KBVB
Koninklijke Belgische Voetbalbond Houba de Strooperlaan 145 1020 BRUSSEL
Departement « OPLEIDING » FEDERALE TRAINERSSCHOOL Guido De Jaegher
Uitgegeven op 05 september 2007
Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING .................................................................................................................. 4
2.
HET OPLEIDINGSPROCES VAN DE JEUGDVOETBALLER ....................................... 4 2.1. HET VOETBALONTWIKKELINGSMODEL VAN DE JEUGDVOETBALLER ........................................ 5 2.2. BASICS ......................................................................................................................... 6 2.2.1. Definitie basics .................................................................................................... 6 2.2.2. Indeling basics volgens spelsituatie ..................................................................... 6 2.3. TEAMTACTICS ................................................................................................................ 7 2.3.1. Definitie teamtactics ............................................................................................ 7 2.3.2. Indeling van teamtactics volgens spelsituatie ....................................................... 7 2.4. INHOUDELIJKE BEPALING VOLGENS HET ONTWIKKELINGSMODEL ........................................... 7 2.4.1. Algemeen overzicht ............................................................................................. 7 2.4.2. De ontwikkelingsfase 2 tegen 2 : 5-7 jaar ............................................................. 9 2.4.3. De ontwikkelingsfase 5 tegen 5: 7-9 jaar ........................................................... 10 2.4.4. De ontwikkelingsfase 8 tegen 8: 9-11 jaar ......................................................... 11 2.4.5. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (1): 11-15 jaar .............................................. 12 2.4.6. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (2): 15-17 jaar .............................................. 13 2.5. TEAMTACTICS IN DETAIL ............................................................................................... 14 2.5.1. T1+ Opbouwzone beheersen ............................................................................ 14 2.5.2. T2+ Infiltratie naar waarheidszone ..................................................................... 17 2.5.3. T3+ Waarheidszone beheersen ......................................................................... 18 2.5.4. T4+ Gevaarlijke tegenaanval opzetten ............................................................... 19 2.5.5. T1- Zone bal – doel beheersen ......................................................................... 20 2.5.6. T2- Recuperatie van de bal ............................................................................... 22 2.5.7. T3- Waarheidszone beheersen ......................................................................... 23 2.5.8. T4- Gevaarlijke tegenaanval beletten ................................................................ 25 2.6. VAN JAARPLANNING NAAR TRAININGSSESSIE .................................................................. 26 2.6.1. Wanneer jaarplanning voorbereiden? ............................................................... 26 2.6.2. Voorbeeld jaarplanning basics .......................................................................... 26 2.6.3. Trainingssessie ................................................................................................ 34
3.
HET DENKPROCES BIJ HET VOORBEREIDEN VAN EEN TRAININGSSESSIE ...35
4.
ANALYSE VAN DE BEGINSITUATIE EN PROBLEEMSTELLING ........................... 37 1. 2. 3. 4.
5.
W IE IS BETROKKEN BIJ HET SPELPROBLEEM? ..................................................................... W AT IS HET SPELPROBLEEM? ............................................................................................ W AAR DOET HET SPELPROBLEEM ZICH VOOR? ..................................................................... W ANNEER STELT HET PROBLEEM ZICH? .............................................................................. OPLOSSING ............................................................................................................. 39
1. 2. 3. 4. 6.
37 37 38 38
W IE IS BETROKKEN BIJ HET OPLOSSEN VAN HET PROBLEEM? ................................................ W AT IS DE OPLOSSING? ................................................................................................... W AAR WORDT HET PROBLEEM OPGELOST? ......................................................................... W ANNEER MOET HET PROBLEEM OPGELOST WORDEN? .........................................................
39 39 39 40
COACHING .............................................................................................................. 41 6.1. 6.2.
COACHINGSPUNT – RICHTLIJN ...................................................................................... 42 COACHINGSWOORDEN ................................................................................................. 43
6.2.1. Voor de jeugdopleider ....................................................................................... 43 6.2.2. Voor de speler .................................................................................................. 44 6.3. VOORBEREIDEN STOP-HELP SITUATIES – "W AAROM?" ..................................................... 45 7.
WEDSTRIJDVORMEN EN TUSSENVORMEN .......................................................... 46
7.1. W EDSTRIJDVORMEN .................................................................................................... 7.1.1. De meest vereenvoudigde wedstrijdvorm .......................................................... 7.1.2. Klimming in moeilijkheidsgraad ......................................................................... 7.1.3. Methodiek, organisatie en beschrijving van de wedstrijdvorm ............................ 7.2. TUSSENVORMEN ......................................................................................................... 7.2.1. Klimming in moeilijkheidsgraad ......................................................................... 7.2.2. Beschrijving van de tussenvorm ....................................................................... 8.
47 47 49 50 52 53 54
BIJLAGEN ................................................................................................................ 56 8.1. STANDAARD VOORBEREIDINGSFORMULIER ..................................................................... 8.2. PROBLEEMSTELLINGEN BASICS ..................................................................................... 8.3. PROBLEEMSTELLINGEN TEAMTACTICS ............................................................................ 8.4. TRAININGEN BASICS ..................................................................................................... 8.4.1. Vrijlopen: aanbieden van de aanvaller .............................................................. 8.4.2. Balcontrole op een lage korte pass ................................................................... 8.5. TRAININGEN TEAMTACTICS ........................................................................................... 8.5.1. Korte opbouw van bij de keeper via de centrale verdedigers ............................. 8.5.2. Infiltratie via de flank .........................................................................................
56 60 62 67 67 73 78 78 84
1. Inleiding De opleidingsvisie van de KBVB wordt visueel als een brug voorgesteld die ondersteund wordt door de FUN en FORMATION-pijlers en die uit 4 lagen bestaat: de zonefilosofie, het leerplan, de wedstrijd- en tussenvormen en de speler staat centraal. In wat volgt wordt het leerplan en de wedstrijd- en tussenvormen besproken en vooral hoe de jeugdopleider dat deel van de visie in de praktijk kan omzetten. Eerst wordt het opleidingsproces van de jeugdvoetballer uitgewerkt gericht naar technisch-tactische ontwikkelingsdoelen. Nadien wordt meer aandacht besteed aan de opbouw van een trainingssessie. Eerst wordt een denkproces voorgesteld dat de jeugdopleider kan volgen bij het voorbereiden van een training. Dat denkproces wordt vervolgens uitgewerkt in stappen met vooral aandacht voor praktische tips. Het geheel wordt afgesloten met voorbeelden van probleemstellingen en een aantal uitgewerkte trainingen. Het dient onmiddellijk gezegd dat er een duidelijk onderscheid moet gemaakt worden tussen de gedetailleerde voorbereiding die van de kandidaten gevraagd wordt tijdens de opleiding en de voorbereidingen die gemaakt worden in de dagelijkse praktijk. Onnodig te zeggen dat geen enkele trainer voor iedere training een voorbereiding maakt die 10 bladzijden of meer beslaat. De bedoeling is echter dat de kandidaat het volledige denkproces en alle aspecten van een trainingsvoorbereiding beheerst. Op die manier is hij perfect voorbereid voor de praktijk en kan hij de spelers een kwaliteitsvolle training aanbieden, zowel naar organisatie als naar voetbalinhoud. Eens dat verworven volstaat het om zich in de praktijk te beperken tot de meest essentiële zaken.
2. Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer begeleiden is een complex gebeuren. De jeugdopleider moet er immers voor zorgen dat de speler op een bepaalde leeftijd (17 – 21 jaar) klaar is om zijn plaats op te eisen in het seniorsvoetbal. Dit hoofdstuk geeft een algemeen overzicht van het leerplan en richt zich meer specifiek op de technisch-tactische ontwikkelingsdoelen.
2.1. Het voetbalontwikkelingsmodel van de jeugdvoetballer
Technisch-tactische, mentale en fysieke ontwikkelingsdoelen
De bovenstaande figuur geeft duidelijk aan dat er een progressie moet zijn in de vorming van een voetballer gaande van het ontdekken van wat voetbal is naar het ontwikkelen van individuele spelbekwaamheden tot het functioneren in ploegverband. De moeilijkheidsfactor echter voor de jeugdopleiders in het voetbal is dat er geen absolute grenzen naar leeftijd kunnen getrokken worden in het opleidingsmodel van de jeugdvoetballer. Dit geldt zowel voor de opleidingsdoelen als voor de speldimensies/ontwikkelingsfases. Voor de opleidingsdoelen is het evident dat na de ontdekkingsfase de ‘basics’ de bovenhand hebben bij de jonge categorieën, maar deze basics eindigen zeker niet bij de leeftijd van bijvoorbeeld 13 jaar. Herhaling moet immers door de jeugdopleider als basisprincipe gehanteerd worden bij voetbalopleiding. Verder zullen moeilijkere technieken zoals vollée en brossage voor jeugdspelers van een bepaald niveau pas op een iets latere leeftijd kunnen aangeleerd worden. Opleidingsdoelen die gericht zijn naar ‘teamtactics’ laten zich ook niet vastpinnen op een beginleeftijd. Eenvoudige principes waarbij de jeugdspeler leert rekening houden met zijn medespeler kunnen al op jonge leeftijd aangeboden worden. Het is echter te vermijden de spelers te overladen met taken naar linie en ploeg toe (en daar veel trainingstijd aan te besteden) wanneer ze de elementaire basics nog niet beheersen. Ook naar de speldimensies/ontwikkelingsfases geeft het algemene model een overlapping aan die vooral bepaald wordt door het niveau waar de jeugdspeler speelt en traint. Natuurlijk moet de voetbalbond een keuze maken naar de competitiewedstrijden toe en moet er naar uniformiteit gestreefd worden. Tijdens de trainingssessies kan de jeugdopleider echter meer specifiek naar het niveau van zijn spelers werken. Misschien is het voor miniemen van een bepaald niveau aangewezen gedurende de week nog te trainen in formaties en volgens terreinafmetingen die gericht zijn naar 8 tegen 8 hoewel ze op zaterdag 11 tegen 11 moeten spelen.
2.2. Basics 2.2.1.
Definitie basics
Basics zijn het geheel van technische en tactische basisvaardigheden (basiscompetenties) die een speler op het einde van de opleiding moet beheersen om binnen de 11 tegen 11 goed te kunnen functioneren, ongeacht het spelsysteem en spelconcept. Het is belangrijk dat de jeugdopleider inziet dat technische en tactische elementen met elkaar verbonden zijn. Een amorti van de bal technisch perfect uitvoeren is belangrijk maar die zó uitvoeren dat de speler het spel zo snel mogelijk kan verder zetten is zo mogelijk nog belangrijker.
2.2.2.
Indeling basics volgens spelsituatie
Traditioneel werden basics ingedeeld volgens de techniek (vb. stoptechniek) die de speler toepaste, maar de Federale Trainersschool opteert in zijn opleidingsplan voor een terminologie die gericht is op het verwerven of verbeteren van de spelbekwaamheid van de jeugdspeler. Spelbekwaamheid impliceert een technische en tactische bekwaamheid om spelproblemen op te lossen. Eerst zal de jeugdopleider inzicht moeten verwerven in de technisch-tactische richtlijnen voor iedere ‘basic’. Daarvoor heeft de Federale Trainersschool syllabi ontwikkeld die enerzijds de technische uitvoering toelichten en anderzijds de individuele tactische richtlijnen per 'basic' aanreiken. Ook zal de jeugdopleider inzicht verwerven in de samenhang van de basics. Een dergelijke indeling kan volgens verschillende invalshoeken gemaakt worden. In de tabel die volgt worden de basics met elkaar in relatie gebracht volgens de voetbalmomenten ‘balbezit – balverlies’. BALBEZIT
BALVERLIES
Balcontrole Lage – halfhoge - hoge bal (Eerste baltoets, tegenvoets)
Druk zetten Interceptie na balcontrole
Leiden Dribbelen
1:1: Druk/tackle/remmend wijken Rugdekking (anticiperen op uitschakelen medespeler)
Doelpoging Dichtbij – halve afstand - veraf
Afweren van doelpoging
Passing Kort – halflang – lang Grond – halfhoog – hoog Voet - koppen
Interceptie vóór balcontrole Afweren van pass en voorzet Druk zetten Rugdekking (vermijden pass tussendoor)
Vrijlopen Steunen
Speelhoeken afsluiten Korte dekking Omschakeling balbezit ↔ balverlies
Omschakelen naar balbezit
Omschakelen naar balverlies
2.3. Teamtactics 2.3.1.
Definitie teamtactics
De teamtactics zijn het geheel van handelingen die de verschillende spelers dienen uit te voeren om als team zo goed mogelijk te functioneren ongeacht het spelsysteem of spelconcept, waarbij de spelers gebruik makend van de basics, de fysieke en mentale vaardigheden.
2.3.2.
Indeling van teamtactics volgens spelsituatie
De teamtactics zijn in een verder hoofdstuk meer in detail uitgewerkt. De volgende tabel geeft een indeling volgens de hoofdmomenten in balbezit en balverlies. BALBEZIT
BALVERLIES
T1+ Opbouwzone beheersen -►aanspeelbaarheid -»balcirculatie
T1Zone bal-doel beheersen -►blokvorming -►gevaarlijke dieptepass verhinderen
T2+
Infiltratie naar waarheidszone
T2-
Recuperatie van de bal
T3+
Waarheidszone beheersen
T3-
Waarheidszone beheersen
T4+ Omschakeling B -B+ Gevaarlijke tegenaanval opzetten
T4Omschakeling B+-B Gevaarlijke tegenaanval beletten
2.4. Inhoudelijke bepaling volgens het ontwikkelingsmodel 2.4.1. Algemeen overzicht Hoewel het algemene ontwikkelingsmodel aangeeft dat er een overlapping is naar opleidingsdoelen en speldimensies is het toch zinvol om een referentiemodel te maken waarbij een indeling gemaakt wordt per ontwikkelingsfase.
De verdere uitwerking per ontwikkelingsfase geeft aan wanneer men normaal begint met het aanleren van leerdoelen, het aanpassen van trainingsinhouden naar fysieke aspecten en karakteristieken op mentaal vlak. De onderliggende figuur geeft echter aan dat einddoelstellingen vaak in fasen moeten aangeleerd worden en de jeugdopleider er voor zorgt dat leerdoelen van een vorige ontwikkelingsfase herhaald en verder uitgediept worden; leren is namelijk cumulatief.
•
•
•
Leerdoelen per ontwikkelingsniveau voor basics en teamtactics Trainingsinhouden per ontwikkelingsniveau op fysiek vlak Karakteristieken per ontwikkelingsniveau op mentaal vlak
Nemen we als voorbeeld de basics voor ‘korte pass’: – B5: Speler kan een korte pass op de juiste voet, met de juiste balsnelheid en op het juiste moment naar een medespeler geven die in de meest gunstige positie aanspeelbaar is en dichtbij staat. – B6: Speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen/koppen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal, in de loop of in de voet).
BASICS : KORTE PASSING B5 EN B6 2-2 5-7 jaar 5-5 7-9 jaar 8-8 9-11 jaar 11-11 (1) 11-13 jaar 11-11 (1) 13-15 jaar 11-11 (2) 15-17 jaar
Niet van toepassing B5: Korte passing (voet) naar speler die aanspeelbaar is B6 : Korte passing (voet) over de grond (geen botsende bal) B6 : Korte passing (voet) in de voet of in de loop van speler B5 : Korte passing (voet) naar juiste voet B5 : Korte passing met hoofd naar speler die aanspeelbaar is B6: Korte passing met hoofd op of in de loop van de speler B5 : Korte passing (voet) met juiste balsnelheid en op het juiste moment B5 : Korte passing (voet + hoofd) naar juiste speler (meest gunstige positie aanspeelbaar)
2.4.2. De ontwikkelingsfase 2 tegen 2 : 5-7 jaar 1+K/1+K
2/2
(5j – 7j) debutantjes
Football as a dribbling and shooting game
U6
Balgewenning
U7
Oppositiespelen
BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING 1ste fase:
kinderen spelen met de bal naast elkaar.
