. Door het vinkje Meerdere presentaties tegelijk openen in te schakelen, kunnen er maximaal 5 presentaties tegelijk worden geopend. Het is dan echter niet meer mogelijk om Trend on-line uit te voeren. OtcNet biedt uitgebreide grafische mogelijkheden, zoals het gebruik van datavelden, images, knoppen, (hyper) links, Webframes en datavelden. Met behulp van Bestand Installaties Grafisch Indelen kunnen presentaties worden ontworpen en/of worden aangepast. Voor bijzondere situaties, waarbij continu een grafische presentatie actief moet blijven, kan een bepaalde interval worden ingesteld. Dit gebeurt door middel van het menu Overzicht - Interval. Bij een langere intervaltijd zal de communicatie bus van de regelaar minder worden belast. 174
OtcNet Met behulp van knoppen en (hyper) links kan een andere presentatie of een bepaalde actie worden gestart. Indien op een dataveld dubbel wordt geklikt, wordt het scherm Telecommunicatie Bedienen Wijzigen geopend en kunnen eventueel gegevens worden gewijzigd.
Er kan één presentatie worden vastgelegd voor het gebruik van de grafische knop op het hoofdscherm (zie indelen grafische presentatie).
175
Handleiding OtcNet Bedienen
Het grafisch monitorscherm kan worden ingesteld om Altijd op de voorgrond te worden geplaatst. De Macromonitor wordt gebruikt om tijdens het uitvoeren van een macro, de acties stap voor stap te volgen. Voor bijzondere situaties, waarbij continu een grafische presentatie actief moet blijven, kan een bepaalde interval worden ingesteld. Dit gebeurt door middel van het menu Overzicht - Interval. Bij een langere intervaltijd zal de communicatie bus van de regelaar minder worden belast. Het menu Webframe interval wordt gebruik voor het bijwerken van een (externe) webpagina.
176
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Grafisch Trend on-line Met behulp van dit programma kan on-line een trend worden weergegeven. Indien de knop Trend on-line via een grafische presentatie niet wordt toegestaan, dan dient het vinkje [X] Meerdere presentaties tegelijk openen bij het menu Bedienen Grafisch eerst te worden uitgeschakeld. Deze functie is niet mogelijk als er meerdere schermen tegelijk worden geopend. Van de gegevens tijdens het werken met Bedienen Menu of Bedienen Grafisch wordt met de ingestelde parameters een on-line trend weergegeven. De minimale interval waarmee de trend wordt geüpdate is 1 seconde en het aantal meetpunten is instelbaar tot maximaal 999 meetpunten. Standaard wordt een interval van 1 seconde en 60 meetpunten (voor minuutweergave) gebruikt. Er kunnen maximaal 96 trendkanalen tegelijk worden getoond. Via het tabblad Kanalen kunnen trendkanalen worden uitgeschakeld. Indien bij de Instelling is aangegeven dat er een grafiekbestand moet worden gemaakt, kan met behulp van de knop Grafiek het opgeslagen trendbestand Traonline.txt (van de actuele sessie) worden geopend. 177
Handleiding OtcNet Bedienen Bij elke wijziging van menu of grafische presentatie wordt een nieuwe sessie gestart.
Met behulp van Trend on-line kan gedurende een korte tijd een goed beeld worden verkregen van het functioneren van de installatie. Voor de opslag van lange termijn trend, kan gebruik worden gemaakt van de trendmogelijkheden van de Optilog, System-91-log/com of Optinet. 178
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Wijzigen Het wijzigen van datapunten is alleen mogelijk indien dit ook mogelijk is in de regelaar, het adres is ingesteld voor L/S (lezen schrijven) en de gebruiker voldoende rechten heeft. Meer informatie over lees- en schrijfrechten vindt u in de adrestabel. Met behulp van het vinkje Informatie kan extra informatie over een bepaal datapunt worden verkregen. Het wijzigen van gegevens wordt in de Otc-unit opgeslagen in het mutatielog. Hierdoor is het mogelijk om later, bijvoorbeeld bij het vervangen van de regelaar of een update van de software, te kunne zien welke verstellingen er zijn aangebracht. Bij het handbediend schakelen van bijvoorbeeld uitgangen, kan het nodig zijn om de uitgang eerst in de zogenaamde HOLD status te zetten. Hiermee wordt de uitgang losgekoppeld van het regelproces, zodat externe aansturing mogelijk wordt. Deze functie is niet beschikbaar voor alle regelaars en sterk fabrikaat afhankelijk. Indien aan bepaalde datapunt een pulsfunctie is toegewezen, kan met behulp van een knop de actie van het schakelen wordt geactiveerd (puls hoog of laag gedurende een bepaalde tijd).
179
Handleiding OtcNet Bedienen
Indien er relatieadressen zijn ingesteld, kunnen deze gegevens direct worden gelezen en eventueel worden gewijzigd. Dat kan bijvoorbeeld handig zijn om bepaalde instellingen (regelparameters) direct te koppelen aan een gewenste waarde.
180
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken De mogelijkheden van klokfuncties zijn afhankelijk van het type Otc-unit en het fabrikaat regelaar. Bepaalde type regelaars bieden uitgebreide functies, terwijl andere regelaars zeer beperkte mogelijkheden bieden. Voor bepaalde type regelaars zijn er in de Optilog en System-91-log/com voorzieningen aangebracht om de klokfuncties van de regelaar uit te breiden. Klokmodules kunnen ook direct vanaf een grafische presentatie worden uitgevoerd. Dit kan via een knop of een link worden aangegeven. Elke Otc-unit heeft een zogenaamde real-time klok, dat wil zeggen dat de klok ook doorloopt indien de unit is uitgeschakeld. De Optilog en System91-log/com hebben een mogelijkheid om de zomer- wintertijd in te geven, maar dat zal in veel gevallen niet van belang zijn indien meldingen naar Otc Bewaken worden verstuurt. Bij Otc Bewaken wordt bij ontvangst van een melding de klok van de unit met die van de PC gesynchroniseerd. Het programma OtcNet kent twee verschillende klokmodules: de klokmodules van de Otc unit en de klokmodules van de regelaars.
