ONDERWIJSVISITATIE
Industriële wetenschappen: textieltechnologie
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
22 maart 2011
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2011/8696/6
2 |
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretaris van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Bert Hoogewijs voorzitter
| 3
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1 1.1 1.2
inleiding ............................................................................................................................................. 9 de visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4
1.3
Het domeinspecifieke referentiekader Industriële wetenschappen: textieltechnologie ......... 13
inleiding ........................................................................................................................................... 13 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 2.2.1 2.2.2
2.3
samenstelling ......................................................................................................................... 9 taakomschrijving................................................................................................................... 10 werkwijze .............................................................................................................................. 10 oordeelsvorming ................................................................................................................... 11
indeling van het rapport ................................................................................................................... 12
Hoofdstuk 2 2.1 2.2
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie...................................... 9
gehanteerde input ................................................................................................................ 13 domeinspecifieke competenties ........................................................................................... 13
besluit .............................................................................................................................................. 15
deel 2 ................................................................................................................................................................ 17 Hoofdstuk 1
Hogeschool Gent.................................................................................................................. 19
bijlagen ............................................................................................................................................................. 59
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie 1.1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie (hierna commissie) verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academische bachelor- en masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie van de Hogeschool Gent te Gent die zij op 21, 22 en 23 oktober 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
1.2.1
de visitatiecommissie
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 . Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 3 april 2009.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Michael Catrysse Herman Van De Mosselaer Paul Janssens Harry Van Puijenbroek Tim Snauwaert
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie waren dit: Projectbegeleider:
Floris Lammens
Secretaris:
Filip Lammens
Vanuit de VLIR is Els Van Zele aangesteld als waarnemer.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechno logie | 9
1.2.2
taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
1.2.3
werkwijze
De visitatie van de opleiding Journalistiek aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 . Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 26 juni 2009 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
10 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 4. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Het opleidingsrapport en de bijlagen worden samengebracht in het visitatierapport van de academisch bacheloren masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie.
1.2.4
oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechno logie | 11
De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 . Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.3
indeling van het rapport
Het opleidingsrapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden de werkzaamheden van de commissie uiteengezet. In het tweede deel wordt enerzijds de gevisiteerde opleiding gesitueerd en worden anderzijds de oordelen van de commissie weergegeven en worden haar argumenten uiteengezet.
12 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: textieltechnologie
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader Industriële wetenschappen: textieltechnologie 2.1
inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het 1 domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
domeinspecifieke competenties
2.2.1
gehanteerde input
referentiekaders van de opleidingen Hogeschool Gent wettelijke brondocumenten Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (2003-04-04) brondocumenten onderschreven door werkveld VLOR, Studie 026 Beroepsprofiel industrieel ingenieur (1998) VLOR, Studie 108 Opleidingsprofiel Industriële Wetenschappen eerste cyclus (1998) VLOR, Studie 112 Opleidingsprofiel Industrieel Ingenieur Textiel (1998) Competentieprofiel van de Industrieel Ingenieur: Memorandum Vlaamse Ingenieurskamer (juni 2005) internationale referentiekaders Guidelines for engineering core profiles 2010, a reference document for engineering education.
2.2.2
domeinspecifieke competenties
voor de academisch gerichte bacheloropleiding In staat zijn om informatie, ideeën, problemen en oplossingen - in het bijzonder wetenschappelijke en technische - adequaat te communiceren en te rapporteren zowel aan leken als aan specialisten. In staat zijn om problemen in teamverband adequaat te bespreken en op te lossen. In staat zijn om milieu-, kwaliteits- en veiligheidsbewust te handelen.
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifieke referentiekader | 13
-
-
In staat zijn om wetenschappelijk-disciplinaire inzichten zelfstandig en in teamverband toe te passen op wetenschappelijke en/of ingenieurstechnische problemen. In staat zijn om relevante bestaande en nieuwe technologieën en/of theorieën te assimileren, te implementeren en te gebruiken. In staat zijn om inzichtelijke verbanden te leggen tussen verschillende wetenschappelijke disciplines om technische problemen en processen te begrijpen. In staat zijn om theoretische en praktische inzichten uit de verschillende aanverwante wetenschappelijke disciplines (wiskunde, mechanica, elektriciteit, fluïdomechanica, thermodynamica, sterkteleer, elektronica, chemie, fysica, informatica) correct te hanteren binnen ingenieurswetenschappelijke probleemstellingen. In staat zijn om bedrijfseconomisch cijfermateriaal te kunnen interpreteren en een kostprijsberekening van een product of proces op te stellen. In staat zijn om de eigenschappen en kenmerken van textielvezels toe te passen. In staat zijn om kleurstoffen, hulpmiddelen, chemicaliën voor textiel en de kennis over kleurmetingen creatief toe te passen. In staat zijn om verf- en veredelingsprocessen, het bedrukken van textiel en hun applicatietechnologieën te onderkennen en toe te passen. In staat zijn om de milieu- en veiligheidsimpact van de textielprocessen te kunnen inschatten. In staat zijn om de textielproductietechnieken (spinnen, extrusie, weverijvoorbereiding, weven, tuften, breien, vlechten, non-wovens) te analyseren en onder begeleiding toe te passen. In staat zijn om basisweefbindingen te ontleden en manipuleren. In staat zijn om ICT te implemeteren in textieltoepassingen. In staat zijn om een kwaliteitbewakingssysteem (bijvoorbeeld ISO) te onderhouden.
voor de masteropleiding In staat zijn om wetenschappelijk-disciplinaire inzichten toe te passen op complexe ingenieurstechnische problemen. In staat zijn om adequaat te reflecteren op maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische problemen. In staat zijn om de eigenschappen en kenmerken van textielvezels creatief en innovatief toe te passen. In staat zijn om kleurstoffen, hulpmiddelen, chemicaliën voor textiel en de kennis over kleurmetingen in een brede en innovatieve context toe te passen. In staat zijn om verf- en veredelingsprocessen, het bedrukken van textiel en hun applicatietechnologieën te kunnen analyseren en problemen op te lossen en er innovatief mee om te gaan. In staat zijn om de milieu- en veiligheidsimpact van de textielprocessen te kunnen inschatten en te optimaliseren in het kader van duurzame technologische ontwikkeling. In staat zijn om de textielproductietechnieken (spinnen, extrusie, weverijvoorbereiding, weven, tuften, breien, vlechten, non-wovens) te analyseren en zelfstandig, creatief en innovatief toe te passen met aandacht voor de levensduur, ergonomie en rentabiliteit. In staat zijn om weefbindingen te ontleden en creatief toe te passen in nieuwe ontwikkelingen. In staat zijn om relevante technologieën uit andere disciplines kritisch te evalueren, de waarde hiervan in te schatten en te extrapoleren naar eigen onderzoeks- en toepassingsgebeid. In staat zijn om vanuit het eigen onderzoeksgebied verbanden te leggen met de kennis uit andere disciplines. In staat zijn om van op (grote) afstand productieprocessen aan te sturen en op te volgen. In staat zijn om een kwaliteitsbewakingssysteem (bijvoorbeeld ISO) op te zetten en te onderhouden. In staat zijn om een inschatting te maken van de mogelijkheden om nieuwe creaties te beschermen (octrooirecht). In staat zijn om vanuit een actief ondernemerschap en een constructieve bijdrage te leveren met oog voor de principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In staat zijn om de kwaliteit van een stof te beoordelen op basis van laboratoriumgegevens.
14 | domeinspecifiek referentiekader
2.3
besluit
Bij het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader heeft de commissie ervoor gekozen om zich in eerste instantie te baseren op en dicht te blijven bij de competenties zoals de Hogeschool Gent die voor deze opleidingen had geformuleerd. Ze wenste echter geen doublure op te nemen van de competenties uit het Structuurdecreet van 2003, tenzij deze naar de opleiding naar een domeinspecifieke context waren hertaald. Op bachelorniveau acht de commissie een brede basis noodzakelijk wat niet wegneemt dat ook op dit niveau een gerichte toeleiding naar textieltechnologie aangewezen is. Die blijft dan ook vertaald in de competenties. De commissie is er verder vanuit gegaan dat de competenties van de bacheloropleiding voor de masteropleiding relevant blijven met dit verschil dat ze in principe naar een bredere, integrerende en innoverende context gebracht worden. Hierbij wordt rekening gehouden met een meer nadrukkelijke focus op onderzoek, zoals dat in het Structuurdecreet wordt gevraagd. De commissie acht de toepassingsgerichtheid van de onderzoekscompetenties wel primordiaal voor een opleiding Industriële Wetenschappen in de textieltechnologie. Ze heeft het wenselijk geacht om op het niveau van de masteropleiding ook aandacht te vragen voor een actief ondernemerschap. Tot slot wenst de commissie ook aan te stippen dat in een internationale context een afgestudeerde ook in staat moet zijn om van op (grote) afstand productie aan te sturen en op te volgen. Textielbedrijven produceren immers steeds meer buiten de landsgrenzen en buiten Europa.
domeinspecifieke referentiekader | 15
16 | opleidingsrapport
deel 2
opleidingsrapport
| 17
18 | opleidingsrapport
Hoofdstuk 1 Hogeschool Gent Algemene toelichting bij de academische bachelor en masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie in de Hogeschool Gent De academische bachelor en master Industriële wetenschappen: textieltechnologie is een unieke opleiding in Vlaanderen, die wordt georganiseerd door de Hogeschool Gent. Deze hogeschool biedt zowel professionele bacheloropleidingen als academische bachelor- en masteropleidingen aan binnen diverse studiegebieden: Architectuur, Biotechniek, Gezondheidszorg, Handelswetenschappen en bedrijfskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en dramatische kunst, Sociaalagogisch werk, Onderwijs en Toegepaste taalkunde. In totaal beschikt de Hogeschool Gent over elf campussen, verspreid over Gent, Aalst en Melle. De Hogeschool Gent behoort tot de Associatie Universiteit Gent. De andere partners zijn de Universiteit Gent, de Hogeschool West-Vlaanderen en de Arteveldehogeschool. De opleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie wordt aangeboden in het departement Toegepaste ingenieurswetenschappen. Dit departement biedt alleen academische bachelors en masters aan, plus een aantal schakelprogramma‟s. Het departement biedt ook nog de volgende bacheloropleidingen aan: Industriële wetenschappen: Bouwkunde, Chemie, Elektronica-ICT, Elektromechanica en Informatica. Daarnaast worden de volgende masteropleidingen aangeboden: Industriële wetenschappen: Biochemie, Chemie, Bouwkunde, Elektronica-ICT, Elektromechanica, Elektrotechniek, Landmeten en Informatica. Het departement is de verzameling van de opleidingen industrieel ingenieur die vóór de fusie van 1995 ingericht werden aan de toenmalige Industriële Hogescholen BME en CTL, met uitzondering van de opleiding Industrieel ingenieur Landbouw en Biotechnologische wetenschappen, die na de fusie ondergebracht werd in een apart departement. De benaming „Industriële wetenschappen BME-CTL‟ van het departement, die sinds de fusie van 1995 gangbaar was, werd in 2006 veranderd in de huidige benaming „Toegepaste ingenieurswetenschappen‟. Tot de recente bachelor-masterhervorming (BaMa) was de opleiding Industrieel ingenieur: Textiel een tweecycliopleiding van academisch niveau, bestaande uit twee kandidatuur- en twee ingenieursjaren. De kandidatuurjaren leidden tot het polyvalente diploma van kandidaat-industrieel ingenieur, waaronder Textiel. Door de invoering van de BaMa-structuur werd de opleiding Textiel omgevormd tot de huidige driejarige bachelor Industriële wetenschappen: textieltechnologie, gevolgd door de eenjarige master Industriële wetenschappen: textieltechnologie.
opleidingsrapport| 19
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma‟s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: goed
20 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de directie en het personeel afleiden dat de opleiding werd hervormd naar een bachelor-masterstructuur op basis van drie centrale doelstellingen. Vooreerst moest het nieuwe masterprofiel even sterk geapprecieerd worden als dat van de vroegere industrieel ingenieur. Daarnaast moest de opleiding van academisch niveau zijn en de doorstroom naar een masteropleiding mogelijk maken, zonder daarbij de instroom te verkleinen. Tot slot moest de opleiding voldoende wetenschappelijk gericht en inhoudelijk concurrentieel zijn met ingenieursopleidingen in binnen- en buitenland. Om dit te bereiken, streeft de opleiding naar het verwerven van wetenschappelijke en specifieke kennis en vaardigheden, algemene en sociale competenties, attitudes naar effectiviteit en inzetbaarheid, elementaire managementvaardigheden en morele en ethische attitudes. De commissie kon uit de doelstellingen en de gesprekken erover afleiden dat de opleiding aandacht heeft voor haar positionering ten opzichte van andere academische en professionele bachelor- en masteropleidingen, maar vond deze niet expliciet in de opleidingsdoelstellingen terug. De bacheloropleiding heeft volgens de commissie geen duidelijke finaliteit in functie van de instap in het werkveld, terwijl zij wel een degelijke voorbereiding op de masteropleiding is. In de bacheloropleiding krijgen studenten een brede basiskennis mee op het gebied van de ingenieurswetenschappen, en leert men hen beginnende onderzoeksvaardigheden. Naast deze algemene basiskennis wordt in de bacheloropleiding al een beperkt aantal technische elementen specifiek voor textieltechnologie behandeld. De commissie kon uit de gesprekken duidelijk afleiden dat de masteropleiding de verworven competenties uit de bacheloropleiding verder uitdiept, en dat de opleiding is gebaseerd op fundamentele technische en wetenschappelijke kennis. Afgestudeerden moeten in staat zijn wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en als industrieel ingenieur Textieltechnologie aan de slag te gaan in de bedrijfswereld. Masterstudenten moeten op zelfstandige basis evoluties in het vakgebied kunnen opvolgen en moeilijke problemen oplossen. De commissie kon uit de documenten afleiden dat de opleiding rekening heeft gehouden met de algemene competenties zoals die in het Structuurdecreet staan opgesomd. De commissie kon constateren dat de competenties die de opleiding vooropstelt, in grote mate overeenstemmen met de algemene competenties die vanuit het werkveld aan de opleiding worden gevraagd. Zij kon tevens uit de documenten opmaken dat de opleiding de algemene competenties zoals die beschreven staan in het Structuurdecreet, uitvoerig heeft besproken en vertaald naar de eigen opleiding, aangevuld met eigen specifieke competenties inzake technische kennis en vaardigheden. Alle competenties zijn opgenomen in een competentiematrix. Inzake algemene competenties is de bacheloropleiding gericht op het beheersen van wetenschappelijke basiskennis, denk- en redeneervaardigheid en het verwerken van informatie. Met betrekking tot de algemeen wetenschappelijke competenties staan een onderzoekende houding en het kunnen toepassen van onderzoeksmethoden en -technieken centraal. De algemene ingenieurscompetenties hebben voornamelijk betrekking op het zelfstandig leren uitvoeren van basisopdrachten uit technische vakgebieden, en het oplossen van praktische engineeringproblemen. De masteropleiding textieltechnologie is gericht op innoveren, ontwerpen en onderzoeken. In tegenstelling tot de master in de Ingenieurswetenschappen aan de universiteit is de opleiding aan de Hogeschool Gent minder theoretisch gericht, en beoogt zij eerder een technisch-toegepast profiel dan de aanwending en het verwerven van fundamenteel theoretisch-wetenschappelijke concepten. Met betrekking tot de algemene, algemeen wetenschappelijke en algemene ingenieurscompetenties beoogt de masteropleiding dezelfde kerncompetenties, maar dan op een gevorderd niveau. Het departement heeft een internationale component ingeschreven in de algemene ingenieursdoelstellingen van het departement. De commissie apprecieert de inspanningen die de opleiding levert op het gebied van internationalisering, maar kon uit de gesprekken en documenten afleiden dat nog veel opportuniteiten onbenut blijven. Het nut van Engelstalig onderwijs mag hierbij volgens de commissie niet onderschat worden, hoewel zij zich bewust is van de wettelijke beperkingen op dit vlak. De opleidingsdoelstellingen worden via de elektronische leeromgeving van de school verspreid. Docenten bespreken deze doelstellingen op vakgroepvergaderingen en vergaderingen van de opleidingscommissie. Uitgebreide informatie over opleidingsonderdelen wordt via de ECTS-fiches aan de studenten bezorgd. Die zijn te
opleidingsrapport| 21
raadplegen via de websites van de hogeschool en het departement. Eerstejaarsstudenten krijgen ook een cd-rom met deze fiches. Zij zijn ook terug te vinden op de elektronische leeromgeving. De studiefiches moeten worden opgenomen in de cursussen en besproken worden tijdens de eerste les van een nieuw opleidingsonderdeel. De commissie kan op basis van de gesprekken en de bestudeerde documenten besluiten dat de opleiding over een duidelijke en sterke visie beschikt over onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening en de relatie ertussen, maar betreurt dat die visie niet formeler wordt teruggevonden in de aanwezige teksten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan de visie en het profiel van de opleiding duidelijker te formuleren in zijn doelstellingen. De commissie adviseert de opleiding om de internationale component al in de doelstellingen duidelijker te expliciteren.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon uit de gesprekken en de aanwezige documenten afleiden dat het domeinspecifieke referentiekader voornamelijk tot stand kwam op basis van het „Opleidingsprofiel Industrieel ingenieur Textiel‟ van de Vlaamse Onderwijsraad. Dit kwam tot stand op basis van overleg tussen vertegenwoordigers van de vakgroep Textiel van de Hogeschool Gent, diverse vertegenwoordiger uit het werkveld en een afgevaardigde van de beroepsfederatie Fedustria. Ook het „Competentieprofiel van de Industrieel ingenieur‟ van de Vlaamse Ingenieurskamer en de doelstellingen van het CDIO-project (Conceive – Design – Implement – Operate) waren belangrijke inspiratiebronnen. Deze documenten werden verder aangevuld met informatie uit bevragingen bij de studenten, de alumni, het werkveld, personeel en aanverwante opleidingen in binnen- en buitenland. De invulling van het domeinspecifieke referentiekader werd op een studiedag afgetoetst bij vertegenwoordigers van de Vlaamse Ingenieurskamer (VIK). De opleiding heeft via de kanalen die gebruikt zijn voor het opstellen van het domeinspecifieke referentiekader ook een degelijk beeld van de functieprofielen van de afgestudeerden en de eisen van het werkveld. De volgende functiecategorieën kunnen worden onderscheiden: productieverantwoordelijke, research & development, CAD/CAM en design, kwaliteitscontroleur, ambtenaar, onderwijs en opleiding, informaticus en technischcommercieel verantwoordelijke. De commissie kon de globale en continue afstemming met en de verkenning van het werkveld in het bijzonder appreciëren.
