ONDERWIJSVISITATIE
Bestuurskunde en publiek management
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Bestuurskunde en publiek management aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
22 september 2011
De onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige ronde Wettelijk depot: D/2011/8696/27
2 |
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretaris van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Bert Hoogewijs voorzitter
| 3
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 hoofdstuk 1 1.1 1.2
inleiding ............................................................................................................................................. 9 de visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4
1.3
het domeinspecifiek referentiekader Bestuurskunde en publiek management ..................... 13
inleiding ........................................................................................................................................... 13 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 2.2.1 2.2.2
2.3
samenstelling ......................................................................................................................... 9 taakomschrijving..................................................................................................................... 9 werkwijze .............................................................................................................................. 10 oordeelsvorming ................................................................................................................... 11
indeling van het rapport ................................................................................................................... 12
hoofdstuk 2 2.1 2.2
de onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management ............................................... 9
gehanteerde input ................................................................................................................ 13 domeinspecifieke competenties ........................................................................................... 13
besluit .............................................................................................................................................. 16
deel 2 ................................................................................................................................................................ 21 Hogeschool Gent .......................................................................................................................................... 23 bijlagen ............................................................................................................................................................. 67
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management 1.1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management, die zij op 26, 27 en 28 oktober 2010 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
1.2.1
de visitatiecommissie
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in haar vergadering van 2 april 2010 en door het bestuursorgaan van de VLIR in haar vergadering van 12 februari 2010. De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Trui Steen Jacques Perquy Georges Monard Sandra van Thiel Lesley Van den Brande
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Bestuurskunde en publiek management was dit Mieke Beckers. De waarnemer namens de VLIR was Peter Daerden.
1.2.2
taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management | 9
1.2.3
werkwijze
De visitatie van de opleiding Bestuurskunde en publiek management aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 1 juni 2010 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 4. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten.
10 | onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management
Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Het definitieve opleidingsrapport en de bijlagen worden samengebracht in het visitatierapport van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management.
1.2.4
oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management | 11
1.3
indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde Bestuurskunde en publiek management.
12 | onderwijsvisitatie Bestuurskunde en publiek management
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifiek referentiekader van de bachelor Bestuurskunde en publiek management 2.1
inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de 1 opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
domeinspecifieke competenties
2.2.1
gehanteerde input
Referentiekader van de opleiding: Hogeschool Gent Wettelijke bronnen: geen Brondocumenten onderschreven door het werkveld: Beroepsprofielen VLOR: Studie 168 - Beroepsprofiel Bestuurskundige (1997) Opleidingsprofielen VLOR: Studie 168 - Opleidingsprofiel Bestuurskundige (1997)
2.2.2
domeinspecifieke competenties
De commissie baseert zich voor de omschrijving van de domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management op de indeling van de Dublindescriptoren. 1. Kennis en inzicht De academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management beschikt over kennis en inzicht op het gebied van: Bestuurskunde: heeft kennis van en inzicht in het object van de bestuurskunde als multidisciplinaire en kennisintegrerende of interdisciplinaire toegepaste wetenschappelijke discipline; 1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifiek referentiekader | 13
-
-
-
-
-
heeft kennis van en inzicht in de voornaamste stromingen in de bestuurskunde; heeft kennis van en inzicht in de gelijkenissen en verschillen tussen de organisaties en processen van publieke en private organisaties; heeft kennis van en inzicht in het openbaar bestuur als onderdeel van het sociale en politieke systeem; heeft kennis van en inzicht in de visies op de verhouding tussen de politieke en ambtelijke componenten in het openbaar bestuur; heeft kennis van en inzicht in bestuurskundige kwaliteitsbeoordeling van de institutionele organisatie, de beleidsvoering, de dienstverlening en het management van publieke organisaties; heeft kennis van en inzicht in de structuur en werking van het openbaar bestuur in eigen land. Beleidskunde: heeft kennis van beleidswetenschappelijke theorieën over beleidsvorming en beleidsvoering; beschikt over een degelijke kennis van de concepten, methoden en technieken voor het analyseren van de fasen in de beleidscyclus (beleidsvoorbereiding, -uitvoering en –evaluatie). Publiek management: heeft inzicht in sociologische en psychologische begrippen en theorieën op het functioneren van mens, groep en organisatie en van theorieën en modellen uit de organisatieleer; ziet de bestanddelen van publieke organisaties in interactie en samenhang met elkaar en heeft inzicht in de specifieke kenmerken van het publiek management; heeft kennis van modern human resource management; heeft inzicht in de essentiële verschillen tussen de overheidsorganisaties in EU- en OESO-landen. Samenleving en politiek: heeft inzicht in de macrotrends en -evoluties in de samenleving vanuit een integraal maatschappelijk en historisch perspectief; heeft voldoende kennis van de maatschappijvisies in de verschillende filosofische leerstelsels, met in het bijzonder aandacht voor de opvattingen over de rol van de overheid in de samenleving; beheerst de basisconcepten van de politieke wetenschap; heeft een gedegen feitelijke kennis van de groei en de actuele werking van het politieke systeem in eigen land; heeft inzicht in de structuur en het functioneren van het politieke systeem op internationale schaal. Recht: heeft kennis van en inzicht in de grenzen van de overheidsmacht, de fundamentele rechten en de bescherming van de burgers; heeft kennis van de publiekrechtelijke structuur, bevoegdheid en werking van en de verhoudingen tussen de verschillende overheden, met inbegrip van de structuur en werking van de sociale zekerheid; beheerst de basisbegrippen van het administratief recht van toepassing op het openbaar bestuur; heeft kennis van de basisregels in verband met het gebruik van de overheidsmiddelen, in het bijzonder de fundamentele principes inzake fiscaliteit; heeft inzicht in het statuut, de structuur en de werking van de verschillende privaatrechtelijke rechtspersoonsvormen, met inbegrip van het gebruik van deze juridische vormen in de publieke sector; beheerst de basisprincipes van toepassing op verbintenissen; beheerst de basisprincipes van zowel het individueel als het collectief arbeidsrecht. Economie: heeft kennis van de algemene beginselen van de economische wetenschap en de institutionele kaders van de economie; kent het economisch belang van de overheidsactiviteit; heeft een basisinzicht in het functioneren van de overheid volgens verschillende economische leerstelsels; heeft voldoende kennis van de sociaal-economische functies van de overheid en de werking en structuur van het sociaal-economische overheidsbeleid;
14 | domeinspecifiek referentiekader
-
heeft voldoende kennis van de invloed van mondiale en Europese processen op het economische beleid in eigen land. Informatica: beschikt over de basistechnologische achtergrond die vereist is om de eigenheid van de verwerking en interpretatie van gegevens binnen computersystemen te begrijpen en kent de belangrijkste termen en begrippen uit de informatietechnologie en datacommunicatie.
2. Toepassing van kennis en inzicht De academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management is in staat om: onderwerpen die verband houden met organisaties en processen in de publieke sfeer om te zetten in bestuurskundige probleemstellingen en onderzoeksontwerpen; basisprincipes van het materieel bestuursrecht toe te passen, het nuttige materiaal ter zake op te zoeken en te verwerken in functie van de studie van beleidsproblemen op geselecteerde beleidsterreinen en beleidsniveaus; juridische problemen te herkennen, op een coherente en beknopte manier relevante informatie voor de oplossing van juridische problemen weer te geven en oplossingsgericht samen te werken met juristen binnen en buiten de eigen organisatie; rechtsbronnen op te zoeken, te begrijpen en toe te passen; gebruik te maken van basisprogramma‟s op personal computer en van toepassingen van de nieuwe communicatiemedia; informaticagerelateerde problemen en behoeften te formuleren, samen te werken met informatici binnen en buiten de eigen organisatie en de aangereikte oplossingen te begrijpen en evalueren; motiverend om te gaan met medewerkers; een bijdrage te leveren tot beleidsnota‟s 3. Oordeelsvorming De academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management: beschikt over de methodische kwaliteiten om bestuurskundige problematieken op een academisch verantwoorde wijze te onderzoeken en is in staat om op een elementair niveau onderzoeksmethoden toe te passen; is vaardig om data over samenlevingsproblemen te verzamelen, analyseren en omschrijven in beleidstermen; kan zelfstandig een geïnformeerd kritisch oordeel formuleren over de rol van de overheid, politiek en bestuur in het licht van actuele maatschappelijke trends en problemen; beschikt over een uitgesproken interdisciplinaire oriëntatie bij de beschrijving en analyse van een onderzoeks- of beleidsprobleem. 4. Communicatie De academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management: kan zich zowel mondeling als schriftelijk correct en vlot uitdrukken in het Nederlands en kan in het bijzonder rapporteren, eenvoudige academische papers schrijven, en presenteren en spreken in het openbaar; beschikt over beroepsgerichte kennis van het Frans of Engels en kan zich in deze talen mondeling en schriftelijk beroepsgericht uitdrukken; heeft een receptieve kennis en elementaire mondelinge en schriftelijke vaardigheid in het gebruik van een tweede vreemde taal, te kiezen uit Frans, Engels of Duits. 5. Leervaardigheden De academische bachelor in de Bestuurskunde en het publiek management: de elementaire basistechnieken voor de operationalisering van een onderzoeksprobleem (onderzoekseenheden, variabelen) kent, voor de principes en problematiek van meten, geldigheid en betrouwbaarheid en
domeinspecifiek referentiekader | 15
-
2.3
voor de selectie van onderzoekseenheden (steekproeven, dataverzameling, vragenlijsten, interviews en eenvoudige schaaltechnieken); elementaire technieken van onderzoek en van statistische dataverwerking toepast op cases; de basistechnieken op het vlak van het verzamelen van academische literatuur en ander bronnenmateriaal kent; is bereid zich permanent verder te bekwamen in de bestuurskundige discipline.
besluit
Een performante overheid en een doelstreffende publieke sector zijn essentieel voor het realiseren van een meer rechtvaardige, een meer duurzame en een meer democratische samenleving. Een snel veranderende en complexe omgeving zet zowel druk op de rol van de overheid in de samenleving als op het interne functioneren van de overheid. Meer bepaald zien we dat: de druk op de overheid om de eigen rol, werking en de effecten hiervan op de samenleving kritisch te analyseren toeneemt in relatie tot een kritische, veeleisende en snel wijzigende en globaliserende maatschappelijke omgeving; de relatie politici – ambtenaren grondig wijzigt, vooral als gevolg van toegenomen politieke en ambtelijke professionalisering, de verhoogde druk op het politieke milieu, de mediatisering, de trend tot verzelfstandiging, de informatisering en de informalisering van de relaties met de samenleving; de interne organisatie van de overheid ter discussie staat op elk niveau afzonderlijk, maar ook vanuit het globale perspectief van de bestuurlijke organisatie; zowel intern binnen de overheid, als vanuit de maatschappelijke omgeving de druk toeneemt tot het realiseren van good governance, waarbij aandacht wordt gevraagd voor zowel traditionele publieke sector waarden (zoals rechtmatigheid, rechtvaardigheid, rechtsgelijkheid, effectiviteit, integriteit,...) als economische waarden (zoals efficiëntie en zuinigheid); bij de overheid in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van managementinstrumenten, ingebed in een beleids- en beheerscyclus; de druk op de overheid toeneemt om binnen een governance perspectief nieuwe vormen van samenwerking en sturing op te zetten met andere actoren; een steeds belangrijker deel van het management en het optreden van de overheid in het algemeen de omgang is met communicatie, zowel binnen publieke organisaties, tussen publieke organisaties, tussen publieke en private organisaties, als in en met de bredere samenleving; het proces van beleidsvoering meer geprofessionaliseerd wordt en voorwerp is van specifieke beleidskundige methoden en technieken; de druk op de overheid toeneemt om meer werk te maken van het opbouwen van een maatschappelijk draagvlak, wat onderhandelingscapaciteit, flexibiliteit en vaardigheid in omgang met de media vergt. Het is van groot belang dat de academische bachelor in Bestuurskunde kritisch inzicht heeft en vaardigheden bezit om deze maatschappelijke complexiteit en veranderende rol en functioneren van de overheid te begrijpen. Er is immers nood aan polyvalente stafmedewerkers en potentieel leidinggevenden die met een voldoende brede kijk op de samenleving, op de politiek en op de evoluties rond en in de publieke sector kunnen functioneren.
16 | domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 3 Het domeinspecifiek referentiekader van de master Bestuurskunde en publiek management 3.1
inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de 1 opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
3.2
domeinspecifieke competenties
3.2.1
gehanteerde input
Referentiekader van de opleiding: Hogeschool Gent Wettelijke bronnen: geen Brondocumenten onderschreven door het werkveld: Beroepsprofielen VLOR: Studie 168 - Beroepsprofiel Bestuurskundige (1997) Opleidingsprofielen VLOR: Studie 168 - Opleidingsprofiel Bestuurskundige (1997)
3.2.2
domeinspecifieke competenties
De commissie baseert zich voor de omschrijving van de domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde master in de Bestuurskunde en het publiek management op de indeling van de Dublin-descriptoren. 1. Kennis en inzicht De master in de Bestuurskunde en het publiek management: is in staat zelfstandig problematieken van bestuur, beleid en publiek management te analyseren, daarbij blijk gevend van academische vaardigheden; is in staat zelfstandig problematieken die verband houden met organisaties en processen in de publieke sfeer van de verschillende overheidsniveaus te begrijpen vanuit hun historiek en maatschappelijke context;
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifiek referentiekader | 17
-
-
is in staat zelfstandig maatschappelijk relevante problemen op de verschillende bestuursniveaus beleidskundig te onderzoeken en te analyseren; is in staat zelfstandig publieke en social profitorganisaties in hun functioneren en beleidsopdrachten te analyseren; is in staat tot kritische reflectie over de kerntaken van de overheid en de effecten van regelgeving op de samenleving; is vertrouwd met het concept „governance‟ en heeft inzicht in het samenspel van overheden met andere actoren (moet m.i. naar categorie 3 : oordeelsvermogen); beschikt over kennis en inzicht in de behoeften, problemen en oplossingen op het vlak van ICT voor bestuurs- en beleidsdoeleinden in overheidsadministraties op een niveau dat volstaat voor aansturing van ICT-departementen of consultants; is vertrouwd met begrippen en systemen van kwaliteitsbeleid.
2. Toepassing van kennis en inzicht De master in de Bestuurskunde en het publiek management: kan problematieken die verband houden met organisaties en processen in de publieke sfeer omzetten in wetenschappelijke bestuurskundige probleemstellingen, in een onderzoekstraject en in praktijkgerichte aanbevelingen en toepassingen; is in staat zijn analyse van maatschappelijk relevante problemen om te zetten in voorstellen voor een beleidsontwerp, dit beleidsontwerp te onderbouwen met technieken van beleidsopvolging en beleidsevaluatie en dit alles voor te stellen in publiceerbare beleidsnota‟s; kan zelfstandig beleidsbeslissingen omzetten in legistieke teksten; is in staat zijn analyse van het functioneren van publieke organisaties om te zetten in ontwerpen voor strategisch management met aandacht voor het management van de organisatieverandering; is in staat om organisaties, organisatieveranderingen en beleidsprocessen te sturen, daarbij kritisch gebruik makend van methoden en technieken uit het strategisch management, het financieel management, het personeelsmanagement, het organisatiemanagement en het informatiemanagement; is in staat zelfstandig een beleidsprogramma om te zetten in een prestatiebegroting en een financieel programma; is in staat zelfstandig de financiële cyclus van de verschillende overheidsniveaus te begrijpen (begroting, boekhouding, audit) op een toepassingsniveau dat volstaat voor aansturing van financiële departementen en consultants; is in staat zelfstandig een cyclus van personeelsmanagement uit te werken en toe te passen op organisaties uit de publieke sector (instroom, doorstroom, uitstroom) op een toepassingsniveau dat volstaat voor aansturing van HRM-departementen en het werken met consultants; is bekwaam om de organisatie van de overheid in andere EU- en OESO-landen te vergelijken met deze in eigen land. 3. Oordeelsvorming De master in de Bestuurskunde en het publiek management: is in staat om onderzoeksmethoden zelfstandig toe te passen in het volledige traject van het uitwerken van een probleemstelling tot het formuleren van beleidsadviezen; beschikt over een vermogen tot conceptueel en analytisch denken; kan een ontwerp van een beleidsnota opstellen; is zich bewust van de ethische, maatschappelijke,...aspecten van zijn vakgebied en zal er zich naar gedragen 4. Communicatie De master in de Bestuurskunde en het publiek management: is in staat om zowel mondeling als schriftelijk te rapporteren vanuit een rol en positie die hoort bij staffuncties of leidinggevenden;
18 | domeinspecifiek referentiekader
-
beschikt over communicatieve vaardigheden op een toepassingsniveau dat volstaat voor beginnende onderzoekers en leidinggevenden; beschikt over beroepsgerichte kennis van het Frans of Engels en kan zich in deze talen mondeling en schriftelijk beroepsgericht uitdrukken; heeft een receptieve kennis en elementaire mondelinge en schriftelijke vaardigheid in het gebruik van een tweede vreemde taal, te kiezen uit Frans, Engels of Duits.
5. Leervaardigheden De master in de Bestuurskunde en het publiek management: is in staat om samen te werken, ook in een multidisciplinaire en internationale omgeving; beschikt over de attitude om zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied of deelgebieden ervan.