181
Handleiding OtcNet Bedienen Enkele Optilog modellen, zoals de Optilog-990, Optilog-MOD, OptilogSAI en de Optilog-SAT en alle V4-units, hebben een uitgebreide extra Otc klok voor het aansturen van een digitale uitgang of item van de regelaar (setpointverstelling). Deze Otc klok kan worden gebruikt als bijvoorbeeld de standaard klok van de regelaar niet volstaat of als (zonder extra programmeer werk) een toepassing voor een weekklok met meerdere inschakeltijden en setpoints per dag gewenst is. De Optinet-SX heeft maximaal 8 klokmodules en de Optinet-MX heeft maximaal 16 klokmodules. Met behulp van deze modules kan een setpoint voor analoge data worden aangestuurd. Tevens kan een statusbit worden gestuurd naar een vooraf bepaald item. Meer informatie vindt u bij het onderdeel Bestand Installaties Klokmodules Optinet. Bij een Optinet dient, voordat een keuze voor een klokmodule kan worden gemaakt, eerst een installatie te worden geselecteerd. Daarna kan een keuze worden gemaakt uit de aangesloten regelaars en de klokmodules. Door te klikken op een regel van een klokmodule en vervolgens op de knop Ingeven / wijzigen, wordt het betreffende klokmodule geopend. Hetzelfde gebeurt door te dubbelklikken op een regel van een klokmodule. De knop Uitzonderingsmodule is alleen mogelijk bij de System-91-log/ com of Optilog units waarbij een speciale Otc klokkoppeling wordt gebruikt. De werking is per fabrikaat verschillend, maar zal in de meeste gevallen de uitgang van het klokmodule gedurende een actieve uitzonderingsperiode inschakelen. De knop Vakantiemodule zal worden toegestaan indien ook voor de betreffende regelaar een VM1 (vakantiemodule) is ingegeven. Een vakantiemodule is niet voor elke regelaar beschikbaar.
182
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Opslaan Alle klokgegevens kunnen op de vatse schijf van de computer worden opgeslagen, waardor de gegevens weer te gebruiken zijn om andere klokmodules te laden. Dit kan alleen indien hetzelfde type klok wordt gebruikt. Door gebruik te maken van het opslaan en openen van klokgegevens, kunnen klok- en vakantieperioden off-line worden vastgelegd en zodra er verbining met de installatie is, worden weggeschreven naar de regelaar(s). De bestandsnamen zijn door de gebruiker aan te passen (niet de extentie): Klokken - Standaard.kmo Vakantieperioden - Standaard.vmo
183
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Otc Bepaalde Otc-units zijn uitgerust met een uitgebreid klokmodule. Met uitzondering van de Optilog-990, waarbij maximaal 4 klokmodules de 4 digitale uitgangen aansturen, wordt het klokmoduul bij de overige Optilog units gebruikt om een bepaald item van een regelaar te sturen. Dat kan een setpointverstelling zijn of het aan/uit schakelen van een digitale status. Digitale uitgangen van een Optilog-990 kunnen via Telecommunicatie Configureren Systeemparameters en het tabblad Speciale functies worden in- of uitgeschakeld voor het gebruik van klokmodules. Bij een Optilog die is uitgerust met een regelaar, kan bij bepaalde fabrikaten een dagvervroeging worden toegepast. Hiervoor dient bij Bestand Installaties Klokmodules het juiste Dvv.item te zijn aangegeven. Deze functie is niet mogelijk bij bediening via de HTTP server (browser).
184
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule BACnet Klokmodules binnen BACnet bieden zeer uitgebreide mogelijkheden. Niet alle regelaars zijn echter uitgerust met al deze functionaliteiten. Raadpleeg de leverancier van uw regelaar over de mogelijkheden. De bediening van de klok is gericht op de meest voorkomende toepassing: een weekklok, waarbij tot maximaal 4 schakeltijden per dag kunnen worden ingegeven. Afhankelijk van het type klok (regelfunctie of schakelklok) wordt een dagbegin en een dageindtijd toegepast. Indien voor een bepaalde dag geen actie gewenst is, kan de periode worden gewist. Een eventuele vakantieperiode zal de actie van het klokmodule overschrijven. Indien een andere toepassing gewenst is, kan door Opticom (optioneel) een ander klokmodule worden ontwikkeld, mits de regelaar de gewenste functies ondersteund 185
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Cenvax Met behulp van dit programma kunnen de schakeltijden van de geselecteerde regeling worden bekeken en gewijzigd. Per dag van de week kunnen twee ‘dagbedrijfsperiodes’ worden ingesteld door middel van vier schakeltijden. Het schakeltijdstip kan (per 15 minuten) worden gewijzigd. Meer informatie over het ingeven vanklokmodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
186
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Dgc Met behulp van dit programma kunnen de tijden van de schakelklok worden gewijzigd. Bij een ecs.3 regelaar kunnen tevens vakantie en uitzonderingsdagen worden gebruikt. Het is mogelijk om maximaal 4 klokmodules samen te brengen in een bedieningsscherm. Bij Bestand Installaties Klokmodules moet voor elk module een klokbegin adres te worden ingegeven. Klokadressen worden tijdens het importeren van een CEX bestand tevens in de adrestabel geplaatst. Raadpleeg de leverancier van de regelaar voor meer informatie over het toepassen en koppelen van de klokmodules aan een regeling.
