SoZaWe omslag 12-8
22-06-2004
15:19
Pagina 1
SWA is een onderzoeksbureau dat in opdracht van overheidsinstellingen, belangenverenigingen en semi-publieke organisaties sociaal-wetenschappelijk onderzoek verricht binnen diverse beleidsvelden. De belangrijkste daarvan zijn: sociale zekerheid, arbeidsmarkt, zorg en welzijn, maatschappelijke dienstverlening, grote stedenbeleid en het integratie- en inburgeringsbeleid. De dienstverlening van SWA omvat de uitvoering van verschillende typen onderzoek: van kortlopend inventariserend onderzoek (‘quick scan’) tot ontwikkelend onderzoek ten behoeve van beleidsinnovatie. SWA kan daarvoor een variatie aan kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekstechnieken, of een combinatie daarvan, inzetten. Eén van de uitgangspunten binnen de onderzoeksbenadering van SWA is dat het onderzoek inzicht dient op te leveren in de wereld achter de administratieve werkelijkheid; sociaal beleid richt zich niet op statistieken, kengetallen en dossiers, maar op mensen. Kern van de expertise van SWA is dat diepgaande kennis van de leefwereld van beleidsdoelgroepen wordt gecombineerd met deskundigheid op het gebied van sociaal beleid en uitvoeringsprocessen. Op dit snijpunt van systeem en leefwereld leveren de onderzoeken van SWA hun meerwaarde.
Sociaal-wetenschappelijke Afdeling postadres:
postbus 1024 3000 BA Rotterdam
e-mail: internet-adres:
[email protected] www.sozawe.rotterdam.nl
Notitie ‘Evaluatie pilot woonfoyers in Rotterdam' Een schatting van de behoefte aan bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam
Notitie ‘Evaluatie pilot woonfoyers in Rotterdam’ Een schatting van de behoefte aan bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam
juni 2006
Alex Hekelaar
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding
5
Hoofdstuk 2
Onderzoeksopzet 2.1 Doel van het onderzoek 2.2 Onderzoeksvragen 2.3 Operationalisatie 2.3.1 Doelgroep 2.3.2 Soorten bijzondere huisvesting
7 7 7 7 7 8
Hoofdstuk 3
Werkwijze 3.1 Betrouwbaarheidsproblemen
11 11
Hoofdstuk 4
Resultaten 4.1 Is er een tekort? 4.2 Omvang huidige tekort 4.2.1 Acute vraag 4.3 Schatting maandelijkse omvang doelgroep bijzondere huisvesting in de komende 2 jaar 4.3.1 Uitgangspositie 4.3.2 Maandelijkse instroom 4.3.3 Verwachte ontwikkeling vraag- een aanbodzijde bijzondere huisvesting komende twee jaar 4.3.4 Schatting vraag naar bijzondere huisvesting komende 2 jaar 4.3.5 Schatting behoefte extra plaatsen bijzondere huisvesting komende 2 jaar 4.3.6 Toekomstige vraag Woonfoyers
13 13 15 17
Hoofdstuk 5
Conclusie
31
Hoofdstuk 6
Aanbevelingen en discussie 6.1 Brede aanpak nodig 6.2 Centrale intake, registratie en klantvolgsysteem
33 33 33
Literatuurlijst Bijlage 1
18 18 18 23 25 27 29
35 Schattingen bijzondere huisvesting voor jongeren 16 - 23 jaar in Rotterdam, per maand
37
Hoofdstuk 1
Inleiding
In het kader van een integrale aanpak van de jongerenproblematiek in Nederland wordt sinds een paar jaar geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van begeleid wonen, de zogenaamde foyers. Omdat hier sprake is voor een voor Rotterdam nieuwe ontwikkeling – waarbij het nut en de noodzaak van de foyers nog onderzocht moet worden - heeft het college besloten tot een pilot. De gemeente heeft voor een proefperiode van 2 jaar subsidie beschikbaar gesteld. SoZaWe heeft als onderdeel van deze pilot de sociaal-wetenschappelijke afdeling opdracht gegeven onderzoek te doen naar de (mogelijke) meerwaarde van foyers binnen het bestaande aanbod van bijzondere huisvesting voor jongeren. Gezien de integrale aanpak wordt het onderzoek begeleid vanuit Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Paul de Keyzer), Jeugd Onderwijs en Samenleving (Gert -Paul van ’t Hoff) en dienst Stedebouw en Volkshuisvesting (Ursula Rutten). Het onderzoek vindt plaats in twee fasen. De eerste fase bestaat uit het schatten van de behoefte aan woonfoyers. Deze notitie vormt hiervan de neerslag. De tweede fase bestaat uit het opstellen van criteria waarmee – op een later tijdstip - de prestaties en meerwaarde van de bestaande foyers zullen worden bepaald. De opzet en einddatum van de tweede fase zal later dit jaar worden bepaald aan de hand van de voortgang in de ontwikkeling van foyers in Rotterdam. Omdat de positie van de woonfoyers nog vastgesteld moet worden, beginnen we met het in kaart brengen van de behoefte aan bijzondere huisvesting in het algemeen en onderverdeeld naar de mate van benodigde begeleiding. Daarbij beschrijven we tevens de huidige knelpunten in de keten van dienstverlening aan jongeren en de beschikbare capaciteit aan verschillende vormen van begeleid wonen. Vervolgens brengen we de verwachte ontwikkelingen in de doelgroep en in het aanbod van bijzondere huisvesting in kaart. Na het confronteren van de verwachte vraag en aanbod maken we een prognose van de benodigde extra capaciteit aan (soorten) bijzondere huisvesting voor de komende twee jaar. Tenslotte gaan we kort in op de functies die de foyers binnen de markt van bijzondere huisvesting aan jongeren in Rotterdam kunnen vervullen. Overeenkomstig hiermee maken we verschillende schattingen van de omvang van de behoefte aan extra woonfoyerplekken in Rotterdam voor de komende twee jaar. De resultaten die in deze notitie worden genoemd vormen slechts indicaties en geen harde gegevens. Dit is het gevolg van het feit dat een centraal registratiesysteem waar alle betrokken instellingen hun gegevens invoeren en up-to-date houden ontbreekt. Daardoor kunnen we slechts uitgaan van indirecte metingen met verschillende aannames omtrent dubbeltellingen en representativiteit en van de kwalitatieve inschattingen van de diverse sleutelinformanten. Daarom besluiten we deze notitie met een aantal aanbevelingen om in de toekomst een betere inschatting te kunnen maken van de benodigde capaciteit aan bijzondere huisvesting en om beter en eerder
5
zicht te krijgen op de knelpunten in de ketendienstverlening aan jongeren met begeleidingsbehoeften. In deze notitie gaan we achtereenvolgens in op: -
onderzoeksopzet;
-
werkwijze; resultaten;
-
conclusie;
-
discussie en aanbevelingen.
De voorlopige en globale schatting in deze notitie is gebaseerd op een analyse van het bestand Jongerenloket, de analyse van diverse jaarverslagen van de zorginstellingen en gesprekken met verschillende sleutelinformanten. Mijn dank gaat uit naar: Jaap van Rijn, Theo van Hoorn en Ton Nuninga (het Jongerenloket), Maarten Stok (Programmabureau Veilig), Roesja Verhoeven (Maaszicht), Bas Franssens (Centrum voor Dienstverlening), Mathieu van den Aarsen (Stichting Flexus), Irene Versteegh (Stichting Flexus), Johan van Vianen en de medewerkers van de Plataan (Stichting De Lindenhof), Anthonie Mullié (Steunpunt Wonen), Gert-Paul van ’t Hoff (JOS), , Marc Boes (het Jongereninformatiepunt), Marion van der Meer (Stichting Stek), Paul de Keyzer (B&S), Jos Maaskant (SWA) en Marco Bik (COS).