3.3
besluit
Een performante overheid en een doeltreffende publieke sector zijn essentieel voor het realiseren van een meer rechtvaardige, een meer duurzame en een meer democratische samenleving. Een snel veranderende en complexe omgeving zet zowel druk op de rol van de overheid in de samenleving als op het interne functioneren van de overheid. Meer bepaald zien we dat: de druk op de overheid om de eigen rol, werking en de effecten hiervan op de samenleving kritisch te analyseren toeneemt in relatie tot een kritische, veeleisende en snel wijzigende en globaliserende maatschappelijke omgeving; de relatie politici – ambtenaren grondig wijzigt, vooral als gevolg van toegenomen politieke en ambtelijke professionalisering, de verhoogde druk op het politieke milieu,de mediatisering, de trend tot verzelfstandiging, de informatisering en de informalisering van de relaties met de samenleving; de interne organisatie van de overheid ter discussie staat op elk niveau afzonderlijk, maar ook vanuit het globale perspectief van de bestuurlijke organisatie; zowel intern binnen de overheid, als vanuit de maatschappelijke omgeving de druk toeneemt tot het realiseren van „good governance‟, waarbij aandacht wordt gevraagd voor zowel traditionele publieke sector waarden (zoals rechtmatigheid, rechtvaardigheid, rechtsgelijkheid, effectiviteit, integriteit, ...) als economische waarden (zoals efficiëntie en zuinigheid); bij de overheid in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van managementinstrumenten, ingebed in een beleids- en beheerscyclus; de druk op de overheid toeneemt om binnen een governance perspectief nieuwe vormen van samenwerking en sturing op te zetten met andere actoren; een steeds belangrijker deel van het management en het optreden van de overheid in het algemeen de omgang is met communicatie, zowel binnen publieke organisaties , tussen publieke organisaties, tussen publieke en private organisaties, als in en met de bredere samenleving; het proces van beleidsvoering meer geprofessionaliseerd wordt en voorwerp is van specifieke beleidskundige methoden en technieken; de druk op de overheid toeneemt om meer werk te maken van het opbouwen van een maatschappelijk draagvlak, wat onderhandelingscapaciteit, flexibiliteit en vaardigheid in omgang met de media vergt. Het is van groot belang dat de master in de Bestuurskunde kritisch inzicht heeft en vaardigheden bezit om deze maatschappelijke complexiteit en veranderende rol en functioneren van de overheid te begrijpen. Er is immers nood aan polyvalente stafmedewerkers en potentieel leidinggevenden die met een voldoende brede kijk op de samenleving, op de politiek en op de evoluties rond en in de publieke sector kunnen functioneren.
domeinspecifiek referentiekader | 19
20 |
deel 2
opleidingsrapport
| 21
22 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Hogeschool Gent Algemene toelichting bij de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management aan de Hogeschool Gent De Hogeschool Gent biedt zowel academisch als professioneel gerichte opleidingen aan in tien studiegebieden: Architectuur, Biotechniek, Gezondheidszorg, Handelswetenschappen en bedrijfskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en dramatische kunst, Sociaal-agogisch werk, Onderwijs en Toegepaste taalkunde. Deze opleidingen worden beheerd in dertien departementen, verspreid over verschillende campussen in Gent en Aalst. De Hogeschool Gent telt het grootste aantal hogeschoolstudenten in Vlaanderen, met zo‟n 17 000 ingeschreven studenten in het academiejaar 2010-2011. De hogeschool maakt deel uit van de Associatie Universiteit Gent sinds de oprichting ervan in 2003. De academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management – uniek in Vlaanderen – ressorteert onder het Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde van de Hogeschool Gent. Dit departement biedt naast Bestuurskunde en publiek management ook de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Handelswetenschappen aan. De opleiding heeft haar wortels in het vroegere Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen (HIBH), opgericht in 1946 in Elsene. Pas in 1970 kreeg het HIBH de toestemming om de diploma‟s „Kandidaat in de bestuurswetenschappen‟ en „Licentiaat in de bestuurswetenschappen‟ uit te reiken. Tot in 1991 werd de opleiding exclusief in avondonderwijs aangeboden. In 1995 volgde de integratie van de opleiding in de Hogeschool Gent, wat meteen een verhuisoperatie van Elsene naar Gent op gang bracht. De opleidingen Handelswetenschappen en Bestuurskunde vormen sindsdien samen het departement HABE in deze hogeschool. Binnen de opleiding zijn geen afstudeerrichtingen afgebakend. In totaal zijn in het academiejaar 2010-2011 (status op 1 oktober 2010) ongeveer 171 studenten ingeschreven in de academisch gerichte bacheloropleiding en 113 studenten in de masteropleiding. In datzelfde academiejaar schreven zich 70 à 80 studenten in voor het schakelprogramma.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 23
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma‟s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
24 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bachelor- en masteropleiding in Bestuurskunde en publiek management bekleedt binnen het Vlaamse onderwijslandschap een unieke positie. Zij is de enige opleiding in Vlaanderen die reeds vanaf de bachelor volledig focust op de bestuurskundige discipline. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek vernomen dat de opleiding bewust kiest voor een breed, polyvalent en multidisciplinair opleidingsprofiel. Het streefdoel is bestuurskundigen op te leiden die op stafniveau en in leidinggevende functies aan de slag kunnen in de ruime publieke sector. Met dit doel voor ogen legt de opleiding een sterke nadruk op management – als hulpwetenschap en als vaardigheid – in combinatie met een sterke academische basiskennis. Zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding zijn algemene competenties uitgewerkt. Die zijn verder geconcretiseerd in termen van kennis, inzicht en vaardigheden die studenten binnen verschillende kennisdomeinen moeten verwerven. Van de afgestudeerde bachelor in Bestuurskunde en publiek management wordt verwacht dat hij beschikt over: academische kennis van en inzicht in de structuur van de samenleving en de publieke sector, waardoor hij maatschappelijke problematieken in de samenleving vanuit een bestuurskundig perspectief kan beschrijven, analyseren en problematiseren; geïntegreerde kennis van en kritisch inzicht in problemen van publiek management en veranderingsprocessen in de publieke sector; methodische kwaliteiten om problematieken op een academisch verantwoorde wijze te onderzoeken en op een elementair niveau onderzoeksmethoden te kunnen toepassen; communicatieve en organisatorische capaciteiten, zowel met gesproken als met geschreven taal en met het gebruik van informatiseringtechnologie. Deze algemene bachelorcompetenties heeft de opleiding nauwkeuriger omschreven in termen van de verschillende kennisdomeinen die in de opleiding aan bod komen. De opleiding onderscheidt hierbij drie soorten domeinen: kerndomeinen: bestuurskunde, beleidskunde en publiek management; aspectwetenschappen: samenleving en politiek, recht en economie; ondersteunende domeinen: taal en communicatie, onderzoeksmethoden en informatica. Wat de masteropleiding betreft, moet de student aan het einde van zijn opleiding in staat zijn om: problematieken van bestuur, beleid en publiek management te analyseren en te problematiseren op het niveau van een potentiële stafmedewerker of leidinggevende in de publieke sector. Dit moet hij op een zelfstandige wijze kunnen doen, blijk gevend van academische vaardigheden; onderzoeksmethoden zelfstandig toe te passen in het volledige traject van het uitwerken van een probleemstelling tot het formuleren van beleidsadviezen; academische kwaliteiten met managementkwaliteiten te combineren: in staat zijn om organisaties, organisatieveranderingen en beleidsprocessen te sturen en daarbij op zelfstandige en kritische wijze methoden en technieken uit het strategisch management, het financieel management, het personeelsmanagement, het organisatiemanagement en het informatiemanagement combineren; al het bovenstaande zowel op een geschreven als gesproken manier te presenteren vanuit een rol en positie die hoort bij staffuncties of leidinggevenden. Net zoals voor de bacheloropleiding, zijn de competenties voor de masteropleiding verder uitgewerkt onder verschillende rubrieken: bestuur- en beleidskunde, organisatie & management, informatica en algemene vaardigheden. De commissie is van mening dat de doelstellingen voor de bachelor- en masteropleidingen overeenstemmen met de decretale eisen, ook op het vlak van wetenschappelijke competenties. Daarenboven heeft zij tijdens de gesprekken kunnen vaststellen dat de alumni en het werkveld het brede en multidisciplinaire profiel van de opleiding waarderen. Het is voor de commissie duidelijk dat de opleiding op het vlak van profilering een
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 25
belangrijke ommezwaai heeft gemaakt. Tot een vijftiental jaar geleden had de opleiding een sterk sociaaljuridische inslag. Twee grondige hervormingsprocessen gedurende de voorbije jaren hebben het opleidingsprofiel echter hertekend. De opleiding onderging een eerste inhoudelijke transformatie in 1997-1998. Op dat ogenblik werd de kern van de opleiding, met name bestuurskunde, beleidskunde en publiek management, veel sterker uitgebouwd. De invoering van de bachelor-masterstructuur vormde de aanleiding tot een tweede grondige hervorming. Deze hervormingsronde zorgde voor een meer consistente programmaopbouw, de invoering van de stage, een scherpere academische profilering van de master en een bijsturing van de aanpak van de masterproef. De commissie onderschrijft de stelling dat de opleiding op een relatief korte tijd een transformatie heeft ondergaan. Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken tijdens het bezoek heeft de commissie in het bijzonder kunnen vaststellen dat de opleiding de voorbije tien jaar een grote vooruitgang heeft gemaakt op het vlak van academisering. Zij is geëvolueerd van een beroepsgerichte naar een volwaardige academische opleiding met heel wat deskundig personeel dat hoogwaardig onderzoek uitvoert. Om vorm te geven aan dit academiseringproces, heeft de opleiding binnen de Associatie Universiteit Gent actief meegewerkt aan de oprichting van associatieonderzoeksgroepen (AOG). Tegelijk lopen ook enkele gemeenschappelijke projecten met de Universiteit Gent. De afgebakende speerpunten zijn lokale besturen; centrale besturen: actoren en processen in de politieke besluit- en beleidsvoering; diversiteit, vertegenwoordiging en beleid; bestuurlijke veiligheidsvraagstukken; social profit sector; sociaal-economisch beleid, beleidsinstrumenten en fiscaliteit; organisational and individual performance management. Deze onderzoekslijnen zijn door de departementsraad verankerd en vormen het uitgangspunt bij de werving van nieuwe personeelsleden, doctoraatstrajecten van nieuwe assistenten en het uitbouwen van Associatieonderzoeksgroepen (AOG‟s). Alle onderzoekslijnen van de opleiding Bestuurskunde zijn in dergelijke AOG‟s betrokken, wat heeft geleid tot de financiering van onderzoeksprojecten door de Onderzoeksraad van de UGent. Het globale academiseringsbeleid wordt ontwikkeld en opgevolgd binnen de Academiseringsraad, die initiatieven neemt ter verbetering van de onderzoeksomgeving. Op het ogenblik van het visitatiebezoek was onduidelijk binnen welke faculteit een toekomst is weggelegd voor de opleiding. Zij zou aansluiting kunnen vinden bij meerdere faculteiten, met name Politieke wetenschappen of Toegepaste economie. De commissie wil de opleiding - ondanks de onzekere context waarin ze zich bevindt – aanbevelen zelf positieve voorstellen over de toekomst van de opleiding binnen een universitaire omgeving te formuleren. Hoewel reeds verschillende ideeën zijn ontwikkeld, zijn die nog niet door iedereen gedragen en bediscussieerd. Hoewel de commissie kan bevestigen dat de bachelor- en mastercompetenties qua niveau en oriëntatie duidelijk aan de maat zijn, meent zij dat nog verbeteringsslagen mogelijk zijn op het vlak van een onderwijskundig relevante formulering van de vooropgestelde competenties, die sturend kunnen zijn voor de keuze van geschikte werk- en evaluatievormen. De commissie beveelt sterk aan om een eenduidig begrippenkader uit te werken en te hanteren. In het huidig gehanteerde referentiekader worden te veel verschillende termen door elkaar gebruikt. De opleiding heeft het in haar referentiekader over „doelstellingen‟ en „eindtermen‟ en over „basiscompetenties‟ in haar competentiematrix. Die komen slechts gedeeltelijk overeen met de eindtermen, doelstellingen, kerncompetenties en algemene competenties in de ECTS-fiches. Op basis van het zelfevaluatierapport en de aangeleverde documenten was het voor de commissie niet steeds duidelijk wat met deze termen werd bedoeld. De ontwikkeling van een eenduidig begrippenkader zal de opleiding volgens de commissie in staat stellen duidelijker aan te geven wat de opleiding als geheel beoogt en welke bijdrage elk opleidingsonderdeel hiertoe aanlevert. Dit begrippenkader dient vervolgens consequent te worden gebruikt in elke stap van de uitwerking van het programma. Bovendien is het de commissie opgevallen dat het referentiekader sterk gericht is op kennis en inzicht. Hoewel de vooropgestelde leerdoelen en competenties inhoudelijk relevant zijn, valt het op dat ze vrijwel nooit zijn beschreven in termen van gedrag en attitudes. Dit bemoeilijkt volgens de commissie de omslag naar competentiegericht opleiden en evalueren.
26 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan om een toekomstgerichte visie op de opleiding binnen een universitaire omgeving te ontwikkelen. De commissie beveelt de opleiding aan een eenduidig begrippenkader uit te werken en te hanteren, zodat zij een duidelijkere visie kan ontwikkelen over wat zij beoogt en over de relatie tussen competenties en opleidingsonderdelen. De opleiding dient aandacht te besteden aan een gedragsgerichte omschrijving van de vooropgestelde bacheloren mastercompetenties.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals gesteld onder facet 1.1, profileert de opleiding zich als een polyvalente bestuurskundige opleiding. Daarmee integreert zij economische en politieke wetenschappen: waar de eerste beperkte aandacht besteedt aan beleidsanalyse maar meer aan management, is dat voor de politieke wetenschappen eerder omgekeerd. De opleiding Bestuurskunde en publiek management beoogt het beleidskundige en het managementaspect evenwaardig aan bod te laten komen. Het doel is bestuurskundige generalisten met een brede academische kijk en ingesteldheid te vormen. De commissie is van mening dat de doelstellingen goed aansluiten bij wat men vanuit het beroepenveld en de wetenschappelijke discipline van een bestuurskundige mag verwachten. Toch wil zij er voor pleiten oog te hebben voor een aantal onderbelichte aspecten in de nagestreefde competenties. Meer in het bijzonder zou het wenselijk zijn meer aandacht te besteden drie elementen: (1) de internationale en vergelijkende aspecten van beleid, bestuur en management; (2) de deontologische, ethische en maatschappelijke aspecten van het bestuurskundige vakgebied en (3) interdisciplinariteit, in het bijzonder in de masteropleiding. Deze elementen zijn niet uitdrukkelijk opgenomen in het referentiekader van de opleiding, maar zijn volgens de commissie van belang voor de jonge bestuurskundigen die men vandaag wil vormen. In haar zelfevaluatierapport en tijdens de gesprekken erkent de opleiding zelf dat internationaal-vergelijkende aspecten nog te mager zijn uitgebouwd. Een bijsturing van het programma in die zin is daarom voorzien door de introductie van een nieuw opleidingsonderdeel „Comparative public policy and public administration‟. De commissie wil er voor pleiten ook in de formulering van de doelstellingen en beoogde competenties hier aandacht voor te hebben. Zij vindt het enigszins verwonderlijk dat het multidisciplinaire aspect als een sterkte en profilering naar voren wordt geschoven, terwijl dit in de competenties niet als dusdanig is terug te vinden. De oorzaak hiervan kan volgens de commissie echter gerelateerd zijn aan de weinig gedragsgerichte omschrijving van de leerdoelen.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 27
Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken is het voor de commissie duidelijk dat de opleiding gestalte krijgt door informele contacten met het werkveld en de afgestudeerden en de instroom van nieuwe, onderzoekservaren docenten. Binnen de opleiding vindt geen expliciete of systematische toetsing van de doelstellingen met het beroepenveld plaats. Toch zijn er verschillende kanalen waarlangs de opleiding informatie kan verkrijgen, onder meer via de stages, gastprofessoren en toegepast onderzoek. De commissie is het met de opleiding eens dat hier ruimte voor verbetering is. De voorgestelde oprichting van een resonantiecommissie zou een stap in de goede richting zijn om de inbreng van het relevante beroepenveld op een meer systematische manier te verzekeren. In het zelfevaluatierapport kreeg de benchmarking met vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland weinig expliciete aandacht. Niettemin is de commissie er op basis van de gesprekken met opleidingsverantwoordelijken en docenten enerzijds en de ingekeken documenten anderzijds van overtuigd dat de opleiding vergelijkbaar is met aanverwante opleidingen, zowel nationaal als internationaal. Om een beter aanwijsbare afstemming van de doelstellingen op de eisen gesteld door (buitenlandse) vakgenoten mogelijk te maken, beveelt de commissie aan een benchmarkingoefening uit te voeren. Gepaste vergelijkingspunten zijn volgens de commissie identificeerbaar, bijvoorbeeld bij de verscheidende bestuurskundige opleidingen in Nederland. Uiteraard is ook benchmarking mogelijk met verwante opleidingen in het Vlaamse universitaire onderwijslandschap, hoewel de opleiding van de Hogeschool Gent zich van hen onderscheidt door een meer diepgaande focus op bestuurskunde vanaf het eerste bachelorjaar, wat voor de universitaire opleiding niet het geval is. Tot slot wil de commissie beklemtonen dat nog verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van de externe bekendmaking van de opleidingsdoelstellingen. In haar zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat het moeilijk is abituriënten en beginnende studenten duidelijk te maken waar de opleiding toe leidt. Meestal voelen de studenten dit pas concreter aan wanneer ze verder zijn gevorderd in hun opleidingstraject. Ook in het werkveld kan de bekendheid van de opleiding nog worden vergroot. De commissie omschrijft de relatieve onbekendheid van de opleiding wel als een aan te pakken verbeteringspunt, gezien studenten en afgestudeerden tijdens de gesprekken zeiden hier enige hinder van te ondervinden, bijvoorbeeld bij sollicitaties. Een uitgewerkte benchmarkingoefening kan volgens de commissie leiden tot een scherpere profilering en zo de communicatie naar externen verbeteren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan de opleidingsdoelstellingen meer systematisch te toetsen aan de meningen van vertegenwoordigers van het beroepenveld en van toonaangevende vakgenoten uit binnen- en buitenland. De commissie pleit ervoor in de doelstellingen meer aandacht te besteden aan internationale en vergelijkende aspecten, deontologische, ethische en maatschappelijke aspecten en aan de interdisciplinariteit van het bestuurskundige vakgebied. De externe bekendheid van de opleiding kan worden verbeterd, onder meer door werk te maken van benchmarking met vergelijkbare opleidingen in binnen- en buitenland.
28 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 29
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie meent dat de doelstelling om een brede, interdisciplinair gerichte opleiding aan te bieden grotendeels wordt waargemaakt in het programma. Gedurende hun opleiding verwerven de studenten een omvattende basiskennis van bestuurskunde, beleidskunde en management. Deze „stammen‟ geven structuur aan het programma. De doelstelling om polyvalente bestuurskundigen op te leiden is herkenbaar in het programma aangezien een breed scala van disciplines aan bod komt. In het eerste bachelorjaar wordt de student ingeleid in Management, Bestuurs- en beleidskunde, Politicologie, Politieke geschiedenis, Mens, groep en organisatie en practicum Samenleving en politiek. Daarenboven is er een sterk juridische klemtoon, met drie opleidingsonderdelen Recht (Inleiding tot het recht, Grondwettelijk recht en Inleiding tot Europees recht). In het eerste bachelorjaar is er ook aandacht voor informatica (onder de vorm van een practicum) en talen (minimaal twee verschillende taalopleidingsonderdelen). In het tweede bachelorjaar wordt verder gebouwd op de in het eerste jaar verworven basiskennis. De klemtoon op recht wordt verder gezet met twee juridische opleidingsonderdelen, Privaatrecht en Bestuursrecht. Verder zijn de opleidingsonderdelen Inleiding economie, Management in de publieke sector, Beleidskunde en Organisatie & ICT geprogrammeerd. Vanaf het tweede bachelorjaar worden de onderzoeksvaardigheden van de studenten aangescherpt in twee opleidingsonderdelen (Onderzoeksmethoden 1 en 2). Bovendien worden de twee taalopleidingsonderdelen verder gezet en heeft de student een keuzevrije ruimte ter waarde van zes studiepunten. In het derde bachelorjaar wordt de training van onderzoeksvaardigheden gecontinueerd in het opleidingsonderdeel Onderzoeksmethoden 3. Daarenboven behandelen de studenten de opleidingsonderdelen Geschillen van bestuur, Sociaal-economisch beleid, Europese integratie en Openbare financiën, aangevuld met twee taalopleidingsonderdelen, een opleidingsonderdeel Stage, rapportering en communicatietraining, negen studiepunten keuzevrije ruimte en twee seminaries. Voor één van deze seminaries maakt de student een keuze uit drie beleidsdomeinen (veiligheid, welzijn of gelijke kansen); voor het andere uit drie bestuursniveaus (social profit sector, lokale besturen of centrale besturen). In de masteropleiding worden vijftien studiepunten besteed aan de masterproef. Daarnaast volgen de masterstudenten ook verplicht de opleidingsonderdelen Wetenschappelijke stromingen in bestuurs- en beleidskunde en Practicum Beleidsvoorbereiding- en bepaling. Verder bestaat het masterprogramma uit twee seminaries in een managementdiscipline, te kiezen uit Personnel management, Change management of Financieel management. De overige studiepunten kan de student volgens eigen interesses invullen, met de kanttekening dat de keuzevrijheid enigszins wordt afgeremd door twee lijsten van keuzeopleidingsonderdelen. De eerste lijst verplicht de student twee opleidingsonderdelen van zes studiepunten te kiezen uit Bestuurlijke ethiek, Burger en bestuur, Overheidsinformatisering of een nog niet gevolgd seminarie Bestuursniveau; de andere keuzelijst verplicht één of twee opleidingsonderdelen te kiezen uit Capita selecta uit de politicologie, Governance of security, Internationaal recht of een nog niet gevolgd seminarie Beleidsdomein of Bestuursniveau of een seminarie Human Resource Management.