187
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule DX9100 Voor de standaard mogelijkheden en het gebruik van de klokfuncties wordt verwezen naar de handleiding van de DX9100. Indien de speciale Otc klokkoppeling is ingesteld, is het mogelijk om op elke regel van het tijdschakelmodule een setpointverstelling in de regelaar uit te voeren. Daarnaast is er een setpoint die kan worden gebruikt indien de klok niet actief is. Het is mogelijk om een zogenaamde dagvervroeging toe te passen. Door gebruik te maken van het Dvv.item kan zeer eenvoudig de inschakeltijd van het klokmodule worden aangepast, afhankelijk van een bepaald proces. Door de cursor boven de tekst Er is een Otc klokkoppeling met TPn of Dagvervroeging met nnn minuten te houden, wordt het gebruikte item getoond. Meer over het ingeven van klokkoppelingen en speciale functies vindt u bij het onderdeel Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. 188
OtcNet Opmerking: De instellingen voor het gebruik van de klokkoppeling worden bij het activeren van het klokmodule DX9100 gecontroleerd. Indien de gegevens in de System-91-log/com niet overeenkomen met die van de instellingen bij de klokmodules, bijvoorbeeld bij een nieuwe installatie of een wijziging van het klokmodule, dan wordt aan de gebruiker gevraagd om de instellingen aan te passen.
189
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule FX Met behulp van dit programma kunnen de tijden van het klokmodule voor FX regelaars van Johnson Controls worden gewijzigd. De configuratie van het klokmodule gebeurt bij het onderdeel Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Hierbij kunnen N2-open adressen worden gekoppeld aan de betreffende klokregels. Er zijn maximaal 8 klokmodules mogelijk.
190
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Hcs Met behulp van dit programma kunnen de tijden van de schakelklok worden gewijzigd. Bij een Hcs regelaar kunnen vakantie, feestdagen en uitzonderingsdagen worden gekoppeld. Raadpleeg de leverancier van de Hcs regelaar voor meer informatie over het toepassen en koppelen van de klokmodules aan een regeling.
191
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Kieback & Peter Voor de standaard mogelijkheden en het gebruik van de klokfuncties wordt verwezen naar de handleiding van de HRP/LRP regelaar. Er kunnen per regelaar maximaal 8 klokmodules worden ingesteld. Het klokmodule heeft voor elke dag van de week maximaal 4 bloktijden. Meer informatie over het ingeven van klokmodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Opemrking: Het Klokmodule van Kieback & Peter voor de DDC3000 regelaar wordt op klantspecificatie geleverd (optioneel). De DDC4000 en BMR regelaars werken via BACnet communicatie en bieden meer mogelijkheden voor het gebruik van klokken.
192
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Modbus Met behulp van dit programma kunnen de tijden van het klokmodule voor modbus regelaars worden gewijzigd. De configuratie van het klokmodule gebeurt bij het onderdeel Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Hierbij kunnen Modbus adressen worden gekoppeld aan de betreffende klokregels. Er zijn maximaal 8 klokmodules mogelijk.
193
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Saia Voor de standaard mogelijkheden en het gebruik van de klokfuncties wordt verwezen naar de handleiding van de Saia regelaar. Er wordt gebruik gemaakt van het Clk_W7 module. Er kunnen per regelaar maximaal 4 klokmodules worden ingesteld. Door de cursor te houden boven het veld Module Clk_W7 kan worden gezien op welke adressen de klokmodules zijn ingesteld. Meer informatie over het ingeven van klokmodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
194
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Klokmodule Satchwell Met behulp van dit programma kunnen de tijden van de schakelklok worden gewijzigd. Per dag van de week zijn vier schakeltijden mogelijk. Afhankelijk van het type regelaar zijn tot 6 klokmodules mogelijk. Meer informatie overklokmodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Raadpleeg de leverancier van de Satchwell regelaar voor meer informatie over het toepassen van klokmodules.
195
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Otc Het ingeven van uitzonderingsdagen wordt gebruikt bij Otc klokkoppeling en biedt de mogelijkheid om het toegepaste klokmoduul voor een langere periode aan te sturen. De Optilog-990 heeft 4 klokken, die elk een bijbehorende uitgang kunnen aansturen. Daarbij is het alleen mogelijk om de uitgang aan of uit te schakelen. Bij enkele Otc-units, zoals de Optilog-MOD, Optilog-SAI en Optilog-SAT, kan naast de klokmodules van de regelaar ook gebruik worden gemaakt van een speciaal Otc klokmodule welke een item (setpoint) in de regelaar aanstuurt. De Optinet-SX heeft 8 uitzonderingsmodules en de Optinet-MX heeft maximaal 16 uitzonderingsmodules, welke gelijklopen aan een tijdschakelmodule. Meer informatie over het ingeven van Otc klokmodules vindt u bij Bestand Installaties Klokmodules.
196
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Dgc Met behulp van dit programma kunnen de uitzonderingsdagen van een ecs.3 regelaar worden gewijzigd. Met behulp van de schakelwaarde wordt aangegeven welke waarde gedurende de uitzonderingsdagen op de uitgang wordt gezet. De start en einddatum behoren niet tot de uitzonderingsdagen, alleen de dagen die hier tussen liggen. Raadpleeg de leverancier van de regelaar voor meer informatie over het toepassen en koppelen van de klokmodules aan een regeling.
197
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Dx9100 Het ingeven van uitzonderingsdagen is alleen mogelijk indien een speciale kokkoppeling tussen de DX9100 en de System-91-log/com is ingesteld. Er kunnen maximaal 8 klokken worden gekoppeld. Het is mogelijk om de uitzonderingsperioden tegelijk naar meer gekoppelde Otc klokken weg te schrijven. Indien een uitzonderingsperiode actief is, wordt het bijbehorende (gekoppeld) tijdschakelmodule in de conditie Actief / uz-hold geschakeld. Dit laatste functioneert echter niet bij de Optinet en System-91-log-V4, daar wordt de Otc klok op een andere manier gebruikt. Meer informatie over het ingeven van klokmodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
198
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Uitzonderingsmodule Hcs Met behulp van dit programma kunnen de uitzonderingsdagen van een Hcs regelaar worden gewijzigd. Uitzonderingsdagen zijn gekoppeld aan een schakelklok.
