ONDERWIJSVISITATIE
Industriële wetenschappen: nucleaire technologie
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
8 juni 2010
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http:///www.vlhora.be > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige ronde Wettelijk depot: D/2010/8696/15
2 |
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
| 3
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3
inleiding ............................................................................................................................................. 9 de betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 de visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
1.4
de onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie ................................ 9
samenstelling ......................................................................................................................... 9 taakomschrijving................................................................................................................... 10 werkwijze .............................................................................................................................. 10 oordeelsvorming ................................................................................................................... 12
indeling van het rapport ................................................................................................................... 12
hoofdstuk 2 het domeinspecifieke referentiekader van de academische bachelor Industriële wetenschappen: nucleaire technologie .................................................................................................................................... 13 2.1 2.2 2.3
inleiding ........................................................................................................................................... 13 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 besluit .............................................................................................................................................. 17
hoofdstuk 3 het domeinspecifieke referentiekader van de academische master Industriële wetenschappen: nucleaire technologie .................................................................................................................................... 19 3.1 3.2 3.3
inleiding ........................................................................................................................................... 19 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 19 besluit .............................................................................................................................................. 24
deel 2 ................................................................................................................................................................ 27 het opleidingsrappport XIOS Hogeschool Limburg ....................................................................................... 29 bijlagen ............................................................................................................................................................. 75
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | onderwijsvisitatie Industrië le wetenschappen: nucleaire technologie
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie 1.1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie, die zij op 26, 27 en 28 januari 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
de betrokken opleidingen
De opleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie wordt door 1 hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op: -
26, 27 en 28 januari 2009
1.3
1.3.1
XIOS Hogeschool Limburg
de visitatiecommissie
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 5 september 2008 en door het bestuursorgaan van de VLIR in de vergadering van 24 juni 2008.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Willy Mondelaers Antonia Aelterman Frans Moons Hildegarde Vandenhove François Tondeur
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 9
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie waren dit: Projectbegeleider:
Lucia Van Hoof (tot 15 november 2008) Klara De Wilde (vanaf 16 november 2008)
Secretaris:
Thomas Jans
De waarnemer namens de VLIR was dit Ilse De Vooght.
1.3.2
taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
1.3.3
werkwijze
De visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 8 september 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
10 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Het opleidingsrapport werd samengebracht in het visitatierapport van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Industriële wetenschappen: nucleaire technologie.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 11
1.3.4
oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
12 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: nucleaire technologie
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader van de academisch gerichte bachelor Industriële wetenschappen: nucleaire technologie 2.1
inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het 1 domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Wettelijke bronnen:
Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (2003-04-04) (http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13425) Koninklijk besluit houdende het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werk-nemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (2001-07-20) (http://www.fanc.fgov.be/nl/page/koninklijk-besluit-20-07-2001-samenvatting/30.aspx) -
Informatie vanuit de opleiding:
Opleidingsprofiel Academische Bachelor Nucleaire Technologie (ABA/NT) – XIOS Hogeschool Limburg (http://www.xios.be/portal/alias__Rainbow/lang__nl-BE/tabID__3827/DesktopDefault.aspx) -
Brondocumenten onderschreven door het werkveld:
Beroeps- en opleidingsprofielen van de Sectorcommissie hogeschoolonderwijs van de Vlaamse Onderwijsraad (http://www.vlor.be/sub_Publicaties.asp?cat=Publicaties&id=13&page=13&sublink=Beroeps%2D+en+opleidings %3C%21%2D%2Dvl%2D%2D%3Eprofielen) Studie 77 – VLOR 1998: Beroepsprofiel ingenieur kernenergie. (D/1998/6356/16) Studie 103 – VLOR 1998: Opleidingsprofiel kernenergie. (D/1998/6356/43) Profiel Vlaamse Ingenieurskamer (VIK)
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifiek referentiekader | 13
-
Internationale referentiekaders:
Joint Quality Initiative: Dublin descriptors for second cycle awards (http://www.jointquality.nl/) A Framework for Qualifications of the European Higher Education Area Bologna Working Group on Qualifications Frameworks (http://www.aecpa.es/espacio/documentos/Bergen2005_Qualifications_EHEA.pdf) Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula (TU Delft, TU Eindhoven, UTwente), A.W.M. Meijers, C.W.A.M. van Overveld, J.C. Perrenet (ISBN 90-386-2217-1) Enhancing Engineering Education in Europe: Innovative Curricula in Engineering Education (E4 Thematic Network) Günter Heitmann (Firenze University Press, 2003) Competence of Professional Engineers/EUR ING (2005), Fédération Européenne d'Associations Nationales d'Ingénieurs (FEANI) (http://www.feani.org/Documents/Feani%20Comp%E9tence%202005%20as%20of%20April%202005.pdf) Subject benchmark statement: Engineering (2006), UK Quality Assurance Agency for Higher Education (ISBN 1 84482 526 4) (http://www.qaa.ac.uk/academicinfrastructure/benchmark/statements/engineering06.pdf) Criteria for accrediting Engineering programs (ABET engineering accreditation commission) (http://www.abet.org/forms.shtml#For_Applied_Science_Programs_Only)
Situering -
Situering van de opleiding
De opleidingen Bachelor en Master in de Industriële Wetenschappen - Nucleaire Technologie aangeboden in de XIOS Hogeschool Limburg zijn uniek in Vlaanderen. Zij bekleden ook een vrij uitzonderlijke positie in Europa. Dit komt doordat de opleiding industrieel ingenieur in België moeilijk te vergelijken is met andere ingenieursopleidingen in Europa. Bovendien bestaat er in de meeste Europese landen geen voltijdse reguliere opleiding in de nucleaire technologie. Vakken in nucleaire wetenschappen zijn er meestal ingebed in een ruimer cursusaanbod, en bestrijken niet het complete domein (nucleaire technieken, medisch-nucleaire technieken, milieutechnologie en radiochemie) dat aangeboden wordt in XIOS. Daarom is het moeilijk om deze ingenieursopleiding rechtstreeks te vergelijken met andere Europese referentiepunten. De opleidingen die het dichtst aanleunen bij de opleiding Academische Bachelor in de Industriële Wetenschappen: nucleaire technologie (ABA/NT) zijn de andere academische bachelors aangeboden door het Departement Industriële Wetenschappen en Technologie (IWT) van XIOS. Naast nucleaire technologie zijn dat bouwkunde, electronica-ICT, elektromechanica en verpakkingstechnologie. De eerste twee bachelorjaren van deze opleidingen zijn gemeenschappelijk met de ABA/NT. Pas in het derde bachelorjaar wordt de opleiding in de nucleair gerelateerde vakken tot ontwikkeling gebracht. De driejarige opleiding ABA/NT dient als onderbouw voor de eenjarige opleiding Master in de Industriële Wetenschappen: Nucleaire Technologie (MA/NT). Het is daarom belangrijk dat de vereiste competenties voor een ABA/NT gezien worden in het perspectief van deze voor de MA/NT (zie domeinspecifiek referentiekader MA/NT). Het meest relevante vergelijkingspunt voor de opleidingen ABA/NT en MA/NT in de Hogeschool Limburg is de opleiding Ingénieur industriel en Génie physique et nucléaire aan het Institut Supérieur Industriel de Bruxelles (ISIB), onderdeel van de Haute Ecole Paul-Henri Spaak. Deze opleiding bestrijkt in één enkele optie domeinen zoals nucleaire energie, nucleaire veiligheid en radioprotectie, toepassingen van straling, medische fysica en
14 | domeinspecifiek referentiekader
materiaalfysica. In tegenstelling tot de opleiding in Vlaanderen bestrijkt de opleiding tot industrieel ingenieur in ISIB vijf jaar. De opleiding ABA/NT maakt deel uit van het huidige academiseringsproces van de hogescholen in Vlaanderen, waarbij een inbedding van het onderwijs in wetenschappelijk onderzoek nagestreefd wordt. Dit impliceert de uitbouw van een onderzoeksomgeving rond de opleiding en een aangepast beleid voor de interactie van het onderwijs met nucleair onderzoek en dienstverlening. -
Situering van de ABA/NT-MA/NT in het werkveld
De ABA/NT is een academische bacheloropleiding, die in eerste instantie moet gezien worden als een voorbereiding tot de MA/NT. Daarom hebben beide opleidingen dezelfde finaliteit en is het toekomstige werkveld voor beiden gelijk. De nucleaire energiesector is traditioneel zeer belangrijk in België en in het licht van de huidige internationale ontwikkelingen in de energievoorziening zal deze sector belangrijk blijven voor Belgische nucleaire ingenieurs. Het zou nochtans een vergissing zijn het potentiële werkveld van de ingenieur Nucleaire Technologie te beperken tot de sector kernenergie. Het blijkt dat in België een overgrote meerderheid van de werknemers, die in hun beroepssituatie geconfronteerd worden met radioactiviteit en ioniserende straling, tewerkgesteld zijn buiten de nucleaire energiesector. Naast energieproductie beslaat het nucleaire werkveld sectoren als nucleaire afvalverwerking, de geneeskunde, het wetenschappelijk onderzoek, de overheid (controleorganismen, milieu) en de commerciële wereld, die de nucleaire activiteiten in deze sectoren ondersteunen. Ook in niet-nucleaire industriële sectoren als scheikunde, elektronica, staal, bouw en milieutechnologie wordt beroep gedaan op de competentie van nucleair geschoolde ingenieurs. De werkomgeving van een nucleair ingenieur is in essentie hoog-technologisch en multi-disciplinair. Het is duidelijk dat men voor het beroep van nucleair ingenieur een uitstekende vakkennis nodig heeft. Maar dit is niet voldoende, er worden in het moderne werkveld van een ingenieur ook andere vaardigheden en attitudes verwacht zoals sociale en relationele vaardigheden, zelfstandigheid en leidinggevende capaciteiten, mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheid over de grenzen van de discipline heen, talenkennis, flexibiliteit, werken in teamverband, projectmatig werken, bedrijfseconomisch inzicht en kritisch denken.
Referentiekader -
Algemene competenties
Er wordt in een moderne hoog-technologische werkomgeving veel nadruk gelegd op een reeks algemene attitudes of vaardigheidsaspecten die het mogelijk maken om de meer beroepsgerichte competenties efficiënt in te zetten. Deze algemene competenties zijn niet gebonden aan een vak of afstudeerrichting. Het hele opleidingstraject moet elementen bevatten die toelaten deze vaardigheden geleidelijk te ontwikkelen. Deze basisvaardigheden worden aangeleerd in een nucleaire context opdat zij later generiek toepasbaar zouden zijn. De algemene competenties van de afgestudeerde ABA/NT kunnen onderverdeeld worden in vijf groepen: 1. De afgestudeerde Bachelor beschikt over elementaire vaardigheden om door onderzoek wetenschappelijke kennis te verwerven. Hij/zij heeft: bekwaamheid om relevante informatie op te zoeken, gebruik makend van wetenschappelijke literatuur en moderne wetenschappelijke communicatiemedia. laboratoriumvaardigheid in het omgaan met nucleaire meet- en testapparatuur. kennis van relevante onderzoeksmethoden en technieken. vaardigheid om experimenten met voldoende nauwkeurigheid uit te voeren, de experimentele gegevens te analyseren en op een aangepaste wijze te interpreteren. een bewustzijn van onzekerheden en foutenmarges bij het uitvoeren van metingen en een grondige kennis van de foutenleer.
domeinspecifiek referentiekader | 15
-
de vaardigheid om, onder begeleiding, op minstens een van de deelgebieden een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. Daartoe moet hij/zij een onderzoeksvraag kunnen formuleren, een onderzoeksplan kunnen opstellen en een beperkt onderzoeksproject kunnen uitvoeren.
2. De afgestudeerde Bachelor moet beschikken over een aanzet tot probleemoplossend vermogen. Daartoe moet hij/zij: probleemoplossend kunnen denken en gestructureerd kunnen handelen van analyse tot synthese. de bekwaamheid hebben om technische informatie te verwerven en te gebruiken. een vaardigheid hebben om moderne methoden en technieken toe te passen in de oplossing van eenvoudige problemen binnen de nucleaire discipline. de bekwaamheid hebben om theoretische modellen te begrijpen en te gebruiken. vaardigheid hebben in het gebruik van computers en relevante programmatuur. onder begeleiding eenvoudige nucleaire problemen kunnen identificeren en omschrijven en er technisch verantwoorde oplossingen voor kunnen vinden. Hij/zij moet hierbij ook rekening kunnen houden met relevante milieu-, veiligheids- en bedrijfsaspecten. 3. De afgestudeerde Bachelor moet beschikken over intellectuele basisvaardigheden die zowel in een nucleaire context als generiek toepasbaar zijn. Hij/zij moet in staat zijn om: logisch en wetenschappelijk verantwoord te redeneren in het vakgebied. zelfstandig of in teamverband te werken en verantwooderlijkheid op te nemen. oog te hebben voor de internationale context van het vakgebied. met ondersteuning, kritisch te reflecteren op eigen denken en handelen, en zo nodig bij te sturen. de grenzen van kennisvergaring aan te voelen. adequate vragen te stellen en een kritisch-constructieve houding aan te nemen bij het analyseren van recente ontwikkelingen in het vakgebied en van hun sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. blijk te geven van inzicht in de morele en ethisch-maatschappelijke verantwoordelijkheid, verbonden aan de ontwikkelde kennis. 4. De afgestudeerde Bachelor moet blijk geven van een goede communicatievaardigheid. Deze is essentieel in een moderne multi-disciplinaire werkomgeving, gekenmerkt door een verregaande internationalisering. Daartoe moet hij/zij: mondeling en schriftelijk kunnen communiceren over de resultaten van zijn/haar leren, denken en beslissen. kunnen communiceren over de grenzen van de discipline heen. Dit betekent zijn/haar kennis, motieven en overwegingen op een heldere manier te kunnen verwoorden en overbrengen zowel naar vakgenoten als naar een niet gespecialiseerd publiek. in staat zijn om in een technisch verslag bevindingen en conclusies duidelijk neer te schrijven. in een vreemde taal kunnen lezen, schrijven en mondeling communiceren. 5. De afgestudeerde Bachelor moet, in een moderne context van levenslang leren, een methode aanleren die toelaat om op een efficiënte manier kennis te verruimen en te actualiseren. Daartoe moet hij/zij de leervaardigheden bezitten die hem/haar: toelaten om zijn/haar bestaande nucleaire en aanverwante kennis door studie verder uit te breiden. toelaten nieuwe technologieën of theorieën te leren kennen, assimileren, implementeren en toe te passen. in staat stellen een academische Masteropleiding aan te vatten.
16 | domeinspecifiek referentiekader
-
Beroepsspecifieke competenties
Naast deze algemene competenties zijn er andere meer beroepsspecifieke vereisten met betrekking tot de kennisdomeinen en vaardigheden. De eerste twee jaren van de opleiding ABA/NT, en een gedeelte van het derde jaar, zijn gemeenschappelijk voor alle afstudeerrichtingen. Zij beogen dat de afgestudeerde Bachelor wetenschappelijke basiskennis heeft in de relevante vakgebieden. Dit impliceert: kennis van theorieën, methoden en technieken die gebruikt worden in vakgebieden als kernfysica, radiochemie en nucleaire meettechnieken, alsook van algemene ingenieurstechnieken en hun wiskundige onderbouw. een inzicht in de structuur van het nucleaire vakgebied en in de onderlinge samenhang van de disciplines en vakken. een grondige kennis van de begrippen, symbolen en termen die in deze vakken gebruikt worden. kennis van numerieke basisvaardigheden en besef van grootteordes. de elementaire principes van stralingsbescherming en –hygiëne kennen en kunnen toepassen. Naast deze gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties zijn er andere die afhankelijk zijn van de afstudeerrichting, omdat zij de ingenieur voorbereiden op verschillende beroepen binnen het nucleaire werkveld. Zij moeten bijgevolg in het curriculum van de respectieve afstudeerrichting aan de orde komen. 1. Nucleaire Technieken / Medisch-Nucleaire Technieken De afgestudeerde ABA/NT - Nucleaire Technieken / Medisch-Nucleaire Technieken moet: kennis hebben van de nucleaire en radiochemische wetenschappen, waarbij een voldoende evenwicht tussen breedte en diepgang is bereikt. kennis hebben van en vaardigheid hebben in het gebruik van nucleaire meetapparatuur. kennis hebben van medisch nucleaire apparatuur. elektronische meetinstrumenten en digitale technieken kennen en kunnen gebruiken. 2. Milieutechnologie-Radiochemie De afgestudeerde ABA/NT – Milieutechnologie / Radiochemie moet: kennis hebben van een aantal basisdisciplines op het terrein van de milieutechnologie en radiochemie zoals analytische en organische chemie, biologie en microbiologie, milieuproblematiek, waarbij een voldoende evenwicht tussen breedte en diepgang is bereikt. gespecialiseerde chemische analysetechnieken voor de sector van het milieu en afvalbeheer kennen en kunnen toepassen. milieuverontreinigende stoffen kennen, alsook hun gedrag in de verschillende milieucompartimenten. milieuproblemen kritisch kunnen situeren in verband met de milieuregelgeving, -vergunningen en saneringsnormen.
2.3
besluit
Dit domeinspecifiek kader voor de ABA/NT is gebaseerd op documenten uit het werkveld en op informatie vanuit de opleiding. De commissie heeft zich ook laten leiden door internationaal aanvaarde, disciplineonafhankelijke omschrijvingen van academische opleidingsniveaus (zoals Dublin-descriptoren) en door internationale standaards voor ingenieursopleidingen (FEANI, ABET). Bovendien heeft de commissie de vereisten gehanteerd uit het Decreet van 4 april 2003 (herstructurering van het hoger onderwijs) en rekening gehouden met de filosofie van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 (bescherming tegen ioniserende stralingen). Bij de interpretatie van deze input heeft de commissie steeds voor ogen gehouden dat de opleiding ABA/NT van de Hogeschool Limburg in Europa een uitzonderlijke positie bekleedt. De opleiding beoogt de toekomstige Bachelor een polyvalente nucleaire vorming te geven die toelaat de opleiding MA/NT aan te vatten. De
domeinspecifiek referentiekader | 17
combinatie ABA/NT-MA/NT levert een aantrekkelijk profiel dat inzetbaar is in een breed gamma van sectoren in de industrie, het wetenschappelijk onderzoek of de overheid. Bij de interpretatie van de omschreven competenties is ook rekening gehouden met enkele recente trends en accentverschuivingen binnen de nucleaire wereld. De nucleaire opleidingen werden tijdens de voorgaande twee decennia gekenmerkt door relatief lage studentenaantallen. Dit was gerelateerd aan een negatieve publieke perceptie van de kernenergie, politieke beslissingen over haar toekomst en beperkte beroepsperspectieven in het nucleair wetenschappelijk onderzoek. Het debat rond de plaats van kernenergie in een toekomstgericht energiebeleid en meer algemeen in een globaal concept van duurzame ontwikkeling is recent opnieuw in een stroomversnelling gekomen. Men spreekt nu in bevoegde kringen openlijk van een 'renaissance van de kernenergie', indien niet in België, dan toch binnen bepaalde delen van Europa en op wereldschaal. Daarnaast is de leeftijdsstructuur van specialisten tewerkgesteld in de nucleaire sectoren zo geëvolueerd, dat tijdens het komende decennium een hoog aantal werknemers de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt. Hierop antwoordt de nucleaire industrie met een sterk toenemende vraag naar jonge afgestudeerden in de nucleaire sector. Aan deze vraag zal onvoldoende voldaan kunnen worden door het kleine aantal afgestudeerde nucleaire ingenieurs. Grote energieproductiebedrijven (zoals Suez of AREVA) werven daarom massaal ingenieurs aan uit diverse disciplines. Deze ingenieurs krijgen in een snel tempo een nucleaire basisopleiding. Men kan bijgevolg veronderstellen dat de jonge nucleaire ingenieurs, die al een sterk doorgedreven nucleaire opleiding gehad hebben, zeer gegeerd zullen zijn. Zij zullen bovendien zeer vlug in hun carrière belast worden met verantwoordelijkheden, die vroeger enkel weggelegd waren voor ervaren ingenieurs. Dit impliceert vanaf het begin een hoge graad van zelfstandigheid en leidinggevende capaciteiten. Bedrijfseconomisch inzicht en project management krijgen in deze context een steeds groter belang. Gezien het internationale karakter van de nucleaire discipline wordt mobiliteit en actieve kennis van de Engelse en/of Franse taal een belangrijke vereiste binnen het professionele kader. Contacten met studenten buiten Vlaanderen zijn voor een student ABA/NT een waardevol ingrediënt in zijn opleiding. De nucleaire wereld staat met zekerheid voor een reeks toekomstige uitdagingen, die op dit ogenblik moeilijk te voorzien zijn en zeker nog niet in een opleiding kunnen geïncorporeerd worden. Daarom is in een snel evoluerende wereld 'levenslang leren' een must. De opleiding 'op het terrein' en overdracht van beschikbare nucleaire know-how in de werkomgeving zal, om redenen die hierboven geschetst werden, in de nabije toekomst zeker niet optimaal en aan een aangepast tempo verlopen. Een opleiding moet daarom aan de student een methode aanleren voor een zelfstandige efficiënte kennisvergaring. De student moet beschikken over het vermogen om zelf actief op zoek te gaan naar kansen om te leren en om zichzelf steeds verder te ontwikkelen. De eisen die aan de toekomstige nucleair ingenieur gesteld zullen worden zijn ongekend hoog en een opleiding moet hierop zoveel mogelijk inspelen. Voor het succesvol vervullen van zijn functie moet een afgestudeerd ingenieur nu, meer dan vroeger, beschikken over een volledige mix van technische, intellectuele en relationele competenties. Het is niet meer voldoende om de noodzakelijke vakinhoudelijke kennis te hebben. Een jong nucleair ingenieur moet, meer dan in het verleden, in staat zijn deze kennis zeer snel en op een functionele wijze in te zetten.