30 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Hoewel de commissie zoals gesteld beaamt dat het programma de studenten in staat stelt om de vooropgestelde competenties te behalen, wil zij de opleiding drie aanbevelingen meegeven. Ten eerste kan de opleiding volgens de commissie nog meer systematisch te werk gaan om te verifiëren of de eigen vooropgestelde doelstellingen volledig worden afgedekt in het programma. Positief is dat een competentiematrix is uitgewerkt, maar die is volgens de commissie enigszins onvolledig. Bovendien stroken de competenties in de matrix niet met de competenties die worden vooropgesteld in het referentiekader en in de studiefiches. De commissie detecteert dan ook een aantal mismatches in de verhouding tussen de vooropgestelde doelstellingen en het programma. Enerzijds is het voor de commissie niet duidelijk op welke manier de verschillende competenties met betrekking tot communicatie aan bod komen in het opleidingsprogramma. Dit sluit aan bij een aandachtspunt dat de opleiding reeds zelf had gedetecteerd: hoewel de studenten doorheen hun opleiding frequent moeten spreken, schrijven en presenteren, worden hun spreek- en schrijfvaardigheden te weinig en te laat in de opleiding getraind. Anderzijds sluit de commissie zich aan bij de door de opleiding vastgestelde lacune inzake management, meer in het bijzonder financieel management. Hoewel de opleiding uitdrukkelijk vooropstelt polyvalente managers te willen opleiden, laat het opleidingsprogramma een vrij ruime keuzemogelijkheid aan managementmodules toe vanaf het derde bachelorjaar. Een basiskennis financieel-, personeels- en informatiemanagement is daardoor niet gegarandeerd. De commissie wil er voor pleiten te overwegen om financieel management een verplicht onderdeel van het programma te maken. Ten tweede beveelt de commissie aan te streven naar een meer consequente benoeming van doelen en competenties. De ECTS-fiches vermelden zowel begincompetenties, eindcompetenties als doelstellingen. Voor de commissie is het niet steeds duidelijk hoe de eindcompetenties gerelateerd zijn aan de doelstellingen van het opleidingsonderdeel en aan de competenties die worden vooropgesteld in het domeinspecifiek referentiekader. Bovendien is het onderscheid tussen „kerncompetenties‟ en „eindcompetenties‟ op de ECTS-fiches niet eenduidig. Tijdens de gesprekken is gebleken dat de opleiding de voorbije jaren heel wat energie heeft geïnvesteerd in het eenvormig maken van de ECTS-fiches. Op dit vlak is er reeds vooruitgang geboekt op het vlak van consistentie over opleidingsonderdelen heen, maar de commissie wil ten sterkste aanbevelen om een herziening van de vooropgestelde competenties en de daaraan verbonden leerinhouden in een breder perspectief door te voeren. De ECTS-fiches zijn een goed begin om duidelijkheid te scheppen over de relatie tussen doelstellingen en inhoud, maar een verdere ontwikkeling ervan is volgens de commissie zeker aangewezen. Op inhoudelijk vlak zijn de competenties vermeld op de ECTS-fiches volgens de commissie wel aan de maat. Ten derde heeft de commissie kwaliteitsverschillen tussen de opleidingsonderdelen vastgesteld, waarbij in het bijzonder een bezorgdheid bestaat ten aanzien van de taalvakken. Die hebben een vrij belangrijk aandeel in het opleidingsprogramma: in de drie bachelorjaren dienen studenten telkens twee taalvakken verplicht in hun curriculum op te nemen. Tijdens de gesprekken heeft de commissie ook opgemerkt dat de studenten en alumni vrij veel belang hechten aan taalvakken, maar eerder ontevreden zijn over het (te lage) niveau – in het bijzonder van Frans. De commissie constateert dat enkele problemen met de taalvakken die bij de vorige visitatie in 2004 werden opgemerkt en intern goed bekend zijn, nog steeds bestaan. De visitatiecommissie merkte toen op dat meer aandacht zou moeten uitgaan naar spreekvaardigheid en niveaudifferentiatie. De commissie sluit zich aan bij deze kritiek. Zij heeft vastgesteld dat het startniveau van studenten in een bepaalde taal niet wordt getest en er niet met niveaugroepen wordt gewerkt, hoewel jaarlijks belangrijke niveauverschillen in de talenkennis bij de instromende studenten worden vastgesteld. De opleiding erkent dat het nog steeds met een structureel probleem worstelt om op basis van niveaudifferentiatie te kunnen werken. Personeelsproblemen en grote studentengroepen liggen hier aan de basis. De commissie vindt ook dat spreekvaardigheid, in het bijzonder in het Frans, meer aandacht verdient. Opvallend is dat het talenonderwijs niet in verband wordt gebracht met het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen. De commissie beveelt een hervorming van het taalonderricht aan waarbij een aantal van de hierboven vermelde problemen worden geremedieerd. Een dergelijke herziening dringt zich zeker op indien de keuze wordt gemaakt om een belangrijk aandeel talen in het programma te continueren. Volgens de commissie zou een herziening ook een perspectief moeten bieden om de taalvakken en de inhoudelijke opleidingsonderdelen beter met elkaar in verband te brengen.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 31
Naast de grote hervormingen van het opleidingsprogramma in het verleden (cf. facet 1.1), zijn er ook kleinere aanpassingen gebeurd op basis van de studentenquêtes. Op vakgroepniveau en in de opleidingscommissie wordt het opleidingsprogramma grondig besproken. Uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie onthouden dat de opleiding zegt pas recent – omwille van de academisering - over de middelen en mensen te beschikken om dergelijke discussies grondig te kunnen voeren. In overeenstemming met facet 1.2 met betrekking tot de toetsing van de opleidingsdoelstellingen, meent de commissie dat de opleiding meer systematisch te werk kan gaan om curriculumhervorming te funderen op een structurele consultatieronde van stakeholders zoals het relevante beroepenveld en alumni. Wat de internationale dimensie van het programma betreft, blijkt uit de gesprekken dat de internationalisering – deels omwille van de belangrijke inspanningen op het vlak van academisering – de voorbije jaren geen prioriteit is geweest. De internationale dimensie sijpelde vooral door in het onderwijs via een steeds groeiend aantal onderzoeksactieve docenten, die hun internationale ervaringen in hun onderwijs uitdragen. Een systematische aandacht voor de internationale dimensie van het programma is pas recent gegroeid. Het departement Handelswetenschappen & bestuurskunde streeft er naar zich op het vlak van onderwijsinternationalisering meer te profileren door de invoering van het „Internationaal Paspoort‟. Met dit paspoort worden studenten sterk gestimuleerd en zelfs gedwongen om minimum ter waarde van twaalf studiepunten (in de bacheloropleiding) of 6 studiepunten (in de masteropleiding) activiteiten te ontplooien met een internationaal karakter. De commissie waardeert de geïntensifieerde inspanningen ten voordele van de onderwijsinternationalisering van de opleiding. Aansluitend bij haar opmerking met betrekking tot de aandacht voor internationale en vergelijkende aspecten van beleid, bestuur en management in de nagestreefde competenties, onderstreept de commissie het belang om deze aspecten ook in het programma aan bod te brengen. Een nieuw opleidingsonderdeel „Comparative public policy and public administration‟ kan hier verandering in brengen, maar voorlopig wordt dit alleen als een keuzevak aangeboden. De commissie meent dat ook de toename van het Engelstalige onderwijs in het kader van het internationaal paspoort zal leiden tot een versterking van de internationale oriëntatie van de studenten. Op het ogenblik van het visitatiebezoek was het reeds zo dat sommige opleidingsonderdelen in het Engels worden gedoceerd zodat buitenlandse studenten ze kunnen volgen. Sinds het academiejaar 2009-2010 vindt ook een „International week‟ plaats. Tijdens deze week geven gastdocenten uit de partnerinstellingen les aan de hogeschool en komen zij hun instelling voorstellen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan om meer systematisch te werk te gaan om te verifiëren of de eigen vooropgestelde doelstellingen volledig worden afgedekt in het programma, met bijzondere aandacht voor de opleidingsonderdelen met betrekking tot (financieel) management. De commissie beveelt aan om een systematische screening van de ECTS-fiches door te voeren op basis van een eenduidig begrippenkader, met bijzondere aandacht voor de verantwoording van de keuze van werk- en evaluatievormen. De commissie beveelt aan om de aanpak van de taalvakken grondig te herzien, waarbij men vertrekt van het vaststellen van het beginniveau van de studenten, de na te streven competenties helder formuleert voor alle aangeboden talen en hierbij verwijst naar het Europese referentiekader, de meest geschikte werkvormen kiest en de competenties op een professionele manier toetst.
32 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op basis van het ingekeken cursusmateriaal en de gesprekken met opleidingscoördinatoren, docenten, studenten en alumni stelt de commissie vast dat er sprake is van een duidelijke beleidskeuze in de opleiding om onderzoek en onderwijs met elkaar te integreren. De commissie is van mening dat de opleiding er in slaagt in haar onderwijs de band te leggen met nationaal en internationaal wetenschappelijk bestuurskundig onderzoek en actuele wetenschappelijke theorieën in dit onderzoeksgebied. Het lesmateriaal van een groot aantal opleidingsonderdelen bevat recente onderzoeksrapporten en (internationale) wetenschappelijke artikelen. De docenten integreren hun onderzoeksinzichten in het onderwijs en studenten hebben de kans om activiteiten te ontplooien in het kader van de onderzoekslijnen, zowel in papers, de stage als de masterproef. De academische gerichtheid wordt bovendien versterkt door geregeld gastsprekers uit de academische wereld aan het woord te laten. De commissie ziet ook een duidelijke opbouw in het onderwijs met betrekking tot wetenschappelijke vaardigheden. Sinds de BAMA-hervorming is de aandacht voor onderzoeksmethoden in het programma sterk toegenomen en gestructureerd. In het eerste bachelorjaar leert de student accuraat bronnengebruik aan binnen het seminarie Samenleving en politiek. Alle eerstejaarsstudenten krijgen een twee uur durende sessie over het leren opzoeken in databanken. Het wetenschappelijk werken komt verder aan bod in het tweede bachelorjaar, waarin twee opleidingsonderdelen – Onderzoeksmethoden 1 en 2, ter waarde van respectievelijk zes en drie studiepunten – aan deze materie zijn voorbehouden. In een eerste fase wordt dieper ingegaan op de definitie van wetenschappelijk onderzoek, de ontwikkeling van een probleemstelling, het schrijven van een onderzoeksvoorstel en enkele kwalitatieve onderzoeksstrategieën. Daarenboven krijgt de student ook een basisvorming in beschrijvende statistiek en leert hij statistische informatie correct te interpreteren. In een tweede fase wordt dieper ingegaan op verklarende statistische methoden, complexe probleemstellingen die eigen zijn aan evaluatieonderzoek en kwantitatieve analysetechnieken. Theoretische lessen worden steeds aangevuld met praktische toepassingen. De commissie is van mening dat deze methodecursussen inhoudelijk goed op elkaar aansluiten, maar vindt dat de integratie van de methodecursussen met andere opleidingsonderdelen nog meer aandacht vereist. Zo kan het bijvoorbeeld interessant zijn om in de methodecursussen actuele voorbeelden uit de bestuurs- en beleidskunde op te nemen. Ook het in de opleiding lopende onderzoek zou de methodecursussen inhoudelijk kunnen voeden. Vanaf 2011 zal de opleiding gebruik maken van een handboek over bestuurskundig onderzoek dat hier allicht een nuttige functie zal kunnen vervullen. Daarbij aansluitend beveelt de commissie ook aan om in de methodecursussen nauwer aan te sluiten bij de vaardigheden die gevraagd worden van studenten in het kader van hun masterproef en andere opleidingsonderdelen. De studenten stellen vast dat de opleidingsonderdelen Methoden sterk de nadruk leggen op kwantitatieve methoden, terwijl de opdrachten doorheen hun opleiding vrijwel uitsluitend op kwalitatief onderzoek zijn gericht. De commissie meent dat er nog te weinig training in kwalitatief onderzoek plaatsvindt, zeker omdat veel studenten in hun masterproef kwalitatief onderzoek uitvoeren. Het effect van de training die studenten hierin wel krijgen, is nog te weinig merkbaar in de ingekeken papers en proeven.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 33
Globaal meent de commissie dat de beleidskeuze die ongeveer tien jaar geleden is gemaakt om onderzoek en onderwijs te integreren succesvol is gebleken. De academisering is duidelijker merkbaar in het derde bachelorjaar en de masteropleiding dan in het eerste en tweede bachelorjaar. Hoewel een dergelijk klemtoonverschil als normaal kan worden beschouwd, wil de commissie aanbevelen om nog inspanningen te leveren om de integratie van onderzoek en onderwijs in de hele bacheloropleiding te realiseren. Op het ogenblik van het visitatiebezoek merkte de commissie op dit vlak nog enkele verschillen op tussen opleidingsonderdelen, zoals gesteld vooral in het eerste en tweede bachelorjaar. De commissie beveelt ook aan te overwegen Onderzoeksmethoden vanaf het eerste bachelorjaar in het programma te integreren om een onderzoeksgerichte attitude vanaf de start van de opleiding te stimuleren. Wat de professionele gerichtheid van het programma betreft, hebben de ingekeken documenten en de gesprekken tijdens het bezoek de commissie doen besluiten dat de stage duidelijk een sterk punt is van de opleiding. Studenten, alumni en werkveld waarderen de stage sterk. Op aanraden van de visitatiecommissie in 2004 is de stage een verplicht onderdeel van het opleidingsprogramma geworden. Ze vormt het sluitstuk van de bacheloropleiding ter waarde van twaalf studiepunten en is een eerste kennismaking van de student met het werkveld. De commissie is tevreden over het niveau en de aard van de stageopdrachten. De studenten lopen stage in de overheids- of non-profit sector in de brede zin van het woord, gaande van lokale, regionale of federale besturen tot politieke partijen en NGO‟s. De opleiding waakt er met een sterke voorbereiding van de onderwerpenlijst over dat studenten aan een inhoudelijk waardevolle opdracht kunnen werken. Ook vindt de commissie dat de procedure rond de stage goed is uitgewerkt in een duidelijk stappenplan. Externe stagebegeleiders krijgen een heldere toelichtingsnota over de beoordeling van de stage en het stagerapport ter beschikking. De student krijgt een lijst van mogelijke stageplaatsen aangereikt en kan een voorkeur kenbaar maken. Vervolgens dient hij zelf voor de stageplaats bij de betrokken organisatie te solliciteren. Door de inbedding van de stage in het opleidingsonderdeel Stage, rapportering & communicatie (SRC), worden de studenten volgens de commissie ook adequaat voorbereid. Met het oog op de stage volgen de studenten een aantal voorafgaande sessies met betrekking tot vergadertechnieken en projectmanagement. Beiden passen ze concreet toe tijdens de stage, enerzijds door observatie en analyse van een vergadering en anderzijds door een reflectie neer te schrijven over hun eigen projectmanagement (aanpak en uitwerking van de opdracht). In een schriftelijk stagerapport reflecteren de studenten over hun activiteiten en ervaringen. De externe begeleider op de stageplaats en de hogeschoolbegeleider spreken zich beiden uit over de kwaliteit van dit verslag, en beoordelen ook algemene vaardigheden en attitudes, inzicht en aanpak van de stageopdracht, en de kwaliteit en kwantiteit van de output van de stageopdracht. De stage bevordert volgens de commissie duidelijk de professionele gerichtheid van het programma, maar heeft ook een positieve invloed op de academische gerichtheid door de band van de stageopdrachten met de uitgezette onderzoekslijnen. Zoals gesteld, lieten zowel studenten, alumni als de stagebegeleiders zich tijdens de gesprekken erg positief uit over de stage. Om zich nog meer in te werken in de opdracht, zou de duur van de stage volgens alle partijen mogen worden verlengd, maar daar is weinig ruimte voor in het programma. De commissie is tevreden te vernemen dat de studenten de meerwaarde van hun stage vaststellen wanneer ze na de afronding ervan opnieuw lessen volgen. De studenten zijn tevreden dat veel aandacht uitgaat naar feedback en reflectie op het functioneren tijdens de stageperiode, zodat het leereffect wordt gemaximaliseerd. De commissie meent echter dat de leerervaring van de stage nog zou kunnen worden geoptimaliseerd door de ervaringen van de stage in de masteropleiding te benutten en te verankeren door studenten vanuit hun praktijkervaring te laten terugkoppelen naar een bestuurskundig vraagstuk, en hen onderling feedback en ervaringen te laten uitwisselen. Naast het goed ontwikkelde stageconcept, blijkt een duidelijke professionele gerichtheid ook uit het ingekeken cursusmateriaal. Daarin zijn actuele ontwikkelingen in de openbare sector aantoonbaar verwerkt. De studenten beschouwen dit als een sterk punt van hun opleiding. De band met de praktijk wordt verder ook gelegd door op geregelde basis gastsprekers uit het beroepenveld uit te nodigen voor een praktijkgetuigenis of het uitwerken en toelichten van een case. In de bijdrage van gastsprekers ligt de nadruk op kritische reflectie en praktijkvoorbeelden. Uit het overzicht van gastcolleges kan de commissie afleiden dat in elk opleidingsjaar vrij veel gastsprekers aan het woord worden gelaten over uiteenlopende thema‟s.
