(ONTWERP) VERGUNNING WET MILl UBEHEER verleend aan
N.V. Nederlandse Gasunie Ten behoeve van stikstofinstallatie en mengstation (Locatie Hondenlaan te Zuidbroek)
Groningen, 20 oktober 2009 Nr. 2009 - 202705
Inhoudsopgave 1.
VERGUNNINGAANVRAAG 1.1 1.2 1.3
2.
PROCEDURE 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3.
Onderwerp aanvraag Achtergrond aanvrager Beschrijving van de aanvraag
Rijkscoordinatieregeling Procedurele aspecten en advies Beslistermijn Coordinatie Milieueffectrapport
TOETSING EN BEOORDELING VAN DE AANVRAAG 3.1 Inleiding 3.2 Wet op de ruimtelijke ordening 3.3 Activiteitenbesluit 3.3.1 Niet GPBV-installaties (type C- bedrijven) 3.4 Brandveiligheidsaspecten 3.5 IPPC richtlijn/Beste Beschikbare Technieken 3.6 Nationale milieubeleidsplannen 3.7 Provinciaal Omgevingsplan (POP) 3.8 Milieuzorg en Bedrijfsmilieuplan 3.8.1 Milieuzorg 3.9 Groene wetten 3.9.1 Natuurbeschermingswet 3.9.2 Flora en faunawet 3.10 Afvalstoffen 3.10.1 Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen 3.11 Afvalwater 3.11.1 Aigemeen 3.11.2 Zuiveringstechnische voorzieningen 3.12 Lucht 3.12.1 Inleiding 3.12.2 Diffuse aardgasemissie 3.12.3 Emissie zuurstofrijke lucht stikstofinstallatie 3.12.4 Niet reguliere emissies 3.12.5 Geur 3.12.6 Immissiegrenswaarden 3.13 Geluid 3.13.1 Inleiding 3.13.2 Geluidsbelasting 3.13.3 Maximale geluidsniveaus 3.13.4 Indirecte hinder 3.13.5 Conclusie 3.13.6 Toelichting voorschriften 3.14 Trillingen 3.15 Bodem 3.15.1 Het kader voor de bescherming van de bodem
5 5 5 6 6 6 7 7 8 8 8 8 9 9 9 9 9 10 10 10 10 11 11 11 12 12 12 12 12 12 12 13 13 13 14 14 14 14 14 15 15 15 15 15 15 15
3.15.2
4.
15
3.15.3 Beoordeling en conclusie 3.15.4 Bodembelastingonderzoek 3.16 Veiligheid 3.16.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen 3.16.2 Opslag gevaarlijke stoffen 3.16.3 Bedrijfsnoodplan
16 16 16 17 17 18
3.17 Energie 3.17.1 Aigemeen 3.18 Grondstoffen- en waterverbruik 3.18.1 Leidingwater. 3.18.2 Grondstoffen 3.19 Verkeer en vervoer 3.20 Installaties
18 18 18 18 18 19 19
3.20.1 Elektrische installaties 3.20.2 Toestellen onder druk 3.21 Overige aspecten 3.21.1 Strijd met andere wetten en algemene regels 3.21.2 Milieujaarverslag 3.21.3 Maatregelen in bijzondere omstandigheden 3.22 Integrale afweging 3.23 Verhouding tussen aanvraag en vergunning
19 19 19 19 19 19 19 20
CONCLUSIE .......................•..........................................................•................................•..••...•...•............ 20 4.1
5.
De potentieel bodembedreigende activiteiten
Aigemeen
20
BESLUIT............................................................................................................••.................................... 20 5.1 5.2 5.3
Vergunning Verhouding aanvraag-vergunning Vergunning termijn
20 20 20
5.4
Geldigheid
20
VOORSCHRIFTEN
22
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN
29
BIJLAGE 2 :
L1GGlNG BEOORDELlNGS· EN CONTROLEPUNTEN GELUID
33
BIJLAGE 3 :
CONTROLELlJST BODEMBESCHERMENDE VOORZIENINGEN
34
pagina 4 van 35
GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN ONTWERP Groningen, 20 oktober 2009 Nr. 2009 - 202705 Besc!J/kkell lJierfJ!/op de aallvraag vall I1/. V Neder/alldse Gastlllie om eell opnclJl/iJgsvergtllllJ/iJg op grolld vall de Wet m/ffetlfJe!Jeer voorde sl7kstoliiJsta//atie ell !Jet aardgasmellgstatioll te ZtlidfJroek.
1.
VERGUNNINGAANVRAAG
1.1 Onderwerp aanvraag Op 31 augustus 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen van N.V. Nederlandse Gasunie (hierna Gasunie) voor een vergunning ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een stikstofinstallatie (Iuchtscheidingsinstallatie) en aardgasmengstation. De inrichting is gelegen aan Hondenlaan (ongenummerd) te Zuidbroek, kadastraal bekend gemeente Menterwolde, sectie A, nummers 987 en 988, beide gedeeltelijk. De aanvraag heeft betrekking op ondermeer de volgende categorieen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb): 1.1.a: Inrichtingen waar een of meer elektromotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een elektromotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft; 2.1.b: Inrichtingen voor het regelen of meten van de druk of stroming van gas of gasstromen; 2.6.b: Aardgasbehandelingsinstallaties en gasverzamelinginrichtingen, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.10 6 m 3 per dag (bij 1 bar en 273K) of meer; 2.6.c: Luchtscheidingsbedrijven, met een benodigde hoeveelheid lucht ten behoeve van het eindproduct van 10.103 kg per uur of meer. Op grond van de categorie 2.6.lid b en c van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen.
1.2 Achtergrond aanvrager Gasunie, opgericht in 1963, is een gasinfrastructuurbedrijf waarbij de Staat del' Nederlanden (vertegenwoordigd door het Ministerie van Financien) voor 100% aandeelhouder is. Gasunie richt zich specifiek op gastransport- en infrastructuuractiviteiten. Hieronder valt onder meer het beheer en de ontwikkeling van het gastransportnet; het aanbieden van gastransport en daarmee verwante diensten. Het aardgas zelf komt vanuit diverse bronnen; het merendeel uit het Groningen gasveld, uit ongeveer honderd kleinere gasvelden in land en zee en vanuit enkele bergingen. Om dreigende tekorten op te vangen komt er gas vanuit Noorwegen binnen en een klein deel uit Rusland. Op jaarbasis transporteert Gasunie ca 125 miljard m3 . Deze transportdiensten worden door de dochterondernemingen Gas Transport Services B.V. (GTS) in Nederland en Gasunie Deutschland GmbH & Co. KG in Duitsland uitgevoerd. Hiervoor heeft Gasunie de beschikking over 15.000 km pijpleidingen, 11 mengstations, 84 meet- en regelstations, 12 exportstations en 18 compressorstations. COllcern/oket Omdat Gasunie voor nagenoeg aile activiteiten en installaties vergunningen of toestemming nodig heeft, voor zowel de aanleg- als de beheerfase, en daarbij te maken heeft met een groot aantal (ca. 600) bevoegde instanties is in 2007 het Concernloket opgericht. Het Concernloket is een initiatief van Gasunie, VROM-Inspectie, provincie Groningen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, opgepakt door de ministeries van EZ en VROM. Het Concernloket probeert te komen tot afspraken met het bevoegd gezag over standaardaanvragen en standaardvergunningen. Daarmee wordt eenduidige toepassing van wet- en regelgeving bevorderd (minder regeldruk) en een lange doorlooptijd van procedures voorkomen en zijn er minder administratieve lasten voor het concern Gasunie.
pagina 5 van 35
Wij hebben in het vooroverleg met de Gasunie het Concernloket, dat aan overheidszijde ondergebracht is bij de gemeente Groningen, hierbij betrokken. Het Concernloket heeft daarbij laten weten dat, gelet op de complexiteit van de activiteiten op de locatie te Zuidbroek, de concernbenadering hiervoor minder geschikt is mede doordat de standaardaanvraag en -vergunning zich vooralsnog beperken tot de inrichtingen waar de compressorstations zich bevinden. Wei hebben wij bij het opstellen van deze vergunning een aantal hoofdstukken uit de considerans en de standaardvoorschriften geraadpleegd. Beschrijving van de aanvraag 1.3 Op dit moment werkt Gasunie aan de uitbreiding van het Nederlandse transportnet om aan de groeiende vraag naar gas te kunnen blijven voldoen. Zo zal er in voormalige zoutcavernes (Zuidwending) gas worden opgeslagen en wordt met de aanleg van de Noord-Zuidroute de transportcapaciteit van Noordoost Nederland naar Zuidwest- en Zuidoost Nederland vergroot. Hierbij is rekening gehouden met het gegeven dat de productie van aardgas in Nederland afneemt waardoor er meer invoer van gas vanuit Noorwegen en Rusland zal plaatsvinden. Om dit hoogcalorisch buitenlands aardgas geschikt te maken voor de Nederlandse markt (huishoudens en kleine industrieen) moet het eerst worden geconverteerd door deze gasstromen te vermengen met de juiste hoeveelheid stikstof. Dit geconverteerde gas wordt het 'pseudo Groninger gas of ook wei pseudo G-gas' genoemd. Op de locatie aan de Hondenlaan te Zuidbroek wil Gasunie het hoogcalorisch Noors en NGT-aardgas converteren naar pseudo G-gas. Het vermengen van de hoogcalorische (buitenlandse) gasstromen met stikstof gebeurt in het aardgasmengstation (blending section). Het hiervoor benodigde stikstof zal worden geproduceerd in een luchtscheidingsinstallatie (Air Seperation Unit (ASU) area) waarmee stikstof uit de buitenlucht (78% van de aardse atmosfeer bestaat uit stikstof) wordt gewonnen. Het stikstof zal vervolgens of direct worden vermengd met gas in het aardgasmengstation of met een ondergrondse leiding worden getransporteerd naar en opgeslagen als buffervoorraad in de caverne (zoutcaverne van Akzo Nobel) te Heiligerlee. De luchtscheidingsinstallatie zal een capaciteit hebben van 16.000 m3/h stikstof en zal volcontinu produceren. Voordat het ingenomen stikstof uit de stikstofbuffer (caverne) in Heiligerlee in het mengstation wordt vermengd met aardgas zal het in de stikstofbehandelingsinstallatie (Withdrawal area) worden ontdaan van water (vloeistofvanger) en waterdamp (drooginstallatie). In de stikstof compressorinstallatie (Nitrogen Compression Unit (NCU) area) zal de stikstofdruk worden gereduceerd om het in het mengstation te vermengen met aardgas, of te worden verhoogd om de stikstof te transporteren naar de stikstofbuffer (caverne) in Heiligerlee. Naast deze hoofdinstallatiedelen bestaat de inrichting nog uit een hoofdgebouw met daarin ondergebracht o.a. kantoor- en kantineruimte, instrumentatieruimte, HVAC-(heat, ventilation and airconditioning) ruimte, werkplaats, luchtcompressorruimte, hoog- en laagspanningsruimte en transformatorruimte. In de inrichting is verder een noodstroomvoorziening aanwezig en hebben zowel het aardgassysteem als het stikstofsysteem ieder afzonderlijk een afblaasstack.
2.