18 | domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 3 Het domeinspecifieke referentiekader van de master Industriële wetenschappen: nucleaire technologie 3.1
inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het 1 domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
3.2
domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Wettelijke bronnen
Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (2003-04-04) (http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13425) Koninklijk besluit houdende het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (2001-07-20) (http://www.fanc.fgov.be/nl/page/koninklijk-besluit-20-07-2001-samenvatting/30.aspx) -
Informatie vanuit de opleiding
opleidingsprofiel Master Nucleaire Technologie (MA/NT) – XIOS Hogeschool Limburg (http://www.xios.be/portal/alias__Rainbow/lang__nl-BE/tabID__3827/DesktopDefault.aspx) -
Brondocumenten onderschreven door het werkveld
Beroeps- en opleidingsprofielen van de Sectorcommissie hogeschoolonderwijs van de Vlaamse Onderwijsraad (http://www.vlor.be/sub_Publicaties.asp?cat=Publicaties&id=13&page=13&sublink=Beroeps%2D+en+opleiding s%3C%21%2D%2Dvl%2D%2D%3Eprofielen) Studie 77 – VLOR 1998: Beroepsprofiel ingenieur kernenergie. (D/1998/6356/16) Studie 103 – VLOR 1998: Opleidingsprofiel kernenergie. (D/1998/6356/43) Profiel Vlaamse Ingenieurskamer (VIK)
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifiek referentiekader | 19
-
Internationale referentiekaders
Joint Quality Initiative: Dublin descriptors for second cycle awards (http://www.jointquality.nl/) A Framework for Qualifications of the European Higher Education Area Bologna Working Group on Qualifications Frameworks (http://www.aecpa.es/espacio/documentos/Bergen2005_Qualifications_EHEA.pdf) Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula (TU Delft, TU Eindhoven, UTwente), A.W.M. Meijers, C.W.A.M. van Overveld, J.C. Perrenet (ISBN 90-386-2217-1) Enhancing Engineering Education in Europe: Innovative Curricula in Engineering Education (E4 Thematic Network) Günter Heitmann (Firenze University Press, 2003) Competence of Professional Engineers/EUR ING (2005), Fédération Européenne d'Associations Nationales d'Ingénieurs (FEANI) (http://www.feani.org/Documents/Feani%20Comp%E9tence%202005%20as%20of%20April%202005.pdf) Subject benchmark statement: Engineering (2006), UK Quality Assurance Agency for Higher Education (ISBN 1 84482 526 4) (http://www.qaa.ac.uk/academicinfrastructure/benchmark/statements/engineering06.pdf) Criteria for accrediting Engineering programs (ABET engineering accreditation commission) (http://www.abet.org/forms.shtml#For_Applied_Science_Programs_Only)
Situering -
Situering van de opleiding
De opleiding Master in de Industriële Wetenschappen - Nucleaire Technologie (MA/NT) aangeboden in de XIOS Hogeschool Limburg is uniek in Vlaanderen. Zij bekleedt ook een vrij uitzonderlijke positie in Europa. Dit komt doordat de opleiding industrieel ingenieur in België moeilijk te vergelijken is met andere ingenieursopleidingen in Europa. Bovendien bestaat er in de meeste Europese landen geen voltijdse reguliere opleiding in de nucleaire technologie. Vakken in nucleaire wetenschappen zijn er meestal ingebed in een ruimer cursusaanbod, en bestrijken niet het complete domein (nucleaire technieken, medisch-nucleaire technieken, milieutechnologie en radiochemie) dat aangeboden wordt in XIOS. Daarom is het moeilijk om deze ingenieursopleiding rechtstreeks te vergelijken met andere Europese referentiepunten. De opleiding Bachelor in de Industriële Wetenschappen - Nucleaire Technologie (BA/NT) van XIOS is de natuurlijke onderbouw voor de opleiding MA/NT. De opleidingen die het dichtst aanleunen bij de MA/NT zijn: Academische masters: andere specialisaties voor industrieel ingenieur. De specialisaties aangeboden in XIOS bezitten een gemeenschappelijke stam in de bachelorjaren. andere specialisaties burgerlijk ingenieur, meer in het bijzonder Master in de ingenieurswetenschappen: Toegepaste Natuurkunde (UGent) of Master en ingénieur civil physicien à finalité génie nucléaire (ULB). In principe is de opleiding burgerlijk ingenieur meer gericht op conceptie, de opleiding industrieel ingenieur op toepassing, maar in de praktijk vervaagt dit onderscheid meer en meer. Vergeleken met het cursuspakket aangeboden tijdens de XIOS opleiding zijn de cursussen aangeboden aan de universiteiten onderdeel van een ruimer geheel. Daarom bestrijken zij een beperkter nucleair gamma. de Master in de Milieutechnologie en Milieuwetenschappen van de KULeuven. Deze opleiding beoogt ingenieurs en wetenschappers op te leiden die inzicht hebben in alle aspecten van de milieutechnologie. In vergelijking met de MA/NT Milieutechnologie / Radiochemie heeft deze opleiding geen specifieke vakken gericht op de nucleaire technologie.
20 | domeinspecifiek referentiekader
Master na Master: de opleiding Master of Science in Nuclear Engineering in het kader van BNEN (Belgian Nuclear Engineering Network – consortium van 6 Belgische universiteiten en SCK•CEN). Deze opleiding bereidt ingenieurs voor op een loopbaan in de nucleaire energiesector. In vergelijking met de opleiding aangeboden door XIOS, is BNEN meer gefocust op de kernenergie. Afgestudeerde MA/NT hebben toegang tot de BNEN cursussen na een toelatingsexamen of een brugprogramma van 30 ECTS. Postgraduaat opleiding: de postgraduaat opleiding stralingsdeskundige (XIOS-SCK•CEN). Een parallelle opleiding wordt aan Franstalige kant georganiseerd door IRE en ISIB. Deze opleiding heeft de bedoeling deskundigen in de fysische controle te vormen en richt zich op hen die al professioneel actief zijn in de (medisch-) nucleaire sector. Het diploma van MA/NT voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor de opleiding stralingsdeskundige. Het meest relevante vergelijkingspunt voor de opleiding MA/NT in de Hogeschool Limburg is de opleiding Ingénieur industriel en Génie physique et nucléaire aan het Institut Supérieur Industriel de Bruxelles (ISIB), onderdeel van de Haute Ecole Paul-Henri Spaak. Deze opleiding bestrijkt in één enkele optie domeinen zoals nucleaire energie, nucleaire veiligheid en radioprotectie, toepassingen van straling, medische fysica en materiaalfysica. In tegenstelling tot de opleiding in Vlaanderen bestrijkt de opleiding tot industrieel ingenieur in ISIB vijf jaar. De opleiding MA/NT maakt deel uit van het huidige academiseringsproces van de hogescholen in Vlaanderen, waarbij een inbedding van het onderwijs in wetenschappelijk onderzoek nagestreefd wordt. Dit impliceert de uitbouw van een onderzoeksomgeving rond de opleiding en een aangepast beleid voor de interactie van het onderwijs met nucleair onderzoek en dienstverlening. -
Situering van de MA/NT in het werkveld
De nucleaire energiesector is traditioneel zeer belangrijk in België en in het licht van de huidige internationale ontwikkelingen in de energievoorziening zal deze sector belangrijk blijven voor Belgische nucleaire ingenieurs. Het zou nochtans een vergissing zijn het potentiële werkveld van de ingenieur Nucleaire Technologie te beperken tot de sector kernenergie. Het blijkt dat in België een overgrote meerderheid van de werknemers, die in hun beroepssituatie geconfronteerd worden met radioactiviteit en ioniserende straling, tewerkgesteld zijn buiten de nucleaire energiesector. Naast energieproductie beslaat het nucleaire werkveld sectoren als nucleaire afvalverwerking, de geneeskunde, het wetenschappelijk onderzoek, de overheid (controleorganismen, milieu) en de commerciële wereld, die de nucleaire activiteiten in deze sectoren ondersteunen. Ook in niet-nucleaire industriële sectoren als scheikunde, elektronica, staal, bouw en milieutechnologie wordt beroep gedaan op de competentie van nucleair geschoolde ingenieurs. De werkomgeving van een nucleair ingenieur is in essentie hoog-technologisch en multi-disciplinair. Het is duidelijk dat men voor het beroep van nucleair ingenieur een uitstekende vakkennis nodig heeft. Maar dit is niet voldoende, er worden in het moderne werkveld van een ingenieur ook andere vaardigheden en attitudes verwacht zoals sociale en relationele vaardigheden, zelfstandigheid en leidinggevende capaciteiten, mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheid over de grenzen van de discipline heen, talenkennis, flexibiliteit, werken in teamverband, projectmatig werken, bedrijfseconomisch inzicht en kritisch denken. Deze vereisten vanuit het werkveld zijn niet exclusief voor ingenieurs MA/NT, maar eerder typisch voor alle ingenieurs werkzaam in een moderne hoog-technologische werkomgeving. Wat onderscheidt voor het werkveld een nucleair ingenieur van zijn collega‟s uit aanverwante disciplines? In zijn werkomgeving behoort hij/zij in principe tot de hoogst gekwalificeerde stralingsdeskundigen. De term „stralingsdeskundige‟ moet hier niet geïnterpretereerd worden in zijn enge betekenis van „gekwalificeerd deskundige in de stralingsbescherming‟. Gevorderde kennis van alle aspecten van de nucleaire technologie en stralingsfysica zijn belangrijk. Stralingsveiligheid is hierin een belangrijk (maar niet het enige) onderdeel. Vooral in de niet-nucleaire sectoren is de nucleair ingenieur soms de enige met deskundigheid op het gebied van de straling en radioactiviteit. Vanuit zijn uitgebreide wetenschappelijke achtergrond draagt hij, wat ook zijn positie is, een grote verantwoordelijkheid
domeinspecifiek referentiekader | 21
opdat binnen de werkomgeving op een bewuste en veilige manier wordt omgegaan met ioniserende straling of radioactiviteit. Hij is daarom een belangrijke schakel in het creëren van een veiligheidscultuur in de werkomgeving.
Referentiekader -
Algemene competenties
Er wordt in een moderne hoog-technologische werkomgeving veel nadruk gelegd op een reeks algemene attitudes of vaardigheidsaspecten die het mogelijk maken om de meer beroepsgerichte competenties efficiënt in te zetten. Deze algemene competenties zijn niet gebonden aan een vak of afstudeerrichting. Het hele opleidingstraject moet elementen bevatten die toelaten deze vaardigheden geleidelijk te ontwikkelen. Deze basisvaardigheden worden aangeleerd in een nucleaire context opdat zij later generiek toepasbaar zouden zijn. De algemene competenties van de afgestudeerde MA/NT kunnen onderverdeeld worden in vijf groepen: 1. De afgestudeerde Master moet in staat zijn tot creatief wetenschappelijk denken en handelen. Dit impliceert: een grondige kennis van de nucleaire wetenschappen, waarbij de inhoud van relevante cursussen in de afstudeerrichting raakt aan het voorfront van de kennis (nieuwe toepassingen, methoden en technieken). laboratoriumvaardigheid in het omgaan met nucleaire meet- en testapparatuur. vaardigheid om experimenten met voldoende nauwkeurigheid uit te voeren, de experimentele gegevens te analyseren en op een aangepaste wijze te interpreteren. het vermogen om wetenschappelijk nucleair onderzoek te verrichten op het niveau van een beginnend onderzoeker, met het doel nieuwe wetenschappelijke of technologische kennis te verwerven en, zo mogelijk, een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van nieuwe ideeën en inzichten binnen de werkomgeving. Daartoe moet hij/zij een onderzoeksvraag kunnen formuleren en een onderzoeksproject kunnen plannen en uitvoeren. 2. De afgestudeerde Master moet beschikken over probleemoplossend vermogen, zodat zijn/haar kennis en inzicht efficiënt binnen het werkveld kunnen toegepast worden. Daartoe moet hij/zij, op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar: de opgedane kennis kunnen toepassen in het kader van een hoogtechnologische werkomgeving. vaardigheid hebben in het gebruik van computers en relevante programmatuur. de bekwaamheid hebben om theoretische modellen te ontwikkelen en te gebruiken. in staat zijn om zowel zelfstandig als in een multidisciplinair teamverband te werken. vaardigheid hebben om beginnende managementtaken op zich te nemen. problemen op het terrein van het nucleaire en aanverwante domeinen kunnen identificeren en omschrijven en er technisch en economisch verantwoorde oplossingen voor kunnen vinden. Hij/zij moet hierbij ook rekening kunnen houden met relevante milieu- en veiligheidsaspecten. noties hebben van relevante niet-technische aspecten, zoals juridische en bedrijfskundige aspecten. 3. De afgestudeerde Master moet beschikken over aangepaste intellectuele basisvaardigheden zoals aanpassingsvermogen, oordeelsvermogen en kritische geest. Hij/zij moet in staat zijn om: zowel zelfstandig als in een multidisciplinair teamverband te werken. in een internationale context nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied te volgen en kritisch te evalueren. inzicht te hebben in de maatschappelijke functie van de nucleaire technologie in een wereldwijde context, en de daarmee samenhangende sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. een duidelijke kritisch onderbouwde visie te ontwikkelen op de plaats van de kernenergie in het toekomstig energiebeleid. zelfstandig kritisch te reflecteren op eigen denken en handelen, en zo nodig bij te sturen. zijn eigen professionele en ethisch-maatschappelijke verantwoordelijkheid, verbonden aan de ontwikkelde kennis, goed in te schatten.
22 | domeinspecifiek referentiekader
4. De afgestudeerde Master moet blijk geven van een goede communicatievaardigheid. Deze is essentieel in een moderne multi-disciplinaire werkomgeving, gekenmerkt door een verregaande internationalisering. Daartoe moet hij/zij: kunnen communiceren over de grenzen van de discipline heen. Dit betekent zijn/haar kennis, motieven en overwegingen op een heldere manier te kunnen verwoorden en overbrengen zowel naar vakgenoten als naar een niet gespecialiseerd publiek. moet in staat zijn om zijn/haar technische oplossingen op een adequate manier te 'vertalen' naar zijn/haar collega's, ook al behoren zij niet tot hetzelfde vakgebied. in staat zijn om in een technisch verslag bevindingen en conclusies duidelijk neer te schrijven. Dit vermogen om zich schriftelijk en mondeling vlot te kunnen uitdrukken is zowel belangrijk in de Nederlandse als in de Engelse taal, en indien mogelijk ook in de Franse taal. 5. De afgestudeerde Master moet, in een moderne context van levenslang leren, een methode beheersen die toelaat om op een efficiënte manier kennis te verruimen en te actualiseren. Daartoe moet hij/zij de leervaardigheden bezitten die hem/haar: toelaten om zelfstandig zijn/haar bestaande nucleaire en aanverwante kennis door zelfstudie verder uit te breiden. Dit impliceert een vaardigheid in het omgaan met moderne wetenschappelijke communicatiemedia. toelaten nieuwe technologieën of theorieën te leren kennen, assimileren, implementeren en toe te passen. in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan (Master na Master, postgraduaat, doctoraat) met een grotendeels autonoom karakter. -
Beroepsspecifieke competenties
Zoals al aangehaald, is stralingsdeskundigheid de meest karakteristieke eigenschap van elke MA/NT. Vanuit die deskundigheid moet de MA/NT, in welk nucleair domein hij later ook werkzaam is, een permanent oog hebben voor nucleaire of radiologische veiligheid. Het is dikwijls de verantwoordelijkheid van de nucleair ingenieur om binnen een bedrijf of ziekenhuis een algemeen veiligheidsbewustzijn te genereren en te onderhouden. Naast een doorgedreven relevante deskundigheid moet hij/zij beschikken over de vaardigheid om deze kennis adequaat te communiceren aan personen met een totaal verschillende opleiding. Deze competentie is cruciaal voor alle MA/NT, ongeacht de afstudeerrichting of specialisatie. Elk aspect van de nucleaire opleiding moet daarom bijdragen tot het creëren van dit permanente veiligheidsbewustzijn. Bijgevolg moet de MA/NT: de invloed van straling op levende wezens en de eraan verbonden risico‟s kennen. deskundig zijn op het gebied van de stralingsbescherming voor werknemers en bevolking in woningen, in bedrijven en in het milieu. de nationale en internationale regelgeving kennen en kunnen implementeren. Naast deze algemene competenties zijn er andere meer beroepsspecifieke vereisten met betrekking tot de kennisdomeinen en vaardigheden. Zij zijn afhankelijk van de afstudeerrichting omdat zij de ingenieur voorbereiden op de verschillende beroepen binnen het nucleaire werkveld. Zij moeten bijgevolg in het curriculum van de respectieve afstudeerrichting aan de orde komen. 1. Nucleaire Technieken/Medisch-Nucleaire Technieken De afgestudeerde MA/NT Nucleaire Technieken/Medisch-Nucleaire Technieken moet: gevorderde kennis hebben in de nucleaire wetenschappen, in het bijzonder in deeldisciplines van de nucleaire techniek, zoals nucleaire elektronica, stralingsdosimetrie en –bescherming, instrumentatie voor radiologie en radiotherapie, waarbij een voldoende evenwicht tussen breedte en diepgang is bereikt. vaardigheid hebben in het ontwerpen en testen van systemen, componenten en processen die gerekend kunnen worden tot het domein van de nucleaire electronica. nucleaire meet- en detectieapparatuur kunnen calibreren en toepassen voor nucleaire metingen, alsook hun signaal- en gegevensverwerkende systemen kunnen gebruiken. het aanbod van nucleaire meet- en detectiesystemen kritisch kunnen evalueren.
domeinspecifiek referentiekader | 23
-
-
nucleaire centrales en aanverwante installaties kunnen beschrijven, ontwerpen en analyseren (voor de specialisatie nucleaire technologie). de toepassing van bestralingsapparatuur in de medische diagnose en therapie kunnen analyseren, alsook hun veilige werking en de betrouwbaarheid van hun gebruik kunnen evalueren (voor de specialisatie medisch-nucleaire technologie). de verdeling van stralingsdosissen kunnen berekenen en meten, en de relatie tussen beide kunnen interpreteren (voor de specialisatie medisch-nucleaire technologie).
3.2.2. Milieutechnologie/Radiochemie De afgestudeerde MA/NT Milieutechnologie/Radiochemie moet: kennis hebben van een aantal deeldisciplines binnen het terrein van de milieutechnologie en radiochemie zoals radiobiologie, stralingsbescherming, chemie van het milieu en milieutechnieken, klassieke chemische disciplines, afvalverwerking en procestechnologie, waarbij een voldoende evenwicht tussen breedte en diepgang is bereikt. gespecialiseerde bemonsterings- meettechnieken in de sector van het milieu en afvalbeheer kunnen toepassen. praktische vaardigheid hebben in technieken voor radiochemische analyse, decontaminatie en voor het beheer van radioactief afval. inzicht in de risico‟s van verontreiniging in het leefmilieu en in methodes om deze risico‟s te voorkomen en te beheren. kennis van methodes voor de preventie, verwerking, bestrijding en het beheer van afval alsook voor de decontaminatie van radioactief afval, en deze tot op zekere hoogte kunnen toepassen en bijdragen tot nieuwe ontwikkelingen. basiskennis van de nationale en internationale regelgeving in verband met het milieu kennen en kunnen implementeren.
3.3
besluit
Dit domeinspecifiek kader voor de MA/NT is gebaseerd op documenten uit het werkveld en op informatie vanuit de opleiding. De commissie heeft zich ook laten leiden door internationaal aanvaarde, disciplineonafhankelijke omschrijvingen van academische opleidingsniveaus (zoals Dublin-descriptoren) en door internationale standaards voor ingenieursopleidingen (FEANI, ABET). Bovendien heeft de commissie de vereisten gehanteerd uit het Decreet van 4 april 2003 (herstructurering van het hoger onderwijs) en rekening gehouden met de filosofie van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 (bescherming tegen ioniserende stralingen). Bij de interpretatie van deze input heeft de commissie steeds voor ogen gehouden dat de opleiding MA/NT van de Hogeschool Limburg in Europa een uitzonderlijke positie bekleedt. De opleiding geeft de toekomstige industrieel ingenieur een polyvalente nucleaire vorming. Dit levert een aantrekkelijk profiel dat inzetbaar is in een breed gamma van sectoren in de industrie, het wetenschappelijk onderzoek of de overheid. Bij de interpretatie van de omschreven competenties is ook rekening gehouden met enkele recente trends en accentverschuivingen binnen de nucleaire wereld. De nucleaire opleidingen werden tijdens de voorgaande twee decennia gekenmerkt door relatief lage studentenaantallen. Dit was gerelateerd aan een negatieve publieke perceptie van de kernenergie, politieke beslissingen over haar toekomst en beperkte beroepsperspectieven in het nucleair wetenschappelijk onderzoek. Het debat rond de plaats van kernenergie in een toekomstgericht energiebeleid en meer algemeen in een globaal concept van duurzame ontwikkeling is recent opnieuw in een stroomversnelling gekomen. Men spreekt nu in bevoegde kringen openlijk van een 'renaissance van de kernenergie', indien niet in België, dan toch binnen bepaalde delen van Europa en op wereldschaal. Daarnaast is de leeftijdsstructuur van specialisten tewerkgesteld in de nucleaire sectoren zo geëvolueerd, dat tijdens het komende decennium een hoog aantal werknemers de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt. Hierop antwoordt de nucleaire industrie met een sterk toenemende vraag
24 | domeinspecifiek referentiekader
naar jonge afgestudeerden in de nucleaire sector. Aan deze vraag zal onvoldoende voldaan kunnen worden door het kleine aantal afgestudeerde nucleaire ingenieurs. Grote energieproductiebedrijven (zoals Suez of AREVA) werven daarom massaal ingenieurs aan uit diverse disciplines. Deze ingenieurs krijgen in een snel tempo een nucleaire basisopleiding. Wij kunnen dus veronderstellen de jonge nucleaire ingenieurs met een sterk doorgedreven nucleaire opleiding zeer gegeerd zullen zijn. Zij zullen bovendien zeer vlug in hun carrière belast worden met verantwoordelijkheden, die vroeger enkel weggelegd waren voor ervaren ingenieurs. Dit impliceert vanaf het begin een hoge graad van zelfstandigheid en leidinggevende capaciteiten. Bedrijfseconomisch inzicht en project management krijgen in deze context een steeds groter belang. Gezien het internationale karakter van de nucleaire discipline wordt mobiliteit en actieve kennis van de Engelse taal een belangrijke vereiste binnen het professionele kader. Regelmatige en georganiseerde contacten met studenten buiten Vlaanderen en/of een gedeelte van de technische opleiding buiten de eigen instelling zijn voor een student MA/NT een noodzakelijk ingrediënt in zijn opleiding. De nucleaire wereld staat met zekerheid voor een reeks toekomstige uitdagingen, die op dit ogenblik moeilijk te voorzien zijn en zeker nog niet in een opleiding kunnen geïncorporeerd worden. Daarom is in een snel evoluerende wereld 'levenslang leren' een must. De opleiding 'op het terrein' en overdracht van beschikbare nucleaire know-how in de werkomgeving zal, om redenen die hierboven geschetst werden, in de nabije toekomst zeker niet optimaal en aan een aangepast tempo verlopen. Een opleiding moet daarom aan de student een methode aanleren voor een zelfstandige efficiënte kennisvergaring. De student moet beschikken over het vermogen om zelf actief op zoek te gaan naar kansen om te leren en om zichzelf steeds verder te ontwikkelen. De eisen die aan de toekomstige nucleair ingenieur gesteld zullen worden zijn ongekend hoog en een opleiding moet hierop zoveel mogelijk inspelen. Voor het succesvol vervullen van zijn functie moet een afgestudeerd MA/NT nu, meer dan vroeger, beschikken over een volledige mix van technische, intellectuele en relationele competenties. Het is niet meer voldoende om de noodzakelijke vakinhoudelijke kennis te hebben. Een jong nucleair ingenieur moet, meer dan in het verleden, in staat zijn deze kennis zeer snel en op een functionele wijze in te zetten.