199
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Otc Het vakantiemodule wordt gebruikt door het klokmodule van de Otc-unit of de Optinet. Een vakantieperiode wordt geactiveerd indien de begin- en eindtijd van de klokregel beide 00:00 is. In dat geval wordt de klok uitgeschakeld. Indien een bepaalde tijd wordt ingegeven, kan de kolom vakantieperioden worden gezien als een 8e dag van de week, zodat juist dan de klok gedurende een vakantieperiode kan worden ingeschakeld. Met behulp van de knop Standaard worden de algemene feestdagen van het actieve jaar naar de Otc-unit weggeschreven. Het vakantiemodule wordt bij de Optilog-990 standaard toegepast op VM1 (klokmodule 1). Het is bij een Optilog-990 (optioneel) mogelijk om op de andere klokken een vakantiemodule toe te passen. Raadpleeg uw leverancier voor meer informatie. Meer informatie over het ingeven van vakantiemodules vindt u bij Bestand Installaties Klokmodules. 200
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule BACnet Het vakantiemodule is gekoppeld aan het klokmodule (weekklok). Indien nog geen data is ingegeven, dient er rekening mee te worden gehouden dat het juist type (regelfunctie of schakelfunctie) wordt ingegeven met daarbij de gewenste actie. Indien een vakantieperiode actief is zal deze de actie van het klokmodule overschrijven. Naast een prioriteit kan ook de begintijd worden ingegeven. Voor alle ingegeven periode zal dezelfde actie, prioriteit en begintijd worden gebruikt. Indien een andere toepassing gewenst is, kan door Opticom (optioneel) een ander klokmodule worden ontwikkeld, mits de regelaar de gewenste functies ondersteund.
201
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Cenvax Met behulp van dit programma kunnen de vakantieperioden van de geselecteerde regeling worden ingesteld. Er kunnen maximaal 8 perioden worden ingegeven. Indien een periode niet wordt gebruikt, wordt deze ingesteld op 01-01-1999. Meer informatie over het ingeven van vakantiemodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
202
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Dgc Met behulp van dit programma kunnen maximaal 2 vakantieblokken van een ecs.3 regelaar in één bedieningsscherm worden bediend. Voor de mogelijkheden en het gebruik van het vakantiemodule wordt verwezen naar de handleiding van de Saia regelaar.
203
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Dx9100 Voor de mogelijkheden en het gebruik van de vakantieperioden wordt verwezen naar de handleiding van de DX9100. Met behulp van de knop Standaard worden de algemene feestdagen van het actieve jaar naar de DX9100 weggeschreven. Meer informatie over het ingeven van vakantiemodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
204
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Fx Met behulp van dit programma kunnen de vakantieperioden van het klokmodule voor de FX regelaar worden gewijzigd. De configuratie van het klokmodule gebeurt bij het onderdeel Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Hierbij kunnen N2-open adressen worden gekoppeld aan de betreffende vakantieperioden.
205
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Hcs Met behulp van dit programma kunnen de vakantieperioden en feestdagen van een Hcs regelaar worden gewijzigd. Uitzonderingsdagen zijn gekoppeld aan een schakelklok.
206
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Modbus Met behulp van dit programma kunnen de vakantieperioden van het klokmodule voor modbusregelaars worden gewijzigd. De configuratie van het klokmodule gebeurt bij het onderdeel Bestand Installaties Regelaars Klokmodules. Hierbij kunnen Modbus adressen worden gekoppeld aan de betreffende vakantieperioden.
207
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Saia Voor de standaard mogelijkheden en het gebruik van het vakantiemodule wordt verwezen naar de handleiding van de Saia regelaar. Er wordt gebruik gemaakt van het Clk_Y7 module. Door de cursor te houden boven het veld Module Clk_Y7 kan worden gezien op welke adres het vakantiemodule is ingesteld. Meer informatie over het ingeven van vakantiemodules vindt u bij Bestand Installaties Regelaars Klokmodules.
208
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Klokken Vakantiemodule Satchwell Met behulp van dit programma kunnen vakantieschema’s voor de Micronet regelaar worden ingesteld. Indien een periode op 00-00-00 wordt gezet, zal de vakantieperiode worden uitgeschakeld (niet toegestaan), in alle andere gevallen wordt de periode automatisch geactiveerd. Voor het aantal perioden (welke afhankelijk zijn van het type regelaar), de mogelijkheden en het gebruik van het vakantiemodule wordt verwezen naar de handleiding van de Satchwell regelaar.
209
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Trend Trendgegevens worden periodiek opgeslagen in de Optilog, System-91-log/ com of Optinet. De hoeveelheid gegevens die bewaard blijven is afhankelijk van het type Otc-unit en de instellingen. De meeste Optilog en System91-log/com units bieden mogelijkheden om bij een interval van 15 minuten 32 tot 48 kanalen voor een week op te slaan. De Optinet heeft veel meer trendmogelijkheden en kan meerdere trendlijsten, elk met een eigen interval, verwerken en opslaan in het geheugen. Daarbij wordt elke maand automatisch een nieuw bestand gegenereerd. Opmerking: Indien de Optinet via een analoge inbelverbinding (modem) is geselecteerd, kan het lezen van trendbestanden erg lang duren, afhankelijk van het aantal kanalen en de trendinterval. Trendgegevens kunnen automatisch dagelijks of wekelijks worden gelezen met behulp van Otc Bewaken, het tijdprogramma van Otc R2 en/of de taakplanner van Windows. Het configureren van de trendkanalen gebeurt bij Telecommunicatie Configureren Trendopslag. 210
OtcNet Nadat de trendgegevens zijn gelezen worden deze op de vaste schijf van de computer opgeslagen. Na het lezen van een trendbestand kan met behulp van de aangegeven programma’s het bestand worden geopend. In meeste gevallen zal het programma Otc Grafiek volstaan, maar voor uitgebreide rapportage en /of speciale toepassingen kan het bestand met Excel worden geopend. Optilog en System-91-log/com Hierbij kan een keuze worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden. Standaard trendbestand - De normale trend Dagopslag gemiddelde waarden - maximaal 8 kanalen, laatste 24 uur per 10 minuten opgeslagen Dagopslag absolute waarden - dezelfde kanalen, maar nu elke minuut over de laatste 4 uur Het type bestand zal voor normaal gebruik op OtcNet (standaard) worden ingesteld. Andere types zijn voor speciale toepassingen. desgewenst kunnen de gegevens in het formaat voor Otc R2 worden opgeslagen, maar in dat geval kunnen de bestanden niet geopend worden met Otc Grafiek. Voor het weergeven van trenddata met het programma Grafiek, wordt u verwezen naar de speciale handleiding OtcNet Grafiek.