6
Hoofdstuk 2 2.1
Onderzoeksopzet
Doel van het onderzoek
Vaststellen van de omvang van de behoefte aan verschillende vormen van bijzondere huisvesting – waaronder woonfoyers - voor jongeren in Rotterdam voor de komende 2 jaar.
2.2
Onderzoeksvragen
In deze notitie zal ik de volgende onderzoeksvragen beantwoorden: 1. Is er een tekort aan bijzondere huisvestingsplekken voor jongeren in Rotterdam? Zo ja, hoeveel extra plaatsen zijn er op dit mome nt nodig in totaal en naar zwaarte van begeleiding? 2. Welke functies kunnen woonfoyers vervullen binnen het aanbod van bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam? 3. Hoe ziet de capaciteit aan opvangplaatsen en de ontwikkelingen in de omvang van de doelgroep er naar verwachting de komende 2 jaar uit? 4. Op basis van antwoorden op vraag 1, 2 en 3: hoeveel plaatsen bijzondere huisvesting in woonfoyers zijn er naar verwachting de komende 2 jaar nodig?
2.3
Operationalisatie
Voordat we een schatting kunnen make n is van belang aan te geven wat we in het onderzoek onder bijzondere huisvesting en woonfoyers verstaan, welke doelgroepen we onderscheiden en welke onderverdeling we maken naar mate van benodigde begeleiding binnen de verschillende woonvormen. 2.3.1
Doelgroep
Er worden verschillende leeftijdsgrenzen gehanteerd als het om het definiëren van de groep jongeren gaat. Ik hanteer de leeftijdsgrenzen van de formele doelgroepomschrijving voor de foyers in Rotterdam (Plan van Aanpak 2005): jongeren van 16 t/m 23 jaar oud. Het gaat echter niet om alle jongeren tussen die leeftijdsgrenzen, maar om de groep die enig vorm van begeleiding nodig heeft. Begeleiding op het gebied van wonen, werken, scholing, inkomen en eventueel zorg. De doelgroep maatschappelijke opvang en ook die van de woonfoyers blijkt in de praktijk verder afgeperkt te kunnen worden. Jongeren met ernstige psychische, lichamelijke of verslavingsproblemen en verstandelijk gehandicapten (chronisch zorgbehoeftigen) behoren niet tot de doelgroep. Aan de andere kant jongeren waarbij de thuissituatie geen belemmering vormt voor de verdere ontwikkeling naar zelfstandigheid of jongeren waarbij slechts sprake is van een huisvestingsprobleem behoren niet tot de doelgroep bijzondere huisvesting. Het gaat om jongeren
7
die niet direct, maar waarvan op termijn verwacht mag worden dat zij zelfstandig kunnen gaan wonen. Kortom we definiëren de doelgroep van de bijzondere huisvesting als volgt:
Jongeren van 16 t/m 23 jaar die onder (intensieve) begeleiding kunnen wonen en waarvan verwacht kan worden dat zij na het volgen van een begeleidingstraject zelfstandig kunnen wonen.
2.3.2
Soorten bijzondere huisvesting
Bijzondere huisvesting heeft als kenmerk dat het om onzelfstandige huisvesting gaat waarbij niet alleen onderdak maar ook verschillende voorzieningen en (enige vorm van) begeleiding wordt geboden. Binnen de crisisopvang is deze begeleiding in principe minimaal. Het gaat dan om zogenaamde bed, bad en brood voorzieningen en het verblijf is kort. De begeleiding is erop gericht om de jongere snel weer op de rails te krijgen. Dat wil zeggen hem of haar naar de juiste hulpverleningsinstelling door te verwijzen, naar school of werk toe te leiden en natuurlijk onderdak te regelen. Wat meer begeleiding krijgen jongeren die op kamers wonen, maar tot op grote hoogte zelfstandig zijn. Het gaat dan om de laatste stap naar zelfstandigheid van jongeren waarbij het inkomen, werk en scholing al goeddeels geregeld zijn. Het gaat om een lichte vorm van begeleid kamerwonen, waarbij de jongere een beperkt aantal uren begeleiding krijgt. Vervolgens zijn er intensieve vormen van begeleidkamerwonen waarbij een 24-uurs begeleiding voor de jongere beschikbaar is. De meest intensieve zorg wordt geboden binnen de residentiële opvang (o.a. pensions, gezinshuizen en leefgroepen), ook wel aangeduid als beschermd wonen. De gezinshuizen en leefgroepen vormen een verlengstuk van de jeugdzorg. Jongeren verblijven in een soort van gezinssituatie. De jeugdzorg biedt ook begeleid kamerwoonplekken aan jongeren die tot de genoemde doelgroep behoren. Omdat we ons richten op de groep van 16 t/m 23 jaar, bevind je je op het overgangsgebied van jeugdzorg en maatschappelijk opvang. In de maatschappelijke opvang voor jongeren liggen de leeftijdsgrenzen tussen de 16 en 23 jaar. In de jeugdzorg ligt de ondergrens in een voorziening voor jongeren veel lager, veelal 12 of 13 jaar en soms zelfs al vanaf 6 jaar, de bovengrens ligt daarbij dan meestal rond de 18 jaar, maar ook 23 jaar is mogelijk. Kortom naast de maatschappelijk opvang voor jongeren valt ook een deel van de jeugdzorgvoorzieningen binnen onze definitie van bijzondere huisvesting. De keten begint bij diverse instellingen die het eerste contact leggen met de jongeren. Het gaat dan om organisaties die jongeren ambulant begeleiden en zo nodig doorverwijzen. Het thuislozenteam (T-team) van Flexus, maar ook de ACT-teams (jongeren met psychische problematiek) zijn voorbeelden van dergelijke organisaties. Zij krijgen vanuit verschillende
8
instellingen
en
diensten
jongeren
toegeleid
(zoals
politie,
jeugdzorg,
interventieteams,
maatschappelijk werk etc.) maar werken ook outreachend. Een deel van de jongeren meldt zichzelf aan. Een volgende stap in de keten kan zijn een crisisopvangplek of een plek in de maatschappelijke opvang (residentieel, begeleid kamerwonen (24- of 8-uurs)). In de praktijk stromen jongeren echter op alle niveau’s van de keten van hulpverlening binnen en komen op diverse manieren bij de juiste instantie en vorm van hulpverlening aan. Echter een aanzienlijk deel van de jongeren valt uit (negatieve uitstroom) en raakt buiten het gezichtsveld van de hulpverlener, zo blijkt o.a. uit de uitstroomresultaten van verschillende instellingen en de centrale registratie (T-team, WEB, Plataan). Het zal duidelijk zijn dat we de kamers zonder begeleiding – zoals de studentenhuisvesting - niet tot de bijzondere huisvesting rekenen. De langdurige opvang voor lichtverstandelijk gehandicapten, de justitiële inrichtingen, voorzieningen die zich richten op jongeren met ernstige psychische en lichamelijke beperkingen en verslavingszorg rekenen we in het onderzoek ook niet tot de bijzondere huisvesting. Kortom de definitie die we hanteren voor bijzondere huisvesting luidt: Onzelfstandige woonruimte waarbij verschillende mate van zorg en begeleiding op het gebied van wonen, werken, rondkomen (financiën) en leren wordt geboden. Woonfoyer De volgende vraag is wat we verstaan onder woonfoyers en voor wie deze zijn bedoeld. Bij het bepalen van de doelgroep gaan we uit van de formele omschrijving voor de foyers in Rotterdam (Plan van Aanpak Woonfoyers 2005): Jongeren 16 t/m 23 jaar die ingeschreven staan bij SoZaWe, een ROC en/of bekend zijn bij een opvanginstelling, onder begeleiding kunnen wonen, tegelijkertijd hun opleiding kunnen afronden danwel hun werk kunnen bestendigen en na één tot anderhalf jaar zelfstandig kunnen wonen. In algemene zin gaat het bij woonfoyers om een tijdelijke vorm van begeleid wonen voor jongeren waarvoor de sprong naar volledige zelfstandigheid nog te groot is. Binnen de foyers worden jongeren in meer of mindere mate begeleid op het terrein van wonen, dagbesteding, werken en leren. Bij de nadere definiëring van de woonfoyers baseer ik me grotendeels op de beschrijvingen die de alliantie ‘Kamers met kansen’ (KmK) op haar website geeft. Foyer betekent letterlijk aldus KmK (februari 2006) een plek bij de haard, wat vertaald kan worden als een plek waar jongeren in alle rust kunnen wonen en werken aan hun toekomst. Foyers in Nederland zijn er voor jongeren van 17- 27 jaar en dienen als tussenstap voor de sprong naar totale zelfstandigheid. Het wordt wel vergeleken met de tussenstap tussen gezin en volledige