domeinspecifiek referentiekader | 25
26 |
deel 2
opleidingsrapport
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 27
28 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Het opleidingsrappport XIOS Hogeschool Limburg Algemene toelichting bij de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding nucleaire technologie aan de XIOS Hogeschool Limburg De academisch gerichte bachelor- en masteropleiding nucleaire technologie is een unieke opleiding in Vlaanderen: er is geen enkele andere opleiding industriële wetenschappen die zich uitsluitend op nucleaire technologie richt. De bacheloropleiding heeft twee specialisaties, die in de masteropleiding ingericht worden als afstudeerrichtingen: nucleaire technieken/medisch-nucleaire technieken (NTk/MNT) en milieutechnologieradiochemie (MTRC). In het masterjaar bestaat binnen de afstudeerrichting nucleaire technieken/medischnucleaire technieken de mogelijkheid om te kiezen tussen de specialisaties nucleaire technieken en medischnucleaire technieken. De opleidingen tot bachelor en master nucleaire technologie worden onderwezen in het departement Industriële wetenschappen en technologie (IWT). IWT biedt vijf academische bachelor- en masteropleidingen industriële wetenschappen aan: naast nucleaire technologie zijn dat bouwkunde, elektronica-ICT, elektromechanica en verpakkingstechnologie. In het departement IWT is ervoor gekozen om de eerste twee bachelorjaren van deze opleidingen gemeenschappelijk te organiseren. Behalve het departement IWT heeft de XIOS Hogeschool Limburg nog drie andere departementen: Handelswetenschappen en bedrijfskunde (HWB); Lerarenopleiding (LeO); Sociaal-agogisch werk (SAW). Deze departementen worden ondersteund door de centrale administratie, die opgedeeld is in verschillende diensten. De XIOS Hogeschool Limburg is ontstaan in 1995 na een Vlaamse fusieoperatie door het Hogescholendecreet van juli 1994. Ze ontstond uit vier hogescholen van het gemeenschapsonderwijs: de Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs Limburg, de Normaalschool, het Hoger Instituut voor Handelswetenschappen en de Sociale School Demergouw van Diest. De XIOS Hogeschool Limburg maakt deel uit van de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg (AUHL). Het departement IWT is daarbij opgenomen in een Associatiefaculteit Industriële wetenschappen. Deze faculteit ondersteunt het onderzoek en de academisering van het onderwijs van de vijf academische IWT-opleidingen. In het academiejaar 2005-2006 bedroeg het aantal studenten aan de opleiding 40, in 2006-2007 45.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 29
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethodes en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis, en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline, met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis, deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline, en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het kunnen omgaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken, en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken, en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methodes en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma‟s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten, en het kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in één of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke, bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnende onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
30 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding nucleaire technologie heeft gebruikgemaakt van de BAMA-hervormingen om haar programma te hertekenen en te baseren op de competenties die bij de studenten gerealiseerd moeten worden. De competenties vormen de doelstellingen van de opleiding, en moeten het gewenste niveau en de gewenste oriëntatie van de afgestudeerden waarborgen. De competenties werden uitgewerkt op basis van het Structuurdecreet en de onderwijsontwikkelingsplannen van de hogeschool en het departement. Verschillende partijen werden betrokken bij het opstellen van het profiel: de opleidingsraden, de stuurgroepen, de administratie en de academische wereld. De opleiding heeft bij het opstellen van het competentieprofiel bijzondere aandacht gehad voor de academische gerichtheid en het internationale niveau. De opleiding hield verder rekening met: het beroeps- en opleidingsprofiel van de Vlaamse Onderwijsraad, opgesteld in 1997-1998 in samenwerking met de opleiding nucleaire technologie, het werkveld en afgestudeerden; het profiel van de Vlaamse Ingenieurskamer; de accenten van de eigen instelling en de eigen opleiding – De accenten die vanuit de XIOS-hogeschool en de opleiding nucleaire technologie op het competentieprofiel gelegd werden, hebben betrekking op de aansluiting bij de vooropleiding, de internationale Dublin-descriptoren en de afstemming op de interne expertise op het vlak van onderzoek; de decretaal voorgeschreven kwaliteitswaarborgen en competenties van het Structuurdecreet; de algemene academiseringsdoelstellingen; de domeinspecifieke competenties, verbonden met de actuele noden van de arbeidsmarkt, het beroepenveld en de academische wereld; de permanente afstemming op maatschappelijke en economische noden. In 2007-2008 werd het uitgewerkte profiel geëvalueerd door mensen uit de opleiding en het werkveld. Op basis van hun input werd het profiel herschreven en meer georiënteerd naar een beginnende beroepsbeoefenaar. De competenties werden uitgewerkt in hoofd- en deelcompetenties. De hoofdcompetenties van de academische bacheloropleiding zijn: 1. Hij/zij beschikt over vakdisciplinaire vaardigheden: kennis, toepassing en inzicht. 2. Hij/zij beschikt over algemene beroepscompetenties: algemene praktische vaardigheden, nauwkeurigheid, communicatievaardigheden, vaardigheden in bedrijfs- en veiligheidsaspecten en algemene beroepsattitudes. 3. Hij/zij beschikt over elementaire onderzoekscompetenties, en kan onder begeleiding probleemgericht en projectmatig werken. 4. Hij/zij bezit vakdisciplinaire basisvaardigheden in de nucleaire technologie. 5. Hij/zij bezit vakdisciplinaire basisvaardigheden in de milieutechnologie. Aan de eerste drie competenties wordt hoofdzakelijk gewerkt in de drie bachelorjaren; de competenties 4 en 5 worden in het derde bachelorjaar gerealiseerd; competentie 5 komt enkel aan bod in de afstudeerrichting MTRC. Voor de masteropleiding zijn de hoofdcompetenties: 1. Hij/zij beschikt over gevorderde algemene beroepscompetenties: innovatie- en projectgerichte ondernemingszin, vaardigheden in bedrijfs- en veiligheidsaspecten en gevorderde beroepsattitudes. 2. Hij/zij beschikt over onderzoekscompetenties op het niveau van een beginnende onderzoeker, en kan zelfstandig probleemgericht en projectmatig werken. 3. Hij/zij is deskundig in stralingsbescherming en stralingshygiëne en kan deze in de praktijk omzetten, in opdracht van zowel vakspecialisten als leken. 4. Hij/zij bezit gevorderde vakdisciplinaire vaardigheden in de (medisch-)nucleaire technieken. 5. Hij/zij bezit vakdisciplinaire vaardigheden in de medisch-nucleaire technologie. 6. Hij/zij kan technologische installaties uit de nucleaire industrie beschrijven, berekenen, onderzoeken en controleren. 7. Hij/zij bezit gevorderde vakdisciplinaire vaardigheden in milieutechnologie.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 31
8. Hij/zij bezit gevorderde vakdisciplinaire vaardigheden in radiochemie. De eerste drie competenties worden gerealiseerd in de beide afstudeerrichtingen. Competenties 4 en 6 komen aan bod in de specialisatie NTk, competenties 4 en 5 in de specialisatie MNT en competenties 7 en 8 in de afstudeerrichting MTRC. De bacheloropleiding kent een zekere finaliteit, doordat de studenten de algemene ingenieurscompetenties hebben ontwikkeld en een inleiding in nucleaire technologie achter de rug hebben. Maar het masterjaar is noodzakelijk om de studenten op te leiden tot volwaardige ingenieurs, met aandacht voor een grotere rol voor onderzoekscompetenties en een diepere uitwerking van de domeinspecifieke competenties. De commissie vindt het positief dat het departement IWT en de opleiding nucleaire technologie duidelijk gekozen hebben voor modern competentiegericht onderwijs, met grote aandacht voor de academisering van zijn opleidingen. In de opleidingsdoelstellingen en het programma wordt, naast vakinhoudelijke aspecten, ruime aandacht geschonken aan academische, taal- en communicatievaardigheden. Omdat de opleiding tegen 2013 geacademiseerd moet zijn, werd in het competentieprofiel ook aandacht besteed aan onderzoekscompetenties. De afgestudeerde bachelor moet onder begeleiding pro bleemgericht en projectmatig kunnen werken, en over elementaire onderzoekscompetenties beschikken. De afgestudeerde masters kunnen zelfstandig probleemgericht en projectmatig werken en bezitten onderzoekscompetenties op het niveau van een beginnende onderzoeker. Doordat de onderzoekers van NuTeC, het onderzoekscentrum van de opleiding, betrokken zijn bij de opleiding en de opleidingsonderdelen kunnen zij erover waken dat de competenties up-to-date blijven met het wetenschappelijk onderzoek. De opleiding blijft verder voeling houden met het niveau van de academische eisen via de masterproeven die aan andere universiteiten en onderzoeksinstellingen uitgevoerd worden, via de Dag van het Onderzoek die georganiseerd wordt door de associatie en via het lidmaatschap van wetenschappelijke verenigingen. Volgens de commissie wordt de opleiding via de Associatiefaculteit (met de Universiteit Hasselt) en contacten met universiteiten en onderzoeksinstellingen steeds meer afgestemd op de eisen van de academische wereld. Volgens een visietekst van de hogeschool moet internationalisering in alle aspecten van de opleiding aanwezig zijn, dus ook in de competenties. De internationale dimensie is opgenomen in een aantal deelcompetenties. Daarnaast is het profiel zo georiënteerd, dat de afgestudeerde de competentie bezit om aan de slag te kunnen gaan op de internationale arbeidsmarkt. Om dit te bereiken, bewaakt de opleiding het algemene niveau van de competenties. De commissie erkent dat de opleiding oog heeft voor de internationale dimensie in haar opleidingsdoelstellingen. De commissie stelt toch voor dat deze internationale dimensie duidelijker tot uiting zou komen in de competentieprofielen. De opleiding wil verder werken aan de academische en internationale doelstellingen in het competentieprofiel, en die ook verder in het programma implementeren. Voor de academisering van de opleiding wil zij daarnaast meer mensen uit de Opleidingsraad bij onderzoek betrekken en een grotere verwevenheid verkrijgen van onderwijs en onderzoek (zie facetten 2.2 en 2.3). De competenties worden besproken met de studenten tijdens de eerste lessen. Toch blijken de studenten vooral na de cesuur die plaatsvindt na de gemeenschappelijke twee bachelorjaren beter op de hoogte te zijn van het competentieprofiel. De studenten kunnen de competenties terugvinden in de studiegids. In de toekomst zullen de afgestudeerden uit de nieuwe BAMA-structuur betrokken worden om feedback te geven over de academische, internationale en professionele verwachtingen die zij in het werkveld ervaren.
32 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de internationale dimensie duidelijker tot uiting zou komen in de competentieprofielen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om tegemoet te komen aan de eisen die door het werkveld gesteld worden aan een opleiding nucleaire technologie heeft de opleiding bij het opstellen van het competentieprofiel rekening gehouden met een aantal beroepsprofielen: enerzijds het beroeps- en opleidingsprofiel van de Vlaamse Onderwijsraad, dat in 1997-1998 werd opgesteld in samenwerking met de opleiding, en anderzijds het profiel van de Vlaamse Ingenieurskamer. Daarnaast houdt en hield de opleiding rekening met de eisen van het werkveld en het vakgebied via: formele en informele contacten in het kader van bedrijfsbezoeken, masterproefonderzoeken, alumniacitviteiten en conferenties; de onderzoeksgroep NuTeC, die nauw samenwerkt met de industrie en wetenschappelijke onderzoeksinstellingen; een schriftelijke bevraging van het werkveld in het academiejaar 2004-2005 over het oorspronkelijke competentieprofiel; bevragingen van de afgestudeerden. De opleiding is erin geslaagd een goed onderbouwd opleidingsprofiel te definiëren, zowel voor bachelors als masters. Hierin is het potentiële professionele werkveld van de afgestudeerden duidelijk geanalyseerd. Deze opleidingsprofielen werden op een adequate manier vertaald in competentieprofielen, zodat de beoogde eindkwalificaties een realistische inschatting zijn van de competenties die van een afgestudeerde bachelor of master nucleaire technologie mogen verwacht worden. De commissie stelde een domeinspecifiek kader op met de eisen die vanuit het vakgebied aan een opleiding nucleaire technologie gesteld worden. De opleiding ervaart het domeinspecifieke referentiekader van de commissie als een goed document en herkent haar profiel erin, maar vindt dat de lat wel enigszins hoog ligt. De opleiding toont de intentie om via een sterke betrokkenheid van de werkgroep Werkveld de professionele eisen op het gebied van beroeps-, opleidings- en competentieprofiel, en opleidingsprogramma continu up-to-date te houden. Het bleek immers noodzakelijk om het werkveld sterker bij de opleiding te betrekken en zo de aansluiting met het werkveld sterk te houden. De commissie moedigt deze intentie aan. Zij heeft vastgesteld dat een informele werkgroep al een aantal keer bijeengekomen is, maar zij meent dat dit geformaliseerd en uitgebreid kan worden. Het werkveld heeft in de gesprekken met de commissie ook zelf aangegeven dat het betrokken wil zijn bij de aanpassingen van de competenties en het programma. Het competentieprofiel sluit volgens de commissie wel aan bij de verwachtingen van het werkveld. De opleiding hoopt dat de werkgroep in de toekomst
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 33
ook mee zal bijdragen tot de verdere uitbouw van de academisering en internationalisering van de opleiding. De commissie meent dat de opleiding in de domeinspecifieke eisen blijvend aandacht moet hebben voor de internationale ontwikkelingen. De commissie merkt op dat de opleiding een duidelijke visie zou moeten formuleren op de uiteindelijke oriëntatie van haar afstudeerrichtingen, en heeft hierbij nog enkele kanttekeningen. De opleiding vormt breed inzetbare stralingsdeskundigen met goede kennis van nucleaire meettechnieken of milieuchemie. Zij biedt daarnaast ook een vorm van specialisatie aan in hetzij nucleaire energietechnieken, medisch-nucleaire technieken of nucleaire milieutechnologie. Deze combinatie van polyvalentie en specialisatie wordt sterk gewaardeerd door de afgestudeerden en het werkveld. Maar de ambitie om in de opleiding polyvalentie te combineren met voldoende diepgang legt een sterke druk op iedereen, zowel op hen die de opleiding verzorgen als zij die de opleiding volgen. Tijdens de discussies heeft de commissie geregeld gemerkt dat er op dit ogenblik, omwille van tijdsgebrek, weinig ruimte is voor nieuwe initiatieven of enige aanpassing van het programma. De commissie heeft de indruk dat de opleiding te ambitieus is in haar doelstellingen. De opleiding telt maar vier jaar, en hier moet ze rekening mee houden bij de keuzes op het vlak van doelen en leerinhouden. Op het einde van de opleiding heeft de student voldoende zelfwerkzaamheid aangekweekt en een attitude van levenslang leren. Deze competenties zullen hem in staat stellen om later eventuele hiaten in zijn kennis en competenties vlot bij te spijkeren. De visie en de inhoud van de opleidingen MTRC en NTk moeten ook erg duidelijk zijn voor de studenten en het beroepenveld, zodat hierover geen misverstanden ontstaan. Daarbij vraagt de commissie om aandacht te blijven hebben voor het nucleaire aspect binnen de afstudeerrichting MTRC. Ook vraagt de commissie aandacht om de energieoriëntatie van de specialisatie NTk te verhogen. Het is de bedoeling van de opleiding afgestudeerde ingenieurs af te leveren die beantwoorden aan de verwachtingen van buitenlandse vakgenoten, en die vlot inzetbaar zijn op de internationale arbeidsmarkt. De opleiding heeft zich in de voorbije jaren sterk geprofileerd binnen het relevante internationale onderwijslandschap. Voor verscheidene initiatieven was (is) zij een drijvende kracht, zoals het CHERNE-netwerk, PAN, SPERANSA, JUNCS en ICARO). Deze initiatieven hebben tot doel gezamenlijke internationale onderwijsactiviteiten te organiseren en opleidingen nucleaire technologie te vergelijken. De commissie waardeert het feit dat een internationale benchmarking opgestart is in het kader van het CHERNE-netwerk. Daarbij werden de programma‟s van de stichtende leden van CHERNE vergeleken. In een tweede fase zullen alle partners van CHERNE betrokken worden en zal een databank opgesteld worden die vergelijkingen toelaat op het gebied van onderwijs, onderzoek, cursussen, enz. Ook kan in dit kader een benchmarking gebeuren van de competenties. Dankzij deze benchmarking kan de opleiding zich internationaal sterker profileren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie steunt de intentie om een werkveldcommissie op te richten, die met haar input de domeinspecificiteit van het competentieprofiel in lijn kan houden met de eisen die door het vakgebied en het werkveld gesteld worden. De commissie vraagt aandacht voor het behouden en versterken van het nucleaire aspect binnen de afstudeerrichting MTRC en het verhogen van de energieoriëntatie van de specialisatie NTk. De opleiding moet erover waken dat de domeinspecifieke eisen de internationale ontwikkelingen blijven volgen.
34 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1: niveau en oriëntatie facet 1.2: domeinspecifieke eisen
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 35
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het kader van de invoering van de BAMA-structuur en het lopende academiseringsproces heeft de opleiding een nieuw programma ontwikkeld. Hierbij werd, onder impuls van de departementale stuurgroep Onderwijsontwikkeling (DOOP), rekening gehouden met recente onderwijsontwikkelingen zoals projectmatig werken, nieuwe evaluatievormen en de invoering van disciplineoverschrijdende elementen, en werd vertrokken vanuit het opgestelde competentieprofiel. De nadruk binnen de opleidingsonderdelen verschoof hierdoor van vakinhouden naar competenties. Er werden nieuwe opleidingsonderdelen ingericht om de competenties te kunnen realiseren; een aantal oude opleidingsonderdelen werd qua inhoud en werkvormen geactualiseerd. De opleiding formuleert als verbeterpunt een verdere afstemming van het programma op het competentieprofiel. Om het competentieprofiel te koppelen aan het programma maakt de opleiding gebruik van een competentiematrix. De DOOP-verantwoordelijke staat in voor het up-to-date houden van deze matrix. De verantwoordelijke controleert ook de ECTS-fiches en beoordelingscriteria. De vakgroepen zorgen voor de vakinhoudelijke invulling van de opleidingsonderdelen. De commissie oordeelt dat de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma doordacht is en in voldoende mate is uitgewerkt. Het programma is een duidelijke concretisering van het competentieprofiel, waarbij de competenties vertaald zijn in aangepaste leerdoelen voor de opleidingsonderdelen. Toch meent de commissie dat niet alle competenties concreet vertaald zijn. Ze steunt dan ook het verbeterpunt van de opleiding om aan een verdere afstemming van het programma op het competentieprofiel te werken. De commissie beveelt aan om in de ECTS-fiches meer systematisch naar die competenties te verwijzen, zodat de studenten merken dat die in verschillende opleidingsonderdelen aan bod komen. Dit zal de competentieontwikkeling ten goede komen. De opleiding besteedt ook aandacht aan ethische en maatschappelijke aspecten, geassocieerd met de nucleaire wereld. De maatschappelijk-ethische component mag wel nadrukkelijker aanwezig zijn in de ECTS-fiches. Niettegenstaande deze opmerkingen merkt de commissie op dat er aandacht is voor kwaliteitszorg per opleidingsonderdeel, via de bevragingen over de opleidingsonderdelen. De opleiding werkt ook systematisch aan vakoverschrijdende elementen zoals informatie opzoeken, verwerken en presenteren, project- en teamwerk. De commissie meent dat er een duidelijk stappenplan aanwezig was wat de curriculumontwikkeling betreft. De procedures hiervoor worden beschreven in het kwaliteitshandboek van de hogeschool. Om de drie jaar moet de opleiding volgens deze procedures haar programma voorleggen aan een commissie met externen en studenten. Daarnaast is beschreven op basis van welke input het curriculum aangepast kan worden. Dit gebeurt onder meer op basis van voorstellen van de Opleidingsraad en door aanbevelingen van de visitatiecommissie. De commissie wil haar programma in de toekomst voorleggen aan de commissie Werkveld en via de bevragingen toetsen bij afgestudeerden en studenten.
36 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
De opleiding heeft de bedoeling om, vanuit de bepalingen van het hogeschoolonderwijsontwikkelingsplan (HOOP), een student- en competentiegericht onderwijs uit te bouwen. Zij heeft daarvoor volgens de commissie een duidelijk onderwijs-didactisch concept ontwikkeld, dat een natuurlijke groei van beginnende student naar NTprofessional op academisch niveau beoogt. Daarvoor wordt tijdens de duur van de opleiding gestreefd naar een toenemende integratie van kennis en academische competenties, en wordt gebruikgemaakt van onderwijskundige principes als herhaling en verdieping. Een voorbeeld van de studentgerichte aanpak is de indeling van de eerste twee bachelorjaren in trimesters in plaats van semesters. Hierdoor is een betere spreiding van de studielast mogelijk. Ook leert de student vanuit deze gedachte meer verantwoordelijkheid op te nemen doorheen zijn/haar traject. Tijdens de eerste twee bachelorjaren volgen alle studenten industrieel ingenieur hetzelfde programma, met uitzondering van een klein project aan het einde van het tweede bachelorjaar dat opleidingsspecifiek is. In het derde bachelor- en het masterjaar volgen de studenten een programma dat specifiek gericht is naar hun opleiding. Volgens de commissie is de cesuur na de eerste twee jaren in alle aspecten duidelijk aanwezig. In de gesprekken met studenten en docenten bleken de meningen over de eerste twee gemeenschappelijke jaren verdeeld. Iedereen vindt de grote gemeenschappelijkheid positief, maar zowel bij de studenten als docenten gaan er stemmen op om in het tweede bachelorjaar een grotere component te ontwikkelen die de studenten iets meer bijbrengt over de specifieke opleiding waarvoor zij gekozen hebben, in dit geval nucleaire technologie. Het wetenschappelijk project dat in het tweede jaar per opleiding wordt georganiseerd, blijkt immers dit doel niet te bereiken. Een aantal suggesties van de docenten hierover werd meegedeeld aan de departementale leiding en zal in de opleidingsraden besproken worden. Belangrijk voor de opleiding blijft wel dat studenten nog steeds in het derde jaar vanuit een andere opleiding kunnen instromen. De suggesties voor het tweede jaar gaan dan ook eerder in de richting van keuzevakken om te proeven van de specifieke opleiding. De commissie meent dat de gemeenschappelijke twee jaren positief zijn, maar vraagt ook een wat grotere kennismaking met het nucleaire aspect in het tweede bachelorjaar. De cesuur is volgens haar immers te groot, ook wat het niveau tussen het tweede en derde jaar betreft. Een ruimere kennismaking zou dit verschil kunnen verkleinen. De opleiding heeft volgens de commissie aandacht voor een geleidelijke opbouw van de beheersingsniveaus. Het programma biedt een voldoende technische en veelzijdige basisvorming in de eerste twee jaren, met daarna een verhoogde domeinspecifieke diepgang. Uit de competentiematrix blijkt dat er aandacht is voor deze geleidelijke opbouw. De commissie vindt daarom de opbouw van het programma adequaat. Specifiek worden de opleidingsonderdelen aangeboden op drie niveaus: inleidend, uitdiepend en gespecialiseerd. Deze niveaus werden gebaseerd op de acht referentieniveaus van het Europees Kwalificatieraamwerk. Erg positief is ook dat er disciplineoverschrijdende doelen zijn vanaf het eerste jaar. Zowel in de DOCOVA-leerlijn, die staat voor disciplineoverschrijdende en communicatieve vaardigheden, als in de projecten op het einde van het tweede en derde jaar (de bachelorproef) staan disciplineoverschrijding op de voorgrond. Recente onderwijsontwikkelingen werden in het programma opgenomen, al vindt de commissie dat de huidige ontwikkelingen binnen het beroepenveld verder toegepast kunnen worden. In het masterjaar vraagt de commissie dat de opleiding bereid is tot een grotere flexibiliteit in de inhoudelijke invulling, het competentieprofiel in acht genomen. Een minder rigide structuur in het masterjaar moet dit mogelijk maken. De studenten kennen geen specifieke keuzemogelijkheden in opleidingsonderdelen, maar wel in specialisaties en afstudeerrichtingen. In het derde bachelorjaar kiezen de studenten voor de specialisaties nucleaire technieken (NTk)/medisch-nucleaire technieken (MNT) of milieutechnologie-radiochemie (MTRC). In het masterjaar vormen deze twee specialisaties afstudeerrichtingen. Het verschil in studiepunten tussen deze afstudeerrichtingen bedraagt, inclusief de masterproef, 45 studiepunten. De studenten maken binnen de eerste afstudeerrichting een keuze tussen de specialisaties nucleaire technieken en medisch-nucleaire technieken. Naast de masterproef van 15 studiepunten verschillen deze specialisaties in 9 studiepunten. De commissie vindt de keuzemogelijkheden in specialisaties en afstudeerrichtingen positief.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 37
De commissie heeft hierbij nog een aantal opmerkingen over de afstudeerrichtingen en specialisaties. Een opleiding nucleaire technologie veronderstelt dat het zwaartepunt bij nucleaire opleidingsonderdelen ligt. Voor de masteropleiding MTRC is minder dan 50 procent van het aantal studiepunten bestemd voor opleidingsonderdelen met een nucleaire of radiologische inhoud. Dit is mogelijk nauw verweven met de onderzoeksachtergrond van de docenten en de inhoud van het onderzoeksspeerpunt milieu- en energetisch onderzoek. Het is voor de commissie duidelijk dat men het nucleair milieuonderzoek moet zien binnen de ruimere context van milieutechnologie. Het feit dat studenten een goede opleiding krijgen in zowel de klassieke als de nucleaire milieutechnologie geeft hen eens te meer een ruime polyvalentie. Maar aangezien het hier gaat over een opleiding nucleaire technologie vraagt de commissie dat de nucleaire component in MTRC belangrijker zou worden, zowel in het onderwijs als het onderzoek. Zoniet bestaat het gevaar dat in de toekomst de titel master in nucleaire technologie hier onvoldoende de lading zal dekken. Voor de opleiding NTk zou het relevante werkveld niet enkel betrokken moeten worden bij de opstelling van het competentieprofiel maar ook bij de vertaling van dit profiel naar het programma. Dit geldt trouwens voor elke afstudeerrichting. Indien de opleiding NTk als gevolg van een dergelijke discussie ervoor kiest zich meer te richten op nucleaire energietechnieken zou ze winnen bij een volledige splitsing in drie afstudeerrichtingen, al vanaf het derde bachelorjaar. Vakken als medisch nucleaire apparatuur en medische & digitale beeldverwerking zouden dan kunnen vervangen worden door specialisatievakken uit de nucleaire energietechniek, zoals gevorderde reactorfysica en -technologie, reactor thermo-hydraulica, nucleaire materialen of nucleaire brandstofcyclus & radiochemie. Om toch al maat te houden met wat er in het werkveld gebeurt, heeft de opleiding de intentie om de commissie Werkveld hierin formeel te betrekken. In die commissie zitten vooral Belgen, maar die vertegenwoordigen vaak internationale bedrijven. Internationale congressen en contacten moeten er ook voor zorgen dat de opleiding een vinger aan de pols houdt van internationale ontwikkelingen. De tweede benchmarking in het kader van CHERNE moet in de toekomst leiden tot veranderingen binnen het programma. Binnen het programma wordt een aantal stappen gezet om een internationale component toe te voegen. Het departement organiseert in het tweede bachelorjaar een internationale dag waarop gastsprekers uitgenodigd worden, die vertellen over werken of studeren in een internationale context. Docenten geven in een andere taal les. Naast algemene sessies zijn er ook specifieke sessies met sprekers uit onderzoeksinstellingen als CERN, JRC enzovoort. Daarnaast hebben de studenten de keuze om in het derde jaar in het teken van hun bachelorproef deel te nemen aan de internationale CHERNE-aciviteiten van XIOS en zijn Franstalige tegenhanger ISIB. Deze activiteiten duren veertien dagen, en confronteren de student in een internationale en academische context met vraagstukken rond nucleaire straling en metingen. In het masterjaar bestaat de mogelijkheid om deel te nemen aan een van de intensive programs waaraan XIOS participeert, of aan een van de activiteiten van de CHERNE-partners. De studenten kunnen ook deelnemen aan een Erasmus-uitwisseling, of hun masterproef en stage afleggen in het buitenland. Binnen de DOCOVA-leerlijn ten slotte is er aandacht voor vreemde talen, met het doel de studenten de juiste competenties bij te brengen om internationaal te kunnen functioneren. De studenten worden volgens de commissie op een adequate wijze betrokken bij heel wat internationale activiteiten.