2de fase:
kinderen spelen tegen elkaar (=oppositiespelen) ■> 1-1 (het duel), d.w.z. leiden en dribbelen met accent op scoren. PSYCHOMOTORIEK
1° fase Algemene lichaams- en balvaardigheden Oog-hand en oog-voet coördinatie: werpen, vangen en trappen 2° fase + B : balgewenning met de voet : leiden, dribbelen en trappen B-: de bal afnemen + het scoren beletten
FYSIEK • KRACHT: heel weinig ontwikkeld • LENIGHEID: meestal grote lenigheid • UITHOUDING: erg oneconomisch lopen (veel energieverlies), snel moe (maar ook snelle recuperatie) • SNELHEID: reactiesnelheid in spelvorm • COORDINATIE: weinig lichaamsbeheersing, evenwichtsgevoel, lichaams-, ruimte- en tijdsbesef, vaak nog geen voorkeurvoet ontwikkeld (geen dominantie links of rechts)
MENTAAL • • • • • • • •
Toont grote spontaneïteit Speelt graag en maakt graag plezier Is sterk op zichzelf gericht Is vaak onrustig en vlug afgeleid Kan geen langdurige concentratie aanhouden Is gehecht aan de jeugdopleider Kijkt op naar jeugdopleider Bootst jeugdopleider na
2.4.3. De ontwikkelingsfase 5 tegen 5: 7-9 jaar 5/5
4+K/4+K (7j tot 9j) duiveltjes
U8 U9
Toepassing 2/2 Uitbreiding naar kort spel
Football as a short passing game without off-side rule
BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING Ideale wedstrijdvorm is 5-5 (= enkele ruit) met passafstanden tot ongeveer 10 meter
BASICS B+
TEAMTACTICS B-
• leiden en dribbelen • korte passing • controle op lage bal • doelpoging tot 10m (dichtbij) • doelpoging op lage voorzet • vrij en ingedraaid staan • vrijlopen: aanspeelbaar zijn door vrije ruimte te zoeken • inworp
• druk zetten, duel of remmend wijken • opstelling tussen tegenspeler en doel • korte dekking op korte pass • interceptie of afweren van korte pass
B+ 1. openen breed 2. openen diep 14.infiltratie met bal: leiden of dribbelen (challenge) 15.een doelkans creëren via een individuele actie 21.zo snel mogelijk afwerken bij een werkelijke doelkans
FYSIEK • KRACHT : natuurlijke bewegingen, duelvomen tussen homogene groepen (evenwicht) • LENIGHEID : meest gunstige periode • UITHOUDING : de omvang van de training voldoet • SNELHEID : reactie- en startsnelheid in spelvorm looptechniek enkel observeren en speels scholen • COORDINATIE : lichaamscoördinatie oog-handcoördinatie oog-voetcoördinatie
B5. positieve pressing op de baldrager 11.het duel nooit verliezen : zich nooit laten uitschakelen 12.het duel proberen te winnen bij 100% zekerheid 15.niet laten uitschakelen door een individuele actie in de waarheidszone 21.doelpoging afblokken
MENTAAL • • •
Wordt leergierig Concentratie neemt toe Is bereid om deel uit te maken van een team
2.4.4. De ontwikkelingsfase 8 tegen 8: 9-11 jaar 8/8
7+K/7+K (9 tot 11j) preminiemen
U10 U11 spel
Toepassing 2/2 en 5/5 Uitbreiding naar halflang
Football as a halflong passing game without off-side rule
BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING Ideale wedstrijdvorm is 8-8 (= dubbele ruit) met passafstanden tot ongeveer 20 meter
BASICS B+
TEAMTACTICS B-
• halflange passing • controle op halfhoge bal • doelpoging vanop 15 à 20m (halfver) • doelpoging op halfhoge voorzet • vrijlopen om zelf aanspeelbaar te zijn • steunen • corner + indirecte vrije trap
• speelhoeken afsluiten • korte dekking op halflange pass • interceptie of afweren halflange pass • corner + indirecte vrije trap
B+ 4. ruimte creëren voor zichzelf en het benutten ervan 6. geen "dom" balverlies waardoor de tegenpartij een doelkans krijgt 10.een lijn overslaan bij passing diep (2de graad) 11.infiltratie op het juiste moment (bij ruimte) 12.infiltratie zonder bal : give & go 13.infitratie met bal: geen kans op direct en gevaarlijk balverlies
FYSIEK • KRACHT: spelen met eigen lichaamsgewicht, duelvormen tussen homogene groepen • LENIGHEID: neemt af, dus stimuleren • UITHOUDING: de omvang van de training en andere bewegingselementen (ademhaling!) • SNELHEID: reactie-, startsnelheid en versnellen in spelvorm (recuperatie!) looptechniek verbeteren • COORDINATIE: lichaamscoördinatie oog-handcoördinatie oog-voetcoördinatie
B6. negatieve pressing op de baldrager 7. dekking door dichtste medespeler 10.een meeschuivende doelman (hoge positie) 13.de bal recupereren door interceptie
MENTAAL • • •
Wil zich meten met anderen Kan in teamverband een doel nastreven Is kritisch tegenover eigen prestatie en die van anderen
2.4.5. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (1): 11-15 jaar 10+K/10+K (11j tot 15j) miniemen knapen
11/11 (1)
U12-U13 Toepassing 2/2, 5/5en 8/8 U14-U15 Uitbreiding naar lang spel
Football as a long passing game with off-side rule
BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING Ideale wedstrijdvorm is 11-11 met passafstanden van soms meer dan 30 meter (bij toepassing van de buitenspelregel ontstaat immers veel ruimte tussen verdediging en doel)
BASICS B+
TEAMTACTICS B-
• lange passing • controle op hoge bal • doelpoging vanaf 20m (ver) • doelpoging op hoge voorzet • vrijlopen om een medespeler aanspeelbaar te maken • vrijlopen door diep in de vrije ruimte te lopen (buitenspel omzeilen) • directe vrije trap
• speelhoeken afsluiten • korte dekking op lange pass • interceptie of afweren van lange pass • onderlinge dekking • directe vrije trap
B+ 3. driehoekspel (juiste onderlinge afstanden) 5. ruimte creëren voor medespeler en het benutten ervan 7. zo snel mogelijk de bal nauwkeurig doorspelen 8. een zo hoog mogelijke balsnelheid ontwikkelen 17.subtiele eindpass in de diepte trappen 20.diepte induiken maar opgelet offside 23.balrecuperatie: 1ste actie is dieptegericht 24.diep blijven spelen
FYSIEK • KRACHT: geen specifieke krachttraining, natuurlijke bewegingen, veelzijdigheid, duels tussen homogene groepen • LENIGHEID: grote algemene stijfheid, dus aan werken ! • UITHOUDING: de omvang van de training + korte duurinspanningen met bal (opwarming) ■> 20 seconde regel • SNELHEID: explosief vermogen en maximale snelheid in spelvorm (juiste arbeid/rust verhouding respecteren) looptechniek verbeteren • COORDINATIE: basistechnieken herhalen, zeker op het einde van de fase bij begin van de puberteit (groeisprint)
B1. speelruimte verkleinen: sluiten (35m op 35m) 2. evenredige onderlinge afstand 3. medium blok 4. centrale verdediger dichtst bij het duel bepaalt off-sidelijn 8. geen kruisbeweging met naburige speler maken 9. het schuiven en kantelen van het blok 16.een voorzet beletten 17.een eindpass in de diepte beletten: centrum afsluiten 23.onmiddellijk na balverlies druk zetten en dieptepass verhinderen
MENTAAL • • •
Beoordelingsvermogen stijgt Heeft eigen mening Geldingsdrang neemt toe
2.4.6. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (2): 15-17 jaar 10+K/10+K (15j tot 17j) scholieren
11/11 (2)
U16 Perfectioneren U17
Football as a long passing game with off-side rule
BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING Alle “basics” worden nu tot in de perfectie uitgevoerd. De jeugdspeler voert zijn taak binnen het 14-3-3 spelsysteem bij balbezit en balverlies zo goed mogelijk uit (= teamtactics).
BASICS B+
TEAMTACTICS B-
Vervolmaking via individuele training
B+ 9. diagonale in & out passing naar zwakke zone 16.een voorzet trappen die bruikbaar is vóór doel 18.efficiënte bezetting: 1ste, 2de paal en 11m 19.strikte dekking ontvluchten: snel bewegen 22.de verste spelers lopen zich vrij net vóór balrecuperatie (loshaken/uit blok) 25.in blok spelers : enkelen infiltreren (= SPRINT)
FYSIEK • KRACHT: snelkracht ■> afhankelijk van de morfologie van de speler • LENIGHEID: onderhouden in functie van blessures • UITHOUDING: extensieve en intensieve duurtrainging (geen weerstand!) • SNELHEID: explosief vermogen en maximale snelheid in spelvorm (juiste arbeid/rust verhouding respecteren) looptechniek verbeteren • COORDINATIE: basistechnieken blijven herhalen want door lengtegroei ontstaat verminderde bewegingscontrole
B14.collectieve pressing bij kans op balrecuperatie 18.efficiënte bezetting : 1ste, 2de paal en 11m 19.kortere dekking in waarheidszone (split-vision) 20.geen systematische off-side door stap te zetten 22.een hoge compacte T-vorm (4sp's+K) 24.T-vorm: tegenaanval afremmen 25.niet T-vorm : zo snel mogelijk terug
MENTAAL • • • •
Toont minder zelfvertrouwen Gaat op zoek naar eigen IK Zet zich af tegen normale waarden Moet meer en meer de intentie tonen om te willen winnen en moet daarvoor bepaalde opofferingen willen doen
2.5. Teamtactics in detail De hieronder uitgewerkte teamtactics zijn gebaseerd op een aanvallende spelstijl, spelen in zone en het spelsysteem ‘1-4-3-3’ met de punt van de driehoek van het middenveld gericht naar de aanval. Dit is de keuze van de KBVB als integraal deel van de visie over jeugdopleiding. Het is echter vanzelfsprekend dat het aanleren van het functioneren in ploegverband (TEAMTACTICS) ook een doelstelling is voor een trainer van een senoirselftal. De manier van werken, de methodiek en de thema’s die in deze syllabus aangereikt en besproken worden kunnen ook toegepast worden bij trainingen voor volwassenen. Een aantal veranderingen kunnen echter noodzakelijk zijn. De spelsystemen en hun toepassingen kunnen gebaseerd zijn op verschillende concepten. Een mogelijk voorbeeld is het feit dat bij de volwassenen niemand verplicht is om het spelen in zone toe te passen in al zijn facetten; de prioriteit voor een trainer van een eerste elftal blijft immers winnen.
2.5.1. T1+ Opbouwzone beheersen 2.5.1.1. AANSPEELBAARHEID Er bestaan een aantal teamtactics waarbij initieel de spelers reeds “zo gunstig mogelijk” opgesteld staan, los van de opstelling van de tegenpartij (= aanspeelbaar staan). De 1-4-3-3 veldbezetting laat de spelers toe de volgende 3 principes relatief gemakkelijk uit te voeren. -
Openen: BREED (B+1)
*
Er wordt zo veel mogelijk ruimte in de breedte gecreëerd wanneer 2/5 en 7/11 opengaan tot tegen de zijlijn.
*
De tegenpartij is verplicht om breder te verdedigen waardoor er ook centraal meer ruimte komt.
-
Openen: DIEP (B+2)
*
De werkelijke speelruimte wordt in de diepte zo groot mogelijk gehouden doordat 7/9/11 initieel op de buitenspellijn staan.
*
Hierdoor ontstaat er meer ruimte voor de aanvallers om los te haken, voor de middenvelders om in het middenveld te combineren en voor de flankverdedigers om in te schuiven.
*
Als 7/9/11 op de buitenspellijn opgesteld staan, profiteren ze maximaal van hun hoge positie bij een diepe bal in de rug van de verdediging.
-
Driehoekspel met evenredige onderlinge afstanden (B+3)
*
Het driehoekspel is de basis voor combinatievoetbal want de speler aan de bal heeft steeds 2 afspeelmogelijkheden.
*
Alle onderlinge afstanden zijn ongeveer evenredig aan elkaar en bedragen 15m à 20m wat de ideale passafstand is voor een nauwkeurige balcirculatie.
*
De verdediging staat in boogvorm zodat de diagonale passing tussen centrale verdedigers en flankverdedigers mogelijk is (zie verder).
Na het toepassen van bovenvermelde principes bestaat de kans dat de speler toch niet aanspeelbaar is wegens de verdedigende organisatie van de tegenpartij. De spelers dienen zich dan te verplaatsen i.f.v. de bal, medespelers en tegenspelers om toch tijdens de balcirculatie aanspeelbaar te zijn.
-
Ruimte creëren voor zichzelf en het benutten ervan (B+4)
*
Om uit de dekking van de tegenpartij te komen en aldus aanspeelbaar te zijn, beweegt de speler waardoor hij zijn rechtstreekse tegenspeler verplicht om te kiezen tussen volgen (=doordekken) of positie houden (=blijven). Als de tegenspeler niet volgt, wordt de speler aanspeelbaar. Volgt de tegenspeler wel, dan voert de speler zo snel mogelijk een beweging uit in tegenovergestelde richting, nl ‘loshaken en daarna diepgaan’ of ‘diepgaan en daarna loshaken’. Dit betekent dat de speler eerst van de bal weggaat en nadien naar de bal toekomt of omgekeerd. De tegenspeler reageert op de eerste beweging en wordt nadien tegenvoets genomen door de 2de beweging die in tegenovergestelde richting uitgevoerd wordt. Op dit moment wordt de speler eveneens aanspeelbaar. De speler maakt dus een vooraktie om los te komen van zijn rechtstreekse tegenspeler en aanspeelbaar te zijn.
*
Deze beweging is belangrijk voor 7, 9, 10 en 11 want zij staan hoog opgesteld en worden meestal kort gedekt door de tegenpartij. 7 en 11 zoeken afwisselend de ruimte op die er is tussen 2/5 en 7/11 en tussen de buitenspellijn en het vijandig doel.
*
De beweging naar de bal toe gebeurt niet recht naar de bal maar diagonaal zodat bij de balaanname het indraaien naar doel tegenpartij gemakkelijker verloopt.
-
Ruimte creëren voor medespeler en het benutten ervan (B+5)
*
De 7, 9, 10 en 11 bewegen niet alleen om zelf aanspeelbaar te worden maar ook om ruimte te creëren voor een medespeler. Ruimte voor een medespeler moet gecreëerd worden in de zone die beheerst wordt door de tegenpartij (=sterke zone). Door de beweging van de ene speler en de reactie daarop van een tegenspeler ontstaat toch ruimte waar een medespeler gebruik kan van maken: - bv op de flank door 7 of 11 waarbij de flankverdediger door mee te gaan met 7/11 ruimte weggeeft waarin 10 of 9 kan duiken; - bv centraal door 9 waarbij een doordekkende centrale verdediger ruimte weggeeft in het centrum waar 7/11 of 10 induikt.
2.5.1.2. BALCIRCULATIE Een vlotte balcirculatie is geen doel maar een middel om te komen tot dieptespel en tot kansen creëren. De tegenpartij belet door een goede blokvorming, pressing op de balbezitter en onderlinge dekking dat er niet diep kan gespeeld worden. Door een efficiënte balcirculatie wordt toch een oplossing om diep te spelen gevonden. De volgende richtlijnen laten een dergelijke balcirculatie toe. -
Geen “dom”balverlies waardoor de tegenpartij een doelkans krijgt (B +6)
*
Een verantwoorde balcirculatie is er één waarbij geen balverlies geleden wordt in bepaalde zones waardoor de tegenpartij plots gevaarlijk wordt, nl de eigen waarheidszone en de centrale zone op de eigen helft.
*
Passes naar een medespeler die onder druk staat en zeer korte passes (5m) dienen vermeden te worden want de kans op balverlies is te groot.
*
Passes die gegeven worden van het centrum naar de flank zijn minder gevaarlijk dan van de flank naar het centrum. De tegenpartij kan immers gevaarlijker de tegenaanval inzetten bij balrecuperatie centraal dan op de flank.
*
Diagonaal vooruit is minder gevaarlijk en bovendien efficiënter ten gevolge de terreinwinst dan laterale passes want bij een interceptie van een latere pass zijn beide spelers uitgeschakeld.
*
Een verticale pass van 3 naar 6 of van 4 naar 8 is ook gevaarlijk omdat 6/8 met de rug naar de jagende speler de bal moet aannemen.
*
Bij te veel risico op balverlies (= te veel druk op speler aan de bal) dient de bal ontzet te worden naar een zone waar er geen direct doelgevaar mogelijk is, nl de verdedigende flankzones van de tegenpartij. Bv. 2/5 trapt een lange bal diep langs de lijn i.p.v. naar de 6/8 te spelen; 3 en 4 speelt diagonaal diep in de hoek.
-
Zo snel mogelijk de bal nauwkeurig doorspelen (B+7)
*
De balcirculatie waarbij in 1 tijd gespeeld wordt, is de snelste maar ook de moeilijkste.
*
In 2 tijden de bal rond spelen, nl controle - pass, verloopt veel nauwkeuriger en is bijna even snel als in 1 tijd spelen op voorwaarde dat de tijd tussen de balaanname en de pass zo klein mogelijk is.
*
De richting van de balaanname dient in functie van de verderzetting van de opbouw te gebeuren (zie basics gerichte balcontrole). Het juist ingedraaid staan laat een snelle balcirculatie toe.
*
Een slechte inspeelpass dient eerst nauwkeurig gecontroleerd te worden vooraleer door te spelen. Op dit moment is het behouden van de bal belangrijker dan het ontwikkelen van een hoge balcirculatie.
-
Een zo hoog mogelijke balsnelheid ontwikkelen (B+8)
*
De snelheid van de bal wordt zo hoog mogelijk gehouden als de bal hard en juist ingespeeld wordt naar de passontvanger die in de beste omstandigheden kan verder spelen (Zie basics passing: juiste balsnelheid/juiste voet/in de loop/over de grond).
-
Diagonale IN & OUT passing naar de zwakke zone van de tegenpartij (B +9)
*
In & out passing betekent dat wanneer de bal zich op de flank bevindt, de oplossing centraal wordt gezocht. Als de bal centraal is, wordt de oplossing op de flank gezocht. Concreet betekent dit dat de volgende passen aangewezen zijn: 2 naar 9/10 (diagonaal vooruit) of 2 naar 1/3 (diagonaal achteruit).
*
Een diagonale passing vooruit is niet alleen efficiënt (terreinwinst) maar laat de passontvanger ook toe zich net vóór de balaanname in te draaien en verkleint de kans op gevaarlijk balverlies.
*
Een diagonale passing achteruit kan een goede voorbereidende pass zijn tot een snelle vleugelverandering want de passontvanger ziet het spel voor zich en staat minder onder druk. Vandaar dat de flankverdedigers hoger dienen te staan dan de centrale verdedigers (verdediging staat in boogvorm).
*
Op de sterke zone van de tegenpartij is diep spelen niet mogelijk, op de zwakke zone wel. Het doel is door een snelle balcirculatie en vleugelverandering de bal van de sterke naar de zwakke zone te brengen. Het schuivend defensief blok heeft tijd nodig om zich te verplaatsen en er kunnen bij het schuiven openingen ontstaan.
*
De beste diagonale pass is deze waarbij een speler in dezelfde linie wordt overgeslaan of waarbij een linie wordt overgeslaan. 3 naar 5/11, 4 naar 2/7, 2/5 naar 9/10, 6/8 naar 7/9/11.
*
Als een linie wordt overgeslaan, leidt balverlies zelden tot een gevaarlijke tegenaanval aangezien de speler die werd overgeslaan (bv 6/8) zich na balverlies tussen de bal en het doel bevindt.
-
Bij passing diep een lijn overslaan (B+10)
De beste diagonale passes zijn deze waarbij *
een speler in dezelfde linie wordt overgeslagen vanuit het centrum naar de flank: bv 3 naar 5
*
één of meerdere lijnen worden overgeslagen vanuit het centrum naar de flank (bv 3 naar 11) of van de flank naar het centrum (bv 2 naar 9)
2.5.2. T2+ Infiltratie naar waarheidszone *■ Een goede aanspeelbaarheid en een efficiënte balcirculatie in de opbouwzone moet op een gegeven moment uitmonden in een doelkans. Dit kan gebeuren als een speler van de opbouwzone tot in de waarheidszone infiltreert. Deze infiltratie kan met of zonder de bal gebeuren en heeft tot doel numeriek sterker te staan in de waarheidszone. We onderscheiden het gepast inschuiven van opkomende spelers en het uitschakelen van een middenvelder of verdediger door een individuele actie of 1-2 beweging. De volgende teamtactics zijn hierbij van toepassing. -
Wanneer infiltreren: RUIMTE + OP HET JUISTE MOMENT(B+11)
*
“Ruimte” betekent dat er in die zone geen of weinig tegenspelers zijn. Door in te schuiven in die ruimte ontstaat daar numeriek een voordelige situatie.
*
De infiltratie moet ook op het juiste moment gebeuren in functie van het kunnen krijgen van de pass in gunstige omstandigheden. Als de speler zijn infiltratie te vroeg inzet, kan dit bij de tegenspeler een reactie uitlokken waardoor de bal niet meer in goede omstandigheden kan gespeeld worden. Zet de speler zijn infiltratie te laat in dan kan hij bv onvoldoende in steun komen van speler die de bal ontvangen heeft.
-
Infiltratie zonder bal: GIVE & GO (B+12)
*
Na de pass beweegt de passgever onmiddellijk en snel richting doel. De speler profiteert van het feit dat zijn rechtstreekse tegenspeler afgeleid wordt door de pass en hem even uit het oog verliest. Als de bal teruggespeeld wordt krijgen we een 1-2 beweging.
-
Infiltratie met bal : geen kans op onmiddellijk en/of gevaarlijk balverlies (B+13)
*
Een infiltratie met bal aan de voet richting doel leidt tot terreinwinst terwijl de ploeg in balbezit blijft.
*
Een infiltratie met bal is slechts verantwoord als dit niet onmiddellijk tot gevaarlijk balverlies leidt. De ploeg moet immers in staat zijn bij een infiltratie een minimale verdedigende organisatie in te nemen. Bv 6 infiltreert en 8 denkt verdedigend door wat naar rechts te schuiven.
-
Infiltratie met bal : leiden of dribbel: CHALLENGE (B+14)
*
“Challenge” bij het leiden of dribbelen betekent dat de speler aan de bal een tegenspeler opzoekt met als doel deze uit te schakelen of een medespeler vrij te spelen. Bv de oprukkende 2 zoekt de tegenspeler van 7 op (op zijn rechterkant) om afhankelijk van zijn beweging hem uit te schakelen of 7 vrij te spelen.