211
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Trend Optinet De Optinet biedt uitgebreide mogelijkheden voor het verwerken van trendgegevens. Zie Telecommunicatie Configureren Trendopslag Optinet. Om de trendbestanden van een Optinet te lezen dient een keuze van een (maand) bestand te worden gemaakt. Om geheugen in de Optinet vrij te maken, kunnen trendbestanden na het lezen weer uit de Optinet worden verwijderd. Voor het weergeven van trenddata met het programma Grafiek, wordt u verwezen naar de speciale handleiding OtcNet Grafiek.
212
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Tellers Met behulp van dit programma kunnen de tellerstanden van de Optilog of System-91-log/com worden opgevraagd. Voor het automatisch verwerken (lezen) van tellerstanden kan het OtcNet Tijdprogramma of OtcNet Bewaken worden gebruikt. Tellers van Otc-units zullen alleen functioneren indien deze bij Telecommunicatie Configureren Digitalen ingangen als pulsteller zijn ingesteld. Tellerstanden kunnen tevens automatisch worden overgebracht naar het programma OtcNet Energie. Met behulp van dat programma kunnen eenvoudige energie analyses worden gemaakt. Om Dagopslag te kunnen gebruiken dient bij het Configureren Trendopslag Instellingen te worden aangegeven op welke tijd de Optilog of System-91log/com alle tellerstanden in het geheugen van de unit moet opslaan. Deze gegevens blijven bij een V3 unit 30 dagen en bij een V4 unit 32 dagen bewaard. Door bijvoorbeeld elke week de gegevens te laten verwerken, zullen erg geen gegevens verloren gaan. Afhankelijk van het type pulsteller, kan deze de waarde van de geselecteerde teller op 0 worden ingesteld (reset). 213
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Alarmen Met behulp van dit programma wordt een overzicht getoond van alle alarmen, zowel actief, hersteld als geaccepteerd. Indien achter een melding [1] staat, betekend dit dat de status nog actief is (waarschijnlijk een vergrendeld alarm). Als er [0] achter de melding wordt weergegeven, dan is het alarm weer opgelost (herstelmelding). Hoewel in principe alarmen worden doorgemeld naar een centraal bewaaksysteem zoals bijvoorbeeld Otc Bewaken, bestaat er een mogelijkheid om de actieve systeemstatus handmatig te accepteren. Hierna zal het betreffende alarm niet meer worden doorgemeld. Door middel van het klikken op de knop Alles vrijgeven worden zowel de systeemstatus als de eventuele geaccepteerde alarmen weer vrijgegeven. Met behulp van de knop Logboek wordt het onderdeel voor het lezen van het logboek van de Otc-unit geactiveerd. In dit logboek staan de laatste gebeurtenissen met betrekking tot aangemelde gebruikers en eventuele alarmen.
214
OtcNet Bij gebruik van een Optinet kunnen meerdere alarmlijsten worden ingesteld voor het scannen van alarmen uit de regelaars. Elke lijst toont daarbij de actieve en/of geaccepteerde alarmen. Tevens wordt daarbij extra voor elke regel de datum en tijd van de laatste statuswijziging getoond.
215
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Logboek Het logboek geeft een overzicht van de meest recente gebeurtenissen van de Otc-unit. Het aantal regels wat wordt getoond is afhankelijk van het type Otc-unit. In de meeste gevallen worden eerst 16 regels getoond. Oudere units hebben een beperkt aantal regels, terwijl de V3-units beschikken over een (FIFO) logbestand van 128 regels. De Optilog-V4 en System-91-log-V4 heeft 256 logregels. De Optinet kent maximaal 2000 logregels. Hierbij bestaat de mogelijkheid om het logbestand te Wissen om op die manier meer geheugen vrij te maken. Voor het daadwerkelijk uitvoeren van een wisopdracht wordt eerst automatisch een archiefbestand gemaakt. Bij een Optilog of System-91-log/com is het mogelijk om een overzicht samen te stellen waarbij alleen de Alarmen worden getoond. Daarbij wordt de datum en tijd aangegeven van het moment waarop de Otc-unit het alarm activeerde. Dit kan verschillen met de tijd zoals deze in het bewakingsprogramma laat zien.
216
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Mutatielog Het mutatielog geeft een overzicht van wijzigingen welke met behulp van het Otc-programma zijn uitgevoerd. Dit zullen in de meeste gevallen verstellingen van datapunten van de aangesloten regelaars zijn. Bij het configureren van de regelaars kan een adres voor Rv o/s (revisie onderstation of regelaar) worden vastgelegd. Dit is een speciaal adres, meestal een analoog register of een analoge constante, waarin de gebruiker een revisiecode kan opslaan. Bij het wijzigen van een datapunt wordt deze waarde uit de regelaar gelezen en tevens in het mutatielog opgeslagen. Op die manier kan een goed beeld worden verkregen van verstellingen die bij een bepaalde versie van de software in de regelaar horen. Tevens wordt in het mutatielog het Rn (revisienummer) van de Otc-unit en het Serienummer van het gebruikte Otc-programma opgeslagen.
217
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Gebruikerslog Dit logboek is bedoeld voor de gebruiker, waarvan de ingegeven informatie in de Optinet wordt opgeslagen. Het logboek kan gebruikt worden om specifieke zaken in te geven over bijvoorbeeld het gebruik, verstellingen of handbediend schakelen van een bepaald installatiedeel. Het Gebruikerslog is ook via een Knop of Link van een Grafische Presentatie te openen.
