Onrechtmatige daad en alternatieve schadevergoedingssystemen (sv.) 1. Overzicht schadevergoedingsrecht Het schadevergoedingsrecht is gewijd aan de vraag of en onder welke omstandigheden iemand die schade lijdt, aanspraak kan maken op herstel van deze schade. Soorten schadegevallen: natuurrampen, technische mankementen, slordigheden, verkeersongevallen, medische fouten, financiële schadegevallen. Onrechtmatige daad: een handelen of een nalaten waarmee iemand op onwettige of onbehoorlijke wijze een ander schade toebrengt. Alternatieve schadevergoeding: schadeloosstellende verzekeringen en schadefondsen. Verantwoordelijkheid: zich moeten verantwoorden voor iets (rechtvaardigen), ergens voor moeten instaan. Bij aansprakelijkheid kan men in rechte aangesproken worden, er ontstaat een vorderingsrecht ten aanzien van de aansprakelijke en de aansprakelijke heeft een verbintenis tot schadeloosstelling, de rechtsregel is de bron van de verbintenis tot schadeloosstelling. Strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft een straf tot gevolg en heeft een repressief doel, de beoordelingsmaatstaf van het gedrag is subjectief en concreet. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid heeft het ontstaan van een verbintenis tot schadeloosstelling (remedie) tot gevolg en heeft het ongedaan maken van de ongewenste gevolgen tot gevolg, de beoordelingsmaatstaf is objectief en abstract. Er zijn twee soorten burgerrechtelijke aansprakelijkheid: contractuele en buitencontractuele. De remedie bij contractuele aansprakelijkheid is normaliter dwanguitvoering. Schadevergoeding kan dan enkel als dwanguitvoering niet mogelijk is of schade heeft veroorzaakt die niet door dwanguitvoering alleen wordt goedgemaakt. Bij buitencontractuele aansprakelijkheid wordt de schade vergoed die een ander lijdt, anders dan ten gevolge van contractuele wanprestatie. Er bestaan twee vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid. Bij subjectieve of foutaansprakelijkheid is men gehouden tot het herstel van schade door een inbreuk op een nietcontractuele gedragsregel, men begaat dan een fout door onzorgvuldig te handelen of een specifieke gedragsregel te overtreden. Bij objectieve of foutloze aansprakelijkheid is er geen fout noodzakelijk. De aansprakelijkheid wordt dan gekoppeld aan een rechtsfeit. Er is samenloop van aansprakelijkheden als tussen dezelfde partijen verschillende aansprakelijkheden wegens hetzelfde feit bestaan. Bij actieve co-existentie van aansprakelijkheden heeft het slachtoffer verschillende vorderingen tegen verschillende aansprakelijkheden (vb.: heeft een slachtoffer bij een contractuele fout door de uitvoeringsagent een contractuele vordering tegen de aannemer én een buitencontractuele vordering tegen de onderaannemer?). Bij passieve co-existentie kunnen verschillende slachtoffers een schadeclaim indienen tegen een aansprakelijke. Cascade van aansprakelijkheden: bij een regresvordering wordt de schade vergoedt door een aansprakelijke, die laatste krijgt een vordering tegen een andere aansprakelijke (vb. een leraar krijgt een regresvordering tegen de leerling die een fout beging); bij verticale cumul kan de school worden aangesproken als aansteller van de leraar. Verzekeringen Een verzekering is een contract tussen twee partijen, waarbij de verzekeraar de plicht op zich neemt om een bepaalde prestatie te leveren indien een afgesproken onzekere gebeurtenis zich voordoet. De verzekeraar is de partij die gehouden is tot de prestatie, de verzekeringsnemer is de
contractuele tegenpartij. Het verzekerde risico is de onzekere gebeurtenis. Verzekerde is de persoon die onderhevig is aan het risico, de begunstigde is de rechthebbende voor de prestatie. Bij een onderlinge verzekering sluiten verschillende personen een contract af waarbij ze allemaal verzekeraar en verzekeringsnemer zijn. Bij een verzekering tegen premies is de verzekeraar een handelsonderneming. Bij een forfaitaire verzekering of ‘sommenverzekering’ (assurance in het Engels) is de prestatie van de verzekeraar niet afhankelijk van de geleden schade. Dit is vooral het geval bij levensverzekeringen, het verzekerde risico is dan het leven of de dood van de partij. De prestatie die geleverd moet worden hangt niet af van de noden die men heeft als men een bepaalde leeftijd bereikt. Bij een levensverzekering tegen overlijden gaat de uitkering meestal rechtstreeks naar de begunstigde. Bij een indemnitaire of vergoedende verzekering (insurance in het Engels) is de prestatie van de verzekeraar wel gekoppeld aan de geleden schade. Een eigen schadeverzekering (first party insurance) vergoedt de schade die geleden wordt door de verzekerde zelf. De uitkering is dan een fractie van de werkelijk geleden schade. Vb.: de verzekerde betaalt premies voor brandverzekering voor inboedel met geschatte waarde van 100000 euro, als de helft vernietigd wordt en de waarde blijkt dan slechts 80000 euro geweest te zijn, krijgt de begunstigde slechts 40000 euro i.p.v. 50000 euro. Een eigen schadeverzekering vereist geen aansprakelijkheid. Een aansprakelijkheidsverzekering heeft als verzekerd risico de aansprakelijkheid van de verzekerde t.a.v. de schadelijder. De uitkering is dan de (verzekerde fractie van) de verbintenis tot schadeloosstelling. Een aansprakelijkheidsverzekering vereist naast schade ook aansprakelijkheid. Vb. aansprakelijkheidsverzekeringen: BA (burgerlijke aansprakelijkheid) motorrijtuigen (WAM), privéleven (familiale verzekering), bedrijfs- en beroepsaansprakelijkheid, objectieve BA brand en ontploffingen (geen brandverzekering). Alternatieve systemen voor schadevergoeding Ineffectiviteit van aansprakelijkheidsregime door problemen inzake vestiging van aansprakelijkheid (soms is er geen fout), in vele gevallen staat niet vast wie de schade heeft veroorzaakt of is het causaal verband niet bewezen. Bovendien is de aansprakelijke soms niet solvabel en is de schade niet verzekerbaar. Inefficiëntie aansprakelijkheidsregime doordat de individuele kosten voor een schadeclaim te hoog zijn (er is geen goede verhouding tussen input en output). Bij de rechtstreekse verzekering of eigenschadeverzekering is het verzekerde risico de schade die de verzekerde zelf treft. Een variante is de rechtstreekse verzekering voor rekening van een derde. Verzekeringnemer en verzekerde zijn dan verschillende personen. De begunstigde krijgt dan een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar (vb. bij arbeidsongevallenverzekering). De klassieke sociale zekerheid beoogt, door het toekennen van een vervangingsinkomen, werkenden te beschermen tegen omstandigheden die het vermogen om een eigen inkomen te verwerven aantasten. De sociale zekerheid betaalt ook bijkomende sociale lasten zoals ziekte. De sociale zekerheid leidt niet tot een vergoeding van de volledige schade, maar biedt slechts een basisbescherming. Ook is de bijdrage van de verzekeringsnemer inkomensafhankelijk, en worden er ook bijdragen gedaan door anderen dan de verzekeringsnemer, namelijk door de werkgever en de overheid. De uitkeringen van de sociale zekerheid worden toegekend, onafhankelijk van de aansprakelijkheidsregels.
Schadefondsen worden meestal opgericht, door of op initiatief van de overheid, voor gevallen waar de verzekeringstechniek niet kan worden toegepast. De financiering gebeurt meestal door verplichte bijdragen van een bepaalde groep personen of ondernemingen. Schadefondsen beschermen niet de veroorzaker van de schade tegen zijn aansprakelijkheid, maar het slachtoffer tegen de geleden schade. Voorbeelden zijn het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (WAM), het Fonds voor Beroepsziekten, het Asbestfonds en het fonds voor medische ongevallen. Het naast elkaar bestaan van het aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingssystemen veroorzaakt coördinatieproblemen. De vraag bestaat of de benadeelde, naar keuze, gelijktijdig of opeenvolgend, aanspraak kan maken op schadevergoeding op basis van het aansprakelijkheidsrecht en tevens op een of meerdere van de alternatieve schadevergoedingssystemen. Gewoonlijk heeft de benadeelde de keuze en kan hij de vergoedingen onder de verschillende stelsels combineren, mits hij niet vergoed wordt voor meer dan de schade. Soms wordt echter de volgorde bepaald waarin men de verschillende systemen kan aanspreken, of wordt de mogelijkheid om beroep te doen op het aansprakelijkheidsrecht beperkt of uitgesloten. Verder rijst de vraag wie de schadelast uiteindelijk zal moeten dragen. Meestal kan de derdebetaler de door hem betaalde vergoedingen terugvorderen van de aansprakelijke (en diens eventuele aansprakelijkheidsverzekeraar). De rechtsgrond voor deze vordering is gewoonlijk een subrogatie in de rechten van de benadeelde tegen de aansprakelijke. 2. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht Bronnen en functies van het aansprakelijkheidsrecht. De basisteksten van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht zijn de artikelen 1382 tot 1386bis BW. Deze artikelen behandelen geen schade veroorzaakt door zaken anders dan dieren en gebouwen, doordat ze werden opgesteld voor de Industriële Revolutie. Aansprakelijkheidsrecht is vooral rechtersrecht. Precedenten uit de rechtspraak zijn erg belangrijk. Het aansprakelijkheidsrecht bestaat vooral uit ‘vage normen’ of standaardnormen: de rechter moet meer doen dan alleen maar vaststellen hoe men zich feitelijk gedragen heeft (vb. bij ‘zich redelijk gedragen’ moet de rechter zelf invullen wat ‘redelijk’ inhoudt). Ook heeft de wet slechts één regel voor verschillende soorten schade, maar heeft de rechtspraak verschillende regels bepaald voor verschillende soorten schade (differentiatie van de normen). De rechtspraak zorgde ook voor aanpassing en uitbreiding van de wet. Zo ontstond de objectieve aansprakelijkheid voor zaken door interpretatie van art. 1384 BW. De wetgever vulde de oorspronkelijke wetsartikelen aan met art. 1386bis BW (over schade veroorzaakt door krankzinnigen) en afzonderlijke wetten over o.a. objectieve aansprakelijkheden en vermoedens. Verder werd het aansprakelijkheidsrecht geharmoniseerd door Europese regels (productaansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen), aansprakelijkheid van de staat bij schending van het EVRM, aansprakelijkheid van de Europese Unie (VWEU) en het arrest-Francovich. Het aansprakelijkheidsrecht is als onderdeel van het burgerlijk recht nog een residuaire federale bevoegdheid. Volgens het Grondwettelijk Hof (2004) kunnen de gewesten afwijkende of aanvullende regelen van burgerlijk recht uitvaardigen in de domeinen die hen zijn toegewezen, zonder dat een beroep op de impliciete bevoegdheden nodig is. Volgens de rechtsleer geldt deze conclusie ook voor het aansprakelijkheidsrecht.
De EU heeft inzake aansprakelijkheid een impliciete bevoegdheid: ze kan zorgen voor rechtstreekse harmonisatie in de mate die nodig is voor een open markt. Er wordt gewerkt aan gemeenschappelijk Europees recht door de European Group on Tort Law en het Draft Common Frame of Reference. De rechtsleer speelt een belangrijke rol door handboeken, monografieën, artikelen in tijdschriften, verzamelbundels en verslagboeken en overzichten van de rechtspraak. Volgens de traditionele visie is schade een gegeven en is aansprakelijkheidsrecht een systeem voor de allocatie van deze schade. Het doel is dan moreel. De modernere visie ziet schade als een gegeven en aansprakelijkheid als een systeem voor de vergoeding van schade. Het doel is dan de bescherming van het slachtoffer. De economische visie ziet schade niet als een gegeven, maar als een gevolg van gedrag. Aansprakelijkheid is dan een systeem voor de sturing van gedrag. Het doel is volgens deze visie efficiëntie. Volgens Pigou moet het aansprakelijkheidsrecht externe kosten internaliseren bij de veroorzaker van de schade, zodat individuele rationaliteit hetzelfde wordt als collectieve rationaliteit. Op basis van een kosten-batenanalyse, zullen ondernemers hun gedrag dan aanpassen om de kosten voortvloeiend uit de aansprakelijkheid te vermijden. Volgens Calabresi moeten de kosten geïnternaliseerd worden bij de cheapest cost avoider: wie de laagste kosten heeft om schade te vermijden, moet aansprakelijk worden gesteld. Coase stelt dat de pigouviaanse benadering eenzijdig is: het handelen van A berokkent wel nadelen aan B, maar het niet-handelen van A berokkent nadeel aan A. Als A en B ongehinderd tot een akkoord kunnen komen, zullen ze dit doen. Alleen wanneer praten te duur is, moet er een oplossing worden gevonden. De focus moet volgens deze visie liggen op het vermijden van transactiekosten. De klassieke theorie gaat ervan uit dat als mensen in hun eigen voordeel handelen, dit ook goed is voor de maatschappij. Volgens Nash geldt dit echter alleen als ze met elkaar kunnen praten. In het aansprakelijkheidsrecht kunnen de veroorzaker en het slachtoffer niet met elkaar communiceren. Als er geen aansprakelijkheid is, is niet-zorgvuldig gedrag voordelig, en zal bijvoorbeeld een automobilist ervoor kiezen om ook niet zorgvuldig te zijn. De beste sociale oplossing is dan niet gelijk aan de beste individuele oplossing. Als de automobilist objectief aansprakelijk wordt, zullen zowel automobilist als voetganger onzorgvuldig blijven. Objectieve aansprakelijkheden zijn vooral nuttig wanneer personen zelf kunnen kiezen hoeveel ze de activiteit uitoefenen (vb. het in huis nemen van dieren). Bij invoering van aansprakelijkheid voor de automobilist als hij onzorgvuldig is en de voetganger niet, zullen beiden zich zorgvuldig gedragen, net als bij aansprakelijkheid voor de automobilist wanneer de voetganger niet onzorgvuldig is. Ook bij een foutaansprakelijkheid voor beiden zullen beiden zich zorgvuldig gedragen. Toch is dit een stabielere keuze omdat ze beiden zeker zijn wat de andere gaat doen. Constitutieve elementen van aansprakelijkheid Constitutieve elementen zijn: een rechtsfeit (dat erkend is als basis van aansprakelijkheid), een causaal verband, en schade.
De bewijslast betreft de vraag wie een bepaald gegeven moet bewijzen. Volgens art. 870 Ger. W. moet iedere partij het bewijs leveren van wat zij aanvoert. Art. 1315 BW: wie de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Indien de verweerder zich beroept op de fout van de benadeelde, ligt de bewijslast bij de verweerder. In een beperkt aantal gevallen wordt de bewijslast omgekeerd (vb. art. 1384 BW). Art. 1352 BW: het wettelijk vermoeden ontslaat degene in wiens voordeel het bestaat, van ieder bewijs. Het rechtstreekse bewijs van bepaalde feiten kan worden geleverd door het getuigenbewijs. De rechter waardeert autonoom de waarde van een getuigenverklaring. Ook de waarde van vaststellingen door deskundigen wordt door de rechter vrij geëvalueerd. Art. 1353 BW: vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, worden overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen. Schade wordt gezien als verlies: het negatieve verschil in de toestand van het slachtoffer, het verschil met de hypothetische toestand als wat gebeurde niet ware gebeurd. Er is een evolutie om meer rekening te houden met schade vanuit het perspectief van het slachtoffer. Schade is het verlies bestaande uit krenking van belang. Cassatie 1939: het verlies van een recht is alleen schade als men belang had. Wanneer men bv. een proces over een pachtovereenkomst verliest omdat de advocaat niet komt opdagen, maar de pachtovereenkomst blijkt niet te bestaan, heeft men geen belang. Belang is een voldoende, maar noodzakelijke voorwaarde. Belangen worden beschermd tegen krenking door het aansprakelijkheidsrecht. Aan bepaalde belangen wordt een bijkomende bescherming toegekend door een recht toe te kennen aan die belangen. Als een auto wordt beschadigd is niet het subjectief recht geschonden (geen recht op een ongeschonden auto, maar om erover te beschikken), maar het belang. Cassatie 1939: de aansprakelijke is gehouden tot de vergoeding van de krenking van alle belangen die niet onrechtmatig zijn. Een belang is onrechtmatig wanneer het strijdig is met imperatief recht (wat gevraagd wordt is verboden, men mag het niet hebben), of wanneer het subjectief recht van een ander wordt gekrenkt. Volgens art. 17 Ger. W. kan men geen eis instellen als men geen belang heeft. Er wordt aangenomen dat hiermee rechtmatig belang wordt bedoeld. Cassatie 2001: een verzekeraar werkt zonder vergunning in België, een verzekerde fraudeert en de verzekeraar wil terugvorderen, volgens Cassatie behoudt de verzekeraar een rechtmatig belang. Cassatie 1998: er is schade aan een stacaravan zonder vergunning, volgens Cassatie is het belang het verlies van waarde van de caravan, en moet de schade vergoed worden. Cassatie 2003: door een fout wordt een gracht verstopt en gaat ze overstromen in de vijver van de klager, deze vijver was echter groter dan toegestaan, volgens Cassatie is de schade aan de vijver een onrechtmatig voordeel. Cassatie 2006: een zelfstandige verleent in het zwart diensten, de geleverde dienst is wel rechtmatig en dus kan volgens Cassatie een vergoeding worden gevraagd. In 2003 oordeelde Cassatie wel dat zwartwerk in de zin van verboden arbeid (te lange arbeidsduur) niet kan vergoed worden.