9
zelfstandigheid die studenten maken bij het op kamers gaan. Jongeren die normaliter tussen wal en schip vallen, kunnen hier actief werken aan hun toekomst. In de praktijk bestaat de foyer uit een huis of flat waar meerdere jongeren samenwonen. De jongeren hebben een eigen kamer en delen met de andere bewoners de keuken, badkamer, toilet en een gezamenlijke wasruimte (KmK februari 2006). Bij een werkhotel gaat men nog een stapje verder en krijgt men ook een opleiding en kans op een vaste baan. In een werkhotel heeft men eigen (niet gedeelde) voorzieningen (douche, toilet, keuken). Verder zijn er in de foyers en werkhotels ruimtes waar de jongeren kunnen internetten of studeren en worden er begeleiding en cursussen geboden op allerlei gebieden (geld, schoonmaak, alcohol & drugs, veiligheid, belastingaangifte etc.). Een belangrijk verschil met bestaande vormen van begeleid wonen is dat in foyers gewerkt wordt met een mix van bewoners, de zogenaamde ‘magic mix’. De doelgroep bestaat uit jongeren die enige begeleiding nodig hebben en jongeren die tot op grote hoogte zelfredzaam zijn. Een voorwaarde om in een foyer te kunnen wonen is dat de jongere gemotiveerd is om aan zijn verdere zelfstandigheid te werken en dat de jongere een dagbesteding heeft (opleiding volgt of werkt). Zo zien we een eerste globale positiebepaling voor de foyers. De foyers bieden een rustpunt, een stabiele woonvorm voor jongeren die dat niet hebben – bijvoorbeeld jongeren die zich bewegen tussen thuiswonen, bij vrienden en kennissen en de opvang. Het zijn jongeren die een stabiele woonplek nodig hebben zodat ze van daaruit – in rust – verder kunnen werken aan hun toekomst. Sleutelinformanten noemen ook nog andere mogelijke functies van de woonfoyers. Zo kunnen de foyers – door gebruik te maken van de zogenaamde magic mix - een rol spelen in het maatschappelijk bewust maken van jongeren (zoals studenten) die normaliter weinig in contact komen met kansarme en thuisloze jongeren, andersom kunnen de meer zelfredzame jongeren een voorbeeldfunctie vervullen en de kansarme jongeren ‘omhoog trekken’. Hoe dit mechanisme precies zou moeten werken - bij welke combinaties van groepen en onder welke voorwaarden moet nog nader worden bepaald. Feit is wel dat sleutelinformanten aangeven dat het samenbrengen van een grote groep ‘probleemjongeren’ in een opvang niet heilzaam of zelfs averechts werkt . Waar precies de grenzen liggen van welke jongeren wel en niet in woonfoyer kunnen wonen, waaruit de magic mix dient te bestaan en waaruit de criteria zullen bestaan voor de indicatiestelling woonfoyers die de indicatiecommissie zal gaan hanteren is een vraag die we nu nog niet kunnen beantwoorden. De keuze hangt tevens samen met de functie die men de foyers in de keten van dienstverlening aan jongeren toedicht. Aan de hand van gesprekken met sleutelinformanten zullen we tot een eerste globale positiebepaling gekomen en daarmee woonfoyerplaatsen de komende twee jaren nodig zijn.
10
overeenkomstig
schatten
hoeveel
Hoofdstuk 3
Werkwijze
Om een inschatting te kunnen maken van de behoefte aan bijzondere huisvesting voor de komende twee jaar, gaan we als volgt te werk. In de eerste plaats stellen we vast hoeveel jongeren nu gebruikmaken van bijzondere huisvesting en op de wachtlijst staan. Hiervoor gebruiken we de jaarverslagen en bestanden van de verschillende aanbieders. Vervolgens schatten we – op basis van de gegevens van het Jongerenloket de maandelijkse instroom van jongeren die behoefte hebben aan bijzondere huisvesting. Vervolgens bezien we de algemene ontwikkelingen in de doelgroep gedurende de afgelopen jaren en op basis hiervan maken we – indien dit na de extrapolatie noodzakelijk lijkt - een correctie voor een eventuele verwachte stijging of daling in de verwachte instroom. Het moment van uitstroom schatten we op basis van de gemiddelde verblijfsduur van jongeren in een instelling of – indien deze cijfers niet beschikbaar zijn – gaan we uit van de maximale duur dat een jongere in de instelling mag verblijven. In de praktijk blijkt dat een deel van de jongeren eerder vertrekt, maar dat er ook jongeren zijn die – o.a. vanwege gebrek aan doorstroommogelijkheden – langer dan de maximaal gestelde duur blijven. Met de maandelijkse verwachte instroom en uitstroom schatten we de totale behoefte aan bijzondere huisvestingsplaatsen. Door vervolgens hierop de beschikbare en geplande opvang in mindering te brengen kunnen we de benodigde extra bijzondere huisvestingsplaatsen (maandelijks) inschatten. De volgende stap is het bepalen van de positie van de woonfoyers binnen het aanbod van bijzondere huisvesting en overeenkomstig het aantal benodigde plekken. Voordat ik de resultaten presenteer, wil ik eerst een kanttekening plaatsen bij de betrouwbaarheid van deze schatting.
3.1
Betrouwbaarheidsproblemen
Er zijn verschillende redenen waarom een nauwkeurige schatting van de behoefte aan bijzondere huisvesting – waaronder woonfoye rs (op dit moment) – niet mogelijk is. In de eerste plaats ontbreekt in de beschikbare bestanden een aantal belangrijke variabelen op grond waarvan een schatting gemaakt zou moeten worden. Zo is er geen zicht op de begeleidingsbehoefte van jongeren op het terrein van werk, scholing en huisvesting en bijvoorbeeld in hoeverre jongeren in staat geacht kunnen worden om op termijn (bijvoorbeeld binnen één of anderhalf jaar) zelfstandig te kunnen leven. Tenslotte is de situatie op het gebied van werk, scholing en huisvesting van – met name thuisloze – jongeren sterk veranderlijk, maar ook de aanbodkant is sterk in beweging en ondoorzichtig. Diverse instellingen zijn (soms tijdelijk, voor een projectperiode) betrokken, een aantal verschillende instellingen werken met deels dezelfde doelgroepen (bijvoorbeeld groep 16 t/m 18 jaar die zowel onder Jeugdzorg en Maatschappelijke Opvang vallen). Zo bewegen de jongeren zich tussen verschillende hulpverleningsinstellingen en vinden vaak tijdelijk onderdak in de crisisopvang, pensions, kamers al of niet met begeleiding, bij vrienden,
11
kennissen, familie, ouders, partner, schoonfamilie, in kraakpanden etc. Omdat er geen centraal bestand of registratiesysteem is waarin op individueel klantniveau (jongere) gegevens van de verschillende hulpverleningsinstellingen en diensten (GBA, SoZaWe, JOS, Jongerenloket e.d.) zijn vastgelegd, is bij het maken van schattingen op basis van de diverse registraties – zeker wanneer dit wordt gebaseerd op een langere meetperiode - onvermijdelijk sprake van dubbeltellingen.
