Notitie
Datum
College bouw ziekenhuisvoorzieningen 17 januari 2005
Betreft
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
Vergadering
1.
Agendapunt Nota nr.
Inleiding
In april 2004 is aan de werkcommissies Verpleging en Verzorging, Gehandicaptenzorg en Geestelijke gezondheidszorg de notitie ‘Rookruimten’ aangeboden. Bij behandeling bleek dat er op veel punten behoefte was aan verduidelijking en kaderstelling. De Tabakswet bleek nog op enkele aspecten niet duidelijk te koppelen aan de basiskwaliteitseisen in de Bouwmaatstaven voor nieuwbouw van AWBZvoorzieningen (AWBZ-maatstaven). Ook werd gesignaleerd dat het voldoen aan de basiskwaliteitseisen in de maatstaven niet in alle gevallen praktisch uitvoerbaar was. Er was tevens behoefte aan nadere toelichting op de te stellen eisen voor nieuwbouw en bestaande bouw. De voorliggende, nieuw opgezette notitie stelt op meerdere aspecten een wijziging van de beoordelingspraktijk voor, hetgeen bij de actualisatie van de maatstaven in 2005 tevens zou moeten leiden tot wijziging van de maatstaven. Daarnaast geldt dat de verplichting tot het realiseren van rookruimten uiteraard alleen van toepassing is voor nieuwbouwplannen die aan het kader van de AWBZ-maatstaven worden getoetst. Voor bestaande in gebruik zijnde voorzieningen geldt een ander regime. De notitie zal ook hieraan aandacht schenken. Ook de mogelijke financieringswijzen zullen worden belicht. Daarnaast zullen technische handreikingen worden gedaan met betrekking tot het realiseren van rookruimten.
2.
Algemeen
Aanleiding Al langer gold op grond van de Tabakswet een rookverbod in voor publiek toegankelijke ruimten binnen door de overheid gefinancierde instellingen. Daartoe werden en worden ook zorginstellingen gerekend. Zorginstellingen moesten zelf oplossingen vinden om aan de wet te voldoen. Deze oplossingen konden van organisatorische aard zijn, zoals bijvoorbeeld het instellen van een algemeen rookverbod binnen de gehele instelling. Instellingen konden ook faciliterende oplossingen bieden, zoals speciaal daartoe aangewezen rookruimten. De Tabakswet stelt hiertoe enige mogelijkheden I beschikbaar. Met ingang van 1 januari 2004 is de Tabakswet verder aangescherpt. Werknemers, zowel in dienst van de overheid als van het bedrijfsleven hebben met ingang van die datum recht op een rookvrije werkplek. Meer specifiek gesteld: ‘Werkgevers zijn verplicht zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden’ (Artikel 11a).
Cbz/nr 0014-05
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
Ook is duidelijk dat met ingang van 1 januari 2004 niet alleen de wet is aangescherpt, maar dat ook de handhaving van de wet (in handen van de Keuringsdienst van Waren, onderdeel uitmakend van de Voedsel- en Warenautoriteit) meer prioriteit heeft gekregen. Instellingen die aan de naleving van de Tabakswet onvoldoende invulling geven, worden bij inspecties eenvoudigweg met boetes geconfronteerd. Daarnaast is het te verwachten dat vooral werknemers van organisaties zich zullen beroepen op de wet waar zij hinder of overlast in hun werkomgeving ondervinden. Inmiddels heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 23 december 2004 in een brief aan de Tweede Kamer zijn voornemens aangaande de handhaving van de Tabakswet vanaf 2005 kenbaar gemaakt. In deze brief is onder meer aangegeven dat met ingang van 1 januari 2005 de handhaving verscherpt zal worden. Er zal geen sprake meer zijn van gedoogbeleid, anders dan ten aanzien van instellingen die reeds een vergunning ex WZV bezitten voor vervangende nieuwbouw. Voor wat de bouw betreft is in de brief aangegeven dat instellingen in principe middelen beschikbaar hebben om desgewenst voorzieningen te treffen. Hiertoe