Het verlies van een rechtmatig voordeel van een slachtoffer dat zich in een ongeoorloofde toestand bevindt is dus wel schade. Zo mogen de kleren van een inbreker bv. niet beschadigd worden. In Duitsland worden bepaalde rechten (leven, vrijheid, eigendom…) beschermd tegen onzorgvuldigheid. Bij inbreuk op een wettelijke gedragsregel beschermt de aansprakelijkheid er enkel de belangen ter bescherming waarvan deze regel dient (tenzij men opzettelijk schade toebrengt op een wijze die strijdig is met de goede zeden beschermt de aansprakelijkheid alle geraakte belangen). In Nederland is er geen verplichting tot schadevergoeding wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Personenschade: bij een overlijden is er materiële schade door de begrafenis en het inkomensverlies, en morele schade door affectieschade na het verlies van een naaste (in concreto te bekijken). Bij lichamelijk letsel zijn er de medische kosten, kosten door invaliditeit (verminderde functionaliteit, een KB legt de schaal vast om de graad van invaliditeit te bepalen), arbeidsongeschiktheid (waardoor men minder verdient, wanneer de letsels geconsolideerd zijn, dus niet meer voor wijziging vatbaar, neemt de blijvende arbeidsongeschiktheid een aanvang) en morele schade (die ook het slachtoffer kan ondervinden). Zaakschade ontstaat door de beschadiging of het tenietgaan van een onroerend of roerend goed. Uitzonderlijk kan men ook door morele schade lijden door het verlies van een zaak. Bij vermogensschade gaat het meestal om kosten of inkomensverlies als gevolg van lichamelijk letsel of zaakschade, het gaat dan om afgeleide economische schade. Indien er geen sprake is van lichamelijk letsel of zaakschade gaat het om zuivere economische schade, wat in vele andere rechtsstelsels niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uitgaven die blijkens de inhoud of strekking van de overeenkomst, het reglement of de wet definitief ten laste moeten blijven van degene die ze heeft gedaan, maken geen vergoedbare schade uit. De derde-betaler is de risicodrager. Volgens Cassatie zijn het loon en de sociale bijdragen die de overheid doorbetaalt tijdens de werkonbekwaamheid van ambtenaren wel vergoedbare schade. Geen vergoedbare schade zijn volgens Cassatie de schade geleden door de arbeidsongevallenverzekeraar, de schadeverzekeraar, het ziekenfonds en de overheid door arbeidsongevallenrente en invaliditeitspensioenen. Derde-betalers die vrijwillig prestaties leveren of kosten maken in reactie op andermans fout lijden vergoedbare schade, mits de prestaties op redelijke grond verricht zijn en ertoe strekken om de schadelijke gevolgen bij het slachtoffer te lenigen. Dit is bv. het geval indien grootouders een kind in huis nemen na het overlijden van een ouder en zij hierdoor meerinspanningen deden. Er is geen schade wanneer men vrijwillige prestatie levert die geen bedoeling hebben om het verlies van het slachtoffer te lenigen, of wanneer er geen redelijke grond is, of men de bedoeling had om de last ervan definitief voor zijn rekening te nemen. Vrijwillige uitgaven van het slachtoffer: kosten om verlies te beperken of te voorkomen zijn schade indien ex ante redelijk, ook indien ze ex post niet effectief zijn of de schade zelfs verergeren. Kosten verbonden aan het vorderen van herstel van verlies werden traditioneel beschouwd als niet veroorzaakt door de aansprakelijke. Volgens Cassatie 2002 heeft een contractuele verbintenis om het bestaan en de omvang van de schade te laten vaststellen, niet de inhoud of strekking dat
de benadeelde de door hem gemaakte kosten definitief moet blijven dragen en dat de herstelplicht van de aansprakelijke wordt weggenomen. Volgens latere arresten kunnen erelonen en kosten van advocaten een te vergoeden bestanddeel van de schade uitmaken, in zoverre ze noodzakelijk zijn om de benadeelde de mogelijkheid te bieden om zijn rechten op vergoeding van zijn schade te doen gelden. Deze uitspraak werd in strijd bevonden met het gelijkheidsbeginsel, wat werd opgelost met de wet op de verhaalbaarheid van erelonen van 2007. Volgens art. 17 Ger. W. kan de rechtsvordering niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen. Bij krenking van andermans belang heeft men niet de vereiste hoedanigheid, tenzij men een procesmandaat heeft (vertegenwoordiging), of het recht op schadeloosstelling wordt overgedragen (subrogatie, cessie…). Indien men verlies lijdt door het verlies van een ander, wordt een eigen belang gekrenkt en heeft men naar Belgisch recht hoedanigheid (reflectieschade). Het gekrenkt belang moet persoonlijk zijn. Aantasting van collectieve belangen komt normaal niet in aanmerking. Het belang van een rechtspersoon is enkel alleen datgene wat zijn bestaan of zijn materiële of morele goederen, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam, raakt. Optreden voor de belangen van leden of vennoten vergt een procesmandaat en een overdracht van het recht op schadeloosstelling. Er zijn uitzonderingen voor beroepsverenigingen en ter bescherming van het mariene milieu in zeegebieden. Ook kunnen bepaalde verenigingen enkel een vordering tot staking instellen. Het concept verlies is gebaseerd op een hypothetische toestand en is inherent onzeker. Schade is een voldoende zeker verlies. De vereiste zekerheidsgraad is de “gerechtelijke zekerheid”. Een toekomstig verlies is vergoedbaar als de schade voldoende zeker is. In die gevallen waarin er onzekerheid is of de hypothetische zich we of niet zou hebben voorgedaan moet men naar de statistieken kijken. Het percentage bij het bekijken van de getallen kan men beschouwen als de kans. De schade kan dan gezien worden als het verlies van de kans (het verlies van de kans is wel zeker). Wanneer een persoon overlijdt kan men bv. de levensverwachtingstabellen bekijken. De kans op het verwerven van een voordeel of het vermijden van een nadeel moet zeker hebben bestaan (niet louter hypothetisch) en moet zeker verloren zijn gegaan. De bewijslast bij de beoordeling ligt bij het eisend slachtoffer en omvat zowel het bestaan van het verlies als de omvang ervan. Het vaststellen van een verlies wordt soeverein overgelaten aan de feitenrechter. De kwalificatie als schade kan wel worden beoordeeld door Cassatie. Foutaansprakelijkheid Foutaansprakelijkheid is mogelijk op basis van: een te bewijzen fout (aquiliaanse aansprakelijkheid), en een wettelijk vermoede fout. Ook bestaan er immuniteiten tegen deze aansprakelijkheden. 1. Foutaansprakelijkheid op basis van een te bewijzen fout Art. 1382 BW: elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden. Art. 1383 BW: men is ook aansprakelijk voor schade die men door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt. Deze artikelen zijn de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid: ze gelden, tenzij een andere regel van toepassing is, die ze bovendien uitsluit.
Het feit dat gedrag schade veroorzaakt, betekent niet noodzakelijk dat het foutief is. Ook het feit dat gedrag een risico inhoudt en zo de kans op schade vergroot, betekent niet dat het gedrag foutief is. Foutief gedrag omvat twee elementen: onrechtmatigheid en schuld. Gedrag is onrechtmatig wanneer het maatschappelijk onaanvaardbaar is. Het gedrag wordt dan objectief bekeken. Schuld betekent dat de fout aan de verweerder verweten moet kunnen worden. Dit wordt beoordeeld afhankelijk van de kenmerken van de persoon en is dus subjectief. Opdat de fout aan de verweerder verweten kan worden, is vereist dat deze normbesef heeft (weten wat onrechtmatig is of moreel inzicht hebben), realiteitsbesef (kunnen voorzien wat de gevolgen zijn of feitelijk inzicht hebben) en zelfcontrole (mogelijkheid tot sturing en beheersing van gedrag). De schuldbekwaamheid van een persoon is in concreto te beoordelen. Meerderjarigheid is niet vereist voor schuldbekwaamheid. De minderjarige wordt procesrechtelijk vertegenwoordigd door zijn ouders. Jonge kinderen (infantes) beschikken niet over het vereiste onderscheidingsvermogen en zijn niet aansprakelijk voor onrechtmatige daden. Geestesgestoorden die onvoldoende besef hebben, zijn niet aansprakelijk op grond van art. 1382-1383 BW. Bij een toestand die controle van gedrag hindert, is er geen onrechtmatig handelen. Ander onrechtmatig gedrag (vb. zich dronken voeren of als men epilepsie heeft met de auto rijden) kan dan wel gebruikt worden voor aansprakelijkheid. Onrechtmatig gedrag is gedrag dat ins strijd is met een toepasselijke gedragsnorm. Cassatie 2010: een gedraging is onrechtmatig wanneer ze: ofwel neerkomt op een verkeerd optreden dat moet worden beoordeeld naar de maatstaf van een normaal zorgvuldig en opzichtig persoon in dezelfde omstandigheden; ofwel neerkomt op een schending van een norm die door de overheid werd opgelegd waarbij de persoon verplicht is iets niet te doen, of op een bepaalde manier wel iets te doen. De inbreuk op een recht wordt in deze definitie niet opgenomen (i.t.t. in het NBW). De zorgvuldigheidsnorm vereist dat men handelt niet alleen in functie van het eigenbelang, maar dat men tevens rekening houdt met de belangen van anderen en voorzorgen neemt om schade aan hun persoon en goederen te voorkomen. Zorgvuldigheid betekent zich gedragen zoals een normaal zorgvuldig en vooruitziend of voorzichtig persoon zich zou gedragen. Normaal is niet zoals de persoon zelf zich normaal gedraagt. Het gedrag moet vergeleken worden met de veronderstelde gedragswijze van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon (de goede huisvader) geplaatst in dezelfde externe omstandigheden. Normaal gedrag betekent niet het meest voorkomende gedrag (modus). De beoordeling gebeurt in abstracto, al mag men volgens Cassatie wel rekening houden met de functie en de kwalificatie van de verweerder. Onrechtmatig is elke (kleinste) afwijking van de gedragsnorm (culpa levissima). Als men zorgvuldig handelt neemt men redelijke maatregelen om schade te voorkomen. Redelijkheid vereist niet dat men alle maatregelen neemt die nodig of nuttig zijn om schade te voorkomen. Wanneer men iets doet met risico moet men ten minste rekening houden met mogelijke schadelijke gevolgen. Volgens één opvatting moet men de zorg nemen die gebruikelijk is. Volgens een andere opvatting moet men zich gedragen volgens de verwachting. Veel belang wordt gehecht aan de naleving van de regelen van het goed vakmanschap en de overeenstemming met de stand van de techniek. Ook moet men veiligheidsmaatregelen nemen indien men een abnormaal gevaar veroorzaakt, en er is een plicht om potentiële slachtoffers te waarschuwen.
Volgens de moderne visie moet redelijkheid begrepen worden als wat economen efficiëntie noemen. Maatregelen om alle schade te voorkomen kosten immers veel. Vooruitziend zijn betekent vooraf het risico on beschouwing nemen. Vb.: er zijn twee rijbanen, men stopt voor het zebrapad en doet teken aan kind om over te steken, op het andere pad stopt de chauffeur niet en wordt het kind aangereden, de andere chauffeur rijdt verder; de kostprijs van de zorgmaatregel is geen teken te doen, het is voorzienbaar dat het kind het teken volgt en de andere chauffeur niet stopt. Men hoeft geen rekening te houden met wat men niet weet, op voorwaarde dat het feit dat men iets niet weet, niet te wijten is aan onzorgvuldigheid. Als de schade op het moment van het gedrag niet voorzienbaar was, is er geen aansprakelijkheid. De voorzienbaarheid van schade is een noodzakelijke voorwaarde voor onzorgvuldigheid. Als de schade voorzienbaar was, is het gedrag echter niet noodzakelijk onzorgvuldig. De voorzienbaarheid van schade (de kenbaarheid van het risico) betreft de kans op schade en niet de kans op de effectief in concreto geleden schade. Het is niet van belang dat de schade anders was dan de schade die voorzienbaar was. De norm is het gedrag van een normale persoon in dezelfde omstandigheden. Externe omstandigheden (tijdstip, plaats en omgeving, klimaat, betrokken personen en hun ten verwachten gedrag…) liggen buiten de persoon en beïnvloeden de redenen waarom men op een bepaalde manier handelt, de voorzienbaarheid van de schade en de nuttigheid van voorzorgen, en determineren zo of gedrag zorgvuldig of onzorgvuldig is; in de mate dat ze gekend zijn of te kennen waren door de aangesprokene. Interne kenmerken zijn kenmerken van de aangesprokene (karakter, maturiteit, kennis, intelligentie…). Er wordt in principe geen rekening mee gehouden. Cassatie oordeelde wel dat een monitor niet onzorgvuldig was bij schade door het oversteken van een kind omdat hij zich had gedragen als een normale jonge monitor. In de praktijk poneert de eiser een specifiek alternatief gedrag en beoordeelt de rechter of dit gedrag in concreto vereist was. De overtreding van een rechtsnorm die een bepaald gedrag voorschrijft of verbiedt, maakt op zich een fout uit. Bij een inbreuk op de wet gaat het om een materiële wet (een regel die door de overheid is opgelegd). Indien de gedragsnorm een middelenverbintenis is (volgens de wet moet men redelijk zijn, en moet men bv. snelheid aanpassen aan omstandigheden) is er pas een inbreuk wanneer in concreto blijkt dat niet genoeg inspanningen werden gedaan (zelfde vereisten als bij de algemene zorgvuldigheidsnorm). Indien de gedragsnorm een specifiek gebod of verbod is (vb. niet meer dan 50 km per uur rijden) is er een inbreuk, ongeacht de geleverde inspanning (men moet de regel naleven, ongeacht de kans op schade). Een inbreuk op een dergelijke wet is echter niet noodzakelijk onzorgvuldig, en de naleving is niet noodzakelijk zorgvuldig. Zo kan men bij milieuvervuiling ook in fout zijn als men alle vergunningsvoorschriften naleeft. Basisopties: • Inbreuk op een wet is onrechtmatig wanneer het gedrag tevens onzorgvuldig is. Het gedrag is dan niet onrechtmatig als het gedrag in concreto niet onredelijk of onzorgvuldig is. Als men in de woestijn door het rood rijdt, kan men volgens deze opvatting niet aansprakelijk zijn. Dit standpunt vindt geen steun in de Belgische rechtspraak en rechtsleer. • Inbreuk op een wet is altijd onrechtmatig omdat een normaal zorgvuldig persoon de wet naleeft. Er is dan echter geen voorzienbaarheid van de schade vereist en daarom is deze opvatting te verwerpen als grond.
•
Inbreuk van de wet in onrechtmatig ongeacht de zorgvuldigheid van het gedrag. Dit is de standaardregel in de Belgische rechtspraak en rechtsleer.