PROCEDURE
2.1 Rijkscoordinatieregeling Het onderhavige besluit voor de inrichting aan de Hondenlaan (Iuchtscheidingsinstallatie en mengstation) te Zuidbroek heeft betrekking op het project 'Stikstofbuffer Heiligerlee'. Op grond van artikel 3gb, eerste lid, van de Gaswet en artikel 141 a, eerste lid, van de Mijnbouwwet gelezen in samenhang met het besluit van de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 3gb, derde lid, van de Gaswet en artikel 141 a, derde lid, van de Mijnbouwwet, is op de voorbereiding van het project 'Stikstofbuffer Heiligerlee' artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De Minister van Economische Zaken is de aangewezen minister, in de zin van artikel 3.35 Wro, die deze coordinatie van de besluitvorming op zich neemt. Op grond van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit rijkscoordinatieregeling energie-infrastructuurprojecten is het onderhavige besluit een besluit als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening. Uit het voorgaande voigt dat op dit besluit de Rijkscoordinatieregeling van toepassing is. Op grond van artikel 3.31, derde lid in samenhang met artikel 3.35, vierde lid van de Wro is dit besluit daarom voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Aigemene wet bestuursrecht en de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid in samenhang met artikel 3.35, vierde lid Wro. De Minister van Economische Zaken heeft als aangewezen minister een gecoordineerde voorbereiding van de besluiten voor het project Stikstofbuffer Heiligerlee bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het rijksinpassingsplan (rip) en de andere besluiten op aanvraag als voigt voorbereid:
pagina 6 van 35
Op 26 augustus 2009 is een kennisgeving van het voornemen een rijksinpassingsplan vast te stellen gepubliceerd in de Staatscourant en enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen (Dagblad van het Noorden Regio 2, Streekblad/Pekelder Streekblad en Tussenklappen); op 11 november 2009 is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp van het rijksinpassingsplan en de overige benodigde besluiten gepubliceerd in de Staatscourant; kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen (zie hiervoor); op [datum] is door de minister van Economische Zaken een ontwerp van het besluit aan de initiatiefnemer (NV Nederlandse Gasunie) gezonden; het ontwerp van het besluit heeft van 12 november 2009 tot en met 23 december 2009 ter inzage gelegen bij het ministerie van EZ en de provincie Groningen op 1 december 2009 is er een informatieavond georganiseerd, waarbij de mogelijkheid werd geboden mondeling zienswijze naar voren te brengen. Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35 Wro worden dit besluit en de andere besluiten die vereist zijn voor het project Stikstofbuffer Heiligerlee gelijktijdig door de minister van Economische Zaken bekendgemaakt. Tevens doet de minister van Economische Zaken daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen en langs elektronische weg. Op 12 oktober 2009 (door ons ontvangen op 13 oktober) heeft de aanvrager uit eigen initiatief nadere gegevens verstrekt. Gasunie verzoekt om de termijn waarbinnen de inrichting moet zijn voltooid en in werking gebracht te verruimen naar 5 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning. Hierdoor wordt deze termijn gelijk gesteld aan de termijn voor de stikstofbuffer in Heiligerlee waarvoor de minister van EZ de Wm-vergunning verleent. De gegevens maken onderdeel uit van de aanvraag en zijn meegenomen in de totstandkoming van dit besluit.
2.2 Procedurele aspecten en advies. Zoals in par. 2.1 is weergegeven zal de procedurele coordinatie door het ministerie van Economische Zaken worden uitgevoerd vanaf het moment van het ter inzage leggen van de ontwerpbesluiten en de overeenkomstige aanvragen. Echter wij hebben als bevoegd gezag voor de Wm deze aanvraag in ontvangst genomen en de ontvangst bij brief van 2 september 2009 bevestigd. Tevens hebben we in die brief aangegeven van oordeel te zijn dat de aanvraag ontvankelijk is. Verder is bij die brief de aanvraag doorgezonden naar de bij deze Wm-aanvraag betrokken wettelijke adviseurs, zijnde het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde, het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's, de Brandweer Regio Groningen, de VROM Inspectie Noord. De aanvraag is op 2 september 2009 gezonden aan de uitvoeringsinstantie, Bureau Energieprojecten (BEP), ondergebracht bij SenterNovem, als uitvoerder namens het ministerie van Economische Zaken van de rijkscoordinatieregeling. Op 7 oktober 2009 hebben we een advies ontvangen van de Brandweer Regio Groningen. De regionale brandweer is met ons van mening dat er sprake is van een verwaarloosbaar groepsrisico. De regionale brandweer merkt in relatie tot dit punt op dat bij nieuwe ontwikkelingen'in het gebied rond onderhavige Gasunie-inrichting Zuidbroek er rekening gehouden moet worden met het invloedsgebied van de GU-inrichting. Deze opmerking is in wezen gericht aan de desbetreffende gemeenten ten behoeve van de ontwikkeling van de bedrijfslocatie Oostboog in de gemeenten Menterwolde en Veendam en heeft geen directe invloed op ons besluit. De gemeente Menterwolde is wettelijk adviseur in onderhavige procedure en zal aile relevante stukken ontvangen. De regionale brandweer geeft in zijn advies verder aan dat er overleg met de Gasunie is geweest over de aard van de bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van de inrichting voor blusvoertuigen van de brandweer. Dit overleg heeft geleid tot de aanleg van de zogenaamde retentiesloot als voldoende bluswatervoorziening. De benodigde procedure in het kader van de Ontgrondingenwet maakt ook deel uit van het RCR-project "Stikstofbuffer Heiligerlee". Dit onderwerp behoeft naar ons inzicht niet verder geregeld te worden in ons Wm-besluit. Verder zal de bereikbaarheid van de inrichting voor blusvoertuigen voldoende gestalte krijgen bij het bereikbaar maken van de inrichting ten behoeve van de bouwfase van de inrichting. Ook dit laatste punt zal niet via ons Wm-besluit verder worden gereguleerd anders dan onder voorschrift 1.1.3. Hiermee is naar ons inzicht het advies van de regionale brandweer in voldoende mate meegenomen bij het opstellen van ons besluit.
Beslistermijn De inrichting zal worden gerealiseerd op een industrieterrein, waarvoor nog een geluidszone op grond van de Wet geluidhinder moet worden vastgesteld. Uit het bepaalde in artikel 13.7 van de Wet milieubeheer (Wm) vloeit, op zichzelf beschouwd, voort dat de beslissing op de hier voorliggende aanvraag om een vergunning ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een stikstofinstallatie (Iuchtscheidingsinstallatie) en aardgasmengstation zou moeten worden aangehouden. Omdat de beslissing op de onderhavige aanvraag plaatsvindt binnen het raam van de
pagina 7 van 35
Rijkscoordinatieregeling, overwegen wij ten aanzien van deze aanvraag in relatie tot artikel 13.7 van de Wm het volgende. De strekking van het bepaalde in artikel 13.7 van de Wm is te verhinderen dat een vergunning ingevolge de Wm wordt verleend voor een inrichting, behorende tot een krachtens artikel1 van de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen categorie, die is gelegen op een terrein als bedoeld in laatstgenoemd artikel, waaromheen nog geen zone is vastgesteld. De functie van een dergelijke zone is - blijkens artikel 40 van de Wgh - het bewerkstelligen van een situatie waarbij het totaal van de geluidsemissies vanwege de gezamenlijke op het desbetreffende industrieterrein (een industrieterrein in de zin van artikel1 van de Wgh) gevestigde dan wei te vestigen inrichtingen welke behoren tot een krachtens artikel 1 van de Wgh aangewezen categorie, ter plaatse van de grens van de zone de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaat. Met andere woorden, de strekking van het bepaalde in artikel13. 7 van de Wm is te voork6men dat een vergunning wordt verleend voor een inrichting als hierv66r omschreven terwijl nog niet zeker is dat de inrichting in werking zal kunnen zijn op basis van een milieuvergunning krachtens welke aan de inrichting een geluidsemissie zal zijn toegestaan van een zodanig niveau dat de waarde van 50 dB(A) op de zonegrens niet wordt overschreden. Gelet op deze strekking is van belang dat de essentie van de Rijkscoordinatieregeling is dat door de gecoordineerde voorbereiding van aile ter zake relevant zijnde besluiten, te weten zowel de besluiten in het kader van de planologische besluitvorming als de in samenhang daarmee te nemen uitvoeringsbesluiten (waartoe ook een vergunning ingevolge de Wm is te rekenen), aile in het kader van het desbetreffende project noodzakelijke informatie, waaronder ook aile milieu-informatie, gelijktijdig en in samenhang beschikbaar is. Dit brengt in het hier aan de orde zijnde geval met zich mee dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat ten tijde van het nemen van het besluit op de hier voorliggende aanvraag tevens de inhoud vaststaat van het besluit waarbij de zone wordt vastgesteld rondom het industrieterrein waarop de onderhavige inrichting zal zijn gelegen. Hieruit leiden wij de gevolgtrekking af dat de ratio voor de in artikel 13.7 van de Wm neergelegde aanhoudingsplicht met betrekking tot de hier voorliggende aanvraag geen opgeld doet. Aan deze gevolgtrekking kan naar ons oordeel de consequentie worden verbonden dat er in de hier aan de orde zijnde situatie uiteindelijk, na ommekomst van de termijn waarin - onder andere - ten aanzien van het ontwerp van het onderhavige besluit zienswijzen kunnen worden ingebracht, waarschijnlijk geen reden zal zijn voor het aanhouden van de beslissing op de aanvraag, en dat kan worden verwacht dat deze beslissing een inhoudelijke zal zijn overeenkomstig de wijze waarop deze in het dictum, in de onderdelen 5.1 tot en met 5.4, is geredigeerd.
2.3 Coordinatie Met deze aanvraag is tevens op 28 augustus 2009 een aanvraag ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ingediend bij het Waterschap Hunze en Aa's. Deze aanvraag heeft betrekking op het gehele initiatief en beperkt zich niet aileen tot de stikstofinstallatie en mengstation Zuidbroek maar heeft ook betrekking op de zoutcaverne en de aanleg van de leidingen tussen de locaties te Zuidbroek en Heiligerlee. Op grond van hoofdstuk 14 Wm zijn de aanvragen gecoordineerd voorbereid en behandeld. Verder heeft, met het oog op de onderlinge sam enhang van de beschikkingen, door middel van ambtelijk overleg een inhoudelijke afstemming plaatsgevonden tussen beide vergunningen. Er is sprake van het oprichten van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet waarvoor een bouwvergunning moet worden aangevraagd. Onderlinge afstemming en gecoordineerde behandeling tussen de aanvraag om een milieuvergunning en een aanvraag om een vergunning in het kader van de Woningwet is daarom nodig. De aanvraag om bouwvergunning is op 1 september 2009 bij de gemeente Menterwolde ingediend. De coordinatiebepalingen uit de Woningwet en de Wet milieubeheer worden in acht genomen. De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor het initiatief niet is verleend (art. 20.8 van de Wm). 2.4 Milieueffectrapport De voorgenomen activiteit komt niet voor in Bijlage C of in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999. De activiteit is derhalve niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
3.
TOETSING EN BEOORDELING VAN DE AANVRAAG
3.1 Inleiding De aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer. In artikel 8.8 worden de aspecten aangegeven, die bij de beoordeling moeten worden betrokken of in acht worden genomen, of waarmee rekening moet worden gehouden. In artikel 8.9 wordt aangegeven, dat de vergunning niet in strijd mag zijn met andere relevante wetgeving. In artikel 8.10 worden de weigeringsgronden aangegeven en in artikel 8.11 wordt onder meer bepaald dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. De relevante aspecten voor deze beschikking komen in de hierna volgende hoofdstukken aan de orde.
