Onbewust de helm op! Praktijktest automatische gedragsbeïnvloeding
Marco van der Linden (Vierdejaars student NHTV )
Samenvatting: In deze paper wordt een pilotonderzoek naar het effect van priming op het dragen van fietshelmen beschreven. Priming is het subtiel en meestal onbewust activeren van mentale representaties die van invloed zijn op gedrag, zonder dat men daar direct weet van heeft. De groep proefpersonen bestond uit basisschoolkinderen in groep 5 in de provincie Zeeland. Een deel van deze kinderen werd geprimed op het begrip ‘veiligheid’ door het maken van een woordzoeker een ander deel kreeg een neutrale woordzoeker. Daarna werden zij meegenomen naar buiten om daar een fietsoefening uit te voeren. Daarbij lag een helm duidelijk in het zicht, er werd gemeten hoeveel kinderen een helm pakten. Hoewel er in dit onderzoek slechts één vorm van priming is onderzocht, is het maar de vraag welke rol priming in het algemeen kan spelen voor de verkeersveiligheid. Negatieve attitudes tegen een principe als fietshelmen lijken sterker te zijn dan de prime. Verder onderzoek naar priming zal meer factoren, waarvan priming afhankelijk is, in kaart kunnen brengen. Zodoende kan duidelijk gemaakt worden of er mogelijk toch een effect van priming gebruikt kan worden voor het verbeteren van de verkeersveiligheid, of dat het principe in het algemeen niet bruikbaar blijkt te zijn.
Trefwoorden Onbewust beïnvloeden, priming, verkeersveiligheid, helm
1. Introductie Al sinds lange tijd bestond het vermoeden dat niet alles wat wij doen beredeneerd is, menig gedrag is niet door beredeneerd gedrag te verklaren. Wanneer je bijvoorbeeld in een auto rijdt, denk je niet op elk moment aan wat je aan het doen bent, schakelen en gas geven gaat min of meer onbewust. (Anderson, 1982). Eind jaren ’80, begin jaren ’90 zijn er vele onderzoeken naar onbewust gedrag uitgevoerd en is men tot de conclusie gekomen dat een groot deel van wat wij doen, onbewust gebeurt. Onder psychologen is de afgelopen jaren een hernieuwde interesse hierin ontstaan en in Nederland is deze interesse, onder andere door het werk van Dijksterhuis (2008), ook de verkeerskunde binnen gekomen. Ook de overheid krijgt een steeds grotere interesse in onbewuste invloeden in het verkeer. Wanneer mensen namelijk onbewust beïnvloed worden, hoeven er geen ‘harde’ maatregelen (verplichtingen, verboden ed.) genomen te worden om gedrag af te dwingen. ‘Zachte’ maatregelen (waarbij ingespeeld wordt op vrijwillig gedrag) de zijn over het algemeen populairder dan ‘harde’ maatregelen. Men wil niet gedwongen worden, maar de keuze krijgen, en daarom is het politiek dus zeer gewenst om ‘zachte’ maatregelen te implementeren. Verschillende verkeerskundige adviesbureaus zijn hiermee aan de slag gegaan (XTNT, 2012; GoudappelCoffeng, 2013), deze onderzoeken bestaan uit literatuuronderzoek naar wat er mogelijk zou kunnen zijn en wat er al gedaan wordt. Wetenschappelijk onderzoek naar de effecten op het gebied van verkeersveiligheid ontbreekt echter. Dit experiment is opgezet om de automatische gedragsbeïnvloedingsmethode ‘priming’ in een verkeerskundige situatie in de praktijk te brengen. Daartoe is een literatuuronderzoek uitgevoerd naar het onbewuste denken en een onderzoek opgezet voor het bevorderen van het helmgebruik door basisschoolleerlingen in groep 5, door middel van het primen met een woordzoeker.