Wanneer een kind in een auto niet vast zit en aan de arm van de chauffeur trekt zodat die ergens tegenaan rijdt, begaat de chauffeur een onrechtmatige daad omdat hij het kind niet had vastgemaakt, ondanks het feit dat de regel die stelt dat een kind moet vastzitten gemaakt is om een kind te beschermen bij een ongeval en niet om een ongeval te voorkomen. De overtreding van een rechtsnorm die een bepaald gedrag voorschrijft of verbiedt, maakt op zich een fout uit. Een onrechtmatige daad is niet noodzakelijk een strafrechtelijk misdrijf. Wel zijn alle misdrijven onrechtmatige daden, want ze vormen een niet-gerechtvaardigde inbreuk op een wet. Strafzaken hebben dan ook vaak een burgerlijk luik. De beschuldigde heeft dan zowel de staat als een private persoon tegen zich. Art. 4 V.T.Sv.: het slachtoffer dat schade lijdt kan de vordering tot schadevergoeding instellen voor de strafrechter, het slachtoffer draagt dan niet alleen de bewijslast, ook de procureur doet dan een deel van het werk. Men kan ook een afzonderlijke procedure voor de burgerlijke rechter beginnen, maar de procedure wordt dan geschorst tot de strafrechter uitspraak heeft gedaan. Bij een vordering tot staking wordt deze regel echter omgedraaid. Er is een wetsontwerp waarbij de regel ook niet geldt bij een burgerlijke vordering gebaseerd op objectieve aansprakelijkheid. De uitspraak van de strafrechter heeft gezag van gewijsde en moet worden gevolgd door de burgerlijke rechter. Dit geldt echter alleen voor degenen die betrokken waren in het geding voor de strafrechter en er vrij hun belangen konden doen gelden, dit zijn de benadeelden die zich burgerlijke partij hebben gesteld. Anderen hebben de mogelijkheid bewijselementen afgeleid uit de strafrechtelijke beslissing te weerleggen. Art. 26 V.T.Sv.: de burgerlijke vordering verjaart niet voor de strafvordering. Volgens de traditionele Belgische doctrine is een inbreuk op een recht een vorm van schade, maar geen vorm van onrechtmatigheid. Volgens Bocken is een inbreuk op een subjectief recht geen krenking van een belang dat beschermd wordt door het recht, maar wel het niet erkennen van exclusieve heerschappij. Het niet erkennen van exclusieve heerschappij is een inbreuk op een regel (objectief recht). Een inbreuk op een subjectief recht is dus een inbreuk op een verbod uit de materiële wet, en kan dus ook een onrechtmatige daad uitmaken. Volgens de traditionele visie is onzorgvuldigheid vereist om voor schadeloosstelling. In de praktijk kende de rechtspraak toch een geldsom toe zonder dat onzorgvuldigheid vereist was. Enerzijds geeft een subjectief recht de titularis keuzevrijheid op basis van eigenbelang, anderzijds vereist de zorgvuldigheidsnorm dat men rekening houdt met de belangen van anderen. Het compromis tussen de twee principes is het concept rechtsmisbruik. De rechtspraak onderscheidt verschillende categorieën van rechtsmisbruik: • Wanneer men het subjectief recht uitoefent met een ander oogmerk dan de ratio van het recht. Vb. een schijnhuwelijk: als men louter trouwt om iemand een verblijfsvergunning te geven, begaat men rechtsmisbruik. • Wanneer men een subjectief recht uitoefent met het oogmerk om een ander te schade. Vb.: een schoorsteen bouwen, enkel om het uitzicht van de buren te verhinderen.
• •
•
Wanneer men een subjectief recht uitoefent zonder dat men er zelf belang bij heeft. Vb.: een proces beginnen zonder dat men er zelf belang bij heeft. Wanneer men bij gelijk voordeel kiest voor de meest nadelige manier voor de andere. Vb.: lichtreclame wordt zo geplaatst dat de lichtreclame van een ander niet meer te zien is. Wanneer men kiest voor een klein voordeel in verhouding tot een nadeel voor een ander. Vb.: een muur wordt voor een klein deel gebouwd op de grond van een buur, het nadeel van het afbreken van de muur is groter dan het voordeel. Volgens deze categorie kan men ook rechtsmisbruik begaan wanneer men nochtans een recht uitoefent op de manier waarvoor het bedoeld is. Cassatie: men begaat rechtsmisbruik wanneer men kennelijk van een recht gebruik maakt op een andere manier dan een normale zorgvuldige persoon (marginale toetsing).
Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden die verhinderen dat schijnbaar onrechtmatig gedrag aan een persoon kan worden verweten en dus werkelijk onrechtmatig is. Bij overmacht was de verweerder genoodzaakt te handelen zoals hij deed door een onoverkomelijke gebeurtenis, die hem niet kan worden toegerekend. Het gedrag werd niet bepaald door de eigen keuzes, maar door iets wat onvoorzienbaar, onvermijdbaar en onontkoombaar was. Bij een bevel van de overheid werd het gedrag opgelegd door de overheid en is het gedrag juridische gedwongen. Vb.: men staat voor een rood licht, en de agent geeft het signaal dat men moet doorrijden. Bij een noodtoestand is het gedrag gerechtvaardigd wegens bescherming van een hoger goed. Het gedrag is dan moreel of psychologisch gedwongen. Het concept van de rechtvaardigingsgrond is enkel nuttig bij een inbreuk op een specifiek gebod of verbod, want als er een rechtvaardigingsgrond is, is het gedrag niet onzorgvuldig. Wanneer een persoon niet besefte dat hij een regel overtrad, kan dit als een dwaling worden gezien. Bij dwaling zou elk redelijk mens dwalen. Bij verschoonbare dwaling zou een normale persoon (niet alle normale personen) die dwaling ook begaan kunnen hebben, de dwaling was niet het gevolg van de eigen fout. Bij onoverkomelijke dwaling zou elke redelijke persoon de dwaling hebben begaan, en kon men de dwaling alleen voorkomen door onredelijk te zijn. Dwaling over de regel kan enkel bij een onduidelijke regel, waarover in de rechtspraak tegenstrijdig wordt geoordeeld. Het vaststellen van het gedrag en van de omstandigheden is een feitenkwestie en gebeurt door soevereine beoordeling van de rechter. Bij foutaansprakelijkheid is een fout een vereiste, vast te stellen los van de vereisten van schade en causaal verband. Bij aansprakelijkheid op basis van een fout ligt voor het vaststellen van de onrechtmatigheid de bewijslast bij het eisend slachtoffer. Voor het vaststellen van ontoerekeningsvatbaarheid en van rechtvaardigingsgronden ligt de bewijslast bij de aangesprokene. Als de onrechtmatige daad een strafrechtelijk misdrijf is, ligt de bewijslast van onschuld nooit bij de aangesprokene. De criteria gebruikt voor de beoordeling en de kwalificatie van het gedrag en van de omstandigheden vormen een rechtsvraag en staan open voor cassatiecontrole.
2. Foutaansprakelijkheid op basis van een vermoede fout Art. 1384 BW: men is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen voor wie men moet instaan. Volgens art. 1384, tweede lid zijn vaders en moeders aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. Dit geldt ook als het kind zich op dat moment niet bij de ouders bevindt. Volgens de rechtspraak zijn ook adoptieouders (ongeacht geslacht) vader en moeder in de zin van art. 1384, tweede lid BW. Ouders zijn aansprakelijk ongeacht de vraag of de ouder het ouderlijk gezag uitoefent. Vooralsnog worden voogden, stiefouders, pleegouders, grootouders, broers en zussen niet als vader en moeder in de zin van dit artikel beschouwd. Minderjarige kinderen zijn volgens dit artikel kinderen die de volle leeftijd van achttien jaren niet hebben bereikt, tenzij ze ontvoogd zijn. Volgens sommigen dient de verlengde minderjarigheid alleen om de verlengde minderjarige te beschermen. Volgens anderen gelden alle omstandigheden die voor minderjarigen gelden ook voor verlengd minderjarigen. Volgens art. 1384, vierde lid BW zijn de onderwijzers en de ambachtslieden aansprakelijk voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. Met onderwijzers werd in 1804 bedoeld: personen die iets aanleren terwijl degene aan wie het aangeleerd wordt, onder hun toezicht staat. Het kan bv. ook gaan om iemand die rijles geeft. Onderwijs is volgens Cassatie iedere vorm van onderricht, zowel van wetenschappelijke, artistieke, professionele als van zedelijke of maatschappelijke aard. Het volstaat niet dat men enkel toezicht houdt. In de rechtspraak stelt men onderwijzers (mensen die soms onderricht geven) ook aansprakelijk voor schade veroorzaakt tijdens de speeltijd. Een studiemeester is dan volgens deze logica niet aansprakelijk. Het begrip ambachtslieden is overbodig geworden omdat onderwijzer ruim geïnterpreteerd wordt. Deze aansprakelijkheid geldt ongeacht de leeftijd van de leerling of leerjongen. Volgens art. 1384, eerste lid BW is men aansprakelijk voor de schade welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan. Volgens het Franse Hof van Cassatie kan een instelling aansprakelijk worden gesteld voor een brandstichting door een gehandicapte die in de instelling verblijft. Later keurde dit hof dezelfde redenering goed voor sportverenigingen (vb. voor schade veroorzaakt tijdens een voetbalwedstrijd). Nog later werd beslist dat er zelf geen fout moet zijn. Wel werden tot nu toe in Frankrijk alleen organisaties als toezichters veroordeeld. Volgens het Belgische Hof van Cassatie bevat art. 1384, eerste lid BW alleen een aankondiging van wat volgt in de volgende leden. Volgens art. 1384 BW wordt vermoed dat de aangesprokene een fout heeft begaan, dit moet niet bewezen worden door het slachtoffer. Het slachtoffer moet ook niet bewijzen dat de fout de oorzaak was van het gedrag van het kind of de leerling. Het slachtoffer moet wel bewijzen dat er schade is, en dat deze schade werd veroorzaakt door een fout van het kind of de leerling. Wanneer bv. zaakschade ontstaat doordat een veertienjarig kind uitglijdt en zo schade veroorzaakt, heeft de veertienjarige geen fout begaan omdat hij uitgleed, de ouders zijn dus niet aansprakelijk. Volgens de rechtsleer en de rechtspraak volstaat het dat het kind een objectief onrechtmatige daad beging, om de ouders aansprakelijk te stellen. Vb.: een vierjarige schopt een bal door een ruit, de vierjarige is niet aansprakelijk want niet toerekeningsvatbaar, het kind heeft geen fout begaan, maar het feit dat er objectief onrechtmatig gedrag was, volstaat om de ouders aansprakelijk te stellen.
Volgens art. 1384, vijfde lid BW, houdt de aansprakelijkheid van de ouders, onderwijzers en ambachtslieden op indien zij kunnen bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid leidt, niet hebben kunnen beletten. Over het tegenbewijs van de ouders bestaan twee opvattingen in de rechtspraak. Volgens sommige rechters kunnen ouders enkel ontsnappen aan aansprakelijkheid bij bewijs van overmacht: ouders moeten hun kinderen goed opvoeden en hebben dus een resultaatsverbintenis, als een kind een fout begaat is dit een teken van een slechte opvoeding. Volgens andere rechters kunnen ouders ontsnappen als ze bewijzen dat ze geen fout hebben begaan – er was geen tekort aan toezicht (te beoordelen in het licht van de leeftijd en het gedrag van het kind en andere omstandigheden) en geen fout in de opvoeding – en er geen causaal verband was met het gedrag van het kind. Het is mogelijk dat één ouder een tegenbewijs kan leveren en een andere ouder niet. Ook kan een ouder ontoerekeningsvatbaar zijn. De grondslag van de bijzondere aansprakelijkheid van de onderwijzers is een vermoeden van fout in het toezicht. Er is discussie over de vraag of er ook afwezigheid van een fout in het onderricht moet zijn. De vermoedens van art. 1384 BW hebben een relatief karakter. Zij kunnen in beginsel enkel ingeroepen worden door derden die schade hebben geleden. Zo kan een minderjarige of leerling die aan zichzelf schade toebrengt, het vermoeden van aansprakelijkheid niet inroepen tegen zijn ouders of leraar. Als een minderjarige of leerling schade lijdt door een fout van zijn ouders of leraar, kan hij wel vorderen op basis van art. 1382 BW. Een burgerrechtelijk aansprakelijke die samen met het kind, de leerling of de aangestelde of met een andere burgerrechtelijk aansprakelijke in solidum veroordeeld werd en de benadeelde effectief vergoedde, kan een regresvordering instellen tegen de andere burgerrechtelijk aansprakelijke op grond van wettelijke subrogatie (art. 1251, 3° BW) in de rechten van de benadeelde. Gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde, kan de regresnemende aansprakelijke de vermoedens van art. 1384 BW inroepen zoals de benadeelde zelf, om aldus tot een verdeling van de schadelast te komen. Volgens de rechtspraak kan een ouder of leraar die schade lijdt door een minderjarig kind of een leerling, niet vorderen tegen zichzelf (vb. als de ouder of leraar geen schade-, maar wel een aansprakelijkheidsverzekering heeft). Samenspel van aansprakelijkheden is mogelijk. Vb. een minderjarige veroorzaakt schade aan een derde, het slachtoffer kan vorderen door art. 1384 BW of art. 1382 BW tegen de ouders, het slachtoffer kan ook vorderen tegen de toerekeningsvatbare minderjarige door art. 1382 BW. Het slachtoffer kan kiezen tegen wie het vordert, cumulatie is mogelijk. Vb. een minderjarige leerling veroorzaakt schade aan een derde, tot 1989 kon het slachtoffer als het kind bij de leraar was, alleen het kind en de leraar aanspreken, volgens Cassatie 1989 is de aansprakelijkheid van de ouders ook gebaseerd op de opvoeding en is het dus mogelijk dat het slachtoffer zowel de ouders, de leraar als het kind aanspreekt. Het tegenbewijs van de ouders is dat geleverd als ze een goede opvoeding kunnen bewijzen. 3. Beperkingen van de persoonlijke aansprakelijkheid Art. 18 Wet Arbeidsovereenkomsten: indien de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld; voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. Er gelden analoge bepalingen in art. 19 Wet op het
Leerlingenwezen en in art. 3 Wet op de Arbeidsovereenkomsten van Sportbeoefenaars. Deze bepaling geldt voor burgerlijke aansprakelijkheid tegenover derden (buitencontractueel) en tegenover de werkgever (contractueel, inclusief regres). Deze bepaling geldt niet voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. De immuniteit van art. 18 WAO geldt voor schade veroorzaakt bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, dus tijdens de duur van tewerkstelling. Vb. een werknemer die een ongeluk veroorzaakt op weg naar zijn werk kan wel aansprakelijk worden gesteld. De schade moet ook in verband staan met de tewerkstelling (in redelijke ogen van een derde ‘in uitvoering’ van de overeenkomst). Voor bedrog is een intentioneel element vereist. Sommigen zien dit als handelen met het doel om het foutieve gedrag te begaan, volgens anderen moet men ook als doel hebben om schade te veroorzaken, en deze laatste opvatting werd bevestig in cassatie. Een zware fout is een kenmerk van het gedrag, niet van de intentie (objectief criterium). De zwaarte van de fout wordt beoordeeld naargelang het belang van de geschonden gedragsnorm, de mate van de afwijking van het voorgeschreven gedrag, en de waarschijnlijkheid en de voorzienbaarheid van de schade. Een gewoonlijk voorkomende lichte fout is een fout die zich bij herhaling voordoet. Het hoeft hierbij niet telkens om precies dezelfde fout te gaan, een onzorgvuldig gedragspatroon volstaat. Statutair ondergeschikt personeel van publieke rechtspersonen heeft geen arbeidsovereenkomst en dus is art. 18 WAO voor hem niet van toepassing. GWH 1996: de overheid stelt een regresvordering in tegen een ambtenaar, GWH: dit kan niet wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. GWH: ook een vordering van het slachtoffer tegen een ambtenaar is strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Diverse wetten en decreten bevatten daarom een bepaling voor ambtenaren die overeenkomt met art. 18 WAO. De wet van 2003 over de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen regelt dit. Ze geldt voor alle ondergeschikte ambtenaren, maar niet voor zelfstandige vertegenwoordigers van de overheid (o.a. politieke mandatarissen en leden van de rechterlijke macht). De wet geldt enkel voor schadegevallen veroorzaakt door overheidspersoneel in dienstverband. Er bestaan bijzondere regelen voor loodsen, politie en militairen en onderwijzend personeel. Volgens art. 58 GW zijn parlementairen immuun op basis van hun uitgebrachte mening of stem, in de uitoefening van hun functie. Verhaal op de rechter of parketmagistraat is mogelijk voor het Hof van Cassatie en kan enkel ingeval van bedrog of list, rechtsweigering (geldt alleen voor de rechter) en in de bij wet bepaalde gevallen. Art. 103 GW: de wet bepaalt in welke gevallen en volgens welke regels de benadeelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen instellen. Een dergelijke wet is er echter nooit gekomen. De wet van 1999 verplicht provincies, gemeenten en OCMW’s om een verzekering af te sluiten voor de persoonlijke aansprakelijkheid van hun mandatarissen. Bij latere decreten werd voor het aansprakelijk stellen een gelijkaardige regeling uitgewerkt als die van art. 18 WAO. De wet van 2005 over de rechten van vrijwilligers geeft vrijwilligers alleen immuniteit indien de organisator een rechtspersoon of feitelijke vereniging is met minstens één werknemer, of verbonden is met een rechtspersoon of feitelijke vereniging. Foutloze aansprakelijkheid
Objectieve aansprakelijkheid is aansprakelijkheid op een andere basis dan een fout van de aangesproken persoon. Er zijn afzonderlijke wettelijke regelingen voor diverse specifieke gevallen. De rechtsleer catalogeert deze regelingen voor objectieve aansprakelijkheid in drie groepen: • Schade veroorzaakt door schuldloze (objectief) onrechtmatige daad. • Schade veroorzaakt door een rechtmatige daad. • Schade verbonden met de risicofactor waarmee de aangesproken persoon een band heeft. Elke objectieve aansprakelijkheid heeft verschillende toepassingsvereisten. Bij foutaansprakelijkheid moet het gedrag onrechtmatig zijn, maar is ook toerekenbaarheid vereist. Bij aansprakelijkheid door schuldloze onrechtmatige daad is geen toerekenbaarheid vereist. Bij aansprakelijkheid door rechtmatige daad moet er geen onrechtmatige daad zijn, en bij risicoaansprakelijkheid moet er alleen een incident zijn. 1. Schuldloze aansprakelijkheid Het enige geval van schuldloze aansprakelijkheid is dat van art. 1386bis BW: bij schade veroorzaakt door een persoon die zich in een staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt, doet de rechter uitspraak naar billijkheid. De begrippen ‘krankzinnig’, ‘geestesstoornis’ en ‘zwakzinnig’ zijn in concreto te beoordelen. De regeling van dit artikel is niet van toepassing bij occasioneel bewustzijnsverlies door een fysieke kwaal (Cassatie 1979), infantes, en overmacht of noodsituatie. Er is voor de toepassing van dit artikel een onrechtmatige daad vereist (het objectieve deel van de fout). Volgens de rechtspraak geldt art. 1386bis BW ook in contractuele relaties. Cassatie: een krankzinnige huurder steekt het huurhuis in brand, Cassatie: de huurder kan worden aangesproken op grond van art. 1386bis BW. 2. Schade door een rechtmatige daad In een aantal situaties wordt men aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door gedragingen die geen fout uitmaken. Deze gevallen kunnen in drie groepen worden ingedeeld: bij uitzondering toegelaten inbreuken op zakelijke rechten (compensatoire aansprakelijkheid), rechtmatige overheidsdaden en bepaalde bijzonder gevaarlijke activiteiten. Compensatoire aansprakelijkheid Art. 16 GW: onteigening kan maar o.a. tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. Art. 682 BW: vergoeding voor schade veroorzaakt bij het gebruik maken van het recht van uitweg. Met waardevermeerdering van het ingesloten erf of waardevermindering van het lijdend erf wordt geen rekening gehouden bij het bepalen van de vergoeding. Schoorsteenarrest 1960: rijhuizen worden opgekocht voor appartementen, waardoor de schouw van een huis niet meer trekt, Cassatie: dit moet vergoed worden. De evenwichtsleer is hier van toepassing. Bovenmatige hinder (overlast), dus meer dan de gewone ongemakken van nabuurschap (te beoordelen in concreto, zo is stank van varkens in landbouwgebied normaal), moet vergoed worden. De resulterende verbintenis bestaat er niet in de schade integraal te herstellen, alleen het evenwicht moet hersteld worden. De evenwichtsleer is gebaseerd op art. 544 BW.