kan een beroep worden gedaan op de meldingsregeling of gebruik worden gemaakt van de verkorte procedure bij verzorgingshuizen. De brief is in grote lijnen in overeenstemming met het gestelde in de voorliggende notitie. Het verscherpen van de handhaving kan worden uitgelegd als ‘meer eigen verantwoordelijkheid bij instellingen’. De navolgende aanbevelingen houden grosso modo een versoepeling in van de basiskwaliteitseisen in de maatstaven voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen. Deze versoepeling mag als complementair aan de verscherpte handhaving worden betiteld. Aansluiting maatstaven op Tabakswet Onafhankelijk van de laatste wijziging van de Tabakswet zijn door het Bouwcollege de begin 2004 goedgekeurde AWBZ-maatstaven ontwikkeld, waarin het realiseren van rookruimten verplicht is gesteld. De in deze maatstaven voorgeschreven rookruimten moeten worden gezien als onderdeel van het door de instelling te voeren en te handhaven rookbeleid. Bij dit rookbeleid ligt het voor de hand een onderscheid te maken in de belangen / wensen van verblijvende cliënten en die van het personeel. Cliënten zullen, uit oogpunt van zorg of zelfs vanuit een klantgerichte opstelling, een andere benadering vergen dan het personeel. Aan personeel zal immers vrijwel altijd eenvoudig een verbod op roken op de werkplek kunnen worden opgelegd, conform de lijn in andere sectoren van de arbeidsmarkt. Ook kunnen instellingen het terugdringen van roken door cliënten prioriteit geven. Het confronteren van cliënten met een rookverbod is echter niet altijd gewenst, nog afgezien van de handhavingsproblemen en het gebrek aan sanctiemogelijkheden. Deze aspecten zijn ook zeer belangrijk geweest bij de overweging om rookruimten als basiskwaliteitseis op te nemen in de AWBZ-maatstaven. Rookruimten zoals voorgeschreven in de AWBZ-maatstaven zijn dus bedoeld voor de verblijvende cliënten. Het staat instellingen echter vrij om het rookbeleid een eigen invulling te geven. Zolang de cliënten niet worden gehinderd in of door het gebruik van de ruimten, is het geoorloofd dat ook personeel of derden de rookruimten gebruiken.
Cbz/nr 0014-05.doc
2
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
3.
Nieuwbouw
3.1
Beoordelingskader
In de AWBZ-maatstaven is opgenomen dat bij gebruikmaking van de concepten afdelingsverblijf en kleinschalig groepsverblijf altijd rookruimten in de verblijfsvoorziening moeten worden gerealiseerd. Instellingen geven echter aan dat met name het opnemen van een rookruimte in plannen voor kleinschalige voorzieningen met zich meebrengt dat concessies moeten worden gedaan aan andere gewenste voorzieningen. Voor de hand ligt dat ruimte benodigd voor een rookkamer niet kan worden benut voor andere doeleinden. Ook wordt gemeld dat veel kleinschalige verblijfsvormen vaak prima rookvrij te houden zijn omdat opgenomen cliënten niet roken. Als illustratie mag het volgende gelden: vanuit de sector gehandicaptenzorg is aangegeven dat vaak (al dan niet geschakelde) woningen voor groepen van drie tot zes bewoners worden gehuurd. In zulke woningen zou het opnemen van een specifieke rookruimte direct leiden tot een ernstige inperking van de kwaliteit van de voorziening. De gemeenschappelijke verblijfsruimte wordt aanzienlijk gereduceerd of het blijkt niet mogelijk om in de resterende ruimte drie bewoners te huisvesten. Hierdoor zouden de kosten per plaats snel te hoog worden. Ook het aanbouwen van een rookruimte door de hurende instelling is geen gewenste oplossing, daar hierdoor gegenereerde kapitaallasten de flexibiliteit van de huur ondermijnen. 3.2
Voorstellen