34 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie meent dat de leerervaring van de stage aan het einde van de bacheloropleiding nog zou kunnen worden geoptimaliseerd door de ervaringen van de stage in de masteropleiding te benutten en te verankeren. De commissie beveelt aan om in de methodecursussen nauwer aan te sluiten bij de vaardigheden die gevraagd worden van studenten in het kader van hun masterproef en andere opleidingsonderdelen. Meer in het bijzonder dienen kwalitatieve onderzoeksmethoden sterker te worden getraind. De integratie van de methodecursussen met andere opleidingsonderdelen vereist nog meer aandacht.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding vertoont volgens de commissie voldoende inhoudelijke samenhang. Zoals gesteld bij facet 2.1, is het opleidingsprogramma opgebouwd rondom de hoofdlijnen bestuurskunde, beleidskunde en management. Deze „stammen‟ geven volgens de commissie structuur aan het programma. De studenten bouwen doorheen hun opleidingstraject een groeiende specialistische kennis in de drie voornoemde domeinen op. Enkel voor management is hier een kanttekening bij te maken, zoals aan bod is gekomen onder facet 2.1. De samenhang van het programma en de onderlinge afstemming van opleidingsonderdelen zijn verantwoordelijkheden van de opleidingscommissie en van de vakgroepen Bestuur & Beleid en Management & Organisatie. In de praktijk overleggen docenten vaak met elkaar op het niveau van de stammen in de opleiding. Dit overleg verloopt informeel: docenten die aanverwante opleidingsonderdelen doceren, wisselen ervaringen uit en passen indien nodig de inhoud of opdrachten aan. In het verleden is deze aanpak reeds succesvol gebleken om een aantal overlappingen, bijvoorbeeld in de opleidingsonderdelen met betrekking tot publiek management, weg te werken. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan de noodzaak te zien om dit overleg enigszins te formaliseren. Een formeler overlegmodel biedt grotere garanties op een inhoudelijke focus van de discussies en een gestructureerde onderwijskundige reflectie over het gebruik van bepaalde concepten en theorieën. De commissie sluit zich bij dit voornemen aan. Op basis van de gesprekken is het voor de commissie duidelijk geworden dat relatief weinig onderwijskundig overleg tussen de docenten plaatsvindt. Daardoor is nog geen echte gemeenschappelijke onderwijsvisie tot stand gekomen. De commissie wijst daarenboven op de noodzaak van coördinatie over de stammen en vakgroepen heen. Het overleg via de vakgroepen houdt een risico in op tegengestelde of versplinterde visies over de hele opleiding. De commissie waardeert het dat het programma in zijn huidige vorm vrij veel ruimte voor verbreding en eigen invulling door de studenten biedt. Volgens de commissie is deze keuzevrijheid zelfs té groot omdat er weinig inhoudelijke sturing of steun wordt voorzien bij de samenstelling van een keuzepakket. Vanaf het tweede bachelorjaar kunnen de studenten zes studiepunten invullen met keuzevakken, vanaf het derde bachelorjaar gaat het om negen en in het masterjaar in totaal achttien studiepunten. De keuzevrijheid van de studenten is de voorbije academiejaren wel ingeperkt. De masterstudenten mogen sinds het academiejaar 2010-2011 een beperkt aantal opleidingsonderdelen van het derde bachelorjaar opnemen in hun keuzepakket. De studenten relativeren de keuzeruimte enigszins omdat de keuzelijst relatief stabiel is over het tweede en derde bachelorjaar en het masterjaar. De commissie meent dat de opleiding bij de huidige manier van werken onnodig het risico loopt dat studenten geen zinvol keuzepakket samenstellen en hun keuze voor bepaalde opleidingsonderdelen
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 35
baseren op de moeilijkheidsgraad. De commissie beveelt aan de keuzevrije ruimte beter te structureren, bijvoorbeeld door de samenstelling van profielen of majors. Deze werkwijze zou meer diepgang in het programma toelaten en mogelijk ook de praktische problemen die nu samengaan met het grote aantal keuzevakken kunnen verhelpen. De studenten met wie de commissie sprak, merkten op dat het opnemen van keuzevakken aan de Universiteit Gent mogelijk is, maar in de praktijk niet zo vlot loopt. Inschrijven voor deze vakken brengt heel wat administratief werk met zich mee. Tot slot wil de commissie nog een opmerking mee te geven met betrekking tot de samenhang van de taalvakken, zowel tussen de verschillende taalvakken binnen opleidingsjaren als over de opleidingsjaren heen. Het is voor de commissie niet geheel duidelijk hoe de „eerste‟ en „tweede‟ vreemde taal die de studenten moeten kiezen zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het gewenste niveau dat de studenten zouden moeten behalen, wordt niet duidelijk afgebakend. Ook vindt de commissie het enigszins verwonderlijk dat de verschillende taalvakken binnen eenzelfde opleidingsjaar uiteenlopende thema‟s behandelen. De studenten zouden volgens de commissie baat hebben bij meer inhoudelijke consistentie tussen de taalvakken. Er kan ook worden nagedacht over een sterkere integratie van het talenonderwijs en de bestuurskundige opleidingsonderdelen. Op het ogenblik van het visitatiebezoek wordt reeds in een groot aantal cursussen gewerkt met anderstalige teksten. Een sterkere integratie zou volgens de commissie interessante perspectieven bieden. Voor studenten die een individueel jaarprogramma aanvragen, omdat ze al een diploma hebben verworven of niet geslaagd zijn voor bepaalde opleidingsonderdelen, wordt rekening gehouden met een volgtijdelijkheidsschema. Ter bewaking van de samenhang van het individuele programma, dient de studietrajectbegeleider elk individueel programma te bespreken met de student.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient te onderzoeken of het de keuzevrije ruimte in het programma beter kan structureren door profielen of majors af te bakenen. De commissie beveelt aan meer gelegenheden te creëren om met het gehele docentenkorps te reflecteren op de concretisering van de doelstellingen in alle opleidingsonderdelen. Dergelijk overleg dient ook tussen de verschillende stammen van de opleiding plaats te vinden. De commissie beveelt een sterkere inhoudelijke consistentie tussen de taalvakken aan, eventueel in combinatie met een sterkere integratie van het talenonderwijs en de bestuurskundige opleidingsonderdelen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: ok
36 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten. De opleiding voldoet hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. Hiermee voldoet de opleiding aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten worden over hun bestede studietijd bevraagd met een tool die ze via het elektronische leerplatform kunnen bereiken. Dit gebeurt volgens de methode van het „schatten achteraf‟. Het departement Handelswetenschappen en bestuurskunde sluit zich hiermee aan bij de methodiek die door de centrale diensten van de Hogeschool Gent is uitgewerkt. Op hogeschoolniveau zijn de voorbije jaren verschillende aanpassingen gebeurd aan de wijze van studietijdmeting. Voor het departement Handelswetenschappen en bestuurskunde geldt dat de responsgraad te laag is om zinvolle conclusies te trekken. De verkregen resultaten wezen eerder in de richting van een te lage studielast. Omdat de meetinstrumenten geen bruikbare resultaten hebben opgeleverd, wordt informatie over de bestede studietijd via andere kanalen verzameld. De voornaamste zijn de vakevaluaties (bevragingen per opleidingsonderdeel), mondelinge bevraging van de bijna-afgestudeerden of via de jaarverantwoordelijke student en docent. Informatie over de studielast komt dus voornamelijk via informele kanalen bij de opleiding terecht, die op basis hiervan maatregelen neemt. De studenten met wie de commissie sprak, getuigden dat zij inderdaad in het geval van problemen de jaarverantwoordelijke student aanspreken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij samenvallende deadlines. Volgens de studenten is er aan het einde van een semester wel een piek in de werkbelasting merkbaar, maar zij vinden het opleidingsprogramma over het algemeen goed studeerbaar en ervaren dat rekening wordt gehouden met de spreiding van deadlines. Tijdens de gesprekken bleek wel dat de masterstudenten het soms moeilijk hebben met de combinatie van de masterproef met het opmaken van een beleidsplan in het kader van een practicum. De studenten beschouwen het beleidsplan als een zware opdracht en een hinderpaal om aan hun masterproef te beginnen. De opleiding eist echter van studenten dat ze de beide opdrachten tegelijk kunnen voltooien. De commissie betreurt de lage respons en vraagt aandacht voor de verfijning van de studietijdmetingen. Ondanks de tekortkomingen ervan, pleit de commissie ervoor ze te blijven uitvoeren en eventueel via interviews te peilen naar een beter inzicht in de resultaten. Dit zal de opleiding meer houvast bieden bij het doorvoeren van
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 37
wijzigingen in studiepunten. Zo werd bijvoorbeeld het practicum Beleid teruggebracht van twaalf naar negen studiepunten, terwijl het zonder valide meetresultaten moeilijk in te schatten is of een dergelijke verlaging zinvol of realistisch is. De commissie meent dat de opleiding vanaf de start van het academiejaar inspanningen doet om studiebevorderende maatregelen te nemen. De lesroosters worden zodanig opgemaakt dat een evenwichtige spreiding van de studiebelasting over semesters mogelijk is, althans voor studenten met een modeltraject. Specifiek voor studenten met een individueel jaarprogramma wordt naar een evenredige verdeling gestreefd. Voorts zorgt ook het laagdrempelige contact tussen docenten en studenten voor een studiebevorderende omgeving.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie pleit er voor inspanningen te blijven leveren om de studietijd te meten, ondanks de vastgestelde tekortkomingen van studietijdmeetmethodes. Via interviews kan worden gepeild naar een beter inzicht in de kwantitatieve meetresultaten.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De werkvorm binnen elk opleidingsonderdeel is in belangrijke mate een keuze van de docenten. De relatieve kleinschaligheid van de opleiding biedt alvast het voordeel dat de docenten, zeker aan het einde van de bacheloropleiding en in de masteropleiding, veel gebruik kunnen maken van activerende werkvormen. Dit betekent dat ook binnen een „klassieke‟ werkvorm als hoorcolleges relatief veel ruimte voor interactie bestaat. Naast de hoorcolleges worden ook werkcolleges en oefeningen ingericht, waarbij studenten onder begeleiding opzoekwerk doen of oefeningen maken. Naarmate de opleiding vordert, wordt stelselmatig meer gebruik gemaakt van werkvormen zoals begeleide zelfstudie, projectwerk (zowel individueel als in groep), seminaries en werkveldbezoeken. Tijdens verschillende sessies georganiseerd door de hogeschool of het departement kunnen de docenten nieuwe onderwijsconcepten leren kennen. De commissie meent dat de werkvormen in voldoende mate aansluiten bij de beoogde doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding, maar meent dat meer aandacht nodig is voor de afstemming tussen doelstellingen, werkvormen en evaluatievormen. Verbetering is volgens de commissie mogelijk op vlak van de uitwerking van een gezamenlijk gedragen didactisch concept voor de bachelor- en masteropleidingen. Tijdens de gesprekken was het voor de commissie immers niet helemaal duidelijk in welke mate er sprake is van een gezamenlijke visie en gelijklopende praktijk. Zoals gesteld bij het facet samenhang, ziet de commissie een verbeteringsopportuniteit in het gezamenlijk reflecteren over de concretisering van de doelstellingen in alle opleidingsonderdelen. Wat werk- en evaluatievormen betreft zijn intervisies of het bijwonen van elkaars colleges aangewezen methodes. De opleidingsverantwoordelijken tonen zich tijdens de gesprekken bewust van de noodzaak om het competentiegericht onderwijs daadwerkelijk te realiseren. Nog niet alle stappen in die richting zijn al gezet. Volgens de opleidingsverantwoordelijken heeft dit te maken met het feit dat alle aandacht in de eerste plaats is uitgegaan naar de academisering, waardoor het onderwijskundige enigszins in de verdrukking is geraakt.
38 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Niettemin is er veel informeel overleg tussen de docenten, waardoor een eerder impliciete onderwijsvisie is ontstaan. De elektronische leeromgeving Dokeos biedt docenten de mogelijkheid om cursussites aan te maken en te beheren. Dokeos wordt volgens de commissie echter hoofdzakelijk gebruikt om documenten uit te wisselen. De interactieve mogelijkheden, zoals het creëren van werkgroepen of het beheren van discussiefora, worden vooralsnog te weinig benut. Het elektronische leerplatform houdt volgens de commissie mogelijkheden in om studenten in staat te stellen leerinhouden op eigen tempo en op verschillende niveaus te verwerken, eventueel met uitbreidingsleerstof en om hun inzichten te toetsen. Dit zou ook voor het taalonderricht, besproken in facet 2.1, zijn nut kunnen bewijzen. Wanneer er ook vragen bij die leerstof worden geformuleerd, is de elektronische leeromgeving bovendien een hulpmiddel voor studenten ter voorbereiding van examens. Deze vorm van geprogrammeerde instructie zou daarenboven geschikt zijn om werkstudenten in de gelegenheid te stellen met minder contacturen dezelfde leerstof te verwerken. Tijdens haar bezoek had de commissie ook de gelegenheid om het cursusmateriaal van de bachelor- en masteropleiding in te kijken. Zij kon op basis daarvan besluiten dat de cursussen van een behoorlijk niveau zijn, en dat er op een goede manier in wordt verwezen naar recente literatuur. Deze representeert volgens de commissie een goede mix van beleidsrapporten, (Engelstalige) internationale peer reviewed artikels en (Nederlandstalige) praktijkgerichte artikels. Het cursusmateriaal brengt daarmee zowel de academische als professionele gerichtheid van de opleiding tot uiting. De kwaliteit van het cursusmateriaal wordt bevraagd in de vakevaluaties. De studenten beoordelen dit over het algemeen positief. Het valt de commissie op dat de kwaliteitsverschillen tussen de cursussen vrij groot zijn: waar de ene cursus geen inleiding of inhoudsopgave bevat, introduceren anderen de na te streven doelstellingen op een heldere manier. De commissie raadt aan de kwaliteit van het ter beschikking gestelde cursusmateriaal beter te stroomlijnen en meent dat de screening hiervan mogelijk een taak is voor de studentenvertegenwoordigers. Bovendien vindt de commissie het opvallend dat vrij veel gebruik wordt gemaakt van zelf ontwikkeld cursusmateriaal, terwijl er vaak al verschillende goede handboeken bestaan. De studenten merkten tijdens de gesprekken overigens op dat sommige verplicht aan te kopen boeken, weinig worden gebruikt..
Aanbevelingen ter verbetering: Verbetering is mogelijk op het vlak van de uitwerking van een gezamenlijk gedragen didactisch concept voor de bachelor- en masteropleidingen. De commissie beveelt aan om de interactieve mogelijkheden van het elektronisch leerplatform beter te benutten. De commissie raadt aan om de kwaliteit van het ter beschikking gestelde cursusmateriaal beter te stroomlijnen.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 39
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De organisatie van examens en toetsen wordt geregeld in het Onderwijs- en examenreglement (OER) van de Hogeschool Gent. Per departement zijn bijkomende regels gestipuleerd in het departementaal onderwijs- en examenreglement. De studenten krijgen inspraak bij de opmaak van het examenrooster. De studietrajectbegeleider helpt studenten met een individueel aangepast jaarprogramma wanneer ze worden geconfronteerd met samenvallende examens. De commissie is tevreden over de variatie aan evaluatievormen: zowel schriftelijke examens (open of gesloten vragen, weinig multiple choice), mondelinge examens, papers, permanente evaluatie, presentatie, groepswerk en praktijkexamens op basis van oefeningen komen aan bod. Het merendeel van de op kennis gerichte bacheloropleidingsonderdelen worden geëvalueerd aan de hand van op kennis en kunde gerichte examens. Over de opleidingsjaren heen verschuift de klemtoon meer van kennisgerichte evaluatie naar de toetsing van algemene en wetenschappelijke competenties. De academische ingesteldheid en vaardigheden van de studenten laten zich moeilijker toetsen, maar de opleiding beschouwt haar kleinschaligheid op dit vlak als een voordeel: de kleine studentengroepen laten actieve werkvormen en competentiegerichte evaluatie toe, soms door meerdere docenten. De commissie kon tijdens het bezoek een selectie van examenvragen inkijken. Zij trof daarbij goede voorbeelden van examenvragen aan, maar stelde ook een vrij grote variatie aan kwaliteit vast tussen de opleidingsonderdelen. Bij sommige opleidingsonderdelen beperkten de vragen zich vrij sterk tot een reproductie van de cursus. De commissie trof ook enkele voorbeelden aan van onduidelijke of dubbelzinnige vraagstellingen. Ook meerkeuzevragen zijn niet steeds op de correcte manier opgesteld. De commissie leidt op basis van de ingekeken examenvragen af dat er weinig monitoring van of ondersteuning bij toetsingsvormen en – kwaliteit lijkt te bestaan binnen de opleiding. Tijdens de gesprekken met docenten blijkt dat zij op eigen initiatief informeel met hun collega-docenten over examens overleggen. Over de beoordeling van de masterproef is er wel grondig overleg onder alle docenten. Verder zijn er ook initiatieven op het vlak van onderwijskundige professionalisering, bijvoorbeeld rond competentiegerichte evaluatie. De commissie beveelt aan de docenten verder te ondersteunen op vlak van de gehanteerde toetsvormen. Het eenmalige initiatief hierover werd nadien immers niet verder opgevolgd. Verwijzend naar facet 2.6, meent de commissie ook dat de gepaste evaluatievormen nog beter kunnen worden afgestemd op de vooropgestelde doelstellingen van een opleidingsonderdeel en de gekozen werkvormen (cf. supra). De commissie meent dat de studenten behoorlijk worden geïnformeerd over de evaluatiewijze – en criteria. Informatie over de evaluatie wordt vooraf door middel van ECTS-fiches aan de studenten beschikbaar gesteld. Deze fiches zijn via de digitale leeromgeving toegankelijk. Voorbeeldexamens worden voor de meeste opleidingsonderdelen voorzien. Naast voorbeeldvragen als voorbereiding op examens kunnen voorbeeldantwoorden volgens de commissie eveneens leerrijk zijn. Na de examens is er mogelijkheid tot feedback met inzage van het examen, zodat studenten inzicht kunnen verwerven waarom ze eventueel niet zijn geslaagd en aanwijzingen meekrijgen ter verbetering van hun studieresultaten. Bij docenten wordt aangedrongen op voldoende diepgaande feedback nadat studenten een paper, werkstuk of scriptie hebben ingediend. De studenten tonen zich tijdens de gesprekken erg tevreden over de feedback bij hun opdrachten. Tijdens hun opleiding worden studenten ook frequent beoordeeld op basis van groepsopdrachten. Tijdens de gesprekken met docenten heeft de commissie kunnen vaststellen dat het docentenkorps bekommerd is om de correcte beoordeling van de individuele inbreng van studenten en om eventueel freerider-gedrag tegen te gaan. Zo worden groepen in de regel beperkt tot drie studenten. Voor sommige opleidingsonderdelen wordt een aanvullend examen ingericht om de individuele inbreng van studenten in rekening te nemen, terwijl voor andere opleidingsonderdelen met peer assessment wordt gewerkt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval voor Engels en voor het Practicum beleidskunde. De studenten beoordelen halverwege het groepswerk of hun medestudenten voldoende bijdragen; vervolgens wordt ook hun presentatie via peer assessment beoordeeld. In het opleidingsonderdeel Samenleving en politiek in het eerste bachelorjaar werd het aandeel groepswerk beperkt omdat werd vastgesteld dat studenten ongelijk bijdroegen. De studenten vervullen nu het laatste deel van de