Het onbewuste denken Om het concept priming te kunnen begrijpen, moeten we eerst een begrip kweken voor hoe processen in onze hersenen zich afspelen. Er moet duidelijk zijn wat “het onbewuste” is en wat dat nu eigenlijk doet. Daarom allereerst een uitleg over het onbewuste. Het feit dat niet alles wat we doen geheel beredeneerd is zal iedereen bekend voorkomen. Immers, als je in een auto stapt en begint te rijden, denk je niet bij elke beweging die je maakt bewust na (ik draai nu aan het stuur, voet naar beneden, voet weer omhoog enz.). Deze processen verlopen automatisch, zoals ze geprogrammeerd zijn in je hersenen. Kahneman (2011) beschrijft de bewuste en onbewuste werking van onze hersenen als systeem 1 en systeem 2. Systeem 1 doet alles waarvan we ons niet bewust zijn, systeem 2 is het bewuste denken. Het onbewuste blijkt zelfs veel meer en veel sneller te kunnen denken dan ons bewuste denken. Bewust kunnen wij, op ons absolute maximum, 60 bits (zoals in de computer, elke letter representeert bijvoorbeeld 5 bits) per seconde verwerken terwijl ons onbewuste in diezelfde tijd 11.2 miljoen bits verwerkt. (Dijksterhuis, 2008) Veel daarvan speelt zich dus buiten het bewuste af en alleen datgene wat echt belangrijk is, komt uiteindelijk door naar ons bewuste (het verwerken van alle beelden die via je ogen binnen komen kost bijvoorbeeld heel veel bits, slechts grote veranderingen of dingen waarop je je focust komen door naar het bewuste) (Dijksterhuis, 2008).
Soorten onbewust beïnvloeden Er zijn mogelijkheden om in te spelen op het onbewuste. We kunnen systeem 1 zowel bewust als onbewust beïnvloeden. Het bewuste beïnvloeden noemen we leren. Gedrag dat eerst bewust is (systeem 2), wordt door veel oefenen een automatisme (systeem 1). Denk maar weer aan autorijden. In het begin moeten alle stappen bewust doorlopen worden. Wanneer we meer lessen hebben gehad gaan steeds meer van deze processen onbewust, we denken niet meer na bij het sturen, bij het gas geven en uiteindelijk ook niet meer bij het schakelen. Processen die in eerste instantie uitgevoerd werden door systeem 2, worden nu overgenomen door systeem 1. (Anderson, 1982) De andere manier van inspelen op gedrag is veel subtieler, er wordt rechtstreeks ingespeeld op systeem 1. Systeem 2 is er niet mee bezig, dus je wordt je er ook niet van bewust: Je onbewuste gedrag wordt onbewust beïnvloed. Drie bekende methodes voor het onbewuste beïnvloeden zijn priming, framing en sociale normen (sommige bedrijven benoemen meer methoden, echter deze zijn allemaal te scharen onder deze drie categorieën of onder het bewuste beïnvloeden). In dit onderzoek is gekozen om de techniek priming te gebruiken.
Priming “Priming is het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of concept verhogen”(Aronson, Wilson en Akert, 2007, 68). Er zijn in de loop der jaren vele experimenten gedaan op het gebied van primen. Een heel bekend experiment is bijvoorbeeld het experiment van Bargh (1997) waarin hij mensen een taaloefening laat doen waarbij één groep een opdracht krijgt waarin onderwerpen naar voren komen die te maken hebben met ouderen (grijs, bingo, enz.) en een andere groep krijgt een oefening met woorden die niets met leeftijd te maken hebben. Na het maken van de oefening kunnen ze hun beloning ophalen op een andere verdieping. Stiekem wordt de tijd gemeten die de mensen nodig hebben om van het lokaal naar de lift te lopen. En wat blijkt: de mensen die geprimed zijn met de woorden die te maken hebben met ouderen blijken langzamer naar de lift te lopen dan de andere groep. (Bargh, 1997) Deze mensen zijn geprimed met een concept, een stereotype: ouderen zijn langzaam en door daar veel aan te denken word je ook langzamer. Blijkbaar speelt activeren van een concept dus mee in je automatische gedrag. Hetzelfde is onderzocht het stereotype “professoren”, mensen bleken een hogere score te halen op een quiz met algemene kennisvragen na het denken aan professoren. (Dijksterhuis, 2008) Echter, een stereotype is niet het enige wat te primen is. Ook een emotie kan geprimed worden. Het onderzoek van Bargh, Chen en Burrows (1996) laat zien dat mensen sneller onbeleefd gedrag vertonen als zij geprimed zijn met woorden die te maken hebben met het woord ‘onbeleefd’, dit