12
Hoofdstuk 4 4.1
Resultaten
Is er een tekort?
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er een tekort is aan bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam. Het antwoord luidt zonder twijfel: ja, er is een tekort. Andere onderzoeken (Rekenkamer 2004, Maaskant 2005) wezen overigens al eerder op een tekort aan bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam. De instellingen die betrokken zijn bij de maatschappelijke opvang, jeugdzorg en begeleid kamerwonen hebben bijna allen een (meer dan) volledige bezetting en kampen met wachtlijsten (zie tabel 1). Uitzondering vormt de crisisopvang aangezien hier niet met wachtlijsten gewerkt wordt. Medewerkers van de crisisopvang de Plataan merken overigens op dat de bij hen beschikbare capaciteit aan slaapplaatsen nog altijd voldoet. Binnen de crisisopvang – en binnen het begeleid wonen - wordt echter wel een ander probleem geconstateerd en dat is het dichtslibben van voorzieningen. Dit heeft deels te maken met een tekort aan plaatsen binnen de bijzondere huisvesting, maar ook met het feit dat er een wachtlijst is voor de indicatiestelling en opvang van groepen jongeren die eigenlijk niet in de maatschappelijke opvang thuishoren. Het gaat dan om licht verstandelijk gehandicapten, verslaafden en jongeren met ernstige psychische problemen. Vooral de LVG groep lijkt een groeiende groep te zijn binnen de maatschappelijke opvang. Betrouwbare cijfers hieromtrent ontbreken echter, het gaat hier om de beleving van medewerkers van verschillende opvanginstellingen. De LVG groep zou een zware belasting geven binnen de maatschappelijke opvang. De wachtlijst voor het beschermd wonen (Ribw-Rijnmond, Pameyer Keerkring) bedraagt in totaal 2 á 3 jaar. De Stichting Mee (indicatiestelling) LVG-groep heeft voor de eerste intake al een wachtlijst van minimaal 3 weken. Daarnaast ondervinden de opvanginstellingen dat het moeilijk is om betaalbare woonruimte voor jongeren te bemachtigen. Ik heb geen uitgebreid onderzoek gedaan naar de huurprijzen op de Rotterdamse woningmarkt, maar bij woningcorporaties lijkt een gemiddelde kale huurprijs van omstreeks 200 tot 300 euro inclusief servicekosten gangbaar. Terwijl op de particuliere markt kamerhuren van 300 en 400 euro geen uitzonderingen vormen. Bovendien wordt op de particuliere markt vaak bij aanvang één of twee maanden huur als borg gevraagd. Ter vergelijking: alleenstaande jongeren van 18 t/m 21 jaar komen wanneer ze zelfstandig wonen in aanmerking voor een uitkering van maximaal 542 euro, inclusief vakantiegeld (normkaart SoZaWe Rotterdam per 1 januari 2006). Voor jongeren van 21 jaar en ouder ligt de norm op ongeveer 841 euro. De groep tot 18 jaar is aangewezen op kinderbijslag en/of bijdrage van de ouders of voogd. Hun inkomen ligt waarschijnlijk lager dan die van een 18 jarige. Het wettelijke minimumloon voor een 16, 17 en 18 jarige bedraagt respectievelijk 439, 503 en 579 euro. Voor een 19, 20 en 21 jarige gelden de volgende bedragen als wettelijk minimum: 668, 783 en 922 euro (ministerie SoZaWe, 2006)
13
Een deel van de jongeren zou volgens sleutelinformanten – en dat wordt door de genoemde getallen bevestigd - al gauw tweederde van zijn of haar inkomen kwijt zijn aan woonlasten. Voor het betalen van de borg zullen jongeren zich (verder) in de schulden moeten steken. Het corporatiebezit is in de praktijk vrijwel ontoegankelijk voor jongeren. Als starter hebben zij onvoldoende punten opgebouwd om – op korte termijn – in aanmerking te komen voor de aangeboden huisvesting. Overigens wordt per juli 2006 de woonduur als criterium voor het puntensysteem volledig afgeschaft, zodat starters meer gaan maken op de sociale woningmarkt in Rotterdam. Het Jongeren Informatiepunt in Rotterdam (Jip) doet aan kamerbemiddeling voor jongeren in Rotterdam. Zij hebben een brede doelgroep van studenten tot aan thuisloze jongeren. Hun aanbod bestaat uit ongeveer 160 kamers, waarop het afgelopen jaar zo’n 1700 aanmeldingen kwamen. Er wordt niet gewerkt met een wachtlijst maar de verhouding kamers en aanmeldingen wijzen in ieder geval op een omvangrijk tekort aan kamers voor jongeren. Overigens neemt de groep studenten af onder de aanmelders. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat Stadswonen het aantal kamers voor studenten heeft uitgebreid, aldus een sleutelinformant. Ook cijfers van Corporatie Stadswonen in Rotterdam zelf en de Rotterdamse vereniging voor jongeren 'Union' suggereren geen (omvangrijke) kamernood onder studenten. Cijfers van de laatste instelling en het Jip duiden wel duidelijk op een tekort aan kamers voor de overige groepen jongeren. Om het dichtslibben van de voorzieningen voor maatschappelijke opvang te illustreren ga ik in op de bewonerssamenstelling van de Plataan (crisisopvang), het WEB (begeleid kamerwonen) en Corridor (beschermend wonen). De peildata daarbij zijn eind februari (Plataan) en begin maart 2006 (Corridor, Flexus). De Plataan had 11 jongeren in de opvang. Allen zaten daar nog vanwege wachtlijsten bij andere ketenpartners en door een tekort aan betaalbare kamers in Rotterdam. Zes van de jongeren konden aldus de medewerkers van de Plataan zelfstandig wonen eventueel met een lichte vorm van begeleiding, 4 hadden naar een begeleidkamerwoonproject gekund en 1 jongere had een zwaardere vorm van begeleiding nodig (Ribw). Hetzelfde zien we bij de kamertrainingsprojecten van Flexus. Ook daar zat een groot deel van de jongeren te lang in de woonvoorzieningen. Alle jongeren in het kamertrainingsproject hadden zelfstandig kunnen wonen, eventueel met een licht vorm van nazorg. Bij Corridor (opvang mensen met psychische problemen) waren er 2 nieuw ingestroomden die nog een traject moesten doormaken bij Corridor, de overige bewoners hadden eigenlijk al eerder – als er voldoende capaciteit was geweest - moeten doorstromen naar zelfstandige huisvesting (met eventuele nazorg/ lichte begeleiding), of begeleid kamerwonen met intensieve begeleiding, naar een rehabilitatietraject ( 1 bewoner) of naar een Ribw (1 bewoner). Ik heb niet van alle instellingen in kaart gebracht waar doorstroom mogelijk en wenselijk is, maar we kunnen in ieder geval constateren dat er sprake is van dichtslibbing en te weinig/ te langzame doorstroom is naar o.a. meer zelfstandige woonvormen, maar ook naar opvangvoorzieningen voor
14
chronisch zorgbehoeftigen. Dit wordt overigens ook door de sleutelinformanten van de andere instellingen bevestigd. Tevens wordt gewezen op het probleem dat jongeren die boven de 18 jaar de jeugdzorg verlaten en geacht worden ‘volwassen te zijn’. Veel (Jeugdzorg)voorzieningen vallen weg, terwijl een deel van de jongeren nog onvoldoende zelfredzaam is. Maar niet alleen in de keten tussen jeugdzorg-maatschappelijke opvang-chronische zorginstellingen e.d. doen zich problemen voor. Ook binnen de maatschappelijke opvang is er geen duidelijke ketendienstverlening en ontbreekt veelal centrale regie over het traject van de jongere. Jongeren verdwijnen mede daarom met regelmaat uit beeld en een deel van hen duikt later weer op bij dezelfde of andere instellingen. Verbetering van de ketendienstverlening, bijvoorbeeld het oprichten van een centraal intakeloket en een verantwoordelijke case-/ketenmanager die de jongere blijft volgen, kan tot een vergroting van de efficiëntie leiden. Daarmee kan ook een deel van de genoemde problemen (wachtlijsten, dichtslibben van voorzieningen) worden verminderd. Kortom de aanpak van de capaciteitsproblemen in de bijzondere huisvesting voor jongeren is niet alleen een zaak van de maatschappelijke opvang, maar vraagt een bredere aanpak waarbij ook de Jeugdzorg, de GGZ-instellingen, waarschijnlijk ook de verslavingszorg maar ook de aanbieders van huisvesting (corporaties, stichtingen, particulieren) en van leer/werktrajecten worden betrokken. Daarbij gaat het niet alleen om het vergroten van de capaciteit, maar ook om een betere ketendienstverlening. Een sluitende aanpak van zorg en begeleiding om de jongere zo snel mogelijk op het traject richting duurzame zelfstandigheid te leiden of – indien dit niet mogelijk is – bij de juiste zorginstelling onder te brengen (zoals psychiatrie en LVG-voorzieningen).