40 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
groepsopdracht af met een individuele paper waarop ze worden beoordeeld. De commissie is tevreden vast te stellen dat docenten naar goede methoden zoeken om groepsopdrachten correct te beoordelen, maar raadt aan om studenten ook de samenwerking op zich te laten evalueren. De beoordeling van de stage is volgens de commissie goed uitgewerkt. Een vierde van de totaalscore gaat naar de toepassing van theoretische inzichten over vergadertechnieken en projectmanagement. Drie vierde van de punten wordt toegekend op basis van het functioneren tijdens de stage en het stagerapport. De punten zijn verder opgesplitst in vijf beoordelingscomponenten: algemene vaardigheden en attitudes tijdens de stage (twee punten), inzicht en aanpak van de opdracht (vier punten), kwaliteit en kwantiteit van de output en het eindproduct (vijf punten), volledigheid en juistheid van de schriftelijke neerslag (twee punten) en de redactionele kwaliteit van het stagerapport (twee punten). Positief is dat vier beoordelaars de stagerapporten nalezen: de externe stagebegeleider, de hogeschoolbegeleider, de communicatieverantwoordelijke en de stagecoördinator. De studenten krijgen aan de hand van een evaluatieformulier feedback op de verschillende componenten tijdens een evaluatiegesprek van één uur. Om de consistentie van de beoordeling te bewaken, leest de stagecoördinator de stagerapporten van alle studenten. De commissie meent dat de beoordelingscomponenten als houvast voor (externe) beoordelaars nog duidelijker kunnen worden door er gedragsindicatoren aan te koppelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan de docenten verder te ondersteunen op het vlak van de gehanteerde toetsvormen, zowel door onderwijskundige professionalisering als door een sterkere monitoring van de toetsingsvormen en – kwaliteit. De opleiding dient verder in te zetten op de bewaking van de samenhang tussen doelstellingen, onderwijsvormen en evaluatievormen.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie:
ABA: nvt MA: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De masterproef neemt als sluitstuk van de masteropleiding vijftien studiepunten in beslag, waarmee de opleiding voldoet aan de decretaal opgelegde eisen. Volgens de commissie zijn de doelstellingen van de masterproef helder geformuleerd. Het streefdoel is de student zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren om hem op die manier kritisch te laten nadenken over de wijze waarop kennis wordt gegenereerd. De student vertrekt daarbij van een probleemstelling, operationaliseert de nodige concepten, modellen en theorieën, kiest een bepaalde wetenschappelijke methodologie en past die toe. Data en literatuur dienen kritisch te worden verwerkt en geanalyseerd, waarna de masterproef wordt afgerond met een synthese van de verworven inzichten en een conclusie.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 41
De commissie waardeert de keuze van de opleiding om de masterproef sterk te laten aansluiten bij lopend onderzoek. Dit vindt zij een grote verbetering ten opzichte van de vroegere situatie waarbij de student een grote vrijheid kreeg bij de keuze van het onderwerp. Per onderzoekslijn worden voorstellen aangereikt, waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht tussen verschillende soorten onderwerpen (lokaal, centraal en internationaal georiënteerde onderwerpen). De opleiding beschouwt de inschakeling van masterproeven in lopend onderzoek als een win-winsituatie voor zowel docent als student: de docent kan van de output gebruik maken, de student komt in contact met onderzoek en de kwaliteit van zijn begeleiding is beter gewaarborgd. Een eigen voorstel van de student is nog altijd mogelijk, maar dit is een minderheid geworden. Studenten mogen indien gewenst met twee samen een masterproef schrijven, maar ook dat is een minderheid. Aan het einde van de bacheloropleiding en het begin van de masteropleiding krijgen de studenten toelichting over de doelstellingen, inhoud en organisatie van de masterproef. Zij kunnen alle informatie raadplegen op Dokeos, evenals ondersteunende hulpmiddelen op het vlak van refereren, methodologie en redactie. De commissie heeft deze informatie voor studenten ingekeken en besloten dat zij duidelijk is uitgewerkt. Studenten kunnen ook steeds de masterproefcoördinator contacteren. De aanduiding van een dergelijke coördinator omschrijft de commissie als een positief punt. Het is de commissie opgevallen dat weinig studenten kwantitatief onderzoek uitvoeren in het kader van hun masterproef. De opleiding vindt dit, blijkens de gesprekken, zelf een punt van zorg. Ze schrijft dit fenomeen deels toe aan het feit dat de meeste docenten vertrouwd zijn met kwalitatief onderzoek. Ook de studenten zelf geven de voorkeur aan kwalitatieve methoden, maar de commissie constateert wel dat ze hier minder goed in worden opgeleid dan in kwantitatieve methoden. De commissie is bezorgd om dit evenwicht. Zoals reeds opgemerkt bij facet 2.2, is het zaak om de methodecursussen sterker te laten aansluiten bij de vaardigheden die van studenten worden gevraagd in het kader van hun masterproef. Hoewel het ook verkieselijk is dat een groter aantal studenten zich voldoende vertrouwd voelt met kwantitatieve methoden om ze in de masterproef toe te passen, dient de opleiding er over te waken dat de studenten ook op het vlak van kwalitatieve methoden gewapend zijn om hun masterproef volgens de regels van de kunst uit te voeren. Het aangekondigde „handboek bestuurskundig onderzoek‟ kan hiervoor een goed referentiekader worden. De studenten dienen hun masterproef te schrijven in de vorm van een publiceerbaar wetenschappelijk artikel, met een Engels- en Nederlandstalige abstract. Het streefdoel is dat een masterproef na afronding geschikt zou moeten zijn om voor een review aan te bieden in een A2-tijdschrift. De opleiding is zelf nog niet tevreden over het aantal masterproeven waarbij deze doelstelling wordt gehaald. Voor elke masterproef wordt een promotor toegewezen. Dit zijn steeds docenten, doctor-assistenten of assistenten, met een richtlijn van maximaal vijf masterproeven per begeleider per academiejaar. Indien het onderwerp er aanleiding toe geeft, wordt een co-promotor aangesteld. De studenten voelen zich goed voorbereid op het aanvatten van de masterproef door de vele papers en opdrachten in de bacheloropleiding, maar maakten tijdens de gesprekken gewag van grote verschillen tussen promotoren qua aanpak en begeleiding. De mate waarin masterproefonderwerpen al zijn afgebakend verschilt volgens de studenten sterk van promotor tot promotor. De commissie meent dat dit gevolgen heeft voor de behaalde resultaten. De wisselende mate van begeleiding leidt er volgens de commissie toe dat niet alle studenten zich even sterk bewust zijn van de kwaliteitscriteria waaraan hun masterproef moet voldoen. Bovendien bleek tijdens de gesprekken met de masterproefbegeleiders dat er bewust wordt gekozen voor een vraaggestuurde begeleiding. De student heeft zelf de verantwoordelijkheid om tijdig om begeleiding te vragen. Als hij dit niet of te laat doet, kan de masterproef fouten bevatten en zal dit zich weerspiegelen in de beoordeling. Het aantal verplichte contacten met de promotor, bijvoorbeeld het indienen van de voorlopige en definitieve titel, is beperkt. Of er al dan niet tussentijds wordt gerapporteerd, hangt van de promotor af. Sommige promotoren stellen expliciet het engagement van de student om vaak contact te houden als voorwaarde, terwijl anderen het aan de student overlaten of ze willen begeleid worden of niet. De commissie meent dat een gelijklopende praktijk met betrekking tot tussentijdse rapportering over de vordering van de masterproef aangewezen is. De huidige vorm van masterproefbegeleiding, met een sterke variatie tussen promotoren, kan niet garanderen dat studenten die hun masterproef niet volgens het juiste pad uitvoeren, tijdig worden bijgestuurd. De commissie waardeert het aangekondigde initiatief om een brochure
42 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
voor de studenten uit te werken, maar vindt het opstellen van een draaiboek met striktere tijdslijnen een betere optie. Wat de kwaliteit van de masterproeven betreft, stelt de opleiding zelf een aanzienlijke verbetering vast op het vlak van de gekozen onderwerpen en het empirische onderzoeksluik. Volgens de masterproefbegeleiders blijkt duidelijk dat studenten sinds de academisering beter onderlegd zijn in methoden van empirisch onderzoek. De commissie heeft steekproefsgewijs een aantal masterproeven geselecteerd en grondig doorgenomen. Op basis daarvan formuleert zij een aantal kritische bedenkingen. In een aantal masterproeven ontbrak een duidelijke probleemstelling of waren de onderzoekshypothesen niet correct geformuleerd. De meeste masterproeven zijn volgens de commissie wel voldoende theoretisch onderbouwd, maar het verband met het empirische luik is niet altijd duidelijk. De commissie meent dat de masterproeven over het algemeen vrij positief zijn gewaardeerd en een hogere score krijgen dan men op basis van het geschreven werkstuk zou verwachten. Ook enkele masterproeven die volgens de commissie niet aan de maat waren, kregen een voldoende beoordeling. De masterproefbegeleiders geven tijdens de gesprekken aan dat dit effect zich voordoet doordat het hele achterliggende proces dat de student heeft doorgemaakt mee wordt beoordeeld. Promotoren houden bijvoorbeeld rekening met de mate waarin de student zijn vermogen heeft getoond om zelfstandig aan de masterproef te werken. Bovendien kan de score ook positief worden beïnvloed op basis van de motiveringen die de student tijdens de mondelinge verdediging aanhaalt, ook als de schriftelijke weerslag hierover minder goed is. De totaalscore voor de masterproef wordt gevormd op basis van het schriftelijk werkstuk en de mondelinge openbare verdediging samen. Na het indienen van de masterproef stelt de opleidingscommissie lectoren aan die samen met de promotor en eventuele co-promotor de masterproef nalezen, de verdediging bijwonen en punten geven. De evaluatoren maken daarbij gebruik van een evaluatieformulier met een aantal criteria. Dit zijn (1) kennis en inzicht in thema‟s: concepten, modellen, theorieën (2) verwerking van de wetenschappelijke literatuur en (3) wetenschappelijke redactie. De promotor en eventuele co-promotor beoordelen daarnaast ook (1) het doorlopen van het onderzoeksproces en (2) de deontologie en discretieplicht. Als inschatting van de evaluatiecriteria, worden deze vijf elementen nader geëxpliciteerd in een handleiding, waarbij per criterium wordt beschreven wat men onder verschillende scores (zeer negatief, negatief, goed, zeer goed, excellent) verstaat. Alle evaluatoren vullen dit formulier in, als een soort richtlijn die de discussie over de uiteindelijke score stuurt. Met betrekking tot de beoordeling van de masterproef heeft de commissie vast en zeker een sterke bekommernis vastgesteld bij opleidingsverantwoordelijken en docenten om studenten op een kwalitatieve en gelijke manier te beoordelen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aanstelling van een derde lector in geval van twijfel en het overleg tussen de voorzitters van de beoordelingscommissies na alle mondelinge verdedigingen. Ook het belang dat wordt gehecht aan de mondelinge verdediging vindt de commissie een sterk punt. Zij beveelt wel aan om de gebruikte beoordelingscriteria te verbeteren. Die zouden beter kunnen aansluiten bij de competenties van de masteropleiding als geheel en de daarbij behorende academische vereisten. De criteria die nu worden gehanteerd, zijn te algemeen en vrij vaag, en daardoor niet goed bruikbaar voor de beoordelaar. Ze stemmen bovendien niet helemaal overeen met de competenties die verondersteld te worden gerealiseerd met de masterproef qua kritisch-reflecterende ingesteldheid en zelfstandig probleemoplossend vermogen. Positief is dan weer dat studenten de evaluatiecriteria goed kennen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om een meer gelijklopende praktijk uit te zetten met betrekking tot tussentijdse rapportage over de vordering van de masterproef. De commissie dringt aan op een verbetering van de beoordelingscriteria voor de masterproef, door ze sterke te laten aansluiten bij de competenties die men voor de hele masteropleiding nastreeft en bij de vereisten qua kritisch-reflecterende ingesteldheid en zelfstandig probleemoplossend vermogen.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 43
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert de decretaal voorziene toelatingsvoorwaarden voor de bachelor- en masteropleiding. Studenten die het bachelordiploma Bestuurskunde en publiek management hebben behaald, worden rechtstreeks toegelaten tot de masteropleiding. Rechtstreekse toegang is daarnaast voorzien voor studenten met een bachelordiploma Politieke wetenschappen of Sociologie. Voor andere academische bachelorprogramma‟s zoals Communicatiewetenschappen, Economische wetenschappen of Rechten zijn voorbereidingsprogramma‟s uitgewerkt van twaalf tot veertien studiepunten. Verder worden schakelprogramma‟s uitgestippeld voor studenten die als een professionele bachelordiploma hebben behaald. De samenstelling van dit schakelprogramma verschilt naargelang de concrete vooropleiding. Schakelprogramma‟s zijn uitgewerkt voor: professionele bachelors Bedrijfsmanagement - afstudeerrichting Rechtspraktijk (69 studiepunten); professionele bachelors Sociaal werk, Toegepaste psychologie, Orthopedagogie, Bedrijfsmanagement – afstudeerrichting Sport- en cultuurmanagement (72 studiepunten); professionele bachelors Maatschappelijke veiligheid (72 studiepunten); professionele bachelors Netwerkeconomie of Bedrijfsmanagement – afstudeerrichtingen Financie- en verzekeringswezen, Milieumanagement, Marketing, Logistiek management of Accountancy-Fiscaliteit (90 studiepunten). Voor studenten met een ander dan hierboven vernoemd professioneel bachelordiploma wordt een programma op maat opgesteld. De commissie is van mening dat relatief zware schakelprogramma‟s zijn uitgebouwd. Ze adviseert de opleiding om dit onder de loep te nemen en de mogelijkheden tot vrijstellingen op basis van bewezen competenties niet uit het oog te verliezen. Er kan ook worden overwogen om meer flexibele mogelijkheden in te bouwen voor schakelstudenten via zelfstudie of combinatieonderwijs. De ervaring van de opleiding leert dat deze schakelstudenten vaak heel gemotiveerd zijn, maar een basis in onderzoeksvaardigheden missen. Het vraagt van de docenten een extra inspanning om de voorkennis van het gevarieerde studentenpubliek goed in te schatten en er aan tegemoet te komen. Ook de studenten met wie de commissie sprak, omschrijven het schakelprogramma als vrij zwaar. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding Bestuurskunde en publiek management een relatief groot aantal schakelstudenten kent in verhouding tot het aantal „reguliere‟ studenten. In het academiejaar 2009-2010 volgden 28 studenten het schakelprogramma. Dit betekent dat in de masteropleiding, met in totaal jaarlijks een zestigtal studenten, vrij veel studenten uit het schakelprogramma zijn doorgestroomd. Het valt de docenten bij de begeleiding van de masterproeven op dat het onderscheid tussen een „reguliere student‟ (die rechtstreeks uit de bacheloropleiding Bestuurskunde is doorgestroomd) en een schakelstudent nog vrij goed merkbaar is bij de uitwerking van de masterproef. De docenten merken wel op dat de schakelstudenten zich zelf voldoende bewust zijn van eventuele leemtes en daarom makkelijk zelf de stap naar ondersteuning zetten.
44 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
De opleiding heeft een goed zicht op de vooropleiding van instromende studenten. Uit het zelfevaluatierapport kan worden afgeleid dat het overgrote deel van de studenten vanuit het algemeen secundair onderwijs (ASO) instroomt, tussen 80 en 90 procent van de studenten. Het totale aantal instromers was de afgelopen academiejaren onderhevig aan vrij sterke schommelingen. Tot het academiejaar 2008-2009 noteerde de opleiding jaarlijks een negentigtal instromende studenten, maar na de BAMA-hervorming daalde dit vrij drastisch tot een zestigtal. Dankzij de inzet van nieuwe promotietools in het academiejaar 2008-2009, gaat het aantal instromers sindsdien opnieuw in stijgende lijn. De commissie meent echter dat de opleiding meer dan nu het geval is, zou kunnen inspelen op de vragen van werkstudenten om de opleiding te volgen. De ervaring leert dat de opleiding moeilijk te combineren is met een baan. De commissie vernam dit ook tijdens haar gesprekken met studenten. De opleiding is er zich van bewust dat het openstellen van de opleiding naar werkstudenten vrij ingrijpende organisatorische veranderingen en een verhoging van de werklast met zich zouden meebrengen. De commissie moedigt de opleiding aan om initiatieven in die richting te onderzoeken. Vrijstellingen kunnen worden toegekend na het doorlopen van een EVC- of EVK-procedure zoals die is ingevoerd binnen de Associatie Universiteit Gent. Het aantal aanvragen ligt laag, met slechts één aanvraag voor een EVCprocedure en ongeveer één vijfde van de studenten dat een EVK-aanvraag doet. Voor instromende studenten in de bacheloropleiding worden geen brug- of opfriscursussen ingericht omdat specifieke voorkennis uit het secundair onderwijs niet is vereist. Instromers leggen wel een LASSI-test en een taaltest af (cf. infra, facet 4.2). Er wordt geen specifiek diversiteitsbeleid voor studenten gevoerd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan om de mogelijkheden tot vrijstellingen op basis van bewezen competenties niet uit het oog te verliezen bij de ontwikkeling van schakelprogramma‟s. De commissie beveelt aan om zonder de huidige terughoudendheid te overwegen meer zij-instromers aan te trekken en na te gaan welke (programma)aanpassingen zouden moeten worden doorgevoerd om werkstudenten realistische mogelijkheden te bieden om de opleiding te volgen.