2.5.3. T3+ Waarheidszone beheersen Eens de bal in de waarheidszone komt, tracht de ploeg een doelkans te creëren en te scoren. Doelkansen en doelpunten worden gecreëerd ten gevolge van: - een doelpoging bij werkelijke doelkans: van dichtbij of vanop afstand - een individuele actie waarbij verdediger en/of keeper wordt uitgeschakeld - een juiste eindpass in de diepte naar een insnijdende medespeler - een juiste voorzet naar een medespeler die juist positie kiest vóór doel en aanspeelbaar is. Bij dergelijke verschillende spelsituaties zijn de volgende principes van toepassing. -
Een doelkans creëren via een individuele actie (B+15)
*
Door één of meerdere tegenspelers d.m.v. een dribbel uit te schakelen, kan de speler aan de bal tot een doelkans komen. Een doelgerichte dribbel is nodig om niemand na het uitschakelen te laten terugkomen.
*
Een individuele actie om zelf de doelkans te creëren is verantwoord als op het ogenblik van de dribbel er in de waarheidszone niemand in betere omstandigheden opgesteld staat en als de speler aan de bal zelf (nog) niet naar doel kan trappen.
-
Een voorzet trappen die bruikbaar is voor een speler vóór doel (B+16)
Er zijn 3 verschillende soorten voorzetten te onderscheiden: 1. Ofwel leiden tot aan de achterlijn en dan 45° achteruit passen over de grond naar een inlopende speler (lage voorzet) 2. Ofwel een voorzet trappen (bij voorkeur over de grond) tussen de verdediging en het doel (buiten bereik van de keeper) als er voldoende ruimte is hiertussen 3. Ofwel een harde gestrekte voorzet trappen naar speler vóór doel. Afhankelijk van de positie van de medespeler kan die bal getrapt worden naar de 1 ste paal, het centrum of de 2de paal of bij te veel druk kan de speler de bal zelfs blind voor doel brengen. De ideale zone vanwaar een dergelijke voorzet vertrekt, is de zone tussen backlijn en zijlijn. -
Subtiele eindpass in de diepte (B+17)
*
Een subtiele pass in de ruimte tussen buitenspellijn en doel schakelt 1 of meerdere tegenspelers uit en brengt een medespeler alleen vóór doel. De pass kan zowel tussendoor over de grond of in de hoogte over de laatste lijn gespeeld worden.
*
De eindpass in de diepte is subtiel als die niet te hard getrapt wordt zodat de bal buiten het actiegebied van de uitkomende keeper blijft.
*
Het subtiele van de eindpass ligt ook in het feit dat de pass op het juiste moment naar een diepgaande medespeler gegeven moet worden. Als die pass te laat vertrekt, ontvangt die medespeler de bal in buitenspelpositie.
-
Efficiënte bezetting: 1ste - 2de paal en 16m (B+18)
*
De verschillende zones vóór doel moeten ingenomen zijn wanneer er een voorzet getrapt wordt. Dat houdt ook in dat er geen 2 spelers naar dezelfde zone inlopen.
*
De 1ste paal is meestal voor de 9; de 2 de paal voor de insnijdende flankaanvaller. Deze 7 of 11 dient dus op het juiste moment in te snijden om enerzijds op tijd bij de voorzet te komen en anderzijds zo lang mogelijk buiten het gezichtsveld van de verdediger en de doelman te blijven.
*
De centrale zone rond de 16m wordt door 1 of 2 spelers ingenomen, nl de 10 en 6 of 8 indien de bal teruggelegd wordt (45° voorzet of 2de bal).
-
Strikte dekking ontvluchten: snel bewegen! (B+19)
*
Aangezien de speler in de waarheidszone kort door zijn tegenspeler wordt gedekt, zal hij pas aanspeelbaar zijn als hij op het juiste moment snel en juist beweegt.
*
Deze snelle vrijloopbeweging bestaat uit richtings- en snelheidsveranderingen.
-
Diepte induiken maar opgelet off-side (B+20)
*
Op het juiste moment (randje buitenspel) loopt er iemand diep als de speler aan de bal de pass tussendoor kan geven.
*
Om de buitenspelval te omzeilen zal dit vrijlopen zelfs diagonaal of lateraal moeten gebeuren.
-
Zo snel mogelijk afwerken bij werkelijke doelkans (B+21)
*
De speler aan de bal trapt in 1 tijd of na een korte nauwkeurige balaanname naar doel als hij zich kortbij het doel bevindt waardoor de tegenspeler de trap niet kan afblokken.
*
Als de omstandigheden om te trappen gunstig zijn en de kans om te scoren reëel is, kan de baldrager besluiten zijn kans te wagen vanop afstand. Bv bij te weinig druk en/of een terugkerende bal.
2.5.4. T4+ Gevaarlijke tegenaanval opzetten Een gevaarlijke tegenaanval wordt reeds voorbereid tijdens het moment voorafgaand aan de balrecuperatie. Deze offensieve anticipatie is een belangrijke voorwaarde om een succesvolle tegenaanval in te zetten. Als de bal gerecupereerd wordt, moet de ploeg proberen zo snel mogelijk gebruik te maken van de relatieve defensieve zwakte die er kan ontstaan bij de tegenpartij. Bij een tegenaanval is het de bedoeling zo snel mogelijk in de waarheidszone van de tegenpartij te geraken aangezien de tegenpartij zich zo snel mogelijk na balrecuperatie tracht te organiseren. Is er echter geen kans op een gevaarlijke tegenaanval, dan kiest de ploeg voor een verzorgde opbouw (zie T1+). Om succesvol een tegenaanval in te zetten, zijn volgende teamtactics belangrijk. -
De verste spelers lopen zich vrij (loshaken/uit blok) (B+22)
*
Als de kans op balrecuperatie reëel is, zetten 1 of meerdere spelers reeds hun loopbeweging in functie van een mogelijke tegenaanval. Deze spelers denken reeds aanvallend bij balbezit van de tegenpartij en trachten het moment van balrecuperatie goed aan te voelen.
*
Er kan afhankelijk van de situatie een loshaakbeweging gemaakt worden om de speler die de bal recupereert een aanspeelpunt in de diepte te geven (bv 9/10) of er kan een verplaatsing gemaakt worden waarbij de speler zijn positie in het defensief blok verlaat en maximaal open en diep (zie teamtactic nr 1 en 2) gaat. Deze beweging gebeurt bv door de flankaanvaller die zich het verst van de bal bevindt waardoor met 1 kruispass richting 7 of 11 de restverdediging van de tegenpartij uitgeschakeld kan worden.
-
Balrecuperatie: 1ste actie is DIEP (B+23)
*
De speler die de bal recupereert, zet de tegenaanval in door zelf onmiddellijk diep te spelen of door een korte pass achteruit te geven naar een medespeler die diep speelt.
*
Als er beslist wordt om een tegenaanval in te zetten, is het belangrijk dat er geen onmiddellijk balverlies geleden wordt.
*
Een nauwkeurige interceptiepass in de diepte biedt veel kans op succes omdat dit de snelste vorm van omschakelen is (interceptie is tegelijkertijd de pass).
*
De 1ste actie in de diepte kan ook een infiltratie zijn waarbij de speler aan de bal zo snel mogelijk terreinwinst boekt.
-
DIEP blijven spelen (B+24)
*
Bij het spelen van de tegenaanval moet belet worden dat tegenspelers terugkomen. Vandaar dat na de 1ste actie de intentie er moet zijn om diep te blijven spelen (direct of indirect na een korte pass achteruit).
-
In blok spelers: enkelen infiltreren (=SPRINT) (B+25)
*
Een aantal spelers sprinten mee naar voor om eveneens in de waarheidszone te komen. Hierdoor kan er daar een numeriek voordelige situatie ontstaan.
2.5.5. T1- Zone bal - doel beheersen 2.5.5.1. BLOKVORMING De vorming van een defensief blok zonder dat spelers onderling kruisen, is een belangrijk principe wanneer men opteert voor zonevoetbal. Zodra de tegenpartij de bal heeft, wordt de balbezitter onder druk gezet en stellen de andere spelers zich zodanig op dat de speelruimte van de tegenpartij verkleint en dat er geen gevaarlijke dieptepass richting eigen waarheidszone gegeven wordt. Hiervoor dienen er een aantal belangrijke principes nageleefd te worden -
35m op 35m: speelruimte verkleinen (= SLUITEN) (B1)
*
Als de tegenpartij de bal heeft, tracht de ploeg de werkelijke speelruimte voor de tegenpartij te beperken. Het beperken van de speelruimte betekent dat de tegenpartij belet wordt om via een verzorgde opbouw de waarheidszone binnen te dringen.
*
Dit blok moet breed (30 à 35 meter) genoeg zijn want het moet steeds in staat zijn om de zone bal - doel te beheersen. Hiervoor moet het zich verplaatsen wanneer de bal door de tegenpartij rondgespeeld wordt en bij een snelle vleugelverandering moet de gevaarlijke dieptepass of infiltratie kunnen belet worden.
*
Dit blok moet diep (30 à 35m) genoeg zijn om niet verrast te worden door een hoge diepe bal achter de verdedigingslinie
-
Evenredige onderlinge afstanden (compact blok) (B-2)
*
De afstanden tussen de spelers onderling bedragen ongeveer 10 à 20m waardoor er steeds druk op de balbezitter kan gezet worden en er moeilijker een gevaarlijke dieptepass kan gegeven worden. Er dient vermeden te worden dat 2 spelers nagenoeg dezelfde zone innemen of kruisen want hierdoor zal er in een andere zone meer ruimte ontstaan.
*
Deze onderlinge afstanden verkleinen naar gelang de speler dichter bij de bal is, de bal dichter bij het doel is of zich meer centraal bevindt.
-
Medium blok: de middenvelders bevinden zich t.h.v. de middellijn (B-3)
*
Het blok kan hoog (high), laag (low) of tussen de 2 geplaatst worden. Als het blok hoog geplaatst wordt, kan er enerzijds hoog druk gezet worden waardoor de tegenpartij ver van het eigen doel gehouden wordt en de bal hoog kan gerecupereerd
worden, maar ontstaat er anderzijds veel ruimte in de rug van de verdediging. Bij een laag blok is er weinig ruimte in de rug, maar wordt laag druk gezet op de balbezitter waardoor de tegenpartij vrij dicht tot bij het doel kan opbouwen. Bij een medium blok wordt er enerzijds voldoende hoog druk gezet en wordt er niet al te veel ruimte in de rug weggegeven. *
Tijdens het spelen van een wedstrijd zal de positie van het blok wisselen van laag naar hoog en omgekeerd. Kiezen voor een medium-blok betekent dat de gemiddelde positie van de middenvelders zich ter hoogte van de middellijn situeert.
-
Centrale verdediger die zich het dichtst bij het duel bevindt, bepaalt de off-side lijn (B-4)
*
Er moet steeds 1 speler in dekking staan van de medespeler die in duel gaat. Als bv de RFV (2) het duel aangaat met de LFA (11) van de tegenpartij wordt de dekking verzekerd door de RCV (3). Om de speelruimte in het blok zo klein mogelijk te maken, bepaalt die speler ook de buitenspellijn.
*
Het vormen van een schuine diagonaal van 3 of 4 verdedigers raden we af omdat de ruimte zowel in het blok als in de rug van de verdedigers waar een speler kan induiken groter is.
2.5.5.2. GEVAARLIJKE DIEPTEPASS VERHINDEREN Wanneer de tegenpartij de bal rondspeelt, zal het compacte blok zich in functie van de bal moeten verplaatsen, om samen met een goede pressing de gevaarlijke dieptepass te beletten. Wordt er toch eens een diepe bal over of tussen de laatste lijn getrapt, zal de keeper eveneens een belangrijke taak hebben om doelgevaar te voorkomen. Een aantal teamprincipes dienen aldus in acht genomen te worden om gevaarlijke dieptepassen te verhinderen. -
Positieve pressing op de baldrager (B 5)
*
Er dient steeds druk op de balbezitter gezet te worden door een speler die zich opstelt tussen de bal en het eigen doel.
*
Hoe dichter bij doel, hoe agressiever de druk op de balbezitter.
*
Om steeds een speler druk te kunnen laten zetten, dient er een compact blok gevormd te worden en dient de speler naar de passontvanger te bewegen zodra de pass vertrekt.
*
Druk zetten heeft als eerste doel het beletten dat de baldrager een gevaarlijke pass in de diepte kan geven. Het is geen must dat de drukzettende speler de bal afneemt.
-
Negatieve pressing op de baldrager (B 6)
*
Een uitgeschakelde speler zet druk in de rug van de speler aan de bal. Bv 11 zet druk in de rug van infiltrerende RFV van de tegenpartij. Een dergelijke druk verplicht de speler aan de bal om snel te beslissen en te spelen wat balverlies tot gevolg kan hebben.
*
De speler die negatieve druk zet, kan ook de bal veroveren als de balbezitter die bijvoorbeeld niet opgemerkt heeft.
-
De dekking door de dichtste medespeler(s) (B 7)
*
Een goede dekking op de medespeler die de balbezitter aanvalt, laat toe dat de bal niet diagonaal diep kan gespeeld worden.
*
De afstand van de dekkinggevende speler mag niet te klein zijn om te kunnen reageren op een mogelijke dieptepass. De afstand mag ook niet te groot zijn want het geven van dekking heeft ook als doel de balbezitter onder druk te zetten wanneer die zijn rechtstreekse tegenspeler heeft uitgeschakeld.
-
Geen kruisbeweging met naburige speler maken (B 8)
*
Naburige spelers kruisen niet maar blijven in hun eigen zone om te vermijden dat er ruimte in het blok ontstaat.
*
Speler die dekking gaf, zet de speler aan de bal onmiddellijk onder druk wanneer 2 spelers van de tegenpartij elkaar kruisen en de speler aan de bal in zijn zone komt.
-
Het schuiven en kantelen van het blok (B 9)
*
Om te beletten dat de tegenpartij een gevaarlijke dieptepass kan geven, dient het blok steeds een laterale verplaatsing te maken wanneer de tegenpartij de bal rondspeelt van de ene kant naar de andere (= schuiven).
*
Het blok maakt ook een kantelende beweging wanneer de bal van de ene flank naar de andere gespeeld wordt. Als de bal zich op de rechterkant van de tegenpartij bevindt, zal de linkerflankverdediger (5) hoger opgesteld staan dan de rechterflankverdediger (2). Wanneer de bal zich op de andere flank bevindt, zal de rechterflankverdediger hoger staan dan de linkerflankverdediger. Het blok verplaatst zich dus als een ruitenwisser van rechts naar links en omgekeerd.
-
Een meeschuivende doelman (hoge positie) (B 10)
*
De doelman neemt de taak van de klassieke libero over.
*
De doelman speelt zo ver mogelijk van de doellijn waardoor zijn actiegebied vergroot waarbinnen hij een dieptepass kan onderscheppen. Zo ver mogelijk betekent dat hij zich niet laat verrassen door een mogelijke lobbal.
*
De positie van de doelman is afhankelijk van de hoogte van de laatste lijn. Hoe hoger die laatste lijn, hoe verder de doelman vóór zijn doel staat.
2.5.6. T2- Recuperatie van de bal Als het defensief blok op een efficiënte manier schuift en kantelt waarbij een goede pressing op de balbezitter wordt toegepast, kan de tegenpartij de bal nog steeds rondspelen. Als de gelegenheid zich voordoet, dient de ploeg over te gaan tot het recupereren van de bal om terug in balbezit te komen. Om tot het recupereren van de bal te komen, zijn de volgende teamtactics belangrijk: -
Het duel NOOIT verliezen: zich nooit laten uitschakelen (B11)
*
De speler die het duel aangaat, doet dit niet alleen om de gevaarlijke dieptepass te beletten maar ook met het doel de bal af te nemen indien dit mogelijk is.
*
Gunstige situaties om de bal af te nemen, ontstaan wanneer de bal te ver van de voet van de tegenspeler is (bv. bij slechte balaanname van pass of bij slechte dribbel)
*
Als de speler beslist de bal af te nemen door tackle, moet hij 100% zeker zijn de bal te hebben. Het duel mag hij nooit verliezen want dan moeten andere spelers schuiven en kunnen er openingen in het blok ontstaan.
-
Het duel proberen winnen bij 100% zekerheid (B 12)
*
Gunstige situaties om de bal af te nemen, ontstaan wanneer de bal te ver van de voet is (slechte controle of dribbel).
*
Speler kiest slechts voor een tackle bij 100% zekerheid.
*
Bij tackling tracht de speler indien mogelijk in balbezit te komen.
-
De bal recupereren door interceptie (B 13)
*
Door een juiste en agressieve pressing op de balbezitter en door een compacte blokvorming, komt de speler aan de bal onder druk te staan en zijn de afspeelmogelijkheden beperkt. Hierdoor ontstaat de kans op slechte passen. De spelers in het blok zijn steeds attent om een dergelijke slechte pass te onderscheppen.
*
Als een speler er in slaagt om een slechte pass te onderscheppen, is de situatie gunstig om de tegenaanval te spelen omdat de speler die de pass onderschept het spel voor zich heeft en er meestal 2 tegenspelers uitgeschakeld zijn, nl de passgever en de tegenspeler naar wie de bal ging.
-
Collectieve pressing bij kans op balrecuperatie (B 14)
*
Bij een collectieve pressing gaan meerdere spelers zich verplaatsen met als doel te komen tot balrecuperatie. De speler die in duel gaat met de balbezitter, gaat dit nog agressiever doen, terwijl de spelers rondom bijsluiten waardoor de balbezitter omsingeld geraakt en geen afspeelmogelijkheden heeft, wat leidt tot balverlies. De balbezitter wordt als het ware versmacht door de collectieve pressing.
*
Er wordt slechts over gegaan tot collectieve pressing als de omstandigheden gunstig zijn: het blok is goed gevormd, de druk op de balbezitter is aanwezig en de balbezitter bevindt zich in ongunstige omstandigheden om de bal door te spelen (bv botsende bal, niet ingedraaid staan, geen gerichte balaanname).
*
Een collectieve pressing centraal in het blok is bijna uitgesloten omdat er te veel spelers nodig zijn om de balbezitter in te sluiten. Als de balbezitter zich echter op de flank ter hoogte van de middellijn bevindt, is hij reeds ingesloten door de zijlijn en dienen minder spelers deel te nemen aan de collectieve pressing.
*
Het inzetten van de collectieve pressing dient op signaal te gebeuren door een speler die de spelsituatie goed kan overschouwen: bv 6 of 8 en in mindere mate 3 of 4 want die staan iets verder van de bal.
*
Het uitvoeren van een goede collectieve pressing houdt steeds een risico in want als de baldrager toch uit de omsingeling geraakt door een individuele actie of een goede pass, zijn meerdere spelers uitgeschakeld.
2.5.7. T3- Waarheidszone beheersen Als de tegenpartij er toch in slaagt om in de waarheidszone binnen te geraken, moeten de volgende principes toegepast worden om te beletten dat de tegenpartij een doelkans krijgt. -
Niet laten uitschakelen door een individuele actie (B 15)
*
In de waarheidszone moet de speler aan de bal zo snel mogelijk aangevallen worden door zijn rechtstreekse tegenspeler terwijl die vermijdt door een dribbel uitgeschakeld te worden en de speler aan de bal alleen voor doel komt.
*
De afstand tot de balbezitter is zo kort mogelijk (= agressieve pressing) om te beletten dat hij vrij naar doel kan trappen. Toch mag die speler niet te dicht aangevallen worden waardoor de verdediger al te gemakkelijk door een dribbel uitgeschakeld wordt. De ideale afstand bij het 1-1 duel bedraagt 2m. De speler laat zich wel niet verrassen door een schijnbeweging door goed naar de bal te kijken en het lichaam niet te draaien wanneer de balbezitter doet alsof hij trapt.
-
Een voorzet beletten (B 16)
*
Iedere voorzet is een potentieel gevaar. Zelfs al is de speler het eerst op de bal, de 2de bal kan gevaarlijk zijn. Er moet dus kost wat kost vermeden worden dat de tegenpartij, eens doorgedrongen op de flank in de waarheidszone, de bal voor doel kan brengen.