22 | opleidingsrapport
Binnen de bacheloropleiding is een derde van de vakken gericht op algemene vaardigheden, een derde op ingenieursvaardigheden en een derde is textielgerelateerd. In tegenstelling tot de professionele bachelor, die vooral gericht is op technische aspecten (het gebruiken en onderhouden van machines), krijgen de academische bachelors een bredere theoretische, wiskundige en wetenschappelijke vorming. Waar de professionele bachelor een rechtstreekse voorbereiding is op de instap in het werkveld, is de academische bachelor een voorbereiding op de masteropleiding. Inzake specifieke kerncompetenties kon de commissie vaststellen dat de opleiding textieltechnologie het wenselijk acht dat hun alumni in staat zijn creatief en innovatief met textiel om te gaan. Studenten moeten diverse technologieën en processen, eigen aan het textielproces, kunnen analyseren en toepassen. Zij moeten bovendien in staat zijn duurzaam, zelfstandig en interdisciplinair te werken, met voldoende aandacht voor aanverwante technologieën, onderzoeksgebieden en bredere maatschappelijke factoren. De commissie miste in dit geheel evenwel een aanzet tot ondernemerschap. De commissie kon uit de gesprekken met studenten, alumni en het werkveld vaststellen dat de grote toepassingsgerichtheid van de opleiding bijzonder wordt geapprecieerd, en dat het specifieke profiel van de opleiding een duidelijke meerwaarde biedt binnen het opleidingsaanbod van textielopleidingen. Uit de gesprekken met de opleiding kon de commissie vaststellen dat er pogingen ondernomen zijn om de opleiding textieltechnologie te vergelijken met gelijkaardige opleidingen in het buitenland. Een gelijkaardige opleiding qua niveau en oriëntatie is echter niet te vinden, wat een benchmark onmogelijk maakt. De commissie is echter van mening dat er geen exacte overeenstemming nodig is om tot een vergelijking te komen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om buitenlandse opleidingen meer te gebruiken als inspiratiebron voor het uitbouwen van het eigen curriculum.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatië: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 23
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: voldoende master: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon uit de aanwezige documenten vaststellen dat de opleiding voor de ontwikkeling van het programma is vertrokken vanuit de doelstellingen van de opleiding. Bijzondere aandacht ging hierbij uit naar de koppeling tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en competentiegericht onderwijs. Competent handelen is het doel van elk opleidingsonderdeel, waarbij de kerncompetenties van de beroepspraktijk het uitgangspunt vormen voor het opstellen van het curriculum. De koppeling tussen de opleidingsdoelstellingen en de beoogde competenties per opleidingsonderdeel werd vertaald in een competentiematrix. Op basis van deze tabellen werd de inhoud van de diverse opleidingsonderdelen op elkaar afgestemd. De commissie is echter van mening dat deze afstemming niet steeds optimaal is gebeurd. In de bacheloropleiding kan volgens de commissie de vertaling van algemene competenties naar vakinhouden op een duidelijkere manier worden vorm gegeven. In de masteropleiding kon de commissie een nauwere aansluiting tussen inhoud en doelstelling terugvinden op basis van de invulling van de masterproef en het nauwere contact met onderwijzend en onderzoekend personeel. De opleidingscommissie ziet erop toe dat de inhoud en het niveau van het programma voldoen aan de vooropgestelde eindkwalificaties. De concrete invulling is de verantwoordelijkheid van de individuele docent. Bij de bewaking van deze kwaliteit wordt gekeken naar het niveau en de verwachte competenties, maar ook naar faciliterende factoren als het cursusmateriaal, de onderwijs- en evaluatievorm en de geschatte studiekosten en tijd van het opleidingsonderdeel. Al deze informatie wordt aan de studenten bezorgd door middel van de studiefiche die voor elk opleidingsonderdeel wordt opgemaakt. Het academiseringsproces heeft binnen de opleiding geleid tot een grotere aandacht voor de vorming van onderzoekscompetenties. De opleiding is hiervoor vertrokken van het Structuurdecreet, en heeft op basis hiervan een aantal competentielijnen uitgetekend. Er zijn in totaal vijf wetenschappelijke en domeinspecifieke lijnen: de wiskundig-wetenschappelijke en technisch-wetenschappelijke lijn, bedrijfsbeheer, textielproductie en textielveredeling. De competentielijnen zorgen voor een nauwe band tussen de individuele opleidingsonderdelen. Studenten krijgen in het eerste bachelorjaar een brede basis aangeboden (wiskunde, mechanica, chemie, elektriciteit, economie, ingenieursvaardigheden en informatica). In het tweede bachelorjaar wordt hierop verder gebouwd, en krijgen studenten naast een aantal algemene vakken al meer beroepsgerichte vakken (signalen en systemen, sterkteleer, milieubeheer en kwaliteitsmanagement, gegevensverwerking, bedrijfsbeleid en communicatie, elektronica, machine-elementen en materiaalkunde en toegepaste mechanica). In het derde jaar worden de vakken nog beroepsgerichter, als voorbereiding op de uitstroom of het aanvatten van een masteropleiding van de
24 | opleidingsrapport
studenten. Studenten krijgen in hun derde jaar pneumatica en industriële hydraulica, industriële technieken, macromoleculaire chemie, textielchemie, kleurstoffen en kleurmeting, vezelkennis, elektrische en elektronische aandrijftechnieken, veredeling en productietechnieken. Via de keuzevakken kunnen studenten voor een totaal van negen studiepunten tevens opleidingonderdelen volgen bij alle associatiepartners. De commissie kon vaststellen dat het programma van de bacheloropleiding slechts een beperkte voorbereiding is op de master textieltechnologie, en dat er slechts weinig specifiek textielgebonden elementen aan bod komen in het programma van de bachelor. De commissie kon tijdens de gesprekken vaststellen dat het gebrek aan textielgebonden opleidingsonderdelen in de bachelor ruimschoots goed wordt gemaakt in de masteropleiding. De masteropleiding textieltechnologie bestaat immers volledig uit beroepsspecifieke opleidingsonderdelen. Studenten krijgen CAD en productiecontrole, veredeling, productietechnieken en textielengineering. Binnen de opleiding zijn diverse disciplineoverschrijdende elementen aanwezig. In het CDIO-project komen studenten in aanraking met engineering, en moeten zij mechanische, bouwkundige, wiskundige en fysische aspecten combineren. In de verschillende jaren van het programma zijn nog diverse andere opleidingsonderdelen specifiek gericht op disciplineoverschrijdend werken. In dit kader zijn het eindproject van de bacheloropleiding en de masterproef de duidelijkste voorbeelden. De commissie kon over het algemeen vaststellen dat de opleiding inhoudelijk een volledig programma aanbiedt, waarin alle nodige competenties aangeleerd worden, hoewel zij ook van diverse gespreksgroepen kon vernemen dat een groter contact met de praktijk van de textielindustrie een bijkomende meerwaarde zou kunnen zijn voor de opleiding. Een stage voor productie en een algemene stage waarin basismanagementcapaciteiten, teamwork enzovoort aan bod komen, worden daarbij als de belangrijkste elementen genoemd. Het programma sluit aan bij internationale ontwikkelingen door de medewerking aan het CDIO. Daarnaast participeert de opleiding ook aan het Erasmusprogramma. Sinds enkele jaren beschikt de vakgroep Textiel over een verantwoordelijke voor internationalisering. Die zoekt op een actieve manier partners in het buitenland, vergelijkt internationaal informaticaopleidingen, stimuleert docenten- en studentenmobiliteit en volgt uitgaande en binnenkomende studenten op. Eén lid van de vakgroep is een veelgevraagde spreker op buitenlandse congressen. Al deze internationale contacten kunnen leiden tot aanpassingen van het programma of aanpassingen van de inhoud van specifieke opleidingsonderdelen. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleidingen inspanningen leveren op het vlak van internationalisering, maar is van mening dat de internationale component van het vakgebied niet voldoende aan bod komt in de diverse opleidingsonderdelen. De opleiding organiseert elk academiejaar een internationale studiereis waaraan de studenten van he derde bachelorjaar en van het masterjaar textieltechnologie kunnen deelnemen en waarbij men diverse textielbedrijven in het buitenland bezoekt. Op basis van de BaMa-hervormingen werd de opleiding grondig hervormd. De opleiding heeft zich hierbij laten inspireren door het „Hogeschoolonderwijsontwikkelingsplan‟. Dit plan is gestoeld op een continue professionalisering van het personeel, een goede studie(traject)begeleiding voor studenten, aandacht voor nieuwe technologieën in het onderwijs en een blijvende aandacht voor de ontwikkeling van de inhoud en structuur van de opleidingen. De opleidingscommissie van de opleiding textieltechnologie is verantwoordelijk voor alle wijzigingen die moeten worden aangebracht in het curriculum. Wijzigingen kunnen worden voorgesteld door het onderwijzende personeel, of kunnen worden geïnitieerd op basis van bevragingen van diverse stakeholders. De commissie kon uit de gesprekken en de documenten afleiden dat er een vaste administratieve procedure is voor het wijzigen van het programma. De commissie kon hieruit eveneens opmaken dat een volledige evaluatie en eventuele bijsturing van het opleidingsprogramma pas mogelijk zijn op basis van bevragingen van de eerste afstuderende masterstudenten en een analyse van de dan beschikbare statistieken.
opleidingsrapport| 25
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om de algemene competenties duidelijker aan bod te laten komen in de opleidingsonderdelen, in het bijzonder in het programma van de bacheloropleiding, door bijvoorbeeld een stage te organiseren.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: voldoende master: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat men in de bacheloropleiding duidelijk aandacht heeft voor het omzetten van ideeën in 'producten'. Men brengt de studenten wetenschappelijke kennis en principes bij, en leert hen bovendien om onmiddellijk hun ingenieursvaardigheden te kunnen toepassen. In de eerste jaren tracht men met andere woorden studenten ondernemings- en innovatievaardigheden bij te brengen. In het bachelorprogramma confronteert de opleiding de studenten tevens met diverse maatschappelijke en beroepsgerichte vaardigheden, waarbij milieuzorg, kwaliteitszorg en ethiek de belangrijkste elementen zijn. In het eerste en tweede jaar volgen studenten, omwille van een te klein personeelskader, noodgedwongen opleidingsonderdelen samen met de opleidingen Chemie en Elektromechanica. De opleiding vult theoretische kennis steeds ruim aan met praktische toepassingen. Daarvoor worden tal van labo‟s en oefeningensessies georganiseerd, en krijgen de studenten heel wat mogelijkheden om computervaardigheden te oefenen. De commissie kon echter vaststellen dat in de bacheloropleiding niet voldoende aandacht wordt geschonken aan specifieke textieltechnologische vraagstukken. De commissie stelt zich vragen bij de academische bachelor textieltechnologie als uitstroomdiploma en de professionele gerichtheid van de bacheloropleiding. In het masterjaar worden de professionele en academische vaardigheden op een gevorderd niveau verder uitgebouwd. Hierbij ligt de klemtoon vooral op het uitbouwen van onderzoeksvaardigheden en het opdoen van werkveldervaringen. De beoogde breed inzetbare ingenieur wordt zo voorbereid op wetenschappelijk onderzoek, maar is ook vlot inzetbaar in de praktijk. Dit werd tijdens de gesprekken met het werkveld bevestigd. In de praktijklessen trachten de docenten te werken op basis van problemen die zich in het bedrijfsleven kunnen stellen en dit aan te vullen met bedrijfsbezoeken, zodat studenten zicht krijgen op echte werkomstandigheden. Studenten worden gestimuleerd werkveldervaring op te doen door een niet-verplichte stage te volgen in de vakantie die voorafgaat aan het masterjaar. Bijkomende werkveldervaring kan worden opgedaan door het uitvoeren van de masterproef in een bedrijf. Tijdens de buitenlandse studiereis kunnen de studenten kennismaken met de internationale praktijk door middel van bedrijfsbezoeken. De opleiding ziet er verder op toe dat er voldoende mogelijkheden zijn om de masterproef binnen een onderzoeksgroep uit te voeren, hoewel het aantal studenten in deze optie tot op heden beperkt bleef. Masterproeven binnen een bedrijf moeten echter ook
26 | opleidingsrapport
een duidelijke en voldoende onderzoekscomponent bevatten. Op de wekelijkse voordrachten van vzw Unitex kunnen studenten in contact komen met kaderleden uit de textielindustrie en zo ook de sector beter leren kennen. De commissie kon uit de aanwezige documenten en de gesprekken met het personeel opmaken dat de opleiding de laatste jaren een groeiende aandacht heeft voor onderzoek. De grootte van de onderzoeksgroep die verbonden is aan de vakgroep Textiel zorgt er volgens de commissie voor dat de afdeling automatisch academisch is gericht. De commissie kon het toepassingsgerichte onderzoek ten zeerste appreciëren. Gezien de onderzoeksgroep zich richt op „doorbraaktechnologie‟ komen studenten geregeld in aanraking met vernieuwingen. De participatie in associatieonderzoeksgroepen biedt bijkomende mogelijkheden op het vlak van onderzoek. De onderzoekspijler veredeling wordt ondersteund door de associatieonderzoeksgroep Polymeerchemie en -technologie. Diverse leden van andere vakgroepen binnen het departement zijn eveneens actief als onderzoeker. In de bacheloropleiding worden onderzoeksvaardigheden bij de student aangebracht door middel van het CDIOproject, labowerk en diverse opleidingsonderdelen. Dit project is gericht op de ontwikkeling van nieuwe educatieve concepten voor ingenieursopleidingen, waarbij aspecten op het vlak van „Conceive – Design – Implement – Operate‟ centraal staan. Het vakoverschrijdende CDIO-project in het eerste bachelorjaar, waarbij studenten een nieuw toestel ontwerpen, bouwen en testen, sluit aan bij de doelstellingen van de opleiding. De opleiding biedt de studenten binnen dit kader ook de mogelijkheid tot internationale studentenuitwisseling. Het aantal studiepunten dat verzorgd wordt door onderzoekers is in de voorbije academiejaren gestegen van 41 naar 123. In de masteropleiding komen studenten overwegend via de masterproef in aanraking met onderzoek. Alle onderwerpen moeten daarom een voldoende hoog onderzoeksgehalte hebben. De commissie kon tijdens de gesprekken met de studenten ook vernemen dat in de masteropleiding vaak gewerkt wordt met praktijkvoorbeelden vanuit de eigen werk en -onderzoekservaring van het onderwijzende personeel. De commissie is echter van mening dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek nog opportuniteiten onbenut laat, voornamelijk in de bacheloropleiding, waar deze koppeling erg beperkt is en heel weinig (textielspecifieke) praktijkvoorbeelden worden gebruikt. De commissie is van mening dat het geregeld inzetten van onderzoekers in het onderwijs van de opleiding niet alleen de band met het onderzoek zal vergroten, maar dat dit ook binnen de opdracht van het onderwijzende personeel tijd zal vrijmaken voor het degelijk uitvoeren van omkaderende taken. In het kader van maatschappelijke dienstverlenging kunnen personeelsleden zich inschakelen als docent in het Centrum voor Opleiding, Bij- en Omscholing voor de Textiel- en Breigoednijverheid. Docenten verzorgden ook al opleidingen bij Centexbel, de Federale Politie en het Textiel Leerkrachten Comité. De thema‟s van de lessen sluiten steeds nauw aan bij de opleidingsonderdelen van de opleiding textieltechnologie. Ook studenten kunnen in het kader van maatschappelijke dienstverlening opdrachten of een masterproef uitvoeren. Recente onderzoeksresultaten en nieuwe technologische ontwikkelingen worden waar mogelijk door de hele opleiding in het cursusmateriaal verwerkt. Nieuwe ontwikkelingen worden voornamelijk opgevolgd door zelfstudie, het bijwonen van congressen, het volgen van workshops en het raadplegen van vakliteratuur. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de beroepsgerichte integratie van nieuwe technologieën een expliciete vraag is, waar de opleiding op een positieve manier een antwoord kan op geven.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan te onderzoeken op welke manier meer onderzoekers ingezet kunnen worden voor onderwijsdoeleinden. De commissie beveelt de opleiding aan meer textielspecifieke vakken te integreren in de bacheloropleiding, en deze ook voldoende in te bedden in wetenschappelijk onderzoek.