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende goed voldoende ok voldoende voldoende voldoende ABA: nvt MA: voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 45
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De aanstelling of benoeming van personeelsleden, de personeelsformatie, taakomschrijvingen en ambtswijzigingen- en bevorderingen vinden plaats op voorstel van de departementsraad. Binnen het departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde is er voor gekozen deze voorstellen voorafgaand te bespreken in een begeleidingscommissie voor het personeel, zodat rekening kan worden gehouden met de behoeften van de vakgroepen en opleidingen. De beslissingen van de departementsraad moeten vervolgens worden bekrachtigd door het bestuurscollege en/of de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur legt jaarlijks de personeelsformatie vast. Bij de werving van nieuwe personeelsleden is vereist dat het kandidaat OP-lid al een doctoraatstitel heeft of wil verwerven. Voor elk OP-lid wordt een takenpakket met zowel een onderwijs- als onderzoeksopdracht vooropgesteld. Het dossier van kandidaten wordt gescreend via selectiecommissies die het departement inricht, bestaande uit OP-leden van de opleiding en een ZAP-lid van een overeenstemmende vakgroep van de UGent. De selectie bestaat uit een interview met een presentatie in het vakdomein. Nieuwe personeelsleden krijgen een coach en een mentor toegewezen. De coach heeft als taak het nieuwe personeelslid domeinspecifieke en wetenschappelijke ondersteuning te bieden; de mentor zorgt voor begeleiding op het vlak van sociale en organisatorische aspecten. Elke nieuwe collega sluit aan bij een bepaalde onderzoekslijn. Op departementaal niveau is een budget voorzien voor professionalisering van de medewerkers, zowel voor bijscholing als het volgen van studiedagen en congressen. In samenwerking met twee andere hogescholen worden ook “seminaries onderwijskunde” voor alle lesgevers ingericht, maar dit aanbod moet volgens het zelfevaluatierapport nog meer worden gepromoot. Zoals gesignaleerd bij het onderwerp programma, meent de commissie dat de professionalisering van docenten op onderwijskundig vlak nog sterk kan worden verbeterd, zo blijkt uit de nog verder te ontwikkelen gedeelde, didactische onderwijsvisie bij de docenten. Het onderwijzend personeel participeert aan de besluitvorming binnen de opleiding via de opleidingsraad. Alle personeelsleden kunnen deze vergadering bijwonen en de participatiegraad is behoorlijk. De OP-leden en wetenschappelijke medewerkers vergaderen voorts ook per domeinspecifieke vakgroep. De commissie heeft vastgesteld dat het personeelsbestand van de opleiding, omwille van de BAMA-hervorming en de daarbij behorende academisering, aan sterke verandering onderhevig is geweest. Waar docenten in het verleden enkel een onderwijskundige taakstelling hadden, hebben de gegenereerde onderzoeksmiddelen volgens de commissie gezorgd voor een instroom van nieuwe, onderzoekservaren doctor-assistenten en eigen assistenten in doctoraatstrajecten in de opleiding. Door de academisering zijn met andere woorden een aantal sterke, onderzoeksgerichte docenten aangeworven die volgens de commissie kwalitatief hoogstaand onderwijs verstrekken. De academiseringsgolf heeft meteen ook een verjonging en vervrouwelijking van het onderwijzend personeel met zich meegebracht. De commissie apprecieert het onderzoeksgedreven onderwijzend personeel, dat conform de verwachtingen die aan een bestuurskundige faculteit worden gesteld, presteert. Op basis van
46 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
deze vaststellingen stelt de commissie dat het aanwezige personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het opleidingsprogramma en dat zo voldaan is aan het beoordelingscriterium. Zonder afbreuk te doen aan dit positieve oordeel over de kwaliteit van het huidige personeelskorps stelt de commissie dat een goed uitgewerkt personeelsbeleid volgens HR-principes een belangrijk aandachtspunt is. Het geringe aantal vaste personeelsleden is een belangrijk punt van zorg. Verschillende kernvakken worden gedoceerd door personeelsleden met een tijdelijke aanstelling. Er zijn heel wat assistenten en doctor-assistenten aangeduid als officiële titularis van een opleidingsonderdeel, hoewel zij in theorie enkel oefeningen en practica begeleiden. De academische kwaliteit van de gedoceerde opleidingsonderdelen is afhankelijk van de onderzoeksgerichtheid van de docenten. Dit maakt de academische gerichtheid van het programma sterk afhankelijk van het huidige personeelskorps. Indien men het jonge, onderzoekservaren onderwijzend personeel geen loopbaanperspectieven kan bieden, is de voortzetting van het programma op het huidige niveau volgens de commissie niet gewaarborgd. Een zelfde bezorgdheid geldt voor het gevoerde beleid qua functionering en evaluatie van het personeel. Vastbenoemde personeelsleden worden om de vijf jaar geëvalueerd over hun functioneren. Voor tijdelijke personeelsleden is een evaluatie voorzien wanneer het contract ten einde loopt, gewoonlijk om de twee jaar. De evaluatie vindt in dat geval plaats in functie van de heraanstelling. De evaluatie gebeurt volgens de opleiding echter te rudimentair en is niet geschikt als basis voor het bevorderingsbeleid. De commissie deelt deze mening en meent zelfs dat het gevoerde beleid op het vlak van functionering en evaluatie indruist tegen de principes van een degelijk HR-beleid. Het departementshoofd is verantwoordelijk voor het voeren van alle evaluatiegesprekken (en de bijbehorende opvolging en coaching), met in totaal 140 medewerkers. De commissie vindt dit een onhaalbare opdracht en beveelt aan dit probleem dringend te verhelpen. Dit kan onder meer door deze taak te delegeren aan de opleidingsvoorzitters. Het gevoerde personeelsbeleid is volgens de commissie daarom aan modernisering toe. De academisering vereist een personeelsbeleid dat rekening houdt met academische eisen, eerder dan met anciënniteit, zoals dat vroeger vanzelfsprekend werd geacht. De commissie meent verder dat er geen echt verdelingsmechanisme lijkt te bestaan dat de taakbelasting bij het onderwijzend personeel kan objectiveren. Ze meent dat een systeem van functieweging zou moeten worden uitgewerkt. Op die manier kan men ook methoden vinden om personeelsleden die het goed doen, te belonen. Op basis van de gesprekken meent de commissie dat de optie is genomen om te evolueren naar een personeelsbeleid op basis van dossier en kwaliteit, althans voor bevorderingen. Dit staat evenwel nog in de kinderschoenen. In het verleden was anciënniteit alleszins het meest doorslaggevende criterium. De doelstelling is om nu ook prestaties op wetenschappelijk vlak en dienstverlening mee in rekening te brengen, waarbij de kwaliteit van deze prestaties richtinggevend zou moeten zijn. Voor onderwijsprestaties kan uitgegaan worden van onderwijsevaluaties. Sinds enkele jaren is er echter de facto sprake van een bevorderingsstop, tot een nieuwe regeling is uitgewerkt. De commissie meent dat dit probleem dringend moet worden verholpen. De continuering van een bevorderingsbeleid op basis van anciënniteit staat volgens haar de academisering in de weg. Op het vlak van benoemingen is sinds het academiejaar 2007-2008 een nieuw reglement in voege voor het onderwijzend personeel en het administratief en technisch personeel. Dit reglement baseert de benoeming minder op anciënniteit dan vroeger: in plaats van zes jaar, is drie jaar ervaring in het hoger onderwijs vereist. Als gevolg van de vastgestelde problemen is in 2009 een discussie over het personeelsbeleid van start gegaan binnen het departement Handelswetenschappen en bestuurskunde. In datzelfde jaar werd een startnota opgemaakt en bediscussieerd; in 2010 werd de nota officieel goedgekeurd. De nota beoogt een systeem tot stand te brengen om de departementale middelen naargelang de verschillende behoeften (onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening) objectief te verdelen over de vakgroepen. In deze nota wordt vermeld dat aanstellingen en bevorderingen van medewerkers in het departement steunen op vijf pijlers, die niet allemaal tegelijk even belangrijk zijn, maar evolueren naargelang de functie en anciënniteit: onderwijskundige bekwaamheid; onderzoeksbekwaamheid;
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 47
dienstverleningscompetenties; managementcompetenties; internationale ervaring. De nota stelt verder een aantal criteria voor die bij bevordering in rekening zouden moeten worden genomen voor verschillende personeelscategorieën. De uitvoering van de principes in de nota zou mogelijk zijn vanaf 2011. De commissie meent dat dringend werk moet worden gemaakt van een overgangsregeling om ervoor te zorgen dat de inspanningen op het vlak van academisering niet teloorgaan voor een integratie in het universitair onderwijs is gerealiseerd.
Aanbevelingen ter verbetering: Er dient dringend werk gemaakt van een globaal personeelsbeleid op basis van HRM-principes. Er moet werk worden gemaakt van een overgangsregeling om ervoor te zorgen dat de inspanningen op het vlak van academisering niet teloorgaan voor een integratie in het universitair onderwijs is gerealiseerd. De commissie beveelt aan om een systeem van functieweging te ontwikkelen.
Facet 3.2
Eisen professionele en academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is tijdens haar bezoek tot de vaststelling gekomen dat de onderzoeksgerichtheid van het personeel op een beperkte tijd grondig is veranderd. Waar onderzoek tot voor een tien- à vijftiental jaar een individuele bezigheid van enkele docenten was, wordt de opleiding vandaag gedragen door een aantal sterke onderzoekers en docenten die kwalitatief hoogstaand onderwijs verstrekken. De wervingscriteria voor nieuwe personeelsleden zijn mee gericht op onderzoekscompetenties. Op het ogenblik van het visitatiebezoek waren vier onderzoekslijnen actief, met internationaal gerichte onderzoekers. Het aantal publicaties van het onderwijzend personeel is duidelijk sterk gegroeid, net als de verworven onderzoeksmiddelen. Sinds 2005 is een opdrachtensysteem uitgewerkt om de onderzoeksopdrachten duidelijk toe te kennen in de mandaten en zo over een beter beeld te beschikken van de personeelsmiddelen die in onderzoek worden geïnvesteerd. De personeelsbegeleidingscommissie bespreekt jaarlijks deze opdrachten. Er wordt gestreefd naar een onderzoeksopdracht van minimaal 30 procent voor doctor-assistenten, docenten, hoofddocenten en hoogleraren. Geen enkel OP-lid heeft een voltijdse onderzoeksopdracht, maar de meeste OP-leden hebben een gedeeltelijke onderzoeksopdracht. De concrete verhouding tussen onderwijs en onderzoek is sterk verschillend per personeelslid. Volgens de commissie krijgt het onderwijzend personeel voldoende tijd toegekend om aan onderzoek te doen. Twee derde van het eigen onderwijzend personeel is reeds gedoctoreerd of is aan het doctoreren. Het zelfevaluatierapport vermeldt 47 procent doctores, 17 procent doctorandi en 36 procent overige personeelsleden.
48 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
De onderzoeksoutput van het onderwijzend personeel is volgens de commissie conform de verwachtingen die aan een bestuurskundige faculteit kunnen worden gesteld, maar is geconcentreerd bij een beperkte groep docenten. Alle relevante specialisaties zijn volgens de commissie vertegenwoordigd in het huidige korps. Op het ogenblik van het visitatiebezoek legt de opleiding zich toe op een inhoudelijke brede spreiding van onderzoeksonderwerpen, met tegelijk ook duidelijke specialisaties en klemtonen binnen deze onderzoeksonderwerpen. Gezien de te verwachten personeelsverschuivingen, acht de commissie het raadzaam om blijvend oog te hebben voor de evenwichtige spreiding van onderzoeksonderwerpen binnen de staf. Binnen het departement en de opleiding zijn er verschillende mogelijkheden tot uitwisseling tussen onderzoekers: enerzijds vormen de voorzitters van de onderzoekslijnen samen de Academiseringscommissie. Hierin wordt informatie uitgewisseld over onderzoeksmiddelen, -oproepen en adviezen van de onderzoeksraad, de academiseringsraad en de onderzoeksraad van de UGent. Anderzijds is er het zogenaamde Academisch Platform. Dat zijn lunchsessies waarin jonge of nieuwe onderzoekers hun werk kunnen voorstellen. Alle onderzoekslijnen zijn bovendien betrokken in Associatieonderzoeksgroepen (AOGs). Internationale onderzoekscontacten en -netwerken zijn nog in opbouw. De opleiding zit op dit punt in een kwetsbare positie: als jonge, onderzoeksgedreven krachten uit de opleiding zouden verdwijnen, zou een groot stuk van de internationale netwerken kunnen wegvallen. Iedere onderzoeker beschikt over een budget van 2000 euro per jaar om te participeren aan wetenschappelijke conferenties. Het onderwijzend personeel is jaarlijks vertegenwoordigd op internationale wetenschappelijke congressen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan oog te blijven hebben voor een evenwichtige spreiding van onderzoeksonderwerpen binnen de staf. Internationale netwerken en onderzoekscontacten dienen verder te worden uitgebouwd.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Volgens het zelfevaluatierapport zijn in totaal 19 VTE actief in de opleiding. Deze 19 VTE vertegenwoordigen 47 hoofden – van wie 39 hun hoofdactiviteit hebben binnen het departement - en 8 gastprofessoren met een opdracht van maximaal 20 procent. Elk OP-lid behoort tot een bepaalde vakgroep. Het grootste deel daarvan behoort vanzelfsprekend tot de vakgroep Bestuur en beleid, maar een deel van het onderwijzend personeel behoort – in volgorde van grootteorde – tot de vakgroepen Algemene economie, Management en organisatie, Beleidsinformatisering en Talen en communicatie. Volgens de commissie volstaat de kwantiteit van het personeel: de docent/studentratio ligt rond één docent per 29 studenten, uitgedrukt in VTE‟s onderwijs en gebaseerd op de inschrijvingscijfers bij het begin van het academiejaar (bachelor, master, schakelprogramma en voorbereidingsprogramma).
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 49
Wat de spreiding over verschillende personeelscategorieën betreft, zijn in de opleiding vier hoogleraren, één hoofddocent, zeven docenten, drie werkleiders, zes doctorassistenten, acht assistenten, vijf praktijkassistenten, vijf lectoren en acht gastprofessoren actief. Een aantal van hen, hoofdzakelijk bij de hoogleraren en docenten, is slechts voor een beperkt deel van hun opdracht betrokken bij de bachelor- en masteropleiding Bestuurskunde en publiek management. Ze zijn hoofdzakelijk actief in de opleiding Handelswetenschappen van het departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde. Naast het onderwijzend personeel zijn ook elf wetenschappelijke medewerkers tewerkgesteld in de opleiding; dit zijn contractuele bedienden die enkel ingeschakeld zijn in onderzoeksprojecten. Het overgrote deel van de personeelsleden, 33 op een totaal van 39, werkt voltijds. Wat de leeftijdsstructuur van het onderwijzend korps betreft, stelt de commissie een goede spreiding vast van ervaren en minder ervaren personeelsleden. Er zijn evenveel tijdelijke als vast aangestelde personeelsleden. Zoals uitvoerig aan bod is gekomen onder facet 3.1 is het beperkte aantal vaste personeelsleden een punt van zorg. Verschillende kernvakken worden gedoceerd door personeelsleden met een tijdelijke aanstelling. De commissie meent dat op korte termijn duidelijkheid nodig is over de toekomst van de opleiding en de stafleden. De opleiding onderschrijft dat de gebrekkige financiering weinig speelruimte biedt aan de personeelsomkadering. De noodzakelijke taken kunnen alleen worden uitgevoerd door een herschikking van taken en de inschakeling van tijdelijke medewerkers in de onderwijsopdrachten. De opleiding beschikt niet over eigen administratief en technisch personeel (ATP), maar doet een beroep op de zestien ATP-medewerkers van het departement Handelswetenschappen en bestuurskunde.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan om de gevolgen van het relatief hoge aantal tijdelijke personeelsleden nader te onderzoeken en op korte termijn een overgangsregeling uit te werken, om zo de academiseringsinspanningen te vrijwaren.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
voldoende goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
50 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding is gevestigd op de Campus Schoonmeersen. De meeste onderwijsactiviteiten van de opleiding Bestuurskunde vinden plaats in de twee van de vijf gebouwen op de campus (het B- en C-gebouw). De leslokalen in deze gebouwen zijn traditioneel ingericht, maar zijn niet allemaal uitgerust met laptops en beamers. Alleen de grotere auditoria zijn uitgerust met een vast beamertoestel. Voor de overige lokalen dienen de docenten gebruik te maken van de mobiele beamers die kunnen worden geleend van de dienst Infrastructuur. De commissie beschouwt de verouderde aanblik van sommige collegeruimtes als een aandachtspunt en vraagt ook aandacht voor de nodige investeringen in ondersteunende lesmiddelen, zoals laptops en beamers. Verschillende opleidingen maken gebruik van de onderwijsinfrastructuur op de campus Schoonmeersen. Dit vereist een strikte planning en goede afspraken, maar de laattijdige aanlevering van lesroosters maakt dat problemen in verband met beschikbaarheid van de infrastructuur niet kunnen worden vermeden. Volgens het zelfevaluatierapport wordt men in de opleiding regelmatig geconfronteerd met problemen bij het plannen van onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, zoals studiedagen of stuurgroepen van onderzoeksgroepen. Het personeel dat in de opleiding werkzaam is, zit verspreid over een aantal gebouwen op de campus. Het onderwijzend personeel beschikt over twee docentenkamers, een ontmoetingsruimte en vergaderlokalen. Deze ruimtes bevinden zich alle in de hoofdgebouwen van de campus. Wegens acuut plaatsgebrek zitten de leden van de vakgroep Bestuur en beleid fysiek gescheiden van hun collega‟s in het departement in een ietwat afgelegen gebouw aan de rand van de campus. De commissie bezocht tijdens haar rondgang ook deze kantoren. Die zijn volgens haar vrij verouderd en voorzien slechts een krappe werkruimte voor een in verhouding vrij groot aantal personeelsleden. Op basis van haar rondgang tijdens het visitatiebezoek kan de commissie besluiten dat de studenten gebruik kunnen maken van een prima uitgebouwd open leercentrum. Dit centrum biedt de studenten een aangename werkruimte (met inbegrip van een stille ruimte), zowel voor individueel werk (dankzij „werknissen‟) als voor groepswerk (in vergaderruimtes). In totaal is een vijfhonderdtal zitplaatsen voorzien. De studenten kunnen er gratis een laptop lenen of met hun eigen laptop kosteloos op het draadloos internet. Het open leercentrum omvat ook de bibliotheek, verspreid over twee verdiepingen. Volgens de commissie biedt de bibliotheek voldoende mogelijkheden voor studenten en personeel om de nodige boeken, tijdschriften en databanken te raadplegen. Er zijn ruime openingsuren voorzien. De fysieke boekencollectie specifiek voor Bestuurskunde is relatief beperkt, maar omvat wel de handbibliotheek van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen(SBOV). Alleen onderzoekers kunnen deze boeken ontlenen. Op het ogenblik van het visitatiebezoek had de opleiding concrete plannen om de bibliotheek van IIAS (het International Institute for Administrative Studies), met een pakket oudere standaardboeken, over te nemen. Bovendien kunnen de studenten en het personeel ook beschikken over de (rijke) collectie uit de UGent-bibliotheken. De opleiding kan via de Ebib-portaalsite ook een beroep doen op een uitgebreide digitale collectie, die van thuis uit consulteerbaar is voor studenten en personeelsleden. Die omvat een zeventigtal vakspecifieke databanken en toegang tot in totaal zowat twintigduizend full-text elektronische tijdschriften.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 51
De andere studentenfaciliteiten op de campus, zoals studentenrestaurants, sportinfrastructuur, ontmoetingsruimtes en dergelijke meer, stemmen de commissie tevreden. Het beheer van deze faciliteiten is in handen van de vzw Sovoreg. Er is één cursusdienst voor alle opleidingen op de campus Schoonmeersen. De studenten melden tijdens de gesprekken dat de cursusdienst niet optimaal functioneert. De cursussen laten soms lang op zich wachten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beschouwt de verouderde aanblik van sommige collegeruimtes als een aandachtspunt en raadt aan te investeren in ondersteunende lesmiddelen, zoals laptops en beamers. De commissie vraagt aandacht voor een efficiëntere werking van de cursusdienst. De verouderde en krappe werkruimte voor de onderzoeksmedewerkers en docenten van de vakgroep Bestuur en beleid is een aandachtspunt.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie:
ABA: voldoende MA: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken besluit de commissie dat in verschillende fasen van het studietraject voldoende inspanningen worden geleverd voor studie- en studentenbegeleiding. Voor abituriënten worden per academiejaar drie infosessies en een opendeurdag per academiejaar ingericht, waarbij studiefiches en cursusmateriaal telkens ter inzage liggen. De studiebegeleider en studietrajectbegeleider bieden ondersteuning bij de studiekeuze(her)oriëntatie. Een beroepskeuzetest is daarbij één van de mogelijkheden. Alle eerstejaarsstudenten ontvangen bij de start van het academiejaar een uitnodiging voor een onthaaldag. De studenten worden op dat moment rondgeleid op de campus en komen te weten waar ze terecht kunnen voor studiebegeleiding, studentenvoorzieningen en studietrajectbegeleiding. Ook het onderwijs- en examenreglement wordt tijdens de onthaaldag toegelicht. Volgens het zelfevaluatierapport leggen alle studenten bij de start van het academiejaar ook de LASSI-test af, maar uit de gesprekken blijkt dat slechts de helft van de studenten Bestuurskunde dat effectief doet. Studenten die niet aanwezig zijn op de onthaaldag, kunnen de test later doen maar weinigen maken gebruik van deze mogelijkheid. De commissie suggereert om de vroege afname van de test in vraag te stellen en alleszins inspanningen te leveren om de deelname eraan te verhogen. Gerichte steun voor studenten is immers aanwezig onder de vorm van studie-informatiesessies over studiestress, -planning en methode. De commissie waardeert het ook dat bij eerstejaarsstudenten een taaltest wordt afgenomen om lacunes met betrekking tot schriftelijke communicatie vroegtijdig op te sporen. De studenten worden na analyse van de resultaten vrijblijvend uitgenodigd voor remediërende workshops taal. De commissie stelt echter vast dat studenten die deze begeleiding het meeste nodig hebben, niet krachtig genoeg en te weinig individueel worden aangesproken om gebruik te maken van begeleidingsinitiatieven. De commissie meent met andere woorden dat
52 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
de toeleiding naar de begeleiding in de bacheloropleiding beter kan worden georganiseerd dan nu het geval is. De opleiding zou haar studiebegeleiding aanzienlijk kunnen verbeteren en meer gericht kunnen werken door de resultaten van de LASSI-test beter te documenteren. Bij vaststelling van lage scores op de LASSI-test zouden de betrokken studenten tot begeleiding moeten worden aangespoord. Bovendien blijkt ook dat de participatie aan de workshops taal wegens hun vrijblijvende karakter beperkt is, terwijl uit de testresultaten net blijkt dat een vrij groot aandeel studenten nood heeft aan deze begeleiding. Volgens de commissie zou het ook zinvol zijn de resultaten van de LASSI-testen en de taaltesten aan elkaar te koppelen. Dit gebeurt nog niet, aangezien de beide testen door verschillende diensten worden afgenomen. De commissie begrijpt dat het richten van de studiebegeleiding op zij die dit het meeste nodig hebben geen makkelijke uitdaging is, maar meent dat de opvolging en monitoring beter kan worden georganiseerd dan nu het geval is. De begeleiding kan actiever en gerichter, dit moet echter zonder dat studenten met een zwak leerpotentieel „over de streep worden getrokken‟. Na de examens van het eerste semester in het eerste bachelorjaar spreekt de opleidingscoördinator de studenten met minder goede studieprestaties aan. Eventueel wordt een heroriëntering aangeraden. Wie problemen ervaart in verband met motivatie, planning, methodiek of examenstress kan een beroep doen op de coördinator studiebegeleiding. In het academiejaar 2008-2009 deed slechts een heel klein aandeel van de studenten (3,5 procent) een beroep op deze vorm van begeleiding. Tijdens zowel de bachelor- als de masteropleiding worden de studenten op verschillende manieren bijgestaan. Op alle belangrijke keuzemomenten in de opleiding worden informatiesessies voorzien: over keuzevakken, keuze van het seminarie beleidsdomein en het seminarie bestuursniveau, masterprogramma en –proef. De opleiding zou volgens de commissie nog verder moeten gaan in de inhoudelijke ondersteuning van studenten om tot een samenhangende en betekenisvolle samenstelling van hun keuzepakketten te komen (cf. facet 2.3). De nood aan informatiesessies specifiek voor schakelstudenten is gedetecteerd en ingevoerd sinds het academiejaar 20092010. De commissie is er alleszins van overtuigd dat het nauwe contact tussen studenten en docenten bevorderend werkt op de aanpak van studieproblemen. Tijdens de gesprekken tonen de studenten en afgestudeerden zich erg tevreden over de grote toegankelijkheid van hun docenten. Dit blijkt onder meer uit de mogelijkheid om individuele begeleiding te vragen aan de docent of assistent buiten de voorziene lesmomenten wanneer bijkomende uitleg nodig is. Voor veel opleidingsonderdelen, in het bijzonder in het eerste bachelorjaar, worden ook voorbeeldexamens ter beschikking gesteld van de studenten. Toch vernam de commissie dat sommige studenten de jaarverantwoordelijke student niet blijken te kennen. Een volgehouden communicatie naar de studenten blijft dan ook nodig. Een ombudsman behandelt geschillen tussen een student en een personeelslid, bijvoorbeeld in verband met de toepassing van de onderwijs- en examenregeling. Hij is aanwezig tijdens de feedbackmomenten (inkijken van de examens). Na onderzoek van de klacht tracht de ombudsman een voor beide partijen bevredigende oplossing voor te stellen. Studenten die in aanmerking komen voor een individueel jaarprogramma, bijvoorbeeld omdat ze al een ander diploma hebben behaald of niet geslaagd zijn voor bepaalde opleidingsonderdelen, kunnen langsgaan bij de studietrajectbegeleider. Een groeiend aantal studenten neemt een dergelijk individueel jaarprogramma op (55 procent van de bachelorstudenten en 35 procent van de masterstudenten). Bij de samenstelling van een individueel jaarprogramma wordt rekening gehouden met de uitgestippelde volgtijdelijkheid en een evenwichtige spreiding over de semesters heen. De studievoortgang van studenten die geen 50 procent van hun opgenomen credits behaalden, wordt strikter bewaakt door hen in het daaropvolgende academiejaar een beperkt jaarprogramma te laten opnemen. Voor sociale dienstverlening (waaronder studieleningen), studentenkamers kunnen de studenten terecht bij Sovoreg vzw.