*
De speler die druk zet op de tegenspeler aan de bal, kijkt steeds goed naar de bal. Wanneer de balbezitter de intentie heeft de voorzet te trappen, draait hij zijn lichaam niet weg van de bal maar tracht hij zijn voet zo dicht mogelijk bij de bal te zetten waardoor de voorzet kan afgeblokt worden of waardoor hij niet verrast wordt door een schijnbeweging van de trapper.
-
Een eindpass in de diepte beletten : centrum afsluiten (B 17)
*
Om te beletten dat de tegenpartij bij het binnendringen van de waarheidszone een beslissende eindpass in de diepte geeft naar een insnijdende tegenspeler, dient er een zeer agressieve druk op de balbezitter te zijn en dient het centrum goed dichtgezet te worden. De spelers uit de laatste lijn komen dichter bij elkaar zonder dat de flankverdedigers hierin overdrijven waardoor de buitenspelers te gemakkelijk aanspeelbaar worden.
-
Efficiënte bezetting: 1ste - 2de paal en 16m (B18)
*
Als de tegenspeler een voorzet trapt, dienen de zones 1ste, 2de paal en 16m eveneens ingenomen te worden omdat er van daaruit kan gescoord worden.
*
Is er slechts 1 centrale verdediger meer vóór doel, moet die zich meer ter hoogte van de 1ste paal opstellen terwijl de doelman de zone t.h.v. de 2 de paal voor zijn rekening neemt.
-
Kortere dekking: split-vision (bal + tegenspeler) (B 19)
*
In de waarheidszone dient iedere tegenspeler zo kort mogelijk gedekt te worden waarbij ook steeds de bal in de gaten gehouden wordt. De speler heeft zowel de bal als zijn rechtstreekse tegenspeler in het vizier (= split-vision) waarbij hij steeds als eerste bij de bal tracht te zijn als een voorzet getrapt wordt. Geen systematisch off-side door stap te zetten (B 20)
*
Er wordt niet systematisch op buitenspel gespeeld door een stap vooruit te zetten omdat dit een moeilijk te synchroniseren beweging is als de verdediging op lijn speelt.
*
Als er tegenspelers in de diepte duiken, kiest de verdediging om te blijven staan (als de speler zich in buitenspelpositie bevindt voordat de pass vertrekt of als er voldoende druk is op de balbezitter zodat de gevaarlijke dieptepass niet kan komen) of kiest de verdediging om achteruit te lopen als er te weinig druk op de balbezitter is.
-
Doelpoging afblokken (B 21)
*
In de waarheidszone moet absoluut vermeden worden dat een tegenspeler naar doel kan trappen. Iedere trap richting doel kan een doelpunt tot gevolg hebben. De rechtstreekse tegenspeler van de speler die naar doel wil trappen, dient zeer kort bij de bal te zijn op het ogenblik van de trap. Hierdoor kan de doelpoging afgeblokt worden.
*
Het zelfde principe als bij het afblokken van een voorzet geldt hier ook. De speler die de doelpoging afblokt, kijkt naar de bal en draait zijn lichaam niet waardoor hij niet verrast wordt door een schijnbeweging van de trapper.
2.5.8. T4- Gevaarlijke tegenaanval beletten Het beletten van een gevaarlijke tegenaanval wordt reeds voorbereid tijdens het moment voorafgaand aan het balverlies. Deze defensieve anticipatie is een belangrijke voorwaarde om een succesvolle tegenaanval van de tegenpartij te beletten. Als er balverlies geleden wordt, moet de ploeg proberen zo snel mogelijk terug te vallen op een minimale verdedigende organisatie om te beletten dat de tegenpartij in de eigen waarheidszone geraakt. Hiervoor zijn de volgende teamtactics van belang: -
Een hoge compacte T-vorm: restverdediging van minstens 4 spelers + K (B22)
*
Als er bij balverlies een compacte T-vorm aanwezig is, is de kans reëel dat een mogelijke gevaarlijke tegenaanval afgeblokt wordt. Een dergelijke minimale verdedigende organisatie op het ogenblik van balverlies dient steeds door 4 spelers voorbereid te worden. Deze dienen aldus verdedigend te denken bij balbezit (=restverdediging). Een goede coaching door K en CV moet hiertoe bijdragen.
*
Een compacte T-vorm is nodig om te beletten dat een tegenaanval door het centrum kan worden verdergezet.
*
Een hoge positie laat toe om bij balverlies onmiddellijk druk te kunnen zetten op de speler die de bal recupereert of die de tegenaanval inzet. Het is dus belangrijk dat de laatste lijn goed aansluit tijdens het rondspelen van de bal en de T-vom zich lichtjes draait naar de bal toe.
*
Uiteraard dient de doelman bij balcirculatie mee aan te sluiten om van zijn hoge positie te kunnen profiteren als de tegenpartij bij balrecuperatie onmiddellijk een verre diepe bal over de laatste lijn verstuurt.
-
Drukzetten en dieptepass verhinderen (B 23)
*
Bij balverlies zal er indien mogelijk zo snel mogelijk druk gezet worden op de speler die de bal recupereert waardoor de gevaarlijke dieptepass wordt verhinderd.
*
Het druk zetten kan gebeuren door de speler die het duel verliest of door een andere speler die zich na balverlies het dichtst bij de bal bevindt.
-
“T-vorm”: de tegenaanval afremmen (B24)
*
Als er geen onmiddellijke druk op de speler kan gezet worden, zullen de spelers achter de bal (T-vorm) de tegenaanval trachten af te remmen door remmend wijken toe te passen richting eigen doel. Hierdoor wordt belet dat een tegenspeler gevaarlijk diep kan insnijden en zo alleen voor doel komt.
-
“Niet-T-vorm” spelers: zo snel mogelijk in het blok terugkomen (B 25)
*
De spelers die op het ogenblik van balverlies hoger dan de bal staan, moeten zo snel mogelijk teruglopen om in het blok achter de bal te komen.
*
De teruglopende speler die zich het dichtst bij de bal bevindt, tracht ook negatieve druk op de balbezitter te zetten.
2.6. Van jaarplanning naar trainingssessie Uit het bovenstaande zal het al duidelijk zijn dat het een onbegonnen taak is om bij voorbaat jaarplanningen uit te werken die van toepassing zijn voor alle niveaus in het Belgische voetballandschap. Toch wordt van een jeugdopleider gevraagd, en zeker wanneer hij de taak heeft van jeugdcoördinator, om een jaarplanning te maken voor zijn spelersgroep of voor verschillende categorieën. Het spreekt voor zich dat een jaarplanning alleen maar een leidraad kan zijn waarvan, indien nodig, kán en moét afgeweken worden.
2.6.1.
Wanneer jaarplanning voorbereiden?
De jeugdopleider neemt het uitgewerkte opleidingsmodel van de Federale Trainersschool als uitgangspunt welke hij toepast op zijn spelersgroep of voor de spelersgroep waarvoor hij als jeugdcoördinator een planning opstelt. Normaal werkt hij eraan in het tussenseizoen en baseert hij zich op gegevens van de jeugdopleider die de groep het voorbije seizoen onder zijn vleugels had. Deze timing blijkt in het huidige voetbalgebeuren echter steeds moeilijker en moeilijker te volgen gezien het grote verloop van de spelers van het ene voetbalseizoen naar het volgende. Dus is het in de praktijk zeker aangewezen om de eerste trainingen en oefenwedstrijden te gebruiken om een goede analyse te maken van de spelbekwaamheid van de spelers. Het heeft geen enkele zin om een theoretische planning te volgen welke elementen bevatten die te gemakkelijk of te moeilijk zijn voor de speler(s) in kwestie. Verder moet ook rekening worden gehouden met de graad van homogeniteit van de spelersgroep. Vooral op gewestelijk niveau kan dit voor onevenwicht zorgen.
2.6.2.
Voorbeeld jaarplanning basics
Het voorbeeld dat volgt is van toepassing voor de categorie duiveltjes – U9, provinciaal niveau en specifiek gericht naar basics. Het jaar wordt opgedeeld in periodes: van augustus tot en met november en van december tot en met maart. De tweede periode vraagt wat flexibiliteit en zal zeker uitlopen tot in april: •
In december is er de kerstvakantie;
•
De mindere weersomstandigheden in januari en februari kunnen een spelbreker zijn (indoorzaal voorzien!);
•
April is al een maand waar traditioneel veel tornooien georganiseerd worden.
In elke periode worden alle basics aangeleerd die van toepassing zijn voor deze leeftijd. Het spreekt voor zich dat het niet alleen een pure herhaling wordt, maar dat in de tweede periode ook nieuwe variaties op technische vaardigheden aangeboden worden. Het dient ook opgemerkt dat de nadruk vooral ligt op de basics van balbezit.
BASICS Balbezit Vrijlopen
A
B1
U G
->
U S T
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Leiden B18
U S
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen op de flank
B19 B20 ->
speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler wordt niet aangevallen op de flank
Dribbel B23
speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt in 1:1 situatie op de flank, kappen binnen- en buitenkant voet Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken doelpoging dichtbij, schuin gericht komende van de flank BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen op de flank
Duel B40
speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in
B41 ->
gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten speler kan het duel winnen na een goede tackle op de flank Fysieke vaardigheden
Loop ABC Estafettespelen met bal Met richtings – en ritmeveranderingen Snelvoetenwerk met en zonder bal
BASICS Balbezit Vrijlopen
S
B1
E P
->
T E M
Balcontrole B12 B13 ->
R
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Leiden B18
B E
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen Centraal
B19 B20 ->
speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler wordt centraal niet aangevallen
Dribbel B23
speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt centraal in 1:1 situatie, kappen binnen- en buitenkant voet Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken doelpoging dichtbij, centraal gericht BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen centraal
Duel B40
speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in
B41 ->
gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten speler kan het duel winnen na een goede tackle centraal
Remmend wijken B44 B45 B46 ->
speler weet wanneer hij remmend wijken moet toepassen (als hij de bal niet kan afnemen) speler kan de snelheid uit de actie van de tegenspeler halen waardoor speler(s) kunnen terugkeren en druk kunnen zetten speler kan de tegenspeler bij remmend wijken naar buiten duwen actie van tegenpartij door centrum Fysieke vaardigheden
Loop ABC Met richtings - en ritmeveranderingen Snelvoetenwerk met en zonder bal
BASICS Balbezit Vrijlopen
O
B1
K T
->
O
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen Centraal
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
B E
Passing
R
B5 B6
->
speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) naar speler die aanspeelbaar is, over de grond BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen anticiperen op de passing maar geen interceptie mogelijk
Interceptie vóór balcontrole B32 ->
speler weet wanneer hij naar de bal moet gaan om hem te intercepteren anticiperen op de passing met mogelijke interceptie
Korte dekking B48
->
speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt opstelling tussen tegenspeler en doel Fysieke vaardigheden
Specifieke loopcoördinatie Looptechniek Tikspelen
BASICS Balbezit Vrijlopen
N
B1
O V
->
E M B E R
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen diep op de flank
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Passing B5 B6
->
speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) voorzet, over de grond
Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken afwerken op lage voorzet BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen op de flank
Afweren B35
speler kan een korte pass, een mogelijke doelkans of een doelpunt afweren -> afweren van voorzet of doelpoging Korte dekking B48
->
speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt opstelling tussen tegenspeler en doel Fysieke vaardigheden
Specifieke loopcoördinatie Looptechniek Doelspelen
BASICS Balbezit Vrijlopen
D
B1
E C
->
E M B
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Leiden B18
E R
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen op de flank
B19 B20 ->
speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler wordt niet aangevallen op de flank
Dribbel B23 B24 B26 ->
speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken speler komt in 1:1 situatie op de flank, kappen binnen- en buitenkant voet, overstap, enkele schaar
Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken doelpoging dichtbij, schuin gericht komende van de flank BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen op de flank
Duel B40
speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in
B41 ->
gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten speler kan het duel winnen na een goede tackle op de flank Fysieke vaardigheden
Toepassen looptechnieken Loopspelen met bal
BASICS Balbezit Vrijlopen
J
B1
A N
->
U A R
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen Centraal
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Leiden B18
I B19 B20 ->
speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden ruimte centraal overbruggen met de bal aan de voet en onder druk
Dribbel B23 B24 B26 ->
speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken speler komt centraal in 1:1 situatie, kappen binnen- en buitenkant voet, overstap, enkele schaar
Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken doelpoging dichtbij, centraal gericht BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen centraal
Duel B40
speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in
B41 ->
gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten speler kan het duel winnen na een goede tackle centraal
Remmend wijken B44 B45 B46 ->
speler weet wanneer hij remmend wijken moet toepassen (als hij de bal niet kan afnemen) speler kan de snelheid uit de actie van de tegenspeler halen waardoor speler(s) kunnen terugkeren en druk kunnen zetten speler kan de tegenspeler bij remmend wijken naar buiten duwen actie van tegenpartij door centrum Fysieke vaardigheden
Snelvoetenwerk zonder bal Reactiespelen
BASICS Balbezit Vrijlopen
F
B1
E B
->
R U A R I
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen Centraal
Balcontrole B12 B13 ->
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler centraal met tegenspeler die kort dekt, controle naar juiste richting oriënteren
Passing B5 B6
->
speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) naar speler die aanspeelbaar is, over de grond BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen anticiperen op de passing maar geen interceptie mogelijk
Interceptie vóór balcontrole B32 ->
speler weet wanneer hij naar de bal moet gaan om hem te intercepteren anticiperen op de passing met mogelijke interceptie
Korte dekking B48
->
speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt opstelling tussen tegenspeler en doel Fysieke vaardigheden
Snelvoetenwerk met bal Nummerspelen
BASICS Balbezit Vrijlopen
M
B1
A A
->
R
speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen diep op de flank
Balcontrole B12 B13 ->
T
speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand, ingedraaid staan
Passing B5 B6
->
speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) voorzet, over de grond
Doelpoging B27 B28 ->
speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans) speler kan van dichtbij een doelpunt maken afwerken op lage voorzet BASICS Balverlies
Druk zetten B36 B37 ->
speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen op de flank
Afweren B35
speler kan een korte pass, een mogelijke doelkans of een doelpunt afweren -> afweren van voorzet of doelpoging Korte dekking B48
->
speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt opstelling tussen tegenspeler en doel Fysieke vaardigheden
Voetbalspecifieke snelheidsspelen
2.6.3. Trainingssessie Het laatste stukje van de puzzel is voor de jeugdopleider het voorbereiden van de wedstrijd en de trainingssessie. Hoofdstuk 3 legt uit welk denkproces de jeugdopleider kan volgen bij de voorbereiding van een trainingssessie. Dit is voor de jeugdopleider uiteindelijk de dagdagelijkse praktijk waarbij hij er naar streeft de trainingsuren die hij ter beschikking heeft zo efficiënt en functioneel mogelijk te gebruiken.
3. Het denkproces bij het voorbereiden van een trainingssessie Een proces kan gedefinieerd worden als een gebeuren dat een bepaald resultaat produceert en dat uit verschillende stappen bestaat welke in een bepaalde volgorde doorlopen worden. Het productieproces van een auto bijvoorbeeld doorloopt tientallen stappen met als resultaat een voorwerp dat goed bevonden wordt om ons zonder gevaar van plaats A naar B te brengen. Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer zoals hoger beschreven is een ander voorbeeld. Dat proces levert de jeugdvoetballer de nodige kennis en vaardigheden op die hem moet toelaten een plaats te verwerven in het seniorsvoetbal. Ook het geven van trainingen moet procesmatig benaderd worden wil men inhoudelijk tot een zo hoog mogelijke kwaliteit komen. Algemeen schema denkproces Het volgende schema is het algemene schema van het denkproces waarbij aangegeven wordt dat het proces zich steeds herhaalt. Dit proces kan toegepast worden op specifieke trainingssessies maar ook op week- of maand cycli. Immers, na het uitvoeren van een aantal trainingen binnen een thema-blok zal een evaluatie moeten gebeuren om na te gaan of de doelstellingen gehaald zijn. Op basis van het resultaat kan de planning al dan niet aangepast worden.
Specifiek schema denkproces Het meer specifiek schema dat volgt kan gebruikt worden bij de voorbereiding van een specifieke trainingssessie. Stappen 1, 2 en 3 van het proces bepalen vooral het inhoudelijke van de trainingssessie, de volgende stappen vertalen deze inhoud naar oefenstof die de jeugdopleider de speler zal aanbieden op het terrein in de vorm van wedstrijd- en tussenvormen. De verschillende stappen van het denkproces worden in de volgende hoofdstukken meer in detail besproken. De meeste voorbeelden die gegeven worden, komen uit de trainingssessies die in detail uitgewerkt zijn in hoofdstuk 8.5.
4. Analyse van de beginsituatie en probleemstelling Zoals reeds eerder aangegeven is het leerplan een algemeen kader waar bij de clubwerking rekening moet gehouden worden met het niveau waarop de spelers voetballen. De volgende indeling weerspiegelt de huidige indeling van het Belgisch voetbal: niveau 1 eerste nationale en bepaalde ploegen uit tweede nationale als scharnierreeks niveau 2 tweede nationale , derde nationale en vierde nationale als scharnierreeks niveau 3 vierde nationale, eerste provinciale en tweede provinciale als scharnierreeks niveau 4 tweede, derde en vierde provinciale. Het voorbereiden van een trainingssessie begint met het inhoudelijk bepalen van de sessie waarbij de jeugdopleider een duidelijke doelstelling voor ogen heeft. Zijn uitgangspunt daarvoor is ofwel de wedstrijd(en) ofwel een thema uit het opleidingsplan dat de jeugdopleider zijn jeugdspelers wil aanbieden. Het gekozen thema van de training omschrijft hij in de vorm van een probleemstelling. Het feit dat er gekozen wordt om in beide gevallen het trainingsthema te verwoorden als probleemstelling is om de jeugdopleider te verplichten zo specifiek mogelijk te werken. Thema’s die nog te vaak in trainingsmiddens circuleren zoals “pass binnenkant voet” of “lange lob” of “verdedigen bij balbezit tegenpartij” zijn veel te algemeen en verplichten de jeugdopleider nooit tot een grondige analyse en het nauwkeurig bepalen van zijn trainingsdoelstelling. Daarom is het belangrijk dat de jeugdopleider een grondige kennis heeft van de verschillende spelsituaties om die te kunnen aanbieden tijdens de trainingssessies. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat de jeugdopleider weet op welke manier een aanvaller de bal moet controleren naargelang zijn positie en de positie van zijn tegenspeler. Deze theoretische kennis zal hij op het terrein overbrengen door de spelers die verschillende spelsituaties aan te bieden. Probleemstelling De probleemstelling wordt zo concreet en nauwkeurig mogelijk gedefinieerd waarbij de jeugdopleider antwoord geeft op de 4 W’s: 1. Wie is betrokken bij het spelprobleem? Bij spelproblemen die vooral betrekking hebben tot basics zal de bepaling ofwel algemeen zijn (vb. de speler) ofwel gericht naar algemene positiebepalingen (vb. de aanvaller, de middenvelder, de verdediger). Bij teamtactics is de benaming van de spelers specifiek en wordt de functie en elftalnummer van het 1-4-3-3 spelsysteem gebruikt (bv de centrale verdedigers 3 en 4). 2. Wat is het spelprobleem? Het spelprobleem wordt zo specifiek mogelijk omschreven zodat in een volgende stap een gerichte oplossing en specifieke coachingspunten kunnen bepaald worden. In de probleemstelling is het ook aangewezen om het gevolg van het probleem te bepalen ('zodat…' of 'waardoor…'). Dit zal de jeugdopleider helpen in zijn interactie met de jeugdspelers en zodoende bijdragen tot een krachtige leeromgeving. Een probleemstelling vooral gericht op basics omschrijft het niet correct uitvoeren van individuele basistechnieken en –tactieken.