lijkt logisch omdat we emoties altijd al wel hebben gezien door iets wat van buitenaf gestuurd wordt. Blijkbaar zijn emoties dus niet altijd het gevolg van iets wat gebeurt, maar kunnen zekere woorden daar ook al invloed op hebben. Priming bij jonge kinderen Het concept priming blijkt ook al bij jonge kinderen aanwezig te zijn. Huttenlocher, Vasilyeva en Shimpi (2004) bewezen dit met een experiment dat gericht was op zogenaamd “syntactisch primen”. Het gaat daarbij om het principe dat we, wanneer we met iemand in gesprek zijn, diegene nadoen en ook napraten. Wanneer iemand een specifiek woord of een specifieke zinsopbouw gebruikt, ben je meer geneigd dit na te doen, het woord of de zinsopbouw wordt dus geprimed. Dit effect werd ook bij kinderen van 4 en 5 jaar oud gevonden. Zij spraken significant vaker in een bepaalde
zinsconstructie nadat de proefleider een zelfde zinsopbouw had gebruikt. Ook kinderen kunnen dus geprimed worden. Omstreden Echter, op deze onderzoeken is ook veel commentaar. Veel onderzoekers zijn niet overtuigd van de kracht en trekken zowel onderzoeksmethoden als de resultaten in twijfel. Een recent voorbeeld hiervan is het onderzoek van Shanks et al. (2013). Zij hebben niet dezelfde resultaten weten te bereiken met hun onderzoek als Dijksterhuis in het onderzoek naar het primen van het stereotype professoren. Ook het onderzoek naar mensen die langzamer gingen lopen wordt in twijfel getrokken in het onderzoek van Doyen et al. (2012) Zij hebben het onderzoek opnieuw uitgevoerd maar naast een onderzoeker ook computerapparatuur de snelheid te meten. Er bleek een groot verschil tussen de meting van de onderzoeker (die een significant verschil vond) en de computermeting (die geen significant verschil vond). Dit geeft aan dat de onderzoeker (die wist of de proefpersonen geprimed waren of niet) een bias had waardoor hij anders klokte bij geprimed personen. Het is dus extra belangrijk dat de experimentator geen weet heeft van de conditie van de deelnemers. Het feit dat de experimenten niet altijd goed reproduceerbaar zijn, betreft een belangrijke moeilijkheidsgraad in dit onderzoeksgebied. Er zijn veel externe factoren die van invloed kunnen zijn op het beïnvloeden van de proefpersonen. Om een effect te kunnen meten moeten alle omstandigheden hetzelfde zijn in de situatie waarin de proefpersonen zijn geprimed als in de situatie waarin de proefpersonen niet zijn geprimed. Het gaat immers om hele subtiele verschillen, zo heeft het weer een belangrijke invloed op beslissingen die we nemen (Simonsohn, 2007). Praktijk Er moeten dus nogal wat voorbehouden worden gemaakt over de effecten van priming. Tabula Rasa (2004) geeft echter in hun rapport aan dat dit een mogelijk vruchtbare methode is voor de overheid en ook de dienst publiek en communicatie van het ministerie van algemene zaken (2011) geeft aan dat het mogelijk een bruikbaar concept is. Maar er is nog veel onbekend en meer concrete onderzoeken zijn noodzakelijk om een duidelijk oordeel te kunnen vellen over de bruikbaarheid van de methode voor de verbetering van de verkeersveiligheid (ministerie van algemene zaken, 2011)
Huidige studie Om de techniek priming in de praktijk te brengen is een experiment opgesteld. Er is voor gekozen om het experiment te koppelen aan een actueel beleidsthema. Het gebruik van fietshelmen door basisschoolkinderen bleek hier zeer geschikt voor. Kinderen in Zeeland hebben de afgelopen jaren helmen uitgedeeld gekregen. Deze kinderen zijn dus geschikt voor het onderzoek. Het concept fietshelm is dus bij hen al aanwezig. Deze kinderen blijken bovendien na een bepaalde leeftijd niet meer te dragen (SWOV, 2011). Deze leeftijd blijkt ongeveer 8 jaar te zijn (Bloks et al., 2006). Veel partijen zien meer in promotie van fietshelmen dan het verplicht stellen ervan. (ANWB, 26 februari 2012; Veilig Verkeer Nederland, geraadpleegd op 16 april 2013; SWOV,2012). Het zou dan ook interessant zijn om te onderzoeken of er op een onbewuste manier voor meer gebruik van fietshelmen gezorgd kan worden. De Hypothese is: Er zullen meer kinderen een helm dragen na het maken van een puzzel met woorden die te maken hebben met veiligheid dan wanneer zij een puzzel hebben gemaakt waarin neutrale woorden in staan.