pagina 8 van 35
3.2 Wet op de ruimtelijke ordening Op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wm, zoals deze bepaling luidt ingevolge de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 297, kunnen wij een vergunning weigeren wanneer door het verlenen van deze vergunning strijd ontstaat met het geldende bestemmings- of inpassingsplan. De locatie voor de stikstofinstallatie en het mengstation ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied Meeden en Zuidbroek/Noordbroek" van de gemeente Menterwolde. In verband hiermee en in samenhang met de Rijkscoordinatieregeling overwegen wij het volgende. De stikstofinstallatie (Iuchtscheidingsinstallatie) en het mengstation te Zuidbroek maken deel uit van het Gasunieproject "Stikstofbuffer Heiligerlee" om vanaf 2012 stikstof op te slaan in een bestaande zoutcaverne nabij de Ontsluitingsweg tussen Westerlee en Winschoten, die nu nog wordt gebruikt door Akzo Nobel. Tussen de locatie waar de luchtscheidingsinstallatie en het mengstation zullen worden gerealiseerd en de opslagcaverne wordt een ongeveer 10 km lange leiding aangelegd die grotendeels door het buitengebied van de gemeente Scheemda zallopen. Om dit project mogelijk te maken, moeten de bestemmingsplannen van de gemeenten Menterwolde, Scheemda en Winschoten worden aangepast. Deze aanpassing zal gebeuren door middel van een rijksinpassingsplan, dat wordt vastgesteld door de Ministers van Economische Zaken en van VROM. De Minister van EZ is belast met de voorbereiding van het rijksinpassingsplan. Op 26 augustus 2009 is in de Staatscourant een kennisgeving van het voornemen geplaatst. Er is inmiddels een voorontwerp bestemmingsplan Stikstofleiding Zuidbroek - Winschoten (rijksinpassingsplan) opgesteld. Gelet op de gelijktijdige voorbereiding van het rip en de daaraan gerelateerde uitvoeringsbesluiten (zie par. 2.2), gaan we er vanuit dat het rip daadwerkelijk zal worden vastgesteld, zodat er van strijd met artikel 8.10, derde lid, van de Wm geen sprake meer zal zijn en wij de Wm-vergunning zullen kunnen verlenen Activiteitenbesluit 3.3 Met ingang van 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het 'Activiteitenbesluit') in werking getreden. Dit geldt ook voor de bijbehorende ministeriele Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (de 'Regeling'). Dit Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling bevatten algemene regels voor een aantal specifieke activiteiten en installaties. Het Activiteitenbesluit is op zowel de Wet milieubeheer (Wm) als de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) gebaseerd. In de nieuwe systematiek geldt dat aile inrichtingen onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen, tenzij sprake is van een gpbv-installatie (beter bekend als de IPPC-bedrijven) genoemd in artikel 8.1 van de Wm. Ingeval van de stikstofinstallatie/mengstation Zuidbroek is er geen sprake van een gpbvinstallatie (zie paragraaf 3.5" IPPC richtlijn/Best Beschikbare Technieken" van de considerans). Niet GPBV-installaties (type C- bedrijven) 3.3.1 In bijlage 1 van het Activiteitenbesluit worden de activiteiten genoemd die vergunningplichtig zijn. Volgens de systematiek van het Activiteitenbesluit wordt de inrichting van Gasunie aangemerkt als een type C-inrichting, waarvoor de vergunningplicht blijft bestaan. Daarnaast kunnen algemene regels uit het Activiteitenbesluit op deze inrichting van toepassing zijn. Bij de totstandkoming van deze vergunning is hier rekening mee gehouden. Dit betekent dat in deze vergunning geen voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van activiteiten waarop het Activiteitenbesluit en de Regeling van toepassing zijn. In de onderhavige aanvraag is sprake van enkele (deel-)activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen. Het betreft de volgende rechtstreeks van toepassing zijnde onderdelen van het Activiteitenbesluit: § 3.1.3 lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; § 3.1.4 lozen van huishoudelijk afvalwater (op oppervlaktewater of op of in de bodem (bevat de van toepassing zijnde bepalingen van het Lozingenbesluit bodembescherming). Brandveiligheidsaspecten 3.4 Voor onderhavige, op basis van het Activiteitenbesluit als C-inrichting te beoordelen, inrichting worden brandveiligheidsaspecten (aanwezigheid en onderhoud brandblusmiddelen alsook opslag van brandbare niet-gevaarlijke materialen) gereguleerd via het op 1 november 2008 van kracht geworden Gebruiksbesluit. Hiertoe worden daarom geen voorschriften voor wat betreft de brandveiligheidsaspecten aan deze vergunning verbonden. 3.5 IPPC richtlijn/Beste Beschikbare Technieken De Europese IPPC-richtlijn heeft tot doel het realiseren van een ge"lntegreerde preventie en beperking van verontreiniging door in de richtlijn aangegeven industriele activiteiten en installaties. In de Nederlandse wetgeving worden deze aangeduid als gpbv-installaties. De doelstelling moet worden gerealiseerd door toepassing van de best beschikbare technieken (BBT), die zijn beschreven in BREF-documenten en diverse nationale documenten.
pagina 9 van 35
De IPPC-richtlijn is geheel omgezet in nationale regelgeving, onder meer door middel van de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Voor de bepaling van BBT moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van deze regeling opgenomen documenten, voor zover het de daarbij vermelde gpbvinstallaties betreft. Maar ook voor niet-gpbv-installaties kunnen deze documenten relevant zijn. Met de in tabel 2 opgenomen documenten moet bij aile installaties en inrichtingen rekening worden gehouden, voor zover deze documenten betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. De stikstofinstallatie en het mengstation te Zuidbroek valt niet onder een van de in bijlage 1 van de IPPCrichtlijn aangegeven categorieen, en is dus geen gpbv-installatie. In deze vergunning is met de volgende BBT-documenten rekening gehouden: BREF Koelsystemen BREF Monitoring Circulaire energie in de milieuvergunning NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties Bij de hierna volgende behandeling van de verschillende milieuaspecten wordt de toetsing aan de BBTdocumenten nader uitgewerkt. Aan het slot van deze vergunning wordt, voor zover van toepassing, verantwoording afgelegd over de integrale afweging tussen de verschillende milieuaspecten.
3.6 Nationale milieubeleidsplannen Het algemene Rijksbeleid met betrekking tot het milieu is vastgelegd in de Nationale Milieubeleidsplannen (NMP's). Doel van het milieubeleid is een bijdrage te leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. In het NMP zijn geen direct werkende bepalingen of beperkingen opgenomen voor het verlenen van milieuvergunningen. Wei zijn onder andere landelijke doelstellingen geformuleerd voor de emissies van NOx , S02 en VOS. Wij zijn van mening dat de werkwijze van de vergunninghouder niet in strijd is met de NMP's. 3.7 Provinciaal Omgevingsplan (POP) Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen is opgenomen in het ontwerp van het Provinciaal Omgevingsplan Groningen 2009-2013 (POP) dat ProvinciaIe Staten van Groningen op 17 juni 2009 hebben vastgesteld. Voor een bijdrage aan een duurzame ontwikkeling van de provincie Groningen wordt daarbij naar een goede balans tussen leefbaarheid, milieu en economie gezocht. Daarbij zullen de volgende doelstellingen worden nagestreefd: zo laag mogelijke milieubelasting voor mens en natuur bij het inrichten van de ruimte; handhaving van de huidige milieukwaliteit (bodem, lucht, water, geur en geluid) op gebiedsniveau de daarmee samenhangende gezondheidsrisico's en de manier waarop we omgaan met gevaarlijke stoffen en afval; zuinig gebruik van grondstoffen en energie en ketenvorming en/of bundeling met andere productieprocessen. In de hoofdstukken 'Schoon en veilig Groningen', 'Karakteristiek Groningen' en 'Energiek Groningen' worden de doelstellingen die specifiek van toepassing zijn op milieukwaliteit nader gedefinieerd. In de onderhavige vergunning is hiermee rekening gehouden. Het plan bevat ten aanzien van de activiteiten waarvoor vergunning wordt gevraagd en de milieuaspecten die hierbij aan de orde zijn geen concrete beleidsbeslissingen. In hoofdstuk 6.1.2 "Energie-infrastructuur" van het POP is voor wat betreft de infrastructuur van (aard)gassen en vloeistoffen aangegeven dat medewerking zal worden verleend aan o.a. de opslag van stikstof en de ruimtelijke reservering van traces en buisleidingen. 3.8 Milieuzorg en Bedrijfsmilieuplan 3.8.1 Milieuzorg In het huidige milieubeleid wordt de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voorop gesteld. Hieruit voigt de behoefte dat bedrijven beschikken over een intern milieuzorgsysteem. Gasunie streeft naar een continue verbetering van haar milieuprestaties. Dit wordt geborgd in het milieuzorgsysteem van het bedrijf, conform IS014001. In het milieuzorgsysteem is het register "vereisten wet- en regelgeving" opgenomen. Het bedrijf houdt met haar bedrijfsvoering rekening met de normen en richtlijnen voortkomende uit dit register.
pagina 10 van 35
Onderdeel van het milieuzorgsysteem zal de nog in ontwikkeling zijnde Multi-analyse (waarin o.a. ook het actuele register wet- en regelgeving wordt opgenomen) zijn. Deze analyse zal wanneer het operationeel is, gebruikt worden om aile relevante milieuaspecten van de verschillende Gasunie installaties in kaart te brengen. Dit gebeurt op elk milieucompartiment: bodem, water, lucht, geluid, afval en externe veiligheid. leder aspect is beoordeeld op significantie en er is bepaald of het aspect beheerst is. De prioriteitsscore wordt gebruikt om aan te geven voor welke onderdelen maatregelen dienen te worden getroffen. Er dienen maatregelen getroffen te worden indien niet voldaan wordt aan wet- en regelgeving en wanneer de stand der techniek niet wordt toegepast. Na uitvoering van maatregelen wordt een evaluatie van de maatregelen vastgelegd. Voor een overzicht van de verschillende milieuaspecten per onderdeel van het proces, wordt verwezen naar het actuele overzicht in de Multi-analyse, inzichtelijk bij Gasunie. Tenminste jaarlijks vindt een milieuanalyse plaats, waarbij de gehele Multi-analyse opnieuw bekeken wordt. Ook zal bij iedere wijziging of verandering vooraf een analyse worden uitgevoerd in de Multi-analyse om te kijken wat de gevolgen zijn voor de milieuaspecten. Zo nodig worden maatregelen geselecteerd en getroffen om de milieugevolgen te minimaliseren. Op deze wijze wordt geborgd dat de Multi-analyse actueel is en blijft. In het milieuzorg-/Multi-analyse systeem van Gasunie is een procedure opgenomen die erop is gericht, dat regelmatig inspecties en onderhoud plaatsvindt aan milieurelevante apparatuur en voorzieningen. Uit te voeren metingen en registraties zijn opgenomen in een meet- en registratieprogramma dat onderdeel uitmaakt van het milieuzorg-/Multi-analyse systeem. Er wordt conform het milieuzorg-/Multi-analyse systeem een regelmatige milieu-inspectie uitgevoerd. Er is een eenduidige procedure voor het melden van ongewone voorvallen. Gasunie heeft verder een procedure in het milieuzorg-/Multi-analyse systeem, waarin is opgenomen dat het bedrijf zichzelf op de hoogte houdt van de geldende regelgeving. Nieuwe installaties worden aangelegd volgens de op dat moment geldende regelgeving. Bij het opstellen van de vergunning hebben wij rekening gehouden met de aanwezigheid van het gecertificeerde milieuzorgsysteem. Groene wetten 3.9 3.9.1 Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn volledig in deze wet ge"lmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet. 3.9.2 Flora en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wei het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet vereist kan zijn. Voor het terrein van Gasunie aan de Hondenlaan te Zuidbroek hebben wij een bureaustudie uitgevoerd. Het terrein bevindt zich in het kilometerhok x:255 / y:575. Bij dit onderzoek hebben wij ook de omliggende kilometerhokken x: 254/ y: 574, x:254 / y:575, x:255 / y:574, x:256 / y:574 en x:256 / y:575 betrokken. De resultaten van het Natuurloket (waarnemingen grotendeels tussen 1991 en 2007) kunnen als voigt worden samengevat: yaatplanten Zoogdieren Paddenstoelen Broedvogels
!Waarnemingen Yolledigheid waarnemingen goed 2 vrijgestelde rode Iijst en 1 vrijgestelde Flora en Faunawet slecht f4 soorten vrijgestelde (Iijst 1) Flora en faunawet 1 vrijgestelde Rode Lijst slecht 1 Flora en Faunawet slecht
Op grond van deze bureaustudie zijn wij van mening dat voor het oprichten en het in werking hebben van deze inrichting geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig is. De aangevraagde activiteiten zullen geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van de zoogdieren (egels, muizen enz.) in dit gebied. Gelet op de in de voorgaande alinea's weergegeven feiten en omstandigheden zijn wij tevens van oordeel dat met betrekking tot de aangevraagde activiteiten geen redenen aanwezig zijn om aan de aangevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer aanvullende voorschriften te verbinden.