Bij teamtactics is de probleemstelling gericht op meerdere spelers en op het niet correct uitvoeren van één of meerdere hogerbeschreven teamtactics. 3. Waar doet het spelprobleem zich voor? Ook het waar-gedeelte zal de jeugdopleider helpen om zijn thema meer specifiek te omlijnen: Flank of centraal
opbouwzone of waarheidszone
Verdedigend 1/3
Midden 1/3
Aanvallend 1/3.
4. Wanneer stelt het probleem zich? Het wanneer-gedeelte kan uitgedrukt worden als een tijdstip maar het is nog zinvoller om uitdrukkingen te gebruiken die specifiek iets aangeven over de omstandigheden waarin het probleem zich voordoet zoals bv de richting van de bal of de verplaatsing van de speler(s) in kwestie of de positie of handeling van de tegenspeler(s). Voorbeeld basics Het voorbeeld dat volgt valt onder de basic 'vrijlopen' en beschrijft het specifiek probleem van het zich aanbieden van de aanvaller.
Tekening
Beschrijving WIE? De aanvaller (∆6 op de tekening) WAT? Blijft bij zijn tegenspeler staan zodat het spel niet voorwaarts kan verder gezet worden WAAR? In het aanvallend 1/3 WANNEER? Zijn medespeler (∆4 op de tekening) in de opbouw het spel kan verder zetten via voorwaartse passing
Voorbeeld teamtactics Het voorbeeld dat volgt valt onder teamtactics T1+ ‘opbouwzone beheersen – aanspeelbaarheid’ en beschrijft het specifiek probleem van de korte opbouw via de centrale verdedigers.
Tekening
Beschrijving WIE? De centrale verdedigers 3 en 4 WAT? Kunnen door de doelman niet aangespeeld worden waardoor hij altijd de lange bal moet hanteren WAAR? In het verdedigend 1/3 WANNEER? De 3 aanvallers van de tegenpartij met één diepe spits spelen, de verdedigers onder druk zetten en de keeper de bal in de handen heeft
5. Oplossing Voetbal is geen exacte wetenschap en dus zijn voor bepaalde probleemstellingen meerdere oplossingen mogelijk. Analoog aan de probleemstelling wordt de oplossing geformuleerd met de 4 W’s: 1. Wie is betrokken bij het oplossen van het probleem? In principe worden dezelfde spelers van de probleemstelling hernomen maar dit is niet altijd het geval. 2. Wat is de oplossing? Het wat-gedeelte beschrijft het eigenlijke deel van de oplossing en definieert zo specifiek mogelijk wat de speler(s) moet(en) doen om het spelprobleem op te lossen. Het 'zodat'- of 'waardoor'-gedeelte zal hier in de positieve zin uitgedrukt worden. Dit zal de jeugdopleider helpen in zijn evaluatie van de keuzes die de spelers maken op het terrein en resulteren in positieve coaching. De oplossing voor de collectieve spelproblemen is steeds te vinden in de hogervermelde teamtactics. 3. Waar wordt het probleem opgelost? Herhalen vanuit spelprobleem.
4. Wanneer moet het probleem opgelost worden? Herhalen vanuit spelprobleem. Voorbeeld basics De oplossing van de hogerop gedefinieerde probleemstelling gericht naar basics kan er als volgt uitzien:
Tekening
Beschrijving WIE? De aanvaller (∆6 op de tekening) WAT? Sprint diagonaal weg (eventueel na vooractie) van zijn tegenspeler, weg van het doel richting vrije zone zodat hij aanspeelbaar wordt en het spel voorwaarts kan verder gezet worden WAAR? In het aanvallend 1/3 WANNEER? Zijn medespeler (∆4 op de tekening) in de opbouw het spel kan verder zetten via voorwaartse passing
Voorbeeld teamtactics De oplossing van de hogerop gedefinieerde probleemstelling gericht naar teamtactics kan er als volgt uitzien:
Tekening
Beschrijving WIE? De centrale verdedigers 3 en 4 WAT? Schuiven eerst op om nadien diagonaal los te haken waarbij ze een voldoende grote onderlinge afstand innemen (in driehoeksvorm met doelman) waardoor de doelman de kans krijgt “kort” op te bouwen WAAR? In het verdedigend 1/3 WANNEER? De 3 aanvallers van de tegenpartij met één diepe spits spelen, de verdedigers onder druk zetten en de keeper de bal in de handen heeft
6. Coaching De volgende stap is het vertalen van de oplossing naar coaching. Dit is primordiaal en zal in grote mate de inhoudelijke kwaliteit van de trainingssessie bepalen. De jeugdopleider bepaalt de richtlijnen die hij zal toepassen, welke coachingswoorden hij op het terrein zal gebruiken en wanneer spelers mekaar moeten coachen. Ook voor dit onderdeel van het denkproces kunnen de 4 W’s als leidraad gebruikt worden: Wie
de speler(s) die de jeugdopleider coacht
Wat
de richtlijnen en coachingswoorden
Waar
opstelling als jeugdopleider
Wanneer
de coachingsmomenten (eventueel met bevriezen van de spelsituatie).
6.1. Coachingspunt – richtlijn Een coachingspunt of richtlijn is een voetbalinstructie naar de jeugdspeler toe en wordt uitgedrukt in de gebiedende zin. De jeugdopleider gebruikt als referentie de syllabus volgens leeftijdscategorie met richtlijnen voor iedere basic voor dit deel van de voorbereiding. Het staat hem natuurlijk vrij richtlijnen toe te voegen indien hij dit nodig acht. De jeugdopleider nummert de richtlijnen in zijn voorbereiding zodat hij naar deze nummers kan refereren in de voorbereiding van de wedstrijd- en tussenvormen. De volgende richtlijnen zijn van toepassing voor de probleemstelling van ‘vrijlopen’ (basics): Aanvaller 1.
zorg ervoor dat je aanspeelbaar bent waardoor de speler aan de bal naar jou kan passen
2.
word je van dicht gedekt, sprint diagonaal weg op het ogenblik dat speler aan de bal een afspeelmogelijkheid zoekt; eventueel vooraf gegaan door een vooractie (bespelen tegenspeler, schijnbeweging)
3.
kijk naar de speler in balbezit
4.
Als je denkt vrij te staan, laat dit merken (= spreken) aan speler in balbezit
5.
Probeer ingedraaid te staan op het ogenblik dat je de bal toegespeeld krijgt
6.
Probeer de bal zodanig te controleren dat je geen balverlies lijdt en dat hij zo dicht mogelijk bij u blijft
De volgende richtlijnen zijn van toepassing voor de probleemstelling van ‘korte opbouw’ (teamtactics): Posities 3 en 4 (specifieke richtlijnen) 1.
Schuif eerst op wanneer er geen van de 4 verdedigers aanspeelbaar is om zo de aanvallers mee te nemen.
2.
Indien de aanvallers meelopen, haak zo snel mogelijk diagonaal los
3.
Neem een voldoende grote onderlinge afstand in driehoeksstructuur met de keeper zodat de diepe spits van de tegenpartij jullie niet alle drie onder druk kan zetten
Posities 3 en 4 (aanverwante richtlijnen) 4.
Draai open net voor balontvangst zodat je maximaal zicht hebt op het speelveld
5.
Kijk en speel eerst diep, dan lateraal en tenslotte terug op de keeper
Positie keeper (aanverwante richtlijnen) 6.
Neem een snelle beslissing wanneer een centrale verdediger voldoende vrij staat om de opbouw kort te beginnen
7.
Speel de centrale verdediger aan richting binnenkant verste voet, licht in de loop
Posities 2 en 5 (aanverwante richtlijnen) 8.
Schuif eerst op wanneer niemand aanspeelbaar is
9.
Hou positie breed (tegen zijlijn) en hoger dan 3 en 4 (in boogvorm met 3 en 4)
6.2. Coachingswoorden 6.2.1. Voor de jeugdopleider In de continue coaching op het terrein zal de jeugdopleider de richtlijnen toepassen door coachingswoorden te gebruiken. Deze kunnen ook omschreven worden als 'roepwoorden' die onmiddellijk kunnen en moeten begrepen worden door de speler(s). De bovenstaande richtlijnen voor het oplossen van het probleem gericht naar ‘vrijlopen’ (basics) kunnen door de jeugdopleider op het terrein door de volgende coachingswoorden toegepast worden (CO staat voor COACH): Aanvaller 1. CO 2.
CO 3. CO 4. CO 5. CO 6. CO
zorg ervoor dat je aanspeelbaar bent waardoor de speler aan de bal naar jou kan passen → ‘WORD AANSPEELBAAR’ 'LAAT JE ZIEN' Word je van dicht gedekt, sprint diagonaal weg op het ogenblik dat speler aan de bal een afspeelmogelijkheid zoekt; eventueel vooraf gegaan door een vooractie (bespelen tegenspeler, schijnbeweging) → ‘SPRINT (DIAGONAAL) WEG’ 'NIET TE VROEG' kijk naar de speler in balbezit → ‘KIJK NAAR DE BAL’ Als je denkt vrij te staan, laat dit merken (= spreken) aan speler in balbezit →‘LAAT JE HOREN’ ‘TOON WAAR JE DE BAL WIL’ Probeer ingedraaid te staan op het ogenblik dat je de bal toegespeeld krijgt → ‘INGEDRAAID STAAN’ Probeer de bal zodanig te controleren dat je geen balverlies lijdt en dat hij zo dicht mogelijk bij u blijft → ‘BAL DICHT BIJ DE VOET’
Voor de richtlijnen van het probleem ‘korte opbouw’ (teamtactics) : Posities 3 en 4 1. CO 2. CO 3. CO 4. CO 5. CO
Schuif eerst op wanneer er geen van de 4 verdedigers aanspeelbaar is om zo de aanvallers mee te nemen →‘SCHUIF OP’ Indien de aanvallers meelopen, haak zo snel mogelijk diagonaal los →‘HAAK SCHUIN LOS en VRAAG’ Neem een voldoende grote onderlinge afstand in driehoeksstructuur met de keeper zodat de diepe spits van de tegenpartij jullie niet alle drie onder druk kan zetten →‘OPEN/HOGER/LAGER’ Draai open net voor balontvangst zodat je maximaal zicht hebt op het speelveld →‘DRAAI OPEN’ Kijk en speel eerst diep, dan lateraal en tenslotte terug op de keeper →‘DIEP (KIJKEN)’
Positie keeper 6.
Neem een snelle beslissing wanneer een centrale verdediger voldoende vrij staat om de opbouw kort te beginnen CO →‘SNEL’ ‘SPEEL KORT’ 7. Speel de centrale verdediger aan richting binnenkant verste voet, licht in de loop CO →‘HARD’ ‘IN DE LOOP’ Posities 2 en 5 8.
Schuif eerst op wanneer niemand aanspeelbaar is →‘SCHUIF OP’ 9. Hou positie breed (tegen zijlijn) en hoger dan 3 en 4 (in boogvorm met 3 en 4) CO →‘HOGER’ ‘BREED (BLIJVEN)’ CO
Enkele andere voorbeelden: BALBEZIT OPEN
RUG
ZAKKEN DIEP
VOORUIT WEG
ALLEEN
VRAAG
BALVERLIES POSITIE
PRESS
DEKKING
LOS
SCHUIVEN
SLUITEN
REMMEN
DICHTER
6.2.2. Voor de speler De spelers aanleren te coachen op het terrein is een aspect waar de jeugdopleider zo vroeg mogelijk moet mee beginnen. De jeugdopleider moet er immers naar streven dat er een progressie is van 'de jeugdopleider is aan het coachen' naar 'de spelers zijn aan het coachen'. Daarom is het zinvol en noodzakelijk dat de jeugdopleider dit in zijn voorbereiding opneemt. Het dient opgemerkt dat het perfect mogelijk is dat een gedeelte van de coachingswoorden voor de jeugdopleider en de speler dezelfde zijn. Vooral bij richtlijnen gericht naar balverlies komt dit veelvuldig voor. Uit de bovenstaande richtlijnen voor het basics probleem is richtlijn 4 ook van toepassing voor de aanvaller wat betreft coaching naar zijn medespeler toe (SP staat voor SPELER): Aanvaller 4. SP
Als je denkt vrij te staan, laat dit merken (= spreken) aan speler in balbezit →‘GEVEN’
‘IN DE VOET’
Uit de bovenstaande richtlijnen voor het teamtactics probleem is richtlijn 2 ook van toepassing voor de keeper wat betreft coaching naar zijn verdedigers toe (SP staat voor SPELER): Posities 2, 3, 4 en 5 2.
Indien de aanvallers meelopen, haak zo snel mogelijk diagonaal los
SP (keeper→verdedigers) →‘HAAK LOS’
‘OPEN’
Verder is richtlijn 7 van toepassing voor de centrale verdedigers wat betreft coaching naar de keeper toe (SP staat voor SPELER): Positie keeper 7. Speel de centrale verdediger aan richting binnenkant verste voet, licht in de loop SP(verdedigers→keeper) →‘GEEF’
6.3. Voorbereiden stop-help situaties – "Waarom?" Bij het creëren van een krachtige leeromgeving is het hanteren van de stop-help methode op het terrein essentieel. De jeugdopleider stopt de wedstrijdvorm op het juiste moment en start een leergesprek met de spelersgroep. Hij moet absoluut vermijden om onmiddellijk zelf oplossingen en uitleg te geven. Door gerichte vraagstelling laat hij de spelers zelf aan het woord en helpt hij hen met een juiste analyse. Hoewel het geen deel uitmaakt van de formele voorbereiding van een trainingssessie is het zinvol dat de jeugdopleider bij voorbaat nadenkt wanneer hij de wedstrijdvorm kan onderbreken voor een dergelijk leergesprek. Dit zullen natuurlijk de momenten zijn waarbij het vooropgestelde probleem (of bepaalde aspecten ervan) zich voordoet en de speler(s) de juiste oplossing niet kiezen. Hij zal dan beginnen met een vraagstelling → "Waarom …?". Een paar voorbeelden van 'situaties – met vraagstelling' bij de probleemstelling van de basic 'vrijlopen': Wat de jeugdopleider ZIET • De aanvaller blijft bij zijn verdediger staan •
De aanvaller biedt zich wel aan, maar doet dit te vroeg en zonder vooractie, waardoor zijn tegenspeler te gemakkelijk kan anticiperen op de pass van de balbezitter
Wat de jeugdopleider VRAAGT → Waarom kan de speler in de opbouw het spel niet voorwaarts verder zetten? →Waarom kan de tegenspeler van de aanvaller die zich aanbiedt de bal onderscheppen?
En voor de probleemstelling van ‘korte opbouw’ (teamtactics) : Wat de jeugdopleider ZIET
Wat de jeugdopleider VRAAGT
•
De diepe spits van de tegenpartij kan de centrale verdedigers nog steeds onder druk zetten omdat de afstanden tussen de centrale verdedigers te klein is
→Waarom kan de keeper de opbouw niet starten via een centrale verdediger?
•
De centrale verdediger die de bal ontvangt van de keeper staat slecht ingedraaid waardoor hij niet diep kan inspelen
→Waarom kan er niet sneller diep gespeeld worden?
7. Wedstrijdvormen en tussenvormen Nadat het inhoudelijke van de trainingssessie is vastgelegd bepaalt de jeugdopleider welke oefenstof hij zijn spelers zal aanbieden. De opleidingsvisie van de KBVB voor dit onderdeel is gebaseerd op de wetten van transfer, geleidelijkheid en herhaling. De wet van de transfer in het domein van het motorisch leren stelt dat een verworven vaardigheid in de uitvoering van een geheel van activiteiten (de training) slechts in een nieuw geheel (de wedstrijd) kan overgebracht worden als een zo groot mogelijk aantal overeenkomsten tussen de 2 situaties bestaan. Vanuit deze stelling is het aangewezen om spelsituaties te trainen door middel van wedstrijdvormen. Immers, bij het aanleren van vaardigheden via geïsoleerde vormen is de kans reëel dat de spelers ze in de wedstrijd niet kunnen uitvoeren omdat ze de spelsituatie niet herkennen. De wet van geleidelijkheid bepaalt dat het aangeleerde niet te complex mag zijn maar juist op het niveau van de speler zodat hij de oefenvormen met volle vertrouwen kan uitvoeren. Op die manier zal hij steeds plezier in het spelletje hebben en gemotiveerd blijven om progressie te maken. Tijdens de competitiewedstrijd is het soms duidelijk dat de speler de richtlijnen niet kan uitvoeren omdat die wedstrijdsituatie voor hem te complex is. Dit traint de jeugdopleider door middel van wedstrijdvormen die minder complex zijn dan in de wedstrijd. Soms is de aangeboden wedstrijdvorm nog te complex om de technische handeling juist uit te voeren (bv wreeftrap). Dit traint de jeugdopleider door middel van tussenvormen die nog meer eenvoudige leersituaties aanbieden in meer geïsoleerde omstandigheden. De wet van herhaling bepaalt dat de speler alleen zijn niveau kan verhogen en tot bepaalde automatismen kan komen wanneer hij reeds aangeleerde vaardigheden regelmatig herhaalt. Dit betekent voor de jeugdopleider dat hij tijdens de trainingen identieke spelsituaties regelmatig laat terugkomen door middel van wedstrijdvormen. Technische vaardigheden die soms te weinig aan bod komen in de wedstrijdvorm (bv kopspel, brossage) laat de jeugdopleider regelmatig herhalen door middel van tussenvormen die specifieke leersituaties aanbieden in meer geïsoleerde omstandigheden. Tot slot van deze inleiding is het belangrijk te noteren dat in deze syllabus de opbouw van de trainingssessie naar wedstrijdvormen en tussenvormen strak afgelijnd is. De praktijk vraagt evenwel soms meer flexibiliteit: -> Het aanbieden van een wedstrijdvorm onmiddellijk na de opwarming en juist voor de cooling down is binnen de methode een absolute must -> Een 3de en 4de wedstrijdvorm wordt, indien mogelijk, tussenin aangeboden maar is afhankelijk van de beschikbare tijdsduur van de training en van het leerproces van de spelers -> De keuze van de wedstrijdvorm wordt eveneens bepaald door de weersomstandigheden, de beschikbaarheid van de spelers en de beschikbaarheid van het terrein.
7.1. Wedstrijdvormen De wedstrijdvormen worden gekozen in functie van het oplossen van het spelprobleem. Ook hier kunnen de 4 W’s helpen: Wie
de speler(s)
Wat
identiek karakter van het probleem en oplossing in wedstrijd en training
Waar
plaats en grootte van het terrein
Wanneer
identiek tijdstip en omstandigheden dat het probleem en oplossing zich in wedstrijd en training voordoet
Dit vertaalt zich in 4 variabelen: (1) identiteit van de speler(s), (2) aantal spelers die spelen in een numerieke gelijkheid/ongelijkheid, (3) de veldbezetting (symmetrisch, asymmetrisch), (4) de afmetingen van het terrein. Ook zal de jeugdopleider rekening houden met de psychomotorische rijpheid en de fysieke mogelijkheden van de speler. Verder gaat de jeugdopleider in zijn keuze van wedstrijdvormen systematisch te werk: 1. Bepalen van de meest vereenvoudigde wedstrijdvorm; 2. Klimming in moeilijkheidsgraad; 3. Keuze van methodiek en organisatie.