2. Methode In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven. Allereerst wordt beschreven wie de deelnemers aan het onderzoek zijn en waarom daarvoor gekozen is. Daarna wordt de opzet van het onderzoek zelf beschreven.
Deelnemers Voor het onderzoek werden twee scholen in Zeeland geselecteerd waarvan de groepen 5 deelnamen aan het onderzoek. De eerste school, een school in Vlissingen, had één groep 5 met 14 kinderen, de andere school, een school in Goes, had een groep 5 en een gecombineerde groep 4/5. In het totaal hebben op deze school 47 kinderen aan het onderzoek deelgenomen. In het totaal namen dus 61 kinderen deel aan dit onderzoek, 30 meisjes en 31 jongens, bij beide scholen was de verdeling jongens/meisjes nagenoeg gelijk. De leeftijden op de twee scholen is te zien in Tabel 1, een chikwadraattoets wijst uit dat er geen significant verschil is tussen deze scholen(χ2(4, N=61)=5.399; p>0.05). Tabel 1 leeftijden van de kinderen op de twee scholen
Voor beide scholen gold dat tussen de 70 en 75% van de kinderen aangaf thuis een helm te hebben. In Goes gaf 75% van de kinderen die thuis een helm had aan de helm nooit te dragen en de andere 25% gaf aan dat de helm slechts soms werden gedragen. In Vlissingen was deze verdeling ongeveer 50%/50%. 80% van de kinderen gaf aan dagelijks naar school te fietsen, slechts 1 kind gaf aan dat deze nooit fietste (zie tabel 2). Tabel 2 Antwoorden op de vraag: "hoe vaak fiets je?"
De verschillende fietsfrequenties waren netjes verdeeld over de twee puzzels, dit is te zien in Tabel 3 fietsfrequenties naar puzzel (χ2(3, N=61)=4.985; p>0.05) en ook tussen de twee scholen was geen significant verschil in fietsfrequentie (χ2(3, N=61)=5.315; p>0.05)
Tabel 3 fietsfrequenties naar puzzel
Onderzoeksopzet Voor dit onderzoek is geen voormeting gedaan. Dit omdat een vooronderzoek de attentie op het gebied van helmen zou kunnen verhogen en daarmee de resultaten van de proef kunnen beïnvloeden. Wel is er een pilot uitgevoerd bij een basisschool in Schiedam. Bij deze pilot zijn de tijd die de kinderen nodig hadden voor de puzzel en voor de oefening vastgesteld en is gemeten of de puzzel niet te bewust op het onderwerp helmen wees. Het onderzoek werd uitgevoerd bij alle kinderen individueel. Dit houdt in dat de kinderen in de klas één voor één een puzzel kregen en daarna mee naar buiten gingen om de rest van de proef te voltooien. Er waren twee soorten woordzoekers: één met primingwoorden (o.a. veilig, beschermen, vallen) en één met woorden die niets met helmen te maken hebben (o.a. prinses, president, voetganger). De woordzoekers werden door de docent uitgedeeld en ook door de docent weer ingenomen. De docent deelde de puzzels aselect uit. De status van het kind (geprimed of niet geprimed) was dus onbekend voor de proefleider. Na het maken van de puzzel werd het kind uit de klas gehaald (en kreeg het volgende kind een puzzel). Bij het naar buiten lopen werd aan het kind verteld dat het een stukje zou gaan fietsen. Er stond een tafel klaar met een helm en een veiligheidsvestje erop en daarnaast twee fietsen. De proefleider zei dan: “kies maar uit”. Op dit punt vond de meting plaats, het kind koos voor het pakken van een helm of niet. Als het kind vroeg “moet ik een helm op?” werd geantwoord “wat je zelf wilt”. Nadat de keuze gemaakt was, werd een korte oefening op de fiets afgelegd waarbij het kind onder andere snel, langzaam en in een rondje moest fietsen. Na het volbrengen van deze oefening werden nog een aantal vragen gesteld aan het kind om te kunnen bepalen waarom het kind wel of geen helm had gepakt. Vragen in het na-onderzoek waren onder andere: “heb je thuis een helm?”; “draag je normaal gesproken een helm?”; “Waarom heb je nu wel/geen helm opgezet” en “hadden de woorden in de puzzel iets met elkaar te maken en zo ja: wat dan?”