38 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de kennismaking met nucleaire technologie in het tweede bachelorjaar. De commissie meent dat de opleiding bereid moet zijn tot een grotere flexibiliteit in het masterjaar. De commissie beveelt aan om in de ECTS-fiches meer systematisch te verwijzen naar de competenties en om er de maatschappelijk-ethische component nadrukkelijker in op te nemen. De commissie vindt dat de huidige ontwikkelingen binnen het beroepenveld verder geïntegreerd kunnen worden. De commissie vraagt dat de nucleaire component in het programma van MTRC belangrijker zou worden.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zowel in de doelstellingen als binnen de visies van de hogeschool en de associatie is er aandacht voor de ontwikkeling van kritische, zelfstandige en onderzoeksgerelateerde attitudes. De associatie heeft hiervoor ook kwalitatieve en kwantitatieve parameters opgesteld. Het doel is om door het opleidingsprogramma de bachelorstudent tot een elementair niveau van wetenschappelijk functioneren te brengen en de masterstudent tot een gevorderd niveau van wetenschappelijk functioneren, en dit zowel in het algemeen als in het specifieke domein van nucleaire technologie. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden vindt plaats via de specifieke leerlijn DOCOVA. Deze leerlijn staat voor disciplineoverschrijdende en communicatieve vaardigheden. Doorheen de verschillende opleidingsjaren bouwt de opleiding via deze leerlijn de onderzoeksvaardigheden van de studenten op. In het eerste bachelorjaar worden aan de studenten, via een aantal wetenschappelijke projecten, beginnende algemene onderzoeksvaardigheden bijgebracht: omgaan met het opzoeken van wetenschappelijke informatie, een onderzoeksvraag formuleren, en de resultaten van hun experimenten neerschrijven en communiceren. Deze competenties worden verder domeinspecifiek uitgediept in het tweede bachelorjaar. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan projectmanagement, en worden communicatievaardigheden in het Nederlands, Frans en Engels verder aangescherpt. De bachelorproef laat de studenten twee keuzes: deelnemen aan een internationale CHERNE-activiteit of werken aan een project binnen een bedrijf of onderzoeksinstelling. Indien de studenten kiezen om deel te nemen aan een internationale CHERNE-activiteit van XIOS en ISIB worden zij tijdens deze activiteit geconfronteerd met mogelijke problemen rond blootstelling aan nucleaire straling. Via colleges, excursies, en experimenten en sessies uit het
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 39
onderzoek van XIOS en ISIB ontwikkelen de studenten verder hun onderzoeksvaardigheden en komen zij in contact met het recente onderzoek, zodat zij het elementaire niveau van wetenschappelijk functioneren kunnen bereiken. Als de studenten voor de tweede optie kiezen, werken zij een eigen projectvoorstel uit in een bedrijf of onderzoeksinstelling. Hierbij plaatst de student het project in een ruimer kader, formuleert hij/zij concrete doelstellingen, doet hij/zij een literatuurstudie, realiseert een uitwerking van de planning en geeft een voorstelling van het project. Doorgaans krijgt de bachelorproef een vervolg in de masterproef, waarbij het project ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt. De eerste keuze blijkt overigens een erg populaire te zijn. De problemen die in het verleden bestonden bij de studenten rond de inrichting van de bachelorproef lijken aangepakt te worden. De studenten gaven aan dat ze de indruk hebben, dat er op dit gebied ook naar hen geluisterd wordt en dat hun bekommernissen ook tot aanpassingen kunnen leiden. In het masterjaar toont de student via de masterproef aan dat hij/zij in staat is zelfstandig maar onder begeleiding van een interne en externe promotor onderzoek te verrichten op het niveau van een beginnende onderzoeker. De masterproef vormt daardoor de afsluiting van deze onderzoeksleerlijn. Verder tracht de opleiding onderzoeksideeën aan te brengen tijdens de contacturen, en bezoeken te organiseren aan onderzoeksinstellingen. De opleiding streeft ernaar om het programma zo goed mogelijk af te stemmen op de actuele internationale wetenschappelijke ontwikkelingen, het vakgebied en het beroepenveld. Dit doet zij door het actualiseren van de inhoud van de opleidingsonderdelen en het inpassen van deze ontwikkelingen in de bachelor- en masterproef. De programma‟s van de bachelor- en masteropleidingen geven volgens de commissie blijk van voldoende academische gerichtheid, zeker als rekening wordt gehouden met het feit dat het academiseringsproces nog in volle evolutie is. In het programma wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksgebonden competenties van de student. Dit komt vooral tot uiting in de project- en communicatieleerlijn; in mindere mate in de andere opleidingsonderdelen. De commissie merkt op dat de academische cultuur in ontwikkeling is. In tegenstelling tot vroeger wordt wel aan literatuurstudie gedaan bij eindwerken. Ook bij de bachelorproef moeten minstens drie wetenschappelijke artikels betrokken worden. Het verdient evenwel aanbeveling om de studenten nog meer – dus ook buiten het project – en vroeger in contact te brengen met onderzoeksliteratuur. Hen kennis laten maken met wetenschappelijke artikelen zal de leerlijn die betrekking heeft op de onderzoekscompetenties nog sterker ontwikkelen. Met het oog op hoogstaand onderwijs van academisch niveau is het cruciaal dat het onderwijs ingebed is in relevant wetenschappelijk onderzoek, en dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoeksactieve personeelsleden. Een aantal leden van NuTeC, de onderzoeksgroep van de opleiding, heeft een onderwijsopdracht in de opleiding. Ook doctoraatsstudenten worden ingeschakeld in opdrachten in de opleiding, zoals de begeleiding van masterproeven. De studenten kunnen hun bachelor- of masterproef ook binnen NuTeC afleggen. Ieder jaar neemt een aantal studenten in het kader van hun bachelor- of masterproef deel aan het basisonderzoek van de onderzoeksspeerpunten. Elk jaar vat gemiddeld één afgestudeerde na de opleiding een doctoraat aan. Deze opleiding wordt volgens de commissie ondersteund door aangepast wetenschappelijk onderzoek in NuTeC, hoewel zij goed voor ogen houdt dat dit onderzoek nog in volle evolutie is. In principe beschikken de onderzoekers over de nodige vaardigheden om de algemene wetenschappelijke competenties ook in andere opleidingsonderdelen dan die van de leerlijn over te dragen. Volgens de commissie gebeurt dit evenwel onvoldoende. Uit de ECTS-fiches blijkt ook niet altijd de verwevenheid met het onderzoek. De verwevenheid van het onderwijs met onderzoek kan dan ook versterkt worden. De commissie meent dat er moet overwogen worden of een meer doorgedreven integratie van het onderzoek in het onderwijs niet kan verlopen via het introduceren van keuzevakken of samenwerking met universiteiten of onderzoeksinstellingen voor bepaalde nucleaire opleidingsonderdelen. Het opstellen van een concreet vijfjarenplan met een overzicht in welk onderzoeksdomein de docenten zich willen profileren en het inschatten van de impact die dit op het onderwijs heeft, is voor de commissie essentieel. Het uitbouwen van de nucleaire component in het milieutechnologieonderzoek is hierbij belangrijk. Het moet immers voor de studenten van MTRC mogelijk zijn om binnen de hogeschool aan relevant nucleair onderzoek te doen. De interactie van het onderzoek tussen NuTeC, de VUB en de UHasselt is volgens de commissie positief.
40 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Het aantal studiepunten dat door actieve onderzoekers wordt verzorgd binnen de opleiding is lichtjes gestegen sinds 2004-2005, vooral in de afstudeerrichting MTRC. In het academiejaar 2007-2008 werden 56 studiepunten van de bacheloropleiding van de afstudeerrichting NTk verzorgd door actieve onderzoekers. Voor MTRC zijn dit 68 studiepunten. In het masterjaar worden voor NTk 39, voor MNT 36 en voor MTRC 52 studiepunten door actieve onderzoekers gedoceerd. Sinds 2004-2005 is het aantal studiepunten gegeven door doctores in de bacheloropleidingen lichtjes gedaald, al zijn het meer studiepunten dan die van de actieve onderzoekers. Dit impliceert dat een aantal doctores in de opleiding geen actieve onderzoeker is. Bij de masteropleiding is het aantal studiepunten gegeven door doctores lichtjes lager of gelijk aan het aantal studiepunten gegeven door actieve onderzoekers, omdat alle doctores in de masteropleiding ook actieve onderzoekers zijn, en omdat daarnaast nog een aantal doctoraatsassistenten in de opleiding lesgeeft. Voor de bacheloropleiding geeft dit 82 studiepunten voor NTk en 105 voor MTRC, en in de masteropleiding 39 voor NTk, 36 voor MNT en 43 voor MTRC. De opleiding noemt zelf een aantal verbeteracties met het oog op de academisering tegen 2013, die gelijklopen met een aantal eerder beschreven bevindingen van de commissie: De onderzoekscomponent in het onderwijs moet vergroot worden door: de OP-leden meer in te schakelen in het wetenschappelijk onderzoek, waardoor ze vanuit onderzoekservaring kunnen doceren; houders van nieuwe onderzoeksmandaten beperkt in te schakelen in het onderwijs (masterproefbegeleiding, gastlessen, vertegenwoordiging op studiedagen, rondleidingen…); meer aandacht te besteden aan de onderzoekscompetenties bij de aanwerving van nieuw personeel en wetenschappelijke expertise laten meetellen als criterium bij de selectie van onderwijskundigen. Streefdoel is 90 studiepunten in de bacheloropleiding te laten verzorgen door actieve onderzoekers. Streefdoel is 100 studiepunten in de bachelor- en 40 in de masteropleiding te laten verzorgen door doctores. Op het vlak van onderwijsverbetering moet (meer) samengewerkt worden met de UHasselt. De opleiding heeft ervaring met dienstverlening via haar onderzoekscentrum NuTeC, dat sinds 1999 actief is en in 2002 ook van start is gegaan met toegepast wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste gebeurt in samenwerking met de Universiteit Hasselt en de Vrije Universiteit Brussel. Aangezien de studenten in het kader van hun masterproef stage kunnen lopen in het onderzoekscentrum en de medewerkers van het centrum bij verschillende opleidingsonderdelen betrokken zijn, komen de studenten zo in contact met het professionele veld. De dienstverlening bestaat verder uit het organiseren van twee opleidingen voor professionelen: een postgraduaat stralingsdeskundige en stralingsbescherming voor verpleegkundigen en paramedici. Meer en goed voorbereide bedrijfsbezoeken of het uitnodigen van professionelen zijn een aanbeveling van de commissie om het contact met het beroepenveld te vergroten. Via de stage, die niet verplicht is en uitgevoerd kan worden in het kader van de masterproef, doen de studenten ervaring op in het professionele veld. De commissie vraagt met aandrang een verduidelijking van het statuut van de stage. Het huidige systeem met een niet-verplichte stage tijdens de zomer moet uitgeklaard worden. Het belang van een stage wordt door de commissie alleszins onderstreept.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 41
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om de studenten nog meer en vroeger in contact te brengen met onderzoeksliteratuur en om de onderzoekscomponent in de andere leerlijnen te integreren. De commissie vraagt een grotere integratie van onderzoek in het onderwijs. De commissie vraagt dat de nucleaire component in het onderwijsprogramma van MTRC zou ingebed worden in relevant nucleair onderzoek, hetzij binnen NuTeC of binnen een samenwerkingsverband. De commissie vraagt meer en goed voorbereide bedrijfsbezoeken of het uitnodigen van professionelen. De commissie vraagt een verduidelijking van het statuut van de stage en een betere waardering van de door de studenten geleverde inspanningen in dit verband.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft het bachelor- en masterprogramma logisch opgebouwd in een normtraject dat van algemeen naar specifiek loopt. Er wordt vertrokken van een fundamentele, wiskundige en brede wetenschappelijke basis en gradueel overgegaan naar algemene en domeinspecifieke, ingenieursgerichte opleidingsonderdelen. De basis wordt aangeleerd tijdens de eerste twee bachelorjaren, die gemeenschappelijk georganiseerd worden met de andere opleidingen industrieel ingenieur. Een aantal belangrijke punten diende als leidraad bij de opbouw doorheen het programma: het competentieprofiel; de begin- en eindcompetenties per opleidingsonderdelen; de volgtijdelijkheid tussen opleidingsonderdelen; de voorkennis van de studenten; recente ontwikkelingen in het vakgebied; de inhouden van de verschillende onderdelen. De opleidingsonderdelen worden in modules aangeboden. Voorbeelden van modules zijn algemene vorming, toegepaste wetenschappelijke vorming en ingenieursvorming. De commissie vindt het groeperen van opleidingsonderdelen in modules positief en goed voor de samenhang binnen het programma. De modulaire aanpak van het programma is erg helder en verwijst naar de verschillende competentiedomeinen. Daarnaast heeft de opleiding verschillende leerlijnen opgesteld die de competenties en kennis gradueel opbouwen en uitdiepen. In de vakgroepen vindt het overleg plaats over de leerlijnen en opleidingsonderdelen die inhoudelijk aan elkaar gelinkt zijn. Een belangrijke leerlijn werd eerder al aangehaald: de DOCOVA-leerlijn. In deze lijn worden de onderzoeks- en communicatievaardigheden opgebouwd, waarbij er binnen de communicatievaardigheden aandacht is voor vreemde talen. In de eerste twee bachelorjaren is er daarbij aandacht voor de communicatieve vaardigheden in Engels, Frans en Nederlands. De studenten kiezen in hun derde jaar een taal uit het aanbod Frans, Engels of Duits en in het masterjaar opnieuw, maar een andere dan die van het derde jaar. De bachelor- en masterproef zijn ook terug te vinden in deze leerlijn. Een voorbeeld van de
42 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
andere leerlijnen is de economieleerlijn, waarmee de opleiding inspeelt op maatschappelijke en economische noden. De leerlijnen die gericht zijn op ingenieursspecifieke competenties tonen duidelijk hoe vanuit een wetenschappelijke basiskennis vertrokken wordt, en hoe die uitgediept wordt in toepassingsgerichte en domeinspecifieke opleidingsonderdelen. De brede basis chemie wordt zo bijvoorbeeld in het derde bachelorjaar uitgediept binnen verschillende opleidingsonderdelen, waaronder milieuproblematiek. In het masterjaar wordt hierop verdergegaan in het opleidingsonderdeel milieutechnieken. De opleiding heeft een aantal leerlijnen ingebouwd in het programma, die door de commissie enthousiast onthaald worden. De commissie heeft ook waardering voor de wijze waarop de taalcompetenties geïntegreerd zijn in het curriculum. De studenten lieten in de gesprekken ook duidelijk weten dat zij de leerlijnen kennen en via de leerlijnen zelf een groei ervaren. De commissie meent dat het curriculum voor de opleidingen bachelor en master nucleaire technologie doordacht en consistent opgebouwd is, waarbij de diverse onderdelen een samenhangend geheel vormen. De uitgewerkte leerlijnen bevorderen de competentieontwikkeling. Gezien de unieke opleiding in Vlaanderen is de samenwerking met andere instellingen eerder beperkt, maar omwille van de kleinschaligheid wel erg belangrijk. De studenten kunnen enkel in het kader van de bachelorproef keuze 1 deelnemen aan een internationaal georganiseerde activiteit of aan intensive programs in het masterjaar. De commissie beveelt aan om de contacten die er zijn (bijvoorbeeld met ISIB, VUB, CHERNE-partners…) meer te intensifiëren. Deze contacten openen interessante mogelijkheden om in het programma externe input in te schakelen: gastcolleges in de eigen instelling of (in een beperkte mate) opleidingsonderdelen volgen aan de partnerinstellingen. Het is wel belangrijk dat hierbij de afstemming en samenhang van het programma niet uit het oog verloren worden. Alle bachelor- en masteropleidingen worden binnen de hogeschool aangeboden volgens een modeltraject dat voltijds of halftijds georganiseerd wordt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt meer afstemming in de samenwerking in het programma met andere instellingen en deze samenwerking meer te formaliseren. De commissie beveelt aan meer gebruik te maken van de mogelijkheid om gastdocenten in te schakelen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: ten minste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 43
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zo veel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie vindt het programma van de opleiding nucleaire technologie studeerbaar. De begrote en reële studietijd lijken goed overeen te komen. De commissie waardeert het feit dat de opleiding een beleid heeft om op reguliere basis studietijdmetingen uit te voeren en dat correctieve acties geïmplementeerd worden. Studietijdmetingen van de opleiding gebeuren op twee manieren: via een absolute en een paarsgewijze meting. Bij een absolute meting bepaalt de student per opleiding de studietijd op basis van deelvragen. Bij een paarsgewijze meting wordt een ijklijn opgesteld aan de hand van drie ijkvakken die absoluut gemeten worden. De studietijd van het opleidingsonderdeel wordt berekend volgens de paarsgewijze vergelijkingsmethode. De studenten beoordelen telkens twee per twee de opleidingsonderdelen en duiden het opleidingsonderdeel aan waaraan ze het meeste tijd besteden. Alle gegevens worden verwerkt met een SPSS-programma. Op basis van actiedrempelgrenzen worden correctieve acties gedefinieerd voor opleidingsonderdelen waarvoor de werkelijke studietijd te veel afwijkt van de theoretische. Binnen de opleidingsraden worden de resultaten en eventuele acties besproken. De docent moet zelf een actieplan opstellen om de studietijd op een juist niveau te brengen. Deze procedure zorgt voor een evenwichtige spreiding van de werklast binnen de studiejaren en over de hele opleiding. Binnen de tijdsbesteding blijkt wel een cesuur te bestaan na de eerste twee trajectjaren. De studenten geven aan dat zij een groot verschil merken in studielast vanaf het derde jaar. De opleiding heeft bijzondere aandacht voor factoren die de studietijd en/of de studievoortgang voor individuele studenten nadelig kunnen beïnvloeden. Aan de studenten wordt zowel algemene als vakspecifieke studiebegeleiding aangeboden, vooral om verschillen qua vooropleiding weg te werken. Er worden extra oefeningen gegeven en men werkt rond studiemethodes. Dit gebeurt vooral in het eerste bachelorjaar, waar op facultatieve basis bijkomende begeleide kennisverwerking wordt georganiseerd voor studenten die hier behoefte aan hebben, bijvoorbeeld omwille van een minder aangepaste vooropleiding. Deze vorm van studiebegeleiding blijkt effectief te zijn, hoewel deze indruk eerder berust op een subjectief gevoel van de docenten.