7.1.1. De meest vereenvoudigde wedstrijdvorm De term ‘meest vereenvoudigde wedstrijdvorm’ kan omschreven worden als de wedstrijdvorm waarbij het probleem zo vaak mogelijk aan bod komt en de speler(s) in kwestie het relatief gemakkelijk kan oplossen. Bij het bepalen van de meest vereenvoudigde wedstrijdvorm zijn er geen regels die leiden naar de enige en juiste keuze. Voetbal is immers geen wetenschap en soms zijn meerdere composities te verantwoorden. Toch zijn er een aantal richtlijnen en bedenkingen die kunnen helpen om tot een verantwoorde keuze te komen. Eerst bepaalt de jeugdopleider het aantal spelers van de ploeg die hij zal coachen en hun mogelijke positie. Daarvoor kan hij terugvallen op het ‘Wie-gedeelte’ van het spelprobleem: deze speler(s) zullen zeker in de wedstrijdvorm moeten voorkomen. Ook het ‘Wanneergedeelte’ kan een element bevatten betreffende welke spelers essentieel zijn voor de wedstrijdvorm. In het voorbeeld bij basic ‘vrijlopen’ wordt de ‘aanvaller’ benoemd in het ‘Wie-gedeelte’ en ‘medespeler’ in het ‘Wanneer-gedeelte’. Dit impliceert dat voor dit thema deze 2 spelers minimaal moeten aanwezig zijn. Ook de positie van de spelers in kwestie op het veld moet gerespecteerd worden. Bij bepaalde basics, zoals balcontrole en passing, zal men eerder opteren voor meer spelers om juist de basic veelvuldig te laten uitvoeren. Bij basics die meer individueel gericht zijn, zoals dribbel en duel, zal 1 speler meestal het vertrekpunt van de jeugdopleider zijn. Daarna zal hij de tegenpartij van de wedstrijdvorm opstellen. Ook hier moet hij het aantal spelers kiezen, hoewel vooral hun positiebepaling belangrijk is. Het ‘Wanneergedeelte’ kan elementen bevatten die essentieel zijn in de keuze van de tegenpartij. In het voorbeeld bij teamtactic ‘opbouwzone beheersen’ wordt aangegeven hoe de aanval van de tegenpartij speelt. Dit is een essentieel element dat duidelijk zichtbaar in de
training moet aanwezig zijn. De keuze van de tegenpartij qua aantal en opstelling zal vaak bepalend zijn of het probleem zich wel degelijk zal voordoen. Dit kunnen we ook de visualisatiefase noemen : de jeugdopleider kan zich echt inleven in de verschillende opties die hij afweegt, het wordt als een film die zich vooraf voor zijn ogen afspeelt. Voorbeeld basics In het voorbeeld bij basic ‘vrijlopen’ is als meest vereenvoudigde wedstrijdvorm gekozen voor een 2 tegen 1 met keeper (genoteerd als ‘2/K+1’) waarbij de 2 spelers in 2 linies opgesteld staan tegenover 1 speler die initieel in korte dekking bij de aanvaller staat. Voor dit thema kan deze wedstrijdvorm ook als een ‘aanleerfase’ gezien worden. Bij gevorderden (of bij herhaling in volgende trainingssessies) zou onmiddellijk voor K+2/K+2 (zie verder) als meest vereenvoudigde wedstrijdvorm kunnen gekozen worden.
De spelers werken in golven; ∆1 heeft de bal op de achterlijn, ∆2 staat centraal opgesteld met O1 in korte dekking. ∆2 heeft het gemakkelijk omdat hij het moment zal bepalen waarop de actie start. ∆1 heeft het ook gemakkelijk omdat hij geen tegenspeler heeft en de pass vanuit stand kan geven. Het probleem wordt bij iedere golf herhaald
De spelers werken in golven; de centrale verdedigers starten de wedstrijdvorm. Het probleem wordt in zijn essentie gesimuleerd doordat de diepe spits van de tegenpartij de centrale verdedigers 3 en 4 onder druk kan zetten De centrale verdedigers 3 en 4 hebben het relatief gemakkelijk om het probleem op te lossen omdat ze alleen met de diepe spits moeten rekening houden. Het probleem wordt bij iedere golf herhaald
Het is ook belangrijk op te merken dat het probleem zich alleen kan voordoen wanneer de 2 ploegen de juiste beginopstelling respecteren.
7.1.2. Klimming in moeilijkheidsgraad Na de meest vereenvoudigde wedstrijdvorm bereidt de jeugdopleider wedstrijdvormen voor die het de speler(s) in kwestie moeilijker maken. Dit zal hij bereiken door te variëren met het aantal spelers en/of de grootte van de speeloppervlakte. De jeugdopleider zal er steeds over waken dat het probleem zich zal stellen in identieke situaties. Het is immers de bedoeling dat het probleem zich gedurende de trainingssessie zoveel mogelijk voordoet. De wedstrijdeindvorm op de trainingssessie bestaat uit het tegen elkaar laten spelen van 2 ploegen die de helft van de veldspelers bevatten. Bij onpaar kan ofwel de sterkste ploeg voortdurend in numerieke minderheid spelen of kan een neutrale speler steeds met de ploeg in balbezit meespelen. In het voorbeeld bij basic ‘vrijlopen’ is gekozen voor een klimming naar K+2/K+2, gevolgd door K+3/K+3 om dan te eindigen met de wedstrijdeindvorm K+7/K+7. Bij K+2/K+2 wordt ∆1 in beweging aangespeeld door de keeper en wordt onmiddellijk onder druk gezet door O2. Hierdoor wordt het voor ∆1 en ∆2 moeilijker: •
∆1 wordt geconfronteerd met een rechtstreekse tegenspeler;
•
∆2 moet het juiste moment kiezen om zich aan te bieden. Hij bepaalt nu de actie niet meer alleen, het is de timing met ∆1 die de sleutel van een goede uitvoering is.
Bij K+3/K+3 wordt het voor de aanvaller nog iets moeilijker omdat nu 2 spelers in de opbouw betrokken zijn en hij niet bij voorbaat weet wie hem de bal zal kunnen toespelen. Ook moeten de spelers in de opbouw snel de keuze maken of ze een pass in de diepte kunnen geven dan wel een individuele actie maken of terugspelen naar de keeper of de andere speler in de opbouw. In het voorbeeld bij teamtactic ‘opbouwzone beheersen’ is gekozen voor een klimming naar K+5/K+4, gevolgd door een K+7+2N/K+7 om dan te eindigen met de wedstrijdeindvorm K+8/K+8. Vanaf K+5/K+4 wordt de volledige verdediging geconfronteerd met de 3 aanvallers van de tegenpartij.
7.1.3. Methodiek, organisatie en beschrijving van de wedstrijdvorm Nadat de jeugdopleider klaar ziet in de compositie en volgorde in moeilijkheidsgraad van zijn wedstrijdvormen bepaalt hij de methodiek, de organisatie en beschrijft hij iedere wedstrijdvorm meer in detail. 7.1.3.1. Methodiek De methodiek die de jeugdopleider kiest heeft een pedagogische impact. Progressieve methode Wanneer de jeugdopleider kiest voor de progressieve methode zal hij de speler(s) het voetbalprobleem van bij de eerste wedstrijdvorm duidelijk maken door een demonstratie en het in het kader plaatsen van een wedstrijd of het voetballeerproces. Hij start met de meest vereenvoudigde wedstrijdvorm om nadien de meer complexe vormen aan te bieden en te eindigen met de wedstrijdeindvorm. Zandloper methode Wanneer hij echter kiest voor de zandlopermethode begint hij met de herkenningsfase. Dit is naar compositie de wedstrijdeindvorm waarbij de jeugdopleider het spel observeert, niet coacht i.f.v. de oplossing (eventueel andere ploeg coachen om het spelprobleem uit te lokken) maar telkens het spelprobleem zich voordoet de spelsituatie bevriest. Vervolgens start hij een leergesprek met de bedoeling dat de speler(s) het probleem zelf verwoorden en tot een oplossing komen. Dit herhaalt de jeugdopleider een paar keer. Dit heeft het grote voordeel dat de spelers zelf het probleem herkennen in de meest complexe situatie en weten wat de oplossing is. Aangezien de wedstrijdeindvorm te complex is zal de jeugdopleider afdalen naar een eenvoudigere wedstrijdvorm, tot de speler(s) het probleem correct kunnen oplossen. Van dan af zal hij het weer moeilijker maken. In het voorbeeld bij basic vrijlopen zou dit betekenen dat de jeugdopleider begint met een herkenningsfase K+7/K+7, nadien afdaalt in moeilijkheidsgraad naar K+3/K+3, K+2/K+2 en 2/K+1 en dan terug klimt naar K+2/K+2, K+3/K+3 tot K+7/K+7. Het dient opgemerkt dat wanneer op het terrein blijkt dat de spelers het probleem correct kunnen oplossen bij bijvoorbeeld de wedstrijdvorm K+2/K+2 de jeugdopleider niet meer verder afdaalt naar de meest vereenvoudigde wedstrijdvorm. 7.1.3.2. Organisatie van de wedstrijdvorm Het spreekt voor zich dat de jeugdopleider de organisatie niet alleen zal bekijken wedstrijdvorm per wedstrijdvorm maar dat hij oog zal hebben voor het totaalbeeld van de trainingssessie (tussenvormen inbegrepen). Hij moet er immers voor zorgen dat de verschillende onderdelen van de sessie vlot in elkaar overlopen. Eerst bepaalt hij de afmetingen van het terrein waarop de wedstrijdvorm gespeeld wordt. Het is aan te bevelen dat de jeugdopleider gebruik maakt van de bestaande belijning op het terrein voor de afbakening van het terrein voor de wedstrijdvorm. Hij zorgt er ook voor, bij wedstrijdvormen met grotere aantallen, dat er steeds een strafschopgebied afgebakend is zodat de keeper en veldspelers steeds met die belangrijke ruimte geconfronteerd worden. Verder beslist de jeugdopleider, naargelang het aantal beschikbare spelers, of hij op één dan wel meerdere terreintjes de wedstrijdvorm laat spelen. Het is aangeraden om in de aanleerfase zich te beperken tot één terrein. De nadelen om op meerdere terreintjes te werken zijn evident : de jeugdopleider heeft minder controle over het
gebeuren en de spelers op het ene terrein zijn niet betrokken bij de coaching op het andere terrein. Het voordeel daarentegen om op meerdere terreinen te spelen situeert zich in het herhalingsprincipe. De spelers krijgen meer de kans om de oplossing van het spelprobleem te automatiseren. Daarna beslist hij of er in golven dan wel continu gespeeld wordt. Het spreekt voor zich dat voor wedstrijdvormen met kleine aantallen golven aangewezen zijn. De eenvoudigere wedstrijdvormen kunnen ook als aanleerfase voor de speler(s) beschouwd worden en spelen in golven is daarvoor de ideale vorm. Bij golven beschrijft de jeugdopleider het doorschuiven van de spelers: •
Bepaal het aantal spelers per groep;
•
Bepaal op welke manier de golven zullen uitgevoerd worden: 1. de spelers keren op hun plaats terug en voeren gedurende een aantal herhalingen dezelfde functie uit of 2. de spelers schuiven door en voeren bij de volgende golf een andere functie uit (worden bijvoorbeeld aanvaller of verdediger) of 3. golf met tegengolf: dynamisch wisselen van functie. Bij deze organisatievorm van werken met golven is het aangewezen om het terrein voldoende lang te maken zodat er voldoende tijd is om de tegengolf op te vangen.
Bij continu spel beschrijft hij wat er gebeurt met eventuele wisselspelers. Neutrale spelers spelen steeds mee met de ploeg in balbezit. 7.1.3.3. Beschrijving van de wedstrijdvorm De jeugdopleider zal voor iedere wedstrijdvorm een tekening maken en een beschrijving geven van •
De organisatie;
•
Hoe de wedstrijdvorm verloopt;
•
De fysieke parameters die van toepassing zijn;
•
De referentie naar de coachingspunten die van toepassing zijn voor de wedstrijdvorm;
•
Eventuele opmerkingen die van belang zijn (FUN-elementen, mogelijke variaties, het stop-help moment in de herkenningsfase, enz.).
Tekening De tekening geeft duidelijk de opstelling van beide ploegen weer (zoals de spelers tegenover elkaar staan, niet op 2 helften los van mekaar) en een afbakening van de terreintjes (met middellijn en 16m-gebied indien van toepassing). Voor basics worden de spelers van de ploeg in balbezit ∆K (keeper), ∆1, ∆2,…, ∆n (veldspelers) benoemd en van de ploeg in balverlies OK (keeper), O1, O2,…, On (veldspelers). Voor teamtactics worden de spelers bijkomend benoemd volgens de elftalposities in de 1-4-3-3 opstelling. Wanneer de jeugdopleider de wedstrijdvorm in golven laat uitvoeren, tekent hij duidelijk de beginsituatie.
Organisatie De jeugdopleider noteert in korte en duidelijke bewoordingen de organisatie waarvoor hij gekozen heeft. Uitvoering van de wedstrijdvorm De jeugdopleider beschrijft de opstelling van de 2 ploegen. Indien de wedstrijdvorm in golven uitgevoerd wordt, beschrijft de jeugdopleider duidelijk het begin- en eindpunt van de golf. Fysieke parameters De jeugdopleider zal er voor zorgen dat de wedstrijdvorm gespeeld wordt met een fysieke belasting conform de geldende regels van lichamelijke voorbereiding voor het type van inspanning dat gevraagd wordt van de speler(s). Het is uit den boze een wedstrijdvorm K+1/K+1 vijf minuten te laten duren zoals het evengoed zinloos is een K+7/K+7 slechts één minuut te laten duren. Indien in golven gewerkt wordt: bepaal de totale duur van de wedstrijdvorm en de maximale duur van 1 golf. Normaal moet de jeugdopleider er voor zorgen dat het aantal golven van één herhaling ongeveer de standaard arbeid-rust verhouding impliceert voor het type van inspanning dat van de speler(s) gevraagd wordt. Dit vermijdt dat er te veel en onnodig met de chronometer moet gewerkt worden. Verder heeft het ook weinig zin het aantal herhalingen bij voorbaat te bepalen: dit is in functie van de totale duur van de wedstrijdvorm en wordt beïnvloedt door de soms variabele duur van één golf. Indien continu gespeeld wordt: geef de duur (D) van één herhaling, de pauze (P) die de spelers krijgen, het aantal herhalingen (H) en de totale duur van de wedstrijdvorm. Coaching Hier refereert de jeugdopleider met nummers naar de coachingspunten-richtlijnen die hij bepaald heeft bij de derde stap van het denkproces.
7.2. Tussenvormen De tussenvormen kunnen gericht zijn naar het thema van de trainingssessie maar mogen eveneens andere opleidingsdoelen bevatten. In het eerste geval heeft de jeugdopleider als doel zijn spelers gedurende de volledige trainingssessie met dezelfde coachingspunten te confronteren zodat het thema voor de jeugdspeler duidelijk herkenbaar is en hij, ideaal gesproken, na de sessie het aangeboden probleem correct kan oplossen. Een dergelijke aanpak is aangewezen wanneer het doel van de training een “balbezit” thema inhoudt. De tussenvormen zullen specifieke aspecten van het thema meer benadrukken en meer analytisch behandelen. Bij een “balverlies” thema is het vaak aangewezen de spelers te confronteren met tussenvormen die als doel hebben bepaalde basics balbezit te perfectioneren. Ook kunnen de vormen gericht zijn naar moeilijke technieken, afwerkingsoefeningen of naar de fysieke ontwikkeling van de jonge voetballer. Zoals eerder aangegeven is de wet van herhaling fundamenteel in het opleidingsproces. Enerzijds moet dit in het trainingsproces zichtbaar aanwezig zijn, anderzijds moet de jeugdopleider de speler motiveren bv de puur technische uitvoering van een basistechniek in zijn vrije uren verder te perfectioneren. Een jeugdspeler die zich beperkt tot de trainingsuren die op de club worden aangeboden heeft immers weinig kans het ver te schoppen in het voetbal.
7.2.1. Klimming in moeilijkheidsgraad Wanneer de tussenvormen gericht zijn naar het voetbalthema van de trainingssessie kan de klimming in moeilijkheidsgraad gerealiseerd worden door rekening te houden met, en in te spelen op, de dimensies die van toepassing zijn in het voetbal: 1. Nauwkeurigheid, met tijd en ruimte als factoren; 2. De tegenspeler, met snelheid en duel (kracht) als factoren en 3. De wedstrijdsituatie, met spelinzicht als belangrijkste factor. COMPLEXITEIT
Het bovenliggende schema kadert in de wet van de geleidelijkheid en geeft aan dat wedstrijdvormen , alhoewel ze alle voetbaldimensies en factoren omvatten, ook de meest complexe vormen zijn voor de jonge voetballer. Meer eenvoudige vormen zijn tussenvormen waarbij de progressie als volgt kan zijn: 1. Nauwkeurigheid in tijd en ruimte de speler voert de juiste technische handeling uit binnen een organisatie 2. Met tegenspeler(s) de speler kan de handeling uitvoeren op de gewenste snelheid en tegenover een tegenspeler op een bepaalde positie op het terrein 3. De collectieve spelvorm deze vorm kan ook omschreven worden als een afgeleide wedstrijdvorm. Daarin zullen elementen aanwezig zijn die de wedstrijdsituatie benaderen en die een meer globaal spelinzicht zullen vragen van de speler(s) in kwestie. Toegepast op de basic 'leiden en dribbel' en bijvoorbeeld meer specifiek op de beweging 'kappen binnenkant voet' kan de volgende progressie in de tussenvormen voorzien worden:
1. Snelvoetenwerk, schijnbeweging, passeerbeweging en versnelling inoefenen tegenover kegels in een bepaalde organisatie; 2. De beweging uitvoeren onder tijdsdruk en toepassen met een tegenspeler, positioneel op het terrein (flank, centraal); 3. Collectieve spelvorm met meerdere spelers waarbij dribbel veel aan bod komt (vb. lijnbal waarbij de bal niet vooruit mag gespeeld worden via een pass). Bij thema’s gericht naar balverlies en omschakeling zal men de stap van nauwkeurigheid soms overslaan. Om zo gericht mogelijk te werken is het soms wenselijk onmiddellijk tegenspeler(s) in te schakelen. Toegepast op de teamtactic 'opbouwzone beheersen' en bijvoorbeeld meer specifiek op het thema ‘korte opbouw via de centrale verdedigers’ kan de volgende progressie in de tussenvormen voorzien worden: 1. teruglopen en opendraaien 2. teruglopen, opendraaien en passing in de diepte onder druk van een tegenspeler 3. Collectieve spelvorm met meerdere spelers waarbij het gepast aanbieden en het spelen in de diepte aangemoedigd wordt door de puntentelling.