3. Resultaten De totale groep is willekeurig verdeeld over de priming en niet-priming-conditie. 31 kinderen waren geprimed en 30 kinderen niet geprimed.
Priming Van de totale groep van 61 kinderen pakten 4 kinderen een helm. Van de geprimede kinderen droegen 4 kinderen een helm (12.6%), dus van de niet geprimede kinderen droeg geen enkel kind een helm (0%) De verschillen tussen de groepen zijn statistisch getoetst door middel van een fisher’s exact test. Normaal gesproken zou in dit geval getest worden met een Chi-kwadraat toets, maar omdat het hier gaat om een 2x2-matrix gaat (puzzel 1 en 2 tegen wel of geen helm) en bovendien niet alle waarden boven de 5 zijn, kan in dit geval alleen een betrouwbaar resultaat worden bereikt door te toetsen met de fisher’s exact toets. De Fisher’s exact test geeft aan dat het verschil tussen de groepen niet significant is, de tweezijdige test geeft p=0.11 (eenzijdige test geeft p=0.06). De hypothese moet daarom verworpen worden. Priming heeft in deze test geen significant verschil opgeleverd in het pakken van een helm. De kinderen die wel een helm droegen waren 3 meisjes en een jongen.
Andere variabelen Statistische toetsen wezen uit dat er ook geen verschil is tussen jongens en meisjes wat betreft het pakken van een helm of de gevoeligheid voor priming. Ook was er geen significant verschil tussen de scholen. Waarom geen helm? Met behulp van de vragenlijst werd achterhaald waarom de kinderen geen helm hadden opgezet. In Tabel 4 is te zien hoe de kinderen reageerden op de vraag: “waarom heb je geen helm opgezet?” Opvallend vaak gaven de kinderen die niet geprimed waren aan dat ze zichzelf te vaardig achtten om een helm op te zetten. Met andere woorden: een helm is voor kinderen die niet kunnen fietsen en ik kan al goed fietsen. Tabel 4 redenen voor het niet opzetten van de helm (gecategoriseerd)
Ook zijn deze gegevens met een Chi-kwadraattest getest. De kinderen die puzzel 1 (de primingpuzzel) gaven significant andere antwoorden dan de kinderen die puzzel 2 maakten (χ2 (5, N=57)=15.19;
p=<0.05). Kinderen die een priming-puzzel hadden gemaakt vonden zichzelf minder vaak vaardig genoeg om geen helm te hoeven dragen. Sociale norm Daarnaast is nagevraagd of de kinderen wisten wat hun vriendjes/vriendinnetjes van een helm vinden, om de sociale component in te kunnen schatten. Alle antwoorden zijn te vinden in Tabel 5. Ruim de helft van de kinderen geeft aan niet te weten wat de vriendjes/vriendinnetjes vinden van een fietshelm. 21,3%(13) van de kinderen denkt dat de vriendjes er een negatieve mening over heeft en slechts 9.9% (6) geeft aan dat de vriendjes/vriendinnetjes er een positieve mening over heeft of het veilig vind. Er is geen verschil tussen de verschillende puzzels in het benoemen van de mening van vrienden/vriendinnen.( χ2(5, N=61)=2.494; p>0.05) ook tussen de verschillende scholen bestond geen verschil (χ2(5, N=61)=6.279; p>0.05) Tabel 5 meningen van vriendjes/vriendinnetjes(gecategoriseerd)
Controle Driekwart van de kinderen (73.8% of 45 kinderen) gaf aan dat de woorden in de puzzel iets met elkaar te maken hadden. Twee kinderen in de geprimede groep gaven aan dat de puzzel iets met helmen te maken had gehad. Deze kinderen behoorden allebei tot de eerste onderzochte school. Dit betekent dat de kinderen eerst de hele vragenlijst hadden doorlopen en pas daarna de vraag beantwoordden waar de puzzel over gegaan was. Bij de tweede school werd dit niet geantwoord, hier werd deze vraag als eerste gesteld. Van de kinderen die een helm op gezet hebben geeft één kind aan dat de puzzel met helmen te maken heeft, één kind zegt dat het iets met gevaar te maken heeft en de andere twee kinderen geven aan dat de puzzels wel iets met elkaar te maken hebben, maar weten niet wat.