Na zowel intern als extern overleg is besloten om voor te stellen de richtlijnen voor nieuwbouw binnen de AWBZ enigszins aan te passen. De voorstellen houden een versoepeling van de basiskwaliteitseisen voor nieuwbouw in. Aangetekend moet worden dat de voorgestelde lijn los staat van de verplichtingen die volgen uit de Tabakswet. Ook moet worden vastgelegd dat projecten waarin op grond van het huidige instellingsbeleid géén rookruimten worden opgenomen, later niet in aanmerking komen voor vergoeding van aanpassingskosten om alsnog een rookruimte te realiseren. Onderstaand is per verblijfsconcept aangegeven hoe in het vervolg rookruimten al dan niet in plannen zouden moeten worden opgenomen. Afdelingsverblijf Het concept afdelingsverblijf zal doorgaans niet in een kleinschalige setting worden gerealiseerd en betreft meestal specifieke bouw in opdracht van de instelling. Het verblijf is uiteraard onderdeel van het zorgaanbod, maar behandeling en activerende begeleiding maken mede deel uit van de zorg. De populatie is meer divers en er is doorgaans geen sprake van de mogelijkheid tot het vormen van te onderscheiden categorieën bewoners (rokers/niet-rokers), waardoor met het al dan niet realiseren van rookruimten rekening zou kunnen worden gehouden. Hieruit afgeleid is het voorstel de volgende richtlijn te hanteren: - Er is een rookruimte aanwezig, tenzij de instelling een algeheel rookverbod handhaaft. In dat geval moet de instelling aantonen dat een rookruimte achteraf, met eenvoudige middelen en zonder hoge bijkomende kosten (niet meer dan circa € 5.000,-- aan bouwkosten per rookruimte) kan worden gerealiseerd.
Cbz/nr 0014-05.doc
3
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
Kleinschalig groepsverblijf Kleinschalige verblijfsconcepten hebben, zoals eerder aangegeven, doorgaans beperkte mogelijkheden tot het realiseren van ruimten voor specifiek aangewezen functies, zoals ook rookruimten. Deze beperkingen gelden in versterkte mate voor situaties waarbij sprake is van huur (met beperkte aanpassingen) van reeds bestaande huisvesting. Voor het concept kleinschalig groepsverblijf worden de navolgende richtlijnen voorgesteld: a) Wanneer kleinschalig groepsverblijf in eigendom van de instelling wordt gerealiseerd, geldt dat een rookruimte aanwezig moet zijn, tenzij de instelling een rookverbod handhaaft. In dat geval moet de instelling aantonen dat een rookruimte achteraf met eenvoudige middelen en zonder hoge bijkomende kosten kan worden gerealiseerd (niet meer dan circa € 5.000,-- aan bouwkosten per rookruimte). b) Vaak worden kleinschalige verblijfsvoorzieningen gehuurd. Indien het huur van reguliere bestaande woningen betreft (welke voor het gebruik als zorgvoorziening worden aangepast), de instelling een niet-rokenbeleid handhaaft én de betreffende bewoners/cliënten niet roken, behoeft géén rookruimte te worden gerealiseerd. Wanneer er op enig moment door verandering van de bewonerssamenstelling, het rookbeleid of andere oorzaken wel behoefte zou ontstaan aan een rookruimte, zou in het uiterste geval, zonder verstrekkende financiële gevolgen voor de instelling, de huur kunnen worden opgezegd. Wel dient daarbij oog te zijn voor het eventuele boekverlies op gedane investeringen in het gehuurde. Individueel verblijf Voor verblijfsvoorzieningen volgens het concept individueel verblijf is in de maatstaven geen verplichting tot het realiseren van een rookruimte opgenomen. Er is momenteel geen aanleiding om deze beoordelingslijn te wijzigen. Algemene voorzieningen Bij voorzieningen voor volwassenen en ouderen moet in ruimten voor ondersteunende begeleiding (recreatie, activiteiten, dagbesteding) een rookruimte worden gerealiseerd. Het is niet nodig de basiskwaliteitseis, zoals opgenomen in de maatstaven, te veranderen. De bovenstaande richtlijnen wijken op een aantal punten af van de basiskwaliteitseisen in de maatstaven. Duidelijk zal zijn dat de verantwoordelijkheid tot het handhaven van het te voeren rookbeleid bij de zorgaanbieder ligt. Hoewel de basiskwaliteitseis tot het realiseren van rookruimten deels komt te vervallen, is het opnemen van deze ruimten in plannen ten zeerste aan te bevelen. 3.3