7.2.2. Beschrijving van de tussenvorm De jeugdopleider zal voor iedere tussenvorm een tekening maken en een beschrijving geven van •
De organisatie;
•
Hoe de tussenvorm verloopt;
•
De fysieke parameters die van toepassing zijn;
•
De coachingspunten of de referentie naar de coachingspunten die van toepassing zijn voor de tussenvorm en
• Eventuele opmerkingen die van belang zijn (FUN-elementen, mogelijke variaties, enz.). Tekening De tekening geeft een duidelijk beeld hoe de tussenvorm zal verlopen volgens de organisatievorm waarvoor de jeugdopleider gekozen heeft. Voor basics worden de spelers van de ene ploeg ∆K (keeper), ∆1, ∆2,…, ∆n (veldspelers) benoemd en van de andere ploeg OK (keeper), O1, O2,…, On (veldspelers). Wanneer van toepassing worden voor teamtactics de spelers benoemd volgens de elftalposities van de 1-4-3-3 opstelling. Organisatie De jeugdopleider beschrijft de organisatievorm waarvoor hij gekozen heeft en tekent die uit in functie van de terreintjes die hij voorzien heeft voor zijn wedstrijdvormen. De meest gebruikte organisatievormen zijn: •
Met meerdere spelers in een figuur;
•
Carrousel;
•
Gesloten circuit;
•
Ruimte voor spelletje of collectieve spelvorm.
Naast deze gebruikelijke organisatievormen kunnen bij teamtactics ook specifieke vormen gebruikt worden: •
het ‘shadowgame’ is een voorbeeld waarbij aanvallende bewegingen in golven herhaald worden met geen of een beperkt aantal tegenspelers.
•
Een ander voorbeeld is de ‘tactische simulatie’. Hierbij zal de jeugdopleider het probleem en de oplossingen nog eens visueel op het terrein duidelijk maken (bordtheorie op het terrein). Dit kan ook als een recuperatiemoment beschouwd worden tussen 2 wedstrijdvormen (hou rekening met de weersomstandigheden).
Hij zal specifiek aangeven op welke ruimte hij de tussenvorm organiseert (afmetingen), met hoeveel groepen hij zal werken en hoe de spelers doorschuiven (indien van toepassing). Verloop van de tussenvorm De jeugdopleider beschrijft in duidelijke taal het verloop van de tussenvorm. Dit is slechts een verduidelijking van de tekening die normaal gesproken al voldoende verklarend moet zijn. Fysieke parameters De jeugdopleider zal er, zoals bij de wedstrijdvormen, voor zorgen dat de tussenvorm uitgevoerd wordt met een fysieke belasting conform de geldende regels van lichamelijke voorbereiding voor het type van inspanning dat gevraagd wordt van de speler(s). Snelheid als fysieke parameter is van het grootste belang voor de voetbalspeler en moet van bij de jongste spelers vaak aan bod komen. Dit kan zeker geoefend worden met bal in de vorm van een tussenvorm. Daarbij moeten de arbeid-rust parameters gerespecteerd worden die gelden voor reactiesnelheid, startsnelheid en versnellingsvermogen. Coaching De jeugdopleider definieert de coachingspunten voor de tussenvorm of refereert met nummers naar de coachingspunten-richtlijnen, wanneer ze van toepassing zijn bij de tussenvorm, die hij bepaald heeft bij de derde stap van het denkproces. Specifieke richtlijnen bij de tussenvorm zullen meestal meer gericht zijn naar de technische uitvoering van de handeling.
8. Bijlagen 8.1. Standaard voorbereidingsformulier Federale Trainerschool
Categorie/niveau:
Naam auteur:
Aantal spelers:
Organisatie van het terrein Ballen : Overgooiers : Grote kegels : Kleine kegels : Potjes : Kleine doelen : Verplaatsbaar doel :
OPWARMING Beschrijving: •
WEDSTRIJDVORM 1
TUSSENVORM 1
WEDSTRIJDVORM 2 Beschrijving: •
TUSSENVORM 2
WEDSTRIJDVORM 3
Beschrijving: •
COOLING DOWN
8.2. Probleemstellingen basics
Spelprobleem WIE
De speler aan de bal
WAT
aarzelt bij een werkelijke doelkans te lang waardoor te weinig doelpunten gemaakt worden. Hij wacht te lang om naar doel te trappen of houdt onvoldoende rekening met de positie van de keeper: hij maakt vaak de verkeerde keuze tussen de keeper dribbelen of bal over de grond naast keeper plaatsen
WAAR
Centraal in het aanvallend 1/3
WANNEER
hij dicht bij het doel is
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De speler
WAT
Blijft staan zodat zijn tegenspeler te gemakkelijk de tegenaanval kan inzetten
WAAR
In het midden 1/3
WANNEER
Bij persoonlijk balverlies na een duel
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De speler
WAT
Blijft te veel in een aanvallende positie staan zodat de tegenpartij te veel ruimte krijgt voor een tegenaanval
WAAR
In het midden 1/3
WANNEER
Bij balverlies van een medespeler
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De verdediger
WAT
Draait zich met de bal naar zijn tegenspeler toe waardoor hij balverlies heeft of niet meer de mogelijkheid heeft het spel terug naar het doel van de tegenpartij te richten door eventueel samenspel met medespelers
WAAR
In het verdedigend of midden 1/3
WANNEER
Hij de bal richting eigen doel heeft en onder druk gezet wordt door een tegenspeler
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
8.3. Probleemstellingen teamtactics
Spelprobleem WIE
De verdedigers (2, 3, 3, 4)
WAT
Lopen vooruit zodat de tegenpartij alleen voor doel komt na een lange bal of een persoonlijke actie
WAAR
In het verdedigend 1/2
WANNEER
De balbezitter niet onder druk staat
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De verdedigers (2, 3, 4, 5)
WAT
Schuiven niet snel genoeg op waardoor er te veel ruimte ontstaat in het verdedigend blok als de tegenpartij de bal recupereert
WAAR WANNEER
In het verdedigend 1/2 ze de bal weg van het doelgevaar ontzet (vb. Bij ontzetten na vrije trap vanop de flank)
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De middenvelders (6, 8, 10) en aanvallers (7, 9, 11)
WAT
Zetten de balbezitter van de tegenpartij onvoldoende onder druk en sluiten niet snel genoeg de speelhoeken af naar directe aanspeelpunten zodat de tegenpartij diep kan spelen
WAAR
Op de flank in het midden 1/3
WANNEER
De tegenpartij in balbezit is richting eigen doel
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De centrale verdediger nr.3 of 4
WAT
Schuift niet in en vraagt de bal niet en/of staat onvoldoende aanspeelbaar opgesteld waardoor er steeds stereotiep via de flank moet opgebouwd worden
WAAR WANNEER
In het midden 1/3 ter hoogte van de middellijn Wanneer er centraal ruimte is
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De flankaanvaller nr.7 of 11
WAT
Geraakt niet voorbij zijn directe tegenspeler zodat hij zelden een gevaarlijke voorzet kan trappen
WAAR
In het aanvallend 1/3
WANNEER
De flankaanvaller correct loshaakt, hij niet strikt gedekt wordt door zijn directe tegenspeler en juist aangespeeld wordt door een middenvelder
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De flankaanvaller nr.7 of 11
WAT
Blijft breed open staan zodat hij te laat vóór doel komt bij een voorzet
WAAR WANNEER
In het aanvallend 1/3 Op de andere flank een medespeler met de bal aan de voet diep doorgedrongen is
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De overblijvende verdedigers
WAT
Blijven op hun posities staan waardoor er te veel ruimte ontstaat in het verdedigend blok indien de tegenpartij de bal zou recupereren
WAAR
In het verdedigend 1/2
WANNEER
Een verdediger met of zonder bal ingeschoven is
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De ingeschoven verdediger of middenvelder
WAT
Plooit onmiddellijk terug naar eigen linie zodat de tegenpartij meer ruimte en tijd krijgt om een tegenaanval op te zetten
WAAR
In het aanvallend 1/3 in de buurt van de ingeschoven speler
WANNEER
Bij balrecuperatie van de tegenpartij
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De centrale verdediger nr. 3 of 4
WAT
Zoekt steeds de oplossing in de breedte zodat de tegenpartij de tijd krijgt zich te organiseren
WAAR
In het verdedigend 1/3
WANNEER
De centrale verdediger de bal intercepteert en hij niet onmiddellijk onder druk gezet wordt
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
Spelprobleem WIE
De aanvallende middenvelder (10) en de restaanvallers (7, 9)
WAT
Slagen er niet in een tegenaanval met succes uit te voeren.
WAAR
In het midden 1/3, centraal gericht
WANNEER
De recupererende medespeler diep kan en wil spelen
Oplossing WIE WAT WAAR WANNEER
8.4. Trainingen basics 8.4.1. Vrijlopen: aanbieden van de aanvaller Federale Trainerschool Categorie/niveau: U11/niveau 2 Aantal spelers: 14+2K
Probleemstelling
Oplossing
WIE? De aanvaller (∆6 op tekening)
WIE? De aanvaller (∆6 op tekening)
WAT? Blijft bij zijn tegenspeler staan zodat het spel niet voorwaarts kan verder gezet worden
WAT? Sprint diagonaal weg (eventueel na vooractie) van zijn tegenspeler, weg van het doel richting vrije zone zodat hij aanspeelbaar wordt en het spel voorwaarts kan verder gezet worden
WAAR? In het aanvallend 1/3
WAAR? In het aanvallend 1/3
WANNEER? Zijn medespeler (∆4 op tekening) in de opbouw het spel kan verder zetten via voorwaartse passing
WANNEER? Zijn medespeler (∆4 op tekening) in de opbouw het spel kan verder zetten via voorwaartse passing
Richtlijnen en Coachingswoorden Aanvaller 1. zorg ervoor dat je aanspeelbaar bent waardoor de speler aan de bal naar jou kan passen CO → ‘WORDT AANSPEELBAAR’ 'LAAT JE ZIEN' 2. Word je van dicht gedekt, sprint diagonaal weg op het ogenblik dat speler aan de bal een afspeelmogelijkheid zoekt; eventueel vooraf gegaan door een vooractie (bespelen tegenspeler, schijnbeweging) CO → ‘SPRINT (DIAGONAAL) WEG’ 'NIET TE VROEG' 3. kijk naar de speler in balbezit CO → ‘KIJK NAAR DE BAL’ 4. Als je denkt vrij te staan, laat dit merken (= spreken) aan speler in balbezit CO →‘LAAT JE HOREN’ ‘TOON WAAR JE DE BAL WIL’ SP →'GEVEN' 'IN DE VOET' 5. Probeer ingedraaid te staan op het ogenblik dat je de bal toegespeeld krijgt CO → ‘INGEDRAAID STAAN’ 6. Probeer de bal zodanig te controleren dat je geen balverlies lijdt en dat hij zo dicht mogelijk bij u blijft CO → ‘BAL DICHT BIJ DE VOET’ Passgever (progressie in de coaching) 7. Kijk naar de speler naar wie je de pass geeft CO → ‘HOOFD RECHT’ 8. Geef zo nauwkeurig mogelijk de pass over de grond, zodanig dat de bal het gemakkelijkst gecontroleerd kan worden CO →‘HARD INSPELEN’ ‘SPEEL OP DE VERSTE VOET’
Organisatie van het terrein Ballen: 16 Overgooiers: 2 kleuren Grote kegels: Kleine kegels: 16 Potjes: Kleine doelen: 2 Verplaatsbaar doel: 1
OPWARMING
Carrousel Beschrijving: •
parallelle oefening uitgevoerd door 2 groepen van 7 veldspelers Doorschuiven: • speler van groep ∆ sluit aan bij groep O en omgekeerd Uitvoering: • O1 loopt in, voert ondertussen opwarmingsoefeningen uit en biedt zich diagonaal aan • O2 passt op O1 • O1 neemt de bal aan richting keeper ∆K en geeft gerichte pass • O1 krijgt de bal terug van keeper en leidt de bal naar groep ∆ Fysieke parameters: • Totale duur 20’ • Uitvoering in 2 fasen van 7-8 minuten afgesloten met rekkingsoefeningen en dynamische lenigheidsoefeningen de • In de 2 fase de intensiteit verhogen en eindigen met een paar versnellingslopen Coaching: Richtlijnen 1-8 in nauwkeurigheid, met vooral de nadruk op • •
WEDSTRIJDVORM 1
de timing tussen de passgever en de speler die zich aanbiedt en de technische uitvoering van de passing en de balcontrole
2/K+1 Beschrijving: • terrein van 30m – 32m, 2 kleine doeltjes Doorschuiven: • in golven: 4 verdedigers – 10 aanvallers • na 2 series, wisselen van verdedigers • na iedere herhaling wisselen aanvallers van functie • spelers keren terug naar hun plaats • keepers wisselen na iedere herhaling Uitvoering: • O1 in korte dekking bij ∆2, ∆1 met bal op achterlijn • ∆2 maakt vooraktie, sprint weg van tegenspeler en vraagt de bal • ∆1 passt op ∆2 en geeft steun: 2 tegen 1 situatie • ∆2 tracht na individuele actie of na samenspel met ∆ 1 te scoren • O1 kan samen met keeper scoren in de kleine doeltjes De golf eindigt bij een doelpunt of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 30” • Aantal herhalingen en series in functie van totale duur Coaching: •
Richtlijnen 1,2, 3 en 4 vormen de basis. Eens die correct uitgevoerd worden, komen 5 en 6 aan bod
•
Bij herhaalde fouten van de passgever worden ook 7 en 8 toegepast
TUSSENVORM 1
Golven Beschrijving: •
in golven: 2 groepen van 7 spelers die beurtelings rechts en links de vorm uitvoeren Doorschuiven: • Van iedere groep 1 verdediger en 2x3 aanvallers • De verdediger wisselt na iedere serie van 2 herhalingen • spelers keren terug naar hun plaats Uitvoering: • ∆2 bepaalt de start van de golf • ∆2 maakt een vooraktie en sprint diagonaal weg van verdediger O1 • ∆1 speelt ∆2 aan • ∆2 maakt de keuze: samenspel met ∆3 die steun geeft op de flank, samenspel met ∆1 of individuele actie De golf eindigt bij een doelpunt of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 30" • Aantal herhalingen en series in functie van totale duur Coaching: •
WEDSTRIJDVORM 2
Richtlijnen 1-8
K+2/K+2 Beschrijving: • terrein van 30m – 40m, verplaatsbaar doel Doorschuiven: • in golven: 7 verdedigers – 7 aanvallers • na 2 series, wisselen van functie • spelers keren terug naar hun plaats Uitvoering: • ∆K start de golf en speelt ∆1 aan • ∆2 sprint weg van tegenspeler en vraagt de bal • ∆1 maakt de keuze: pass op ∆2, individuele actie of terug op de keeper De golf eindigt bij een doelpunt of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 1’ • Aantal herhalingen en series in functie van totale duur Coaching: •
Richtlijnen 1-8
TUSSENVORM 2
Collectieve spelvorm Beschrijving: • terrein van 30m – 40m, neutrale zone, verplaatsbaar doel Doorschuiven: • in golven: 4 verdedigers – 10 aanvallers • na 2 series, wisselen van verdedigers • na iedere herhaling wisselen aanvallers van functie • spelers keren terug naar hun plaats • keepers wisselen bij wissel verdedigers Uitvoering: • ∆K start de golf en speelt ∆1 of ∆2 aan • ∆3 sprint weg van tegenspeler en vraagt de bal in de neutrale zone waar O1 niet mag volgen • ∆1/∆2 maakt de keuze: pass op ∆3, pass op ∆1/∆2, individuele actie of terug op de keeper • ∆1/∆2 geven steun aan ∆3 en spelen de '2 tegen 1' situatie uit De golf eindigt bij een doelpunt of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 1’ • Aantal herhalingen en series in functie van totale duur Coaching: •
WEDSTRIJDVORM 3
Richtlijnen 1-8
K+3/K+3 Beschrijving: • terrein van 30m – 40m, verplaatsbaar doel Doorschuiven: • in golven: 7 verdedigers – 7 aanvallers • na 2 series, wisselen van functie • spelers keren terug naar hun plaats Uitvoering: • ∆K start de golf en speelt ∆1 of ∆2 aan • ∆3 sprint weg van tegenspeler en vraagt de bal • ∆1/∆2 maakt de keuze: pass op ∆3, individuele actie of terug op de keeper De golf eindigt bij een doelpunt of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 1’ • Aantal herhalingen en series in functie van totale duur Coaching: •
Richtlijnen 1-8
WEDSTRIJDVORM 4
K+7/K+7 Beschrijving: • Half terrein + 16m gebied, verplaatsbaar doel • Continu spel Uitvoering: • De 2 ploegen spelen in een symmetrische opstelling in dubbele ruit Fysieke parameters: • D 8’ • P 2’ • H 2x Coaching: •
Richtlijnen 1-8
De wedstrijdeindvorm is, naast de normale coaching, een evaluatiepunt om na te gaan of de spelers het gestelde probleem in de meest complexe omstandigheden kunnen oplossen
COOLING DOWN Beschrijving: •
Rustig uitlopen, evaluatie van de trainingssessie en opbergen van het materiaal
8.4.2. Balcontrole op een lage korte pass Federale Trainerschool Categorie/niveau: U9/niveau 3 Aantal spelers: 8+2K
Probleemstelling
Oplossing
WIE? De speler (∆4 op de tekening) die de pass ontvangt
WIE? De speler (∆4 op de tekening) die de pass ontvangt
WAT? Voert een slechte balcontrole uit waardoor hij de bal verliest of niet in de meest doeltreffende omstandigheden kan verder spelen
WAT? Voert een goede balcontrole uit waardoor hij alleszins in het bezit van de bal blijft en indien mogelijk in de meest doeltreffende omstandigheden kan verder spelen
WAAR? Over het volledige terrein
WAAR? Over het volledige terrein
WANNEER? Hij een korte pass over de grond ontvangt
WANNEER? Hij een korte pass over de grond ontvangt
Richtlijnen en Coachingswoorden 1. CO SP
Kijk vóór de balcontrole of er in je buurt een tegenspeler staat → ‘KIJK' → 'GEEF'
Spelsituatie 1: als er een tegenspeler in je buurt is 2. wacht de bal niet af CO → ‘NIET AFWACHTEN’ SP → 'RUG' 3. probeer bij de balcontrole in het bezit van de bal te blijven door je lichaam tussen bal en tegenspeler te plaatsen CO → ‘LICHAAM PLAATSEN’ SP → 'RUG' Spelsituatie 2: als er geen tegenspeler in de buurt is 4. draai je lichaam zo veel mogelijk naar doel vóór of tijdens de balcontrole CO → ‘CONTROLE GERICHT’ SP → 'ALLEEN' 5. controleer de bal zodanig dat je in de beste omstandigheden naar doel kunt trappen, dribbelen of passen CO → ‘LEG GOED' SP → 'ALLEEN'
Organisatie van het terrein Ballen: 10 Overgooiers: 2 kleuren Grote kegels: Kleine kegels: 4 Potjes: 6 Kleine doelen: Verplaatsbaar doel: 2
OPWARMING
Carrousel Beschrijving: •
parallelle oefening uitgevoerd door 2 groepen van 4 veldspelers Doorschuiven: • ∆1→∆2→∆3→O1 • O1→O2→O3→∆1 Uitvoering: • ∆1 speelt ∆2 aan die • een georiënteerde balcontrole uitvoert, de bal leidt en • passt op ∆3 die • een georiënteerde balcontrole richting doel uitvoert en op doel trapt O1 start op hetzelfde moment als ∆1 Fysieke parameters: • Totale duur 10’ Coaching: Richtlijn 4 en 5 in nauwkeurigheid met vooral de nadruk op de technische uitvoering van de balcontrole.