Cassatie: overlast door een drummende buurjongen, de buren vorderen een verbod op drummen, Cassatie: drummen moet niet verboden worden, enkel bv. na een bepaald uur. Cassatie: bomen die overlast veroorzaken door schaduw kunnen wel verplicht gekapt worden, omdat men andere dingen in de plaats kan planten. Voorwaarden voor toepassing van de evenwichtsleer zijn: bovenmatige hinder (dus een stoornis die de grens van de gewone ongemakken van nabuurschap overschrijdt) en toerekenbaarheid van deze bovenmatige hinder aan de eigenaar (of titularis van een attribuut van het eigendomsrecht). Toerekenbaarheid van de bovenmatige hinder impliceert dat deze is veroorzaakt door een daad, een verzuim of een gedraging die hem kan worden toegerekend. Cassatie 2009: de verweerder is bewaarder van de woning die ten gevolge van brand overmatige burenhinder veroorzaakte, Cassatie: dit volstaat niet voor aansprakelijkheid, de hinder moet te wijten zijn aan een daad, verzuim of gedraging die aan de verweerder toegerekend kan worden. Vb.: persoon heeft last van insijpelend water in de kelder, een expert stelt vast dat het water uit een beerput komt, uit de feiten is niet vast te stellen waardoor het water van erf A naar erf B gaat, B krijgt geen vergoeding van A omdat niet is aangetoond dat de hinder is veroorzaakt door de uitoefening van het eigendomsrecht. Er moet dus worden nagegaan of de gebeurtenis die de oorzaak is van de hinder, verband houdt met het gebruik van het erf door de verweerder. Dit betekent niet dat een fout van de verweerder moet worden aangetoond. Zo is de hinder toerekenbaar wanneer zij voortvloeit uit werken op het erf van de buur, waartoe die laatste rechtmatig opdracht heeft gegeven. De evenwichtsleer geldt enkel tussen ‘buren’. ‘Naburig’ betekent dat er een feitelijke invloed is van het ene erf op het andere. Naburigheid is echter geen afzonderlijke vereiste naast hinder (hinder impliceert naburigheid). Schade door overheidsoptreden De wet van 1973 kent een vergoeding voor onwerkzame hechtenis toe (zowel voor onrechtmatige als rechtmatige voorhechtenis). De omvang van de vergoeding wordt bepaald door billijkheid, via een procedure voor de minister. De burgers zijn gelijk bij het dragen van de openbare lasten: zo wordt een vergoeding toegekend bij onteigening, de last wordt zo gespreid over de bevolking omdat de vergoeding met belastinggeld wordt betaald. Vb.: het parket doet een huiszoeking in een gehuurd appartement van een verdachte, om binnen te raken moeten de deuren beschadigd worden, de eigenaar wil de kosten niet dragen omdat hij niets verkeerds deed, Cassatie 2010: de onevenredig nadelige gevolgen van rechtmatige overheidstussenkomsten dienen gelijkmatig over de gemeenschap verdeeld te worden, de overheid moet betalen. Het Decreet betreffende de Diepe Ondergrond van 2009: de vergunninghouder is gehouden elke schade te vergoeden die veroorzaakt werd door de activiteit waarop de vergunning betrekking heeft. Volgens de Wet van 1977 over het grondwater is er objectieve aansprakelijkheid van de exploitant van de grondwaterwinning en de bouwheer van openbare of private werken die door hun toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaken. 3. Schade verbonden met een risicofactor waarmee men een band heeft Bij risicoaansprakelijkheid wordt de schade toegerekend aan een persoon die een bepaalde band heeft met het schadeverwekkend incident. De aansprakelijkheid is dan niet gekoppeld aan het gedrag van de aansprakelijke. De aansprakelijke heeft dan een waarborgverbintenis. Drie
elementen omschrijven elke objectieve risicoaansprakelijkheid: een specifiek type schadeverwekkende gebeurtenis, een bij dit type gebeurtenis betrokken risicofactor, en een persoon die een band heeft met deze risicofactor. Art. 1384, derde lid BW: de meesters en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun dienstboden en aangestelden in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben. De historische ratio is het vermoeden van een fout van de aansteller (tekort in toezicht, inadequate instructies, verkeerde selectie van aangestelden). De aanstellers worden niet vermeld in art. 1384, vijfde lid BW en dus is een tegenbewijs niet mogelijk. De positiefrechtelijke ratio is de toerekening voor het risico bij het gebruik van aangestelden. Er wordt onweerlegbaar vermoed dat de aansteller een fout heeft begaan, en dat deze fout de oorzaak was van schadeverwekking door de aangestelde. Er moet wel worden bewezen dat er schade werd geleden, dat deze schade werd veroorzaakt door een (eventueel niet-geïdentificeerd) aangestelde, en dat dit gebeurde op onrechtmatige wijze zonder rechtvaardiging of op niet-foutieve wijze waarvoor deze toch (objectief) aansprakelijk zou zijn (ongeacht eventuele immuniteit). Alle werknemers zijn aangestelden, maar niet omgekeerd. Aangestelden zijn zij die in ondergeschikt verband werk uitvoeren voor een ander. Een contract of bezoldiging is niet vereist, feitelijke controle volstaat. De mogelijkheid tot controle volstaat, deze moet dus niet effectief worden uitgeoefend. Ook is formele controle voldoende, de aangesprokene hoeft niet competent te zijn, en er kan zelfs een relatie tussen aangestelde en aansteller bestaan waarbij de aansteller geen instructie mag geven (vb.: een directeur van een ziekenhuis mag niet beslissen of een dokter iemand al dan niet moet opereren). Wel kan men alleen aansteller zijn wanneer men voor eigen rekening een aangestelde stuurt (vb.: een ploegbaas is niet aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een arbeider). De aansprakelijkheid geldt voor schade veroorzaakt “in de bediening”: tijdens de bediening, handelingen binnen de bediening, en handelingen naar aanleiding van of in verband met de bediening. In feite komt het erop neer dat het vereist is dat het schadegeval niet zou hebben plaatsgehad zonder de tewerkstelling. Er moet een band zijn tussen dienst en fout, al kan die band ook onrechtstreeks en toevallig zijn (vb. een werknemer rookt tijdens het werk, werpt een brandende lucifer weg en sticht aldus brand). De ruime interpretatie leidt ertoe dat de aansteller zelfs aansprakelijk gesteld kan worden bij misbruik van functie door zijn aangestelde. Wanneer de aangestelde binnen het raam van zijn bediening een onrechtmatige daad begaat, blijft de aansprakelijkheid van de aansteller bestaan, zelfs indien de benadeelde het misbruik van functie kende en dus een fout begaat. Er kan dan hoogstens sprake zijn van een gedeelde aansprakelijkheid. Vb.: een vrouwelijke patiënte ontdekt nadat ze ontwaakt uit narcose dat ze verkracht werd, de dader blijkt een mannelijke verpleger te zijn, de rechter beschouwt goed behandeld worden in het ziekenhuis als goede bediening en stelt het ziekenhuis aansprakelijk. Samenspel van aansprakelijkheden Vb. een aangestelde persoon veroorzaakt op foutieve wijze schade, het slachtoffer kan indien er feitelijke macht van de aansteller was, zowel de aangestelde als de aansteller aansprakelijk stellen en hen in solidium laten veroordelen. De aansteller kan de aangestelde aanspreken. Als de aangestelde een werknemer is, en gebruik kan maken van art. 18 WAO, is hij echter beschermd. De aansteller-werkgever is aansprakelijk, ongeacht het type fout. Nadat de aansteller het slachtoffer heeft vergoed, kan hij op basis van de arbeidsovereenkomst regres uitoefenen (ook hier is de werknemer beschermd door art. 18 WAO).
Vb. een leerling veroorzaakt schade terwijl hij onder toezicht van de leraar staat, de leraar staat onder formele controle van de aansteller. Als de aansteller de schade heeft vergoed, kan hij regres uitoefenen op de leraar, en de leraar op de leerling. Als de leraar werknemer is en gebruik kan maken van art. 18 WAO, kan tegen hem geen vordering worden ingesteld. Aansprakelijkheid van rechtspersonen De fout van een fysieke persoon kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. De regels voor aansprakelijkheid van rechtspersonen werden gemaakt door rechtspraak en rechtsleer. Als schade wordt veroorzaakt door een fysieke persoon in ondergeschikt verband aan de rechtspersoon, is art. 1384, derde lid BW van toepassing. Een bestuurder staat echter niet in ondergeschikt verband. In het vennootschapsrecht is een orgaan een persoon die wettelijk een vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft voor de rechtspersoon. Lastgeving aan een orgaan is niet nodig. Volgens de prokuraleer zijn statutaire bevoegdheidsbeperkingen niet tegenwerpbaar aan derden. Als deze regeling geldt voor rechtshandelingen, kan ze volgens de meeste juristen ook op rechtsfeiten worden toegepast. Cassatie 1923: de aansprakelijkheidsbasis in hoofde van een orgaan binnen zijn opdracht wordt geacht te bestaan in hoofde van zijn orgaan zelf. Door een fout van een orgaan is de rechtspersoon dus aansprakelijk op basis van art. 1382 BW. Cassatie 1991: “binnen de opdracht” wordt gezien als “redelijk schijnbaar binnen de bevoegdheid”. De toerekening van onrechtmatige daden in hoofde van rechtspersonen is enger dan de aansprakelijkheid van aanstellers. De rechtspraak is de orgaantheorie traditioneel ruimer gaan toepassen voor openbare rechtspersonen: al het personeel dat een deel van het overheidsgezag uitoefent (vb. een politieagent) is een orgaan. De rechtspersoon is dan alleen aansprakelijk voor fouten binnen de opdracht (i.t.t. de aansteller van art. 1384 BW). Volgens de wet van 2003 zijn openbare rechtspersonen echter op dezelfde wijze als de aanstellers. Dit geldt niet voor organen in de enge zin (wettelijke vertegenwoordigers). Art. 5 Vrijwilligerswet 2005: voor de schade die de vrijwilliger veroorzaakt bij het verrichten van vrijwilligerswerk, ingericht door een onder de regeling vallende organisatie, zijn respectievelijk de feitelijke vereniging, de rechtspersoon of de organisatie waarvan de feitelijke vereniging een afdeling vormt, burgerlijk aansprakelijk. Deze regeling geldt niet voor rechtspersonen met winstoogmerk. Art. 1385 BW: de eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij terwijl het onder zijn bewaring stond, dan wel terwijl het verdwaald of ontsnapt was. De historische ratio was een vermoeden van een tekort in de bewaking of de sturing. Daardoor zag men dit oorspronkelijk als een weerlegbaar vermoeden van fout. Volgens Cassatie 1932 is er echter een onweerlegbaar vermoeden van fout bij schade veroorzaakt door dieren, en is er dus een objectieve aansprakelijkheid. Een dier wordt gezien als elk dier, ook dierlijke bacteriën en virussen, maar niet als niet-dierlijke bacteriën en virussen, wat moeilijk met het gelijkheidsbeginsel te verzoenen lijkt. Als een wild dier wordt gezien als een dier dat vrij rondloopt en door niemand wordt gebruikt, en dit dier veroorzaakt schade, kan men alleen foutaansprakelijkheid of burenhinder inroepen. Volgens art. 1385 BW is de eigenaar van het dier aansprakelijk, tenzij deze de bediening van het dier heeft overgedragen aan een ander (de bewaarder). De bewaarder heeft in feite meesterschap over het dier zonder inmenging van de eigenaar, met de mogelijkheid tot gebruik zoals de eigenaar. Er moet een feitelijke beoordeling gebeuren door de rechter.