pagina 11 van 35
3.10 Afvalstoffen 3.10.1 Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen
Prevenlie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor aile bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt is naar verwachting verwaarloosbaar en zal bestaan uit afval dat vrijkomt bij onderhoudswerkzaamheden (verpakkingsmateriaal en vervangen onderdelen) en geringe hoeveelheden kantoor- en huishoudelijk afval. Naast dit afval zal er naar schatting 3 jaarlijks 100 m glycol bevattend afvalwater worden afgevoerd naar een verwerker. Gelet op deze hoeveelheden en omdat hier sprake is van een nieuwe inrichting achten wij afvalpreventie op dit moment niet relevant en hebben in deze vergunning hier verder geen aandacht aan besteed. Afvalwater 3.11 3.11.1 Aigemeen De afvalwaterstromen die vrijkomen binnen de inrichting zijn: huishoudelijk afvalwater, hemelwater, condenswater van de persluchtcompressoren, water uit de luchtdroger in de luchtscheidingsinstallatie en water uit de stikstofdrooginstallatie. Het water uit de stikstofdrooginstallatie (Withdrawal area)wat nog een kleine hoeveelheid glycol kan bevatten, het condenswater van de luchtcompressoren en het hemelwater van de bodembeschermende voorzieningen m.u.v. die van de luchtscheidingsinstallatie wordt geloosd in een betonnen put en vandaar per tankauto afgevoerd naar een verwerker. Het schone hemelwater van daken en verhardingen wordt via de retentiesloot op het oppervlakte water (sloot parallel aan de Hondenlaan) geloosd. Het huishoudelijk afvalwater wordt, na allereerst een IBA-systeem (voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater) te hebben doorlopen, via de retentiesloot op het oppervlaktewater (sloot) geloosd. Het water uit de luchtdroger en de bodembeschermende voorzieningen van de luchtscheidingsinstallatie wordt na over een olie/waterafscheider te zijn geleid via de retentiesloot geloosd op het oppervlaktewater (sloot). Met betrekking tot het lozen van hemelwater en huishoudelijk afvalwater op het oppervlaktewater zijn respectievelijk de paragrafen 3.1.3 en 3.1.4 uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. Voor het lozen van het condenswater uit de luchtdroger van de luchtscheidingsinstallatie (ASU) zal het Waterschap Hunze en Aa's in de Wvo-vergunning lozingseisen opnemen ter bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater. 3.11.2 Zuiveringstechnische voorzieningen Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden ten aanzien van het via een olie/water-afscheider lozen op het oppervlaktewater van het water uit de luchtdroger van de luchtscheidingsinstallatie. In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen welke betrekking hebben op het lozen via een IBA-systeem van huishoudelijk afvalwater en het onderhoud daarvan. Lucht 3.12 3.12.1 Inleiding De belangrijkste reguliere luchtemissies van de inrichting zijn: de aardgasemissies die als monstergas na analyse (o.a. Wobbe-index) via afblaasleidingen op de monsternamegebouwen van het mengstation naar de atmosfeer wordt afgevoerd of als diffuse emissie bij afsluiters, regelaars, pakkingen en koppelingen vrijkomt; de emissie van lucht afkomstig van de luchtscheidingsinstallatie; Naast deze reguliere emissies zijn er ook incidentele luchtemissies als gevolg van bijzondere omstandigheden zoals onderhoud, testen, calamiteiten enz. namelijk de emissie van aardgas bij het afblazen en de verbrandingsemissies van de dieselmotor van de noodstroomgenerator. Ten aanzien van de emissies naar lucht is Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) van toepassing. Deze richtlijn is in 2003 ingrijpend herzien, waarbij de normstelling is aangescherpt, en in 2004 uitgebreid op het gebied van de minimalisatieverplichte stoffen, en aangevuld als gevolg van de IPPC-richtlijn. Voor nieuwe installaties en ingrijpende veranderingen aan bestaande installaties gelden de nieuwe NeR-eisen vanaf het moment van vergunningverlening.
pagina 12 van 35
Aardgas bestaat voor het overgrote deel uit methaan (CH 4 ) en daarnaast uit stikstofgas, hogere gasvormige koolwaterstoffen en kooldioxide. In de NeR zijn voor methaan geen emissie-eisen opgenomen. Methaan is echter een sterk broeikasgas. Een derde van de versterking van het broeikaseffect komt van niet-C0 2 broeikasgassen. Om de uitstoot van deze niet-C0 2 broeikasgassen te verminderen is in 1999 het programma Reductie Overige Broeikasgassen (ROB) gestart dat zich richt op het bevorderen, ontwikkelen en toepassen van maatregelen ten aanzien van methaan, distikstofoxide oftewellachgas (N 20) en de fluorverbindingen SF s, PFK's en HFK's. In 2020 moet in Nederland de emissie jaarlijks verminderd zijn tot maximaal 27 miljoen ton CO 2-equivalenten. Dit staat gelijk aan een reductie van 50% van deze gassen ten opzichte van het referentiejaar 1990. Dit streven maakt deel uit van het kabinetsprogramma Schoon & Zuinig. Het programma richt zich hierbij vooral op de emissies afkomstig uit de landbouw (voor ca. 60% verantwoordelijk voor de totale methaanemissie), koeling en stortplaatsen. Voor de inrichting van de Gasunie geldt dat het een nieuwe, nog op te richten inrichting betreft waarbij geen sprake is van reductiedoelstellingen. Bij het ontwerp van de installatie is rekening is gehouden met het realiseren van een zo laag mogelijke methaanemissie (BBT). Hierbij is ook gekeken naar de mogelijkheid om het aardgas af te fakkelen (met een Low-NOx-brander) zodat aile methaan wordt omgezet in CO 2. Het is in onze optiek niet kosteneffectief, gelet op het plaatsen van een hoge fakkel en tevens buiten de locatie LV.m. de warmteuitstraling naar de omliggende installaties om een de geringe methaanjaarvracht af te fakkelen. Daarnaast dient de zgn. pilot-vlam continu te branden met de daarbij horende emissies. Gelet op deze aspecten is er afgezien van het eisen van het affakkelen. Jaarlijks wordt daardoor nu ongeveer 22 ton aardgas (betekent ± 16 ton methaan hetgeen ongeveer gelijk is aan het aardgasverbruik van ca. 12 huishoudens in Nederland), na als monstergas te zijn geanalyseerd, afgeblazen naar de atmosfeer. In relatie met de 822 Mton methaan die in 2008 (bron Emissieregistratie) is geemitteerd is dit een relatief geringe bijdrage door Gasunie aan het versterkte broeikaseffect. In de voorschriften hebben wij hier verder geen aandacht aan besteed.
3.12.2 Diffuse aardgasemissie Naast deze puntbronnen treden ook diffuse emissies van aardgas op bij de afdichtingen van afsluiters en regelaars en bij pakkingen en koppelingen. Op dit moment is de jaarvracht aardgas welke als diffuse emissie in de atmosfeer terecht komt niet bekend. In de vergunning hebben wij Gasunie verplicht gesteld tot het realiseren van een lekverliezen beheersprogramma om daarmee de hoeveelheid lekverliezen te beperken en om daarmee inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke emissie als gevolg van deze lekverliezen. Hierbij hebben wij aansluiting gezocht bij het handboek "Diffuse emissies en emissies bij op- en overslag; Handboek emissiefactoren" (Rapportagereeks MilieuMonitor, nr. 14, maart 2004) en het "Meetprotocol voor lekverliezen" (Rapportagereeks MilieuMonitor, nr. 15, maart 2004). 3.12.3 Emissie zuurstofrijke lucht stikstofinstallatie Bij de productie van stikstof in de cryogene luchtscheidingsinstallatie wordt het restproduct zuurstofrijke lucht (naast O2 gezamenlijk ca 1% Argon en CO 2) weer afgeblazen in de atmosfeer. Jaarlijks zal er door Gasunie 3 8 ca. 7 *10 m (0,7 miljard kuub) omgevingslucht verwerkt worden tot stikstof. Daarbij komt dan ongeveer 8 3 80% van deze omgevingslucht (5,6 * 10 m ) als zuurstofrijke lucht vrij. Aangezien er voor zuurstofrijke lucht geen industriele bestemming in de directe omgeving van de inrichting is wordt deze zuurstofrijke lucht afgeblazen. In de vergunning hebben wij, aangezien het geen luchtvervuilende stoffen betreffen, aan deze emissie geen verdere eisen gesteld. 3.12.4 Niet reguliere emissies Incidenteel wordt het aardgas afgeblazen zoals in situaties waarbij het geproduceerde pseudo G-gas niet aan de gewenste kwaliteitspecificaties voldoet en in een mengstation elders in het land niet kan worden weggemengd of wanneer bij onderhoudswerkzaamheden of calamiteiten er delen van de installatie drukloos moeten worden gemaakt. Ook bij de testsessies aan de mengstationafsluiters en het emergency shut downsystem (ESD) wordt het vrijkomende aardgas afgeblazen. Aangezien het hier om incidentele en in een enkel geval om calamiteuze bedrijfssituaties gaat en affakkelen, zoals reeds eerder onderbouwd, geen reele optie is, is in de vergunning hier geen aandacht aan besteed. De dieselmotor aangedreven noodstroomvoorziening wordt iedere maand, 1 draaiuur getest. Bij deze functietest treden verbrandingemissies (o.a. CO 2, CO, NOx, S02 en stof (dieselroet» op. Aan deze emissie zijn in de vergunning geen nadere eisen gesteld. Op de airconditioninginstallaties binnen de inrichting die gevuld zijn met het koudemiddel R 410 (een HFK) is het "Besluit gefluoreerde broeikasgassen" (2 november 2007) van toepassing. Deze regelgeving is rechtstreeks van toepassing zodat met betrekking tot dit onderwerp er geen voorschriften zijn opgenomen.
pagina 13 van 35
3.12.5 Geur Het landelijke beleid voor geurhinder is vastgelegd in de brief van de Minister van VROM d.d. 30 juni 1995, zoals opgenomen in de NeR. Het beleid is er op gericht om hinder te voorkomen en indien hinder zich voordoet maatregelen voor te schrijven op basis van de BBT. Aangezien schoon aardgas (ontdaan van de zwavelwaterstof) reukloos is hebben we in vergunning geen maatregelen opgenomen. In deze inrichting is er ook nog geen Odorant ("aardgas-geurstoffen") aan het aardgas toegevoegd. 3.12.6 Immissiegrenswaarden Op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer en de EG-Iuchtkwaliteitsnormen gelden immissie grenswaarden voor fijn stof, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen. Aileen via de door de aanwezige dieselmotor aangedreven generator, welke dienst doet als noodstroomvoorziening, worden deze stoffen geemitteerd, die hieraan moeten worden getoetst. Het betreft hier een incidentele emissie van fijn stof, zwaveldioxide, stikstofoxiden en koolmonoxide die uitsluitend plaats vindt tijdens de maandelijks uit te voeren functietest gedurende 1 uur. Er is dan ook sprake van een verwaarloosbare luchtemissie die geen significante bijdrage aan de luchtkwaliteit levert. We hebben het dan ook niet zinvol geacht om door Gasunie een dergelijke toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen te laten uitvoeren en de resultaten daarvan bij de aanvraag te voegen en het ook niet nodig geacht om deze toets zelf uit te voeren. Geluid 3.13 3.13.1 Inleiding Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de vergunde capaciteit in de desbetreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Bij de aanvraag is een akoestisch rapport van Tebodin gevoegd: "Akoestisch onderzoek naar de Gasunie N2-peak shaving installatie", doc.nr. 3317002 rev. C, 25 augustus 2009. In de representatieve bedrijfssituatie vinden de volgende volcontinue activiteiten plaats: Luchtscheidingsinstallatie (ASU) met transformatoren, compressoren, koelerbank en een turbine; Compressorinstallatie (NCU) met een pulse damper, compressor en een koelerbank met leidingwerk; Withdrawal sectie met een PCV, pijpleidingen en een glycol regenerator; Mengstation met ondergrondse pijpleidingen en 18 PCV's. De compressorinstallatie kan van druk af worden gehaald bij opstarten en stoppen en bij verandering van injectie naar Withdrawal. Het gas zal dan gedurende maximaal een half uur worden afgeblazen. Daarnaast is een noodstroomvoorziening geplaatst die gedurende een uur in de dagperiode kan worden getest. Verder kan er in de dagperiode 1 vrachtwagen komen voor waterverwijdering, TEG levering/onderhoud of olietransport. Deze vrachtwagen wordt dan gedurende 1 uur geladen en/of gelost. 3.13.2 Geluidsbelasting Rond het terrein van de inrichting zal ten tijde van het in werking brengen van de inrichting een zone zijn vastgesteld. De geluidsbelasting van de inrichting mag de zonegrenswaarden niet overschrijden. De geluidsbelasting is de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT. De grens van de zone ligt in noordelijke richting op circa 500 meter afstand van de inrichting. De geluidsbelasting van de inrichting bedraagt op de zonegrens ten hoogste 42 dB(A). Hier is ten hoogste 50 dB(A) toegestaan. Er zijn binnen de zone geen woningen aanwezig. De woningen buiten de zone die het dichtst bij de inrichting liggen, zijn gesitueerd aan de Stationstraat/Zwijgerlaan op circa 1100 meter afstand. De geluidsbelasting van de inrichting bedraagt hier 34 dB(A), Overigens heeft de inrichting diverse geluidsbeperkende maatregelen getroffen: de compressoren van de ASU en de NCU zijn beide in een ge"isoleerd gebouw geplaatst; de transformatoren zijn tevens in een gebouw geplaatst; het leidingwerk op de productieplant is voorzien van geluidsisolatie; de PCV (Positive Crankcase Ventilation valve) in de Withdrawal sectie is in een geluidskast geplaatst; de kleppen in het mengstation zijn geluidsarm uitgevoerd. Afzonderlijke geluidsbronnen die de geluidsbelasting op de omgeving bepalen en een onnodige geluidsemissie veroorzaken, zijn niet aanwezig. Onnodige geluidsemissie wordt derhalve voorkomen, Uit het akoestisch rapport en de uitgevoerde contourberekening blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de activiteiten van Gasunie inpasbaar is binnen de geluidzone rondom de inrichting. Wij hebben kunnen vaststellen dat de in de vorige zin bedoelde berekening geen onjuistheden bevat, zodat het bepaalde in artikel 8.8, derde lid, sub a, van de Wet milieubeheer niet aan verlening van de gevraagde vergunning in de weg staat. De contourberekening is tezamen met deze vergunning ter inzage gelegd.