opleidingsrapport| 27
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het modeltraject van de bacheloropleiding bestaat uit zes semesters die kunnen gespreid worden over drie jaar. Het programma beoogt een overgang van algemene ingenieurscompetenties naar beroepsspecifieke textieltechnologische opleidingsonderdelen. Er is aandacht voor volgtijdelijkheid, en problemen van gelijktijdigheid worden tot een minimum herleid. De masteropleiding is een uitdieping van de bacheloropleiding. Geïndividualiseerde trajecten zijn mogelijk voor studenten die niet geslaagd zijn voor het modeltraject. Behaalde credits blijven daarbij onbeperkt geldig, hoewel na vijf jaar een actualisatieprogramma kan worden opgelegd. In de eerste vijf semesters volgen alle studenten dezelfde opleidingsonderdelen. In het zesde semester kunnen zij voor drie studiepunten een keuzepakket kiezen. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de studenten textieltechnologie gedurende de eerste vier semesters een gemeenschappelijk ingenieursprogramma krijgen met amper opleidingsspecifieke opleidingsonderdelen, terwijl in het vijfde en zesde semester hiervan een groot aanbod aanwezig is. De commissie kon uit de gesprekken met de studenten, de alumni en het werkveld vaststellen dat een betere spreiding van deze opleidingsspecifieke opleidingsonderdelen de opleiding zou kunnen versterken. De commissie is van mening dat deze samenhang nog in grote mate gebaseerd is op de oude structuur met kandidaturen en licenties, en is van mening dat het uitwerken van een effectieve BaMa-structuur de samenhang van het programma nog kan versterken. In de masteropleiding volgt de student een coherent programma van 33 studiepunten, aangevuld met 21 studiepunten voor de masterproef. Daarbij kan de student voor 6 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen kiezen. In het curriculum is binnen de opleiding, op basis van het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool, duidelijk de aandacht gegroeid voor projectmatig en vakoverschrijdend werken. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat het maken van de keuze voor een specialisatie vanaf het eerste jaar nadelig is voor de opleiding textieltechnologie. Zij vraagt zich af of een keuze na het eerste jaar – ook voor de andere opleidingen – geen betere optie zou zijn. De eindcompetenties van opleidingsonderdelen van het bachelorprogramma vormen tevens de begincompetenties van andere opleidingsonderdelen. Men verkrijgt zo een volgtijdelijkheid, waarbij een student de nodige credits moet verworven hebben voor hij zich kan inschrijven voor een volgend opleidingsonderdeel. Uitzonderingen worden slechts mits een gegronde reden toegestaan. In bepaalde gevallen kan „volgtijdelijkheid‟ herleid worden tot „gelijktijdigheid‟, waarbij twee opleidingsonderdelen van een verschillend jaarprogramma toch in hetzelfde jaar worden gevolgd. Alle afwijkingen moeten goedgekeurd worden door de opleidingscommissie. De commissie ervoer, ondanks een positieve beoordeling van de bachelorproef, in de koppeling tussen het bachelor- en het masterprogramma een spanning met de omschakeling naar de bachelor-masterstructuur. De eindkwalificatie van de bacheloropleiding en de beginkwalificaties van de masteropleiding zijn, onder meer omwille van de naamgeving van de opleidingsonderdelen, niet duidelijk in het programma terug te vinden. Afstemming tussen de verschillende opleidingsonderdelen wordt formeel gerealiseerd binnen de opleidingscommissie en de vakgroep. Dankzij de beperkte personeelsgrootte van de opleiding kunnen veel elementen ook op een informele manier op elkaar worden afgestemd.
28 | opleidingsrapport
Deeltijds studeren is mogelijk. De opleidingsonderdelen van één studiejaar worden daarbij evenredig gespreid over twee jaar. Een schakelprogramma kan gevolgd worden door studenten die de professionele bachelor textieltechnologie hebben gevolgd. De inhoudelijke nadruk van het schakelprogramma ligt op het aanbrengen van algemene wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. Dertig studiepunten van het schakelprogramma omvatten algemene opleidingsonderdelen uit de academische bacheloropleidingen van het departement. De resterende 36 studiepunten zijn opleidingsspecifieke onderdelen uit de bachelor textieltechnologie. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie opmaken dat zij op de hoogte worden gebracht van de academische kalender met examenperiodes via de folder „Introduxie‟. Deze informatie is ook terug te vinden op de elektronische leeromgeving.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om vroeger in het programma opleidingsspecifieke opleidingsonderdelen aan te bieden aan de studenten. De commissie is van mening dat dit ook een positieve invloed zou kunnen hebben op de instroom in de opleiding.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen m.b.t. de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen m.b.t. de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
opleidingsrapport| 29
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij het opstellen van het modeltraject heeft de opleiding aandacht besteed aan de totale studietijd en de verdeling ervan over de verschillende semesters. Gemiddeld bedraagt de globale begrote studietijd 1700 uren per jaar. In de bachelorjaren zijn daarvan ongeveer 327 uren per semester contacturen. In de masteropleiding daalt dit aantal naar 216 uren per semester, omdat een groot deel van de tijd naar de masterproef gaat en hier meer zelfstandigheid van de studenten wordt verwacht. Uit de aanwezige documenten en de gesprekken met diverse groepen kon de commissie vaststellen dat op het niveau van de hogeschool goede initiatieven zijn uitgewerkt met betrekking tot de bewaking van de studietijd, maar dat de implementatie ervan in de opleiding beperkt is. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken kon de commissie opmaken dat er al studietijdmetingen zijn georganiseerd in de bacheloropleiding, maar dat de impact hiervan beperkt is omwille van de kleine studentenaantallen. De commissie is ervan overtuigd dat een aangepast bevragingssysteem een meerwaarde zou kunnen betekenen voor de opleiding. De commissie kon vaststellen dat de opleiding de organisatie van het academiejaar als de belangrijkste studiebevorderende factor beschouwt. Bij de opstelling van het programma wordt rekening gehouden met de volgtijdelijkheid en een evenwichtige spreiding van de studiebelasting over de verschillende semesters. De studenten krijgen bij de start van het academiejaar een duidelijke planning van het academiejaar. Elk semester is daarbij opgebouwd uit dertien lesweken en vier blok- en examenweken. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie afleiden dat de studiebelasting gelijk gespreid ligt over deze weken, hoewel er net voor de examens een piekbelasting is. Per lesweek zijn er gemiddeld 25 contacturen. De dertiende week wordt beschouwd als een inhaalweek. De contacturen van alle opleidingsonderdelen liggen gelijk gespreid over de overige twaalf weken, om een optimale spreiding van de leerstof te verkrijgen. Om didactische redenen kan worden afgeweken van deze regeling. Studenten ontvangen per semester een lessenrooster. Op die manier kan een student zijn werk op lange termijn plannen. Voor individuele trajecten wordt rekening gehouden met het optimaal bijwonen van de diverse lessen. Bij het opstellen van het lessenrooster worden springuren zo veel mogelijk vermeden. Examenroosters worden zo studentvriendelijk mogelijk opgesteld. Examens van een opleidingsonderdeel worden afgelegd in de examenperiode volgend op het semester waarin het opleidingsonderdeel gedoceerd werd. Elk examen is een eindexamen. Voor veel opleidingsonderdelen kunnen de studenten een proefexamen afleggen en krijgen zij geregeld opdrachten. Op die manier tracht de opleiding studenten aan te zetten om tijdig te beginnen met studeren en de leerstof te spreiden. Tijdens de gesprekken met de studenten en alumni kon de commissie vaststellen dat zij geen belemmerende studiefactoren hebben gedetecteerd in hun opleiding. De commissie kon vaststellen dat naast een enthousiaste houding de opleiding ook aandacht tracht te besteden aan andere studiebevorderende factoren: afwisseling in onderwijsvormen en -middelen, het aanbod studiebegeleiding, flexibele leerwegen en de studietrajectbegeleider, materiële voorzieningen en bereikbaarheid
30 | opleidingsrapport
van de campus, gebruik van ICT en de elektronische leeromgeving, en de laagdrempelige bereikbaarheid van het onderwijzende personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan meer aandacht te besteden aan de relatie tussen de begrote en de reële studietijd door deze formeler op te volgen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleiding over een didactisch concept beschikt en dat dit gedragen wordt door alle betrokkenen in de opleiding. Binnen het didactische concept worden diverse onderwijsvormen gebruikt. De competentielijnen vormen de rode draad bij de keuze van de specifieke onderwijsvorm in een opleidingsactiviteit. Men streeft naar een complementariteit tussen werkvormen en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Naarmate de opleiding vordert, wordt een grotere nadruk gelegd op zelfstandig en professioneel werken in teamverband. De commissie is echter van mening dat men nog meer nieuwe werkvormen zou kunnen gebruiken, waarbij een grotere nadruk kan komen te liggen op vakoverschrijdende en competentiegerichte werkvormen. Hoorcolleges en cursussen vormen de basiswerkvormen van de opleiding. Een herschikking en actualisatie van beide is gebeurd naar aanleiding van de BaMa-hervorming. Het leergesprek, met gedetailleerde en afwisselende kennisoverdracht, onderbouwd met voorbeelden en modeloefeningen, staat daarbij nog vaak centraal. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de cursussen van een behoorlijk niveau waren, hoewel zij bedenkingen had bij de invulling van de economische vakken. Zij kon vaststellen dat het gebruikte cursusmateriaal voldoende up-to-date was, hoewel de interdisciplinaire invulling soms geoptimaliseerd kon worden. Eindwerken, stages, onderzoek en dienstverlening en de bijhorende informele contacten hebben een invloed op de kwaliteit van het cursusmateriaal. In de bachelorjaren worden veel werkcolleges en oefeningen gebruikt. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat door de jaren heen een stijgende klemtoon op de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de student komt te liggen. De oefeningen sluiten aan bij de gedoceerde leerstof, en worden waar nodig bijgewerkt. Alle colleges worden begeleid door assisterend of docerend personeel. De werkcolleges laten probleemoplossend onderwijs toe. Zowel studenten als docenten krijgen feedback over de gebruikte werkvorm, de verworven kennis, de vaardigheden en attitudes. De studenten komen in labosessies al vroeg in contact met de praktijk. Studenten kunnen zelfstandig experimenten uitvoeren op basis van hun theoretische achtergrond. Op basis van projectwerk combineert de student de voorgaande werkvormen en houdt hij die tijdens een langere termijn aan, waarbij hij ook in team leert werken. Contextueel werken, en leren rekening houden met mogelijkheden en beperkingen van het materiaal en de omstandigheden wordt op die manier aan de student bijgebracht. Projectwerk is steeds vakoverschrijdend. De commissie kon de omkadering van de laboratoria en de praktische oefeningensessies appreciëren.