4.2
Omvang huidige tekort
De volgende vraag is hoe omvangrijk het tekort aan verschillende soorten van bijzondere huisvesting is. We maken hierbij een onderscheid naar de acute vraag en de potentiële vraag naar bijzondere huisvesting. De eerste berekenen we aan de hand van de wachtlijsten bij de diverse betrokken instellingen en de tweede middels een bestandsanalyse (Jongerenloket). Binnen de bijzondere huisvesting maken we een onderscheid tussen wonen met lichte, midden en zware begeleiding. Bij de eerste vorm gaat het om 24 uurs zorg en begeleiding binnen de residentië le opvang. Dit is gericht op jongeren met intensieve zorgbehoefte. De middencategorie bestaat uit een intensieve vorm van begeleid kamer wonen (24 uurs beschikbare begeleiding) voor jongeren die niet sterk zorgbehoeftig zijn en dus al wat meer zelfstandig zijn, maar die nog wel de nodige begeleiding nodig hebben op het gebied van wonen, werk, scholing en rondkomen (financiën). De lichte vorm van begeleiding wordt geboden aan jongeren die nog enig risico lopen terug te vallen of af te glijden. Het gaat om jongeren met een zorgindicatie die een laatste stap maken naar volledige zelfstandigheid of jongeren die kortgeleden zijn uitgevallen uit school of werk maar op korte termijn weer op weg geholpen kunnen worden (preventieve werking). In alle gevallen dient er in ieder geval behoefte te zijn aan begeleiding en vormt het ontbreken van een stabiele huisvestingsvorm een deel van het probleem. Kortom jongeren die geen huisvestings-
15
probleem hebben en jongeren die geen zorg of begeleiding nodig hebben bij het wonen, werken en leren vallen buiten onze doelgroep.
wooneenheden exploitant 16-23 jaar Woonbegeleiding zwaar/ residentieel Opvanghuis psychiatrie St. Corridor Pension (cijfers 2005) St. Maaszicht Timon
St. Timon
plekken 2005
wachtlijst begin 2006
7 30
30 10
6 geen opgave
Zy aan Zy LdH 15 geen opgave Na kas Flexus 3 (8) geen opgave Adrianalaan Flexus 1 (4) 12 Singel Flexus 1 (5) 1 (4) t Huis Flexus 4 (8) 4 (9) Mathenesserlaan Flexus 4 (8) 3 (7) Dar el hidaya Stichting Stek 3 (9) 3 (8) Haven 7 (Maassluis) St. Lindenhof 2 (7) 3 (9) Savornin Lohmanlaan 31 (Schiedam) St. Lindenhof 2 (7) 4 (11) Arabella (Capelle aan den IJssel St. Lindenhof 3 (8) 1 (8) aanbod Maasstad (LVG-groep) Maasstad ? ? Totaal 81 71 (108) Woonbegeleiding midden: intensief begeleid kamerwonen De Bergeend + Graaf Florisstraat Flexus 16 Honingerdijk Flexus 8 Un kas pa mamanan Flexus 2 Nos kosecha Flexus 23 Oostzeedijk Lindenhof 8 Totaal 57 Woonbegeleiding licht/ begeleid kamerwonen Flexus WEB Flexus 30 Direkshon CvD 50 Jongerenopvang 't Klooster CvD 32 Maaszicht BOL Maaszicht 15 IJsclubstraat Flexus 4 Buitenpand Flexus 2 kamertraining (8uur) Stichting Stek 4 (12) Jongerenopvang Mathenesserlaan CvD 12 Fasegroep Stichting Stek 7 Project JIP/loopplank St. Jip/loopplank 8 Totaal 164 (172) Crisisopvang (geen wachtlijst) Graaf Floris Flexus 9 Overkant Flexus 8 Randweg Flexus 8 Voorschoterlaan Flexus 8 De Plataan Lindenhof 12 Maasstad Maasstad ? Vlinderveen Lindenhof 8
16
soort
leeftijd
opvanghuis 18+ pension 17-23 jaar geen ? opgave geen opvanghuis opgave leefgroep 12-18 jaar gezinshuis 6+ gezinshuis 4-18 jaar leefgroep 14-17 jaar leefgroep 14-17 jaar leefgroep 12-18 jaar leefgroep 12-18 jaar leefgroep 12-18 jaar leefgroep 12-18 jaar ? intens begl kamerwonen Idem Idem Idem Idem
16-18 jaar 16-18 jaar 18-23 jaar 18-23 jaar 16-20 jaar
4 10 38 2 ? 0 2 (5) 35 7 11 109(112)
Begl. kamer Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem
16-23 jaar 18-23 jaar 18-23 jaar 17-23 jaar 16-23 jaar 16-23 jaar 12-18 jaar 18-23 jaar 16-18 jaar Jongeren
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt
crisisopvang crisisopvang crisisopvang crisisopvang crisisopvang crisisopvang crisisopvang
15-18 jaar 14-18 jaar 14-18 jaar 12-15 jaar 15-23 jaar ? 12-18 jaar
43 10 0 0 6 59
4.2.1
Acute vraag
In de vorige tabel is een overzicht te vinden van de instellingen die zich bezighouden met bijzondere huisvesting voor jongeren tussen de 16 en 23 jaar oud. We hebben van deze instellingen het aantal plekken en de wachtlijst in kaart gebracht. De wachtlijsten zijn volgens de sleutelinformanten representatief voor de gemiddelde wachtlijst gedurende een jaar. Het geeft de acute vraag weer aan bijzondere huisvestingsplekken. Er zijn echter een aantal kanttekeningen die we moeten maken. In de eerste plaats staan er jongeren op de wachtlijst die niet tot onze doelgroep behoren, zij zijn jonger dan 16 of ouder dan 23 jaar oud. Waar nodig heb ik een schatting gemaakt van de groep 16-23 jaar op basis van het totaal aantal geregistreerde jongeren/plekken bij de betreffende instellingen. Het totaal aantal jongeren staat daarbij dan tussenhaakjes vermeld. Ten tweede is er een overlap tussen de wachtlijsten, jongeren kunnen tegelijkertijd bij verschillende instellingen op de wachtlijst staan. Dit zou dus betekenen dat we de acute behoefte overschatten op basis van deze gegevens. Echter we hebben niet alle gegevens kunnen bemachtigen, zo ontbreken van een aantal projecten en instellingen de data (zoals bijvoorbeeld van Maasstad). Ten derde werken een aantal instellingen niet met een wachtlijst, hoewel er wel degelijk een vraag blijkt te zijn. Zo worden jongeren niet aangemeld als van te voren al bekend is dat de wachttijd te lang is. Ten vierde wordt naar capaciteit gewerkt. Zo heeft het T-team (Stichting Flexus) besloten minder intensief outreachend te werken, aangezien nu al de maximale opnamecapaciteit wordt overschreden. Een deel van de acute behoefte aan bijzondere huisvesting blijft zodoende buiten beeld. Dit afwegende heb ik besloten niet te compenseren voor dubbeltellingen. Op basis van deze methode komen we op een acute behoefte van 239 extra plaatsen bijzondere huisvesting. Daarbij gaat het in ongeveer om 30% van de gevallen om een residentiële woonplek met 24 uurs begeleiding op het gebied van zorg, werk, wonen en leren. In 25% van de gevallen gaat het om een intensieve vorm van begeleid kamerwonen voor jongeren die al wat zelfstandiger zijn maar toch de nodige begeleiding (24 uurs begeleiding) nodig hebben op het gebied van werken, wonen en leren. Tenslotte is bij 46 procent van de gevallen sprake van een lichte vorm van begeleid kamerwonen. We hebben overigens geen onderscheid gemaakt naar soort doelgroep jongeren. Zo zijn er bijvoorbeeld opvangvoorzieningen speciaal voor (Antilliaanse) tienermoeders, Antillianen in het algemeen, ex-ama’s (aflopende zaak), LVG-jongeren, en voor jongeren met psychische problemen en/of met gedragsproblemen die op termijn wel zelfstandig kunnen wonen. Het is echter niet mogelijk om met de beschikbare gegevens de acute vraag nader uit te splitsen naar soort doelgroep. De instellingen hanteren overigens ook diverse contra-indicaties. Zo is (ernstig) drugsgebruik bij vrijwel alle instellingen een contra-indicatie. Ook wordt een minimaal intelligentieniveau gevraagd. Toch blijkt in de praktijk dat zeker de LVG-groep ook in de instellingen die dit gegeven als contra-indicatie hanteren terecht komt. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat men pas op een later tijdstip ontdekt dat de jongere een beperkte intelligentie heeft. Een andere voorwaarde voor opname is meestal dat de jongere gemotiveerd is om aan zijn of haar problemen en zelfstandigheid te werken. Hoewel deelname niet vrijblijvend is – zo worden
17
contracten afgesloten en afspraken gemaakt met jongeren wanneer zij in de opvang gaan – is deze in
beginsel
wel
vrijwillig.