Cassatie: een paard krijgt een twijg tegen de staart, het paard stampt naar achter, waardoor het paard erachter (dat te dicht reed) verwond wordt, Cassatie: de eigenaar is niet aansprakelijk. Volgens Cassatie is er geen aansprakelijkheid op basis van art. 1385 BW indien het gedrag van het dier niet abnormaal noch onvoorzienbaar was en het gedrag werd uitgelokt door de fout van een derde. Art. 1385 BW geldt dus enkel voor schade door niet-uitgelokt gedrag van het dier (ongeacht of het gedrag van het dier normaal of niet normaal is) en voor uitgelokt gedrag indien het abnormaal of onvoorzienbaar was. Cassatie: het is dan uitgesloten dat de eigenaar een fout beging. Deze opvatting is echter niet te verenigen met de onweerlegbaarheid van de fout. Art. 1386 BW: de eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade door de instorting ervan veroorzaakt, wanneer deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw. Een gebouw is elke door de mens opgerichte constructie door verbinding van materialen en die op duurzame wijze met de grond verbonden is. Het gebouw moet niet afgewerkt zijn. Het begrip instorting wordt ruim geïnterpreteerd. De instorting van een belangrijk gedeelte is voldoende. Schade door elektrocutie of door asbest valt niet onder dit artikel. De instorting moet veroorzaakt zijn door verzuim van onderhoud of een gebrek in de bouw. Als een gebouw instort door een brand en er is geen verzuim van onderhoud of een gebrek in de bouw, is de eigenaar niet objectief aansprakelijk. Het is niet van belang wie verzuim van onderhoud pleegde of een gebrek in de bouw beging (vb. de vorige eigenaar), de eigenaar is objectief aansprakelijk, ook als het verzuim van onderhoud of het gebrek in de bouw te wijten is aan overmacht. De aansprakelijkheid ligt bij de eigenaar en niet bij de bezitter of bewaarder. Als het onderhoudsverzuim of het bouwgebrek te wijten is aan de fout van een derde, heeft de eigenaar wel een verhaal tegen die derde voor het hele bedrag waartoe hij is gehouden. Wet van 1979 over brand en ontploffing in voor het publiek toegankelijke inrichtingen Voor deze wet er kwam moest men bij brand en ontploffingen een beroep doen op het gemeenrecht. Het vaststellen van de oorzaak vereiste dure onderzoeken, en men kon alleen een vergoeding krijgen als iemand een fout beging en men ook kon aantonen wie deze fout beging, en die persoon deze vergoeding kon betalen. Art. 8, eerste lid: er is objectieve aansprakelijkheid (aangenomen wordt van de exploitant) zowel voor de lichamelijke als voor de materiële schade, aan derden veroorzaakt door een brand of ontploffing, onverminderd het gewone verhaal op de voor het schadegeval aansprakelijke personen. Deze aansprakelijkheid geldt ongeacht de oorzaak van de brand of van de ontploffing (vb. dus ook wanneer de brand niet in een publieke inrichting ontstond). De Koning stelt het maximale bedrag vast voor deze aansprakelijkheid, omdat er een verplichte verzekering is en verzekeraars te grote schade niet kunnen dragen. De aansprakelijkheid geldt niet voor schade geleden door een slachtoffer dat zelf op foutieve wijze de brand of ontploffing veroorzaakte, en voor schadeverzekeraars van de slachtoffers (uitschakeling subrogatie). Ziekenfondsen en verzekeraars van arbeidsongevallen komen pas aan de beurt nadat alle fysieke personen vergoed zijn en er nog geld over is onder het maximumbedrag. Een KB van 1991 bepaalt op welke categorieën van inrichtingen deze regeling van toepassing is (o.a. discotheken en dancings, restaurants en frituren, hotels met ten minste vier kamers en met plaats voor ten minste tien mensen). Geen inrichting mag worden opengesteld voor het publiek voordat de exploitant een verzekering (de verzekering voor objectieve burgerlijke aansprakelijkheid voor brand en ontploffingen)
heeft afgesloten die zijn objectieve aansprakelijkheid dekt (ten belope van de genoemde maximumbedragen). De benadeelde heeft een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de objectieve aansprakelijkheid van de exploitant. De verzekeraar treedt dan in de rechten van de benadeelde tegen de derden die op een andere manier aansprakelijk zijn. De wet voorziet in sancties bij niet-naleving van deze voorschriften (voorlopige sluiting door de burgemeester, sluiting door de rechter, strafrechtelijke vervolging). Art. 1384, eerste lid BW: men is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door daden die men onder zijn bewaring heeft. Volgens de huidige interpretatie van deze bepaling is de bewaarder van een gebrekkige zaak aansprakelijk van zodra dat gebrek schade veroorzaakt. Dit artikel is volgens Cassatie enkel van toepassing op materiële zaken. Er is betwisting over de vraag of een gebouw hieronder kan vallen. Er is eensgezindheid over dat men art. 1384, eerste lid BW niet kan gebruiken bij schade veroorzaakt door levende dieren (geen cumul met art. 1385 BW mogelijk). De eiser moet bewijzen dat de zaak een gebrek vertoonde, niet alleen dat de schade door de zaak werd veroorzaakt. Een gebrek is een kenmerk van de zaak. Dit kenmerk is in concreto een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van de schade, en moet “van aard zijn om schade te veroorzaken” (dus een verhoogd risico op schade geven). Als de schade is ontstaan doordat de persoon de zaak verkeerd heeft gebruikt, is er geen gebrek. Opdat er een gebrek is, moet het kenmerk afwijken van het normale voorkomen van de zaak. Een gebrek is dus een afwijkende gesteldheid van de zaak, zodat bij normaal gebruik deze zaak een hogere kans op schade inhoudt dan de zaak zonder dat gebrek zou inhouden. Cassatie: een bompakket in de hal in een grootwarenhuis ontploft en veroorzaakt schade, de dader wordt niet gevonden, de exploitant was niet onzorgvuldig, men wil de exploitant aansprakelijk stellen omdat die de zaak onder zijn bewaring had, de bom had echter geen afwijkend kenmerk, de eiser stelt dat de hal gebrekkig was door de bom, Cassatie: de feitenrechter heeft gezegd dat een zaak gebrekkig is wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont dat schade kan berokkenen, en heeft dus wettig kunnen beslissen dat de bom die was neergelegd geen kenmerk van de hal was, en de hal niet gebrekkig was. Cassatie 1969: schade door een abnormale plaats van de zaak, maakt de zaak niet gebrekkig. Een constitutief element dat intern verkeerd geplaatst werd is wel een kenmerk. Het begrip samengestelde zaak is een techniek om kenmerken te internaliseren. Het feit dat de zaak zich op de verkeerde plaats bevindt, is geen gebrek van die verkeerd geplaatste zaak, maar een gebrek van de samengestelde zaak, waarvan de verkeerd geplaatste zaak een onderdeel is. Cassatie laat rechters veel vrijheid, het vaststellen van wat de zaak is, is een feitenkwestie. In één uitspraak wordt een metalen staaf op de weg die schade veroorzaakt gezien als kenmerk van de weg, in een andere uitspraak wordt dit tegengesproken. Cassatie: schade door een fout van een arts in een ziekenhuis, er was toen een snelle verjaring van schade door een strafrechtelijk misdrijf, de vordering tegen de arts was al verjaard en daarom werd het ziekenhuis aangesproken, dat gebrekkig zou zijn door de arts, Cassatie: een menselijke tussenkomst kan nooit een kenmerk van een zaak zijn. De schade wordt ten laste gelegd van de bewaarder van de zaak: hij die voor eigen rekening van de zaak gebruik maakt, het genot ervan heeft of ze onder zich houdt, met recht van leiding en toezicht. Dit moet beoordeeld worden in concreto. Men kan het genot van een zaak hebben doordat men ze laat gebruiken door een ander voor zichzelf. Bewaring mag niet verward worden met bewaargeving (dit is een benoemd contract dat gereguleerd wordt, waarbij iemand iets in bewaring neemt om het daarna terug te geven). Vb.: als een jas in een vestiaire gebrekkig is en schade veroorzaakt, is de eigenaar aansprakelijk. Een bewaarnemer kan bewaarder zijn als hij
toezicht, leiding en controle heeft. Vb.: een auto wordt afgeleverd bij de garagist voor herstelling, later gebeurt een ongeluk, normaal is de eigenaar aansprakelijk, volgens sommige rechtspraak kan de garagist toezicht, leiding en controle hebben. Volgens sommige rechtspraak gaan toezicht, leiding en controle over de aanwending van de zaak, volgens andere rechtspraak moet men bekijken wie de kwaliteit van de zaak kende. Macht van toezicht, leiding en controle zijn niet hetzelfde als bevoegdheid: vb. de dief van een gebrekkige zaak heeft macht van toezicht, leiding en controle. Wanneer de detentie van de zaak in handen is van iemand anders dan de eigenaar, stelt sommige rechtspraak de detentor aansprakelijk. Het bewijs van een fout van de verweerder is niet vereist. Het volstaat dat deze bewaarder was van een zaak die door een gebrek was aangetast en dat dit gebrek schade veroorzaakte. Eens dit bewezen is, is er een onweerlegbaar vermoeden van fout en kan de verweerder enkel aan zijn aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat de schade niet aan dat gebrek van de zaak te wijten is of dat hij geen bewaarder van de zaak is. Productaansprakelijkheid Gemeen recht Jegens de koper is een verkoper contractueel aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door verborgen gebreken van de zaak die hij verkoopt. Art. 1644 BW: de koper heeft het recht om een zaak die een verborgen gebrek vertoont, terug te geven en de prijs te doen terugbetalen, ofwel de zaak te behouden en zich een gedeelte van de prijs te doen terugbetalen. Art. 1645 BW: de verkoper moet de schade die het verborgen gebrek veroorzaakt heeft, enkel vergoeden indien hij dit gebrek kende voor de verkoop. Cassatie 1939: een professioneel verkoper wordt vermoed het gebrek te kennen, tenzij bewezen wordt dat het gebrek onmogelijk te ontdekken is, hij heeft de plicht om aangeboden zaken te onderzoeken (hij mag ‘de ogen niet sluiten’). Volgens de rechtsleer is het toegestaan dat koper vordert tegen een eerdere verkoper uit de verkoopcyclus, de vordering is namelijk een accessorium van het goed en wordt mee overgedragen (jump-actie tegen de fabrikant). Men kan teruggaan tot waar het gebrek ontstond. Als de benadeelde een derde is, kan deze zich enkel beroepen op het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht (door art. 1382 BW). De rechtspraak is doorgaans streng: het op de markt brengen van een gebrekkige gevaarlijke zaak en het verstrekken van te weinig informatie wordt als onzorgvuldig gezien. Boek IX WER (vroegere wet van 1994 over veiligheid van producten en diensten): er is een verbod op het op de markt brengen van onveilige producten (de producent heeft een resultaatsverbintenis), en er is een informatieplicht en een terugroepingsplicht voor producent en distributeur (middelenverbintenissen). De overtreding van deze wet maakt een fout uit die, behoudens grond van rechtvaardiging, tot aansprakelijkheid aanleiding zal geven. Wet productaansprakelijkheid Europese richtlijn van 1985: de producent is objectief aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn gebrekkige (onveilige) producten. Deze richtlijn werd in België ten uitvoer gelegd met de wet productaansprakelijkheid (WPA) van 1991. De WPA maakt geen onderscheid tussen benadeelden die het product verwierven in het kader van een contractuele relatie en derde-benadeelden. De benadeelden behouden ook rechten die zij hebben op grond van de contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid en kunnen zich dus ook nog op het gemeenrecht beroepen. Art. 2 WPA: een product is elk lichamelijk onroerend goed. De wet vermeldt uitdrukkelijk dat elektriciteit een product is in de zin van de wet, water en gas vallen er wellicht ook onder, over
software bestaat betwisting. Ook een product dat gebruikt wordt bij dienstverlening valt eronder. Vb.: een kapper gebruikt een fout product. Art. 1 WPA: de producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. Alle patrimoniale en ook extrapatrimoniale schade die het gevolg is van persoonsschade (letsel of overlijden) komt voor vergoeding in aanmerking. Voor schade aan goederen komt enkel schade aan goederen die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik of verbruik in de privésfeer en die door het slachtoffer hoofdzakelijk aldus gebruikt of verbruikt zijn, in aanmerking. Schade aan goederen wordt ook slechts vergoed onder de aftrek van een franchise van 500 euro. Schade aan het gebrekkige product zelf komt niet in aanmerking. Art. 7 WPA: de benadeelde moet het bewijs leveren van het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade. Het gemeen recht inzake causaliteit wordt gebruikt. Art. 10, §2 WPA: de aansprakelijkheid van de producent kan worden uitgesloten of beperkt, wanneer de schade werd veroorzaakt zowel door een gebrek in het product als door de schuld van het slachtoffer of van een persoon voor wie het slachtoffer verantwoordelijk is. De rechter heeft dan de keuze tussen gedeelde aansprakelijkheid en uitsluiting van aansprakelijkheid. Art. 5 WPA: een product is gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. Men bekijkt het legitieme verwachtingspatroon van de consumenten als groep (het grote publiek). Het vereiste veiligheidsniveau is vooreerst afhankelijk van het normale of redelijkerwijze voorzienbare gebruik van het product. De producent moet zijn product ook afstemmen op het onzorgvuldige, maar redelijkerwijs voorzienbare gebruik ervan. De graad van onzorgvuldigheid waarmee de producent rekening moet houden, hangt mede af van de doelgroep waarvoor het product bestemd is. Ook de presentatie van het product is van belang: de producent moet de gebruiker door gebruiksaanwijzingen of andere waarschuwingen de nodige aanwijzingen geven om het gevaar te vermijden. Het gebrek moet al bestaan hebben op het ogenblik waarop het product in het verkeer werd gebracht. De producent is niet aansprakelijk indien het product pas later onveilig werd (vb. door normale slijtage of verkeerd gebruik). De bewijslast wordt omgekeerd: de producent moet aantonen dat het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek niet bestond op het ogenblik van het in het verkeer brengen. Ee product mag niet als gebrekkig worden beschouwd omdat er naderhand een product op de markt is gebracht dat aan hogere veiligheidseisen voldoet. Producent in de wet productaansprakelijkheid zijn zowel de fabrikant van een eindproduct, van een onderdeel van een eindproduct als de fabrikant of producent van een grondstof, tenzij het tegenbewijs kan gegeven worden dat men niet beroepshalve en niet met een economisch doel heeft geproduceerd en verspreid (vb. wie een taart bakt voor de buren, is geen producent in de zin van de wet). Indien er verschillende producenten zijn, zijn zij allen hoofdelijk aansprakelijk. Art. 3 WPA: met producent wordt gelijkgesteld eenieder die zich als fabrikant of producent aandient door zijn naam, zijn merk of een ander herkenningsteken op het product aan te brengen (schijnbare producent). Art. 4 WPA: wie een product van buiten de EU invoert in het kader van commerciële activiteiten, met het doel om het aan derden over te dragen, wordt met de producent gelijkgesteld. Hierdoor wordt vermeden dat de benadeelde buiten de EU een procedure moet voeren tegen de producent. Deze laatste blijft echter aansprakelijk samen met de invoerder. Deze aansprakelijkheid geldt niet voor de invoerder van producten geproduceerd in een andere lidstaat van de EU. De leverancier van het product dat de schade heeft veroorzaakt, kan worden aangesproken wanneer het niet mogelijk is de producent of invoerder te identificeren. In dat laatste geval ontkomt de leverancier echter aan aansprakelijkheid indien hij binnen een redelijke termijn aan het slachtoffer de identiteit van de producent, invoerder of van zijn eigen leverancier meedeelt. Als er meerdere aansprakelijken zijn, is elke aansprakelijke hoofdelijk aansprakelijk.