opleidingsrapport| 31
Het departement is actief lid van het samenwerkingsverband CDIO. Binnen de context van CDIO (zie eerder) komen de leden halfjaarlijks samen voor overleg en om recente ontwikkelingen voor te stellen. De nadruk van dit project ligt op de verdere ontwikkeling van vaardigheden en attitudes van studenten: werken in een team, zelfstandig en levenslang leren, kritisch-wetenschappelijk denken en een duidelijke rapportering. De commissie apprecieert de participatie van de opleiding in dit project, maar is van mening dat de periode van zes weken waarin men dit organiseert, te kort is om de vooropgestelde doelstellingen, zeker voor wat betreft internationalisering, te bereiken. De commissie kon tot slot uit de gesprekken afleiden dat de diverse gesprekspartners een grotere nadruk willen zien op zelfstandig leren. De commissie is van mening dat het gebruik van werkplekleren of een grotere nadruk op algemene competenties als teamwork, coaching en algemene attitudevorming hierop een antwoord kan bieden. De onderwijsvormen worden ondersteund door een waaier aan onderwijsmiddelen. De opleiding hanteert tal van multimedia- en ICT-apparatuur voor presentaties en demonstraties, zonder daarbij het klassieke schoolbord overboord te gooien. De elektronische leeromgeving Dokeos en de vakgroepwebsites leveren presentaties, opdrachten en voorbeelden aan de studenten. Elke vaktitularis is verantwoordelijk voor het onderhoud van zijn eigen cursus. De commissie kon vaststellen dat de opleiding, voornamelijk in de master, inspanningen levert om de cursusinhouden aan te passen of aan te vullen met (eigen) actuele onderzoeksresultaten. De sector Informatisering schrijft de studenten in op de juiste cursussen. De elektronische leeromgeving wordt ook gebruikt als communicatiemiddel tussen de studenten en het onderwijzende personeel. De commissie kon echter vaststellen dat het gebruik van de werkvormen in het kader van competentiegericht leren en evalueren slechts een deel van de geboden mogelijkheden realiseert, en dat die – bijvoorbeeld de bedrijfsbezoeken – niet steeds procedureel opgevolgd worden. De labo's en de apparatuur die de opleiding gebruikt om les en oefeningen te geven, zijn modern. De apparatuur heeft een pedagogische en didactische functie. Deze functie wordt jaarlijks, in combinatie met de noden op het vlak van onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, geëvalueerd bij de aankoop van nieuw materiaal. Uit deze metingen blijkt dat de kwaliteit meer dan voldoende geapprecieerd wordt. Uit de diverse gesprekken kon de commissie afleiden dat de opleiding op een actieve manier de kwaliteit van onderwijsmiddelen en -vormen controleert en bijstuurt waar en wanneer dit nodig is.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan bij de praktische uitwerking van het didactische concept meer aandacht te besteden aan zelfstandig en vakoverschrijdend werken, en aan internationalisering.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
32 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon over het algemeen vaststellen dat er duidelijke evaluatieprocedures aanwezig zijn in de opleiding, maar is van mening dat die systematischer, concreter en transparanter kunnen worden ingezet. Studenten kunnen de examenregeling vinden in het onderwijs- en examenreglement en in 'IntroduXie'. Deze informatie staat ook op de website van het departement. Op het einde van elk semester is er een week blok, gevolgd door examens. Alle examens zijn eindexamens. Op het einde van het academiejaar is er een tweede zittijd. Tijdens de examenperiodes wordt een examensecretariaat ingericht onder leiding van de departementssecretaris. Het examensecretariaat is verantwoordelijk voor alle communicatie over de examens. Studenten ontvangen het examenrooster minstens vijf weken voor de examenperiode. Informatie over de tweede zittijd wordt op het einde van de eerste zittijd aan de studenten meegedeeld. Indien een herkansing omwille van de vakinhoud of -inrichting niet mogelijk is, wordt dit bij het begin van het academiejaar meegedeeld. De commissie kon uit de aanwezige documenten en de gesprekken met studenten en onderwijzend personeel opmaken dat de opleiding de evaluatievormen van de verschillende opleidingsonderdelen heeft afgestemd op de leerdoelen van de bijhorende onderwijsactiviteiten. De commissie is echter van mening dat de informatie op de ECTS-fiches nog concreter kan worden uitgewerkt. Uit de gesprekken met de studenten en uit de aanwezige documenten kon zij immers opmaken dat de doelen van het opleidingsonderdeel, de gebruikte evaluatiecriteria en de evaluatievorm nog duidelijker kunnen worden weergegeven. De commissie kon vaststellen dat de evaluatie van de theoretische kennis enkel door middel van examens gebeurt. In het eerste en tweede bachelorjaar doet de opleiding vooral een beroep op schriftelijke examens, waarbij in het vierde semester ook al enkele examens mondeling worden afgenomen. In het derde bachelor- en het masterjaar zijn de examens hoofdzakelijk mondeling, telkens met een schriftelijke voorbereiding. De opleiding streeft ernaar de volledige leerstof te bevragen door een spreiding van vragen. Projectwerk, labo's en praktijklessen worden overwegend door middel van permanente evaluatie beoordeeld. Bijkomend evalueert de opleiding ook op basis van verslagen, mondelinge presentaties en uitgevoerde opdrachten. Voor opleidingsonderdelen die in teamverband uitgevoerd worden, maakt de opleiding gebruik van peer assessment. Door middel van tussentijdse testen stimuleert de opleiding de studenten om ook tijdens het jaar te studeren en de werklast te spreiden. De permanente evaluatie gebeurt tijdens het academiejaar in overleg met de studenten. Men spreidt de testen zodat zij het bijwonen van lessen en een degelijke verwerking van de leerstof niet hinderen. In het derde bachelor- en het masterjaar wordt hiervoor met een testkalender gewerkt. De commissie kon ook vaststellen dat er in de evaluatiemethodes weinig aandacht is voor de evaluatie van de algemene en algemeen beroepsgerichte competenties. Zij kon vaststellen dat men er bij de beoordeling van de masterproef impliciet rekening mee houdt, maar is van mening dat een aparte beoordeling van deze competenties een belangrijkere plaats mag innemen in de evaluatie. De eindbeoordeling van een opleidingsonderdeel gebeurt volgens de regels die beschreven staan in het onderwijs- en examenreglement, inclusief de departementale aanvullingen. Het departement heeft hiervoor duidelijke regels uitgewerkt, die betrekking hebben op zowel mondelinge als schriftelijke examens. Een puntenverdeling en de quoteringsmethode worden bij het begin van het examen meegedeeld aan de student, om zo een objectieve beoordelingswijze te bevorderen. Het uiteindelijke cijfer is de gewogen som van alle deelevaluaties. In bepaalde welomschreven gevallen kan men afwijken van dit gewogen gemiddelde, waarbij het cijfer in overleg en bij consensus van alle docenten vastgesteld wordt. Zo is compensatie mogelijk indien men vindt dat de student niet alle vereiste competenties voor een opleidingsonderdeel heeft behaald. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleiding beschikt over duidelijke richtlijnen qua toetsing en beoordeling, maar ook dat de opleiding zich nog te vaak beperkt tot klassieke examenvormen. De commissie is van mening dat hierdoor wel de cursusinhouden maar niet de doelstellingen van een opleidingsonderdeel worden geëvalueerd. De commissie kon uit de aanwezige documenten vaststellen dat een student geslaagd is en dus een creditbewijs krijgt voor een opleidingsonderdeel als hij minstens de helft van de punten behaalt. Hij is geslaagd voor een opleiding of jaarprogramma als hij voor elk opleidingsonderdeel minstens de helft van de punten heeft gehaald, of
opleidingsrapport| 33
als hij gedelibereerd werd voor het jaarprogramma. Dit laatste is de beslissing van de examencommissie. De student verwerft zijn diploma als hij voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en hij creditbewijzen heeft voor alle opleidingsonderdelen, met eventuele uitzonderingen van vrijstellingen op basis van eerder verworven kwalificaties of competenties. De doelstellingen en de inhoud van alle opleidingsonderdelen worden door de docent tijdens de eerste les van een onderwijsactiviteit besproken met de studenten. De studenten ontvangen gedetailleerde informatie over de evaluatievormen en de respectievelijke wegingscoëfficiënten. In het verloop van de onderwijsactiviteiten geven de docenten duidelijk aan welke leerstof gekend moet zijn. De docent bereidt de studenten voor op de examens door vragen die vergelijkbaar zijn met die van het examen te verwerken in de tussentijdse testen en evaluaties. De resultaten van de permanente evaluatie worden duidelijk en geregeld aan de studenten meegedeeld. Docenten voorzien momenten voor feedback, zowel individueel als in groep, voor alle resultaten. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie besluiten dat zij goed worden voorbereid op de examens, en dat zij positief staan ten opzicht van deze werkmethode. Inzage is mogelijk in alle persoonlijke documenten. Docenten maken na een mondeling examen een verslag van de gestelde vragen en de wijze van antwoorden. Er wordt ook aangeraden de schriftelijke voorbereiding te bewaren in het geval van betwistingen. De commissie kon uit de gesprekken opmaken dat binnen de opleiding nog een optimalisatie mogelijk is van de systematiek met betrekking tot de evaluatie van competenties. De commissie is van mening dat het werken met gedragsindicatoren kan leiden tot een grotere objectiviteit van het beoordelingsproces. Alle informatie over toetsing en evaluatie wordt ruim op voorhand en op brede schaal aan docenten en studenten kenbaar gemaakt. Alle examens zijn openbaar. Derden kunnen als waarnemer aanwezig zijn bij het examen, met uitzondering van studenten die in hetzelfde opleidingsonderdeel zijn ingeschreven. Ten laatste vijf dagen na de deliberatie worden de globale eindresultaten van de studenten bekendgemaakt in een openbare zitting. Elke proclamatie wordt gevolgd door een moment van feedback. Ten laatste op dit ogenblik krijgt de student een gedetailleerd overzicht van zijn eindresultaat en zijn resultaten per opleidingsonderdeel. Tijdens de feedback is inzage en bespreking van het examen mogelijk. Na de feedback is herdeliberatie mogelijk. Bij problemen bemiddelt de ombudsdienst. De kwaliteit van het toetsingsbeleid wordt bewaakt door middel van bevragingen van de studenten. De ombudsdienst, de examencommissie, de opleidingscommissie en de individuele docenten hebben eveneens een verantwoordelijke rol in de bewaking van de kwaliteit van de toetsing.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om de evaluatieprocedures systematischer, objectiever, concreter, transparanter en competentiegerichter uit te werken.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
34 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon uit de aanwezige documenten vaststellen dat de masterproef een omvang heeft van 21 studiepunten, en dat die dus voldoet aan de wettelijke voorschriften. De opleiding bereidt de masterproef voor vanaf het derde bachelorjaar. De commissie kon tijdens de diverse gesprekken vaststellen dat zij dit doet door studenten informatie te verschaffen over mogelijke stageplaatsen, en hen vanaf de paasvakantie aan te zetten een onderwerp te zoeken. De commissie apprecieert deze koppeling van de masterproef met de bachelorproef en de stage. Hoewel de inhoud van een masterproef heel divers kan zijn, heeft die steeds betrekking op de uitwerking en de rapportering van een nieuw project. Het onderwerp kan worden voorgesteld door een bedrijf, door de vakgroep Textiel of door een student. Alle onderwerpen worden door de vakgroep besproken en aan de studenten meegedeeld. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat de opleiding de volgende criteria hanteert voor de selectie van onderwerpen: het onderzoeksgehalte, de inschatting van het werkvolume, de relevantie binnen de opleiding, de technische moeilijkheidsgraad en eventuele ervaringen met het bedrijf. Erasmus-studenten kunnen hun masterproef in het buitenland realiseren. Desgevallend worden ook de gastinstelling en de coördinator Internationalisering van het departement betrokken bij de besluitvorming rond het onderwerp van de masterproef. De commissie kon vaststellen dat een groot aantal onderwerpen met onderzoeksinhoud door de vakgroep Textiel en diverse bedrijven worden aangeboden, en ervoer dit als een positieve evolutie. De begrote studietijd voor de masterproef bedraagt 625 uren. De opleiding raadt de studenten aan om al in de zomervakantie te beginnen aan de masterproef. Als een student in het kader van zijn masterproef samenwerkt met een bedrijf, wordt hem aangeraden om een aantal weken stage te lopen en dus voltijds mee te draaien in het bedrijf. De student moet zijn stage zelfstandig regelen. Stage lopen is niet mogelijk voor studenten van wie de masterproef past binnen een onderzoeksproject van de opleiding of de associatie. Bij de aanvang van het masterjaar krijgt de student een interne promotor toegewezen. Dit kan zowel de docent zijn die het onderwerp heeft aangebracht als een personeelslid met de meeste relevante expertise. De interne promotor heeft hoofdzakelijk een functie als coach die de evolutie van de student nauw opvolgt. Indien de masterproef in samenwerking met een bedrijf plaatsvindt, krijgt de student ook een externe promotor toegewezen, die zorgt voor een bijkomende inhoudelijke en praktische sturing. Als de masterproef in een internationale context plaatsvindt, gebeuren de begeleiding en de beoordeling door de gastinstelling, in samenspraak met de coördinator Internationalisering van het departement. Studenten stellen een maandelijks schriftelijk verslag op van hun activiteiten en werken een planning uit voor de komende maand. Dit wordt besproken met de beide promotoren. Per semester bezorgt de externe promotor een evaluatieverslag aan de interne promotor. Dit verslag wordt ook meegenomen in de eindbeoordeling. Op het einde van de masterproef levert de student een scriptie af. Hiervoor beschikt de student over een duidelijke handleiding. Het eindwerk van de studenten wordt via de bibliotheek van de hogeschool digitaal gepubliceerd. De commissie kon deze omkadering appreciëren. De masterproef wordt beoordeeld op tal van criteria. Tijdens de masterproef moet de student er blijk van geven dat hij probleemoplossend kan werken binnen de informatiemaatschappij. De commissie vond het positief dat de masterproef bovendien een uitbreiding moet betekenen van de kennis van de student en zo innovatieve elementen die niet tijdens de studie werden aangebracht, moet bevatten. Zelfstudie en analyse liggen aan de basis van elke masterproef, en de student moet aantonen dat hij bestaande oplossingen en technologieën kan opzoeken en integreren. Een kritische en creatieve instelling wordt steeds geapprecieerd, maar op het einde moet de student een afgewerkt product kunnen afleveren dat reproduceerbaar is. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de doelen van de opleiding volledig samenvallen met de doelen van de masterproef, en vraagt zich af of al deze elementen wel geïntegreerd kunnen worden in één opdracht. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie opmaken dat het onderwerp van de
opleidingsrapport| 35
masterproef tijdens het academiejaar nog kan wijzigen. Zij is van mening dat dit zo vlug mogelijk moet gebeuren om een degelijke evaluatie niet in het gedrang te brengen. Studenten moeten voor de wintervakantie het theoretische gedeelte van hun eindwerk indienen bij de promotor. Dit kan bij de aanvang van het tweede semester worden bijgestuurd. Gedurende het tweede semester voert de student experimenten uit, en kan hij op basis van de resultaten hiervan zijn eindwerk bijsturen. De opleiding kan op basis van deze wijzigingen de evolutie van het eindwerk controleren. De scriptie moet – afhankelijk van het afstudeermoment – begin juni, eind augustus of half januari ingediend worden. De scriptie wordt gelezen door de interne en externe promotor. Tijdens elke examenperiode wordt een openbare verdediging georganiseerd. Deze presentatie wordt bijgewoond door de promotoren, de vakgroep Textiel en eventuele andere geïnteresseerden. Na de presentatie is een korte vragenronde mogelijk. De commissie kon uit de gesprekken met diverse groepen vaststellen dat de quotering van de masterproef bestaat uit een cijfer voor de scriptie, een cijfer voor de openbare verdediging en een cijfer voor permanente evaluatie van de competenties van de student. Deze elementen hebben een respectievelijk gewicht van 20, 20 en 60 procent. Het eindcijfer wordt toegekend door de interne promotor, in samenspraak met de externe promotor en de lezers van de scriptie. De externe promotor bezorgt hiervoor een evaluatieformulier aan de interne promotor. De commissie stelt zich echter ernstige vragen bij het subjectieve karakter van deze beoordelingswijze, aangezien er geen objectieve beoordelingscriteria zijn gedefinieerd voor het beoordelen van de competenties van de studenten. De commissie is van mening dat de kwaliteit van de masterproef een grote meerwaarde is voor de opleiding. De onderzoeksgerichtheid van de onderwerpen, de koppeling met de bachelorproef en de stage, de gerichtheid op innovatie en de toegang tot recente infrastructuur bieden volgens de commissie unieke kansen aan de studenten van de opleiding, wat zich uit in het behaalde niveau.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan op zoek te gaan naar een objectievere manier van beoordeling voor de masterproef.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