218
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Gebruikersbericht Een gebruikersbericht kan worden ingegeven om bijvoorbeeld een andere gebruiker direct na het selecteren van de installatie te informeren over bepaalde zaken. Het is mogelijk om een regel van maximaal 75 tekens in te geven.
219
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Monitoren Dit programma kan worden gebruikt om snel een overzicht van de aangesloten regelaars op te vragen. Bij een Optilog of System-91-log/com wordt de status van de digitale ingangen getoond. Indien bekend, kan worden aangegeven tussen welke adressen (vanaf t/m) de regelaars worden verwacht. Indien Alleen data wordt aangevinkt, dan zal alleen een adres worden getoond, waarop een regelaar is aangesloten. Let op: om eventuele communicatie problemen op de bus te voorkomen, wordt geadviseerd tijdens het monitoren van de aangesloten regelaars geen trend- alarmscan of andere lijsten te activeren.
220
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Transparantmode Serieel Dit programma wordt gebruikt om de Otc-unit transparant te schakelen om vervolgens een programma te activeren, welke direct met de aangesloten regelaars communiceert. In de meeste gevallen zal dat een programma zijn om de regelaars te configureren of om programma’s te up- en downloaden. Transparant schakelen kan zowel indien de Otc-unit via een seriële poort is verbonden, alsook indien de Otc-unit via een netwerk is verbonden. In dat laatste geval dient een intern com device te worden aangegeven waarmee de Otc-unit zal worden verbonden. Doorschakelen naar COM2 - X11 wil zeggen dat er transparant wordt doorgeschakeld naar de poort waarop de regelaars zijn aangesloten. In het geval van een System-91-log is dat dus de N2-bus. Doorschakelen naar COM3 - Y11 wil zeggen dat er transparant wordt doorgeschakeld naar de lokale poort van de Otc-unit. Deze optie kan echter alleen worden gebruikt bij een uitgebreide interface. 221
Handleiding OtcNet Bedienen Gebruik via een seriële poort: Om tijdens het doorschakelen (dus sluiten van de poort binnen het OtcNet programma) het verbreken van de on-line verbinding te voorkomen, kan gebruik worden gemaakt van het modem commando &D0. Het wordt afgeraden om dit standaard bij de extra AT commando’s van het modem te plaatsen, omdat hierdoor na het verbreken van de verbinding het modem ook on-line kan blijven staan. Voor bepaalde programma’s (zoals bijvoorbeeld WGX9100) dient bij de extra AT commando’s de opdracht &K0 te worden ingegeven. Zie Bestand Algemeen Poorten voor het ingeven van speciale modem commando’s. Raadpleeg de leverancier van het externe programma voor meer informatie. Gebruik via een netwerk: Er zijn twee mogelijkheden voor configuratie van de PC: 1. Er wordt extern een seriële poort doorverbonden naar een tweede seriële poort. De tweede poort wordt dan via het programma OtcNet geopend en doorverbonden met met de transparant geschakelde Otc-unit. Het programma dat moet worden uitgevoerd opent dan de eerste poort. 2. Er wordt gebruik gemaakt van een virtueel com device. Hierbij dient eerst een extern programma op de computer te worden geïnstalleerd, welke twee virtuele com devices opent en met elkaar verbindt. Op deze wijze kan bijvoorbeeld het programma GX9100*, welke alleen met COM1 of COM2 kan werken, worden verbonden met bijvoorbeeld COM1 die wordt verbonden met COM10. Met behulp van dit programma voor transparant schakelen kan COM10 dan weer worden doorgeschakeld naar de Otc-unit. (*) GX9100 is nogal kritisch wat betreft timing. Voor betrouwbare communicatie dient een snelle en ononderbroken netwerkverbinding beschikbaar te zijn. Externe internetverbindingen (vooral draadloze) kunnen problemen opleveren vanwege tijdonderbrekingen in de datastroom. Indien er problemen zijn kan eventueel de functie N2 protocol timing correctie worden ingeschakeld, maar de betrouwbaarheid van de up- of download kan niet worden gegarandeerd. Het Aantal communicatiefouten geeft aan hoeveel keer een retry (als gevolg van het uitblijven van een response) is uitgevoerd. Indien de waarde na afloop groter is dan 0, dan kan dat betekenen dat niet alle data correct uit de regelaar is gelezen of naar de regelaar is weggeschreven. Opmerking: Voor het gebruik van virtuele com devices kan bijvoorbeeld het gratis programma com0com worden gebruikt (zie http:\\com0com. sourceforge.net), maar er zijn ook andere programma’s te gebruiken. Raadpleeg uw systeembeheerder voor meer informatie over het installeren 222
OtcNet en configureren van seriële com devices. Voor bepaalde situaties is het mogelijk om het Dxf bestand van GX9100 te gebruiken. Het downloaden van dit bestand via OtcNet naar de regelaar is minder kritisch wat de timing betreft. Vanaf GX9100 versie 8 worden bepaalde records aangepast, waardoor deze niet meer te gebruiken zijn in oude regelaar. Om deze bestanden toch te kunnen gebruiken kan het vinkje GX9100 R8 cv worden ingeschakeld. Enkele voorbeelden van programma’s waarmee transparant kan worden doorgeschakeld: CTR-remote - Monitor programma van Cenvax DDC tools - Configuratie van DDC regelaars van Kieback & Peter LRP-HRP tools - Configuratie van LRP en HRP regelaars van Kieback & Peter MX9100 - Configuratie van System-91 regelaars van Johnson Controls PG4 en PG5 - Configuratie van PCD en PCS regelaars van Saia Burgess S40 - Configuratieprogramma van Moeller Visisat - Configuratie van IAC en MN regelaars Satchwell WebCad - Configuratie van Esc.3 regelaars van Digicontrol Benelux GX9100 - Configuratie van DX9100 regelaars van Johnson Controls M9100 - Configuratie en monitortool voor regelaars van Johnson Controls
223
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Transparantmode Optinet Met behulp van dit programma kan de Optinet transparant worden doorgeschakeld naar één of meerdere aangesloten regelaars. Op deze manier is het mogelijk om een programma, welke uitsluitend met een seriële poort kan communiceren, toch te gebruiken voor regelaars welke aan een Optinet zijn verbonden. Meer informatie vindt u bij Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Transparantmode Serieel.