Motivatieproblemen
blijken
overigens
onder
andere
bij
de
‘Direkshongroep’ tot grote negatieve uitstroom te leiden.
Tabel 2
Schatting acute behoefte aan soorten bijzondere huisvesting
Mate van begeleiding Licht Midden Zwaar Totaal behoefte
N
%
109
46
59
25
71
30
239
100
4.3
Schatting maandelijkse omvang doelgroep bijzondere huisvesting in de komende 2 jaar
4.3.1
Uitgangspositie
Bij het vaststellen van de toekomstige vraag naar bijzondere huisvesting gaan we eerst uit van het totaal aantal jongeren dat nu in de opvang zit en op de wachtlijst staat. Dit aantal is in tabel 3 te vinden. We beschouwen dit als de vraag op 1 januari 2006. Omdat vrijwel alle instellingen een volledige bezetting hadden, sommige iets minder dan 100% andere meer dan 100%, stellen we het aantal beschikbare plaatsen gelijk aan het aantal jongeren in de bijzondere huisvesting. In totaal zijn dat 302 jongeren. Zoals we zagen stonden er 239 jongeren op de wachtlijst en zo schatten we dat op 1 januari 2006 in totaal 541 jongeren tot de doelgroep bijzondere huisvesting behoorden.
Tabel 3
Schatting huidige behoefte aan soorten bijzondere huisvesting
Mate van begeleiding
4.3.2
N
%
Licht Midden Zwaar
273
50
116
21
152
28
Totaal behoefte
541
100
Maandelijkse instroom
De maandelijkse instroom van jongeren met een behoefte aan bijzondere huisvesting schat ik op basis van het bestand van het Jongerenloket (peildatum 9 januari 2006). Ik zal eerst kort ingaan op het doel en de werkwijze van het Jongerenloket.
18
Het Jongerenloket Het Jongerenloket bestaat uit een samenwerkingsverband tussen uitvoeringsorganisaties op het gebied van werk, onderwijs en zorg en is op 1 juli 2004 als pilot van start gegaan. SoZaWe, JOS en CWI zijn zich gezamenlijk gaan inzetten voor het tegengaan van de jeugdwerkloosheid en schooluitval onder jongeren. Ook de bestrijding van overlast door jongeren zonder dagbesteding speelt hierbij een rol. Zo worden jongeren bijvoorbeeld door Dosa-regisseurs bij het loket aangemeld. Het loket bestaat uit een frontoffice en drie backoffices (JOS, CWI en SoZaWe). In de frontoffice vindt de registratie, intake en diagnose plaats en wordt een trajectprofiel opgesteld. De diagnose wordt gesteld aan de hand van de zogenaamde jongerenladder en een analyse van de negen leefgebieden: scholing, arbeid, huisvesting, financiën, vrije tijd, sociale omgeving, gezondheid, politie en justitie. Wanneer de jongeren zich inschrijven wordt gekeken of hij of zij terug kan naar school, kan werken of inkomen nodig heeft (uitkering) in die volgorde. JOS, SoZaWe en CWI werken samen aan een sluitende aanpak waarbij een aanbod wordt gecreëerd dat is afgestemd op de mogelijkheden, wensen en problematiek van de betreffende jongere. De doelgroep van het Jongerenloket bestaat uit jongeren tussen de 16 en 23 jaar die zich bij SoZaWe melden voor een uitkering en jongeren die voortijdig zijn uitgevallen uit een onderwijstraject (opgave ROC)1. Kortom de doelgroep Jongerenloket heeft in principe een grote overlap met de doelgroep bijzondere huisvesting en woonfoyers. Echter er bestaat selectiviteit in de groep jongeren die zich bij het loket melden. Jongeren melden zich namelijk in principe vrijwillig en dat betekent dat de gemotiveerden, zij die ‘iets willen’ met werk of scholing en vooral de jongeren die om een inkomen verlegen zitten zich zullen melden. Jongeren die hier geen belang bij hebben – jongeren die door anderen worden onderhouden (ouders, partner e.d.) of middels informele bronnen in hun inkomen voorzien en geen behoefte hebben aan een uitkering of zelfs ‘onzichtbaar’ voor de overheidsinstanties willen blijven – zullen zich dus niet bij het Jongerenloket melden. Daarbij moet worden opgemerkt dat door capaciteitsproblemen niet alle schooluitvallers worden doorverwezen naar het Jongerenloket. Het bestand van het Jongerenloket laat ook qua betrouwbaarheid te wensen over. Zo is vanaf april 2005 overgestapt op een ander registratiesysteem. Een deel van de daaraan voorgaande periode is niet geconverteerd. Vervolgens hebben sleutelinformanten aangegeven dat vanaf de zomer 2005 steeds minder gegevens door de diensten zijn overgedragen aan het Jongerenloket. Bestandsselecties Vanaf 1 juli 2004 tot 1 januari 2006 hebben er 7600 jongeren een eerste contact gehad bij het Jongerenloket. We hebben een selectie gemaakt van jongeren die na 1 april voor het eerst contact hadden met het Jongerenloket aangezien – zoals gezegd - op dat moment is overgeschakeld naar 1
Een vroegtijdige schoolverlater (zogenaamde vsvérs) is een jongere tussen de 17 t/m 22 jaar oud die nog geen startkwalificatie heeft behaald en geen onderwijs meer volgt. Een startkwalificatie is een diploma havo, vwo of minimaal niveau 2 mbo.