pagina 14 van 35
Daarmee wordt Gasunie tevens geacht te hebben voldaan aan het BST-principe. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op punten op de zone en op controlepunten rond de inrichting. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de aanvraagde geluidsruimte. De inrichting is geheel nieuw. De aangevraagde geluidsruimte is gebaseerd op prognoses. Daarom is aanvullend een onderzoeksverplichting in een voorschrift opgenomen. 3.13.3 Maximale geluidsniveaus De maximale geluidsniveaus (LAmaJ veroorzaakt door de inrichting bij de dichtstbijgelegen woningen buiten de zone zijn als gevolg van het continue karakter van de inrichting te verwaarlozen. Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. Aan de streefwaarden wordt voldaan. Daar ruimschoots aan de streefwaarden wordt voldaan, achten wij het niet nodig de maximale geluidsniveaus in een voorschrift vast te leggen. 3.13.4 Indirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naar een inrichting gelegen op een gezoneerd industrieterrein mag bij vergunningverlening Wm niet worden getoetst aan grenswaarden. Indien dit noodzakelijk en mogelijk is, moeten (middel)voorschriften worden gesteld om geluidhinder door transportbewegingen te voorkomen dan wei beperken. Van en naar het bedrijf vindt 1 vrachtautotransport plaats in de dagperiode. Dit verkeer is ruimschoots opgenomen in het heersend verkeersbeeld, alvorens woningen worden gepasseerd. Wij zien dan ook geen aanleiding voor het stellen van (middel)voorschriften. 3.13.5 Conclusie Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygienisch aanvaardbaar. De grenswaarden voor de geluidsbelasting van de Wet geluidhinder worden in acht genomen. 3.13.6 Toelichting voorschriften Vanwege de grote afstand van de beoordelingspunten tot de inrichting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan de geluidsbelasting die de inrichting veroorzaakt niet op de zonegrens worden gemeten (deze kan wei worden berekend). Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarden, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de nabijheid van de inrichting. Op deze punten kan in het kader van het door het bevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten. Tegen kleine veranderingen binnen de inrichting is ten aanzien van geluid geen bezwaar. Daarom is een aanvullend voorschrift opgenomen, waarin ten aanzien van niet-vergunningplichtige veranderingen van de inrichting is bepaald dat van de gestelde niveaus op de controlepunten kan worden afgeweken, mits ons vooraf met een geluidsrapport wordt aangetoond dat aan de gestelde grenswaarden bij de woningen en op de zonegrens voldaan blijft worden. In dat rapport dient te worden aangegeven wat de niveaus op de controlepunten na de verandering zullen zijn. Deze niveaus gelden vanaf het moment dat wij met het geluidsrapport hebben ingestemd als controlewaarden. Bij veranderingen die op grond van de Wm moeten worden gemeld, kan een overeenkomstig dan wei vergelijkbaar geluidsrapport als bijlage bij de melding worden gevoegd. Dat rapport zal door ons worden betrokken bij de voorbereiding van de beslissing of de melding in kwestie al dan niet kan worden geaccepteerd. Trillingen 3.14 Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen is trilling shinder niet te verwachten. Wij achten het niet nodig hierover voorschriften op te nemen. Bodem 3.15 3.15.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverlenende instanties, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Sodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter weI. 3.15.2 De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden ondermeer de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: pagina 15 van 35
opslag smeerolien/vetten in emballage op- en overslag dieselolie in bovengrondse tank. opslag en verladen tri-ethyleen glycol (TEG) werkplaats in hoofdgebouw noodstroomvoorziening draintank Bij de aanvraag is als bijlage 12 een door Tebodin opgesteld bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van aile bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek. 3.15.3 Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor aile bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Bovendien dienen aile nag aan te leggen vloeistofdichte voorzieningen gernspecteerd en goedgekeurd te worden en te zijn goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-44. 3.15.4 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de desbetreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beeindigen van de desbetreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; de wijze waarop de desbetreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de desbetreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de inrichting is zoals in de aanvraag staat vermeld een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door Tebodin. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Dit onderzoek van 23 oktober 2008 geeft ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. De voorschriften met betrekking tot het bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie en de herstelplicht bij geconstateerde verontreiniging, zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verloren.
3.16 Veiligheid 3.16.1 Besluit Risico's Zware Ongevallen Het overheidsbeleid inzake externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's van activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Hiertoe is in het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO 1999) vastgelegd bij welke hoeveelheid aanwezige gevaarlijke stoffen volgens de in dit besluit aangegeven systematiek naar de veiligheidsrisico's moet worden gekeken. Binnen de inrichting kunnen de volgende, in het BRZO genoemde stoffen aanwezig zijn: aardgas en dieselolie. De lage drempelwaarden worden echter niet overschreden zodat het BRZO niet van toepassing is.
pagina 16 van 35
3.16.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen De stikstofinstallatie en mengstation Zuidbroek valt onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vanwege het gegeven dat binnen de inrichting gasdruk geregeld wordt en de toevoerleiding meer dan 20 inch is. Het Bevi koppelt de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De toegestane grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ter plaatse van een (geprojecteerd) kwetsbaar object is 6 10- per jaar. Dit is eveneens de richtwaarde voor een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar object. Door de koppeling met de WRO wordt het bestemmingsplan hierop aangepast (voor zover dat nodig mocht zijn). Om inzicht te krijgen in de groep mensen die potentieel blootgesteld wordt aan de gevolgen van een ramp is ook beoordeeld of het groepsrisico (GR) een relevant aspect is. De beoordeling is gezamenlijk met de regionale brandweer Groningen en de afdeling RO van de gemeente Menterwolde uitgevoerd. Kwanl/lalieve RlSico Analyse (QRA) In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is opgenomen dat risicoberekeningen uitgevoerd moeten worden met het rekenprogramma Safeti-NL. Gasunie heeft haar QRA uitgevoerd met dit rekenmodel versie 6.5.3. Omdat Gasunie afwijkende faalkansen hanteert voor de leidingen dient de goedkeuring door VROM van deze afwijking bij de aanvraag /QRA gevoegd te zijn. Gasunie heeft in bijlage 5 van de QRA de goedkeuringsbrief van RIVM aan VROM toegevoegd. PlaalsgefJonden lis/co (106' con/ot/I) Gasunie heeft bij de aanvraag voor vergunning van de stikstofinstallatie en mengstation een QRA bijgevoegd. Uit de QRA blijkt dat Gasunie Zuidbroek een 10-6 contour heeft die binnen de inrichtingsgrens blijft. Het bij de aanvraag gevoegde QRA is tevens gebruikt bij de wijziging van het bestemmingsplan. Er wordt voldaan aan de grenswaarde respectievelijk de richtwaarde van het Bevi. Groepslis/co Gasunie heeft in de QRA geen fN-curve opgenomen omdat in het invloedgebied van de inrichting geen bevolking aanwezig is. In overleg met de regionale brandweer is besloten om geen nadere groepsrisico verantwoording op te nemen. RegislraliefJes/t//l Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Het Registratiebesluit externe veiligheid geeft aan het bevoegde gezag aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moeten worden in het zogenaamde Risicoregister. Ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Ministeriele regeling provinciale risicokaart dienen door het bevoegde gezag te worden opgenomen in het register. Gasunie Zuidbroek valt als zijnde een Bevi-inrichting onder de criteria van het Registratiebesluit. Na afronding van onderhavige procedure zal de inrichting in het risicoregister worden opgenomen. 3.16.3 Opslag gevaarlijke stoffen Opslag van dleselolle /i? fJovengrondse lank Binnen de inrichting vindt opslag van dieselolie in een horizontale tank (inhoud 15.000 liter) plaats ten behoeve van de noodstroomvoorziening. Voor de opslag van dieselolie is PGS 30 van toepassing, voor zover die gaat over de bovengrondse opslag in enkelwandige tanks. In deze vergunning hebben wij een voorschrift opgenomen waarin is vastgelegd dat deze opslag moet voldoen aan de PGS. In dat voorschrift is ook specifiek aangegeven welke hoofdstukken van de PGS van toepassing zijn. Opslag van vloe/bare sl/lrslolin c;yogene lank Voor purge doeleinden of als back-up voor de persluchtvoorziening is er binnen de inrichting een cryogene 3 tank voor vloeibare stikstof aanwezig met een opslagcapaciteit van 50 m . Op het ontwerp, de vervaardiging en het gebruik van dit drukvat is het Besluit drukapparatuur van toepassing. In de vergunning hebben wij dan ook geen aanvuilende voorschriften hiervoor opgenomen. Opslaggevaar/(jlre sloffen /i? emfJa//age (101 10 Ion) Voor de opslag van smeerolie, glycol, ontvettingsmiddelen enz. is de PGS 15 van toepassing. De richtlijn PGS 15 is van toepassing op kleinere opslagplaatsen, waar minder dan 10 ton opgeslagen kan worden. In deze vergunning hebben wij een voorschrift opgenomen waarin is vastgelegd dat de opslag aan deze richtlijn moet voldoen. In dat voorschrift is ook specifiek aangegeven welke onderdelen van de richtlijn van toepassing zijn. Opslag van gasl/essen Binnen de inrichting worden kalibratiegassen en lasgassen toegepast. In de werkplaats (hoofdgebouw) staan 2 x 2 cilinders gevuld met ieder 50 I acyteleen en zuurstof. In het regelgebouw van de ASU (Iuchtscheidingsinstailatie) staan 19 cilinders (50 I) en 4 cilindertjes (10 I) gevuld met diverse kalibratiegassen. De opslag van gasflessen vaIt onder PGS 15. In de vergunning zijn voorschriften conform de richtlijn PGS 15 opgenomen om deze opslag op een veilige manier te laten plaatsvinden.