224
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Transparantmode Ethernet Met behulp van dit programma kan de Optinet transparant worden doorgeschakeld naar één of meerdere regelaars die werken met het UDPprotocol. Op deze manier kan van een Optinet, waarbij maar één IP-adres en poort door de systeembeheerder kan worden opgesteld voor communicatie, toch worden gebruikt om alle aangesloten regelaar (op verschillende IP-adressen en/of poorten) te benaderen. Nadat de Transparant functie is geactiveerd, zal de Optinet “luisteren”op de aangegeven poort. Hiervoor wordt standaard het UDP protocol gebruikt. Op deze manier kan het programma SAIA PG5 worden gebruikt om direct met een regelaar van Saia Burgess te communiceren. In dat geval behoeft de communicatie met de Optinet niet te worden onderbroken. Ook kan gelijktijdig door andere gebruikers worden bediend. Indien er gedurende de aangeven tijd geen communicatie optreedt, zal de Optinet automatisch uit transparantmodem worden teruggeschakeld. 225
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Diagnostic Een diagnostic wordt gebruikt om het melden van alarmen van een Otcunit te testen. In tegenstelling tot een alarmmelding, wordt een diagnostic maar 1x uitgevoerd omdat bij een onjuist telefoonnummer of IP-adres en mogelijk een korte herhaaltijd, de Otc-unit niet meer bereikbaar zou zijn. Een uitzondering is een diagnostic van de Optinet, want die blijft steeds proberen om een verbinding op te bouwen. Dat is in dit geval niet van invloed op de bereikbaarheid omdat het melden van alarmen via het netwerk verloopt, ook al blijft de installatie verbonden.
226
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Supervisor functies Systeem Voor bijzondere situaties kunnen bepaalde systeemfuncties worden uitgevoerd, afhankelijk van de mogelijkheden van de Optilog, System-91log/com of Optinet. Warme start type 1 wordt gebruikt om het programma van de Otc-unit te resetten. Warme start type 2 wordt gebruikt bij de Optinet, vergelijkbaar met het uit- en inschakelen van de voedingsspanning. De Optinet zal na het uitvoeren van deze functie pas na enkele minuten weer bereikbaar zijn. Trendopslag herindelen wordt alleen gebruikt bij bepaalde Otc-unit, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een andere verdeling tussen het aantal kanalen en het aantal trendregels. Tevens kan deze functie gebruikt worden om het trendbuffer te wissen. Het uitvoeren van een Koude start wist alle instellingen en zet de Otc-unit weer gereed voor een eerste ingebruikname. Bij een Optilog of System-91log/com wordt tevens de batterij spaarfunctie geactiveerd. Let op dat alle gegevens verloren gaan! Dus ook tellerstanden, trenddata en bij de Optinet de eventueel opgeslagen documentatie. Zorg voor het uitvoeren van een koude start altijd voor een kopie van alle gegeven. De basis instellingen kunnen na het (opnieuw) inbedrijfstellen door middel van het laatst opgeslagen imagebestand (alleen bij een Optilog of System-91-log/com) of het configuratie bestand (alleen bij een Optinet) weer worden geladen. 227
Handleiding OtcNet Bedienen Meer informatie over het gebruik van trendopslag vind u bij Telecommunicatie Configureren Trendopslag Instellingen. Het toegangswoord is gelijk aan het toegangswoord waarmee u in het programma OtcNet bent aangemeld.
228
OtcNet
Telecommunicatie Bedienen Supervisor functies Directmode Met behulp van directmode kunnen alle (!) datapunten van de aangesloten regelaars direct worden benaderd. Zowel voor het lezen als voor het schrijven. Daarbij dient de gebruiker zelf aandacht te schenken aan de juistheid van de ingevoerde data en/of het ontbreken van eventuele schrijfmogelijkheden. Er kan gebruik worden gemaakt van de adrestabel om eenvoudig een adres (datapunt) te kunnen lezen. Voor bepaalde regelaars is het mogelijk om gebruik te maken van de itemlijst. Het gebruik van directmode wordt aan beginnende gebruikers afgeraden!
229
Handleiding OtcNet Bedienen
Telecommunicatie Bedienen Supervisor functies Toetsenbord Hcs Met behulp van dit programma kan de Hcs regelaar op een vergelijkbare manier worden bediend als met het toetsenbord ter plaatse. Voor meer informatie over de bediening wordt u verwezen naar de handleiding van de Hcs regelaar. Adressen (functiegroepen): AI - Analoge ingangen AL - Alarmen AO - Analoge uitgangen BO - Boiler regeling DI - Digitale ingangen DO - Digitale uitgangen GD - Graaddagen GB - Bewaken signaalgrenzen KE - Ketelregeling KL - Klokken KO - Koeling 230
LO - Logica PT - Pulstellers RP - Ramplotter SE - Service TI - Vertragen van ingangen en/of alarmen TM - Regeling voor minimum buitentemp. UT - Urentellers ZO - Zoneregeling
OtcNet
Telecommunicatie Documentatie Met behulp van dit programma is het mogelijk om zowel documentatie online (bij een Optinet) als lokaal te beheren. Hierbij kunt u denken aan de technische documentatie van de installatie of bouwkundige tekeningen. De hoeveelheid ruimte dat beschikbaar is voor documentatie in een Optinet is afhankelijk van het type, maar zal in de meeste gevallen voldoende zijn. Voor bijzondere situaties kan extra geheugen worden geplaatst, waardoor meer opslagcapaciteit beschikbaar komt. Raadpleeg uw leverancier voor meer informatie over geheugenuitbreidingen van een Optinet. Documentatie kan per installatiedeel worden opgeslagen. Via het tabblad Beheer kunnen bestanden van verschillende types worden weggeschreven naar de Optinet. Ook kunnen de bestanden weer eenvoudig worden verwijderd. Tevens kunnen documenten eenvoudig worden gekopieerd van en naar de lokale documenten map. Bij installaties welke niet zijn uitgerust met een Optinet kunnen documenten alleen lokaal worden beheerd.