19
een nieuw invoersysteem en niet alle oudere gegevens van voor 1 april (met name tekstvelden) konden worden geconverteerd. Zodoende houden we in ons werkbestand 4432 jongeren over die na 1 april 2005 een intake hebben gehad. Zoals vermeld was de invoer tot de zomer van 2005 betrouwbaar. Daarna werden steeds minder gegevens ingevoerd. We zien dan ook dat vanaf juli 2005 in het bestand meer gegevens ontbreken van de jongeren. De maanden mei en juni zijn voor ons onderzoek de meest betrouwbare maanden omdat toen van de jongeren alle relevante variabelen goed gevuld zijn. We zullen onze schattingen dan ook op de registratie in die maanden baseren. Het is dan wel de vraag in hoeverre deze maanden representatief zijn voor de gehele instroom bij het Jongerenloket. We onderzoeken dit door een vergelijking te maken van de geselecteerde groep (instroom mei en juni 2005) met de totale groep bij het Jongerenloket op beschikbare variabelen (voorzover ingevuld). In de 2 onderzoeksmaanden (een zogenaamde selectieve steekproef) hebben 1030 jongeren zich voor het eerste bij het Jongerenloket gemeld. Dat is 14% van de totale groep aangemelden. De instroom vanaf mei 2005 is redelijk constant, gemiddeld 460 jongeren per jaar. Qua leeftijd is de 2 maanden groep representatief, d.w.z. geen significant verschillen met de overige 15 maanden. De gemiddelde leeftijd in de steekproef en de totale groep is 20 jaar. Wel zien we dat onder de geselecteerde jongeren wat meer jongeren nog op school zitten en wat meer jongeren werken. De woonsituatie is redelijk representatief voor de gehele groep van het Jongerenloket (voorzover onderzoekbaar). Resultaten bestandsanalyse De jongeren bij het Jongerenloket hebben als gemeenschappelijke kenmerk dat ze problemen hebben op het gebied van werk, leren en inkomen. Echter de problemen waarmee de jongeren op ander terreinen kampen, zoals financiën, psychische en sociale problemen, justitie zijn medebepalend voor de zwaarte van de benodigde begeleiding. Overigens is de motivatie van de jongere om zijn of haar problemen aan te pakken daarbij natuurlijk van groot belang. Ruim driekwart van de onderzochte jongeren zit niet op school en van deze groep jongeren heeft maar 15 procent een startkwalificatie. Driekwart van de jongeren wil weer naar school, onder de jongeren zonder startkwalificaties is dat tweederde. Wanneer we kijken naar de dagbesteding, blijkt dat een kleine groep van ruim 30 procent werkt of op school zit, 70 procent heeft geen dagbesteding. Ongeveer de helft van de jongeren woont nog bij de ouders en de andere helft woont zelfstandig (kamer, huurhuis, koopwoning), of verblijft bij vrienden of familie. Een kleine groep verblijft in een instelling. Ruim een kwart van de jongeren heeft contact gehad met justitie, 17% heeft lichamelijk en 7% psychische problemen. Ongeveer 20 procent van de jongeren met problemen heeft problemen op meerdere terreinen (multiprobleem). De huisvestingssituatie wordt bij het in kaart brengen van de leefgebieden van de jongeren eenmalig vastgesteld. Daarbij kunnen we de – grote diversiteit aan aanduidingen – terugbrengen
20
tot 4 categorieën. In de eerste plaats onzelfstandige huisvesting. Hieronder valt: geen vast adres, onderdak bij vrienden, bij familie (broer, zus, oom, oma e.d.) en op kamers. Daarnaast woont een grote groep op het moment van registratie thuis bij de ouders. Een derde categorie woont zelfstandig in een huur- of koopwoning eventueel samen met partner en een vierde categorie bestaat uit jongeren die op het moment van intake in een opvanginstelling voor thuisloze jongeren verblijven. Op basis van al deze gegevens hebben we een selectie gemaakt van doelgroepen voor begeleid wonen. Bijzondere huisvestingsvormen zijn met name bedoeld voor jongeren die niet meer thuis kunnen wonen. Het is lastig in te schatten welke groep dat is binnen het bestand van het Jongerenloket. We hebben ervoor gekozen alleen de jongeren te selecteren die onzelfstandig wonen, dat wil zeggen op kamers of bij vrienden/familie etc. Thuiswonende jongeren en jongeren met een eigen koop of huurwoning (evt. samen met partner) rekenen we niet tot de doelgroep. Natuurlijk kan dat onterecht zijn aangezien een deel van deze jongeren zich mogelijk in een dreigend onstabiele woonsituatie bevindt. Van de 1030 in mei en juni 2005 bij het Jongerenloket aangemelde jongeren bleken er 257 onzelfstandig te wonen. Vervolgens heb ik binnen deze groep de jongeren geselecteerd die een startkwalificatie hadden, danwel werkten of scholing volgden. Het bleek om 101 jongeren te gaan. We stellen dat deze groep geen begeleiding nodig heeft en daarmee niet tot de doelgroep bijzondere huisvesting behoort. De jongeren die vervolgens overblijven rekenen we wel tot de potentiële doelgroep bijzondere huisvesting. Het gaat dus om een groep jongeren die onzelfstandig wonen zonder startkwalificaties en die geen werk of scholing volgen. We noemen dit de zogenaamde ‘risicojongeren’. We kunnen vervolgens op basis van de beschikbare bestandsgegevens hierbinnen een onderscheid maken naar de zwaarte van de problematiek: we hebben een groep jongeren zonder enige belemmering, jongeren met één probleem op het vlak van justitie, lichamelijke of psychische gezondheid en jongeren met problemen op meerdere van deze gebieden (multiprobleemgroep).
Tabel 4
Indeling jongeren naar doelgroep bijzondere huisvesting N
%
- zonder probleem (justitie, lichamelijke. of psychische gezondheid)
72
7
- met probleem
58
6
- met meerdere problemen
26
3
- startkwalificatie, of gaat naar school/ werkt
101
10
- stabiele woonsituatie (woont zelfstandig, bij ouders)
649
63
Doelgroep (onzelfstandig wonend + geen startkwalificatie en geen werk/ scholing)
Geen doelgroep
Onbekend Totaal
124
12
1030
100
21
Overeenkomstig het aantal problemen hebben we binnen de doelgroep een onderscheid gemaakt naar jongeren die een lichte begeleiding nodig hebben (jongeren zonder problemen), een middencategorie (jongeren met op één gebied een probleem) en een groep multiprobleemjongeren die een zware vorm van begeleiding nodig hebben. Vervolgens corrigeren we voor de ontbrekende cijfers door te stellen dat de ontbrekende gegevens aselect zijn, dat wil zeggen gelijk verdeeld zijn over de verschillende groepen. Tenslotte delen we de gecorrigeerde aantallen door 2 (aantallen betroffen de instroom over twee maanden) en zodoende komen we tot een schatting van de maandelijkse instroom van jongeren die tot de doelgroep bijzondere huisvesting behoren.
Tabel 5
Schatting potentiële behoefte aan soorten bijzondere huisvesting N
Totaal %
Geen huisvestingsprobleem
649
72
738
72
369
72
Kamer zonder begeleiding
101
11
115
11
57
11
Licht: werk en/of scholing
72
8
82
8
41
8
Midden: idem+zorg)
58
6
66
6
33
6
Zwaar: idem+intensieve zorg
26
3
29
3
15
3
906
100 1030
100
515
100
Mate van begeleiding
Subtotaal Onbekend Totaal
gecorrigeerd N %
Maandelijks N %
124 1030
We kunnen de huidige vraag en de maandelijkse instroom nu afzetten tegen het beschikbare aanbod aan bijzondere huisvesting en vervolgens bepalen of er een tekort is aan plaatsen, en eventueel hoe omvangrijk het aantal benodigde extra plaatsen naar verwachting zal zijn. Echter we gaan er dan vanuit dat de instroom van jongeren en het aanbod in de tijd constant blijft. Het is natuurlijk moeilijk te zeggen wat de toekomst ons brengen gaat, maar op basis van de ontwikkelingen in de doelgroep tot op heden zullen we toch een inschatting maken van de verwachte ontwikkelingen in de komende twee jaar. Daarnaast bezien we welke initiatieven zeer waarschijnlijk van start gaan binnen de komende 2 jaar om het aantal bijzondere huisvestingsplekken uit te breiden. Rekening houden met ontwikkelingen van de woningmarkt in brede zin, is helaas niet mogelijk. We beschikken niet over voldoende gegevens die betrekking hebben op het segment van de woningmarkt waar jongeren zich begeven. Dit segment bevindt zich namelijk voor een belangrijk deel in het niet-geregistreerde deel van het ‘souterrain van de woningmarkt’. De tweede stap bestaat uit het omrekenen (extrapoleren) van de gevonden resultaten – op basis van de verwachte trends – naar de vraag naar bijzondere huisvesting in de komende twee jaar. Daarbij houden we rekening met de gemiddelde verblijfsduur van de jongeren in de verschillende vormen van bijzondere huisvesting. De geschatte vraag zetten we vervolgens uit tegen het verwachte aanbod aan bijzondere huisvesting in dezelfde periode.