pagina 17 van 35
Gasexp/osies Een gasexplosie kan ontstaan wanneer een ontstekingsbron een explosief mengsel van een brandbaar gas (of verdampte vluchtige vloeistof) en zuurstof (Iucht) tot ontsteking brengt. Bij deze inrichting van Gasunie bestaat in het mengstation of in de nabijheid daarvan door de aanwezigheid van vrijgekomen brandbaar aardgas de kans dat dit gas tot ontbranding of ontsteking wordt gebracht. De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gas- en stofontploffingsgevaar zijn verankerd in de Arbowet en het Arbobesluit. Het gaat dan met name om het explosieveiligheidsdocument, de risico-inventarisatie en -evaluatie en de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is de toezichthoudende instantie. Daarom hebben we hiervoor geen voorschriften opgenomen. 3.16.4 Bedrijfsnoodplan In de nieuwe arbowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 evan het arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de arboregeling is geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage /I van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften aan deze vergunning verbonden. Energie 3.17 3.17.1 Algemeen Het landelijke beleid op het gebied van energie richt zich vooral op het terugdringen van het gebruik van energie; wij hebben deze doelstelling overgenomen. Belangrijke instrumenten in het energiebeleid vormt de meerjarenafspraak over verbetering van de en ergie-efficiency (MJA3). Naast dit instrument geeft de Wmvergunning ons de mogelijkheid om energiebesparing te concretiseren bij individuele bedrijven. Gasunie heeft een groot aantal inrichtingen verspreid door geheel Nederland. Het energieverbruik wordt voornamelijk gerealiseerd door de binnen de verschillende inrichtingen aanwezige compressoren en pompen. Het energieverbruik per inrichting is hierbij sterk afhankelijk van de locatie waar vandaan verpompt wordt. Omdat de keuze van de gebruikte installaties hierbij sterk organisatorisch bepaald wordt, en afhankelijk is van de vraag, is het voor de Gasunie niet mogelijk om op inrichtingsniveau naar het energieverbruik, energie-efficiency en energiebesparing te kijken. Derhalve is er ruimte om een concernaanpak voor Energie voor aile inrichtingen te volgen. Hiermee kan de Gasunie besluiten om prioriteit te geven aan de energie-efficientie verbetering bij een specifieke inrichting elders in Nederland. Op deze wijze wordt het concern in de gelegenheid gesteld om de maatregelen af te kunnen stemmen op het eigen investeringsbeleid. Een concernbrede aanpak van energiebesparing is slechts mogelijk als er geen rechtsongelijkheid ontstaat tussen inrichtingen en de bevoegde gezagen de beoordeling van EBP's onderling afstemmen. Gasunie heeft haar inspanningen vastgelegd in een concern breed Energiebesparingplan (EBP). Het elektriciteitsverbruik van de stikstofinstallatie en het mengstation zal naar verwachting ca. 100 GWh 6
( 100 * 10 Wh) per jaar bedragen. Omdat het hier nieuwe installaties betreffen die voldoen aan BBT is energiebesparing nu geen relevant milieuaspect. In de vergunning hebben wij daarom geen energievoorschriften opgenomen. Grondstoffen- en waterverbruik 3.18 3.18.1 leidingwater Zoals aangegeven in de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) is de relevantie van waterbesparing sterk afhankelijk van de locale situatie en zijn daarom hier geen ondergrenzen voor geformuleerd. In onze beleidsnotitie "Verruimde reikwijdte en vergunningverlening" is aangegeven dat 3 het aspect water voor de milieuvergunning relevant is indien het verbruik in de inrichting 5000 m of meer 3 leidingwater bedraagt. Binnen de stikstofinstallatie en het mengstation wordt naar schatting 20 m leidingwater gebruikt op jaarbasis. Dit water wordt hoofdzakelijk gebruikt voor sanitaire toepassingen en is zo gering omdat de locatie in principe onbemand is. Gezien de aard en de omvang van het verbruik van leidingwater worden in deze vergunning geen voorschriften gesteld ten aanzien van de vermindering van de hoeveelheid te gebruiken leidingwater. 3.18.2 Grondstoffen Het beleid van de overheid richt zich op een zuinig gebruik van primaire grondstoffen en de toepassing van milieuvriendelijke grond- en hulpstoffen. De aard van de activiteiten, waarbij overigens geen grondstoffen worden gebruikt, alsmede de bij ons bekende gegevens omtrent de binnen de inrichting toegepaste hulpstoffen geven ons geen aanleiding om hiervoor voorschriften op te leggen.
pagina 18 van 35
3.19 Verkeer en vervoer Bij de beslissing op een aanvraag dienen wij ook de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer of goederen van en naar de inrichting te betrekken. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen en/of waar grote stromen goederen vervoerd worden. In de provinciale beleidsnotitie " Verruimde reikwijdte en Vergunningverlening" van 27 mei 2003 zijn voor een aantal aspecten die onder de verruimde reikwijdte vallen, richtinggevende relevantiecriteria vastgelegd. Voor vervoersbewegingen zijn de richtinggevende relevantiecriteria meer dan 100 werknemers en/of meer dan 500 bezoekers per dag en/of meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar. Omdat de locatie in principe onbemand is zullen er nauwelijks vervoersbewegingen plaats vinden. Aileen voor onderhoud en inspectie zal de locatie door onderhoudsmedewerkers worden bezocht. Daarnaast zal er aanvoer van materiaal en hulpstoffen zoals TEG en dieselolie per vracht- of tankauto plaats vinden. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de relevantiecriteria zoals wij die voor het onderwerp verkeer en vervoer hebben gesteld. Wij zijn dan ook van mening dat het bij de onderhavige inrichting niet nodig is om voorschriften met betrekking tot verkeer en vervoer in de vergunning op te nemen" 3.20 Installaties 3.20.1 Elektrische installaties A/gemeell De elektrische installaties binnen de inrichting moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn gesteld in de NEN-norm 1010. Noodslroomvoorziell/ilg Voor de bedrijfszekerheid is de zekerheid van de elektriciteit voor de meest essentiele systemen van groot belang. Gasunie heeft daarom een noodstroomvoorziening; een dieselmotor aangedreven generator met een vermogen van 2500 kVA. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen omtrent de uitvoering en de aansluiting alsook de controle van die noodstroomvoorziening. 3.20.2 Toestellen onder druk Installaties die onder druk staan en die gevaarlijke stoffen bevatten kunnen een risico vormen voor het milieu. Om deze risico's beheersbaar te maken worden in het Besluit drukapparatuur eisen gesteld aan het ontwerp, de vervaardiging en het in gebruik nemen van nieuwe apparatuur met een maximaal toelaatbare (over-)druk van meer dan 0,5 bar. In de vergunning mogen hier geen voorschriften voor worden gesteld. Voer installaties onder druk die niet onder het Besluit drukapparatuur vallen en milieugevaarlijke stoffen bevatten, stellen wij nadere eisen middels de vergunning. Keuringen moeten worden verricht door een door de minister van SZW goedgekeurde keuringsinstelling. 3.21 Overige aspecten 3.21.1 Strijd met andere wetten en algemene regels In artikel 8.9 wordt aangegeven, dat de vergunning niet in strijd mag zijn met andere relevante wetgeving. Door het van kracht worden van deze vergunning ontstaat geen strijd met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens de Wm, dan wei bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten. 3.21.2 Milieujaarverslag Op de activiteiten van deze inrichting is hoofdstuk 12 van de Wet milieubeheer niet van toepassing. 3.21.3 Maatregelen in bijzondere omstandigheden Indien ten gevolge van ongewone voorvallen (calamiteiten en afwijkingen van de normale gang van zaken in de inrichting) nadelige effecten voor het milieu zijn ontstaan dan wei dreigen te ontstaan, dienen daarop door degene die de inrichting drijft de nodige acties te worden genomen. Ten aanzien van deze ongewone voorvallen is hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer (Maatregelen in bijzondere omstandigheden) van toepassing. Dit hoofdstuk verplicht de vergunninghoudster om van een ongewoon voorval in de inrichting zo spoedig mogelijk melding te maken en onmiddellijk de nodige maatregelen te nemen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. In de Wet is aangegeven welke gegevens met betrekking tot het voorval aan de melding dienen te worden toegevoegd. Ongewone voorvallen moeten bij de provincie Groningen worden gemeld via het algemene telefoonnummer 06-53977863. 3.22 Integrale afweging Het bevoegd gezag moet aile aspecten van de milieugevolgen, voor zover ze elkaar be"invloeden, tegen elkaar afwegen. Hiermee wordt voorkomen, dat maatregelen ten behoeve van het ene milieucompartiment negatieve gevolgen hebben voor een ander compartiment. Bij deze vergunning vindt geen relevante onderlinge be"invloeding plaats. Een nadere afweging is daarom niet nodig.
pagina 19 van 35
In dit geval zijn gelijktijdig vergunningen aangevraagd voor de Wm en de WVO. Door onderlinge advisering, ondermeer door het uitwisselen van de concept ontwerpbesluiten, zijn deze vergunningen inhoudelijk met elkaar afgestemd. Wij hebben ten aanzien van de integrale afweging geen opmerkingen of adviezen van het Waterschap Hunze en Aa's ontvangen. Het Waterschap Hunze en Aa's is als wettelijk adviseur bij deze procedure betrokken. Wij hebben ten aanzien van dit aspect geen opmerkingen of adviezen ontvangen.
3.23 Verhouding tussen aanvraag en vergunning Wij hebben nagegaan welke onderdelen van de vergunningsaanvraag en de daarbij behorende bijlagen deel uit moeten maken van de vergunning. Hierbij is als uitgangspunt genomen, dat de volgende onderdelen geen deel behoeven uit te maken van de vergunning: Onderdelen met zeer concrete en gedetailleerde informatie op niet-essentiele punten; Onderdelen met betrekking tot milieuaspecten waarvoor in de vergunningsvoorschriften reeds voldoende beperkingen zijn opgenomen; Onderdelen die bestaan uit weinig concrete beschouwingen, of achtergrondinformatie betreffen In het hierna volgende hoofdstuk Besluit is aangegeven, welke onderdelen van de aanvraag op grond van deze overwegingen deel uitmaken van de vergunning. Tezamen bevatten deze een concreet, voldoende uitvoerig en onderling samenhangend geheel van feiten en informatie. Ais onderdeel van de vergunning vormen ze een met voorschriften gelijk te stellen, en daarom handhaafbaar geheel van verplichtingen.
4.
CONClUSIE
4.1 Aigemeen Uit de overwegingen voigt dat de gevraagde vergunning onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verleend.
5.
BESlUIT
5.1 Vergunning Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij aan N.V. Nederlandse Gasunie de gevraagde vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een stikstofinstallatie en mengstation te verlenen, op basis van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. Aan de vergunning verbinden wij de bijgevoegde voorschriften. 5.2 Verhouding aanvraag-vergunning De volgende delen van de aanvraag maken deel uit van de vergunning: de hoofdstukken 2 tim 14; de bijlagen 1 en 2. Voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, zijn de voorschriften bepalend. 5.3 Vergunning termijn De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.18, lid 2, van de Wm vervalt de bij dit besluit verleende oprichtingsvergunning, indien de inrichting niet binnen vijf jaar is voltooid en in werking gebracht nadat deze vergunning onherroepelijk is geworden. 5.4 Geldigheid Ingevolge artikel 8.16 onder c van de Wet milieubeheer bepalen wij dat de voorschriften 4.3.1,4.3.2,4.4.1 en 4.4.2 nadat de vergunning haar gelding heeft verloren van kracht blijven, tot het moment dat aan de gestelde bepalingen is voldaan. Gedeputeerde Staten van Groningen, , voorzitter , secretaris. Verzonden op: «datum» Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan:
pagina 20 van 35
Minister van Economische Zaken pia Bureau Energieprojecten (BEP) van SenterNovem; t.b.v. doorzending aan: o o o o o o
NV Gasunie Nederland; Burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde; VROM-inspectie Noord te Groningen; Waterschap Hunze en Aa's te Veendam; Het Concernloket GU te Groningen; Regionale Brandweer te Groningen.