4. Conclusies en aanbevelingen Het onderwerp priming blijkt een controversieel onderwerp. Hoewel de overheid er in blijkt te geloven (ministerie van algemene zaken, 2011) en ook verschillende adviesbureaus ermee aan de slag zijn gegaan (XTNT,2012; GoudappelCoffeng,2013) blijkt er wetenschap nog geen duidelijkheid te bestaan of het principe werkt of niet In het huidige onderzoek is onderzoek gedaan naar het principe priming binnen de verkeersveiligheid. Hiervoor is een experiment opgezet waaraan twee scholen in zeeland hebben deelgenomen. Deze scholen hadden een gelijke jongens-meisjes verdeling en de leeftijden varieerden tussen 6 en 10 jaar, de meeste kinderen waren 8 of 9 jaar oud. Van de onderzochte kinderen zetten vier kinderen een helm op, deze kinderen waren allemaal geprimed. Een Fisher’s exact test geeft aan dat het verschil tussen de groep geprimede kinderen en niet geprimede kinderen niet significant is. Het verschil in de antwoorden op de vraag waarom de kinderen geen helm opzetten was wel significant. De meningen van vriendjes en vriendinnetjes (sociale component) is ook in beide groepen gelijk. Kinderen gaven wel na priming significant andere redenen gaven voor het niet opzetten van een helm. Er is dus een verandering in mening tussen de twee groepen, echter dit is niet omgezet in een actie: het opzetten van een helm, ze geven andere redenen of zetten de helm niet op zonder te weten waarom niet. In deze studie is gekozen voor een kleine groep deelnemers, dit kan ervoor gezorgd hebben dat de gevonden resultaten niet significant waren. Ook is ervoor gekozen kinderen in groep 5, die dus volgens eerder onderzoek net de helm niet meer op zouden moeten zetten (Bloks et al., 2006) Daarnaast is er slechts één vorm van priming onderzocht. Het is mogelijk te primen met geur (Dietz et al., 2010) en primeden Bargh, Chen en Burrows (1996) in hun onderzoek emoties. Tenslotte zijn er ook nog een onderdeel van het onderzoek die invloed gehad kunnen hebben op de resultaten. Er is niet gemeten hoe lang het duurde vanaf het moment dat de kinderen de puzzel hadden afgemaakt en het moment dat ze bij de helm kwamen. Wanneer er gekozen was voor een grotere groep deelnemers, was er wellicht wel een significant resultaat gevonden, echter het effect dat dan gevonden zou kunnen worden is erg klein en daardoor zijn er hoe dan ook vraagtekens te plaatsen bij de praktische toepasbaarheid. De keuze voor kinderen in groep 5 is wellicht ook van invloed geweest. Er is gekozen voor een leeftijd waarbij de kinderen normaal gesproken geen helm meer opzetten, wellicht was het effect anders geweest wanneer was gekozen voor een groep kinderen die al gewend was om een helm op te zetten. Daarnaast blijkt uit de literatuur dat het effect van priming wel eens zeer kort zou kunnen zijn (Dijksterhuis, 2008). Daarom is de tijd die tussen het maken van de puzzel en het uitvoeren van de oefening van belang. Wellicht was het effect groter geweest wanneer deze tijd korter was geweest. Tenslote kunnen ook negatieve attitudes van de kinderen en de sociale druk die daaruit voortkomt van invloed geweest zijn. Ook zou het kunnen dat het primen met woorden bij deze leeftijdscategorie niet zo veel invloed heeft of dat de kinderen de woorden in de puzzel niet goed hebben begrepen.