36 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon vaststellen dat de toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretale voorschriften. De concrete voorwaarden staan beschreven in het onderwijs- en examenreglement en de departementale aanvullingen. Wie niet in het bezit is van een voldoende geacht diploma, kan toegelaten worden tot de opleiding als hij/zij slaagt voor een toelatingsonderzoek. De commissie kon vaststellen dat de studenteninstroom voor de bacheloropleiding de voorbije jaren rond de vijf studenten lag, en iets lager voor de masteropleiding. Via „Textream‟, een imagocampagne van de textielsector – opgestart door de opleiding in samenwerking met de industrie – wil de opleiding het negatieve imago van de opleiding wegwerken om zo de studenteninstroom te verhogen. De commissie kon uit de gesprekken met de diverse gesprekspartners en uit de aanwezige documentatie afleiden dat de opleiding aanzienlijke inspanningen levert om de instroom te vergroten. Om de studentenaantallen te verhogen, is binnen het departement ook een voltijdse medewerker voor public relations aangeworven. Deze persoon moet de opleidingen Industriële wetenschappen van het departement meer bekendheid geven en de studentenaantallen doen stijgen. De meeste studenten van de opleiding zijn afkomstig uit de opleiding Wetenschappen-wiskunde van het algemeen secundair onderwijs. De rest van de studenten is afkomstig uit diverse vooropleidingen, waarvan de aantallen jaarlijks kunnen fluctueren. De commissie ervoer deze kleine instroom als problematisch, en hoopt dat de opleiding, ook naast bovengenoemde initiatieven, een aantal gerichte acties zal ondernemen om de instroom te vergroten. De commissie staat positief tegenover het idee van de opleiding om een nauwere samenwerking te zoeken met de opleiding Mode en design van de hogeschool, en is van mening dat die een positieve invloed zou kunnen hebben op de instroom van de opleiding textieltechnologie. Studenten kunnen zich inschrijven met een diplomacontract, een creditcontract of een examencontract. Studenten kunnen één of meerdere opleidingsonderdelen volgen, een voltijds of deeltijds modeltraject of een geïndividualiseerd traject. Bij al deze opties moet men wel steeds de volgtijdelijkheid van opleidingsonderdelen in acht nemen. Afwijkingen zijn mogelijk op basis van een grondige argumentatie. Mits toestemming van de opleidingscommissie kan volgtijdelijkheid ook omgevormd worden tot gelijktijdigheid. Het deeltijdse studietraject is inhoudelijk gelijk aan het modeltraject, maar heeft een grotere spreiding in de tijd. De commissie kon tijdens de gesprekken vaststellen dat het departement, om tegemoet te komen aan eventuele tekorten bij de instroom, diverse opfrissingcursussen en een infosessie over studiemethodiek organiseert. Studenten kunnen via LASSI een zelfevaluatie van hun studiemethode en -houding uitvoeren bij het begin van het academiejaar. De klemtoon van deze cursussen ligt op zelfwerkzaamheid en het maken van oefeningen. In de cursussen wordt geen nieuwe leerstof aangebracht. Studenten worden op die manier vlot geïntroduceerd in de werkwijze van het hoger onderwijs, en leren hun nieuwe omgeving kennen. De commissie kon deze initiatieven ten zeerste waarderen, hoewel zij vragen heeft bij de effectiviteit en de opvolging ervan. Zij vraagt zich af of, gezien de kleine studentengroep, een vorm van peter- en meterwerking geen positief effect kan hebben. Studenten met een diploma bachelor Industriële wetenschappen: textieltechnologie worden rechtstreeks toegelaten tot de masteropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie. Studenten met een andere vooropleiding moeten een schakelprogramma volgen. Voor studenten uit de professionele bacheloropleiding textieltechnologie zijn er specifieke schakelprogramma‟s opgesteld. Dit programma bestaat voor 30 studiepunten uit algemene opleidingsonderdelen uit academische bacheloropleidingen, en voor 36 studiepunten uit opleidingsspecifieke onderdelen uit de academische bachelor textieltechnologie. De commissie kon uit de gesprekken echter afleiden dat de procedure voor het schakelprogramma nog niet optimaal is uitgewerkt. Studenten die geslaagd zijn in het eerste bachelorjaar van verwante studiegebieden, kunnen op basis van specifieke toelatingsmodaliteiten toegelaten worden tot het tweede bachelorjaar van het modeltraject. De commissie kon uit de aanwezige documenten afleiden dat de opleiding qua eerder verworven competenties het beleid, de praktische regeling en de procedure hanteert zoals die door de associatie werden omschreven. Een aanvrager is steeds belast met het leveren van het bewijs van de competenties die hij beweert te hebben. Daarna kan deze persoon specifieke vrijstellingen aanvragen binnen een opleiding via de EVC-procedure. Bij de
opleidingsrapport| 37
EVK-procedure wordt onderzocht in hoeverre verworven credits aanleiding kunnen geven tot vrijstellingen in de eigen opleiding. Elke aanvraag wordt gevolgd door een bekwaamheidsonderzoek. Twee onafhankelijke assessoren beoordelen de aanvraag en richten eventuele bijkomende testen in. Op basis van hun verslag beslist de opleidingscommissie van de opleiding over de erkenning van de competentie(s). Op basis van de erkenning kunnen vrijstellingen worden verkregen tot een maximum van 30 studiepunten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om de instroombegeleiding op een effectievere manier te organiseren en op te volgen.
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
bachelor: voldoende master: goed bachelor: voldoende master: goed voldoende OK voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
38 | opleidingsrapport
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon vaststellen dat een uitgebreid en degelijk personeelsbeleid is uitgebouwd binnen de hogeschool. De raad van bestuur is verantwoordelijk om alle wijzigingen in het personeelsbestand goed te keuren op advies van de departementsraad. Deze laatste beschikt over een grote autonomie met betrekking tot personeelsaangelegenheden, en is verantwoordelijk voor alle selectieprocedures. Ook de opdrachtbepaling en de evaluatie van het personeel behoren tot de taken van de departementsraad. De commissie kon in het kader van het personeelsbeleid vaststellen dat er duidelijke procedures aanwezig zijn voor werving, selectie, aanstelling en bevordering. Bij aanwerving besteedt de opleiding bijzondere aandacht aan de planning van de personeelsformatie op basis van een duidelijke functie- en taakomschrijving. De aanwervingen gebeuren dan ook in het kader van een langetermijnplanning in functie van gedetecteerde noden op het vlak van onderwijs en/of onderzoek. In de selectiecommissie heeft steeds een professor van de Universiteit Gent zitting om de onderzoekskwaliteiten van de kandidaten te evalueren. Bij aanwerving wordt bovendien rekening gehouden met het diversiteitbeleid van de associatie. De opleiding beschikt over een duidelijk benoemingsreglement. Via dit reglement werden alle personeelsleden die in aanmerking kwamen in 2000 benoemd, tot het wettelijke plafond bereikt werd. Vanaf 2007-2008 is een nieuw reglement van kracht. De voornaamste wijziging vermindert de benodigde dienstanciënniteit tot drie jaar. Er is een welomschreven evaluatieprocedure voor het personeel. Benoemde personeelsleden worden minstens om de vijf jaar geëvalueerd. Tijdelijke personeelsleden worden tweejaarlijks of bij het einde van hun contract geëvalueerd. De evaluatie gebeurt op basis van een zelfevaluatie. Die wordt samen met de studentenevaluatie gebundeld in een advies door de vakgroepvoorzitter. Dit advies wordt, met een eventuele schriftelijke reactie van de geëvalueerde, bezorgd aan het departementshoofd. De conclusie van de evaluatie wordt beslist door de departementsraad. Het onderwijzende personeel van de opleiding is belast met diverse taken: onderwijs en onderwijsinnovatie, organisatie en coördinatie, administratie, internationalisering, dienstverlening, projectwerk en onderzoek. De commissie kon uit de diverse gesprekken opmaken dat het personeel van de opleiding gemotiveerd is en over een grote expertise beschikt op het vakgebied, zowel op het vlak van onderzoek als van praktijkervaring. De opdracht van individuele leden van het onderwijzende personeel worden jaarlijks besproken in de vakgroep en bekrachtigd door de departementsraad. Het departement streeft ernaar onderwijs zo veel mogelijk te laten verrichten door doctoraatsstudenten of onderzoekers met een doctoraat, hoewel de commissie het aantal doctores in de masteropleiding te laag vond. Elk lid van het onderwijzende personeel is op de hoogte van de didactische en elektronische hulpmiddelen die het departement ter beschikking stelt. Alle personeelsleden zijn zelf verantwoordelijk voor de uitrusting van hun labo of practicum. De computerlokalen worden onderhouden door daarvoor benoemde personeelsleden. Het beperkte budget voor bijscholing en een grote taaklast van het personeel zijn hinderpalen voor de verdere professionalisering. Ondanks deze problemen kon de commissie vaststellen dat het personeel een grote inzet
opleidingsrapport| 39
vertoont en veel aandacht besteedt aan kwaliteit. Onderwijsvernieuwingen worden tijdens studiedagen van het departement door interne en externe sprekers toegelicht. Seminaries onderwijskunde die leiden tot een bijscholingsattest worden samen met de andere hogescholen uit de associatie georganiseerd. De hogeschool organiseert ook een opleidingscyclus onderzoek. De opleiding stimuleert haar personeelsleden om aan deze activiteiten deel te nemen. Ondanks de geleverde inspanningen stelde de commissie echter vast dat de bijscholing op onderwijskundig vlak niet aan het verwachte niveau voldeed. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat al het onderwijzende personeel van de opleiding via opleidingscommissies en vakgroepen minstens onrechtstreeks en vaak rechtstreeks betrokken is bij het beleid van de opleiding, het departement en de hogeschool. Waar mogelijk krijgen deze raden ruimte van de departementale raad om zelfstandig beslissingen te nemen. Deze beslissingen kunnen betrekking hebben op alle niveaus van het departement en kunnen gelden voor middellange of lange termijn. In de opleiding zijn diverse werkgroepen actief. Docenten beschikken echter ook over onderwijskundige vrijheid en autonomie. De sector Personeel van de hogeschool stelt samen met nieuwe personeelsleden een administratief dossier op. Het departementshoofd stelt nieuwe personeelsleden voor aan de departementssecretaris en de vakgroepvoorzitter. Zij ontvangen een brochure met informatie over de belangrijkste contactpersonen, de diensten van de hogeschool en een overzicht van de werking van het departement. De vakgroepvoorzitter zorgt voor de verdere informatie en sturing. Assistenten worden aangestuurd door de volledige vakgroep waaraan zij verbonden zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan pedagogische bijscholingen te organiseren.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: voldoende master: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon tijdens de gesprekken vaststellen dat in het kader van de BaMa-hervormingen belangrijke inspanningen zijn geleverd qua aanwerving van onderzoekers. Onderzoek vormt een belangrijk criterium bij aanwervingen. Met de middelen voor academisering die door de overheid werden toegekend, is binnen de Hogeschool Gent een onderzoeksfonds opgericht om onderzoeks- en doctorassistenten aan te werven. Het personeel dat instaat voor de opleiding textieltechnologie is afkomstig uit diverse vakgroepen binnen het departement Toegepaste ingenieurswetenschappen. Het personeel is dan ook betrokken bij erg gediversifieerde onderzoeksdomeinen en –projecten. Ondanks het feit dat onderzoek in andere vakgebieden slechts een onrechtstreekse link heeft met textiel, draagt dit onderzoek zeker bij tot het eigen vakgebied. De commissie kon tijdens de gesprekken vaststellen dat de opleiding Textiel jaarlijks een infodag organiseert voor de personeelsleden van andere vakgroepen, om hen te informeren over hun onderzoek. De commissie kon dit
40 | opleidingsrapport
initiatief ten zeerste appreciëren. Toch merkt zij op dat het onderwijzende personeel uit de bacheloropleiding nog te weinig betrokken is bij textiel om de beroepsgerichte competenties optimaal aan de studenten over te brengen. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleiding beschikt over twee onderzoekslijnen: textielproductie en textielveredeling. Beide lijnen focussen op doorbraaktechnologie. Het merendeel van de onderzochte technologieën is ook inzetbaar in niet-textielsectoren. In de eerste onderzoekslijn zijn vijf medewerkers actief, in de tweede tien. De onderzoeksgroep heeft tal van nationale en internationale publicaties over het textielproductieproces op haar naam. In totaal gaat het sinds 2004 over 53 papers en 7 boeken. Diverse personeelsleden gaven samen 77 lezingen, waarvan 35 in het buitenland. De opleiding vroeg samen met de industrie al vijf patenten aan. In de textielveredeling wordt samengewerkt met de associatieonderzoeksgroep Polymeerchemie en –technologie. Naast de eigen initiatieven heeft de opleiding een breed netwerk aan nationale en internationale partners opgebouwd, dat haar in staat heeft gesteld het innovatiepotentieel van de vakgroep aanzienlijk te verhogen. De commissie kon uit de gesprekken en de documenten afleiden dat binnen de masteropleiding textieltechnologie alle opleidingsonderdelen worden verzorgd door lesgevers van het departement Toegepaste ingenieurswetenschappen. Deze personeelsleden hebben allen beroepservaring in de textielnijverheid, en blijven in contact met het werkveld via bedrijfsbezoeken en informele contacten in het kader van masterproeven of andere activiteiten. Ook in het kader van onderzoeksprojecten en diverse opleidingsonderdelen is er een nauwe samenwerking met de textielindustrie, waarmee kruisbestuiving mogelijk is. De commissie is ervan overtuigd dat het werken met gastdocenten een meerwaarde kan betekenen voor de opleiding, en kon tijdens de gesprekken met het werkveld constateren dat er een bereidheid bestaat om ook daadwerkelijk op een dergelijke vraag in te gaan. De commissie is er eveneens van overtuigd dat de opleiding een bijkomende kwaliteitsverhoging van het onderwijs kan realiseren door een grotere inzet van het onderzoekspersoneel in het onderwijs en de administratie van de opleiding. De hogeschool beschikt over diverse bilaterale samenwerkingsakkoorden voor internationale uitwisselingen. De opleiding heeft dankzij het CDIO en andere projecten diverse internationale samenwerkingsverbanden uitgebouwd. De departementale verantwoordelijke Internationalisering is actief bezig met het leggen van contacten en het zoeken van samenwerkingsmogelijkheden. Via de associatieonderzoeksgroep leggen onderzoekers geregeld contact met peers uit internationale instellingen. Tot op heden bleven de meeste contacten op het gebied van onderzoek eerder informeel en is er geen effectieve samenwerking. De opleiding voert momenteel gesprekken met het ENSAIT (Ecole Nationale Supérieure des Arts et Industries Textiles) uit Roubaix om een grensoverschrijdende opleiding in te richten in Gent en Roubaix. De opleiding heeft diverse contacten gelegd voor het aantrekken van buitenlandse docenten voor het geven van lessenreeksen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om te werken met gastdocenten. De commissie beveelt de opleiding aan te onderzoeken op welke manier het onderzoekspersoneel kan ingezet worden in het onderwijs en de administratie van de opleiding.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