44 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
De studeerbaarheid voor beginnende studenten wordt positief beïnvloed door de invoering van het trimestersysteem voor het eerste en tweede bachelor. Dit is bevorderend voor een effectief en efficiënt studiegedrag, en laat een iets flexibelere invulling van een aangepast traject toe. Om de student vertrouwd te maken met een hogere werkdruk wordt vanaf het derde jaar overgeschakeld op een semestersysteem. Een asymmetrische indeling van de semesters (tien ten opzichte van achttien weken) heeft sociale en familiale voordelen, maar schept eventueel problemen van tijdssynchronisatie met andere opleidingen (bijvoorbeeld bij internationale uitwisseling van studenten). Ook door een efficiënte invulling van het uurrooster tracht de opleiding het studierendement te maximaliseren. De aandacht voor studiebelemmerende en -bevorderende factoren wordt volgens de bevragingen erg gewaardeerd door de studenten en afgestudeerden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept. Oordeel van de visitatiecommissie:
master: voldoende bachelor: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het didactische concept van de opleiding zijn drie punten belangrijk: Binnen de uitgetekende leertrajecten en modules staat de zelfwerkzaamheid van de student centraal, belangrijk in het kader van het levenslang leren. Er wordt niet enkel gewerkt aan kennisoverdracht maar ook aan het verwerven van contextgebonden competenties. Via interactieve colleges wordt de inbreng van de studenten vergroot. Het onderwijs is studentgericht; de docenten begeleiden de studenten via voldoende contactmomenten om door middel van het leerproces de vooropgestelde doelen te behalen. Een krachtige leeromgeving, waarbij (deel)competenties als referentiepunt worden genomen, moet aanwezig zijn. Dit alles moet ondersteund worden door studiemateriaal op niveau en met ICT-middelen. De commissie meent dat het programma door een duidelijk didactisch concept onderbouwd is, en dat dit didactische concept van de opleiding goed aansluit bij de vooropgestelde doelstellingen van de opleiding. Bij de BAMA-hervorming werd nagegaan welke werkvormen het meeste geschikt zijn om aan bepaalde competenties te werken. Daarbij wilde de opleiding de keuze maken voor activerende werkvormen. Steeds meer worden projectwerk en zelfstandig werken ingericht. In het leerproces wordt zo veel mogelijk vertrokken vanuit authentieke problemen die hun uitwerking vinden in de projecten. De studenten kunnen via een portfolio hun vorderingen bijhouden. Ook is er een evolutie waarbij de studenten in het derde bachelor- en het masterjaar meer werkvormen krijgen waarbij ze zelfstandig aan de slag moeten gaan. Via groepswerk ontwikkelen de studenten ook specifieke competenties op het vlak van communicatie, vergadertechnieken, conflictbeheersing enzovoort. De werkvormen die de opleiding gebruikt, zijn onder meer projectwerk, bedrijfsbezoeken, discussierondes, opdrachten, rollenspelen, responsiecolleges, zelfstudie enzovoort.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 45
De commissie meent dat er voldoende variatie is in de vormen waarmee de leerstof wordt aangebracht. Dit komt nadrukkelijk naar voren in de ECTS-fiches, en wordt door de studenten ook zo aangevoeld. Innovatieve onderwijsvormen zijn aanwezig gedurende de hele opleiding. Een voorbeeld is het projectonderwijs. Er is ook veel aandacht voor begeleide zelfstudie, maar in de laatste twee jaren is er weinig praktijk. De docenten geven aan dat de introductie van nieuwe werkvormen vaak zorgt voor aangenamer werken en de studenten veel harder motiveert. Deze nieuwe werkvormen vragen evenwel meer inzet en flexibiliteit van het onderwijzend personeel. De studenten vinden het systeem van zelfstudie en zelf dingen ontdekken erg interessant. De commissie spreekt haar waardering uit voor de onderwijsinspanning van het personeel bij de introductie van de nieuwe werk- en evaluatievormen, die blijkbaar door een brede groep ondersteund worden. Er is meermaals vastgesteld dat initiatieven vanuit de vakgroep komen, bijvoorbeeld rond taalintegratie, en daarna verankerd worden via de Opleidingsraad. De titularis zelf en de vakgroep staan in voor de kwaliteit en evolutie van de cursussen. De commissie vraagt wel een verhoogde aandacht voor kwaliteit, inhoud en lay-out van vooral de cursussen in het masterjaar en voor de referenties die erin gebruikt worden. De werkvormen worden ondersteund met verschillende leermiddelen, waaronder cursusmateriaal van de docent, catalogi, tijdschriften, ICT-middelen, Smartboard… De hogeschool heeft de docenten geïntroduceerd in het gebruik van digitale leermiddelen, en verwacht ook dat die sterk gebruikt worden. De commissie heeft gemerkt dat het werkveld meer aandacht heeft voor de kwaliteit van de aangeleerde attitudes dan voor de kwantiteit van de opgedane vakkennis. De commissie raadt daarom aan om het volume van enkele omvangrijke cursussen in het laatste bachelorjaar en in de masteropleiding te reduceren. Volgens haar is er hiervoor ruimte. Dit opent wegen om nieuwe initiatieven te introduceren. De commissie denkt hier bijvoorbeeld aan gastcolleges van buitenlandse of industriële sprekers. Het laat ook toe om bestaande belemmeringen in verband met de masterproef of de studentenmobiliteit weg te werken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een verhoogde aandacht voor kwaliteit, inhoud en lay-out van vooral masterjaarcursussen en voor de referenties die erin gebruikt worden. De commissie raadt aan om het volume van enkele omvangrijke cursussen in het laatste bachelorjaar en in de masteropleiding te reduceren, met als doel nieuwe initiatieven mogelijk te maken.
46 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De verschillende werkvormen die gebruikt worden, vereisen aangepaste beoordelingsvormen. Naast traditionele vormen als schriftelijk en mondeling examen werd daarom plaatsgemaakt voor alternatieve vormen. De belangrijkste factor voor het bepalen van de evaluatievorm zijn de competenties die in het opleidingsonderdeel beoordeeld moeten worden. Daarnaast legt de opleiding de nadruk op praktijkgerichte evaluatie, in plaats van de toetsing van reproductieve kennis. De organisatorische aspecten van de evaluaties worden geregeld volgens de examenregeling van de hogeschool. De studenten ontvangen bij elke zittijd de departementale richtlijnen, waarin ook afspraken staan rond afwezigheid en sancties. Via Blackboard en ad valvas kunnen de studenten de richtlijnen consulteren. Via de ECTS-fiches kunnen de studenten de beoordelingscriteria terugvinden. De studenten zijn op de hoogte dat de beoordelingscriteria terug te vinden zijn in de ECTS-fiches. De evaluatie van de bachelorproef keuze 1 bestaat uit een examen met meerkeuzevragen en open numerieke vragen (30 procent), een portfolio met korte verslagen van de resultaten van de labo‟s (30 procent) en een presentatie over en een uitgebreid verslag van een opgelegd labo (40 procent). De nieuwe vormen van beoordelen vallen onder de noemer „permanente evaluatie‟. Deze evaluaties zijn geïntegreerd in het leerproces en gebeuren buiten de examenperiodes. De belangrijkste vormen van permanente evaluatie zijn: het indienen van een portfolio bij projecten; de beoordeling van de eigen inbreng en die van de groepsleden tijdens projecten via self en peer assessment; opdrachten met presentaties waarbij ook de communicatieve vaardigheden beoordeeld worden; responsiecolleges waarin de student beoordeeld wordt over zijn vaardigheid om zelfstandig informatie te verwerven en te rapporteren; gequoteerde oefeningen die tijdens de lessen plaatsvinden. Het aandeel van de permanente evaluatie stijgt sterk doorheen de bachelorjaren in het domein van de begeleide kennisverwerving, en ligt in het laatste bachelorjaar boven 80 procent. De bachelorproef wordt ook beoordeeld via permanente evaluatie. Tijdens het masterjaar ligt het aandeel permanente evaluatie lager, rond 50 procent. De opleiding heeft hiervoor gekozen om de studiedruk tijdens het jaar te beperken, zodat de studenten voldoende tijd aan hun masterproef kunnen besteden. De permanente evaluatie gebeurt dan voornamelijk in opleidingsonderdelen waarbij praktische competenties getoetst moeten worden. De verdeling in examenvormen over het hele programma, voor zowel begeleide kennisverwerking en -overdracht, geeft de volgende vaststellingen: permanente evaluatie bepaalt in de eerste twee bachelorjaren voor een derde het eindtotaal van de studenten. Dit aandeel neemt vervolgens nog sterk toe in het derde bachelor- en in het masterjaar (waar de masterproef met 25 van de 100 punten een belangrijke bijdrage levert); het aandeel van het schriftelijk examen daalt aanzienlijk in de loop van de academische bacheloropleiding, ten voordele van het mondelinge examen en permanente evaluatie;
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 47
-
ten opzichte van schriftelijke examens blijft het aandeel mondelinge examens in de master MTRC en NTk nogal beperkt. De opleiding gaat na of het aandeel mondeling examen kan worden omhooggetrokken.
De commissie is positief over de verschillende evaluatiemethodes. Er is een grote variëteit aan adequate evaluatievormen. De alternatieve evaluatievormen als portfolio‟s, self en peer assessment, responsiecolleges... toetsen op een geïntegreerde wijze kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes van de student. Deze nieuwe evaluatievormen, die gecombineerd worden toegepast, en de daaraan gekoppelde werkvormen vormen een erg sterk punt. De studenten worden goed voorbereid op hun examens. De evaluatiecriteria worden duidelijk aangegeven. Bovendien meent de commissie dat de studenten tevreden zijn over de examens en de manier van evalueren. Peer assessment wordt in veel opleidingsonderdelen toegepast en door de studenten als positief ervaren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om het aandeel van de mondelinge examens in het masterjaar te verhogen voor het toetsen van onderzoekscompetenties en mondelinge vaardigheden.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten leggen in het masterjaar hun masterproef af en beëindigen daarmee hun opleiding. De masterproef van de opleiding nucleaire technologie heeft een gewicht van vijftien studiepunten. De studenten krijgen de taak om een opdracht uit te voeren in het eigen Nucleair en Technologisch Centrum (NuTeC), de industrie, aan een universiteit of in een nationale of internationale onderzoeksinstelling. De masterproef moet een onderzoeksvraag bevatten, waarbij de studenten worden aangemoedigd die te laten aansluiten bij het wetenschappelijk onderzoek van de opleiding. Door de masterproeven te concentreren rond de twee speerpunten waarbinnen het onderzoek plaatsvindt, kan de opleiding garanderen dat de docenten die instaan voor de begeleiding de juiste expertise bezitten. Toch wil de opleiding ook garanderen dat de masterproef kan uitgevoerd worden binnen de industrie of in een onderzoeksinstelling die werkzaam is in het nucleaire domein, voor zover dat kan bijdragen tot de wetenschappelijke kwaliteit van het werk. In de opleidingsfiche van de masterproef staan de doelstellingen vermeld. De recente masterproeven geven volgens de commissie blijk van een interessante variëteit aan onderwerpen. De commissie heeft moeite met bepaalde intenties over de toekomstige aanpak van de masterproeven. Aan de ene zijde heeft de opleiding de intentie om de diversiteit van de masterproeven te focussen op de twee speerpunten van NuTeC. Anderzijds werd sinds 2004 maar ongeveer 30 procent van de masterproeven uitgevoerd in de eigen speerpunten en blijkt, naar eigen zeggen, het aantal onderzoekstopics in het eigen onderzoek verzadigd. De keuze om de masterproeven te reduceren tot het eigen onderzoek leidt tot verschraling. In het verleden werd
48 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
ongeveer twee derde van de masterproeven uitgevoerd in samenwerking met universiteiten of gerenommeerde onderzoeksinstituten. Heel wat onderwerpen vallen niet onder de noemer van de huidige twee speerpunten. Zij kunnen zorgen voor een belangrijke wetenschappelijke input naar de opleiding en docenten vertrouwd maken met een hele waaier van onderwerpen van actueel onderzoek. De aldus ontstane contacten kunnen docenten die op dit ogenblik niet betrokken zijn bij onderzoek (maar dit wel zullen zijn in 2013), helpen zich in het onderzoek te verdiepen en eventueel op termijn te profileren. Het is ook niet zinvol alle docenten te specialiseren in de speerpunten, aangezien deze twee speerpunten belangrijke opleidingsonderdelen niet bestrijken. Voor studenten NTk zijn bijvoorbeeld onderzoeksthema‟s in reactortechnologie, neutronenfysica en aanverwanten belangrijk, en die komen niet aan bod in de speerpunten van NuTeC. De studenten MTRC moeten de kans krijgen onderzoek te doen rond nucleaire thema‟s. Dikwijls is het onderzoek voor de masterproef bovendien een aanzet tot een eerste job, zodat het focussen op enkel de speerpunten de visie van studenten vernauwt en hen uiteindelijk kansen ontneemt. De studenten blijken overigens minder moeite te hebben met het zoeken van een onderwerp in de onderzoekswereld dan in de industrie. Vandaar ook dat het aantal onderzoeken in de industrie lager ligt. De begeleiding vanuit de industrie ligt ook moeilijker wegens de tijdsinvestering voor de bedrijven. Ook het waarborgen van het academische niveau en het werken aan de juiste competenties is hier niet zo eenvoudig. De commissie vindt het positief dat de opleiding deze eisen stelt, maar vindt een behoorlijk aandeel van masterproeven met een significante onderzoeksinhoud uitgevoerd bij de industrie belangrijk. De studenten leveren het onderwerp voor hun masterproef aan in het derde bachelorjaar en kunnen ervoor kiezen om dit te doen aansluiten bij het onderzoek van hun bachelorproef. De voorstellen worden door de Opleidingsraad geëvalueerd, om zo te verzekeren dat het onderwerp voldoet aan de doelstellingen en de onderzoeksvraag, en voldoende academische en praktische invulling bevat. De studenten krijgen een interne begeleider van de opleiding, die liefst uit het vakgebied komt waarbinnen de student zijn/haar masterproef wil afleggen. De meeste inhoudelijke begeleiding gebeurt evenwel door de externe begeleider uit het bedrijf of de instelling waar de student zijn/haar proef aflegt. De interne promotor kan zich zo focussen op de doelstellingen en de planning, en onderhoudt contacten met het bedrijf of de instelling. De student moet de beide begeleiders op de hoogte houden van de stand van het onderzoek. De masterproeven worden gecoördineerd door een departementale coördinator; een opleidingscoördinator bewaakt de planning en fungeert als centraal aanspreekpunt. Een infonota bezorgt de studenten de noodzakelijke informatie. De invoering van de departementale coördinator dient vooral om meer uniformiteit te verkrijgen in de organisatie van de masterproeven in de opleidingen. Daarbij zijn er volgens de opleiding nog een aantal verbeterpunten, waaronder het uniformiseren van evaluatieverslagen en -documenten, procedures en internationale contacten, om de mogelijkheden te vergroten de masterproef af te leggen in het buitenland. De masterproef kan voorafgegaan worden door een niet-verplichte stage gedurende een periode van vier tot vijf weken tijdens de zomervakantie. Hoewel zij een hoogtepunt zou kunnen zijn in de opleiding van de student, omdat de student voor de eerste keer echt kan werken in beroepsomstandigheden, meent de commissie dat de stage door de opleiding stiefmoederlijk behandeld wordt. Er is geen verplichting, er wordt geen formeel verslag verwacht en de inspanningen worden onvoldoende gehonoreerd. Net zoals de masterproef kan de stage een aanzet zijn tot een eerste job. Op zijn minst draagt ze bij tot de visibiliteit van de opleiding en is het dus belangrijk dat zij naar waarde wordt geschat. Tijdens het academiejaar spendeert de student één dag per week aan de masterproef. Een strikte planning legt bepaalde deadlines op voor de verschillende stappen in het proces. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de student om zich aan deze planning te houden. De commissie is van mening dat de organisatie van de masterproef met één dag per week voor verbetering vatbaar is. Een concentratie van de periode waarin aan de masterproef gewerkt kan worden, bij voorkeur in de tweede helft van het masterjaar, lijkt efficiënter. Het geconcentreerd tijdsgebruik, de vereiste kennis is beschikbaar en het werken aan de masterproef kan beschouwd worden als het orgelpunt van opleiding en de overgang naar de beroepssfeer. De commissie vraagt aan de opleiding een kritische reflectie over de tijd die gespendeerd wordt aan de masterproef en de structurering van de tijdsindeling.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 49
De procedure voor studenten die ervoor kiezen enkel hun masterproef in het buitenland af te leggen, verloopt licht anders. Meestal trekken zij tijdens de zomermaanden naar het buitenland en komen zij aan het begin van het academiejaar terug om de opleiding verder af te maken. Dit veroorzaakt in de praktijk een aantal problemen, aangezien de student na de zomermaanden nauwelijks nog toegang heeft tot de plaats in het buitenland. Bovendien werken deze studenten aan hun masterproef terwijl zij de opleidingsonderdelen van het masterjaar nog niet gevolgd hebben. Omwille van het feit dat de domeinspecifieke opleidingsonderdelen pas vanaf het derde bachelorjaar aan bod komen, is een masterproef die geconcentreerd is aan het begin van het masterjaar voor de student geen eenvoudige zaak. Studenten die er toch voor kiezen om een semester naar het buitenland te gaan in het masterjaar moeten vaak nog over veel extra opleidingsonderdelen examens afleggen. Vier studenten werkten in het academiejaar 2005-2006 aan hun masterproef in het buitenland. In de daaropvolgende jaren gebeurde dit niet. De interne promotor brengt doorgaans een bezoek aan de buitenlandse instelling. De masterproef wordt verdedigd voor een jury met interne en externe leden. De beoordeling gebeurt op drie aspecten: praktische uitvoering van het jaarwerk in het bedrijf of de instelling; de ingeleverde tekst; de publieke presentatie en verdediging. In de praktijk wordt bij het eerste aspect ook de stageperiode beoordeeld, hoewel die geen officiële plaats heeft in het programma. De commissie heeft veel vertrouwen in de wijze waarop de masterproeven worden aangepakt. De omkadering van de student en de beoordeling van de masterproef zijn goed gestructureerd. Aan de student wordt de kans geboden de masterproef uit te voeren in samenwerking met universiteiten, de industrie of gerenommeerde onderzoeksinstituten, die mee borg kunnen staan voor de wetenschappelijke kwaliteit van het werk. Er wordt voldoende aandacht gegeven aan het analytische en synthetische vermogen van de student. Het probleemoplossend vermogen, de kritische geest en de onderzoeksingesteldheid worden getest. De commissie meent dat er nog enkele verbeterpunten zijn wat de masterproef betreft. De opleiding zou meer aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling en beoordeling van de onderzoekscompetenties. De beoordelingscriteria van de onderzoekscompetenties zouden beter geëxpliciteerd moeten worden, en het begeleidende werkveld moet hierover beter geïnformeerd worden. De studenten zouden ook meer aangespoord moeten worden tot het consulteren van internationale vakliteratuur.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de mogelijkheden te behouden om de masterproef uit te voeren buiten de speerpunten van de opleiding. De studenten zouden aangespoord moeten worden tot het consulteren van internationale vakliteratuur. De commissie vraagt de opleiding een kritische reflectie over de tijd die gespendeerd wordt aan de masterproef en de structurering van de tijdsindeling. De beoordelingscriteria van de onderzoekscompetenties zouden beter geëxpliciteerd moeten worden en het begeleidende werkveld moet hierover ingelicht.
50 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een van de speerpunten in het beleid van de hogeschool is te zorgen voor een naadloze aansluiting met de vooropleiding. Het departement zet dit in de praktijk om met initiatieven en concrete maatregelen. Om de overgang vlot te laten verlopen, organiseert het departement aansluitingscursussen en introductiemomenten. Verder is er ook een mentorwerking. Het aantal studenten dat gebruikmaakt van deze mogelijkheden stijgt jaarlijks. De docenten wiskunde voerden een onderzoeksproject uit dat een statistische analyse uitvoert van de karakteristieken bij beginnende studenten. Dit onderzoek heeft geleid tot een nieuwe differentiëringsaanpak. Positief is volgens de commissie dat de opleiding bijzondere aandacht heeft voor de heterogene opleidingsachtergrond van instromende studenten en zorgt voor adequate, bijkomende begeleide kennisverwerking in het eerste bachelorjaar. De commissie heeft grote waardering voor het feit dat het departement een wetenschappelijke onderbouw wil geven aan het instroombeleid, onder andere via het onderzoeksproject „Statistische analyse van karakteristieken bij beginnende studenten‟. De commissie meent dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie neemt positief akte van de recent genomen initiatieven om de secundaire scholen te informeren. De instroom in de opleiding nucleaire technologie is divers, met iets meer ASO- dan TSO-studenten, hoewel de aantallen de afgelopen jaren steeds meer naar elkaar toegegroeid zijn. De studenten komen voornamelijk uit de wetenschappelijke en wiskundige opleidingen van het ASO, en de opleidingen techniek-wetenschap, mechanicaelektriciteit en industriële wetenschappen van het TSO. Net als bij andere ingenieursopleidingen is de instroom van vrouwelijke studenten erg laag, met een percentage van ongeveer 10 procent. Het percentage vrouwelijke studenten ligt met 30 procent wel hoger in het derde bachelor- en het masterjaar. Het departement tracht ook nieuwe doelgroepen te bereiken en biedt daarom halftijdse programma‟s aan. Studenten kunnen zich met een creditcontract ook inschrijven voor aparte opleidingsonderdelen. De commissie stelt vast dat de opleiding nucleaire technologie een eerder kleine opleiding is en ondanks haar uniciteit vooral studenten uit de eigen provincie aantrekt. Zij heeft een voorstel om samen met de industrie, zoals FT Agoria deed voor alle ingenieurs, een campagne te organiseren voor deze opleiding. De industrie gaf aan zeker mee te doen als de opleiding met een voorstel komt. Voor zij-instroom bestaan er geen specifieke programma‟s. Wel worden aangepaste programma‟s voorzien aan de hand van een vrijstellingendossier. Er bestaan ook schakelprogramma‟s voor de studenten van andere IWT-
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 51
opleidingen. De studenten hebben de mogelijkheid om door te stromen naar andere afstudeerrichtingen. Het departementshoofd kan vrijstellingen verlenen aan personen die in het bezit zijn van een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs, of die al bepaalde credits behaald hebben. Daarvoor moet het opleidingsonderdeel overeenkomen qua inhoud, niveau en studiedruk met het onderdeel waarvoor vrijstelling gevraagd wordt. Verder wordt rekening gehouden met de volgtijdelijkheid, voornamelijk in het teken van de leerlijnen. Vrijstellingen zijn ook mogelijk via een EVC-procedure. Hiervoor worden de procedures van de associatie gevolgd. Het departementshoofd kan zelf ook vrijstellingen verlenen op basis van een EVK. Studenten met een bepaald statuut kunnen een aangepast programma volgen. Voor personen met een functiebeperking moet nog een statuut uitgewerkt worden. De studenten die de commissie gesproken heeft, ervaren wel vaak moeilijkheden met de voorgaande procedures voor specifieke programma‟s. De commissie vraagt daarom een verhoogde aandacht, soepelheid en flexibiliteit voor studenten die instromen vanuit een andere opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een verhoogde aandacht, soepelheid en flexibiliteit voor studenten die instromen vanuit een andere opleiding.