231
Handleiding OtcNet Bedienen De volgende bestanden zullen automatisch met het bijbehorende programma worden geopend: DOC - Wordpad of Microsoft Word bestanden PDF - Acrobat bestanden TXT - Tekstbestanden XLS - Excel bestanden ZIP - Gecomprimeere bestanden voor service doeleinden Via het programmaonderdeel Bestand Beheer Configuratie kan worden gecontroleerd of de programma’s voor koppeling juist zijn ingesteld. Opmerking: Indien de Optinet via de lokale in bedrijfstel poort of via een analoog modem is aangesloten is het niet mogelijk om documenten te lezen of te schrijven. Dit in verband met de snelheid en mogelijke onbetrouwbaarheid van het versturen van grote bestanden.
Documenten kunnen eenvoudig worden toegevoegd, worden gekopieerd en eventueel weer worden verwijderd.
232
OtcNet
Rapportage Trend Met behulp van dit programma kunnen trendbestanden worden geopend om vervolgens op een eenvoudige manier gegevens te presenteren met behulp van het programma Grafiek. Voor uitgebreide trendweergave en/of het maken van rapporten kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld het programma Excel. Nadat een installatie is geselecteerd, kan het gewenste type bestand worden aangegeven. Voor de Optilog en System-91-log/com zijn dat verschillende types, voor de Optinet is dat altijd het standaard trendbestand. Dat laatste is omdat de Optinet gebruik maakt van meerdere trendlijsten, elk met een eigen tijdsinterval. Indien het vinkje Informatie aan staat, wordt van elk bestand een datum getoond. Dat is in het geval het een standaard trendbestand betreft de v/a (vanaf) datum, in het geval van een dagopslag of gemiddelde waarde trendbestand zal de t/m (tot en met) datum worden weergegeven. Het verwerken van deze extra informatie heeft wel tot gevolg dat het opvragen van alle bestanden langer zal duren. 233
Handleiding OtcNet Bedienen
Rapportage Legionella Met behulp van dit programma kunnen meerdere installaties tegelijk worden vergeleken en bewaakt op een eventueel legionella gevaar. Er kunnen maximaal 8 verschillende programma’s, elk tot 96 kanalen en/of installaties worden ingegeven van bijvoorbeeld de tapwater en/of boilertemperaturen, waarvan per etmaal de maximaal gemeten waarde voor de gewenste jaar/maand periode zal worden vastgelegd. Per installatie kunnen meerdere temperaturen worden bewaakt. Via het tabblad instellingen kan worden bepaald of na het verwerken een rapport moet worden afgedrukt en welke temperatuur daarbij als minimale grens voor alarmering moet gelden. Tevens kan worden aangegeven hoeveel dagen de grenswaarde mag zijn, voordat een Legionella waarschuwing wordt gemeld. Tenslotte kan worden aangegeven of na het genereren van het trendbestand het programma OtcNet Grafiek moet worden gestart. Hiermee wordt een grafisch overzicht getoond, waarbij eventuele kritische temperaturen direct zichtbaar worden. 234
OtcNet
Rapportage Mutaties Alle mutaties die met het programma OtcNet (of de browser bij een Optinet) in een regelaar zijn uitgevoerd, kunnen lokaal worden opgeslagen in het zogenaamde mutatielog. Om dit te gebruiken dienen er wel eerst enkele instellingen te worden uitgevoerd. Het gebruik van het mutatielog vraagt om een duidelijke visie met betrekking tot het omgaan met mutaties van de installaties. Zo is het van groot belang op welk systeem de mutaties moeten worden bijgehouden. Bij gebruik van het automatisch ophalen van mutaties dient daar dan ook rekening mee gehouden te worden. Voor het ophalen van mutaties zijn de volgende mogelijkheden: 1. Automatisch melden via de MBX parameter (zie Configuratie Systeemparameters). 2. Na selecteren en voor verbreken van de verbinding (zie Instellingen communicatie).
235
Handleiding OtcNet Bedienen 3. Via het programma OtcNet Bewaken (ontvangst van een 24-uursmelding). 4. Via het OtcNet Tijdprogramma. Het is mogelijk om, indien een installatie on-line is, door op een item in de lijst van mutaties (van de geselecteerde installatie) te klikken, deze direct in de regelaar te wijzigen. Op deze manier kunnen eenvoudig en snel mutaties worden teruggezet na bijvoorbeeld een aanpassing van de software in de regelaar. Meer informatie over het gebruik van het mutatielog leest u bij Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Mutatielog en Bestand Installaties Regelaars voor het eventueel gebruik van Rv o/s (het zogenaamde Rev.item van de regelaar).
236
OtcNet
Rapportage Systeemlog In het Systeemlog worden enkele gebeurtenissen bijgehouden, zoals het aan- en afmelden van gebruikers, het selecteren van een installatie en enkele functionele zaken zoals het accepteren van alarmen en het muteren van gegevens. De gegevens van het systeemlogboek kunnen vanaf datum en tijd worden opgevraagd. Tevens is het mogelijk om het systeemlog in z’n geheel te wissen. Voordat het wissen daadwerkelijk zal worden uitgevoerd, wordt automatisch een Archiefbestand gemaakt. Opmerking: Dit systeemlog betreft gegevens van het OtcNet programma. Elke Optilog, System-91-log/com of Optinet, heeft een zelfstandig logboek waarin de gegevens per installatie worden bijgehouden. Meer informatie vindt u bij Telecommunicatie Bedienen Speciale functies Logboek.
237