De producent van het gebrekkig onderdeel of de gebrekkige grondstof is bevrijd als het gebrek te wijten is aan het ontwerp van het eindproduct of aan onderrichtingen van de producent van het eindproduct. De producent is ook niet aansprakelijk indien het gebrek van het product het gevolg is van het feit dat het product in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften. Het naleven van alle regels impliceert niet noodzakelijk dat het product niet-gebrekkig is. Ontwikkelingsrisico: er is geen aansprakelijkheid als het gebrek bij het in het verkeer brengen absoluut niet te ontdekken was op basis van de stand van wetenschappelijke en technische kennis. Het feit dat het onmogelijk was om het gebrek te verhelpen eens het ontdekt was, leidt niet tot bevrijding van de producent. Causaliteit De aanwezigheid van een causaal verband tussen fout en schade is een afzonderlijke toepassingsvoorwaarde voor buitencontractuele aansprakelijkheid. Na de vaststelling van verlies, juridisch erkend als schade, en rechtsfeit dat door het recht erkend wordt als aansprakelijkheidsbasis blijft de vraag voor welke schade aansprakelijkheid geldt. Er moet een causaal verband zijn tussen rechtsfeit en schade. Men is enkel aansprakelijk indien de aansprakelijkheidsbasis een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de schade. Ook fouten die slechts een beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toegankelijke, onvoorziene of abnormale omstandigheden. Als A ook zou zijn ontstaand met alleen B en C (zonder D), is D irrelevant bij de totstandkoming van A en is D geen feitelijke oorzaak van A. Als A niet zou zijn ontstaan met alleen B en D (zonder C) is C nodig voor de totstandkoming van A en is C een feitelijke oorzaak van A. Als A niet zou zijn ontstaan met alleen C en D (zonder B) is B een feitelijke oorzaak van A. Meerdere feitelijke oorzaken zijn dus mogelijk. De oorzaak is de conditio sine qua non in concreto: de voorwaarde zonder welke de schade niet zou zijn ingetreden in dit geval. Er wordt vergeleken met een hypothetische situatie zonder de onderzochte voorwaarde. De omschrijving van de voorwaarde is bepalend voor de uitkomst: bij een niet-toegelaten handeling moet men de handeling zelf wegdenken, bij een verzuim moet men zich de niet-gestelde handeling inbeelden. De foutieve handeling moet vervangen worden door het hypothetisch rechtmatig alternatief. Cassatie 1990: bij een ongeval was een vrachtwagen betrokken, de vrachtwagen reed te snel (fout), de appelrechters beslissen dat te snel rijden geen oorzaak was omdat de vrachtwagen leeg was en hetzelfde zou gebeurd zijn als de vrachtwagen aan een juiste snelheid reed maar vol was, Cassatie: men moet zich dezelfde concrete verkeersomstandigheden inbeelden en dus niet kijken naar wat er gebeurd was als de vrachtwagen vol was. Cassatie 2008: bij een ongeval had de chauffeur het voertuig niet correct ingeschreven, hij had geen verzekering en reed onder invloed van alcohol, het bestreden vonnis had de chauffeur aansprakelijk gesteld omdat het ongeval niet zou zijn gebeurd indien hij deze fouten niet had begaan, het vonnis ging niet na of het ongeval ook zou zijn gebeurd indien de auto wel in orde was en de chauffeur niet gedronken had, Cassatie: de rechter mag de omstandigheden niet wijzigen, maat hij mag wel de fout zelf weglaten en kijken of het ongeval dan zou gebeurd zijn, het ongeval had misschien ook kunnen gebeuren als de chauffeur deze fouten niet had begaan. Bewijs
De eiser moet aantonen dat het causaal verband vaststaat. Is er twijfel over het causaal verband, of is dit enkel waarschijnlijk, dan moet de vordering worden afgewezen. Men kan redeneren via de gewone gang van zaken, via inductie (feitelijke vermoedens) en via exclusie (negatief bewijs). Brussel 1991: een politieagent wordt gebeten door een arrestant, drie jaar later blijkt de agent seropositief te zijn, de arrestant blijkt ook seropositief te zijn, de agent vordert schadevergoeding, het hof stelt dat het bij beiden niet voldoende zeker is wanneer ze seropositief werden. Soms zijn er wettelijke vermoedens van causaliteit (vb. art. 1384 BW). Vb.: een werknemer loopt een ziekte op die gerelateerd is aan asbest, de werknemer werkte bij twee producenten van asbest, de vraag stelt zich welke producent verantwoordelijk is, het is wel zeker dat hij de ziekte niet zou hebben opgelopen als hij bij geen van beide had gewerkt. Volgens de normale regels is niemand dan aansprakelijk. Nederland: als men kan aantonen dat een van de mogelijke veroorzakers noodzakelijk was, kan men ze allemaal aansprakelijk stellen, tenzij het tegenbewijs geleverd wordt dat geen fout werd begaan. Juridische causaliteit Volgens de theorie van de meest nabijgelegen oorzaak (Engeland) stelt men diegene aansprakelijk die de fout beging die het dichtst bij de schade ligt. Volgens de theorie van de adequate oorzaak leidt enkel het type gebeurtenis dat normaliter tot dit type gevolg leidt tot aansprakelijkheid. De gebeurtenis moet in abstracto voldoende grond zijn. Volgens de theorie van de efficiënte oorzaak leidt enkel de beslissende oorzaak (de in concreto sturende kracht) tot aansprakelijkheid. Cassatie 1996: het oorzakelijk verband tussen een fout en de geleden schade kan slechts worden uitgesloten als de rechter oordeelt dat de schade, zoals ze zich in concreto voordeed, op dezelfde wijze zou zijn ontstaan zonder die fout. Cassatie 2009: de schade staat slechts in oorzakelijk verband tot een fout indien deze schade zonder de fout niet zou zijn ontstaan. Het criterium is dus de noodzakelijke voorwaarde. Dit is hetzelfde criterium als voor de feitelijke causaliteit. Elke feitelijke oorzaak is ook een juridische oorzaak. Deze opvatting wordt de equivalentieleer genoemd. De Belgische opvatting laat zoveel oorzaken toe dat er absurde situaties ontstaan. De rechter stelt soeverein de feiten vast, en kan weigeren om bepaalde feiten vast te stellen. De rechter stelt soeverein de feiten vast, en kan weigeren om bepaalde feiten vast te stellen. Cassatie kan hier niet over oordelen, maar een rechter moet wel antwoorden op alles wat een partij opwerpt en wanneer hij dit niet doet kan dit wel in cassatie bestreden worden. Ook kunnen rechters soeverein vaststellen of er een noodzakelijk verband is. Als de rechter stelt dat er geen noodzakelijk verband is omdat er geen rechtstreeks verband is, kan Cassatie hier wel tegen optreden. Cassatie voelt soms zelf aan dat de equivalentieleer vervelende gevolgen heeft. Cassatie kan een uitspraak verbreken als de feitenrechter beslist dat er geen causaal verband is: omdat de schade niet een rechtstreeks of direct gevolg van het rechtsfeit is; omdat de schade niet een noodzakelijk of normaal gevolg was van het rechtsfeit; of omdat de schade niet voorzienbaar was. Een uitspraak kan ook verbroken worden als er een incorrecte of onvolledige motivatie. Brussel 1989: een Ferrari staat voor een huis geparkeerd terwijl de eigenaar in bed ligt, de Ferrari wordt aangereden en daardoor krijgt de eigenaar een hartaanval, het hof stelt dat de eventuele gevolgen voor de gezondheid van personen die niet bij het ongeval betrokken zijn, geen schade vormen die in verband staan met het ongeval, het hof past dus eigenlijk de adequatieleer toe, Cassatie: dit arrest is geldig omdat het ervan uitgaat dat de schade ook zou zijn ontstaan zonder de fout van de verweerder; eigenlijk is dit een foute uitspraak van Cassatie en zei het bestreden arrest iets anders.
Cassatie 2004: kinderen gaan in een loods en stichten er brand, de vraag stelt of degene die de deur niet had gesloten aansprakelijk is, het spelen met vuur houdt volgens het hof van beroep geen causaal verband met het niet sluiten van de deur omdat het niet sluiten van de deur alleen uitnodigt tot binnengaan in de loods, dit is geen toepassing van de equivalentieleer, Cassatie: dit is een feitelijke beoordeling, het bestreden arrest werd goedgekeurd. Pluraliteit van oorzaken Vb.: men gooit een lucifer weg op een plaats waar er een gaslek is, er ontstaat een ramp, de fout komt samen met niet-foutieve elementen (gaslek), volgens de equivalentieleer is men aansprakelijk voor alle gevolgen en dus ook hier. Cassatie: een schuldenaar wordt benaderd door zijn schuldeiser, de schuldeiser geeft een mep aan de schuldenaar, de bange schuldenaar loopt weg en stort als hartpatiënt in mekaar en overlijdt, de schuldeiser werpt op dat een normale persoon niet overleden zou zijn, de fout is een noodzakelijke voorwaarde en dus werd de schuldeiser aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheid wordt beperkt tot de veroorzaakte verergering van de toestand van het slachtoffer: vb.: iemand heeft nog slechts zes maanden te leven en overlijdt door een fout meteen, de veroorzaker moet alleen instaan voor de verergering. Niet-foutieve andere oorzaken hebben geen invloed op de aansprakelijkheid. Bij fouten van verschillende personen zijn alle aansprakelijken voor het geheel gehouden tot vergoeding (in solidum). Het regres onder de aansprakelijken ontstaat pas als het slachtoffer vergoed is. De contributio is de verhouding tussen de medeaansprakelijken. Vroeger was het criterium de ernst van de fout. Dit stelde echter een probleem bij objectieve aansprakelijkheden. Cassatie 2008: in geval van samenloop van fouten van verschillende personen oordeelt de rechter op onaantastbare wijze in hoeverre ieders fout heeft bijgedragen tot het veroorzaken van de schade: op grond daarvan bepaalt hij, in hun onderlinge verhouding, ieders aandeel in de schade. Hier wordt eigenlijk de adequatieleer toegepast. Bij een fout van een derde en een eigen fout van het slachtoffer worden onmiddellijk de regels van de contributio gebruikt. Vb.: een slachtoffer overlijdt door een ongeval dat veroorzaakt is door een derde, maar het slachtoffer is zelf onzorgvuldig geweest, de nabestaanden (die schade door weerkaatsing lijden) kunnen slechts vorderen voor het deel dat veroorzaakt werd door de derde. Een objectief aansprakelijke kan volledig regres uitoefenen bij wie een fout beging. Vb.: de bewaarder van een dier kan volledig regres halen bij de dader door wiens fout het dier schade veroorzaakte. Cassatie 2002: de beheerder van een systeem van collectieve belegging pleegt fraude en wordt veroordeeld, de bank moet de beleggers vergoeden en wil dit vergoed zien door de beheerder, de beheerder werpt op dat de bank een onzorgvuldigheid beging, Cassatie: fraus omnia corrumpit sluit uit dat de dader van een opzettelijk misdrijf aanspraak kan maken op een vermindering van zijn aansprakelijkheid door een onopzettelijke fout van een ander, de dwaling die het gevolg is van bedrog hoeft niet verschoonbaar te zijn. Cassatie 2009: bij de verdeling tussen de verschillende aansprakelijken heeft alleen de causaliteit belang, niet de ernst van de fout, ook al is de ene fout opzettelijk en de andere niet, dit arrest wordt sterk bekritiseerd. Bij samenloop van een fout met een foutief veroorzaakte voorzienbare onregelmatige toestand, stelt sommige rechtspraak beiden aansprakelijk, en stelt sommige rechtspraak de veroorzaker van de onregelmatige toestand niet aansprakelijk. Cassatie 1988: een tractor komt tot stilstand op de treinsporen door een fout van de chauffeur van de tractor, iets verder staat een trein stil op de sporen, de trein begint te rijden en rijdt tegen de tractor, de NMBS vordert schadevergoeding van
de chauffeur van de tractor, de feitenrechter staat de vordering niet toe: het is niet omdat de chauffeur een fout heeft begaan, dat de treinconducteur niet meer voorzichtig moet zijn, deze redenering is strijdig met de equivalentieleer (ook de chauffeur beging een fout), Cassatie: de feitenrechter heeft correct beslist. Soms wijkt de wetgever af van de equivalentieleer. Zo is bij brand en ontploffingen de exploitant objectief aansprakelijk, behalve tegenover de persoon die door zijn fout schade veroorzaakte. Bij schade veroorzaakt door een gebrekkig product en een eigen fout van het slachtoffer heeft de rechter de keuze: gedeelde aansprakelijkheid (zoals in het gemeenrecht) of uitsluiting van de aansprakelijkheid van de producent. Bij schade aan personen in het verkeer (medische kosten, inkomensverliezen) is de verzekeraar van het motorrijtuig aansprakelijk, ongeacht wie er in fout is. Vb.: een zatte student knalt tegen een auto, hij kan de vergoeding verhaald zien op de verzekeraar, ook al was hij zelf ook in fout. Indien het slachtoffer ouder is dan veertien jaar is en opzettelijk het ongeluk veroorzaakte (vb. zelfmoord), geldt deze regel niet. Gevolgen van aansprakelijkheid Buitencontractuele aansprakelijkheid is een bron van verbintenissen. Het slachtoffer krijgt een vordering op de aansprakelijke. De regels raken de openbare orde niet: partijen kunnen afspreken om ervan af te wijken (contract). Een vergoedingskwijting is bindend als ze geldig tot stand is gekomen. De krenking van een belang (schade) onder voorwaarden van aansprakelijkheid (causaliteit met aansprakelijkheidsbasis) bezorgt het slachtoffer een recht. Het voorwerp van de verbintenis is schadeloosstelling. Bij herstel wordt de schade zelf weggenomen door reparatie van beschadigde zaken, het wegnemen van een hinderende zaak, of het herstel van recht, de nietigverklaring van een rechtshandeling. Er is geen specifiek herstel bij onherstelbare schade, indien dwang op de persoon van de aansprakelijke nodig zou zijn, of bij rechtsmisbruik (vb. beperking van recht op schadeloosstelling indien reparatie meer kost dan de waarde van het gerepareerde goed). De schade, en niets dan de schade, wordt vergoed. De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de omvang van de schade. In burgerlijke processen heeft de rechter alleen als functie het geëiste al dan niet toe te staan. Het maximum dat men krijgt, is wat men vordert. Vb.: een slachtoffer raakt verlamd, de kosten van de rolstoel vormen te vergoeden schade, ook moet mogelijk de woning worden aangepast en ook dit is schade, verder zijn aanpassingen aan buitenverblijven te vergoeden schade. De vergoeding mag ook niet hoger zijn dan de omvang van de schade. Vb.: iemand raakt verwond en belandt in het ziekenhuis, de aansprakelijke wil de uitgespaarde verwarmingskosten voor het huis van het slachtoffer aftrekken, dit kan worden toegestaan. Er worden geen ‘punitive damages’ toegekend. Lucratieve fouten zijn fouten die voor de pleger winstgevend blijven, ook na betaling van de vergoeding. Cassatie: men gebruikt intellectuele rechten zonder toestemming van de eigenaar, men weet dat men niet altijd gepakt wordt, een rechter kent daarom extra hoge schadevergoeding toe, Cassatie: dit kan niet. In beginsel mag geen rekening worden gehouden met billijkheid of draagkracht van de partijen, met eventueel gesloten verzekeringen of met de ernst van de fouten. Art. 1386bis BW: de rechter doet uitspraak naar billijkheid bij schade veroorzaakt door krankzinnigen (Cassatie: de verzekeraar kan zich dan wel beroepen op billijkheid). Bij objectieve aansprakelijkheid is er vaak een maximumbedrag (vb. de Koning legt een maximumbedrag vast bij brand en ontploffingen in