pagina 21 van 35
VOORSCHRIFTEN 1
ALGEMEEN
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2
3
4
24
Aigemeen
24 24
Doelvoorschriften Bedrijfsrioleringen Onderzoeken Herstelplicht (bodemsanering)
24 25 25 26 26
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Beoordelingshoogte en meet- en rekenmethode Onderzoeksverplichting
LUCHT
6.1 6.2
Diffuse (VOS) emissies Afblazen van aardgas
27 27 27
Voorzieningen
27
OPSLAG EN TRANSPORT
8.1 8.2 8.3
26 26 26 27
VEILIGHEID
7.1 8
24 24
GELUID
5.1 5.2 5.3
7
Afvalscheiding Opslag van afvalstoffen
BODEM
4.1 4.2 4.3 4.4
23 23 23 23 23 24
AFVALWATER
3.1
6
Terrein van de inrichting en toegankelijkheid Inspectie, keuringen en onderhoud Procedures en instructies Registratie Bedrijfsbeeindiging
AFVALSTOFFEN
2.1 2.2
5
23
27
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen Gasflessen Opslag dieselolie in bovengrondse tank onder atmosferische druk
27 28 28
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN
29
BIJLAGE 2 :
LlGGING BEOORDELINGS- EN CONTROLEPUNTEN GELUID
33
BIJLAGE 3:
CONTROLELlJST BODEMBESCHERMENDE VOORZIENINGEN
34
pagina 22 van 35
1
AlGEMEEN
1.1 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.2 Het terrein van de inrichting moet aan aile zijden zodanig zijn afgesloten dat het betreden van het terrein door onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is. 1.1.3 De inrichting moet zodanig toegankelijk zijn en de wegen zodanig aangelegd, dat ten behoeve van de hulpverlening bij en de bestrijding van brand, ongelukken en andere calamiteiten elk deel van de inrichting te allen tijde bereikbaar is voor voertuigen met brandblus- en/of hulpverleningsmateriaal; het verkeer op veilige wijze plaatsvindt en aan een weg gelegen (Ieidingen van) installaties, tanks en andere apparatuur, die bij beschadiging nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, deugdelijk zijn beschermd; toegangen naar woningen en andere percelen worden vrijgehouden; hiertoe moet binnen de inrichting voldoende parkeerruimte aanwezig zijn en worden gebruikt. Inspectie, keuringen en onderhoud 1.2 1.2.1 Door Gasunie moet een inspectie- en onderhoudsplan worden opgesteld. In dit inspectie- en onderhoudsplan moet worden beschreven hoe de milieurelevante installaties en voorzieningen in goede staat worden gehouden en hoe vergunninghoud(st)er de inrichting, 66k tijdens inspectie en onderhoud, laat functioneren overeenkomstig de vergunning en de aan de vergunning verbonden voorschriften. Het inspectie- en onderhoudsplan moet ten minste het volgende bevatten: de wijze van uitvoering en frequentie(s) van de inspecties en het onderhoud (waaronder begrepen keuringen, reparaties, schoonmaakwerkzaamheden e.d.) van aile relevante installaties en voorzieningen; de wijze van registratie en rapportage van de inspectie- en onderhoudsactiviteiten. 1.3 Procedures en instructies 1.3.1 Vergunninghouder hanteert procedures voor: het in en uit bedrijf nemen; aile fasen van de normale bedrijfsvoering (inclusief testen, onderhoud en inspectie); waarnemen van en reactie op afwijkingen van normale operationele condities; productie tijdens onderhoud. In deze procedures moet minimaal aandacht worden besteed aan de (tijdelijk) te nemen veiligheidsmaatregelen. Registratie 1.4 1.4.1 Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften (papier of digitaal) aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: aile overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; 1.4.2 De documenten genoemd in voorschrift 1.4.1 moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. BedrijfsbeeHndiging 1.5 1.5.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beeindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten aile aanwezige (afval)stoffen en materialen door of namens vergunninghouder op milieuhygienisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
pagina 23 van 35
1.5.2 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beeindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegde gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegde gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
2
AFVALSTOFFEN
2.1 Afvalscheiding 2.1.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wei zelf af te voeren: de verschillende categorieen gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; papier en karton; 2.1.2 Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de desbetreffende afvalstoffen. Opslag van afvalstoffen 2.2 2.2.1 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wei met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wei een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarap de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 2.2.2 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 2.2.3 De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal een jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
3
AFVALWATER
3.1 Aigemeen 3.1.1 De olie/water-slibafscheider waardoor het bedrijfsafvalwater van de luchtscheidingsinstallatie, bestaande uit het condenswater van de luchtdrager en het hemelwater van de bodembeschermende voorzieningen wordt geleid moet zo vaak als nodig, maar ten minste eenmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en contra Ie moet in de inrichting aanwezig zijn. 3.1.2 De olie/water-slibafscheider moet voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 1825-1 :2004 en NEN-EN 1825-2:2002 of zijn voorzien van een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een door de Raad van Accreditatie erkende certificeringinstelling waaruit blijkt dat tenminste een gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.
4
BODEM
4.1
Doelvoorschriften
4.1.1
pagina 24 van 35
Het bodemrisico van aile bodembedreigende activiteiten binnen de inrichting moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
4.1.2 Ontwerp en aanleg van een vloeistofdicht vloer/verharding dient plaats te vinden overeenkomstig CUR/PBVAanbeveling 65 (Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen).
4.1.3 Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding dient overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument te zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
4.1.4 Een vloeistofdichte vloer of verharding dient ten minste eens per zes jaar te zijn beoordeeld en te zijn goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.1.3.
4.1.5 In afwijking van voorschrift 4.1.4 vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van een vloeistofdichte vloer of verharding plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
4.1.6 Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding en overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB.
4.1.7 Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44 (als bijlage 3 bijgevoegd).
4.1.8 Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.1.3 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 4.1.6 en 4.1.7, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
4.2 4.2.1
Bedrijfsrioleringen
Rioolsystemen voor de afvoer van bedrijfsafvalwater moeten zijn ontworpen en aangelegd volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 51 zodat breuk ten gevolge van verzakking en daardoor lekkage uit de systemen wordt voorkomen.
4.2.2 Rioolsystemen voor de afvoer van bedrijfsafvalwater moeten aantoonbaar vloeistofdicht zijn volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-aanbeveling 44 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen. Uitgezonderd hierop zijn rioolsystemen voor de afvoer van schoon hemelwater en koelwater.
4.2.3 Binnen 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient de bedrijfsriolering aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 te worden gernspecteerd op lekdichtheid. Bij afkeur dient binnen 3 maanden voldaan te worden aan de eis van lekdichtheid als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398.
4.3 4.3.1
Onderzoeken
Bij beeindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform NEN 5740 en NVN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde onderzoeksrapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek dienen uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd.
4.3.2 Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (Iaatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op aile overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
pagina 25 van 35
Monsterneming moet direct na beeindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek.
4.4 Herstelplicht (bodemsanering) 4.4.1 Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld. 4.4.2 Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
5
GELUID
5.1
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
5.1.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor geluid (LAr,LT) in dB(A), veroorzaakt door de inrichting, mag ' t oversc h fill "d en: op d e aanqeqeven b eoorde r/nqspunten d e h'lerna qenoem de qrenswaard en me Avond Dag Nacht 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur Omschrijving 32 32 32 Zone Noord 30 30 30 Zone Oost 27 27 27 Zone Zuid 30 30 30 Zone West 5.1.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor geluid (LAr,LT) in dB(A), veroorzaakt door de inrichting, mag, behoudens het bepaalde in voorschrift 5.1.3, op de onderstaande controlepunten de hierna genoemde controlewaarden niet overschrijden: Avond Dag Nacht 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur Omschriivinq controlepunt 45 45 V-01 - Hondenlaan (noordwest inr.) 45 V-02 - Hondenlaan - Legeweg (kruising) 39 39 39 V-03 - Leqeweq (zuidoost inr.) 39 39 39 5.1.3 Bij een verandering van de inrichting kan van de controlewaarden van voorschrift 5.1.2 worden afgeweken, mits de vergunninghouder vooraf aan het bevoegd gezag aantoont dat de grenswaarden van voorschrift 6.1.1 niet worden overschreden. Dit dient te worden aangetoond door middel van een rapportage met de resultaten van metingen en/of berekeningen van de geluidsniveaus op aile in deze paragraaf genoemde punten. 5.2
Beoordelingshoogte en meet- en rekenmethode
5.2.1 De in deze paragraaf genoemde geluidsniveaus dienen te worden bepaald en beoordeeld volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999. Hierbij geldt de situatie van de omgeving rond de inrichting van dit moment en zoals in de akoestische modelvorming voor deze vergunning is gehanteerd. De hoogte van de controle- en beoordelingspunten bedraagt 5 meter boven het maaiveld. De punten staan aangegeven op de geluidbijlage bij deze beschikking. 5.3
Onderzoeksverplichting
5.3.1 Binnen 6 maanden na het in gebruik nemen van de inrichting dient aan ons college een rapport te worden overgelegd, waarin ten minste de volgende gegevens zijn opgenomen:
pagina 26 van 35
een beschrijving van de in het akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek naar de Gasunie N2-peak shaving installatie; documentnr. 3317002 revisie evan 25 augustus 2009) geprognosticeerde geluidsbronnen en de plaats en hoogte waarop deze zich bevinden; een omschrijving van de aard, omvang en duur van de geluidsuitstraling van deze bronnen, waaronder begrepen het door meting vastgestelde geluidsvermogen niveau per octaafband en in dB(A); een berekening van de geluidsbijdragen van de inrichting op de in deze paragraaf omschreven controle- en beoordelingspunten; een beschrijving van eventuele genomen dan wei nog te nemen geluidsreducerende maatregelen indien de voornoemde grens- en controlewaarden worden overschreden, en de effecten hiervan op de in deze paragraaf opgenomen controle- en beoordelingspunten teneinde te voldoen aan het principe van Beste Beschikbare Technieken (BBT).
6
LUCHT
6.1 Diffuse (VOS) emissies 6.1.1 In de inrichting vindt structurele aanpak van diffuse emissies plaats. Deze aanpak is overeenkomstig het gestelde in het 'Meetprotocol voor lekverliezen' (Rapportagereeks MilieuMonitor nr. 15, maart 2004). De te ondernemen acties zijn in een plan van aanpak vastgelegd en worden uiterlijk een jaar na het in werking treden van deze vergunning aan het bevoegd gezag overgelegd. Naar aanleiding van het plan van aanpak kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van de aanpak van lekverliezen en de toe te passen technieken. 6.2 Afblazen van aardgas 6.2.1 De emissie van methaan die vrijkomt ten gevolge van het gepland afblazen van installatiedelen (m.u.v. het afblazen van het monstergas op analysegebouwen) moet worden voorkomen voor zover technisch, economisch en organisatorisch mogelijk. 6.2.2 Bij elke keer afblazen van gas moeten de volgende gegevens in een register worden vastgelegd: de hoeveelheid en aard van de uitgeblazen gassen; de noodzaak van het afblazen; de sectie(s) of apparaten welke het afblazen veroorzaken; de datum, tijd en tijdsduur van het afblazen. Van het gepland afblazen van aardgas zoals bedoeld in voorschrift 6.2.1 moet vooraf aangifte worden gedaan aan het bevoegd gezag. Het melden van het gepland afblazen dient minimaal 24 uur van tevoren telefonisch of per e-mailbericht plaats te vinden.
7
VEIUGHEID
7.1 Voorzieningen 7.1.1 Er moet een doelmatige bliksemafleiderinstallatie binnen de inrichting zijn geplaatst. Deze wordt geacht doelmatig te zijn indien de installatie voldoet aan de NEN 1014. In afwijking van de NEN 1014 dient de installatie jaarlijks visueel gecontroleerd te worden en 1x per 5 jaar gemeten te worden. Een afschrift van het rapport van de controles en metingen dient binnen de inrichting aanwezig te zijn.