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1: relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma facet 2.2: eisen academische gerichtheid van het programma facet 2.3: samenhang van het programma facet 2.4: studieomvang facet 2.5: studielast facet 2.6: afstemming tussen vormgeving en inhoud facet 2.7: beoordeling en toetsing facet 2.8: masterproef facet 2.9: toelatingsvoorwaarden
voldoende voldoende goed OK goed master: voldoende bachelor: goed goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
52 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid van de hogeschool is erop gericht de inhoudelijke en vakspecifieke kwalificaties van het onderwijzend personeel te verzekeren in alle opleidingsonderdelen. In het begin van de opleiding zijn daarnaast de onderwijskundige kwalificaties sterk van belang (ongeveer de helft van de personeelsleden heeft een pedagogisch diploma); voor docenten die lesgeven in de latere fase van de opleiding worden de onderzoekscompetenties belangrijk. Voor sommige functies zijn ook organisatorische kwalificaties vereist. Voor het begin van het academiejaar wordt het beschikbare personeel door de hogeschool verdeeld over de departementen via een allocatiemodel op basis van het aantal studenten. De departementen kunnen hetzelfde model overnemen voor de opleidingen, maar het departement heeft ervoor gekozen om de VTE‟s niet te verdelen volgens studentenaantallen maar volgens taken. De taken die daaronder vallen zijn onderwijs, onderzoek, departementale onderwijsontwikkeling, alumniwerking, masterpoeven en stages, internationalisering, kwaliteitszorg, logistiek en diversen, opleidingshoofden, postinitieel onderwijs, pr en werving, studie- en studentenbegeleiding en taalbeleid. De personeelsleden krijgen 17 contacturen per week gedurende 28 weken als taakinvulling. Nucleaire technologie is maar een kleine opleiding, maar omdat ze gekoesterd wordt, is hier een solidariteitsprincipe van tel dat de opleiding meer VTE‟s geeft dan het aantal waarop ze volgens de studentenaantallen recht zou hebben. Bij de selectie van nieuwe personeelsleden gaat de opleiding op zoek naar de hiaten die in het curriculum ingevuld moeten worden. Daarnaast spelen ook pedagogische kwaliteiten en onderzoekscapaciteiten een rol. De profielen komen tot stand in overleg tussen het departementshoofd, het opleidingshoofd en/of de onderzoekscoördinator. Bij de selectie geven de sollicitanten een proefles en/of worden zij geëvalueerd aan de hand van een vakbekwaamheidstest. Zo kunnen zowel de vakbekwaamheid als de pedagogische capaciteiten getest worden. Sollicitanten die aangetrokken worden voor onderzoek moeten bereid zijn aan te sluiten bij de speerpunten. Benoemingen gebeuren volgens vastgelegde criteria. Maximaal 72 procent kan decretaal benoemd worden, vandaag is dat in de hogeschool 67,5 procent. Van de groep assistenten kan 25 procent benoemd worden, vandaag is dat 18,9 procent. Het bestuur bepaalt wanneer er financiële ruimte is om een benoemingsronde te organiseren. De centrale personeelsdienst stelt de benoemingsdossiers op. Wat betreft de benoemingen moet er, door het recente grote aantal toegenomen personeelsleden een nieuwe benoemingsronde komen. De assistenten die doctoreren, moeten op een vaste benoeming hopen, maar wegens het decretale plafond zijn de kansen laag. Het feit dat assistenten slechts vier keer twee jaar een aanstellingstermijn kunnen krijgen, bemoeilijkt de continuïteit van de opleiding. De opleiding meent dat het lage plafond voor assistenten een bedreiging kan betekenen voor de continuïteit van de opleiding. Voor bevorderingen is weinig ruimte. Eerder heeft de hogeschool voor het behoud van jobs gekozen.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 53
Elke drie jaar worden de personeelsleden geëvalueerd. De evaluatie van de docenten gebeurt aan de hand van een zelfevaluatie en de onderwijsportfolio, waarin ook de resultaten van de studentenbevragingen worden opgenomen. Het evaluatiegesprek vindt plaats met het departementshoofd. Er worden vanuit de hogeschool mogelijkheden geboden om de docenten bij te scholen. Voor vakinhoudelijke vorming wordt een beroep gedaan op extern aangeboden cursussen en studiedagen. De opleiding heeft ook aandacht voor de inwerking van nieuwe personeelsleden. Er is een EHBX-team („Eerste hulp bij XIOS‟) van het departement, dat bestaat uit twee OP-leden die als aanspreekpunt fungeren. De nieuwe personeelsleden krijgen ook een persoonlijke begeleider bij wie ze terechtkunnen voor opleidingspecifieke vragen. Onderwijskundige vorming wordt zowel intern als extern aangeboden. Vanuit de hogeschool worden initiatieven ontwikkeld ter ondersteuning van onderwijsontwikkeling. Deze initiatieven worden opgestart vanuit het HOOP. Zo worden onder meer veel workshops gegeven rond competenties en beoordelingscriteria. Om de personeelsleden kennis te doen maken met nieuwe vormen van toetsing worden zij aangemoedigd deel te nemen aan een postgraduaatsopleiding in verband met leren en doceren in het hoger onderwijs. Omdat de taakopdracht van de OP-leden begroot is op 28 weken en er maar 27 lesweken zijn, kunnen de docenten de overige week gebruiken voor bijscholingen. De tweede internationale benchmarking zou het volgens de opleiding makkelijker kunnen maken om gastsprekers van andere instellingen aan te trekken, omdat afstelling tussen de opleidingsonderdelen eenvoudiger wordt. De commissie meent dat er een helder aanwervingsbeleid is, met duidelijke vacatures en ook aandacht voor onderzoekscompetenties. Maar de commissie vraagt bij de rekrutering ook om aandacht te besteden aan ervaring in andere onderwijs- of onderzoeksinstellingen en aan nucleaire onderzoekscompetenties. De hogeschool heeft veel aandacht voor ingroei, maar moet daarnaast meer aandacht hebben voor de doorgroei van het personeel. Het professionaliseringsbeleid van het personeel richt zich vooral op de vakinhoudelijke en onderwijskundige vorming, zowel intern als extern. Maar de professionalisering richt zich onvoldoende op het verhogen van de onderzoekscompetenties. Uit het overzicht van het personeelsbestand van de opleiding en uit de contacten tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie de indruk gekregen dat de opleiding beschikt over competent personeel, dat een breed spectrum van vakdisciplines beheerst. Het is ook positief dat vele lesgevers een lesopdracht hebben buiten de opleiding, wat een brede visie en disciplineoverschrijdende aspecten ondersteunt. De commissie ervaart het team als gedreven, en merkt op dat de studenten tevreden zijn over de kwaliteit en inzet van de docenten. De studenten ervaren een goede interactie en zijn positief over de laagdrempeligheid die mogelijk is dankzij de kleine studentenaantallen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt bij de rekrutering ook aandacht te besteden aan ervaring in andere onderwijs- of onderzoeksinstellingen en aan nucleaire onderzoekscompetenties. De commissie vraagt meer aandacht voor onderzoekscompetenties in het kader van professionalisering. De commissie meent dat de hogeschool veel aandacht heeft voor de ingroei, maar beveelt aan dat ze daarnaast meer aandacht moet hebben voor de doorgroei van het personeel.
54 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat het departement structurele maatregelen genomen heeft en een plan heeft uitgewerkt om in 2013 de academiseringsdoelstellingen in termen van voltijdse eenheden voor onderzoek te halen. Maar dit is niet voldoende. Het is belangrijk dat dit vertaald wordt in een concrete onderzoeksinhoud. Volgens de commissie betekent academisering niet alleen het bereiken van een goed academisch niveau voor de onderwijzende personeelsleden, maar ook een academische managementstijl. Dit betekent dat er een grote autonomie en verantwoordelijkheid moet zijn voor de lesgevers en onderzoekseenheden in hun onderwijzende en onderzoekende taken. De opleiding geeft zelf aan dat de vakbekwaamheid van het onderwijzende personeel in de gemeenschappelijke eerste twee bachelorjaren erg belangrijk is. Deze vakbekwaamheid wordt in belangrijke mate onderhouden en aangescherpt door het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, naast het volgen van vakliteratuur, contacten met het beroepenveld, vakspecifieke bijscholingen en deelname aan internationale conferenties. In het derde bachelorjaar is het volgens haar nog belangrijker om de vakbekwaamheid in het specifieke domein van nucleaire technologie op peil te houden en te verhogen via wetenschappelijk onderzoek. In de masteropleiding worden de opleidingsonderdelen bij voorkeur verzorgd door actieve onderzoekers. De omschakeling naar een onderzoekscultuur is stapsgewijs gebeurd. Er werden projecten opgestart voor onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, en er werd bijhorende financiering verworven. Om het onderzoek te coördineren, werd NuTeC opgericht. Binnen NuTeC vindt zowel fundamenteel als toegepast onderzoek en dienstverlening plaats. Het onderzoek wordt gecoördineerd door een onderzoekscoördinator. De opleiding heeft op dit ogenblik 0,5 VTE voor doctoraatsonderzoek en 0,5 VTE voor postdoconderzoek ter beschikking. Deze VTE tracht men ook in te schakelen in het onderwijs. Daarnaast probeert men de doctorandi met een associatiebeurs van de universiteit Hasselt taken te laten invullen in de opleiding. Ook andere doctoraatsstudenten die feitelijk geen personeel zijn van XIOS worden soms in de opleiding betrokken. In samenwerking met de Universiteit Hasselt, in het kader van de associatiefaculteit, bestaat sinds 2003 de mogelijkheid voor de afgestudeerde industrieel ingenieurs om doctoraatsonderzoek te verrichten in de speerpunten van de opleiding. Op dit moment vinden vijf doctoraatsonderzoeken plaats binnen het gezamenlijke speerpunt milieu en energetisch onderzoek van NuTeC en toegepaste scheikunde (Universiteit Hasselt): twee associatiebeurzen, één BOF-beurs, één internationale beurs en één assistentschap UHasselt. In samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel en internationale academische partners loopt onderzoek binnen het speerpunt „Ontwikkeling en toepassing van nucleaire meetapparatuur‟. Binnen de onderzoeksgroep is slechts één vastbenoemd lid van de opleiding aanwezig als onderzoeker. Het aantal studiepunten in het programma dat door onderzoekers en doctors wordt verzorgd, werd al besproken in facet 2.2. Het aantal personeelsleden in deze opleiding dat in het bezit is van een doctoraat is voor de bacheloropleiding twaalf en voor de masteropleiding zes. Het aantal actieve onderzoekers is respectievelijk tien en zeven. Hiermee toont de opleiding aan dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers en mensen met een sterk academische achtergrond. Opmerkelijk is wel dat een aantal personeelsleden in het bezit van een doctoraat geen actieve onderzoeker is, en een aantal actieve onderzoekers (nog) geen doctoraat heeft.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 55
De opleiding stelt zelf de volgende verbeterpunten voor: elke assistent 70 procent vrijstellen voor onderzoek; elke docent minimaal één derde en maximaal twee derde onderzoekstaken te geven binnen zijn opdracht (dus ook gemiddeld 50 procent onderzoek); minimaal twee onderzoeksdocenten hebben per opleiding; vier doctorandi en/of postdocs (opgenomen in VTE‟s) tewerkstellen binnen de speerpunten van de opleiding NT; het opgestelde vijfjarenplan voor onderzoek, waarin beschreven wordt hoe het onderzoek zich binnen de opleiding in de komende jaren zal ontwikkelen, moet meer geconcretiseerd worden naar diverse aspecten zoals personeel, infrastructuur, financiën enzovoort; onderzoekers moeten (meer) gestimuleerd worden om wetenschappelijke output te genereren; de tijdversnippering in de onderzoeksopdracht van de personeelsleden moet gereduceerd worden. Dit kan onder meer door contacturen, administratieve en ondersteunende taken zo te herschikken, dat hele dagen worden vrijgemaakt voor onderzoeksactiviteiten. Bij de voortgangstoets is gebleken dat de academisering onmogelijk kon gehaald worden met de middelen die voorhanden waren. Daarom heeft de hogeschool extra VTE‟s voor onderzoek voor NT voorzien. Met projecten die kleine investeringen vragen, kan ook extra geld binnengehaald worden. Er wordt voorgesteld om de onderzoeksgroepen middelen te geven voor deelname aan congressen en voor de werking. In het kader van het academiseringsproces is het volgens de commissie belangrijk te zien dat nu al een groot deel van het onderwijs van de opleiding verzorgd wordt door actieve onderzoekers. Maar zij vindt het opvallend dat de betrokkenheid van de vastbenoemde staf bij het onderzoek eerder beperkt is. Dit impliceert dat de onderzoeksinbreng in het onderwijs in belangrijke mate gedragen wordt door personen met een tijdelijk statuut. Dit kan op termijn leiden tot een problematische toestand, die de academiseringsdoelstellingen in het gedrang kan brengen. Met het oog op de academisering zal dus een bijzondere inspanning gevraagd moeten worden van de vastbenoemden. De opleiding heeft de bedoeling om tegen 2013 het hele onderwijzende personeel een gedeelde opdracht onderwijs/onderzoek te geven, met een minimum van één derde aan onderzoek. De commissie acht het niet zinvol deze regel individueel toe te passen, maar raadt wel aan een gemiddelde van 50 procent na te streven. Voor nieuwe aanwervingen moet wel 50 procent nagestreefd worden, zodat assistenten voldoende tijd krijgen om hun doctoraat voor te bereiden. Om de transformatie met een optimaal rendement te laten slagen, moet het departement een concreet vijfjarenplan uitwerken met een overzicht in welk onderzoeksdomein elke docent zich wil profileren en welke impact dit zal hebben op het onderwijs. Daarbij vraagt de commissie dat er duidelijke carrièremogelijkheden moeten zijn die gebaseerd zijn op de individuele kwaliteiten en niet zozeer op quota. De academische gerichtheid van de huidige actieve onderzoekers blijkt volgens de commissie uit de onderzoeksindicatoren. Uit die indicatoren en de gesprekken blijkt dat de huidige onderzoekers een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied. De onderzoeksgroep NuTeC en de twee onderzoeksspeerpunten spelen hierbij een cruciale rol. De commissie waardeert erg de initiatieven die tot de oprichting en uitbouw van NuTeC en van het Technologiecentrum hebben geleid. Maar op dit ogenblik ontbreekt het nog aan publicaties in internationale vaktijdschriften met peer review, vooral dan van publicaties die relevant zijn voor de opleiding, hoewel de commissie zich ervan bewust is dat dit slechts een momentopname is. De commissie meent dat het aantal publicaties verhoogd moet worden, eventueel door aanpassingen van het onderzoeksprogramma, verhoogde samenwerking met universiteiten of onderzoeksinstellingen en internationale samenwerking. Meer internationale contacten en samenwerkingen op het vlak van onderzoek zijn gewenst. Door meer gebruik te maken van de Erasmus-mogelijkheden voor docentenuitwisselingen kan er meer samenwerking komen, zowel op het vlak van onderwijs als van onderzoek.
56 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
De commissie vraagt voor de nabije toekomst voldoende aandacht opdat de academische doelstellingen voor 2013 kunnen gehaald worden. Een werkgroep zou alle facetten van het accreditatieproces moeten opvolgen en verbeteracties moeten formuleren, zodat de streefdoelen gehaald kunnen worden. Via beroepsverenigingen en in het kader van maatschappelijke dienstverlening is het personeel betrokken bij de beroepspraktijk. Een sterkere betrokkenheid van het personeel bij de opleiding postgraduaat stralingsdeskundige, georganiseerd door de hogeschool in samenwerking met het SCK, kan de contacten met de professionele wereld verhogen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan dat een werkgroep alle facetten van het accreditatieproces zou opvolgen en verbeteracties zou formuleren, zodat de streefdoelen van academisering tijdig kunnen gehaald kunnen worden. Om de transformatie met een optimaal rendement te laten slagen, moet het departement een concreet vijfjarenplan uitwerken met een overzicht in welk onderzoeksdomein elke docent zich wil profileren en welke impact dit zal hebben op het onderwijs. De commissie vraagt aandacht voor meer permanente posities voor actieve onderzoekers. Met het oog op de realisering van het academiseringsproces vraagt de commissie verhoogde aandacht voor de onderzoekscomponent in de functieomschrijving van de docenten. De commissie meent dat het aantal publicaties verhoogd moet worden, en dat meer internationale contacten en samenwerkingen op het vlak van onderzoek gewenst zijn.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement IWT kreeg volgens het allocatiemodel in het academiejaar 2007-2008 55,89 VTE, waarvan 6,75 VTE voor onderzoek en dienstverlening. Daarnaast kwamen er 28,87 VTE bij: 6,3 VTE voor onderwijsontwikkeling, wetenschapspopularisering, postinitieel onderwijs, kwaliteitszorg, logistiek en diversen, en 22,57 VTE voor onderzoek en dienstverlening. Deze 22,57 extra VTE voor onderzoek en dienstverlening waren afkomstig uit academiseringsmiddelen, defiscalisering, intern gefinancierde projecten, associatiebeurzen en extern gefinancierde projecten. In totaal beschikte het departement bijgevolg over 84,76 VTE, waarvan 29,32 voor onderwijs en dienstverlening. Het departement kreeg 3 personeelsleden toegewezen voor administratieve ondersteuning. De verdeling over de verschillende taken is als volgt: Onderwijstaken: 49,17 procent van de toegekende VTE (41,29 VTE); Onderzoekstaken: 34,86 procent van de toegekende VTE (29,32 VTE); Departementale Onderwijsontwikkeling (DOOP): 0,78 procent van de toegekende VTE (0,66 VTE);
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 57
-
Organisatie van de opleidingen en omkadering: 15,19 procent van de toegekende VTE (12,32 VTE). Hierin zijn onder andere ook masterproeven en stages, internationalisering, studiebegeleiding enzovoort meegerekend.
Voor de academische opleidingen alleen besteedde het departement in het academiejaar 2007-2008 20,79 VTE voor onderwijs, 13,50 VTE voor onderzoek en 6,44 VTE voor diversen. Tegen 2013 wil het departement het aantal VTE voor onderzoek en onderwijs gelijkstellen. Dit betekent dat voor de academische opleidingen 7,29 extra VTE moeten gevonden worden, veronderstellend dat het aantal studenten gelijk blijft. Dit moet mogelijk zijn met de beloofde inspanningen van de hogeschool en externe partners, waaronder de Universiteit Hasselt. De opleiding beschikt over respectievelijk 4,16; 2,88; 2,23 en 2,38 VTE voor de verschillende bachelorjaren en het masterjaar. Dit resulteert in de volgende docent-studentratio‟s: 1/25, 1/24, 1/3 en 1/4. Het personeel dat instaat voor de gezamenlijke eerst twee bachelorjaren is niet specifiek aan één opleiding toe te wijzen. Een aantal opleidingsonderdelen in de twee laatste jaren wordt ook aangeboden in samenwerking met andere opleidingen. De docent-studentratio is daardoor in de praktijk lager. De verhouding tussen deeltijdse en voltijdse OP-leden is in de bachelor- 12-35 en in de masteropleiding 9-21. De verhouding statutair ten opzichte van contractueel is in de bachelor- 36,33-10,45 en in de masteropleiding 18,5511,45. Het aantal vastbenoemden ten opzichte van het aantal tijdelijke OP-leden bedraagt in de bacheloropleiding 12,35-34,5 en in de masteropleiding 9-21. De commissie meent dat er voldoende personeel wordt ingezet om de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren, maar heeft vastgesteld dat de doelstellingen maar kunnen bereikt worden dankzij de erg hoge inzet van het personeel. De werkdruk bij de personeelsleden is erg hoog. Het personeel heeft wel de indruk dat het resultaten bereikt, al is er te weinig tijd om bestaande ideeën te ontwikkelen. De stuurgroepen en de begeleiding van bachelor- en masterproeven zorgen voor extra druk. Er wordt vastgesteld dat er voor een VTE een groot aantal contacturen vooropgesteld worden. Dit is misschien aanvaardbaar voor eenvoudige lesopdrachten en in eerste twee bachelorjaren, maar het laat onvoldoende tijd voor de andere educatieve aspecten die in academisch gericht onderwijs verwacht worden. In het kader van de academisering zal dit moeten bijgestuurd worden. Bijzonder positief is wel dat in de beide afstudeerrichtingen het aandeel vrouwen in de masteropleiding ongeveer 50 procent bedraagt. Ook in de bacheloropleiding ligt dit aantal ongeveer gelijk.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de hoge werkdruk en een reflectie over het grote aantal contacturen in het kader van de academisering.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel
goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
58 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De budgetbeheerders van het departement, het departementshoofd en de financiële verantwoordelijke dienen aan het einde van het academiejaar een begrotingsvoorstel in voor het komende kalenderjaar (een budgettair jaar is telkens een kalenderjaar). Dit voorstel bestaat uit vier rubrieken: investeringen, aankopen, diverse goederen en inkomsten. De uitgaven voor onderzoek worden gedragen door het departementale budget en externe financieringsprojecten, zoals IWT Vlaanderen. De doctorandi worden betaald door de universiteiten waar zij hun onderzoek uitvoeren. Van 2002 tot 2008 is de begroting geëvolueerd van 139.935 euro naar 207.575 euro. De opleiding NT beschikt slechts over een beperkte financiële autonomie. De commissie acht het zinvol te overwegen of voor de opleiding een verhoogde onafhankelijkheid in het gebruik van financiële middelen, beschikbaar gesteld door het departement, contracten en eventueel ook het werkveld mogelijk is. Deze (gedeeltelijke) onafhankelijkheid maakt het mogelijk dynamisch in te spelen op acute noden van lesgevers en onderzoekers. In samenspraak met de laboverantwoordelijken worden jaarlijks financiële plannen opgesteld voor de verschillende labo‟s. Lesgevers kunnen aan de verantwoordelijke te kennen geven dat zij bepaald materiaal nodig hebben. Bovendien is er een reservebudget ter beschikking dat kan inspelen op bijkomende vragen. De budgetbeheerders beheren de investeringen in het IT-materiaal, in overleg met de IT network administrator van het departement. Er is elk jaar een budget voor de vervanging van oude computers. De commissie suggereert dat in het kader van de inkanteling in de Universiteit Hasselt en het samengaan met KHLIM een strategische visie voor de uitbouw van ICT zou kunnen ontwikkeld worden. De realisatie van een performante rekencapaciteit zou onder meer de eventuele toekomstige uitbouw van een onderzoeksspeerpunt energietechnieken sterk kunnen ondersteunen. De bibliothecaris beschikt over een departementaal budget voor de aankoop van boeken, tijdschriften en diversen. De bibliotheek werkt met een speciale uitleentermijn voor studenten die aan projecten of hun masterproef werken. De bibliotheek maakt deel uit van het bibliotheeknetwerk Anet van de Universiteiten van Antwerpen en Hasselt en de Antwerpse hogescholen. Een bibliotheekcommissie komt twee- tot driemaal per jaar samen en bestaat uit het diensthoofd, de vier departementshoofden en de bibliotheeksecretarissen. In deze commissie wordt de bibliotheekwerking besproken. Het bibliotheekbudget wordt binnen het departement over de opleidingen verdeeld. De commissie stelt vast dat er een bibliotheek is met voldoende ruimte voor zelfstandig opzoekings- en groepswerk. De opleiding beschikt op de campus van het departement over verschillende auditoria, vlakke leslokalen, projectlokalen en computerlokalen. De labo‟s die de opleiding gebruikt, zijn het labo elektronica, het labo regeltechniek en digitale systemen, het labo materialenleer, het labo mechanica en fysica, het labo algemene en organische chemie, het labo analytische chemie, het labo kernfysica en radiochemie, het labo elektriciteit en het labo toegepaste elektriciteit. Het departement tracht de lokalen multifunctioneel in te richten. Zo werden binnen
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 59
een aantal laboratoriumlokalen lesruimtes gecreëerd. De studenten beschikken op de campus van het departement ook over zelfstudielokalen: de bibliotheek en twee andere ruimtes, allemaal uitgerust met computers. De commissie meent dat de materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Bijna alle klaslokalen – die gehuisvest zijn in een modern complex – hebben voorzieningen die moderne onderwijs- en werkvormen toelaten. De auditoria en leslokalen zijn uitgerust met computer, lcd- en overheadprojector. De opleiding beschikt ook over een Smartboard. Computer- en laboratoriumlokalen zijn uitgerust met nodige software en apparatuur. Een financiële inspanning is volgens de commissie echter wenselijk om de nucleaire laboratoriumvoorzieningen uit te bouwen. Zo is een specifiek radiochemisch laboratorium noodzakelijk voor een adequate praktische vorming in radiochemie binnen de afstudeerrrichting MTRC. Deze labo‟s hebben een upgrade nodig, en de commissie meent dat de uitgestoken hand van het werkveld, die zij tijdens het bezoek heeft kunnen vaststellen, hierbij een goede start kan zijn. De docentenlokalen zijn ruim. De personeelsleden beschikken over een laptop van de hogeschool. Samen met de Katholieke Hogeschool Limburg heeft XIOS het Technologiecentrum opgericht. Dit werd gefinancierd met EFRO-middelen, Hermes-geld en eigen middelen. De onderzoekscel NuTeC krijgt in de toekomst de beschikking over een multifunctionele onderzoeksruimte met een oppervlakte van 216 m². De sociale dienst Studentenvoorzieningen StuvoX beschikt op de campus over verschillende lokalen. Ze biedt het studentenrestaurant maaltijden aan voor de studenten. Er wordt ook voorzien in een cursusdienst en boekenverkoop. Het studentensecretariaat zorgt voor administratieve ondersteuning. De studenten kunnen er terecht voor onder meer inschrijvingen, informatie, attesten… Het departementssecretariaat staat in voor personeelszaken, financiën, het jaarverslag, examenroosters… Het onderwijsmanagementsysteem van de hogeschool biedt digitale ondersteuning aan alle onderwijslogistieke activiteiten.