een voor het publiek toegankelijke inrichting). De WPA vergoedt niet de schade aan het gebrekkige product zelf (deze blijft contractueel). Er is een franchise van 500 euro (drempelfranchise) volgens de WPA bij schade aan goederen. Het slachtoffer heeft de plicht om de schade op redelijke wijze te vermijden of te beperken, de kosten voor schadebeperking zijn verhaalbaar als ze ex ante redelijk zijn. Schade die had moeten worden beperkt (fout van het slachtoffer) is niet verhaalbaar, vermeden schade die niet hoefde te worden beperkt is toch verhaalbaar. De schadebegroting gebeurt in concreto, het is een feitenkwestie. De rechter die geen gegevens vindt om de schade exact te meten, mag de schade schatten, maar dit mag alleen als de rechter vaststelt dat er geen elementen zijn om de schade in concreto vast te stellen. Bij uitkeringen door derde-betalers die beogen dezelfde schade te vergoeden, wordt de derdebetaler gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer, de uitkering wordt in mindering gebracht van de verschuldigde schadevergoeding (voordeelstoerekening). Bij uitkeringen door derde-betalers die niet dezelfde schade beogen te vergoeden, wordt de derde-betaler niet gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer, en wordt de uitkering niet in mindering gebracht van de verschuldigde schadevergoeding (cumulatie). Cassatie: de rechter kan de schade naar billijkheid ramen, op voorwaarde dat hij de redenen opgeeft waarom hij de door het slachtoffer voorgestelde berekeningswijze niet kan aannemen en daarenboven vaststelt dat hij de schade onmogelijk op een andere wijze kan bepalen. Schadevergoeding ex aequo et bono is courant bij toekomstige schade, verlies van een kans, en morele (immateriële) schade die niet anders kan worden begroot. De indicatieve tabel is een lijst van forfaitaire schadevergoedingen die wordt opgesteld door verenigingen van de magistratuur. Het is slechts een aanbeveling, richtlijn of werkinstrument waarop kan worden teruggevallen wanneer de omvang van de schade niet exact kan worden begroot. Het is geen wet of dwingend voorschrift. Voordelen van de indicatieve tabel: voorspelbaarheid en rechtszekerheid, bevordering van minnelijke schikkingen en versnelde afhandeling van schadedossiers. De peildatum is de datum waarop de omvang van de schade wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren op de datum van de uitspraak, hoewel dit eigenlijk gebeurt voor de datum waarop de rechter uitspraak doet. De rechter moet dus vooruitdenken hoe groot de schade zal zijn op de dag van de uitspraak. In beroep gebeurt er een nieuwe peiling, op de datum van de uitspraak in beroep. Cassatie: de rechter mag geen rekening houden met latere gebeurtenissen die vreemd zijn aan het rechtsfeit. Er mag wel rekening worden gehouden met schade die het gevolg is van dit rechtsfeit. Vb.: een slachtoffer overlijdt voor de uitspraak aan een ziekte als gevolg van een onrechtmatige daad, hier mag rekening mee worden gehouden. Er mag rekening worden gehouden met losstaande feiten die toestaan om de schade te begroten. Vb.: iemand wordt ziek en lijdt daardoor inkomensverlies, de persoon overlijdt aan een andere oorzaak, doordat men weet hoe lang de persoon geleefd heeft, kan men inschatten hoe groot het inkomensverlies was dat de persoon als gevolg van een onrechtmatige daad heeft geleden. Toekomstige schade is schade die zich zal voordoen na de uitspraak. Vb.: begrafeniskosten, men sowieso begrafeniskosten hebben, iedere persoon zal ooit overlijden, als iemand door een fout overlijdt, en de kosten worden vervroegd, moet men bekijken hoeveel hoger de kosten zijn dan wanneer de persoon later zou overlijden. Men kan een provisie vorderen: de aansprakelijke wordt provisioneel veroordeeld, om
te betalen wanneer de schade begroot kan worden. Men kan vragen om uitspraak te doen onder voorbehoud van toekomstige schade. Bij schade die zich periodiek zal voordoen (vb. inkomensverlies) is de eerste mogelijkheid een vergoeding in de vorm van een geïndexeerde rente, de tweede mogelijkheid is een vergoeding per punt (men kan meten in hoeverre iemand arbeidsongeschikt is), en de derde mogelijkheid een eenmalig uit te betalen kapitaalbedrag (dit kapitaal moet hetzelfde zijn als wat men zou krijgen wanneer men in maandelijkse rente zou worden uitbetaald). Kapitalisatie vergt een bedrag dat, indien belegd aan de verwachte opbrengst, ervoor zorgt dat het slachtoffer gespreid over een relevante periode periodiek vergoedingen kan opnemen, en aan het einde van de relevante periode de opbrengst uit de belegging en het kapitaal opgebruikt. Het bedrag van de gekapitaliseerde vergoeding wordt bepaald op basis van te vergoeden schade (vb. inkomensverlies), de verwachte netto opbrengstvoet van het uitgekeerde kapitaal, en de duur van de kapitalisatie. De interest begint te lopen vanaf het ontstaan van de schade. Interest is niet van rechtswege verschuldigd en moet worden gevorderd. Het slachtoffer heeft de vrije keuze om te bepalen wat het doet met de vergoeding. Vb.: iemand loopt een verminking op, plastische chirurgie kan dit verhelpen maar dit heeft een kost, het slachtoffer kan er ook mee op vakantie gaan. Vb.: door de fout van iemand is een voorwerp vernietigd, de aansprakelijke moet de waarde van de auto vergoeden, als het slachtoffer een nieuwe auto koopt moet het er btw op betalen, als het geen nieuwe auto koopt moet geen btw worden betaald, volgens de rechtspraak moet de btw vergoed worden. Cassatie: btw moet vergoed worden, tenzij het slachtoffer de btw kan terugvorderen. Verjaring Art. 2262bis BW: de rechtsvordering verjaart vijf jaar na de dag waarop het slachtoffer kennis kreeg van de schade (niet van hoe groot de schade is) en de identiteit van de aansprakelijke kende, maar in ieder geval verjaart de vordering 20 jaar na de feiten die de schade veroorzaakten. De burgerlijke vordering wordt echter uitgesteld tot na het behandelen van de strafzaak. De relatieve termijn is vijf jaar (het beginpunt schuift), de absolute is 20 jaar. Als men later ontdekt dat een vordering niet door feit A, maar door feit B is veroorzaakt, heeft men een nieuwe termijn. Het begrip kennis wordt normatief opgevat: de kennis die een normaal zorgvuldig persoon zou hebben. Vb. asbest: er kunnen verschillende ziektes ontstaan, sommige ontstaan pas na meer dan 20 jaar na de blootstelling, de vordering is dan eigenlijk verjaard voor ze ontstaan is, ook kan men twisten over wat het schadeverwekkende feit is. Vb.: men ziet een tijdbom in de gang met een tijd van 21 jaar, men kan twisten over de vraag of het schadeverwekkende feit het plaatsen van de bom, of het ontploffen is. Samenspel van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid Tussen dezelfde partijen zijn verschillende aansprakelijkheden mogelijk op basis van hetzelfde feit. Aan de ene kant is er dan een wanprestatie in het contract, aan de andere kant is er een fout die leidt tot buitencontractuele aansprakelijkheid. De vraag stelt zich of tegen een contractpartij een vordering op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden ingesteld. Feitelijk gedrag dat een algemene zorgvuldigheidsnorm schendt of een inbreuk vormt op een specifiek gebod of verbod opgelegd bij materiële wet, is onrechtmatig in de zin van art. 1382
BW. Kwalificatie van gedrag als contractuele wanprestatie impliceert niet dat dit gedrag onrechtmatig is. Verschillen tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid: contractuele vergoedt alleen voorzienbare schade, verjaart na 10 jaar (of eerder bij bepaalde contracten), bedingen erover zijn courant. Oorspronkelijk was samenloop altijd toegestaan. Later oordeelde Cassatie dat als de schade alleen bestond uit verlies van het contractuele voordeel (vb. contract over elektriciteit, door een fout van de leverancier krijgt men tijdelijk geen elektriciteit), men alleen op basis van het contract kon vorderen. Stuwadoorsarrest Cassatie 1973: “overwegende dat een vordering met art. 1382 BW enkel kan indien de fout de schending uitmaakt, niet van de contractueel aangegane verbintenis, doch van een iedereen opgelegde verplichting en indien die fout een andere dan een louter uit de gebrekkige uitvoering van het contract ontstane schade heeft veroorzaakt”; “overwegende dat een vordering met art. 1382 enkel kan indien de verweten fout en de door die fout veroorzaakte schade vreemd zijn aan de uitvoering van het contract”. Theorie van de verfijning: art. 1382 kan indien de fout een tekortkoming is aan een algemene zorgvuldigheidsnorm, en de schade niet louter het verlies van een contractueel voordeel is. Theorie van de verdwijning: art. 1382 kan indien de fout geen tekortkoming is aan een contractuele verbintenis, en de schade niet te wijten is aan de slechte uitvoering van het contract. Volgens de verfijners bedoelt Cassatie dat tussen contractpartijen een buitencontractuele vordering mogelijk is indien de fout die een contractbreuk is, niet alleen een tekortkoming is aan het contract maar ook aan de zorgvuldigheidsnorm, en de schade niet bestaat uit het verlies van het contractuele voordeel. Het stuwadoorsarrest is enkel een verfijning van de oudere theorie, er is een verbod tot samenloop wanneer niet aan beide voorwaarden is voldaan. Vb.: een ruitenwasser met een contract begaat een fout waardoor de ruiten niet proper zijn, volgens de verfijners kan men niet buitencontractueel vorderen omdat de ruiten niet proper zijn, maar wel omdat de ruitenwasser iets beschadigt. Volgens de verdwijners kan buitencontractueel vorderen indien de fout geen tekortkoming aan het contract is, en de schade niet veroorzaakt is door de slechte uitvoering van het contract. Cassatie 2006 (1): iemand gaat een weddenschap bij de paardenrennen aan, hij claimt gewonnen te hebben, het kantoor weigert te betalen omdat het ticket niet gevalideerd was, het bestreden arrest stelt het gokbedrijf aansprakelijk op basis van art. 1384, derde lid BW, Cassatie vernietigt dit arrest, buitencontractuele aansprakelijkheid kan alleen als er ook een tekortkoming is aan de algemene zorgvuldigheidsplicht. Volgens het stuwadoorsarrest is een fout een tekortkoming, niet aan een contractuele plicht; volgens dit arrest is een fout een tekortkoming, niet alleen aan een contractuele plicht. Volgens de verdwijners is er een samenloopverbod als de schade het gevolg is van een contractuele fout, volgens de verdwijners is er een samenloopverbod als de schade een louter verlies is van het contractuele voordeel. Cassatie 2006 (2): een leverancier van nutsvoorzieningen heeft geen contract met een klant omdat de leverancier een overheidsinstelling is (de voorwaarden worden reglementair opgelegd), Cassatie: de regels zijn niet dwingend, bij een contract zijn afwijkende afspraken mogelijk, het
toestaan van een buitencontractuele vordering binnen het werkingsgebied van het contract is een schending van de bindende kracht (art. 1134 BW). Een buitencontractuele vordering kan, ongeacht een contractuele relatie, indien de ingeroepen fout een misdrijf is en de schade een gevolg van het misdrijf is. Co-existentie van aansprakelijkheden De vraag stelt zich of een vordering op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden ingesteld wegens een inbreuk op een contractuele plicht jegens een ander. Als iemand bij de uitvoering van een contract een fout begaan, is hij buitencontractueel aansprakelijk tegen derden die hierdoor schade lijden. Vb.: een onderhoudsfirma van liften gaat de verbintenis aan om de lift goed te onderhouden, een derde lijdt schade door slecht onderhoud, de firma kan buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld. Vb.: een bedrijfsrevisor doet zijn werk niet goed, de beleggers lijden hierdoor schade, buitencontractuele aansprakelijk is mogelijk. Een contract in concreto impliceert zorgvuldigheidsplicht jegens derden als de manier van het uitvoeren van het contract de veiligheid van derden aanbelangt. De vraag stelt zich ook of het slachtoffer van schade veroorzaakt door de slechte uitvoering van het contract door een uitvoeringsagent van zijn contractpartij deze uitvoeringsagent kan aanspreken. Volgens art. 1134 BW: de contractant is contractueel gehouden jegens het slachtoffer voor de wanprestatie, de uitvoeringsagent is eventueel contractueel gehouden jegens de contractant. Art. 1165 BW: het slachtoffer is een derde in de relatie tussen contractant en uitvoeringsagent dus geen contractuele vordering, de uitvoeringsagent is een derde in de relatie tussen slachtoffer en contractant dus geen contractuele vordering. De uitvoeringsagent is dus niet contractueel aansprakelijk tegenover het slachtoffer. Volgens het stuwadoorsarrest geldt de beperking van de buitencontractuele aansprakelijkheid ook tegenover de uitvoeringsagent. Bij een niet-conform contract tussen slachtoffer en contractant en een gestelde handeling van de uitvoeringsagent, is deze uitvoeringsagent tegenover het slachtoffer niet contractueel aansprakelijk (relativiteit van overeenkomsten), en niet buitencontractueel aansprakelijk tenzij er een misdrijf is. Tegenover de contractant van het slachtoffer waarmee de uitvoeringsagent een contract heeft, is de uitvoeringsagent buitencontractueel niet aansprakelijk, en contractueel aansprakelijk enkel indien niet voldaan werd aan dat contract. Tegenover de contractant van het slachtoffer waarmee de uitvoeringsagent geen contract heeft, is de uitvoeringsagent buitencontractueel aansprakelijk indien hij onzorgvuldig was of een inbreuk op de wet beging. Aansprakelijkheidsverzekeringen Schadevergoedende (indemnitaire) verzekeringen zijn de aansprakelijkheidsverzekering, de rechtstreekse schadeverzekering, de sociale verzekering, en de schadeverzekering ten behoeve van een derde (voor arbeidsongevallen en verkeersschade van zwakke weggebruikers). Art. 77 wet op de landverzekeringsovereenkomst (LVO): verzekeringsovereenkomsten die ertoe strekken de verzekerde dekking te geven tegen alle vorderingen tot vergoeding wegens het voorvallen van de schade die in de overeenkomst is beschreven, en zijn vermogen binnen de grenzen van de dekking tegen alle schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid.
De uitkering is (de verzekerde fractie van) de verbintenis tot schadeloosstelling. Er is enkel een uitkering indien en in de mate van aansprakelijkheid. De aanwezigheid van verzekering is niet bepalend voor de vergoedingsplicht. Bij een aansprakelijkheidsverzekering is de verzekerde de persoon van wie de aansprakelijkheid gedekt is. Het verzekerde risico is de aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde. Art. 8 LVO: de verzekeraar kan niet verplicht worden dekking te geven aan degene die de schade met opzet heeft veroorzaakt (tenzij anders bedongen wordt). Normaal wordt bij aansprakelijkheid geen rekening gehouden met opzet. Bij grove schuld is de verzekeraar wel gehouden, maar er mag in het contract een beperking staan. Cassatie 2000: GAIA houdt een betoging tegen een schapentransport, een aanhanger verwondt een rijkswachter, de rijkswachter vordert als burgerlijke partij tegen de familiale verzekeraar van de aanhanger, de verzekeraar betwist dat er opzet was, het bestreden arrest stelt dat de verzekeraar moet betalen., Cassatie: wanneer de verzekerde wetens en willens handelt is er opzet, ook al had de aansprakelijke de omvang van de schade niet gewild, als het voorzienbaar was dat er schade zou ontstaan. Vb.: men rijdt opzettelijk door het rood, dit zou dan niet meer verzekerd zijn. Cassatie 2009: volgens art. 8 is er opzet als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft veroorzaakt (vb. als men door het rood rijdt, heeft men niet de bedoeling om schade te veroorzaken). Het moet niet dezelfde schade zijn, als die, die men gewild heeft. De bewijslast voor opzet ligt bij de verzekeraar. De verzekeringsnemer moet het schadegeval tijdig aangeven, zodat de verzekeraar nog alle mogelijkheden heeft om vaststellingen te doen. Het schadegeval moet zich voordoen tijdens de looptijd van de verzekering, het ogenblik van het schadegeval is bepalend. Het bedrag in de polis geldt niet voor de interesten. Vb.: men is verzekerd voor een miljoen, men wordt met interesten erbij veroordeeld tot meer, de verzekeraar moet dit vergoeden. Als men kosten wil maken (vb. proceskosten), moet de verzekeraar akkoord gaan. Indien er een belangenconflict is, zijn de kosten ook zonder toestemming gedekt, als ze redelijk zijn. Vb.: ongeval door te veel alcohol, de aansprakelijke heeft er dan belang bij dat hij aansprakelijk wordt gesteld zonder alcohol, de verzekeraar heeft er belang bij dat er wel door alcohol schade is omdat hij dan niet moet vergoeden. WAM-verzekering Verzekering op basis van de wet van 1989. Een KB geeft een modelovereenkomst voor de verzekering. Bij KB is voorgeschreven wat in een polis moet staan. Er zijn Europese richtlijnen die de nationale wetgevingen op elkaar afstemmen. Art. 3 WAM: de verzekering moet waarborgen dat benadeelden schadeloos worden gesteld in geval van burgerlijke aansprakelijkheid. Vb.: een passagier gooit iets naar buiten en veroorzaakt schade, de verzekeraar moet de schade vergoeden. Als iemand rijdt is de verzekeraar gehouden tot vergoeding, ook als de chauffeur werknemer was. Uitz.: men heeft controle over het voertuig na diefstal, de schade wordt dan niet gedekt. Verzekerden bij familiale verzekering Als verzekerden moeten worden beschouwd: de verzekeringsnemer en diens samenwonende echtgenoot; alle bij de verzekeringsnemer inwonende personen; huispersoneel wanneer zij handelen in privédienst van de verzekerde; wie belast is met de bewaking van de met de verzekeringsnemer samenwonende kinderen en dieren.