Oppervlakte en investeringskosten
Voor het realiseren van rookruimten is geen specifieke toeslag in de AWBZ-maatstaven genoemd. Bij de invoering van de maatstaven is in alle care-sectoren een (beperkte) toename van de ruimtebehoefte ten opzichte van de voorgaande kaders gerealiseerd, onder meer bedoeld voor het opnemen van rookruimten in plannen voor nieuwbouw. Een extra toeslag, aanvullend op wat in de maatstaven vastligt, is daarom niet nodig. Wel wordt opgemerkt dat de realisering van rookruimten alleen binnen de in de maatstaven opgenomen rekenoppervlakte mogelijk zal zijn, wanneer deze ruimten integraal worden opgenomen in de planvorming.
Cbz/nr 0014-05.doc
4
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
Voor het realiseren van rookruimten zijn geen specifieke, tot hoge kosten leidende maatregelen te voorzien (zie ook § 5. Technische uitwerking). Er wordt dan ook geen toeslag op de kostennormen noodzakelijk geacht.
4.
Aanpassing bestaande huisvesting
Kader en praktijk Het realiseren van rookruimten in bestaande voorzieningen is geen in de maatstaven vastgelegde verplichting. Wel kan het op grond van het handhavingsbeleid van een instelling en de visie van waaruit de functie verblijf wordt aangeboden wenselijk zijn dat rookruimten in bestaande bouw worden gerealiseerd. Het is aan zorgaanbieders te bepalen of en in hoeverre deze ruimten nodig zijn. Veel instellingen hebben bestaande huisvesting inmiddels aangepast. De ervaringen zijn wisselend: vaak worden met relatief beperkte middelen goed functionerende oplossingen gerealiseerd. Maar het komt ook voor dat getroffen maatregelen niet goed functioneren. Soms wordt gerept van hoge kosten: bedragen van € 40.000,-- tot € 80.000,-- per ruimte zouden geen uitzondering zijn. Nogal eens worden kostbare aanvullende afzuigvoorzieningen geïnstalleerd, omdat bestaande ventilatiesystemen niet zijn ingericht op het goed afvoeren van met rook vervuilde binnenlucht. De indruk bestaat dat het zorginstellingen niet duidelijk is aan welke technische vereisten rookruimten in het kader van de Tabakswet moeten voldoen. Het kan daarom gebeuren dat, instellingen, om zeker te zijn van een goed resultaat, een overmaat aan voorzieningen met bijbehorend hoge kosten treffen. Een overzicht van de te stellen eisen is te vinden in § 5. Technische uitwerking. Budget Waar rookruimten achteraf aan huisvesting moeten worden toegevoegd, is het uiteraard de vraag welke financiering kan worden aangewend. Binnen het kader van de WZV is geen specifieke ruimte gereserveerd. Wel is het zo dat het realiseren van rookruimten in bestaande bouw in principe kan worden aangemerkt als een doelmatige verbetering van de functionaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan herbestemming van bestaande ruimten of, wanneer de ruimtebehoefte kan worden onderbouwd, aanbouw aan de bestaande voorziening. Het is op grond van het doelmatigheidsprincipe geoorloofd jaarlijkse en/of incidentele instandhoudingsmiddelen voor rookruimten aan te wenden via een melding, dan wel een vergunningsprocedure ex WZV (inclusief VKP) te volgen. Er moet dan wel sprake zijn van huisvesting die op basis van een WZVvergunning wordt gefinancierd én die in het kader van de vergunningsprocedure is getoetst aan oudere bouwmaatstaven, waarin het realiseren van rookruimten destijds niet verplicht was.