Aanbevelingen ter verbetering: Een financiële inspanning is volgens de commissie wenselijk om de nucleaire laboratoriumvoorzieningen verder uit te bouwen.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
60 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Toekomstige studenten worden op verschillende manieren ingelicht over de opleiding: via SID-In-beurzen in elke provincie – de opleidingen nucleaire technologie en verpakkingstechnologie treden hier samen naar voren om informatie te verstrekken over de twee kleinste en unieke opleidingen van het departement; via de webstie van de hogeschool en in de brochures. De informatiedoorstroming in de opleiding naar de studenten verloopt vaak op informele wijze doordat de studentengroepen klein zijn. Behalve bij de onderwijzende personeelsleden kunnen de studenten ook terecht bij het studentensecretariaat, Stuvox, de mentor en de studentenbegeleider. Ook via de volgende kanalen worden de studenten geïnformeerd: een introductiedag voor nieuwe studenten; de studiegids, te raadplegen op de website – hierin vinden de studenten de onderwijs- en examenregeling, de rechtspositieregeling en de opleidingsgids. In deze laatste staat de informatie per opleidingsonderdeel vermeld, waaronder de competenties en de werk- en evaluatievormen; een agenda; een papieren en elektronische versie van de academische planner, met onder meer de examenvormen; een trimesterplanner die aangeeft waaraan per week gewerkt wordt in de opleidingsonderdelen; een introductiedag door Stuvox, de dienst Studentenvoorzieningen. De commissie stelt vast dat de informatievoorziening aan de studenten blijkbaar goed aansluit bij hun behoeften. De begeleiding van de studenten wordt door een werkgroep Studiebegeleiding gestructureerd volgens een gemeenschappelijk kader. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen studiebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding. De werkgroep bestaat uit de algemene studiebegeleiders per departement, de maatschappelijk assistent van Stuvox en de coördinator Studentenbegeleiding. Het departement heeft één centraal aanspreekpunt dat verschillende studiebegeleidingstaken combineert. Deze persoon is algemeen studiebegeleider, trajectbegeleider en eerste ombudspersoon. Door de kleinschaligheid van de opleiding is de drempel tussen docenten en studenten klein, zijn de lesgevers aanspreekbaar voor de studenten en kan er op dit eerstelijnsniveau al een informele persoonlijke begeleiding plaatsvinden. Voor ieder opleidingsonderdeel wordt bovendien in het eerste bachelorjaar vakspecifieke studiebegeleiding georganiseerd. Iedere lesgever is wekelijks op een vast uur beschikbaar voor extra uitleg en begeleiding. In het eerste en tweede bachelorjaar is er ook een mentorwerking per twintig studenten, die vrij gekozen kan worden. De mentor is de eerste begeleider met wie de studenten in contact komen. Voor de studenten van het derde bachelor- en het masterjaar fungeert het opleidingshoofd als mentor. Op het niveau van het departement wordt algemene studiebegeleiding aangeboden. Het accent ligt hierbij op het eerste bachelorjaar. De studenten kunnen hier terecht voor hulp rond studiemethode, - planning en -attitude. Personen die persoonlijke problemen ondervinden, kunnen terecht bij de maatschappelijk assistent. Soms is het nodig dat de student door de algemene studiebegeleiding of de maatschappelijk assistent doorverwezen wordt naar gespecialiseerde hulp. Studietrajectbegeleiding wordt verzorgd door een opleidingscoördinator, die overkoepeld wordt door een departementale coördinator en een coördinator van de hogeschool. De maatschappelijk assistent en de Ombudsdienst maken deel uit van de studietrajectbegeleiding. Een aantal extra initiatieven wordt georganiseerd in verband met studie- en studentenbegeleiding: instroombegeleiding: in de maand september worden introductiecursussen georganiseerd. Studenten kunnen ook workshops volgen rond studiemethodes; er worden facultatieve lessen wiskunde, chemie en elektriciteit gegeven aan de eerstejaarsstudenten;
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 61
-
-
-
voor anderstaligen wordt een vertalend woordenboek toegestaan tijdens één academiejaar; aan studenten met dyslexie kunnen compenserende maatregelen toegestaan worden; een maand na de start van het academiejaar worden afwezigheden bijgehouden. De studiebegeleider neemt contact op met studenten die systematisch afwezig zijn en tracht een oplossing te vinden. Als de student zich uitschrijft wordt een formulier ingevuld met onder andere een opgave van de reden van de studie-uitval; begeleiding bij faalangst door de algemeen studiebegeleider; begeleiding bij de opleidingskeuze tijdens het eerste en tweede bachelorjaar. De opleidingen worden voorgesteld. Eerstejaarsstudenten kunnen presentaties van de opleidingsgerichte projecten van de tweedejaarsstudenten volgen. Via deze projecten en de Avond der Jonge Professionals, waarop afgestudeerden hun huidige job komen toelichten, maken de studenten kennis met de opleiding; begeleiding bij de bachelor- en masterproef; begeleiding van buitenlandse studenten door de departementaal coördinator voor opvang en praktische en administratieve ondersteuning. Ook vakinhoudelijke ondersteuning vindt plaats; er wordt gebruikgemaakt van een fiche studentenbegeleiding om de studenten te volgen in hun studieloopbaan.
Het aantal studenten dat gebruikmaakt van de begeleidingsmogelijkheden stijgt ieder jaar, van een kleine dertig in 2003-2004 tot meer dan tweehonderd in 2007-2008. Wat studiebegeleiding betreft, heeft de commissie vastgesteld dat de hogeschool een ruim en adequaat gamma van studiebegeleidingactiviteiten aanbiedt. De activiteiten zijn terug te vinden in alle lagen van de hogeschool met initiatieven op het niveau van de opleidingsonderdelen en de opleiding, die zelf ingebed zijn in initiatieven van het departement en de hogeschool, en zelfs daarbuiten. Elk academiejaar stijgt het aantal studenten dat hiervan gebruikmaakt. Dankzij hun goede contact met studenten zijn alle docenten betrokken bij de studiebegeleiding. Alle docenten zijn individueel verantwoordelijk voor de studiebegeleiding. Het diversiteitbeleidsplan dat de hogeschool heeft uitgewerkt, is volgens de commissie wel nog onvoldoende geïmplementeerd op departementaal niveau. In het kader van kwaliteitszorg gebeurt onderzoek bij de studenten naar de impact van de maatregelen van studentenbegeleiding. De studiebegeleidingmaatregelen worden blijkbaar erg gewaardeerd door de studenten en afgestudeerden. Studenten en afgestudeerden waarderen vooral de lage drempel en de spontane studiebegeleiding door de docenten. Maar de commissie vraagt een meer proactieve benadering van de studiebegeleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding zou voldoende aandacht moeten schenken aan een gestructureerde aanpak van de contacten met het secundair onderwijs, om het aantal studenten in de toekomst op peil te kunnen houden of zelfs te verhogen. Het doel moet tweeledig zijn: een betere informatieverstrekking naar potentiële studenten en een betere aanpassing van de instroombegeleiding aan de noden van nieuwe studenten. De commissie beveelt aan dat het diversiteitbeleidsplan beter geïmplementeerd wordt op departementaal niveau.
62 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1: materiële voorzieningen facet 4.2: studiebegeleiding
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 63
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het systeem van kwaliteitszorg wordt overkoepeld door de hogeschool. Hiervoor schreef de hogeschool een beleidsplan. Het beleid zelf krijgt gestalte in de samenwerking tussen het hogeschoolbestuur en de departementen, met ondersteuning van de centrale diensten. Allereerst werd een kwaliteitshandboek geschreven voor het onderwijs, dat de organisatorische onderwijsaspecten behandelt. In een volgende fase werd het accent gelegd op verbetering. Iedere lesgever voert een zelfevaluatie uit in zijn/haar onderwijsportfolio. In het kwaliteitshandboek is vastgelegd hoe opleidingen een zelfevaluatie kunnen uitvoeren met verbeterdoelen via het evaluatiesysteem TRIS. Het TRIS-systeem is gebaseerd op het EFQM-model maar toegespitst op hogeschoolonderwijs. Negen criteria worden met het systeem afgetoetst, zoals beleid, medewerkers, maatschappijresultaten… Elk criterium bestaat uit een toelichtings-, een scorings- en een zelfevaluatiemodule. Deze laatste module houdt rekening met het accreditatiekader. De zelfevaluatie wordt uitgevoerd door de leden van de opleiding en vindt periodiek plaats, zodat een verbetercyclus kan ontstaan. De verbeterpunten die de zelfevaluatie oplevert, worden besproken in de Opleidingsraad. Via een jaarproject of een driejarenplan wordt aan verbeterpunten gewerkt. Er wordt een planning opgesteld en er worden verantwoordelijken toegewezen aan bepaalde taken. Een voortgangsrapport wordt voorgelegd aan de Departementsraad. De verbeterpunten waarbij de opleiding hulp nodig heeft van externen formuleert zij als aandachtspunten van het beleid. De aandachtspunten kunnen onder meer uit de bevragingen komen wanneer zij gaan over faciliteiten die aangestuurd worden door de centrale diensten. Deze aandachtspunten worden door het beleid geïnventariseerd; de centrale diensten starten de actieplannen op. Via verschillende bevragingen worden de studenten bij de kwaliteitszorg betrokken. Ten eerste zijn er de bevragingen die peilen naar de waardering van opleidingsonderdelen en organisatorische onderwijsaspecten. Ieder departement legt afzonderlijk maar in samenspraak met de dienst Onderwijs de periodiciteit van de bevragingen vast. Er worden per opleidingsonderdeel multiplechoicevragen opgesteld over de lessen, het studiemateriaal en de evaluatie. Er worden ook open vragen gesteld. De bevragingen over de organisatorische aspecten peilen naar aspecten als studiebegeleiding, de cursusdienst enzovoort. De ingevulde lijsten worden verwerkt door de centrale dienst Onderwijs en Onderzoek; de departementale coördinator en het departementshoofd ontvangen de resultaten. Wanneer een grensscore is overschreden, worden de vragen gemarkeerd als aandachtsgebied. Een grensscore wordt bereikt als 35 procent van de studenten of meer hetzij „volledig niet akkoord‟ antwoordt, of als de som van de antwoorden „volledig niet akkoord‟ en „eerder niet akkoord‟ groter of gelijk is aan 50 procent. De departementale coördinator bespreekt de resultaten met de opleidingshoofden en de opleidingscoördinator Kwaliteitszorg. Deze laatste bespreekt de resultaten in de Opleidingsraad. Op basis van die besprekingen kunnen de lesgevers eventuele remediëringsmaatregelen opstellen of neemt de Opleidingsraad een beslissing. De resultaten worden verder opgenomen in de onderwijsportfolio van de lesgever. Een andere bevraging die plaatsvindt bij de studenten is de studietijdmeting (zie facet 2.5).
64 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Tot slot is er de Evaluatiecommissie: een overleg tussen de studenten en twee OP-leden. Op dit overleg worden de belangrijkste bevindingen uit de bevragingen besproken en worden bijkomende vragen gesteld. Daarnaast kunnen de studenten in deze commissie positieve en negatieve zaken ventileren. De aanwezige OP-leden trachten in het overleg zoveel mogelijk feedback te geven. De twee personeelsleden maken deel uit van de Opleidingsraad, maar geven geen les in het bevraagde jaar. Een verslag van het gesprek wordt doorgestuurd naar het departementshoofd, dat beslist wat er met de informatie gebeurt. Soms is die relevant voor een lesgever, soms voor de centrale administratie. De opleiding en hogeschool hebben een systeem van kwaliteitszorg ontwikkeld dat volgens de commissie op een ernstige en adequate manier wordt toegepast. Getuige hiervan is onder andere de wijze waarop het ZER is opgemaakt. Het TRIS-model wordt structureel toegepast. De commissie merkt wel een aantal hiaten in de bevragingen en de periodes van bevraging, en merkt op dat een periodieke bevraging van studenten over alle opleidingsonderdelen en een jaarlijkse bevraging van pas afgestudeerde studenten een belangrijke rol kunnen rol spelen in de interne kwaliteitszorg. Een jaarlijkse studentenbevraging van alle opleidingsonderdelen door alle studenten en een terugkoppeling zouden een plus zijn voor de opleiding. De evaluatiecommissies worden door de commissie positief beoordeeld. De commissie vraagt ook meer aandacht voor bevragingen van personeelsleden. Een bevraging rond werkdruk en tevredenheid zou een belangrijk kwaliteitsinstrument kunnen zijn. Andere thema‟s voor de bevragingen kunnen zijn: de nieuwe werk- en evaluatievormen, loopbaan, inspraak… Een bevraging bij het werkveld gebeurde in het kader van het bijstellen van het competentieprofiel. Van de dertien personen die werden aangeschreven, reageerden er zes. Zij gingen akkoord met de competenties per afstudeerrichting maar plaatsten soms vraagtekens bij algemene competenties. Bij de afgestudeerden werd tweemaal een schriftelijke bevraging afgenomen. De eerste vond plaats in 2004 tijdens de Avond der Jonge Professionals en werd door achttien respondenten van de opleiding NT ingevuld. De bevraging in 2006 gebeurde via een mailing en werd door vijftien afgestudeerden van de opleiding ingevuld. De vragen handelden over opleiding en bijscholing, werksituatie, relatie opleiding-beroepenveld, appreciatie van de gevolgde opleiding, opleidingsspecifieke vragen enzovoort.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor een aantal hiaten in de bevragingen en de periodes van bevraging. De commissie vraagt ook meer aandacht voor personeelsbevragingen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 65
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft naar aanleiding van de visitatie in 2003 een verbeterplan opgesteld met de aandachtspunten van de commissie. Er werden acties gekoppeld aan deze aandachtspunten en er werd een verantwoordelijke toegewezen. Ieder academiejaar werd het verbeterplan overlopen. In het academiejaar 2006-2007 doorliep de opleiding een TRIS-evaluatie. Een aantal actiepunten bleek gerealiseerd, maar er waren nog steeds punten die een blijvend actiepunt waren. De commissie meent dat sinds de vorige visitatie de voornaamste punten gerealiseerd zijn. De verbeterplannen worden periodiek op de Opleidingsraad besproken; die krijgt feedback van de centrale dienst. De verbeterplannen bevatten aandachtspunten voor het beleid, naast verbeterpunten voor de opleiding. Het verbeterplan 2008 dat actiepunten opsomt vanuit de resultaten van de TRIS-evaluatie omvat een aantal grote aandachtspunten: Aandacht voor de internationale vergelijking en positionering van zowel de opleiding als het onderzoek. Op korte termijn wil de opleiding zich voornamelijk focussen op de vergelijking en positionering van het programma en de opleiding. Op langere termijn wil de opleiding ook de onderzoeksgroep positioneren ten opzichte van andere internationale onderzoeksgroepen. Aandacht voor het formuleren van specifieke doelstellingen rond internationalisering die, naast het uitsturen en ontvangen van studenten, meer gericht zijn op de integratie van internationalisering in het curriculum. Aandacht voor gestructureerde contacten met externen, deskundigen en afgestudeerden bij de onderwijsevaluatie en de opbouw van het programma. Aandacht voor de gestructureerde verwevenheid van onderzoek in onderwijs. De optimalisering van het competentieprofiel van bachelor en master was een eerste aanzet. Aandacht voor het actualiseren van de onderwijsvisie en de opleidingsdoelstellingen. Aandacht voor de perceptie van het personeel rond beleidsdoelstellingen van de hogeschool en de werking van de onderwijsondersteunende diensten. Terwijl er heel wat bevragingen en toetsingen zijn afgenomen bij de studenten, de afgestudeerden en het werkveld is tot nog toe het personeel zelf niet bevraagd in het kader van de interne kwaliteitsevaluatie van deze diensten. Ook uit de studietijdmetingen werden maatregelen ter verbetering gehaald. Een aantal opleidingsonderdelen bleek te weinig of juist te veel tijd te vergen (minder dan 80 procent van de begrote studietijd of meer dan 120 procent). Een aantal maatregelen werd genomen om de studietijd op een juist niveau te brengen. De Evaluatiecommissie reikte maatregelen aan die de opmerkingen van de studenten moesten verhelpen. De commissie meent dat er op een efficiënte en constructieve manier wordt omgegaan met de resultaten van de bevragingen. De periodieke bevragingen die tot nu toe georganiseerd zijn, hebben geleid tot aantoonbare verbeteringen in verschillende domeinen. De opleiding heeft naar aanleiding van de verschillende bevragingen aangepaste acties ondernomen rond de opleidingsonderdelen, en de resultaten van de organisatorische onderwijsaspecten werden doorgegeven aan de betrokkenen. De impact van de resultaten van de bevragingen kan volgens de commissie nog verbeterd worden indien zij geanalyseerd worden in het licht van toetsbare streefdoelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor toetsbare streefdoelen bij de analyse van bevragingen.
66 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De medewerkers van de opleiding worden op verschillende manieren betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De raad van bestuur van de hogeschool is het algemeen beleidsorgaan. In de raad hebben acht vertegenwoordigers van het personeel zitting. Daarnaast zijn zes personeelsleden lid van de Departementsraad, het bestuursorgaan van het departement. Dit organiseert de onderwijsverstrekking, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening, en coördineert de bestuurstaken. De Opleidingsraad is de inhoudelijke en organisatorische spil van de opleiding en fungeert als een adviesorgaan voor de Departementsraad. Alle leden met een onderwijzende opdracht in de opleiding zijn lid van de Opleidingsraad. Het opleidingshoofd is de voorzitter. In deze raad worden de activiteiten besproken van opleidingscoördinatoren die lid zijn van bepaalde stuurgroepen. Andere betrokkenen kunnen door de Opleidingsraad worden uitgenodigd. Daarin worden opleidingsgerelateerde onderwerpen besproken. Het accent ligt daarbij op curriculumvernieuwing en onderwijsevaluatie. Daarnaast worden tal van andere zaken bediscussieerd, zoals de strategie van de opleiding, internationale projecten, het onderzoek, bijscholing van personeel en de bachelor- en masterproeven. Via het overleg tussen opleidingshoofden en departementale coördinatoren worden de opleidingsraden voorbereid. Er zijn verschillende departementale stuurgroepen: alumni, pr & werving, DOOP (Departementaal Onderwijsontwikkelingsplan), internationalisering, kwaliteitszorg, onderzoek, eindwerken en studiebegeleiding. De departementale stuurgroepen worden telkens voorgezeten door een departementale coördinator. Verder bestaan deze uit de opleidingscoördinatoren en een secretaris. Het beleidsvoorbereidende werk wordt besproken in de coördinatievergadering. Aan deze vergadering nemen de vier diensthoofden, de vier departementshoofden en de algemeen directeur deel. Onder meer de verdeling van het aantal VTE wordt hier besproken. In de associatiefaculteit IWT is het departement vertegenwoordigd door het departementshoofd, twee opleidingshoofden en vijf coördinatoren Onderzoek, naast de vertegenwoordigers van de Universiteit Hasselt. Ook de studenten krijgen, naast de bevragingen, via deelname aan verschillende organen de mogelijkheid om betrokken te zijn bij de kwaliteitszorg. Binnen de opleiding nucleaire technologie is dit engagement steeds groot geweest. Zo had in het academiejaar 2007-2008 één student van de opleiding zitting in de raad van bestuur, twee studenten waren lid van de overkoepelende Studentenraad en vier studenten waren vertegenwoordigd in de Departementale Studentenraad. In de raad van bestuur worden de studenten van de hogeschool vertegenwoordigd door drie studenten. Evenveel studenten hebben zitting in de Departementsraad. De studenten zijn ook vertegenwoordigd in het bestuur van Stuvox. De overkoepelende studentenraad Sturax bestaat uit leden die verkozen worden door de studenten. Het aantal leden is maximaal vijftien, van wie twaalf verkozenen. De studentenvertegenwoordigers in de raad van bestuur vormen de overige leden, indien zij niet al verkozen zijn. De verkiezingen worden door het hogeschoolbestuur georganiseerd. De raad heeft een informatieplicht naar alle studenten en verdedigt de belangen van de
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 67
studenten. De Departementale Studentenraad vaardigt de vertegenwoordigers af naar de Studentenraad op hogeschoolniveau en in de bestuursorganen van de dienst Stuvox. Zij kunnen adviezen bezorgen aan de Departementsraad. Zoals eerder vermeld in facet 5.1 worden de alumni en het werkveld af en toe bevraagd. De opleiding nucleaire technologie heeft daarnaast de intentie om het werkveld formeel te betrekken via een werkgroep Werkveld, naast de informele contacten in het kader van projecten, stages en masterproeven. De commissie vraagt een veel grotere betrokkenheid van het werkveld bij de opleiding. Ook het werkveld zelf is hier vragende partij voor. De commissie heeft veel lof voor de initiatieven die bottom-up bedacht worden. Er blijkt veel enthousiasme te zijn om nieuwe ideeën aan te brengen. Uiteraard is het hierbij belangrijk dat deze initiatieven ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. De commissie meent dat de betrokkenheid van de docenten en de studenten goed georganiseerd is en dat zij daarnaast in het evaluatiebeleid betrokken worden. De commissie ziet hierbij de Evaluatiecommissie en de Studentenraad als bijzonder waardevolle inspraakinstrumenten. In eerste instantie komen de initiatieven bij de Opleidingsraad terecht, maar de studenten worden hierbij niet rechtstreeks betrokken. Hun voorstellen uit de evaluatiecommissies worden daar besproken, maar een echt gestructureerde aanpak om deze initiatieven te behandelen, is er niet. De betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitszorg zou nog meer vergroot kunnen worden door het opnemen van een studentenvertegenwoordiger in de stuurgroep Kwaliteitszorg.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een grotere betrokkenheid van het werkveld bij de opleiding.