De benadeelde is de persoon die de schade heeft geleden. Volgens het gemeen recht heeft de benadeelde een vordering tegen de verzekerde op basis van aansprakelijkheid, de verzekerde heeft een recht op een prestatie van de verzekeraar. Volgens het gemeen recht kan de benadeelde niet vorderen tegen de verzekeraar en is de verzekeraar niet gebonden om aan een derde te betalen, de benadeelde heeft geen contract met de verzekeraar. Art. 1166 BW maakt mogelijk dat als de verzekerde stilzit waardoor hij niet de middelen heeft om aan zijn schuld te voldoen, door de zijdelingse vordering, het slachtoffer de contractuele vordering kan uitvoeren. Nadeel is dat de verzekerde die de vergoeding krijgt er mee kan doen wat hij wil en het geld al kan hebben uitgegeven. Art. 86 LVO: de benadeelde krijgt een eigen recht, de benadeelde krijgt een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar. Vb.: contractueel is in de meeste WAM-verzekeringen schade door alcohol uitgesloten, dit kan echter niet worden ingeroepen tegen derden, de verzekeraar kan dan terugvorderen. De rechtstreekse vordering ontstaat op het ogenblik van het ontstaan van de aansprakelijkheid. Excepties, nietigheid en verval van recht op basis van een latere gebeurtenis zijn niet tegenwerpbaar aan de benadeelde. Er is een afwijkende regeling voor verplichte verzekeringen: excepties, vrijstellingen, nietigheid (vernietigbaarheid) en verval van recht zijn niet tegenwerpelijk aan de benadeelde, ongeacht de datum van de gebeurtenis. Nietigverklaring, opzegging, beëindiging of schorsing van voor het schadegeval zijn wel tegenwerpbaar, want dan is er geen geldende verzekering op het relevante tijdstip. De benadeelde beschikt vrij over de verschuldigde vergoeding. Art. 41 LVO: de verzekeraar die de schadevergoeding betaald heeft, treedt ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen de aansprakelijke derden (subrogatoir verhaal). De verzekeraar heeft als indeplaatsgestelde van de verzekerde contributoir verhaal op in solidum medeaansprakelijken (verdeling volgens bijdrage in het ontstaan van de schade). Contractueel regres tegen de verzekeringsnemer is mogelijk voor vergoeding van de benadeelde buiten de dekking. De verzekeraar is gerechtigd de leiding te nemen van het geschil. Erkenning van aansprakelijkheid door de verzekerde bindt de verzekeraar niet. Tussenkomst van de verzekeraar is geen erkenning van de aansprakelijkheid van de verzekerde en mag geen nadeel berokkenen aan de verzekerde. De verzekeraar, verzekeringsnemer en verzekerde kunnen in het geding ingesteld door de benadeelde vrijwillig tussenkomen, en in het geding worden geroepen. Een gerechtelijke uitspraak is niet tegenwerpbaar aan derden ten aanzien van het geding, in een geschil tussen benadeelde en verzekerde is ze toch tegenwerpbaar aan de verzekeraar indien deze in feite de leiding van het geding had. De strafrechter is niet bevoegd inzake de rechtsverhouding tussen verzekeraar en verzekerde of verzekeringsnemer. Tussen de WAM-verzekeraars is onderling een overeenkomst (RDR) gesloten. Art. 7 RDR: de verzekeraars verbinden zich ertoe dat ze zelf hun eigen verzekerden zullen vergoeden in de mate van de aansprakelijkheid van de tegenpartij, voor rekening van de verzekeraar van de aansprakelijke. De verzekeraar van het slachtoffer is de lasthebber van de verzekeraar van de aansprakelijke.
Art. 13 WAM: de verzekeraar is gehouden binnen drie maanden standpunt in te nemen tegen de benadeelde. Waarborgfondsen Het slachtoffer is niet beschermd indien men in strijd met het gebod niet verzekerd is. Waarborgfondsen dekken gevallen waarin er geen geldige verzekering is. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds is een verplichte onderlinge verzekering tussen de verzekeraars, om aan slachtoffers een vordering tegen het waarborgfonds te geven, wanneer het slachtoffer een vordering op basis van aansprakelijkheid heeft, en de verzekeraar in België niet mag verzekeren of failliet is. Het slachtoffer krijgt ook zo’n vordering wanneer de aansprakelijke ondanks de verplichting niet verzekerd is. Als het fonds betaalt, wordt het gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer. 3. Alternatieve schadevergoedingssystemen Rechtstreekse schadeverzekering Bij een eigen schadeverzekering is het verzekerde risico de schade geleden door de verzekerde of de verzekeringsnemer. De uitkering is de geleden schade. De aanwezigheid van schade is vereist, betaling is onafhankelijk van eventuele aansprakelijkheid. Een zaakverzekering biedt een afgesproken dekking voor aantasting van vermogensbestanddelen. Een persoonsverzekering biedt bescherming tegen economische gevolgen van persoonsschade. Persoonsschade is aantasting van het leven, de fysieke integriteit of de gezinstoestand. Bij aansprakelijkheid heeft de verzekerde de keuze tussen het aanspreken van de derdeaansprakelijke of het contractueel aanspreken van de eigen schadeverzekeraar. Volgens het indemniteitsbeginsel is de verzekeraar enkel gehouden in de mate dat de schade nog niet vergoed is. De uitkering komt in mindering van de vordering van het slachtoffer tegen de aansprakelijke. De verzekeraar wordt wettelijk gesubrogeerd in de gemeenrechtelijke rechten van het slachtoffer. Er is geen prestatie van de ziekteverzekering in de mate dat de schade reeds effectief vergoed werd op een andere basis. De prestatie van de ziekteverzekering wordt toegekend in afwachting van een alternatieve vergoeding. Het ziekenfonds wordt na uitkering gesubrogeerd in de rechten van de rechthebbende. Volgens de arbeidsongevallenwet van 1971 is de werkgever verplicht om een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten. De werknemer heeft recht op vergoeding los van aansprakelijkheid, maar niet bij opzet van de werknemer. Het Fonds voor Arbeidsongevallen dient als waarborgfonds indien er geen verzekering is (regres op werkgever is dan mogelijk) of als de verzekeraar insolvabel is. Een ongeval is een plotse, in tijd en ruimte lokaliseerbare gebeurtenis met korte duur, die letsel veroorzaakt, tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, door uitvoering van de arbeidsovereenkomst (een ongeval tijdens de uitvoering wordt behoudens tegenbewijs, geacht als door de uitvoering), of op de normale weg van en naar het werk. De arbeidsongevallenverzekering omvat een vergoeding van patrimoniale schade als gevolg van aantasting van de psychische of fysieke integriteit van de werknemer en van het vermogen om door eigen werk in zijn levensonderhoud te voorzien. De vergoeding omvat kosten en inkomensverlies van de nabestaanden door het overlijden, materiële schade door
arbeidsongeschiktheid (er is een inkomensplafond), nood aan hulp van derden, kosten voor geneeskundige verzorging van de werknemer. De arbeidsongevallenverzekeraar vergoedt binnen de termijn zonder het resultaat af te wachten van aansprakelijkheidsbetwistingen. De verzekeraar wordt na betaling gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer. Verkeersongevallen Art. 29bis WAM: de verzekeraar is gehouden om bepaalde schade te vergoeden, ongeacht aansprakelijkheid. Gedekte oorzaak is een verkeersongeval. Dit is een plotse schadeverwekkende gebeurtenis waarbij een motorrijtuig (op de grond, ook op sporen, bewegend door mechanische kracht gedreven tuig) betrokken is (het voertuig moet niet in beweging zijn) dat deelneemt aan het verkeer (niet bij louter gebruik als werktuig, zonder deelname aan het verkeer) op de openbare weg (niet op privéterreinen, als men reed op de eigen afgescheiden bedding van het spoor niet als het slachtoffer extern was aan het spoortuig, wel als het slachtoffer passagier van het spoortuig was). Letselschade is alle schade (dus ook onrechtstreekse schade door weerkaatsing) ten gevolge van lichamelijk letsel en overlijden, maar niet zaakschade (wel schade aan functionele prothesen en aan kledij). Verzekerden waren oorspronkelijk alleen fietsers en voetgangers, later werd dit uitgebreid naar passagiers. Nu zijn gedekt alle slachtoffers anders dan bestuurders, en hun rechthebbenden. Rechthebbenden zijn personen die het recht van een primair slachtoffer overnemen, en personen die schade door weerkaatsing lijden. De bestuurder is actief besturend op het ogenblik van het ongeval. Hij kan niet vorderen als primair slachtoffer, wel in de hoedanigheid van rechthebbende, op voorwaarde dat het ongeval niet opzettelijk werd veroorzaakt. De wetgever legt de plicht tot vergoeden bij degene die ook de aansprakelijkheid dekt. Het is een wettelijk verplichte, automatisch ingesloten verzekering die men krijgt als men een WAMverzekering afsluit. Het is niet vereist dat iemand aansprakelijk was. Een slachtoffer kan eventueel ook een vordering wegens aansprakelijkheid instellen (vb. art. 1382 BW), maar men kan ze niet cumuleren. Ook een slachtoffer dat zelf een fout beging heeft een recht op vergoeding. De arbeidsongevallenverzekeraar en het ziekenfonds kunnen subrogatie ook uitoefenen tegen de WAM-verzekeraar indien het slachtoffer zelf in fout was. Uitz.: het slachtoffer dat ouder is dan 14 jaar en het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt en de gevolgen kende (zelfmoord), valt er niet onder, dit geldt ook voor diens rechthebbenden. Als er meerdere betrokken motorrijtuigen zijn, is elke WAM-verzekeraar gehouden tot het geheel, want causaliteit speelt geen rol. De WAM-verzekeraar kan het betaalde verhalen op de verzekeraar van een ander betrokken motorrijtuig, dat mede gehouden is tegenover het slachtoffer. Er is subrogatie in de rechten van het slachtoffer tegen de gemeenrechtelijk aansprakelijke derde mogelijk. Schadefondsen Asbestfonds Dit fonds zorgt voor schadevergoeding voor ziekte door blootstelling aan asbestvezels. Dit fonds is opgericht binnen het fonds voor beroepsziekten, dat gefinancierd door bijdragen van alle werkgevers en algemene middelen. Er worden beperkte vergoeding toegekend aan asbestslachtoffers. Er is geen cumulatie: als gekozen wordt voor vergoeding door het fonds, dan verliest het slachtoffer de vordering op basis van aansprakelijkheid, tenzij er opzet is van de
aansprakelijke. Het fonds wordt na betaling gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer tegen de aansprakelijke. Fonds voor medische ongevallen Bij medische ongevallen was de aansprakelijkheid vaak ontoereikend om tot een oplossing te komen (men moest een fout bewijzen, ook was causaliteit vaak moeilijk aan te tonen). Volgens een wet uit 2007 zou een fonds worden opgericht voor een beperkte vordering. De wet trad niet in werking. Een nieuwe wet, in werking sinds 2012, richtte een fonds voor medische ongevallen op, binnen het RIZIV. Dit fonds voorziet in een integrale vergoeding, zodat het slachtoffer geen beroep meer moet doen op aansprakelijkheid. Uitz.: schade ten gevolge van medische experimenten, schade door gezondheidszorg met een esthetisch doel die niet vergoed wordt door het ziekenfonds. De gemeenrechtelijke aansprakelijkheid blijft bestaan. Vergoed wordt: schade door een medische handeling, ofwel is er al aansprakelijkheid vastgesteld door de rechter, ofwel stelt het fonds zelf al vast of er aansprakelijkheid is. Het fonds komt tussen als de zorgverlener niet voldoende verzekerd is, of als de verzekeraar een kennelijk ontoereikend voorstel doet. Het fonds wordt dan gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer. Als er volgens het fonds aansprakelijkheid is en deze wordt betwist, vergoedt het de schade in ernstige gevallen (blijvende invaliditeit van 25 procent of meer, of minstens zes maanden arbeidsongeschiktheid, of overlijden). Vb.: een tandarts zorgt dat men al zijn tanden kwijt raakt, de tandarts betwist aansprakelijkheid, het fonds komt niet tussen (te weinig invaliditeit). Er is geen cumulatie. Als er schade is, zonder dat iemand aansprakelijk is, komt het fonds in ernstige gevallen tussen. Dit is bij een ongeval dat: verband houdt met gezondheidszorg; geen aanleiding geeft tot aansprakelijkheid van de zorgverlener; niet voortvloeit uit de toestand van de patiënt; en voor de patiënt abnormale schade meebrengt (schade die zich niet had moeten voordoen rekening houdend met de stand van de wetenschap, de toestand van de patiënt, en objectief voorspelbare evolutie). Bij therapeutisch falen of een verkeerde maar niet foutieve diagnose waarbij de ziekte verder de natuurlijke evolutie volgt, is er geen medisch ongeval zonder aansprakelijkheid. Het gemeenschappelijk waarborgfonds dient niet als waarborgfonds, maar als schadefonds voor schade door een verkeersongeval door een toevallig feit of een niet-geïdentificeerd motorrijtuig, of door bepaalde technologische ongevallen. Het fonds vergoed bij een ongeval door een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat. Dit geldt ook als het toevallig feit een nietgeïdentificeerd motorrijtuig dat normaal leidt tot aansprakelijkheid van de bestuurder betreft. De vergoeding bestaat uit alle schade waarvoor aansprakelijkheid zou bestaan zonder het toevallige feit. Een niet-geïdentificeerd is er als de persoon op wiens naam het staat ingeschreven onbekend is, en als de verzekeringstoestand van het motorrijtuig onbekend is. In de regel wordt enkel schade door aanzienlijk lichamelijk letsel dan vergoed (schade door overlijden, door bestendige invaliditeit van 15 procent of meer, tijdelijke invaliditeit van een maand of meer, hospitalisatie van zeven dagen of meer). Bij kettingbotsingen is er het probleem van alternatieve feitelijke oorzaken. Art. 19bis-11, §2 WAM: de schade door een ongeval met meerdere motorrijtuigen en zonder dat de aansprakelijkheid vast te stellen is, is te vergoeden door de WAM-verzekeraars van alle motorrijtuigen waarvan niet zeker is dat de bestuurder of de eigenaar niet-aansprakelijk is. De
verdeling gebeurt in gelijke delen. Dit is enkel relevant voor schade die niet vergoed wordt door art. 29bis WAM. Regeling voor technologische ongevallen Wet 2011: het gemeenschappelijk waarborgfonds vergoedt schade uit lichamelijk letsel als gevolg van bepaalde erg grote technologische ongevallen zonder te moeten wachten op vaststelling van aansprakelijkheden. Een technologisch ongeval is een ongeval in een al dan niet publiek toegankelijk gebouw of installatie uitgebaat of in handen van (rechts)personen, te wijten aan een menselijke fout of technische oorzaak. Deze regeling doet geen afbreuk aan gemeenrechtelijke aansprakelijkheid. Schade wordt vergoed die: het gevolg is van lichamelijk letsel, veroorzaakt door een uitzonderlijk schadegeval (erkend door comité van wijzen, een grote technologische ramp is een technologisch ongeval met bij minstens vijf personen lichamelijk letsel, met problemen bij de vaststelling van aansprakelijkheid), die niet reeds door andere personen moet worden vergoed. Het fonds wordt na betaling gesubrogeerd. Het fonds wordt per te vergoeden ongeval (erkend door het comité van wijzen) gefinancierd door verzekeraars volgens hun marktaandeel bij de verzekering van algemene burgerlijke aansprakelijkheid. Na betaling van vergoedingen aan slachtoffers oefent het fonds subrogatierechten uit tegen de aansprakelijken. Indien terugvordering bij de aansprakelijke niet mogelijk is, kan de helft teruggevorderd worden bij de Nationale Kas voor rampenschade, indien er geen aansprakelijke is, kan men alles terugvorderen. Na deze terugvorderingen worden de bedragen teruggestort aan de verzekeraars.