5.
Technische uitwerking
Tot slot is nog enige informatie opgenomen welke als handreiking moet worden gezien om binnen instellingen rookruimten adequaat en met eenvoudige middelen te kunnen realiseren. Zeer beknopt zal aandacht worden gegeven aan wat een rookruimte feitelijk moet zijn, waar deze zich bij voorkeur moet bevinden en hoe een en ander technisch is uit te voeren.
Cbz/nr 0014-05.doc
5
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
De wet en de maatstaven Rookruimten zijn in de regelgeving rond de Tabakswet omschreven als afgesloten ruimten. Het is mogelijk om, wanneer meerdere recreatie- en soortgelijke ruimten voor hetzelfde doel aanwezig zijn, maximaal de helft van deze ruimten (gerekend naar oppervlakte) aan te wijzen als rookruimte. Ook kunnen speciale rookruimten worden ingericht. Aanvullend op deze randvoorwaarden geldt voor rookruimten volgens de AWBZ-maatstaven dat cliënten binnen hun verblijfsafdeling (zelfstandig) een rookruimte moeten kunnen betreden. Deze ruimte mag in gegeven situaties dus niet buiten het afsluitbare of gesloten gedeelte van een afdeling of groep liggen. Situering binnen de voorziening Het ligt voor de hand om rookruimten zodanig te situeren dat voldoende toezicht mogelijk is. Ook is het wenselijk dat de rookruimte in de buurt van huiskamers of andere gemeenschappelijke vertrekken ligt. Cliënten kunnen gedurende langere tijd verblijven in deze ruimten. Daarom is daglichttoetreding en uitzicht naar buiten noodzakelijk. Een ligging aan de gevel is ook te verkiezen met het oogpunt op de mogelijkheid om kortdurend te kunnen ventileren (‘ramen open’). De toegang tot de ruimte mag via een andere gemeenschappelijke ruimte zoals een huiskamer worden gerealiseerd. Oppervlakte en maatvoering De maat van een rookruimte moet worden afgestemd op het aantal te verwachten gebruikers. Daarbij gaat het in eerste instantie alleen om cliënten. Met medegebruik door personeel en bezoekers mag rekening worden gehouden, mits de ruimte binnen het geldende kostenkader kan worden gerealiseerd. Zolang de cliënten niet worden gehinderd in of door het gebruik van de ruimten, is het geoorloofd dat ook personeel of derden de rookruimten gebruiken. Een rookruimte is minstens even groot als een verblijfseenheid voor de gebruiksfunctie gezondheidszorg (tabel 4.20) volgens het Bouwbesluit, dat wil zeggen 10 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 m. De keuze voor deze maat is mede ingegeven om redenen van gebruiksflexibiliteit. Mocht de ruimte op enig moment in de toekomst niet meer als zodanig nodig zijn, dan is omvorming tot een andere ruimte eenvoudig mogelijk. In kleinschalige voorzieningen tot zes plaatsen is circa 7 m2 voldoende. Behalve het genoemde minimum is ook het aantal gelijktijdig aanwezige rokers waarmee wordt gerekend, bepalend voor de ruimtebehoefte. Van de gebruiksintensiteit zal ten behoeve van het opstellen van een programma van eisen dus een schatting moeten worden gemaakt. De praktijk leert dat instellingen de behoefte zelf het beste in beeld hebben. Een bruikbare ruimte zal doorgaans kunnen worden gevormd door uit te gaan van circa 1,5 m2 per gebruiker. Voor doelgroepen met verminderde mobiliteit kan worden uitgegaan van circa 2,5 m2 per persoon. Bouw- en installatietechnische uitwerking De omschrijving ‘afgesloten ruimte’ in de regelgeving houdt in dat er sprake moet zijn van een bouwkundige scheiding. Het toewijzen van ‘open’ rookzones in grotere ruimten voldoet niet, ook niet wanneer specifieke afzuig- of filtersystemen worden toegepast. Aan de wet wordt alleen voldaan wanneer de ruimte fysiek is afgescheiden en via een deur toegankelijk is gemaakt. Het is technisch mogelijk om de rookoverlast te beperken II door gebruik te maken van het principe van verdringingsventilatie. Deze ventilatievorm of alternatieven hiervoor kunnen bij nieuwbouw vaak op eenvoudige wijze en zonder hoge meerkosten aanvullend worden toegepast. Het is echter zelden nodig om in bestaande gebouwen de aanwezige ventilatievoorzieningen ingrijpend aan te passen.