Oordeel over onderwerp 5, iInterne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1: evaluatie resultaten facet 5.2: maatregelen tot verbetering facet 5.3: betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
goed goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
68 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het gerealiseerde niveau van de opleiding kan het best getoetst worden aan de hand van de kwaliteit van de masterproef en de stages. Zowel de grote tevredenheid die het werkveld tijdens de gesprekken met de commissie toonde over het niveau van de studenten, als de prijzen die de studenten gewonnen hebben met hun masterproef, zijn een bewijs van de kwaliteit van de opleiding. De inhoud van de examenvragen weerspiegelt volgens de commissie op adequate wijze het beoogde niveau. De commissie vraagt wel dat de opleiding blijvend aandacht besteedt aan het academische niveau van de masterproef. Het werkveld heeft gemerkt dat de onderzoekscompetenties bij de afgestudeerden steeds duidelijker worden en dat die evolutie zich verder zet. Het gerealiseerde niveau van de onderzoekscompetenties van de afgestudeerden blijkt uit het feit dat een aantal studenten verder doctoreert en daarbij erg gewaardeerd worden. Daarnaast geven sommige studenten in het kader van hun masterproef presentaties op conferenties. De masterproeven vinden ook steeds meer plaats in de onderzoekscontext van de opleiding. De kwaliteit van de opleiding kan verder gemeten worden via de afgestudeerden: vinden zij vlug een aangepaste tewerkstelling, waar worden zij tewerkgesteld en hoe is de appreciatie van de afgestudeerden? De afgestudeerden vinden vlot werk (allen binnen het jaar en 70 procent zelfs binnen de drie maanden) in een breed gamma van domeinen. Dit is een indicatie voor de polyvalentie van de opleiding. De afgestudeerden zelf voelen zich breed inzetbaar en menen dat zij opgeleid zijn om zelfstandig, kritisch en probleemoplossend te werken. De commissie meent dat de opleiding hiermee haar profiel waarmaakt en de vooropgestelde eindkwalificaties realiseert. De afgestudeerden krijgen hierdoor het vertrouwen om hun weg te zoeken in een brede waaier van beroepen, en blijkbaar gebeurt dit met veel succes. Zij voelen zich als een vis in het water in een uiteenlopend spectrum van jobs. Uit de gesprekken met het werkveld bleek een verschillende visie te bestaan over de vraag of de afgestudeerden breed of gespecialiseerd moeten opgeleid worden. De grote industrie pleit eerder voor een brede opleiding, die nadien kan bijgeschoold worden naar een specifieke functie binnen het bedrijf. Kleinere bedrijven en ziekenhuizen pleiten dan weer voor het opleiden van meteen inzetbare specialisten, omwille van de mindere mogelijkheden tot bijscholing of wegens hiaten die snel ingevuld moeten kunnen worden. Al bij al geniet voor het werkveld het polyvalente profiel van de opleiding toch de voorkeur. De afgestudeerden geven aan dat zij weinig moeite hebben met het vinden van een job. Een groot aantal heeft al een contract voor zij afstuderen. Toch verkiezen sommigen na hun studies verder te studeren. Andere studenten opteren voor het aanvatten van een doctoraatsonderzoek. De studenten geven als aanbeveling aan de opleiding dat er meer mogelijkheden gezocht moeten worden om het werkveld en de opleiding in contact te brengen, om zo de aansluiting met het werkveld na de studies te bevorderen en te verzekeren.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 69
Er is weinig gekend over het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden. Bevragingen van afgestudeerden zouden in de toekomst zo opgesteld moeten worden, dat zij een maximum aan relevante informatie kunnen opleveren, die dan kan gebruikt worden om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. Alleszins stelt de opleiding voorop dat ze gericht is op: de radiologische sector met vooral de ziekenhuizen (radiologie, nucleaire geneeskunde, radiotherapie) en de toeleveringsbedrijven, maar ook de installaties voor industriële radiologie en bestraling; de nucleaire sector met de kerncentrales en alle bedrijven die in verband staan met de splijtstofcyclus en de afvalverwerking; de niet-nucleaire industrie met meestal bedrijven die natuurlijke materialen verwerken (NORM-industrie: ertsen, grondstoffen, fossiele brandstoffen, maar ook de afval- en recyclagesector), waar problemen van stralingsbescherming kunnen voorkomen, dikwijls met natuurlijke radioactiviteit; de klassieke en nucleaire milieutechnologie. Aangezien de kwaliteit van de opleiding steeds meer geëvalueerd moet worden in een internationale context zijn de realisaties van internationalisering van het onderwijs van toenemend belang. De opleiding NT is succesvol op het vlak van internationale onderwijsactiviteiten, maar minder succesvol op het vlak van mobiliteit, zowel van studenten als docenten. De uitgaande en inkomende studentenmobiliteit van langere duur, bijvoorbeeld in het kader van Erasmus, is erg beperkt. Het kleine aantal instromende buitenlandse studenten is vermoedelijk te verklaren door een taalprobleem. Problematischer is de uitgaande studentenmobiliteit. Tijdens de laatste twee academiejaren was de uitgaande studentenmobiliteit nihil, en de voorgaande jaren was zij eerder beperkt. Dit is verwonderlijk, gezien de internationale contacten die de bovenstaande internationaliseringsinitiatieven aan de studenten kunnen bieden. De opleiding zou moeten nagaan waarom er zo weinig interesse is vanwege de studenten en of er eventueel belemmerende factoren zijn. De commissie denkt hier vooral aan het feit dat de indeling van het programma niet helemaal aangepast is aan andere opleidingen in het buitenland. In de gesprekken met de commissie gaven zowel docenten als studenten al aan dat het moeilijk is om uitwisselingen te organiseren binnen de rigide structuur van de opleiding. Als alternatief worden de studenten daarom door de opleiding aangeraden hun stage in het buitenland af te leggen. De commissie meent dan ook dat de internationale mobiliteit voor de studenten een aandachtspunt is voor de opleiding. De inkomende docentenmobiliteit is gering, ondanks de vele contacten in de internationale activiteiten. Nochtans zou dit een waardevol instrument kunnen zijn om, via gastcolleges, nieuwe specialisaties in het curriculum te brengen, specialisaties die niet aanwezig zijn bij het bestaande personeelscontingent. Zij kunnen aspecten van de internationale onderzoeks- en/of beroepsrealiteit dichter bij de student brengen. De uitgaande docentenmobiliteit blijft ook eerder beperkt, zeker wanneer men dit bekijkt in het licht van gastcolleges of bijdragen vanuit het onderzoek, zoals onderzoekssamenwerkingen of mededelingen op conferenties. Binnen CHERNE liggen volgens de docenten wel mogelijkheden om docentenuitwisslingen te organiseren. Het tweede benchmarkingonderzoek moet deze mogelijkheden duidelijk maken. De opleiding geeft alvast aan de docentenuitwissling te willen stimuleren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor een verhoging van de internationale mobiliteit van docenten en studenten.
70 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie meent dat de opleiding op het vlak van het onderwijsrendement een doordacht beleid voert. Er werden eigen streefcijfers geformuleerd voor de slaagcijfers in alle jaren van de opleiding, de gemiddelde studieduur en het tewerkstellingsrendement. De opleiding stelt hoge slaagcijfers niet als doel op zich maar gebruikt, als unieke opleiding, Vlaamse gemiddelden van de departementen IWT als streefcijfer. Over de hele lijn slaagt de opleiding erin aan deze gemiddelden te voldoen. Globaal hanteert de opleiding de volgende streefcijfers: rendement eerste bachelor: minstens 50 procent; masterrendement: minstens 85 procent; gemiddelde studieduur: minder dan 4,5 jaar; tewerkstellingsrendement: minstens 70 procent (zie 6.1). De opleiding heeft goede slaagcijfers en een traditie inzake slaagcijferonderzoek. Dit slaagcijferonderzoek gaat onder andere na hoe de slaagcijfers beïnvloed worden door de vooropleiding van de studenten. Het slaagpercentage voor de eerstejaarsstudenten van het departement lag in de academiejaren van 2001 tot 2007 tussen 50 en 61 procent, met een gemiddelde van 55,5 procent. Het gemiddelde voor het eerste bachelorjaar NT, sinds de invoering ervan in 2004, ligt op 58,1 procent. Het Vlaamse gemiddelde bedraagt 54,4 procent. De cijfers van het tweede en derde bachelorjaar NT sinds de invoering van de bamastructuur bedragen 78,6 en 90,2 procent. Hier zijn de Vlaamse gemiddelden respectievelijk 73 en 91 procent. Het slaagpercentage van de masteropleiding, 90 procent, ligt iets onder het Vlaamse gemiddelde van 95 procent. De gemiddelde studieduur van de opleiding nucleaire technologie bedraagt 4 jaar en 4 maanden. De gemiddelde studieduur van de eerste afgestudeerde bachelors (2006-2007) bedraagt 3 jaar en 6 maanden. De opleiding voert een goed beleid met het doel het onderwijsrendement te verhogen, via drop-outonderzoek en verbeteracties. Hierbij speelt het onderzoeksproject „Statistische analyse van karakteristieken bij beginnende studenten‟ een erg interessante rol. Met dit onderzoek wordt op wetenschappelijke wijze nagegaan welke factoren de slaagkansen van eerstejaarsstudenten beïnvloeden, zodat de opleiding beter kan aansluiten bij de noden van de student. Wanneer een student niet geslaagd is, kan hij contact opnemen met de docenten en krijgt hij richtlijnen mee, waarin verder contact met de studiebegeleider of docent aangeraden wordt. Om uitval tijdens de opleiding te beperken en afhakers te begeleiden, worden veelvuldig afwezige studenten gecontacteerd door hun mentor of studiebegeleider. De opleiding geeft zelf aan dat dit initiatief opnieuw geëvalueerd moet worden om de efficiëntie ervan te verhogen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 71
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1: gerealiseerd niveau facet 6.2: onderwijsrendement
goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
72 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie heeft een bijzondere waardering voor de wijze waarop het ZER is opgemaakt. De opleiding heeft erg veel tijd, energie en middelen in de voorbereiding van het ZER geïnvesteerd. In grote lijnen geeft dit ZER een duidelijk en genuanceerd beeld van de opleiding. De systematische opbouw per facet (doelstelling, realisering, controle, verbeteracties) sluit aan bij de wijze waarop de kwaliteitszorg in haar geheel gerealiseerd wordt. Het ZER was een waardevol instrument in het beoordelingsproces. Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie Onderwerp 2: Programma Onderwerp 3: Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Onderwerp 6: Resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nucleaire technologie | 73
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma
voldoende voldoende voldoende voldoende
Facet 2.1: Facet 2.2:
Relatie doelstelling en inhoud Eisen academische gerichtheid
voldoende voldoende
Facet 2.3: Facet 2.4:
Samenhang Studieomvang
goed OK
Facet 2.5: Facet 2.6:
Studietijd Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7:
Beoordeling en toetsing
goed Master: voldoende Bachelor: goed goed
Facet 2.8: Facet 2.9:
Masterproef Toelatingsvoorwaarden
voldoende voldoende
Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Facet 3.3:
Eisen academische gerichtheid Kwantiteit personeel
Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
Facet 5.1: Facet 5.2:
Evaluatie resultaten Maatregelen tot verbetering
goed goed
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
goed
Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2:
Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende goed goed
De oordelen zijn van toepassing voor: XIOS -
1
XIOS Hogeschool Limburg
academisch gerichte bacheloropleiding nucleaire technologie masteropleiding NT, afstudeerrichting nucleaire technologietechnieken/medisch-nucleaire technieken masteropleiding NT, afstudeerrichting milieutechnologie-radiochemie
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
74 | opleidingsrapport Industriële wetenschappen: nuclea ire technologie
bijlagen
| 75
76 | c.v. van de visitatieleden
bijlage 1
curriculum vitae van de commissieleden
Antonia Aelterman (1951) is als hoofddocent verbonden aan de Vakgroep Onderwijskunde binnen de Faculteit Psychologie en pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent. Ze promoveerde er in 1995 tot doctor in de pedagogische wetenschappen op het thema curriculumontwikkeling in de lerarenopleiding. Zij is belast met een aantal opleidingsonderdelen in de lerarenopleiding en in de master pedagogische wetenschappen, o.m. opleidingsdidactiek. Zij leidt onderzoek binnen het domein van de professionalisering van onderwijsgevenden. Zij is ook voorzitter van de opleidingscommissie lerarenopleiding binnen de Universiteit Gent en van de werkgroep lerarenopleiding van de VLIR. Zij neemt deel aan diverse stuurgroepen voor beleidsondersteuning van het departement onderwijs en heeft ervaring als panellid in visitatiecommissies van de VLIR en van VLHORA.
Willy Mondelaers (1953) is van opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur (1975, Universiteit Gent), afgestudeerd in de afstudeerrichtingen kernwetenschappen en elektronica. Hij behaalde een doctoraat in de toegepaste wetenschappen aan dezelfde universiteit. Gedurende 25 jaar was hij er actief in de Vakgroep Subatomaire en Stralingsfysica als hoofd van de twee Gentse elektronenversnellers, initieel gebruikt voor fundamenteel nucleair onderzoek en later uitgebreid tot multi-disciplinaire onderzoeksfaciliteiten. Sinds 2001 is hij, binnen het kader van Euratom, werkzaam in het Instituut voor Referentiematerialen en –metingen van de Europese Commissie in Geel, waar hij hoofd is van de GELINA deeltjesversneller voor neutronenonderzoek. Hij is coördinator van verscheidene lopende Europese onderzoeksprojecten en is promotor geweest van een twintigtal doctoraten en eindwerken. Hij heeft sinds 1994 een lesopdracht aan de Universiteit Gent waar hij de cursus Nucleaire Instrumentatie doceert in de Faculteiten Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen. Bovendien doceert hij sinds 1997 de cursus „Low-energy electron accelerators‟ aan de Joint Universities Accelerator School in Genève.
Frans Moons (1949) behaalde in 1973 aan de Katholieke Universiteit Leuven het diploma van burgerlijk elektrotechnisch en werktuigkundig ingenieur. Na zijn legerdienst werkte hij op het SCK•CEN als projectingenieur aan de BR2 reactor. Van 1983 tot 1989 was hij gedetacheerd naar het ontwerpteam voor de Next European Torus, de Europese voorloper van de fusie plasmamachine ITER. In de periode 1989 tot 1998 stuurde hij de Belgische bijdrage in het Fusie Technologie programma, startte hij het SCK•CEN corrosielabo op en begeleidde en initieerde meerdere fusieonderzoeksprojecten aan BR2. Van 1998 tot 2006 was hij onderzoekscoördinator op het SCK•CEN en leidde onder meer het Euratom FP5 project ENEN rond "nuclear engineering education" in Europa. Gedurende 15 jaar was hij tevens secretaris van het SCK•CEN wetenschappelijk adviescomité. Van 2006 tot 2010 was hij hoofd van de BR2-materiaaltestreactor. Recent werd hij tot raadgever benoemd.
François Tondeur (1948) is doctor in de fysica, Theoretical Nuclear Physics, (1977, ULB). Hij is verbonden aan het ISIB, Institut Supérieur Industriel de Bruxelles, en doceert er Nuclear Physics, Radiation Protection, Radio-ecology, Nuclear Measurements, Medical Physics. Hij is voorzitter van IRISIB, het onderzoeksinstituut van ISIB. Aan de faculteit Geneeskunde van de ULB doceert hij radiation protection. Zijn belangrijkste onderzoeksdomeinen situeren zich in de nucleaire fysica, stralingsprotectie en stralingsmetingen en dosimetrie. Hij is stichtend lid van het Europese netwerk CHERNE, Cooperation in higher education on radiation and nuclear engineering.
c.v. van de visitatieleden | 77
Hildegarde Vandenhove (1965) is landbouwingenieur van opleiding (1988, K.U.Leuven) en behaalde een doctoraat in de landbouwwetenschappen aan dezelfde universiteit (1992). Ze volgde een masterprogramma Environmental Sciences and Engineering aan de universiteit van British Columbia, Vancouver, (1992) met een beurs van de Canadese overheid en werkte als project coördinator van het Rock Powder Fertilizer Project in Sri Lanka (VLIR-project, 1993-1994). Sinds november 1994 is ze tewerkgesteld aan het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN) waar ze een expertise opbouwde in terrestriële radioecologie. Ze is hoofd van de onderzoekseenheid Biosfeerimpactstudies sinds 2000. Ze coördineerde verscheidene Europese projecten en was/is mentor van verschillende eindejaarsstudenten en doctoraatstudenten. Sinds april 2007 is ze ook deeltijds adjunct instituutsdirecteur Milieu, Gezondheid, Veiligheid van het SCK•CEN.
78 | c.v. van de visitatieleden
bijlage 2
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 79
80 | bezoekschema
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 81
82 | bezoekschema
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 83
84 | bezoekschema
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 85
86 | bezoekschema
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 87
88 | bezoekschema
onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden | 89
90 | bezoekschema
bijlage 3
bezoekschema
Dag 1 08.30 - 11.30 11.30 - 12.15 12.15 - 13.45 13.45 - 14.45 14.45 - 16.30 16.30 - 17.30 17.30 - 18.30 18.30
Dag 2 08.30 - 09.00 09.00 - 09.45
voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) bacheloropleiding en masteropleiding, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) bezoek aan de lokalen; rondgang kwaliteitsverantwoordelijke(n), verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling en verantwoordelijke(n) wetenschappelijk onderzoek van de opleiding, het departement en/of de hogeschool informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
19.00
intern werkoverleg studenten bacheloropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers studenten masteropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers intern werkoverleg lectoren bacheloropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg lectoren masteropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg intern werkoverleg lunch voor de commissie intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding intern werkoverleg en inzage van de documenten vertegenwoordigers werkveld: maximum 12, gedifferentieerd samengesteld, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als begeleiders of promotoren van bachelor- en/of masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma afgestudeerden: maximum 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen avondmaal voor de commissie
Dag 3 08.30 - 08.45 08.45 - 09.30 09.30 - 10.15 10.15 - 10.45 10.45 - 11.45 11.45 - 12.15 12.15 - 12.30 12.30 - 13.30 13.30 - 14.30 14.30 - 17.00 17.00
intern werkoverleg begeleiders bachelor- en/of masterproeven: maximum 12, representatief samengesteld verantwoordelijke internationalisering van de opleiding, het departement en/of de hogeschool administratief-technisch personeel intern werkoverleg opleidingsverantwoordelijke(n) bacheloropleiding en masteropleiding intern werkoverleg lunch voor de commissie vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
09.45 - 10.30 10.30 - 11.00 11.00 - 11.45 11.45 - 12.00 12.00 - 12.30 12.30 - 14.00 14.00 - 14.15 14.15 - 15.00 15.00 - 17.00 17.00 - 17.45
17.45 - 18.30
bezoekschema | 91
92 | erkenningscommissie
bijlage 4
Erkenningscommissie
erkenningscommissie | 93
94 | afkortingenlijst
afkortingenlijst | 95
96 | afkortingenlijst
afkortingenlijst | 97
98 | afkortingenlijst
bijlage 5
lijst van afkortingen en letterwoorden
ABA
academische bacheloropleiding
Ahs
Arteveldehogeschool
AKUL
Associatie van de K.U.Leuven
ARTESIS
Artesis Hogeschool Antwerpen
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
AUHL
Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg
BAMA
Bachelor Master
BNB
bachelor- na bacheloropleiding
BNS
Belgian Nuclear Society
BOF
Bijzonder Onderzoeksfonds
BSO
beroepssecundair onderwijs
BVS
Belgische Vereniging voor Stralingsbescherming
BZW
begeleid zelfstandig werk
CAD
Computer Aided Design
CBS
CurriculumBeheerSysteem
CHERNE
Cooperation in Higher Education on Radiological and Nuclear Engineering
CLB
centrum voor leerlingenbegeleiding
COMENIUS
educatief Programma van de Europese Commissie gericht op lager en middelbaar onderwijs
CVUT
Ceské Vysoké Uceni Technické
DOC
departementaal onderhandelingscomité
DOVOCA
Disciplineoverschrijdende en communicatieve vaardigheden
DOOP DTO
Departementaal Onderwijs Ontwikkelingsplan Databank Tertiair onderwijs
afkortingenlijst | 99
ECDL
European Computer Driving License
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EHB
Erasmushogeschool Brussel
EHSAL
EHSAL, Europese Hogeschool Brussel
EQF
European Qualifications Framework
ERABEL
Erasmus Belgica
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
Erasmus Mundus
programma van de Europese om interinversitaire masterprogrammas te ondersteunen
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
FANC
Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle
FHA
Fachhochschule Aachen
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
GRPT
Groep T Leuven Hogeschool
GRUNDTVIG
educatief Programma volwassenenonderwijs
HBO
Hoger Beroepsonderwijs
HIVA
Hoger Instituut voor Arbeid
HOC
Hogeschool onderhandelingscomité
HOGENT
Hogeschool Gent
HOOP
Hogeschool Onderwijs Ontwikkelingsplan
HOR
Hogeronderwijsregister
HOWEST
Hogeschool West-Vlaanderen
HZS
Hogere Zeevaartschool
IAJ
individueel aangepast jaarprogramma
ICARO
Intensive Course on Accelerator and Reactor Operation
100 | afkortingenlijst
van
de
Europese
Commissie
gericht
op
ict
internet- en communicatietechnologie
IKZ
interne kwaliteitszorg
IOF
Industrieel onderzoeksfonds
IOT
individueel opleidingstraject
IP
Intensief programma
IRMM
Institute for Reference Materials and Measurements
JUNCS
Jülich Neclear Chemistry Summer School
KaHoSL
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
KATHO
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
KdG
Karel de Grote-Hogeschool
KHBO
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
KHK
Katholieke Hogeschool Kempen
KHLEU
Katholieke Hogeschool Leuven
KHLIM
Katholieke Hogeschool Limburg
KHM
Katholieke Hogeschool Mechelen
KSO
Kunstsecundair onderwijs
KUB
Katholieke Universiteit van Brussel
KUL
Katholieke Universiteit Leuven
KZ
(integrale) kwaliteitszorg
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
Leonardo
educatief programma van de Europese Commissie gericht op stages
LESSIUS
Lessius Hogeschool
LINGUA
programma om het taalonderwijs en taaldiversiteit te promoten, onderdeel van het Socrates programma van de Europese Commisie
MA
academische masteropleiding
MANI
instrument die de studenten helpt bij de diagnose van studieproblemen en die studietips geeft
MNM
master- na masteropleiding
MNT
Medisch-nucleaire technieken
afkortingenlijst | 101
MTRC
Milieutechnologie-radiochemie
NARIC
National Academic & Professional Recognition and Information Centre
NT
Nucleaire technologie
NTk
Nucleaire technieken
NuTeC
Nucleair Technologisch Centrum
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OO
onderwijsontwikkeling
OOP
onderwijsontwikkelingsplan
OP
onderwijzend personeel
PAN
Practical approach to nuclear techniques
PBA
professionele bacheloropleiding
PDCA
letterwoord voor: „Plan Do Check Act‟
PET
Positron Emissie Tomografie
PDT
Persoonlijk deeltraject
PGO
probleemgestuurd onderwijs
PGO
projectgestuurd onderwijs
PHL
Provinciale Hogeschool Limburg
PLANT
Plantijnhogeschool (of Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen)
PPL
privaat piloot licentie
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
PWO
projectmatig wetenschappelijk onderzoek
SCK-CEN
Studiecentrum voor Kernenergie – Centre d‟Etude de l‟Energie Nucléaire
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SID-in
studie- informatiedagen
SOVO
Sociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor sociale voorzieningen van De Artevelde Hogeschool
102 | afkortingenlijst
SPA
onderzoek naar de tevredenheid van Studenten, Personeel en de bezigheid van pas-Afgestudeerden
SPERANSA
Stimulation of Practical Expertise in Radiological and Nuclear Safety
STLUK
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
STUTRA
studententrajectbegeleiding
STUVO
studentenvoorzieningen
SWOT
letterwoord, duid op een system waarbij “Strengths”, “Weaknesses”, “Opportunities” en “Threats” in de organisatie worden geanalyseerd
TEMPUS
programma van de Europese Commissie om de hervormingen in het hoger onderwijs in Oost-Europ en de voormalige Sovjet-landen te ondersteunen.
Trialoog
intercommunautaire uitwisseling voor hoger onderwijs, project van het Prins Filipsfonds, van de Koning Boudewijnstichting
TRIS
Transnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)
TSO
Technisch secundair onderwijs
UA
Universiteit Antwerpen
UAB
Universitaire Associatie Brussel
UGent
Universiteit Gent
UH
Universiteit Hasselt
UNIZO
Unie voor zelfstandige ondernemers
UPV
Universidad Politécnica de Valencia
VIK
Vlaamse Ingenieurskamer
VKW
Vereniging van Christelijke werkgevers
VlaJO
Vlaamse jonge ondernemingen
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLOC
Vlaams luchtvaartopleidingscentrum
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VOKA
Netwerk van ondernemingen van Het Vlaams Economisch Verbond met de plaatselijke Kamers van Koophandel.
VQF
Vlaams kwalificatie framework
afkortingenlijst | 103
VTE
voltijds equivalenten
VTO
Vorming, Training en Opleiding
VUB
Vrije Universiteit Brussel
WENK, Wenk, W&K
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
XIOS
XIOS Hogeschool Limburg
ZAP
zelfstandig academisch personeel
ZER
zelfevaluatierapport
104 | afkortingenlijst