opleidingsrapport| 41
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De vakgroep heeft geen administratieve personeelsleden. Binnen het departement kunnen negen personeelsleden, voornamelijk met betrekking tot studentenadministratie, ondersteuning bieden. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat de personeelsleden van de opleiding textieltechnologie in grote mate hun eigen administratieve taken verzorgen. De commissie kon vaststellen dat dit een bijzonder hoge werkdruk tot gevolg heeft, waardoor het personeel dikwijls verplicht wordt prioriteiten te kiezen binnen de voorhanden zijnde taken. De personeelsformatie van de hogeschool houdt voor de verdeling van de werkingsmiddelen rekening met de nodige decretale coëfficiënten en het aantal opgenomen studiepunten. Aanpassingen aan het personeelsbestand kunnen mits onderbouwing worden toegestaan. De personeelsformatie wordt besproken op stafvergaderingen, opleidingscommissies en het DOC, onder toezicht van het departementshoofd. De departementsraad beslist over het formatievoorstel. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat in totaal 41 personeelsleden van het departement Toegepaste ingenieurswetenschappen betrokken zijn bij de organisatie van de bacheloropleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie. Hiervan zijn achttien personeelsleden doctores en twee doctorandi. Bij de masteropleiding zijn achttien personeelsleden betrokken. Hiervan is één onderwijzend personeelslid doctor. Van de andere personeelsleden behoren er negen tot het wetenschappelijke personeel, zes tot het technische personeel en twee tot het overige onderwijzende personeel. Het personeel organiseert samen 34 opleidingsonderdelen in de bacheloropleiding en 5 opleidingsonderdelen in de masteropleiding. Bij deze cijfers moet opgemerkt worden dat studenten van de bacheloropleiding Textiel veel opleidingsonderdelen gemeenschappelijk volgen met bachelorstudenten uit andere opleidingen. De commissie is van mening dat, gezien de inzet en de resultaten, er voldoende personeelsleden zijn om de opleiding op een degelijke manier te organiseren, doch stelt zich ernstige vragen bij de kleine personeelsaantallen, voornamelijk met betrekking tot de continuïteit van de opleiding. De commissie is van mening dat de opleiding het voorzien van opvolging voor de huidige onderwijzende personeelsleden als een prioriteit moet beschouwen. Binnen de academische bacheloropleiding is de student/docent ratio 1/4,1. Voor de masteropleiding is deze ratio 1/3. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat deze personeelsleden ook een opdracht hebben in andere opleidingen en in het schakelprogramma, waardoor deze relatieve ratio wijzigt. De commissie is echter van mening dat deze ratio bijzonder gunstig is voor de studenten, zeker voor wat de masteropleiding betreft. Binnen de academische bachelor zijn vier praktijkassistenten, negen assistenten, één doctorassistent, acht werkleiders, zeven docenten, zes hoofddocenten en zes hoogleraars actief. In de masteropleiding zijn één assistent, één werkleider en één hoogleraar actief. In de masteropleiding zijn tevens negen wetenschappelijke onderzoekers en zes technische personeelsleden actief. Zowel in de bachelor- als de masteropleiding is meer dan de helft van het onderwijzende personeel benoemd. Alle wetenschappelijke medewerkers, zowel onderzoekers als technisch personeel, zijn tijdelijke personeelsleden. De meeste onderwijzende personeelsleden werken voltijds. De commissie kon uit de aanwezige documenten vaststellen dat de leeftijdsstructuur van het personeel een aandachtspunt is. In de bacheloropleiding zijn de leeftijdsklassen 50-59 en 40-49 jaar het sterkst vertegenwoordigt in de opleiding, de leeftijdsklasse 20-29 jaar het minst. In de masteropleiding zit één personeelslid in de leeftijdsklasse 40-49 jaar; de andere twee personeelsleden zijn tussen 50 en 59 jaar. De opleiding verwacht de komende jaren een aanzienlijke verjonging van het onderwijzende personeel. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat er meer dan voldoende onderzoekspersoneel aanwezig is in de opleiding. In de bacheloropleiding is 41,5 procent van het onderwijzende personeel betrokken bij onderzoek. In het masterjaar is 94,4 procent betrokken bij textielonderzoek. Het procentuele aantal aantoonbare actieve onderzoekers in de bacheloropleiding is 10,7 procent voor de assistenten, 1,8 procent voor de doctorassistenten,
42 | opleidingsrapport
1,8 procent voor de werkleiders, 7,1 procent voor de docenten, 3,6 procent voor de hoofddocenten en 5,4 procent voor de hoogleraars. In de masteropleiding gaat het om 5,6 procent voor de assistenten en 5,6 procent voor de hoogleraars. Van de wetenschappelijke personeelsleden zijn 16,1 procent actief aantoonbare onderzoekers in de bachelor- en 50 procent in de masteropleiding. Voor de technische personeelsleden bedragen deze cijfers respectievelijk 10,7 en 33,3 procent. De commissie is van mening dat deze personeelsleden een grotere rol moeten spelen in het onderwijs van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan blijvend aandacht te besteden aan de gevolgen van de kleine personeelsbezetting. De commissie beveelt de opleiding aan onderzoekers en gastsprekers uit het werkveld of andere opleidingen en diensten van de hogeschool in te zetten.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed bachelor: voldoende master: goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 43
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wordt georganiseerd op de campus Schoonmeersen van de Hogeschool Gent. De campus is zowel met het openbaar als met particulier vervoer goed bereikbaar, en er is veel parkeergelegenheid. De campus bestaat uit vijf gebouwen en een sporthal. Het personeel van de opleiding is gehuisvest in gebouw B. In dit gebouw vinden ook de meeste lessen plaats. Het globale infrastructuurbeleid van de hogeschool is de verantwoordelijkheid van de dienst Infrastructuur. Het dagelijkse onderhoud van de gebouwen en de algemene voorzieningen worden door meerdere campusverantwoordelijken geregeld. Het gebruik van alle apparatuur wordt door de diverse campusverantwoordelijken besproken. De dienst Veiligheid houdt zich bezig met alle veiligheidsaspecten. De dienst Lokalenbeheer organiseert het gebruik van les- en vergaderlokalen. Het personeel van het audiovisuele centrum van de hogeschool is verantwoordelijk voor het onderhoud van het algemeen didactisch materiaal. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de meeste leslokalen degelijk zijn ingericht en beschikken over een schrijfbord, overheadprojector met scherm en internettoegang. In een aantal lokalen is een vaste beamer bevestigd. De vakgroep Textiel beschikt over twee draagbare beamers. Het audiovisuele centrum beschikt over extra apparatuur. De labo's chemie vinden plaats in het C-gebouw. De labo's voor mechanica, elektriciteit en elektronica zijn gehuisvest in het P-gebouw. Labo's fysica en informatica vinden plaats in het Bgebouw. De labolokalen informatica zijn uitgerust met recente computers waarop alle noodzakelijke software is geïnstalleerd. Op de hele campus is draadloos internet beschikbaar. In alle leslokalen zijn internetaansluitingen voorzien. Het audiovisuele centrum beschikt over een zeventigtal computers. De capaciteit van de leslokalen varieert van veertig tot vierhonderd personen. De laboratoria bieden plaats voor 24 tot 33 studenten. Voor de CDIO-activiteiten is een speciaal lokaal voorzien in het P-gebouw. De commissie is van oordeel dat de leslokalen en laboratoria adequaat zijn voor het onderwijs. De campus beschikt over tal van faciliteiten: drie cafetaria's, sportinfrastructuur, fietsverhuur en een fietsherstelplaats. Door een deel van de onkosten terug te betalen, moedigt de dienst Sovoreg het gebruik van de sportinfrastructuur aan. Deze dienst is ook verantwoordelijk voor het beheer van de sportinfrastructuur. Sovoreg biedt de studenten cultuurcheques aan. In alle gebouwen zijn fotokopieerapparaten aanwezig. In het B-gebouw is een cursusdienst. De nieuwbouw van de hogeschool – die onder meer een restaurant, de bibliotheek en tal van vergaderlokalen bevat – is volgens de commissie een positieve uitbreiding van de aanwezige faciliteiten. De centrale bibliotheek van de hogeschool bevindt zich op de campus Schoonmeersen en heeft ruime openingsuren. Er is een groot aanbod aan vakliteratuur ter beschikking van de opleiding. Alle catalogi zijn elektronisch te raadplegen. De commissie kon vaststellen dat de toegang tot deze elektronische bibliotheken goed is georganiseerd, maar kon ook vaststellen dat de aanwezige boeken in de bibliotheek niet steeds actueel waren. De hogeschool beschikt over een portaalsite voor elektronische bronnen en bibliotheekapplicaties. Deze biedt toegang tot alle literatuur waarop de hogeschool een abonnement heeft. Office-applicaties, woordenboeken en
44 | opleidingsrapport
Adobe Acrobat-software is ook beschikbaar via dit platform. Via de Aleph-catalogus van de Universiteit Gent zijn scripties online te raadplegen. Boeken ontlenen in vakgroepbibliotheken van de Universiteit Gent is mogelijk. De commissie kon bovendien vaststellen dat de studenten gebruik kunnen maken van de tijdschriftenbibliotheek van Centexbel, maar ook dat zij niet genoeg gestimuleerd worden om deze bronnen te raadplegen. In de docentenkamer heeft elke docent een interne brievenbus. Docenten kunnen in de diverse gebouwen beschikken over vergaderlokalen met internetaansluiting en projectiemogelijkheden. De vakgroep Informatica beschikt over een beperkte eigen bibliotheek met voornamelijk technische documentatie en literatuur, die nodig zijn voor onderwijs en onderzoek. De commissie is van mening dat een bureau of vergaderlokaal in de omgeving van de onderzoeksinfrastructuur een aanzienlijk praktisch voordeel zou zijn voor de opleidingsverantwoordelijken. De hogeschool beschikt over een eigen webdomein dat studenten in staat stelt hun eigen documenten te raadplegen, ongeacht waar ze inloggen. Via een VPN-verbinding kunnen studenten ook extern aan hun gegevens. De hogeschool voorziet een server voor het publiceren van websites van personeelsleden en studenten. Op intranet vindt men bestuurdocumenten. Dit is voor personeel en studenten toegankelijk. Beide groepen kunnen een beroep doen op een uitgebreide helpdesk met netwerkinformatie en problemenhulp. De studentenadministratie en de algemene administratie voor het personeel worden via specifieke softwarepakketten ondersteund. De opleiding maakt gebruik van de elektronische leeromgeving Dokeos. Die wordt gebruikt om onder meer cursusmateriaal ter beschikking te stellen aan studenten. De opleiding krijgt van het departement een budget voor materiële voorzieningen. Dit is onder meer gebaseerd op het aantal labo- en lesuren. Opbrengsten uit projecten kunnen door de betrokken vakgroep vrij worden ingezet. Jaarlijks stelt elke opleiding een investeringsdossier op, dat door de departementsraad goedgekeurd wordt. De dienst Financiën bewaakt de besteding van de financiële middelen in de hele hogeschool. Deze financieringsmethode en de hoogte van de investeringen vormen een hinderpaal voor het plannen van het investeringbeleid van de opleiding op middellange termijn. Een bijzonder budget voor onderwijsinvesteringen werd recent door de hogeschool in de opleidingen geïnjecteerd. De commissie kon vaststellen dat de opleiding hier slechts onrechtstreeks een voordeel heeft ondervonden, door toekenning van middelen aan andere opleidingen binnen het departement. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleiding beschikt over een uitgebreide onderzoeksinfrastructuur, die ook wordt ingezet voor onderwijs. Deze infrastructuur is complementair met die van de Universiteit Gent en Centexbel. De commissie is van mening dat een verdere samenwerking op dit vlak nog bijkomende voordelen kan opleveren voor alle betrokken partijen. Zowel voor wat de chemische als de mechanische kant van textieltechnologie betreft, kan de opleiding beschikken over toestellen die samen met de industrie werden aangekocht. Deze toestellen worden ook gebruikt in het kader van maatschappelijke dienstverlening. De aanwezige infrastructuur heeft volgens de commissie een positieve invloed op het onderwijs, omdat men door de aanwezige toestellen aanzienlijk meer theorie beschouwelijk kan maken in het eigen atelier. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat er plannen zijn om de onderzoeksruimtes te verplaatsen naar een nieuw gebouw. Zij hoopt dat daardoor de aanwezige ruimte en de mogelijkheid tot uitbreiding, die het innovatiegerichte onderwijs en de samenwerking met de industrie mogelijk maken, niet verloren zullen gaan.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt de opleiding aan de studenten verder te sensibiliseren met betrekking tot het gebruik van de voor hen toegankelijke wetenschappelijke literaire bronnen. De commissie adviseert de opleiding om, ook bij een eventuele nieuwbouw, voldoende ruimte te blijven voorzien voor bijkomende toestellen die innovatie en samenwerking met de industrie mogelijk maken.
opleidingsrapport| 45
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: voldoende master: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Abituriënten krijgen informatie over de opleiding op de studie-informatiedagen, de departementale infodagen, de opendeurdag en tijdens de inschrijving. Al deze informatie is ook aanwezig op de website van de hogeschool. Informatie kan opgevraagd worden bij tal van diensten en personen binnen de opleiding en de hogeschool. De vakgroep neemt ook deel aan workshops, de Wetenschapsweek, textielgroepen en „Textream‟. Ieder jaar organiseert de opleiding een onthaaldag voor nieuwe studenten. Hierop deelt men de studiegids uit en licht men diverse onderdelen mondeling toe. Deze gids bevat een overzicht van studiebegeleidingsmogelijkheden, opleidingsprogramma's, het onderwijs- en examenreglement, de departementale „IntroduXie‟, de jaarkalender, de veiligheidskaart en administratieve formulieren. De gids bevat ook fiches met uitgebreide informatie over alle opleidingsonderdelen van de opleiding. De opleidingsdoelstellingen van elk opleidingsonderdeel worden door de lesgevers mondeling besproken in de eerste les. Al deze informatie is ook permanent online raadpleegbaar op de website van de hogeschool, die van het departement en op Dokeos. De commissie kon uit de gesprekken met de studenten afleiden dat er tijdens de opleiding een behoorlijke studiebegeleiding is. Diverse monitoraten zijn opgenomen in het programma van het eerste bachelorjaar. Tijdens blokperiodes wordt een extra halve dag monitoraat ingericht. De docenten zijn ook voor en na de les of op afspraak beschikbaar voor verdere uitleg. In de oefeningenlessen is er ruimte voor interactieve coaching en begeleiding aan de hand van concrete probleemstellingen. Studenten worden aangemoedigd om aan de hand van LASSI (Learning and Study Strategy Inventory) een zelfstudie maken als basis voor hun persoonlijke studiebegeleiding, hoewel de commissie kon vaststellen dat de resultaten van deze test niet altijd stipt opgevolgd worden. Het departement organiseert geregeld infosessies rond onder meer studieplanning en studieaanpak en stress. In de masteropleiding kunnen de studenten rekenen op een doorgedreven persoonlijke begeleiding. Door de beperkte studentenaantallen is er een bijzonder korte afstand tussen onderwijzend personeel, onderzoekers en studenten. De commissie kon uit de gesprekken afleiden dat hierdoor problemen vlug gedetecteerd en geremedieerd kunnen worden. De commissie kon uit de gesprekken met de diverse gesprekspartners afleiden dat er binnen de hogeschool diverse initiatieven rond studentenbegeleiding aanwezig zijn. De departementale studiebegeleider coördineert de departementale studiebegeleiding. Deze persoon verwijst studenten door naar de bevoegde diensten. De cel Studieadvies is verantwoordelijk voor de studiemethode en -aanpak. Zij behandelt psychosociale problemen zoals faalangst en stress. Zij kan studenten doorverwijzen naar Psynet, een netwerk van externe psychologen en therapeuten, dat door Sovoreg is opgericht. Sovoreg voorziet ook in andere sociale voorzieningen, zoals huisvesting, tewerkstelling, cultuur, sport en catering. De Gentse hogescholen en de Universiteit Gent werken samen voor de meeste van deze sociale voorzieningen. De dienst Begeleiding studenten met een handicap is aanwezig voor studenten met een functiebeperking. Deze dienst tracht te voorkomen dat een beperking de slaagkansen van een student doet dalen. De commissie kon uit de gesprekken met de studenten afleiden dat dit brede aanbod aan mogelijkheden door hen onderbenut blijft.