8
OPSLAG EN TRANSPORT
8.1 Opslag verpakte gevaarlijke stoffen 8.1.1 De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieen zoals genoemd in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen15 (PGS 15) 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid' opgesteld door het ministerie van VROM op 28 juni 2005, moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden en dient, voor zover niet anders geregeld in de hiernavolgende voorschriften, te voldoen aan de hoofdstukken 3.1 (m.u.v. voorschrift 3.1.6), 3.2 (m.u.v. paragraaf 3.2.3),3.3,3.4,3.7 tim 3.16, 3.20 en 3.21 van de PGS 15. 8.1.2 Lege, ongereinigde verpakkingen van gevaarlijke stoffen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften voor volle verpakkingen van gevaarlijke stoffen van deze vergunning.
pagina 27 van 35
8.2 Gasflessen 8.2.1 De opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimte plaats vinden en dient, voor zover niet anders geregeld in de hiernavolgende voorschriften, te voldoen aan de paragrafen 3.1, 3.4, 3.7, 3.11, 3.15, 3.16, 3.20, 3.21, 3.23 en 6.2. van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen15 (PGS 15) 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid' opgesteld door het ministerie van VROM op 28 juni 2005. 8.2.2 Een inpandige opslagvoorziening voor gasflessen moet zijn geconstrueerd, uitgevoerd en worden gebruikt overeenkomstig paragrafen 3.2.1, 3.2.3, 3.2.4 en 6.2.17 van de PGS 15. 8.2.3 Een uitpandige opslagvoorziening voor gasflessen moet zijn geconstrueerd, uitgevoerd en worden gebruikt overeenkomstig paragrafen 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4 en 6.2.4 en 6.2.5 van de PGS 15. 8.2.4 Lege gasflessen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften voor volle gasflessen van deze vergunning. 8.3 Opslag dieselolie in bovengrondse tank onder atmosferische druk 8.3.1 De opslag in een bovengrondse opslagtank en toebehoren moet voldoen aan de paragrafen 4.1 tot en met 4.5 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) 'vloeibare aardolieproducten, buitenopslag in kleine installaties', gepubliceerd door het ministerie van VROM op 10 juni 2005 met uitzondering van de voorschriften 4.2.12 en 4.5.12.
pagina 28 van 35
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN
** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ... : Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVNnorm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Aile onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wei in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Aigemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouwen sloopafval) gegeven verklaringen en definities.
BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SOU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING:
pagina 29 van 35
Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMRI SICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe Vvordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. CUR/PBV: Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving I Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 51: Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen. CUR/PBV-AANBEVELING 65: Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen. DIFFUSE EMISSIES: 1. Emissies door lekverliezen. 2. Emissies van oppervlaktebronnen EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). GEVAARLlJKE STOFFEN: IIlc!klll sprake is vall eell opslag volgells CPR 15- ~ 15-2, OF 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. hc!iell sprake is vall eell opslag volgel7s PGS 15· Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 3398: Buitenriolering - Onderzoek en toestandsbeoordeling van objecten. NEN 3399: Buitenriolering - Classificatiesysteem bij visuele inspectie van objecten. NEN 5740: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygienische kwaliteit van bodem en grond. NEN 6411: Water - Bepaling van de pH. NEN 6414: Water en slib - Bepaling van de temperatuur. NEN 6487: Water - Titrimetrische bepaling van het sulfaatgehalte. NEN 6654: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan opgelost sulfaat met een doorstroomanalysesysteem. NEN-EN: Een door het Comite Europeen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard.
pagina 30 van 35
NEN-EN 14015: Specificatie voor het ontwerpen en de fabricage van ter plekke gebouwde, verticale, cilindrische, bovengrondse, gelaste stalen tanks met vlakke bodem voor de opslag van vloeistoffen bij omgevingstemperatuur en hoger. NEN-EN 1825-1 : Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole. NEN-EN 1825-2: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud. NEN-EN-IEC 62305-SERIE: Bliksembeveiliging. NEN-EN-ISO 10304-2: Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 2: Bepaling van bromide, chloride, nitraat, nitriet, ortofosfaat, en sulfaat in afvalwater. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-ISO 22743: Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. OPERATION EEL: Het gebruiksklaar en productief in werking zijn van de inrichting/het veranderde deel van de inrichting, al dan niet werkend op de volle capaciteit; hieronder vaIt niet het zogenaamde inregelen/proefdraaien gedurende een redelijke termijn. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN: Verklaring op basis van het KIWAlPBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 29: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29, 'Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 30: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen.
pagina 31 van 35
TANKPUT: Terreingedeelte waarop een of meer opslagtanks zijn opgesteld en dat is omgeven door een omwalling of wanden. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Een vloer of voorziening ge"inspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44.
pagina 32 van 35
BIJLAGE 2:
LlGGING BEOORDELINGS- EN CONTROLEPUNTEN GELUID
Omschrijving beoordelings/controle meetpunt Zone Noord
coordinaten (x ; y) 255487; 575913 256196 ; 575303 255512; 574407 254734 ; 575229 255286 ; 575437 255335 ; 575048 255556 ; 575026
Zone Oost Zone Zuid Zone West V-01 V-02 V-03
pagina 33 van 35
BIJlAGE 3:
CONTROlElIJST BODEMBESCHERMENDE VOORZIENINGEN
Daillm
COlli/de lI/lgevoerddoor.'
Nr.
COlllrolepllll1
(Ilaam) (paraal) Deze liJspeelie
VOl7ge /iJspeel/B
Ja
Ja
VLOER I VERHARDING 1. OPPERVLAK
11
Is /iJ Ilel oppe/Vlak /iJgedrollgell vloe/slol"z/clJlfJaar(vlekvorm/iJg?)
12
ZtiJ /iJ Ileloppe/Vlak ve/Vorm/iJgell to, v. oorsprollkelfke vorm aallwez/g?
13 14
Is Ilel oppe/Vlakgesellellrd? ztiJ ill Ilel oppe/Vlakmeellall/selle besellad/g/iJgell aallwezig?
15
Is Ilel oppe/Vlak aallgelasl door ellem/selle /iJvloedell?
16
Bev/iJdell z/cll losse delell /iJ Ilel oppe/Vlak? 2. AFDICHTINGEN
21
OlllfJrekell al"d/cllt/iJgell /iJ de vloe!7Verllard/iJg/walld?
22
OlltfJrekell al"diellt/iJgen bfaallsill/lillg op ve/f/cale bOllwdelell?
23
ZtiJ de al"d/cllt/iJgell aallgelast door ellem/selle /iJvloedell?
24 25
Zfll de al"dielJlillgell losgelatell?
26
Zfll de al"d/clllillgell meellall/sell besellad/gd? Is terplaalse vall al"dielllliJgell eraqllele 01"sellell/VormliJg aallwez/g?
3. AFWATERING
3.1 3.2
Ve/follell de alWatel7iJgsplllltell gebrekell? KlIllllell vloe/stoffell vall de voorziellillg allopell (ll/lgezollderd allopell Ilaarde fJedrt7sdolel7iJg)?
4. ALGEMENE INDRUK
4.1
GeellIlellotaalbeeldaallleid/iJg tot Ilader ollderzoek?
4.2
ZtiJ de gedragsvoorsellrillell z/clJlfJaar aallwezig?
5. BIJZONDERHEDEN
pagina 34 van 35
I Nee
Nee
pagina 35 van 35
Regio Groll'lillgen
Alde/ing Risicobeheersing
provlncle gronlngen
BEZOEKADRES
SontWeg Provincie Groningen Afdeling Milieuvergunningen Mevrouw M.l Oudhof-Kronemeijer Postbus 610 9700 AP GRONINGEN
lng, d,d,:
07 OKT 2009
10
WEBSITE
t-=-=======r======--~~weer.groningen.nl
l~Bkfjf,:2
Corr, l'ir.:
0221
POSTADRES
. Postbus 584 700 AN Groningen Teleloon 1050) 367 47 77 Fax (050) 367 46 66
Telefoon (050) 36747 34 Datum 02-10-2009
Uw
Bijlage(n)
Ons kenmerk HV 09.2062141
brief van 04-09-2099
Uw
kenmerk 2009-52443/d
Ondarwerp Advies Wm aanvraag Gasunie, locatie Zuidbroek (A-437) Behandeld door C. Vaarkamp
[email protected]
Geachte mevrouw Oudhof, Op 4 september jl. heeft de heer Vaarkamp van mijn dienst de aanvraag voor een milieuvergul111ing van Gasunie voor de locatie Zuidbroek (A-437) van u ontvangen. Daarbij heeft u gevraagd om een schriftelijke reactie door de regionale brandweer. Op uw verzoek is de aanvraag beoordeeld in het kader van exteme veiligheid, specifiek het groepsrisico.
Bl"ntlme:e~ S~a~
& Re9i'l}
Onnvikkeling De vergunningsaanvraag betreft een stikstofinstallatie en mengstation in Zuidbroek. Deze inrichting maakt deel uit van het project 'Stikstofbuffer Heiligerlee' van Gasunie. Dit project omvat naast het realiseren van de genoemde inrichting, een ondergrondse stikstofopslag in Heiligerlee. Tussen beide inrichtingen komt een stikstoftransportleiding. Verder komen er aardgastransportleidingen, van de stikstofinstallatie naar het Hogedruk Transportleidingen(HTL) - netwerk.
Groningen is onderdeel van de Hu\plJerleningsdienst
6roningen, samen met
de va'directie 8GO. De vakdirectie Brandweer trcedt op als brandweer voor de stad Groningen en
Groepsrisico Voor bepaling van de exteme veiligheidsrisico's en het invloedsgebied (1 % letaliteitsgrens) van de geprojecteerde stikstofinstallatie en mengstation is een kwantitatieve risicoanalyse I uitgevoerd door Gasunie. Voor deze risicobron is beoordeeld of dit mogelijk een groepsrisico veroorzaakt.
als regionsle brandweer.
08 Brandweer vaert de werkzaamheden ult van de
gemeensch, ppe Iilk. rego1ing Hulpverlening en
Het invloedsgebied van de stikstofinstallatie en mengstation reikt buiten de terreingrens. De geplande inrichting is echter geprojecteerd in het buitengebied, op circa 1.000 meter afstand van bebouwing. Dit geldt eveneens voor de
Openbare Gezondheidszorg. aen sl1menwerkingsverband van de Groningse gemeenten.
BAW.A.BAF.OOOl
t
'Kwantitatieve risicoanalyse N2 peak shaving project', Rev 5, d.d. 25 augustus 2009.
Reglo Groningen
2 Advies Wrn aanvraag Gasunie, locatie Zuidbroek (A-437)
aansluitieidingen op het HTL-netwerk. Vit beoordeling van de kwantitatieve risicoanalyse, blijkt dat zich binnen het invloedsgebied van de geplande inrichting en leidingen geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Hierdoor is er sprake van een verwaarloosbaar groepsrisico. Nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van de stikstofinstallatie dienen weI rekening te houden met het invloedsgebied van de installatie. Dit is van belang voor bijvoorbeeld de (verdere) ontwikkeling van de bedrijvenlocaties Oostboog, van de gemeenten Menterwolde en Veendam.
Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen Ten aanzien van de bereikbaarheid en de b1uswatervoorzieningen voor het project 'Stikstofbuffer Heiliger1ee' van Gasunie zijn vooroverleggen geweest met de Gasunie en de brandweer. De brandweer Menterwolde, Pekela en Veendam (MPV), de Intergemeentelijke Brandweer Oldambt (lBO) en de regiona1e brandweer Groningen waren hierbij aanwezig. Voor de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen geldt de 'Handleiding Bereikbaarheid en B1uswatervoorziening regio Groningen' .a1s uitgangspunt. In het laatste vooroverleg d.d. 20 mei jl. zijn tezamen met Gasunie de bereikbaarheid van en bluswatervoorzieningen voar de stikstofinstallatie te Zuidbroek besproken. Hieruit is naar voren gekomen dat de huidige bluswatervoorziening niet voldoende is. Er is 90 m 3 per uur benodigd voor ten minste 4 uur. Gasunie is momenteel bezig met het treffen van adequate .bluswatervoorzieningen. De bereikbaarheid is (nog) niet geschikt voor 'brandweervoertuigen. Voor de bouw van de installatie zullen de wegen verbeterd worden, wat ook de bereikbaarheid verbetert..
1k vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben gei'nfonlleerd. Indien u naar aanleiding van deze brief nog vragen heeft kunt u contact opnemen met de heer Vaarkamp.
Nb. deze brief is in afschrift naar de commandant van brandweer MPV verzonden.
8RW.R.VlG.DODl
--.:.-;,------
Reg i 0 Gil' 0 n i n 9 e 1'1
.r;';-7-::' .
Postbus 584 9700 AN Groningen
Provincie Groningen Afdeling Milieuvergl..llll1il1gell Mevrouw M.J. Oudhof-Kronemeijer Postbus 610 9700 AP GRONINGEN
BRW.R.ENV.OOOl