WEDSTRIJDVORM 1
Herkenningsfase K+4/K+4 Beschrijving: • terrein van 25m – 35m, 2 duiveltjesdoelen • continu spel Uitvoering: • Beide ploegen spelen in een ruit Fysieke parameters: • Totale duur 10 min in totaal. Per blok niet vooraf te bepalen aangezien het spel stilgelegd wordt bij spelprobleem • P 1’ (om samen het spelprobleem en de oplossing te zoeken) • H het spel wordt een aantal keer stilgelegd Coaching: Geen coaching. Het spel wordt stilgelegd telkens het spelprobleem zich voordoet met als doel dat spelers het spelprobleem herkennen ste
Herkenningspunt 1 spelsituatie: bij tegenspeler in de buurt voert speler een slechte balcontrole uit waardoor hij balverlies lijdt de
Herkenningspunt 2 spelsituatie: bij geen tegenspeler in de buurt voert speler een slechte balcontrole uit zodat hij niet in de beste omstandigheden kan verder spelen. Nadien wordt er samen met de spelers naar de oplossing van het spelprobleem gezocht (= STOP-HELP methode)
TUSSENVORM 1
Spelvorm Beschrijving: • 2 groepen van 5 spelers • de 2 groepen staan geschrankt in kringopstelling • afstanden tussen spelers van 1 groep ongeveer 10m Uitvoering: inhaalbal • spelers passen na een gerichte balcontrole naar de volgende medespeler in de kring • ->2 ballen in het spel: de groep die met de bal de andere groep kan inhalen behaalt een punt. Bal vertrekt bij AK en OK • Na elk behaald punt van passrichting veranderen Coaching: •
WEDSTRIJDVORM 2
Richtlijn 4 en 5 in nauwkeurigheid met vooral de nadruk op de technische uitvoering van de balcontrole
K+3+2N/K+3 Beschrijving: • terrein van 25m –35m, 2 duiveltjesdoelen • continu spel, regelmatig wisselen van neutrale spelers Uitvoering: • K+3+2N/K+3 waarbij de twee neutrale spelers meespelen met de ploeg in balbezit. De neutrale spelers positioneren zich centraal en vormen een ruit met de andere spelers Fysieke parameters: • D 10 min. • P af en toe wordt het spel stilgelegd • H 1x Coaching: • •
TUSSENVORM 2
Richtlijn 1 Richtlijnen 2, 3, 4 en 5 naargelang de spelsituatie
Collectieve spelvorm Beschrijving: • collectieve spelvorm, in golven Doorschuiven: • bij iedere herhaling wisselen van verdediger in iedere zone • bij iedere herhaling starten bij andere keeper Uitvoering: • ∆K of OK beginnen de golf en spelen een medespeler aan • De spelers in numerieke meerderheid zijn verplicht in 2 tijden te spelen en mogen hun zone niet verlaten • De verdedigers scoren een punt wanneer ze in balbezit komen • De golf eindigt bij een doelpunt, wanneer de verdedigers in balbezit komen of op signaal van de jeugdopleider Fysieke parameters: • Totale duur 10’ • Max.duur 1 golf = 1’ • Aantal herhalingen in functie van totale duur Coaching: • •
Richtlijn 1 Richtlijnen 2, 3, 4 en 5 naargelang de spelsituatie
WEDSTRIJDVORM 3
K+5/K+3 Beschrijving: • terrein van 25m – 35m, 2 duiveltjesdoelen • continu spel • na 5’ speelt de andere ploeg in numerieke meerderheid Uitvoering: • de ploeg van 5 speelt in een 1-3-1 veldbezetti ng waarbij 4 de spelers een ruit vormen en de 5 speler zich centraal in de ruit bevindt • de ploeg van 3 speelt in 2 linies met 1 verdediger en 2 middenvelders Fysieke parameters: • D 2x5’ • P er wordt onmiddellijk gewisseld • H 2x Coaching: • •
WEDSTRIJDVORM 4
Richtlijn 1 Richtlijnen 2, 3, 4 en 5 naargelang de spelsituatie
K+4/K+4 Beschrijving: • terrein van 25m – 35m, 2 duiveltjesdoelen • continu spel Uitvoering: • Beide ploegen spelen in een ruit Fysieke parameters: • Totale duur 10 min, geen herhalingen Coaching: •
Analyse en beoordeling in welke mate de vooropgestelde doelstellingen behaald werden
•
De stop-help methode hanteren bij grove fouten en positief coachen bij correcte uitvoering van de richtlijnen
COOLING DOWN Beschrijving: • Tot rust komen ; een vraaggesprek over hoe een balcontrole moet uitgevoerd worden naargelang de spelsituatie en opbergen van het materiaal
8.5. Trainingen teamtactics 8.5.1. Korte opbouw van bij de keeper via de centrale verdedigers Federale Trainerschool Categorie/niveau: U14/niveau 3 Aantal spelers: 16+2K
Probleemstelling
Oplossing
WIE? De centrale verdedigers 3 en 4
WIE? De centrale verdedigers 3 en 4
WAT? Kunnen door de doelman niet aangespeeld worden waardoor hij altijd de lange bal moet hanteren
WAT? Schuiven eerst op om nadien diagonaal los te haken waarbij ze een voldoende grote onderlinge afstand innemen (in driehoeksvorm met doelman) waardoor de doelman de kans krijgt “kort” op te bouwen
WAAR? In het verdedigend 1/3
WAAR? In het verdedigend 1/3
WANNEER? De 3 aanvallers van de tegenpartij met één diepe spits spelen, de verdedigers onder druk zetten en de keeper de bal in de handen heeft
WANNEER? De 3 aanvallers van de tegenpartij met één diepe spits spelen, de verdedigers onder druk zetten en de keeper de bal in de handen heeft
Richtlijnen en Coachingswoorden +
Toepassen van de teamtactics T1 opbouwzone beheersen – aanspeelbaarheid →B+1 →B+2 + →B 3 →B+4
openen breed openen diep driehoeksspel met evenredige onderlinge afstanden ruimte creëren voor zichzelf en het benutten ervan
Posities 3 en 4 1. Schuif eerst op wanneer er geen van de 4 verdedigers aanspeelbaar is om zo de aanvallers mee te nemen CO →‘SCHUIF OP’ 2. Indien de aanvallers meelopen, haak zo snel mogelijk diagonaal los CO →‘HAAK SCHUIN LOS en VRAAG’ SP (keeper→verdedigers) →‘HAAK LOS’ ‘OPEN’ 3. Neem een voldoende grote onderlinge afstand in in driehoeksstructuur met de keeper zodat de diepe spits van de tegenpartij jullie niet alle drie onder druk kan zetten CO →‘OPEN/HOGER/LAGER’ 4. Draai open net voor balontvangst zodat je maximaal zicht hebt op het speelveld CO →‘DRAAI OPEN’ 5. Kijk en speel eerst diep, dan lateraal en tenslotte terug op de keeper CO →‘DIEP (KIJKEN)’ Positie keeper 6. Neem een snelle beslissing wanneer een centrale verdediger voldoende vrij staat om de opbouw kort te beginnen CO →‘SNEL’ ‘SPEEL KORT’ 7. Speel de centrale verdediger aan richting binnenkant verste voet, licht in de loop CO →‘HARD’ ‘IN DE LOOP’ SP(verdedigers→keeper) →‘GEEF’ Posities 2 en 5 8. Schuif eerst op wanneer niemand aanspeelbaar is CO →‘SCHUIF OP’ 9. Hou positie breed (tegen zijlijn) en hoger dan 3 en 4 (in boogvorm met 3 en 4) CO →‘HOGER’ ‘BREED (BLIJVEN)’
Organisatie van het terrein
OPWARMING
Figuur Beschrijving: • •
2 groepen van 8 veldspelers met 1 keeper 2 spelers op positie 5, 3 spelers op posities 4 en 2; idem voor groep B Doorschuiven: • 5→4→2→5 Uitvoering: • 5 maakt een vooraktie, draait open en wordt aangespeeld door de keeper • zelfde beweging door 4 en 2 die inspeelt op de keeper • bij het doorschuiven opwarmingsbewegingen uitvoeren • rekkings- en dynamische lenigheidsoefeningen tussen fase 1 en 2 • fase 2 rechts uitvoeren Fysieke parameters: • Totale duur 20’ • Fase 1: 6’ à 8’ • Fase 2: 6’ à 8’ en met een hogere intensiteit Coaching:
WEDSTRIJDVORM 1
•
Richtlijnen 1, 2, 4, 6, 7
•
Specifieke coaching naar de juiste technische uitvoering van de balcontrole en de passing
K+3/K+2 Beschrijving: • Opp. terrein: 40m-50m • 2 vaste groepen van 8 veldspelers die in golven werken • golf eindigt na doelpunt of max. 1’ spelen • na 2 series wisselen de ploegen van functie Uitvoering: • ploeg A speelt in een 1-2-1 opstelling, ploeg B in 1-1-1 • wedstrijdvorm begint bij de keeper van ploeg A • 3 en 4 lopen zich vrij zodat de keeper kort kan opbouwen • de spits van ploeg B kiest positie tussen de 2 verdedigers en probeert de korte opbouw te verhinderen Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 1’ Coaching: •
Richtlijnen 1, 2, 3, 5, 6, 7
Opmerking: De jeugdopleider kan voor deze wedstrijdvorm ook kiezen voor een organisatie op 2 terreinen. De compositie wordt dan K+3/2 en er wordt gewerkt met 2 kleine doeltjes.
TUSSENVORM 1
Gesloten circuit Beschrijving: • •
Opp. ¾ terrein vaste groepen van 4 veldspelers die beurtelings links en rechts de beweging uitvoeren • de spelers wisselen van functie bij iedere herhaling • de keepers wisselen van functie na een aantal herhalingen Uitvoering: • 4 schuift op , spurt snel terug en draait open • de keeper speelt 4 aan die onder druk gezet wordt door 9 • aanvaller 9 doet een vooraktie en sprint diagonaal richting 4 • 9 wordt aangespeeld door 4 • 5 infiltreert in de ruimte op de flank en wordt aangespeeld door 9 • 5 gaat door tot de achterlijn en geeft voorzet. Ondertussen hebben 4 en 9 aanvallende en verdediger 9 verdedigende posities voor doel ingenomen Fysieke parameters: • Totale duur 15’ Coaching:
WEDSTRIJDVORM 2
•
richtlijnen 1-7
•
specifieke coaching naar de technische uitvoering van de balcontrole, passing en lange lob
K+5/K+4 Beschrijving: • Opp. ¾ terrein • 2 vaste groepen van 8 veldspelers die in golven werken • spelers wisselen van positie bij iedere herhaling • golf eindigt na doelpunt of max. 1’ spelen • na 2 series wisselen de ploegen van functie Uitvoering: • ploeg A speelt in een 1-4-1 opstelling, ploeg B in 1-1-3 • wedstrijdvorm begint bij de keeper van ploeg A • verdedigers van ploeg A schuiven eerst richting middellijn en lopen zich dan vrij zodat de keeper kort kan opbouwen via een centrale verdediger • de aanvallers van ploeg B kiezen positie met een diep spits en 2 flankaanvallers die de speelhoeken van de flankverdedigers van ploeg A afsluiten Fysieke parameters: • Totale duur 15’ • Max.duur 1 golf = 1’ Coaching: •
Richtlijnen 1-9
TUSSENVORM 2
Collectieve spelvorm Beschrijving: • • • •
collectieve spelvorm op 2 terreintjes Opp. terrein spelvorm: 25m-40m groep A 8 spelers; groep B 10 spelers 2 neutrale spelers die op de korte zijde blijven en steeds meespelen met de ploeg in balbezit Uitvoering: • de ploeg in balbezit speelt samen met de neutrale spelers • de ploeg scoort een punt wanneer ze de bal kunnen doorspelen van de ene neutrale speler naar de andere en terug in balbezit blijven Fysieke parameters: • Totale duur 10’ • Neutrale spelers wisselen na 1’ Coaching: Ploeg in balbezit • CO • CO • CO
WEDSTRIJDVORM 3
geef de neutrale speler keuze om breed te openen →’BREED’ ‘LIJN’ Draai open →’DRAAI OPEN’ Speel zo snel mogelijk diep →’DIEP’
K+7+2N/K+7 Beschrijving: • Opp. ¾ terrein • continu spel Uitvoering: • Ploegen A en B spelen symmetrisch in een 1-4-2-3 opstelling waarbij 6 en 8 neutrale spelers zijn die meespelen met de ploeg in balbezit Fysieke parameters: • Totale duur 16’ • 2 blokken van 7’ en 2’ pauze Coaching: •
Richtlijnen 1-9
WEDSTRIJDVORM 4
K+8/K+8 Beschrijving: • Opp. ¾ terrein • continu spel Uitvoering: • beide ploegen spelen nu in numerieke gelijkheid in een symmetrische 1-4-1-3 opstelling • alle keuzes die in de training aan bod kwamen kunnen nu toegepast worden Fysieke parameters: • Totale duur 10’ Coaching: •
Analyse en beoordeling in welke mate de vooropgestelde doelstellingen behaald worden
•
De stop-help methode hanteren bij grove fouten en positief coachen bij correcte uitvoering van de richtlijnen
COOLING DOWN Beschrijving: •
Rustig uitlopen, evaluatie van de trainingssessie en opbergen van het materiaal
8.5.2. Infiltratie via de flank
Probleemstelling
Oplossing
WIE? De flankaanvaller (7 of 11)
WIE? De flankaanvaller (7 of 11)
WAT? Haalt de achterlijn niet waardoor er vanop de flank geen gevaar komt
WAT? Haalt de achterlijn door een individuele actie of door samenspel met 9 of 10
WAAR? In de aanvalszone op de flank
WAAR? In de aanvalszone op de flank
WANNEER? De flankaanvaller correct loshaakt, hij niet strikt gedekt wordt door zijn directe tegenspeler en juist aangespeeld wordt door een verdediger of een middenvelder
WANNEER? De flankaanvaller correct loshaakt, hij niet strikt gedekt wordt door zijn directe tegenspeler en juist aangespeeld wordt door een verdediger of een middenvelder
Richtlijnen en Coachingswoorden +
Toepassen van de teamtactics T2 infiltratie naar waarheidszone +
-^B 12 infiltratie zonder bal: GIVE & GO + -^B 13 infiltratie met bal: leiden of dribbel: CHALLENGE Positie 7/11 1. Haak correct los: maak een vooraktie en kom tot een juiste timing met verdediger of middenvelder die balbezit heeft CO^‘VRAAG DE BAL’ SP(3/4->7/11 ‘VRAAG’) 2. Probeer individuele actie bij voldoende ruimte rond directe tegenspeler CO^‘ALLEEN’ ‘DURVEN’ SP(3/4->7/11 ‘CHALLENGE’) 3. Probeer combinatie met 9 of 10 wanneer deze zich gepast aanbieden CO^‘GEEF’ SP(9/10->7/11 ‘GEEF’) 4. Haal zo snel mogelijk de achterlijn na uitschakeling van je directe tegenspeler CO^‘GAAN’ Positie 9/10
5. Bied je gepast aan bij 7/11 voor eventuele combinatie CO^‘GEEF STEUN’ 6. Blijf weg van de bal en kies het gepaste moment om positie vóór doel te kiezen CO^‘VOOR DOEL ZIJN’
Organisatie van het terrein Ballen: 18 Overgooiers: 16 Grote kegels: Kleine kegels: 8 Potjes: 4 Kleine doelen: Verplaatsbaar doel: 1
OPWARMING
Carrousel Beschrijving: • posten 3, 2 spelers op posten 7, 2 spelers op posten 9 • groepen starten gelijktijdig Doorschuiven: 3→7→9→3 Uitvoering: • actie in gang door een vooraktie en wordt door 3 aangespeeld
4 spelers op
de 2
7 zet de
• 9 komt gepast in steun en voert dubbelpas uit met 7 Fysieke parameters: • Totale duur 20' • D 7' • P stretching en dynamische lenigheidsoefeningen de • H 2x (bij 2 herhaling de intensiteit opvoeren) Coaching: Post 7: • bepaal de start van de actie door de vooraktie: VRAAG de bal • SPEEL 9 aan met de juiste balsnelheid Post 3: • SPEEL 7 aan op de verste voet Post 9: • TIMING met 7 • DEVIEER correct door gebruik te maken van de snelheid van de bal
WEDSTRIJDVORM 1
K+5/K+4 Beschrijving: • •
2 vaste groepen van 8 veldspelers die in golven werken spelers wisselen na 2 uitvoeringen : 3, 4 en 9 van de ploeg met 5 spelers en de volledige andere ploeg Uitvoering: • wedstrijdvorm begint bij de keeper van ploeg met 5 veldspelerspelers die 3 of 4 aanspeelt • 9 van de andere ploeg zet onmiddellijk druk op de balbezitter • naargelang de situatie wordt 7 of 11 aangespeeld die de achterlijn probeert te halen via een individuele actie of na samenspel met 9 Fysieke parameters: • totale duur 15’ • max.duur golf 1’ • aantal herhalingen in functie van totale duur Coaching: •
richtlijnen 1, 2, 3, 4 en 5
TUSSENVORM 1
Carrousel Beschrijving: • posten 3, 2 spelers op posten 7, 2 spelers op posten 10, 1 speler op posten 9 • groepen starten gelijktijdig Doorschuiven: 3→7→10→9→3 Uitvoering:
3 spelers op
de 2
•
• komen maar trekt weg • 10 komt gepast in steun en voert dubbelpas uit met 7 Fysieke parameters: • Totale duur 20' • D 7' • P stretching en dynamische lenigheidsoefeningen • H 2x
7 zet de actie in gang door een vooraktie en wordt door 3 aangespeeld 9 veinst te
Coaching: Post 7: • bepaal de start van de actie door de vooraktie: VRAAG de bal • SPEEL 10 aan met de juiste balsnelheid Post 3: • SPEEL 7 aan op de verste voet Post 9 • TIMING met 10 Post 10: • TIMING met 9 en 7 • DEVIEER correct door gebruik te maken van de snelheid van de bal
WEDSTRIJDVORM 2
K+6/K+5 Beschrijving: • continu spel met vliegende wissels Uitvoering: • de aanvallende ploeg van wedstrijdvorm 1 krijgt 10 er als speler bij. Hierdoor worden de keuzes complexer: 9 en 10 zullen er moeten voor waken dat ze niet samen naar de bal toe bewegen • de verdedigende ploeg zal via 9 en 10 onmiddellijk druk zetten wanneer de keeper de vorm start Fysieke parameters: • D 7’ • P 2’ • H 2x Coaching: •
alle richtlijnen
TUSSENVORM 2
Gesloten circuit Beschrijving: •
•
2 vaste groepen van 8 veldspelers, waarvan 4 vaste aanvallers en 2x2 verdedigers Afwisselend links en rechts werken, keepers en verdedigers wisselen
Uitvoering: • De bewegingen van tussenvorm 1 en 2 komen aan bod maar nu met 2 verdedigers • 4 wordt bijkomend optie wanneer 9 en 10 niet in steun komen (zie tekening) Fysieke parameters: • Totale duur 10’ • D 1 uitvoering • P uitvoering andere ploeg • H in functie van totale duur Coaching: Post 11: • bepaal de start van de actie door de vooraktie: VRAAG de bal • maak snel de KEUZE of een dribbel de beste oplossing is Post 4: • SPEEL 11 aan op de verste voet Posten 9 en 10 • Beslis: STEUN of blijf weg (11 heeft ruimte voor dribbel)
WEDSTRIJDVORM 3 Beschrijving: • Beide ploegen spelen symmetrisch in een 1-4-1-3 • Alle keuzes van de training komen aan bod Fysieke parameters: • D 7’ • P 2’ • H 2x Coaching: • •
Analyse en beoordeling in welke mate de vooropgestelde doelstellingen behaald werden De stop-help methode hanteren bij grove fouten en positief coachen bij correcte uitvoering van de richtlijnen
COOLING DOWN Beschrijving: • • •
Loslopen met lichte stretching Bespreking van thema en uitvoering Indien nodig een tactische simulatie uitvoeren