Op basis van deze resultaten is het aan te bevelen verder onderzoek te doen naar priming. De verschillen in redenen om een helm op te zetten geven aan dat er wel degelijk een verschillende attitude heerst binnen de twee groepen, echter dat deze nog niet is omgezet naar actie. In vervolgonderzoek kan onderzocht worden of andere vormen van priming meer effect hebben op het dragen van helmen, maar gezien de verandering in attitude kan beter onderzoek gedaan worden naar een ander thema binnen de verkeersveiligheid. Kinderen wisten in dit onderzoek rationele redenen te bedenken om geen helm te dragen. Wanneer gekozen wordt voor een onderwerp waarvan eigenlijk iedereen (onbewust) wel weet dat het niet verstandig is om er niet aan te houden (bijvoorbeeld fietsers die door rood rijden), is wellicht een groter effect haalbaar. Bronnen: ANWB (26 februari 2012), ANWB voor dragen fietshelm, geraadpleegd op 16 april 2013, http://www.anwb.nl/fietsen/nieuws/2012/februari/anwb-voor-dragen-fietshelm Anderson, J.R.(1982), Acquisition of cognitive skill. Review,111(4), p. 1024-1060 Aronson,Wilson en Akert (2007), Sociale psychologie, Amsterdam, Pearson Education Bargh, J.A. (1997), The Automaticity of Everyday Life, Advances in social cognition, Vol. 10, p. 1-61 Bargh, J.A., Chen, M. & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: Direct effects of trait construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and Social Psychology, vol. 71, p. 230-244 Bloks, L.A.M., et al. (2006), Fietshelmgebruik door jonge kinderen in Nederland: de rol van ouders, tsg tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, vol 84 Dijksterhuis, A.(2008), Het slimme onbewuste: denken met gevoel, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker Doyen, S et al. (2012), Behavioral Priming: It’s all in the Mind, but Whose Mind? PLoS ONE, vol. 7, nr. 1 p.e29081 Ministerie van Algemene Zaken (2011), Gedragsverandering via campagnes, Den Haag, Ministerie van Algemene Zaken, Dienst Publiek en Communicatie GoudappelCoffeng (2013) de waaier van gedrag, geraadpleegd op 28 maart 2013, http://www.goudappel.nl/actueel/2013/01/22/Waaier-van-gedrag/ Huttenlocher, J., Vasilyeva, M. & Shimpi, P. (2004) Syntactic priming in young children, Journal of Memory and Language, vol 50, p. 182-195 Kahneman, D (2011), Thinking, Fast and Slow, New York, Farrar, Straus and Giroux Shanks, D. R., Newell, B. R., Lee, E. H., et al. (2013). Priming intelligent behavior: An elusive phenomenon. PloS one, 8(4), e56515. Simonsohn (2007), Clouds Make Nerds Look Good: Field Evidence of the Impact of Incidental Factors on Decision Making, Journal of Behaviaral Decision Making, vol. 20, p. 143-152
SWOV (2011), factsheet Coole kop, helm op, Leidschendam, SWOV SWOV (2012), fietshelm, ja of nee?, SWOV artikel september 2012, Leidschendam, SWOV Tabula Rasa (2004), Positieve wegen tot gedragsbeïnvloeding: Motieven en interventies voor veilig verkeersgedrag, Den Haag, Tabula Rasa Tversky, A & Kahneman, D (1981), The Framing of Decisions and the Psychology of Choice, Science, vol. 211, p. 453-458 Veilig verkeer Nederland (z.d.), Fietshelm: wat vind veilig verkeer Nederland, geraadpleegd op 16 april 2013, http://www.veiligverkeernederland.nl/dossier_fietshelm XTNT (2012) Onbewuste invloeden op gedrag, Utrecht, XTNT