psychotherapeutische
zorg
en
huur
van
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 53
De studenten die tijdens hun studieloopbaan de uitwisselingsmogelijkheden benutten, kunnen rekenen op verschillende informatiemomenten om zich voor te bereiden. Studenten kunnen ook terecht bij de departementale coördinator om op individuele basis informatie te krijgen. Inkomende uitwisselingsstudenten die (opleidingsonderdelen uit) het International Management Programme volgen (cf. facet 2.2), krijgen informatie via een voor hen ontwikkelde informatiebrochure en de Engelstalige website. Ondersteuning bij het onthaal en de samenstelling van het individuele studieprogramma wordt voorzien door de departementale LLP-coördinator.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie suggereert om de vroege afname van de LASSI-test in vraag te stellen en alleszins inspanningen te leveren om de deelname te verhogen. De commissie beveelt aan om de reeds aanwezige instrumenten en tools beter inzetten door studenten - in het bijzonder in de bacheloropleiding - gericht naar begeleiding toe te leiden. De mogelijkheid om de resultaten van de taaltest en de Lassi-test aan elkaar te koppelen dient te worden onderzocht. De commissie raadt aan de studenten meer inhoudelijke ondersteuning te bieden om tot een samenhangende en betekenisvolle samenstelling van hun keuzepakketten te komen.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende ABA: voldoende MA: goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
54 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie meent dat de opleiding over professionele ondersteuning beschikt bij het uitwerken van haar kwaliteitszorgbeleid. De departementale kwaliteitszorgcoördinator vervult een belangrijke rol bij de voorbereiding en ondersteuning van geregeld overleg over kwaliteitsaspecten van de opleiding. De commissie waardeert het dat de departementale kwaliteitszorgcoördinator deel uitmaakt van de opleidingscommissie Bestuurskunde. Op die manier blijft het voltallige docentenkorps op de hoogte van de resultaten van studententevredenheidsbevragingen en de evolutie van verbeteringspunten- en plannen. Daarnaast is er ruimte voor de bespreking van elementen die via eerder informele kanalen, zoals rechtstreekse contacten tussen studenten en docenten, naar boven komen. De departementale kwaliteitszorgcoördinator vormt daarnaast de schakel tussen de centrale kwaliteitszorgcoördinatie vanuit de hogeschool en de kwaliteitszorg binnen de opleiding. Alle departementale kwaliteitszorgcoördinatoren plegen onder aansturing van de centrale kwaliteitszorgcoördinator regelmatig overleg en wisselen ervaringen uit. Het kwaliteitszorgbeleid van de hogeschool is uitgebouwd rond een aantal krachtlijnen. Zo dient op elk niveau van de organisatie op regelmatige basis een zelfevaluatie te worden uitgevoerd en dienen alle belanghebbenden (studenten, alumni, werkveld, medewerkers en interne en externe partners) te worden bevraagd. Zelfevaluatie en bevragingen moeten vervolgens leiden tot verbeteringsdoelen en plannen. Deze krachtlijnen zijn volgens de commissie herkenbaar in de opleiding. Om de vier jaar voert de opleiding een zelfevaluatie uit, met input vanuit evaluatievergaderingen voor alle medewerkers. De zelfevaluatie gebeurt afwisselend volledig intern, ofwel met het oog op externe evaluatie. Op jaarlijkse basis maakt de departementale kwaliteitszorgcoördinator een jaaractieplan op. Daarin worden de verbeteringsdoelen van het vorige academiejaar opgevolgd en worden de resultaten van verschillende bevragingen geïntegreerd. De commissie meent dat de opleiding gebruik kan maken van geschikte evaluatie-instrumenten om verschillende belanghebbenden te bevragen. De bevragingen omvatten de volgende doelgroepen en volgende bevragingsinstrumenten: Studenten: per modeltraject en per opleiding wordt elke onderwijsactiviteit minstens om de twee jaar geëvalueerd. Deze bevraging peilt aan de hand van zeventien gesloten vragen per opleidingsonderdeel naar de tevredenheid van de studenten tevreden over de onderwijsinhoud, de didactische aanpak, het leermateriaal, de begeleiding, de werklast en de kwaliteit in het algemeen. In de vragenlijst is er ook ruimte voor bijkomende vragen vanwege de docent (maximaal drie) en voor vrije opmerkingen vanwege de student. Het responspercentage bij deze bevragingen ligt meestal rond 80 procent. De globale resultaten worden besproken tijdens de vergadering van de opleidingscommissie; de resultaten per opleidingsonderdeel zijn enkel zichtbaar voor de docent. Indien een opleidingsonderdeel een vooraf bepaalde drempel niet haalt, wordt het opleidingsonderdeel het jaar nadien opnieuw bevraagd. Naast de bevragingen per opleidingsonderdeel, wordt de tevredenheid van de studenten over het geheel van de opleiding om de twee jaar via een kwalitatieve bevraging gemeten. In deze bevraging komen een breder scala van onderwerpen naar voren: samenhang en opbouw van het programma, de stage, de masterproef, les- en examenroosters, examens, studielast, infrastructuur, communicatie, studie(traject)begeleiding en de sfeer op het departement.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 55
-
-
Alumni: om de vier jaar worden de afgestudeerden bevraagd over hun eventuele verdere studieloopbaan, hun tewerkstelling en tevredenheid over de opleiding. De recentste bevraging dateert van begin 2010. Werkveld: deze doelgroep wordt volgens de commissie niet op een systematische manier bevraagd. Volgens het zelfevaluatierapport wordt getracht om werkveldvertegenwoordigers om de vier jaar uit te nodigen voor een resonantiegesprek. In realiteit omvat dit enkel gesprekken die werden gevoerd naar aanleiding van de opmaak van het zelfevaluatierapport. Tijdens de gesprekken bleek dat een resonantieraad nog niet is opgericht. Informele contacten met de stage- of masterproefbegeleiders zorgen volgens de opleiding voor input vanuit het relevante werkveld. Ook het personeel wordt niet formeel bevraagd; door een open communicatiecultuur kunnen personeelsleden hun bemerkingen kwijt in fora zoals de opleidingscommissie. Hoewel de nood aan een (tevredenheids)bevraging niet sterk wordt aangevuld, zou deze toch een meerwaarde kunnen betekenen volgens de commissie. Een dergelijke bevraging biedt immers meer garanties op het vlak van anonimiteit.
Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken, is de commissie van mening dat op het vlak van metingen en kwaliteitszorgbeleid in het algemeen de voorbije jaren een stap voorwaarts is gezet. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan blijvend in te zetten op het systematisch uitvoeren van bevragingen, en daarbij te streven naar een voldoende hoge respons. Ook vraagt de commissie te waken over een goede balans tussen een centrale aansturing van de kwaliteitszorg en het inspelen op concrete noden van departementen en opleidingen. Zo wordt vanaf 2010-2011 een nieuwe, uniforme bevragingsmethode voor onderwijsactiviteiten gehanteerd. Over meer specifieke onderwerpen die de opleiding zelf betreffen, zouden volgens de commissie ook aanvullende maatregelen kunnen worden genomen, bijvoorbeeld de instelling van een kwaliteitsraad zoals wordt verplicht vanuit het centrale kwaliteitszorgbeleid. Tot nu toe signaleerde de opleiding geen nood te voelen om een kwaliteitsraad binnen de opleiding in te richten. Een verdere verdieping van het kwaliteitsbeleid binnen de opleiding is volgens de commissie mogelijk door (toetsbare) streefdoelen te bepalen, waar dit zinvol is. Aan de hand van dergelijke streefdoelen kan de opleiding volgens de commissie structureler opvolgen of de gewenste kwaliteit met betrekking tot verschillende facetten van het onderwijsgebeuren (zoals in-, door- en uitstroom, studenten- en docentenmobiliteit en zo meer) wordt behaald. Dergelijke streefdoelen kan de opleiding volgens de commissie met de nodige voorzichtigheid en wijsheid interpreteren en verwerken in het eigen beleid.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan het kwaliteitszorgbeleid verder te ontwikkelen, onder meer door toetsbare streefdoelen voor de opleiding te bepalen. De commissie raadt de opleiding aan blijvend in te zetten op de uitvoering van systematische bevragingen van verschillende doelgroepen, daarbij strevend naar een voldoende hoge responsgraad. De commissie vraagt aandacht voor een goede balans tussen een centrale aansturing van de kwaliteitszorg en de concrete noden van het departementen en de opleiding.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
56 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de uitkomsten van de verschillende evaluaties op een degelijke manier opvolgt. Dit gebeurt aan de hand van de jaaractieplannen die de departementale kwaliteitszorgcoördinator jaarlijks opmaakt. Deze jaaractieplannen baseren zich op aandachtspunten uit het interne zelfevaluatierapport, het visitatierapport van 2004, verbeteringspunten voorgedragen door de opleidingscommissie, de vakgroepen, de academiseringscommissie, de studie(traject) begeleiders en internationaliseringsverantwoordelijken en tot slot het jaaractieplan kwaliteitszorg van het voorafgaande jaar in zoverre bepaalde punten niet zijn uitgewerkt. Voortbouwend op de structuur van het accreditatiekader worden verschillende prioritaire thema‟s afgebakend, met een omschrijving van de concrete doelstellingen, acties, timing en verantwoordelijken. De commissie meent dat de uitgewerkte jaaractieplannen een goed instrument zijn om de kwaliteit van de opleiding op te volgen. Een meer gecoördineerde aanpak wat betreft de opvolging van de uitvoering van verbeteringsacties zou de functie van de jaaractieplannen echter nog kunnen verbeteren. Het jaaractieplan somt immers in hoofdzaak een aantal te ondernemen acties op, maar zou verder kunnen gaan in de opvolging van de effectieve uitvoering van deze acties. Ondanks dit verbeterpunt, heeft de commissie ook tastbare bewijzen gezien dat resultaten van bevragingen tot concrete aanpassingen hebben geleid. Daarom is de commissie er van overtuigd dat pijnpunten voldoende worden aangepakt. Tijdens de gesprekken met studenten bleek echter dat de gevolgen van de genomen verbeteringsmaatregelen voor deze doelgroep niet steeds zichtbaar waren, hoewel daartoe maatregelen worden genomen. Zo worden in het studentenblad artikels gepubliceerd over de opvolging van de resultaten van de mondelinge bevragingen. Ondanks deze maatregelen, suggereert de commissie om nog meer aandacht te besteden aan de terugkoppeling over de resultaten van bevragingen en de daaruit voortvloeiende verbeteringsacties. Volgens het zelfevaluatierapport is iedere docent zelf verantwoordelijk voor de opvolging van de verbeteringspunten die blijken uit de bevraging van zijn of haar opleidingsonderdeel. De resultaten per opleidingsonderdeel zijn immers enkel zichtbaar voor de betrokken docent. Enkel het departementshoofd heeft inzage in de concrete persoonsgebonden informatie. Gegeven wat de commissie onder facet 3.1 opmerkte over het grote aantal functioneringsgesprekken onder de verantwoordelijkheid van het departementshoofd, maakt de commissie enig voorbehoud bij een correcte en volledige opvolging van de resultaten van de opleidingsonderdeelbevragingen. De globale resultaten van de bevragingen worden wel besproken tijdens de opleidingscommissie. De commissie acht het wenselijk de rol van de vakgroepen en de opleidingscommissie inzake evaluatie en opvolging van bevragingen vanuit dit oogpunt duidelijker af te lijnen. De commissie stelde voorts vast dat de verbeteringsmaatregelen uit de vorige visitatie in slechts beperkte mate opvolging hebben gekregen. Een aantal punten is aangepakt, zoals de stage, de masterproef, de verdere integratie van onderzoek in het curriculum, het personeelsbeleid en de naamsbekendheid van de opleiding. Andere elementen, zoals de afgebakende competenties, het tijdig indienen van de masterproef en de organisatie van het taalonderwijs, zijn aandachtspunten die in 2004 aan bod kwamen maar nog steeds beleidsaandacht vereisen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt een meer gecoördineerde aanpak aan wat betreft de opvolging van de uitvoering van verbeteringsacties. Het jaaractieplan zou verder kunnen gaan op vlak van de opvolging van de effectieve uitvoering van deze acties. Verbetering is mogelijk op het vlak van de terugkoppeling over de resultaten van bevragingen en de daaruit voortvloeiende verbeteringsacties. De commissie beveelt aan om de rol van de vakgroepen en de opleidingscommissie inzake evaluatie en opvolging duidelijker af te lijnen.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 57
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals verduidelijkt in facet 5.1, leveren studenten een rechtstreekse input aan de kwaliteitszorg binnen de opleiding via diverse bevragingen. De studenten zijn bovendien vertegenwoordigd in de departementsraad, de opleidingscommissie en in de departementale studentenraad FACTOR. Die laatste biedt studenten een platform om problemen te bespreken; alle studenten die een verantwoordelijke rol opnemen (als jaarverantwoordelijke, lid van de departementsraad of opleidingscommissie) maken er deel van uit. De opleiding stelt vast dat de dynamiek elk academiejaar afhangt van enkele trekkers. Per modeltrajectjaar en voor het schakelprogramma wordt een jaarverantwoordelijke student aangeduid: hij of zij is de aangewezen persoon om eventuele problemen in verband met les- en examenroosters te bespreken. De jaarverantwoordelijke student wordt ook geacht docenten te ondersteunen bij de praktische organisatie van bevragingen. Op basis van de gesprekken met studenten, stelt de commissie zich de vraag of dit systeem goed werkt. Niet alle studenten blijken de jaarverantwoordelijke student (en docent) te kennen, en in bepaalde academiejaren bleek ook geen jaarverantwoordelijke student te zijn aangesteld. Docenten worden bij kwaliteitszorg betrokken via de vakgroepen en de opleidingscommissie waarin alle vakgroepleden zitting hebben. Elk academiejaar wordt ook een drietal personeelsvergaderingen (of „HABE-fora‟) georganiseerd. Naar het aanvoelen van de commissie biedt vooral de opleidingscommissie een goed platform aan docenten. Zij heeft tijdens haar gesprekken bovendien kunnen vaststellen dat docenten dicht bij de studenten staan, waardoor men de nood aan formele organismen niet sterk aanvoelt. De docenten geven aan dat ze hun opmerkingen en eventuele kritiek voldoende kwijt kunnen. Volgens de commissie moet gestructureerde betrokkenheid van verschillende stakeholders, in het bijzonder van de alumni en het werkveld, nog uitgebouwd worden. Momenteel wordt enkel een beroep gedaan op de feedback van stagebegeleiders en masterproefbegeleiders en het lidmaatschap van drie werkveldvertegenwoordigers in de departementsraad. De stem van afgestudeerden kan worden gehoord via de departementale alumnivereniging, maar die is niet altijd even sterk actief. Belangrijk om te vermelden is dat inspanningen worden geleverd om een actuele databank met adresgegevens van alle alumni op poten te zetten. Dit moet zorgen voor een betere inzetbaarheid van alumni voor kwaliteitsbevragingen en inzet in het onderwijs.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient na te gaan of het systeem van de jaarverantwoordelijke student en docent optimaal functioneert. Alumni en het beroepenveld dienen op een gestructureerde manier te worden betrokken bij de evaluatie van de opleiding.