46 | opleidingsrapport
Gedurende de opleiding kunnen studenten voor informatie en advies rond hun studiekeuze steeds terecht bij de studietrajectbegeleider, de departementssecretaris (die verantwoordelijk is voor het studentensecretariaat), de studiebegeleider of de cel Studieadvies. Informatie over flexibele leertrajecten wordt door de studietrajectbegeleider verstrekt. Die begeleidt en adviseert studenten ook bij de aanvraag van vrijstellingen, de opmaak en opvolging van het geïndividualiseerde traject en bij heroriëntering. Geïndividualiseerde trajecten houden rekening met volgtijdelijkheid, de verdeling van studiepunten over semesters, overlappingen in het lesrooster en de studeerbaarheid van het programma. De studietrajectbegeleider overlegt inzake geïndividualiseerde trajecten met de opleidingscommissie. Deze persoon is ook verantwoordelijk voor de aanvraag van studie- en examenfaciliteiten. De commissie kon uit de gesprekken met de diverse geledingen afleiden dat op het vlak van flexibele leertrajecten duidelijke procedures aanwezig zijn. Tijdens de evaluatiemomenten kunnen studenten in eerste instantie een beroep doen op de departementale studiebegeleider. Tijdens de examenperiode is er ook een „blok- en examentelefoon‟ op een gratis groen nummer ter beschikking. Studenten kunnen een beroep doen op een ombudsdienst. Deze personen worden aangesteld in overleg met de studentenraad. De ombudspersoon bemiddelt in conflictsituaties tussen studenten en personeelsleden. Indien de oplossing van de ombudspersoon geen voldoening schenkt, kan men zich richten tot het departementshoofd. De ombudspersoon woont de vergaderingen van de examencommissie bij met adviesrecht. De commissie kon uit de gesprekken met de studentenbegeleiders vaststellen dat het aantal klachten en problemen tot op heden tot een minimum beperkt bleef. Alle informatie over de ombudsfunctie kan via Dokeos of de departementale website geraadpleegd worden. De studenten ontvangen hierover ter voorbereiding van evaluatiemomenten een e-mail. Het departement beschikt over een coördinator en een budget voor internationalisering. Voor de coördinatie en opvolging van uitwisselingsstudenten is 10 procent van zijn lesopdracht vrijgemaakt. Bijkomende administratieve ondersteuning wordt geboden door het departement. De functie is voornamelijk ondersteunend en informerend. De departementale coördinator werk nauw samen met de cel Internationalisering van de hogeschool. Jaarlijks organiseert de coördinator een infosessie voor alle opleidingen van het departement in verband met de mogelijkheden en regelgeving. Binnen de opleiding is er een verantwoordelijke Internationalisering. Die volgt opleidingsspecifieke uitwisselingen op, vergelijkt partnerinstellingen op het gebied van kwaliteit en niveau, onderzoekt uitwisselingsmogelijkheden en werkt learning agreements uit. Er zijn weinig internationale samenwerkingsverbanden omwille van het unieke karakter van de Vlaamse masteropleidingen Industriële wetenschappen. De opleiding vangt dit deels op door samen te werken met textielgerelateerde instellingen en door het participeren in internationale onderzoeksprojecten. De commissie kon uit de gesprekken met verschillende groepen vaststellen dat de participatie van studenten aan uitwisseling beperkt is, zowel qua in- als uitstroom. Studenten kiezen in overleg met de opleidingscommissie internationale bestemmingen op basis van bestaande of nieuwe bilaterale overeenkomsten. Het toekennen van punten aan studenten die in het buitenland hebben gestudeerd, gebeurt op basis van de waardeschalen van het European Credit Transfer System. De opleiding ervaart de talenkennis van studenten en het ontbreken van gelijkaardige opleidingen in het buitenland als hinderpalen voor uitwisselingen. Aan inkomende studenten wordt, samen met de eigen studenten, in het Engels lesgegeven, na expliciete toestemming van de eigen studenten. Uitgaande studenten worden aangespoord om een talencursus te volgen in het zevende semester. De commissie is van mening dat dit te laat is, en dat het aanbrengen van talenkennis een intrinsiek onderdeel van de opleiding zou moeten zijn vanaf het eerste bachelorjaar.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt de opleiding aan om studenten ook in de bacheloropleiding nauwer op te volgen.
opleidingsrapport| 47
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
goed bachelor: voldoende master: goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
48 | opleidingsrapport
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: goed master: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool beschikt over een kwaliteitsverklaring. Er zijn kwaliteitszorgcoördinatoren op het niveau van de hogeschool en de departementen. De kwaliteitszorg van de opleiding Industriële wetenschappen: textieltechnologie wordt mee behartigd door de opleidingscommissie van de opleiding. Centraal in de kwaliteitszorg staan de zelfevaluatie en de bevragingen van studenten, afgestudeerden en het werkveld. Er zijn ook informele contacten. Op basis van deze acties worden verbeteringsdoelen geformuleerd en opgenomen in een jaaractieplan, dat wordt gerapporteerd aan en wordt opgevolgd door de departementsraad. De commissie kon vaststellen dat de hogeschool over een duidelijk systeem van kwaliteitszorg beschikt, maar ervaart een spanningsveld tussen het generieke systeem en de eigenheid van de opleiding. De commissie bemerkte een kleine betrokkenheid bij het kwaliteitszorgsysteem van het departement. De docenten uit de vakgroep zijn te beperkt betrokken bij de stuurgroep Kwaliteitszorg, en ook de interactie tussen de dienst Kwaliteitszorg en de vakgroep is beperkt te noemen. De commissie is van mening dat dit deels te wijten is aan het kleine aantal personeelsleden, en vraagt zich af of de opleiding geen bijkomende ondersteuning kan krijgen van de administratieve diensten. Tijdens de gesprekken kon de commissie ook vaststellen dat de samenwerking met de omringende diensten soms remmend werkt, en vraagt hiervoor aandacht van alle betrokken partijen. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie afleiden dat zij worden bevraagd over specifieke onderwijsactiviteiten, de opleiding in haar geheel en in beperkte mate ook over de studietijd. De opleiding maakt voor de bevraging gebruik van twee algemene vragenlijsten, die ontwikkeld werden op hogeschoolniveau. Per semester en per opleiding worden minimaal drie onderwijsactiviteiten bevraagd. De opleidingscommissie kan de onderwijsactiviteiten voorstellen. De departementale kwaliteitszorgcoördinator zorgt ervoor dat alle onderdelen bevraagd worden, zowel voor de theorie als voor de oefeningen van een opleidingsonderdeel. Bij de bevraging van de hele opleiding komen onder meer elementen als ondersteunende diensten, onderwijs- en examenorganisatie en informatievoorziening aan bod. Studietijdmetingen gebeuren via een enquête over de tijdsbesteding van de studenten. Er wordt gepeild naar de globale tijdsbesteding en de tijd per opleidingsonderdeel. De bevraging wordt aangevuld met vragen rond studeerbaarheid, motivatie en prestatieinschatting. De resultaten worden besproken met de studenten en voorgelegd aan de opleidingscommissie en departementale raden. De commissie kon echter vaststellen dat er geen concrete doelstellingen worden geformuleerd in opvolging van de diverse bevragingen. De commissie kan uit de gesprekken en de aanwezige documenten besluiten dat naast de studenten ook andere belanghebbenden worden betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Pas afgestudeerden worden jaarlijks bevraagd over hun opleiding en hun masterproef. Alle alumni worden minstens elke vier jaar bevraagd. Hierbij peilt men naar tewerkstelling, de opleidingsdoelstellingen, het programma en samenwerkingsmogelijkheden. Het werkveld wordt geregeld informeel bevraagd rond inhoudelijke aspecten van de opleiding. Er zijn plannen om een resonantiecommissie samen te stellen met vertegenwoordigers van het werkveld. Het onderwijzende personeel werd in 2006 bevraagd in een departementale medewerkersenquête.
opleidingsrapport| 49
In het academiejaar 2006-2007 gaf men een aanzet tot kwaliteitszorg van het onderzoek, in samenwerking met de centrale diensten Kwaliteitszorg en Onderzoek, de Universiteit Gent en een partnerhogeschool. Het departement wil door het bevragen ook de kwaliteit van het onderzoek borgen en verbeteren. Elk academiejaar stelt de opleiding een jaaractieplan kwaliteitszorg op. Hierin formuleert men de verbeteringsdoelen die men prioritair wil aanpakken. Verslaggeving over de uitvoering van het plan gebeurt in de departementsraad en het departementale jaarverslag. Opvolging van het jaaractieplan gebeurt door de vakgroepvoorzitter, de opleidingscommissie en de individuele medewerkers. Binnen elke vakgroep worden op individuele basis de resultaten met de personeelsleden besproken. De vakgroepvoorzitter maakt een verslag van dit gesprek over aan het departementshoofd. Deze resultaten worden meegenomen in de evaluatie van medewerkers. De opleidingscommissie bepaalt de verbeteringspunten en stelt een verbeteringsplan op voor de opleiding. Opmerkingen over opleidingsonderdelen kunnen door de voorzitter van de opleidingscommissie met de individuele docent worden besproken, of worden doorgegeven aan de vakgroepvoorzitter. Resultaten van de medewerkersenquête worden besproken in de vakgroep en op personeelsvergaderingen. Men formuleert verbeteringsdoelen in overleg met het departementshoofd en de stafvergadering. De commissie kon vaststellen dat dit systeem van kwaliteitszorg een zware administratieve belasting betekent voor het personeel van de opleiding, waardoor de verslaggeving en opvolging niet steeds optimaal kunnen verlopen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan de kwaliteitszorg concreter aan te pakken.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op basis van de bevragingen werd door de opleiding een aantal prioritaire verbeteringspunten vastgesteld. Aandachtspunten die buiten de verantwoordelijkheid van de vakgroep vallen, worden op departementaal niveau voorgesteld en opgevolgd. Voor wat de algemene aandachtspunten betreft, moet aandacht worden gegeven aan informatieverstrekking bij studiekeuze over de gekozen opleiding, het bestaan en de bereikbaarheid van de ombudsdienst, informatieverstrekking over studeren in het buitenland, tijdig bekendmaken van lessenroosters en examenroosters, opvang bij ernstige persoonlijke problemen, restauratiemogelijkheden op de campus, en inspraak van studenten in uurroosters en examenroosters. Met betrekking tot de opleiding textieltechnologie werden vijf aandachtpunten gesignaleerd. Ten eerste zijn er problemen met de geschiktheid van de lokalen in verband met de onderwijsactiviteiten van de opleiding. Een aantal dringende punten werd al verholpen. Om tegemoet te komen aan de andere noden werden plannen opgesteld, die tot op heden niet werden gerealiseerd. Ten tweede is er geen lokaal met pc en internet specifiek voor de opleiding ter beschikking op de campus. Het in opbouw zijnde open leercentrum kan hier volgens de commissie uitkomst bieden. Ten derde signaliseren studenten een probleem inzake de spreiding van de studiebelasting. De opleiding zal hiervoor een bijsturing van het programma uitwerken. Als vierde punt werd een
50 | opleidingsrapport
textielbeurs georganiseerd om meer en betere informatie te verstrekken over de opleiding. Als vijfde punt heeft een lid van de vakgroep wijzigingen aangebracht in de lessenroosters van de textielstudenten, om deze beter aan hun noden tegemoet te laten komen. Een aantal andere aandachtspunten die de opleiding detecteerde en die gedurende meerdere jaren moeten worden gerealiseerd zijn: bijsturing van de studiefiches, uitbouw van het gebruik van het elektronische leerplatform Dokeos, realisatie van een sterker projectgericht onderwijs, en introductie en opvolging van nieuwe opleidingsonderdelen in het kader van curriculumontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Alle aandachtpunten die voortvloeiden uit de bevraging van de medewerkers werden al in het vorige academiejaar gerealiseerd. Alle aandachtspunten van de vorige visitatie werden opgenomen in de jaaractieplannen. De commissie kon echter vaststellen dat er slechts een laag aantal van deze aandachtspunten daadwerkelijk werd opgevolgd. Met betrekking tot de verbetering van de kwaliteit van de bevragingssystemen is er een werkgroep op het niveau van de hogeschool. Deze werkgroep actualiseert de vragenlijsten en stemt ze af op de specifieke noden van de opleidingen. De werkgroep wordt ondersteund door een stafmedewerker Bevragingen en studietijdmetingen. De werkgroep buigt zich ook over de systematiek van bevragingen. Het gebruik van een elektronisch bevragingssysteem wordt momenteel voorbereid binnen de associatie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan duidelijke doelstellingen te formuleren voor elke verbeteringsmaatregel. De commissie beveelt de opleiding aan efficiënter gebruik te maken van de jaaractieplannen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon vaststellen dat binnen de hogeschool duidelijke participatiestructuren aanwezig zijn. De hogeschool beschikt over een centraal orgaan dat instaat voor de uitvoering van alle beleidsbeslissingen. Dit orgaan werkt op basis van diverse cellen met diverse bevoegdheden, waarin personeelsleden en studenten uit diverse geledingen aanwezig zijn. Het personeel is op het niveau van de hogeschool vertegenwoordigd in de raad van bestuur en het hogeschoolonderhandelingscomité. Op het niveau van de departementen is een personeelsvertegenwoordiging aanwezig in het departementaal onderhandelingscomité. De diverse departementen zijn verantwoordelijk voor het organiseren van onderwijs, projectmatig wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. De departementsraad, die bestaat uit zes verkozen personeelsleden, drie verkozen studenten en drie gecoöpteerde leden uit sociale en economische sectoren die aansluiten bij het milieu van het departement, is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze taken. De commissie kon vaststellen dat binnen elk departement wordt gewerkt met opleidingscommissies. Deze commissie bestaat uit twee studenten en onderwijzend personeel dat betrokken is bij de organisatie van de
opleidingsrapport| 51
opleiding. De voorzitter wordt op basis van voordracht door de commissieleden aangeduid door de departementsraad. De commissie adviseert deze raad over de doelstellingen en het profiel van de opleiding, en de vertaling hiervan naar het programma. De opleidingscommissie bewaakt ook de studielast, en participeert in de interne en externe kwaliteitszorg, onder meer door de praktische organisatie van bevragingen van diverse doelgroepen (studenten, alumni, werkveld) en het formuleren van verbeteringsdoelen. De commissie formuleert ook voorstellen met betrekking tot het personeelsbeleid. De visitatiecommissie kon tijdens de gesprekken vaststellen dat binnen de opleiding Textiel de opleidingscommissie het belangrijkste beslissingsorgaan is. Zij wordt ondersteund door diverse werkgroepen binnen de opleiding. Verslagen van dit orgaan worden verspreid via het digitale leerplatform. Er zijn diverse vakgroepen. Die adviseren de departementsraad over samenhangende gehelen van vakgebieden. De voorzitter wordt door de leden voorgesteld en benoemd door de departementsraad. De vakgroep formuleert voorstellen qua financiering van uitrusting, personeel, onderzoek en dienstverlening. De vakgroepvoorzitter is verantwoordelijk voor de evaluatie van de vakgroepleden, inclusief de bespreking en opvolging van de bevragingen van de onderwijsactiviteiten met het betrokken onderwijzend personeelslid. Het departement organiseert stafvergaderingen. Dit is een interactieplatform tussen de departementale leiding en de diverse opleidingscommissies, vakgroepen en ondersteunende diensten. Deze vergadering bereidt beleidsplannen voor op het vlak van personeel, de onderwijs- en examenregeling, de verdeling van financiële middelen binnen het departement en de werking van de kwaliteitszorg. De commissie kon uit de gesprekken vaststellen dat studenten vertegenwoordigd zijn in de opleidingscommissie, de raad van bestuur, de departementsraad en het dagelijks bestuur van Sovoreg. Studenten worden bovendien betrokken via bevragingen. Er is ook een departementaal studentenoverleg. Deze participatiecommissie heeft een eigen site om te communiceren met alle studenten. Studenten kunnen mondeling of via e-mail problemen aan deze commissie melden. Twee studenten van deze raad zijn tevens lid van de departementsraad. Dit overlegplatform vormt zo een belangrijke schakel in het rapporteren en remediëren van knelpunten binnen de opleiding of het departement. De bevoegdheden van dit orgaan omvatten onder meer de examenroosters, het digitale leerplatform, sensibilisering op het vlak van participatie en het onderwijs in het algemeen. De commissie kon uit de gesprekken met de alumni en het werkveld opmaken dat zij qua onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwing informeel benaderd worden tijdens infodagen, eindwerkpresentaties en opendeurdagen. Daarnaast heeft de opleiding textieltechnologie de voorbije jaren diverse bevragingen georganiseerd bij deze doelgroepen, onder meer met betrekking tot het programma, de eindcompetenties en de actuele waarde van de beroepsprofielen. De opleiding is eveneens de drijvende kracht achter het evenement „Texstream‟, waardoor de opleiding het werkveld nauwer wil betrekken bij de opleiding. In 2008 werden al de eerste contacten gelegd met mogelijke vertegenwoordigers voor een resonantiecommissie. De commissie kon uit de diverse gesprekken afleiden dat de opleiding veel informatie verzamelt, maar hierover weinig feedback geeft aan de industrie. Ze hoopt dat met de oprichting van een resonantiecommissie de interactie tussen beide groter kan worden. Daarnaast leveren de zoektochten naar stageplaatsen en onderzoeksprojecten in samenwerking met bedrijven tal van informele contacten op. Ook opleidingen, gevolgd of georganiseerd door personeel van de opleiding, de ontvangst bij het afhalen van het diploma door studenten en de jaarlijkse opendeurdag vormen een mogelijkheid tot informeel contact. Vzw Unitex organiseert wekelijks voordrachten waarop veel personen van de opleiding, het werkveld en alumni aanwezig zijn. Een actief gebruik van de contactgegevens van alumni en het werkveld bevordert deze contacten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan om de rapportering naar en de feedback van de industrie en het bredere beroepenveld formeler en systematischer te organiseren.