Cbz/nr 0014-05.doc
6
Rookruimten in AWBZ-voorzieningen
Belangrijke aandachtspunten vormen de kierdichting en het gebruik van de deur naar de ruimte. Uit de inspecties van de Keuringsdienst van Waren is gebleken dat veel rookruimten onvoldoende zijn afgedicht ten opzichte van de omringende ruimten. Ook blijkt de toegangsdeur vaak open te blijven staan. Het toepassen van een dranger of (bij doelgroepen met mobiliteitsproblemen) een bekrachtigde deur is gewenst. Het installeren van extra ventilatievermogen is vooral aan de orde wanneer de kwaliteit van de lucht ín de rookruimte ten tijde van gebruikspieken moet worden verbeterd. Het ligt voor de hand om te kiezen voor eenvoudige afzuigingsmethoden. Gebruik van filtreertechnieken of andere meer ingrijpende maatregelen is om kostentechnische en beheersredenen niet aan te raden. De brandmelders in rookruimtes zullen, afhankelijk van de gebruikte sensoren, door de vaak hoge rookconcentratie snel afgaan. Het is raadzaam om ten aanzien van de installatie of wijziging van het systeem met dit aspect rekening te houden. Het plaatsen van extra handblusmiddelen is eveneens aan te bevelen. Voor bepaalde doelgroepen is een vorm van permanent toezicht geboden, bij voorkeur middels goede zichtlijnen vanuit een personeelspost en/of huiskamer.
________ Noten: I
Er kan in beperkte mate worden afgeweken van het algemeen rookverbod. Uitzonderingen zijn mogelijk voor recreatie- en soortgelijke ruimten, kantines en wachtruimten. Het maken van de uitzondering op het rookverbod is alleen toegestaan wanneer er van één soort ruimte meerdere op een verdieping aanwezig zijn. Hooguit de helft van deze ruimten, en dan de ruimte met de kleinste vloeroppervlakte, mag van het rookverbod worden uitgezonderd. Daarnaast is het mogelijk dat een aparte, afgesloten rookkamer wordt ingericht die geen overlast kan veroorzaken (naar bijvoorbeeld aangrenzende ruimten). II TNO Bouw heeft indicatief onderzoek verricht naar ventilatie voor ‘vrijwel’ rookvrije werkplekken. Dit onderzoek lijkt uit te wijzen dat ook zonder bouwkundige scheiding, met slechts marginaal hogere kosten voor ventilatie dan gebruikelijk, het mogelijk is om rookoverlast in de omgeving van niet-afgesloten rookruimten tot een acceptabel minimum te beperken. Daar er echter vrij veel onzekerheden kleven aan de prestaties van het eindresultaat, de bedrijfszekerheid niet altijd gewaarborgd is en deze opzetten eerder aanleiding zullen geven tot inhoudelijke discussies, wordt deze technische optie in de regelgeving expliciet níet vermeld. Het is dan ook aan te bevelen zulke technieken alleen additioneel aan het realiseren van de bouwkundige scheiding toe te passen. Bron: TNO Bouw.
Cbz/nr 0014-05.doc
7