58 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 59
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het ingekeken cursusmateriaal, de examens, de opdrachten van studenten en de gesprekken met de studenten en docenten hebben de commissie er van overtuigd dat zowel in de bachelor- als de masteropleiding de vooropgestelde doelstellingen worden gerealiseerd. De opleiding kan op waardering rekenen van het werkveld en de alumni. In het bijzonder worden de multidisciplinariteit en brede inzetbaarheid door beide groepen als belangrijkste kwaliteiten van de afgestudeerden geprezen. Alumni vinden snel werk in een gepaste functie qua sector en niveau. Een groot aandeel van de afgestudeerden (92 procent) is werkzaam in de publieke sector, voornamelijk lokale besturen, de Vlaamse of de federale overheid, het onderwijs en social profitorganisaties. Na zes maanden had 94 procent van de ondervraagde afgestudeerden een baan gevonden. Zowel studenten, alumni als werkveldvertegenwoordigers omschrijven in het bijzonder de stage als een sterk onderdeel van de opleiding. De stageverleners zijn over het algemeen tevreden over het niveau van studenten. Tijdens hun stage getuigen de studenten van een goed ontwikkelde „hands-on‟ mentaliteit en de nodige projectmanagementvaardigheden om een concrete opdracht aan te pakken. De opleiding onderscheidt zich met deze praktijkgerichte, doch theoriegefundeerde en academische invalshoek volgens verschillende betrokkenen van de aanverwante opleidingen aan de universiteiten. De commissie meent dat de opleiding deze erkenning vanuit het werkveld nog veel meer zou kunnen benutten. Uit verschillende getuigenissen blijkt dat de opleiding nog te weinig bekend is bij de buitenwereld. De afgestudeerdenenquête van 2010 die de commissie kon inkijken, toont aan dat 80 procent van de afgestudeerden tevreden is over de opleiding en zich goed voorbereid voelt op het werkleven. Een grote meerderheid vindt dat ze een goede algemene vorming heeft genoten die ruime tewerkstellingsmogelijkheden biedt. De enige kanttekening daarbij is dat afgestudeerden bij hun instap in het werkveld ervaren dat ze door hun multidisciplinaire vorming van veel verscheiden onderwerpen wat afweten, maar niet steeds met de nodige diepgang. Daarnaast ervaren alumni ook dat managementvaardigheden en leidinggevende competenties tijdens hun opleiding hoofdzakelijk vanuit een theoretische invalshoek werden benaderd. De afgestudeerden vinden dat ze voldoende kennis hebben verworven in de kerndomeinen (bestuurskunde, beleidskunde en recht), maar zijn minder tevreden over management, economie en talen. Ook het beroepenveld vindt dat de talenkennis van alumni nog voor verbetering vatbaar is, net als hun kritische ingesteldheid en leidinggevende capaciteiten. De bevragingen bij studenten ten slotte, tonen aan dat zij over het algemeen tevreden zijn over hun opleiding. De opleidingsonderdeelbevragingen bij studenten tonen globaal gezien een positieve evaluatie én een positieve evolutie door de jaren heen. Vooral de opleidingsonderdelen van de derde bachelor worden positief onthaald. De studenten hadden kritische bedenkingen bij een aantal opleidingsonderdelen in de masteropleiding, maar die werden geremedieerd in de programmahervorming van 2010-2011. De globale opleidingsbevraging (over het geheel van de opleiding) toont aan dat de masteropleiding nog meer verdiepend zou mogen zijn. De studenten zien ook een herhaling op vlak van de managementvakken. Ook met deze verbeteringspunten is rekening gehouden bij de hervorming van de masteropleiding in 2010-2011.
60 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Wat de masteropleiding betreft, is de masterproef een belangrijke indicator van het behaalde niveau. Volgens het zelfevaluatierapport is de kwaliteit van de masterproeven wisselend, maar hebben de koppeling van de masterproefonderwerpen aan de onderzoekslijnen en de invoering van onderzoeksmethodische opleidingsonderdelen volgens de docenten de kwaliteit van de masterproeven van de voorbije jaren naar omhoog getrokken. De commissie deelt deze diagnose: zoals gesignaleerd onder facet 2.8, zijn de masterproeven nog voor verbetering vatbaar op het vlak van het formuleren van de probleemstelling en onderzoekshypothesen en van een onderbouwde link tussen het theoretische en empirische luik. Verdere verbeteringen op het vlak van de kwaliteit van de masterproef zouden volgens de commissie het niveau van de masteropleiding ten goede komen. De commissie stelt vast dat de studenten- en docentenmobiliteit laag is, ondanks een dertigtal samenwerkingsakkoorden met partnerinstellingen. Het aantal uitwisselingsstudenten uit de eigen opleiding was de voorbije jaren beperkt, met een variatie van nul tot vijf studenten. Het aantal inkomende studenten wisselt van academiejaar tot academiejaar. De mogelijkheden voor internationalisering moeten volgens de commissie nog beter bekend gemaakt en aangeprezen worden bij de studenten. Daarbij moet de opleiding er wel naar streven om, ondanks een meer effectieve facilitering, de zelfredzaamheid van de student niet in de weg te staan. De docentenmobiliteit wordt ondersteund, maar er zijn geen streefdoelen voor bepaald. Er zijn haast geen inkomende buitenlandse docenten. De commissie heeft evenwel vastgesteld dat verschillende beleidslijnen uitgezet zijn om verandering te brengen in de lage mobiliteitscijfers. De departementale beleidsnota Internationalisering introduceert een internationale dimensie in de opdracht van iedere docent. Ook worden alternatieve werkwijzen voor de internationalisering van de opleiding, zoals de International Week en het internationale paspoort op de rails gezet. Bovendien meent de commissie dat de docenten door hun onderzoekservaring en deelname aan internationale congressen en onderzoeksopdrachten wel een zekere internationale gerichtheid hebben, en die overbrengen naar studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om verder in te zetten op de kwaliteitsverbetering van de masterproeven. De commissie moedigt de opleiding aan om de genomen initiatieven ter bevordering van studenten- en docentenmobiliteit verder te zetten. Daarbij moet een evenwicht worden gevonden tussen de zelfredzaamheid van de student en een meer effectieve facilitering door de instelling.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 61
De opleiding geeft aan dat de flexibilisering van het hoger onderwijs en het groeiende aantal flexibele trajecten, de formulering van streefcijfers voor het onderwijsrendement sterk bemoeilijkt. Op het ogenblik van het visitatiebezoek werden dan ook geen streefcijfers vooropgesteld. Uit de aangeleverde cijfers in het zelfevaluatierapport blijkt dat het onderwijsrendement aan het begin van de opleiding laag ligt. In het academiejaar 2008-2009 slaagde 24 procent van alle studenten in het eerste bachelorjaar voor alle opgenomen studiepunten. Dit is een daling ten opzichte van de voorafgaande jaren (met cijfers tussen 28 en 38 procent). Jaarlijks behaalt ongeveer één vierde van de ingeschreven helemaal geen tot maximaal 20 studiepunten. Dit lage rendement in het eerste bachelorjaar vraagt volgens de commissie beleidsaandacht van de opleiding. Op basis van de officiële cijfers, lijkt de studie-uitval beperkt: ongeveer 10 procent schrijft zich voor midden maart uit. Daarnaast zijn er evenwel relatief veel studenten die niet deelnemen aan examens, maar zich nooit formeel uitschrijven. De opleiding heeft een beperkt inzicht in de redenen waarom studenten afhaken. Sinds het academiejaar 2009-2010 tracht men een vollediger overzicht te verwerven door de gegevens uit de heroriëntatiegesprekken te analyseren. Dit werd als een doelstelling opgenomen in het departementale beleid rond trajectbegeleiding. Sinds het academiejaar 2009-2010 wordt de studievoortgang overigens strikter bewaakt door het opleggen van bijkomende, bindende voorwaarden aan studenten die in het voorgaande academiejaar niet voor minstens 50 procent van hun opgenomen jaarprogramma slaagden. De commissie verwacht dat een gerichtere studiebegeleiding, zoals bepleit onder facet 4.2, eveneens kan bijdragen tot betere slaagkansen in het eerste bachelorjaar. Positief is dan weer dat het onderwijsrendement toeneemt naarmate studenten vorderen in hun opleiding. Wie reeds tussen 60 en 120 studiepunten behaalde, slaagde in 2008-2009 voor 41 procent van de opgenomen credits. Wie meer dan 120 credits heeft verworven, slaagde in 2008-2009 voor 65 procent van de opgenomen credits. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat het studierendement stijgt naarmate men verder vordert in de opleiding. Naast de lage rendementscijfers voor het eerste bachelorjaar, valt het de commissie ook op dat studenten vaak langer dan één jaar nodig hebben om hun masteropleiding te vervolledigen. Ongeveer 70 procent van de studenten die opleidingsonderdelen opnemen in de masteropleiding, slagen voor alle opgenomen credits. In het academiejaar 2008-2009 behaalde 29,3 procent (19 op 46) van de studenten in de masteropleiding die hun diploma konden behalen, dit niet. Deze studenten waren niet geslaagd voor de masterproef, of hadden opleidingsonderdelen uit de bachelor- en masteropleiding gecombineerd. In het academiejaar 2008-2009 slaagde 79 procent van de schakelstudenten. Een andere indicator voor het studierendement is de gemiddelde studieduur. Cijfergegevens tonen hier aan dat het merendeel van de studenten de bacheloropleiding in drie jaar kan afronden, maar ook dat tussen één vierde en één derde van de studenten vier jaar nodig heeft. Voor de bacheloropleiding bedroeg de gemiddelde studieduur in 2008-2009 drie jaar en twee maanden; voor de masteropleiding gemiddeld één jaar één maand. De commissie beveelt aan om de rendementscijfers beter te documenteren en te analyseren om een beleid terzake te kunnen ontwikkelen. De opleiding is zich van dit werkpunt bewust en neemt zich voor dit beter op te volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: Rendementscijfers dienen beter te worden gedocumenteerd en geanalyseerd om zowel een beleid als relevante streefcijfers terzake te kunnen ontwikkelen.
62 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 63
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport. De commissie apprecieerde het analytisch sterke zelfevaluatierapport. Het is voor de commissie duidelijk dat het schrijven van het zelfevaluatierapport aanleiding heeft gegeven tot een grondige, gestructureerde kritische zelfreflectie. De voorziene informatie bood de commissie een goede vertrekbasis ter voorbereiding van het visitatiebezoek. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
64 | opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management
Overzichtstabel van de oordelen score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma
voldoende voldoende goed voldoende
Facet 2.1: Facet 2.2:
Relatie doelstelling en inhoud Eisen academische gerichtheid
voldoende goed
Facet 2.3: Facet 2.4:
Samenhang Studieomvang
voldoende ok
Facet 2.5 Facet 2.6:
Studietijd Afstemming vormgeving en inhoud
voldoende voldoende
Facet 2.7: Facet 2.8:
Beoordeling en toetsing Masterproef
voldoende ABA: nvt MA: voldoende
Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Facet 3.2:
voldoende voldoende
Kwaliteit personeel Eisen academische gerichtheid
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Facet 4.2:
voldoende goed voldoende voldoende
Materiële voorzieningen Studiebegeleiding
voldoende ABA: voldoende MA: goed
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Facet 5.1: Facet 5.2:
Evaluatie resultaten Maatregelen tot verbetering
voldoende voldoende
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
voldoende
Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2:
Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: HoGent Hogeschool Gent academisch gerichte bacheloropleiding Bestuurskunde en publiek management (ABA) masteropleiding Bestuurskunde en publiek management (MA)
opleidingsrapport Bestuurskunde en publiek management | 65
66 |
bijlagen
| 67
68 | cv van de commissieleden
bijlage 1
curriculum vitae van de commissieleden
Georges Monard (°1942) is licentiaat Wijsbegeerte en Letteren (KULeuven). Van 1966 tot 1971 was hij assistent aan de KULeuven, belast met studiebegeleiding. In 1971 werd hij vervolgens volksvertegenwoordiger en was hij lid van de commissie Onderwijs. Na dit mandaat werd hij in 1979 directeur van het “Universitair Studiebureau” van de KULeuven en adviseur van Rector De Somer. In 1980 werd hij vervolgens kabinetschef van de Minister van Onderwijs. Na deze periode in de politieke wereld, was hij gedurende 15 jaar secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs. In 2002 stapte hij over naar het federale niveau als voorzitter van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. Van 1987 tot en met zijn pensioen in 2008 was hij ook deeltijds docent in de lerarenopleiding van Vlekho. Monard was van 1970 tot 2002 actief betrokken in alle belangrijke onderwijshervormingen in België / Vlaanderen. Zo werkte een commissie onder zijn voorzitterschap in de negentiger jaren een toen nieuw concept uit van kwaliteitszorg en –controle, wat leidde tot het decreet eindtermen, inspectie en begeleiding. Ook na zijn pensioen neemt hij nog verschillende expertisetaken op zich.
Jacques Perquy (°1945) studeerde sociale pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was achtereenvolgens stafmedewerker (1970–1971) en directeur (1974–1979) van het vormingscentrum „Ter Munk‟, verbondscommissaris van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (1971-1974), hoofd van de onderwijsdienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (1979–1987), adjunct-kabinetschef van Daniël Coens, minister van onderwijs (1987 -1991) en administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (1991- 2005). Hij was nevenambtelijk lesgever aan de Sociale Hogeschool te Heverlee, directeur van het centrum voor sociaal en psychopedagogisch onderzoek, lid van de hoge raad voor pedagogisch onderwijs, de raad voor sociaal hoger onderwijs, de hoge raad voor het beroepsonderwijs en de raad voor de psycho- medische en sociale centra, secretary-general of the European Network of Educational Councils (EUNEC). Sinds 1.12.05 is hij gepensioneerd en ere-administrateur-generaal van de VLOR. Hij is lid van het schoolbestuur van het SintFranciscusinstituut voor verpleegkunde te Leuven. Hij publiceerde een aantal bijdragen over onderwijsbeleid. Hij was als onderwijskundige betrokken bij de visitatie van de Vlaamse universitaire opleidingen Politieke wetenschappen, Archeologie en Kunstwetenschappen en Taal en Letteren.
Trui Steen (°1971) behaalde het diploma als Handelsingenieur (1989-1993, KULeuven), licentiaat Sociale Wetenschappen (1993-1995, UGent) en doctor in de sociale wetenschappen (1997-2000, KULeuven). Van 1995 tot 2000 was Trui Steen wetenschappelijk onderzoeker aan het Instituut voor de Overheid (KULeuven). Ze voerde er zowel beleidsgericht als fundamenteel onderzoek uit, waaronder haar doctoraatsstudie. Na afronding van haar proefschrift, was ze gedurende drie jaar doctor-assistent aan dezelfde instelling (20012004). In 2004 werd ze universitair docent in vergelijkende bestuurskunde aan het departement Bestuurskunde van de Universiteit Leiden. Sinds 2010 is ze universitair hoofddocent aan dezelfde instelling. Ze doceert er verschillende opleidingsonderdelen van de master in public administration en begeleidt masterscripties. Daarnaast voert ze er wetenschappelijk onderzoek uit en coördineert ze verschillende onderzoeksprojecten. Ze oefent ook verschillende beleidstaken uit. Zo was ze o.a. onderwijsdirecteur en lid van het instituutsbestuur. Ze is auteur van talrijke (inter)nationale wetenschappelijke publicaties, lid van verschillende (redactie)raden en treedt regelmatig op als gastdocent.
Lesley Van den Brande (°1988) behaalde in 2010 het diploma Master in het Overheidsmanagement aan de Katholieke Universiteit Leuven. In het academiejaar 2009-2010 was zij studentenvertegenwoordiger. In het academiejaar 2010-2011 behaalde ze het diploma Master in de Beleidseconomie aan de KULeuven.
cv van de commissieleden | 69
Sandra van Thiel (°1968) promoveerde tot doctor in de Bestuurskunde in 2000 aan de Universiteit Utrecht. Na haar studies ging Van Thiel gedurende twee jaar aan de slag bij een gemeentebestuur als beleidsmedewerker, met focus op onderwijsbeleid. In 1994 stapte ze over naar de academische wereld en vatte ze een doctoraatsonderzoek aan. Tegelijk was ze ook betrokken bij onderwijsontwikkeling binnen het departement Sociologie van de Universiteit Utrecht. In 1998 werd ze docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In die functie was ze bezig met zowel onderwijsverstrekking als met onderzoek. Tegelijk verzorgde ze ook onderwijs m.b.t. public administration aan de KULeuven (2002-2003). Van 2004 tot 2009 was ze ook executive direcor van de research school NIG aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In deze functie was ze directeur van een landelijk netwerk van 9 universiteiten, en coördineerde ze een landelijk opleidingsprogramma voor promovendi, organiseerde ze een jaarlijks congres en behartigde ze de belangen van bestuurskunde. Sinds 2006 is ze universitair hoofddocent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is ze nog steeds bezig met onderwijs, onderzoek en de begeleiding van promovendi. Ze is auteur van diverse internationale wetenschappelijke publicaties.
70 | cv van de commissieleden
bijlage 2
erkenningscommissie
erkenningscommissie | 71
72 | erkenningscommissia
erkenningscommissie | 73
74 | erkenningscommissia
erkenningscommissie | 75
76 | erkenningscommissie
bijlage 3
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 77
78 | onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 79
80 | onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 81
82 | onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 83
84 | onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 85
86 | onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden | 87
88 | bezoekschema
bijlage 4
bezoekschema
maandag 25 oktober 2010 19.00 – 21.00 voorbereidende vergadering van de commissie dinsdag 26 oktober 2010 09.00 – 12.00 voorbereidende vergadering van de commissie en inzage werkdocumenten 12.00 – 12.30 kennismaking met de algemeen directeur en het departementshoofd 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 15.00 opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleiding, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) 15.00 – 15.45 assisterend personeel / onderzoekers (max. 10, representatief voor de verschillende onderzoekslijnen) 15.45 – 16.00 intern werkoverleg 16.00 – 17.00 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) 17.00 – 17.30 intern werkoverleg en inzage werkdocumenten 17.30 – 18.30 informeel ontmoetingsmoment 19.00 intern overleg en avondmaal voor de visitatiecommissie woensdag 27 oktober 2010 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 10.00 studenten bacheloropleiding (max. 12 representatief, inclusief de studentenvertegenwoordigers) 10.00 – 10.45 studenten masteropleiding (max. 10 representatief, inclusief de studentenvertegenwoordigers) 10.45 – 11.00 intern werkoverleg 11.00 – 12.30 bezoek lokalen, bibliotheek/mediatheek, leercentrum… 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 intern werkoverleg 14.00 – 15.00 docenten bacheloropleiding (max. 12 representatief gespreid over verschillende bachelorjaren, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) 15.00 – 16.00 docenten masteropleiding (max. 10, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) 16.00 – 16.15 intern werkoverleg 16.15 – 16.45 administratief-technisch personeel 16.45 – 18.00 intern werkoverleg 18.00 – 19.00 vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren, masterproefbegeleiders of promotoren van masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) 19.00 – 19.45 afgestudeerden (max. 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief) 20.00 intern overleg en avondmaal voor de commissie donderdag 28 oktober 2010 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding 10.00 – 10.30 verantwoordelijke internationalisering (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) 10.30 – 11.30 begeleiders stages en masterproeven (max. 10) 11.30 – 12.30 intern werkoverleg 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 opleidingsverantwoordelijke(n) 14.00 – 15.00 vrij spreekuur 15.00 – 18.00 voorbereiding mondelinge rapportering 18.00 mondelinge rapportering
bezoekschema | 89
90 | afkortingenlijst
bijlage 5
lijst van afkortingen en letterwoorden
AOG
Associatie Onderzoeksgroep
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
BAMA
Bachelor Master
BSO
beroepssecundair onderwijs
ECTS
European Credit Transfer System
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
HABE
(departement) Handelswetenschappen en Bestuurskunde
HIBH
Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen
HoGent
Hogeschool Gent
IIAS
International Institute for Administrative Studies
IKZ
interne kwaliteitszorg
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
LLP
Lifelong Learning Programme
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OP
onderwijzend personeel
PDCA
letterwoord voor: „Plan Do Check Act‟
SBOV
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen
SOVOreg
Sociale Voorzieningen van de Hogeschool Gent
SRC
Stage, rapportering en communicatie
UGent
Universiteit Gent
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
afkortingenlijst | 91
VTE
voltijds equivalenten
ZAP
zelfstandig academisch personeel
ZER
zelfevaluatierapport
92 | afkortingenlijst