52 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
bachelor: goed master: voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 53
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: goed master: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon uit de aanwezige documenten en de gesprekken met diverse geledingen vaststellen dat de opleiding erin slaagt de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen te behalen. Zowel qua algemene competenties, de algemeen wetenschappelijke competenties, de algemene ingenieurscompetenties als de specifieke kerncompetenties op het gebied van textieltechnologie, heeft de commissie kunnen vaststellen dat er een bovengemiddeld niveau wordt behaald. De commissie kon uit de gesprekken met de alumni en de resultaten van de bevragingen opmaken dat zij erg tevreden zijn over hun opleiding. Dit geldt zowel voor pas afgestudeerden als voor alumni die al langere tijd zijn afgestudeerd. De commissie kon hierbij vaststellen dat zij in hoge mate tevreden zijn over de kwaliteit van de masterproef. Niet alleen de inspanningen van de docenten en onderzoekers van de vakgroep Textiel worden geapprecieerd, maar ook de aanwezigheid van recente technologieën in het labo. Daarnaast geven de alumni ook aan dat zij het vakoverschrijdende eindproject en de algemene betrokkenheid bij onderzoek als een meerwaarde binnen de opleiding beschouwen. De commissie kon tijdens het bezoek vaststellen dat de opleiding grote inspanningen levert om haar studenten voor te bereiden op de instap in het werkveld. Gedurende de hele opleiding kunnen studenten via de sociale dienst van de hogeschool info- en werksessies volgen over onder meer sollicitatietechnieken, het opstellen van een cv, info over de VDAB, vakbonden enzovoort. In de vakantieperiode tussen de bachelor- en masteropleiding worden studenten gestimuleerd om stage te lopen in een bedrijf dat verband houdt met hun masterproef. Dit wordt door de opleiding bijkomend ondersteund door de organisatie van bedrijfsbezoeken voor studenten uit het derde bachelor- en het masterjaar. De commissie kon verder vaststellen dat de laatstejaarsstudenten op een loopbaaninfodag uitgebreid worden geïnformeerd over de overstap naar de arbeidsmarkt, en directe contacten kunnen leggen met bedrijven tijdens een bedrijvenbeurs. Parallel met deze beurs wordt ook een beurs met opties om verder te studeren binnen de associatie georganiseerd. Tot slot heeft het departement een vacaturebank waarin laatstejaarsstudenten en alumni gratis hun cv kunnen plaatsen. Uit de aanwezige documenten kon de commissie afleiden dat de alumni in diverse sectoren terechtkomen. In het bachelorprogramma krijgen de studenten een sterke technische bagage mee, waardoor zij tevens kunnen ingaan op vacatures die bestemd zijn voor een algemeen industrieel ingenieursprofiel. De algemene competenties van de textielingenieurs en de keuze om een masterproef in een bedrijfscontext uit te voeren, zijn pluspunten ten opzichte van hun onmiddellijke inzetbaarheid. Studenten Textiel komen in diverse functies terecht: productieverantwoordelijke, R&D-ingenieur, verantwoordelijke CAD/CAM, kwaliteitscontroleur, leraar, commercieel afgevaardigde enzovoort. Tijdens de gesprekken met de alumni kon de commissie vaststellen dat zij vlug een eerste tewerkstelling vinden, en dat zij tevreden zijn over het niveau en de inhoud van hun job.
54 | opleidingsrapport
De commissie kon uit het gesprek met de vertegenwoordigers van het werkveld afleiden dat ook zij erg tevreden zijn over het niveau van de alumni. De grootste troef van de opleiding is daarbij de geïntegreerde combinatie tussen theorie en praktijk, waardoor de studenten zich vlug integreren en doorstromen in een bedrijf. Op het vlak van internationalisering participeert de opleiding in het internationale CDIO-programma. Er zijn nog geen studenten of docenten die participeerden in internationale uitwisselingen. De opleiding ontving al één buitenlandse studente.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie:
bachelor: voldoende master: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Binnen het departement heeft men duidelijke streefcijfers geformuleerd. Voor het eerste jaar van de bacheloropleiding streeft men naar 50 procent studenten dat slaagt voor het modeltraject. In het tweede en derde jaar verwacht men dat 75 procent van de studenten slaagt. In het masterjaar streeft men, rekening houdende met de instromers uit het schakelprogramma, naar 85 procent geslaagden. De commissie kon uit de aanwezige documenten vaststellen dat de opleiding deze streefcijfers, met uitzondering van het eerste jaar, bijna altijd behaalt. Binnen de opleiding textieltechnologie ontstaan echter grote schommelingen omwille van het kleine aantal studenten, en kunnen niet steeds relevante statistische gegevens worden verzameld. In vergelijking met andere opleidingen binnen het departement liggen de slaagcijfers van de opleiding textieltechnologie boven het gemiddelde. Met betrekking tot de instroom kon de commissie vaststellen dat die in de opleiding overwegend afkomstig is van het algemeen secundair onderwijs, meer bepaald uit de opleiding Wetenschappen-wiskunde, gevolgd door het technisch secundair onderwijs, richting Industriële wetenschappen. Daarnaast zijn ook studenten uit ASO Economie-wiskunde en Latijn-wiskunde, en TSO Techniek-wetenschappen aanwezig in de opleiding. Uit de aanwezige cijfers kon de commissie opmaken dat er een positieve correlatie bestaat tussen de vooropleiding en de slaagkansen. Studenten uit het ASO Wetenschappen-wiskunde, van wie tot op heden steeds meer van de helft slaagde, hebben duidelijk hogere slaagcijfers dan de andere opleidingen, waarvan het slaagcijfer hoogstens op 50 procent ligt. De commissie kon uit diverse gesprekken afleiden dat studenten uit het eerste bachelorjaar de mogelijkheid krijgen om een LASSI-test af te leggen. Zij is van mening dat een verhoogde aandacht en opvolging van de resultaten van deze test kan leiden tot hogere slaagcijfers en een daling van de uitval.
opleidingsrapport| 55
Wat de gemiddelde studieduur betreft, kon de commissie uit de aanwezige documenten afleiden dat de gemiddelde studieduur in de voorbije jaren gestegen is van 2,2 naar 2,4 jaar voor de eerste twee bachelorjaren. Voor het derde en het vierde jaar is de studieduur gemiddeld 2,10 jaar. 97 procent van de studenten slaagde in de voorbije jaren zonder vertraging in het modeltraject. Afhakers worden verzocht om bij het uitschrijven een enquêteformulier in te vullen. Uit de cijfers blijkt dat de uitval het grootste is in het eerste bachelorjaar. De voornaamste redenen voor afhaken blijken het te hoge niveau van de opleiding en het niet aansluiten bij de interesses van de student. De commissie kon verder vaststellen dat er vanaf het tweede bachelorjaar nagenoeg geen uitval meer is in de opleiding. Zij stelt zich echter wel de vraag of een meer persoonlijke aanpak van afhakers, gezien de kleine studentenaantallen, niet mogelijk is.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan bijkomende initiatieven te nemen om de lage slaagcijfers in het eerste bachelorjaar te verhogen.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
bachelor: goed master: excellent bachelor: voldoende master: goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
56 | opleidingsrapport
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 57
Overzichtstabel van de oordelen score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma
voldoende goed goed voldoende
Facet 2.1:
Relatie doelstelling en inhoud
Facet 2.2:
Eisen academische gerichtheid
Facet 2.3:
Samenhang
Bachelor: voldoende Master: goed Bachelor: voldoende Master: goed voldoende
Facet 2.4: Facet 2.5
Studieomvang Studietijd
OK voldoende
Facet 2.6: Facet 2.7:
Afstemming vormgeving en inhoud Beoordeling en toetsing
voldoende voldoende
Facet 2.8: Facet 2.9:
Masterproef Toelatingsvoorwaarden
voldoende voldoende
Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2:
Eisen academische gerichtheid
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Facet 4.2:
Materiële voorzieningen Studiebegeleiding
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2:
Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2:
Onderwijsrendement
voldoende goed Bachelor: voldoende Master: goed voldoende voldoende goed Bachelor: voldoende Master: goed voldoende Bachelor: goed Master: voldoende voldoende voldoende voldoende Bachelor: goed Master: excellent Bachelor: voldoende Master: goed
De oordelen zijn van toepassing voor: HoGent
bachelor en master in de Industriële wetenschappen: textieltechnologie
58 | opleidingsrapport
score onderwerp
bijlagen
bijlagen| 59
60 | cv van de visitatieleden
bijlage 1
curriculum vitae van de commissieleden
Michael Catrysse is doctor in de Toegepaste Wetenschappen (K.U.Leuven, 2004) en behaalde een postgraduaat Bedrijfskunde aan de Brugge Business School. Hij was innovatieadviseur/projectmanager en later coördinator technologisch & innovatie-advies bij Centexbel. Daarna was hij Technical Innovation Manager bij Domo. Vandaag is hij R&D Manager bij GTP (Picanol Group). Hij heeft meerdere publicaties op zijn naam en participeert als expert aan het European Technology Platform for the Future of Textiles and Clothing. Hij is ook reviewer voor het tijdschrift “Sensors & Actuators”.
Paul Janssens is Burgerlijk ingenieur Textiel (R.U.G. 1972) en volgde een postuniversitair jaar Bedrijfsbeheer aan de Vlerickschool. Hij is gepensioneerd en was onder meer gedelegeerd bestuurder bij L‟Emaillerie Belge, commercieel driecteur bij de Kortrijkse katoenspinnerij en algemeen directeur van Belgian Sewing Thread. Hij was lid van de evaluatiecommissie van Brite-projecten en van de visitatiecommissie voor de Master of Textile Engineering van de Universiteit Gent.
Harry Van Puijenbroek is Textiel Ingenieur Special Dessineren (Hogere Textielschool Tilburg NL, 1962) en heeft geruime tijd gewerkt als productontwikkelaar, hoofdproductontwikkelaar, dessinateur en hoofddessinateur bij Jansen de Wit Schijndel, C.Mommers & Co Tilburg, AaBe Tilburg en Tuchfabrik.Jos. Königsberger GMBH. Vandaag is hij op rust maar is hij wel nog actief als zelfstandig technisch adviseur en journalist.
Herman Van de Mosselaer is sinds 2004 diensthoofd Onderwijs en Onderzoek aan de Plantijn Hogeschool. Voordien was hij er diensthoofd Onderwijs en Kwaliteitszorg. Van 2000 tot 2004 was hij lid van de werkgroep van Vlhora die de visitatieprotocols uitwerkte. Hij was voorzitter, secretaris of lid van verschillende visitatiecommissies voor het hoger onderwijs en lid van een commissie Toets Nieuwe Opleiding. Hij is projectleider van het „Goesting in Loeren en Werken (GoLeWe)‟, een Interreg-project waarin Plantijn Hogeschool samenwerkt met 5 andere hogescholen uit Nederland en Vlaanderen, met 2 universitaire onderzoekscentra en 5 secundaire scholen. Zijn onderwijskundige profilering ligt o.a. op het domein van curriculumontwikkeling, onderwijs- en assessmentvormen, leerbegeleiding en loopbaanleren. Hij publiceerde onder meer rond probleemgestuurd onderwijs, assessment in onderwijs, digitaal leren en leercompetenties.
Tim Snauwaert beëindigde in 2008 met succes de Master Elektromechanica aan de Katholieke Hogeschool BruggeOostende. Als studentenvertegenwoordiger heeft hij ervaring in de departementale raad van de het departement Industriële Wetenschappen en Technologie van de KHBO en als lid van de raad van bestuur van de StuVo vzw (Studentenvoorzieningen). Hij was lid van de visitatiecommissie voor de academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in de Elektromechanica.
cv van de visitatieleden | 61
62 | erkenningscommissie
bijlage 2
erkenningscommissie
| 63
64 | onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
bijlage 3
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
| 65
66 |
| 67
68 |
| 69
70 |
| 71
72 |
| 73
74 |
| 75
76 |
bijlage 4
bezoekschema
Dag 1 08.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 13.45 13.45 – 14.15 14.15 – 16.15
16.15 – 16.45 16.45 – 17.30 17.30 – 17.45 17.45 – 18.15 18.15 – 19.00 19.00
voorbereidende vergadering en inzage bijlagen en werkdocumenten lunch voor de commissie intern werkoverleg kennismaking algemene directeur, departementshoofd opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) intern werkoverleg kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) intern werkoverleg verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
Dag 2 08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 10.15 10.15 – 11.15 11.15 – 11.30 11.30 – 12.30
12.30 – 13.30 13.30 – 14.30
14.30 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.30 17.30 – 18.15
18.15 – 19.00 19.00 – 19.30 19.30
intern werkoverleg studenten bachelor (max 12 studenten, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern werkoverleg studenten master (max 12 studenten, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern werkoverleg docenten bacheloropleiding (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) lunch voor de commissie (op locatie) docenten masteropleidingen (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) bezoek aan de campus van de opleiding administratief en technisch personeel intern werkoverleg vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld volgens de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren, eindwerkbegeleiders of promotoren van masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen) intern werkoverleg avondmaal voor de commissie
Dag 3 08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 11.00 11.00 – 12.00 12.00 – 13.00
ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding intern werkoverleg begeleiders stages, bachelorproeven en masterproeven (max. 12, representatief samengesteld uit de opleidingen met hun afstudeerrichtingen) vrij spreekuur lunch voor de commissie
bezoekschema | 77
13.00 – 13.30 13.30 – 18.00 18.00
opleidingsverantwoordelijke(n) voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
78 | bezoekschema
bijlage 5
lijst van afkortingen en letterwoorden
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
BAMA
Bachelor Master
CAD/CAM
Computer Aided Design / Computer Aided Manufacturing
CDIO
Conceive – design – implement - operate
DOC
departementaal onderhandelingscomité
ECTS
European Credit Transfer System
ENSAIT
Ecole nationale supérieur des arts et industries textiles
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
HOGENT
Hogeschool Gent
ICT
Informatie- en communicatietechnologie
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OP
onderwijzend personeel
R&D
Research and development
TSO
Technisch secundair onderwijs
UGent
Universiteit Gent
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VPN
Virtual Private Network
VTE
voltijds equivalenten
afkortingenlijst | 79