22
4.3.3
Verwachte ontwikkeling vraag- een aanbodzijde bijzondere huisvesting komende twee jaar
In Rotterdam woonden op 1 januari 2005 65.544 jongeren in Rotterdam. Na een stijging van het aantal jongeren tussen de 16 en 23 jaar, vanaf 2000 is vanaf 2004 dit aantal gedaald. Een dalend migratieoverschot onder jongeren tussen de 15 en 25 jaar in combinatie met een groter aantal jongeren dat de leeftijdsgrens van 23 passeert dan het aantal dat de grens van 15 jaar passeert, verklaart de terugloop van het aantal jongeren.
Figuur 1
Demografische ontwikkeling Aantal jongeren 16 t/m 23 in Rotterdam, periode 2000-2005
67.000 66.000
aantal jongeren
65.000 64.000 63.000 62.000 61.000 60.000 59.000 58.000 jaar 2000
2001
Jaartal Aantal jongeren
2002
2003
2004
2005
2000
2001
2002
2003
2004
2005
60.665
61.894
63.343
64.708
65.953
65.544
Bron: CBS/Statline 2006
Figuur 2
Migratie-overschot
aantal jongeren
Migratieoverschot Rotterdam, 15-25 jaar 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 jaar
2000
2001
2002
2003
2004
Jaartal
2000
2001
2002
2003
2004
Aantal jongeren
2.240
2.243
1.931
1.903
1.297
Bron: CBS/Statline 2006
23
Figuur 3
Aantal bruto-vsv’ers per schooljaar in Rotterdam, periode 1999-2004
aantal jongeren 17 t/m 22 jaar
Aantal vroegtijdig schoolverlaters (brutocijfers) 14.800 14.600 14.400 14.200 14.000 13.800 13.600 13.400 13.200 13.000 12.800 12.600 schooljaar 1999/2000
Schooljaar Aantal jongeren 17 t/m 24 jaar
2000/2001
2001/2002
2002/2003
2003/2004
1999/2000
2000/2001
2001/2002
2002/2003
2003/2004
14.619
14.031
13.353
13.738
14.044
Bron: De Rotterdamse monitor Voortijdig Schoolverlaten 4-meting (DSO oktober 2005)
In de periode 2003/2004 bedroeg het aantal voortijdige uitvallers uit het reguliere onderwijs (bruto vsv) 14.044. Gezien de trend vanaf 1999/2000 schatten we voor het jaar 2004/2005 het aantal uitvallers op ongeveer even groot: 14.000 jongeren. Dit kan beschouwd worden als de groep die bij de ROC bekend is. Om een indicatie te geven van het probleem met voortijdig schoolverlaten: van alle voortijdige schoolverlaters die uitstromen naar de arbeidsmarkt was eind 2003 maar liefst 29% werkloos (DSO oktober 2005). Ongeveer driekwart van de jongeren bij het Jongerenloket wordt gevormd door de groep voortijdig schoolverlaters (vastgesteld op basis van bestandsanalyse) . Daarmee kunnen we ervan uitgaan dat de instroom bij het Jongerenloket grotendeels de trend in het vroegtijdig schoolverlaten zal volgen. Hoewel dus blijkt dat de omvang van de groep jongeren tussen de 16 en 23 jaar afneemt, blijkt dit niet het geval te zijn voor onze doelgroep. We veronderstellen daarom dat deze groep de komende twee jaar van gelijke omvang blijft. Ook vanuit de zorginstellingen wordt geen toename in de omvang van de doelgroep gemeld. De Plataan heeft bijvoorbeeld in 2005 239 jongeren en in 2004 242 jongeren in behandeling gehad. Wel zien we verschuivingen. De groep AMA’s binnen de bijzondere huisvesting neemt af, de groep Antillianen neemt bijvoorbeeld toe. De volgende vraag is dan natuurlijk of de gemiddelde maandelijkse instroom van 460 jongeren per maand een realistische inschatting is voor de instroom in de komende twee jaar. Het aantal nieuwe vsv’ers per schooljaar is ongeveer eenderde van de totale groep. In het jaar 2003-2004 bestond de groep vsv’ers uit 4.557 recente vsv’ers en 9.488 oude vsv’ers. Daarmee
24
kunnen we stellen dat er geen reden is om te veronderstellen dat binnen 2 jaar de stroom vsv’ers bij het Jongerenloket minder zal worden/ opdroogt. Kortom er zijn daarom geen aanwijzingen dat we bij het schatten van de maandelijkse instroom bij het Jongerenloket de komende twee jaar moeten corrigeren voor te verwachten trendmatige veranderingen in de omvang van de doelgroep. Naast de ontwikkeling in de vraag naar bijzondere huisvesting is natuurlijk ook de ontwikkeling van het aanbod van belang. Dit is natuurlijk lastig te voorspellen voor de komende twee jaar. In ieder geval is zeker dat op korte termijn het aantal begeleid woonplekken bij Stichting Maaszicht (BOL) zal worden vergroot met 10 plekken (5 woningen) en dat ook het Centrum voor Dienstverlening (CvD) haar capaciteit zal vergroten. Het gaat hierbij om licht begeleid kamerwonen (Emmahuis) – 15 plekken in het eerste en 25 in het tweede jaar en om intensief begeleid kamerwoonplekken (Hoogvliet): 5 plekken in het eerste jaar en 5 in het tweede jaar. Daarnaast
vergroot
het
CvD
haar
capaciteit
aan
woonplekken
met
een
Woonfoyer
(Henegouwerlaan). Het gaat hierbij in totaal om 66 plekken: 33 plekken in het eerste jaar en een uitbreiding hierop met 33 plekken in het tweede jaar. Het CvD stelt deze plekken qua zwaarte tussen het intensief begeleid wonen en de residentië le opvang. Ik heb ze bij deze laatste vorm van bijzondere huisvesting ingedeeld. Er zijn meer initiatieven, maar daarvan is nog niet bekend of en wanneer ze van start gaan (bijvoorbeeld woonfoyer Eigenhuis) of was op het moment van de dataverzameling (februari 2006) nog onvoldoende informatie beschikbaar (Foyer Sandelingplein). Deze initiatieven hebben we daarom niet meegerekend. Bij het bepalen van de extra vraag naar bijzondere huisvesting in de komende twee jaar zullen we de totale vraag verminderen met de beschikbare, maar ook de extra geplande capaciteit.
4.3.4
Schatting vraag naar bijzondere huisvesting komende 2 jaar
Bij het schatten van de vraag naar bijzondere huisvesting beginnen we met de situatie op 1 januari 2006. Toen waren er 302 jongeren die een bijzondere huisvestingsplek bezet hielden en stonden er 239 op de wachtlijst. In de maand januari en de 23 maanden daarna zullen nieuwe jongeren instromen. De jongeren die nu een plek vasthouden stromen op een gegeven moment uit , zodat er weer een plek vrijkomt. De vraag is echter hoelang ze in een bepaalde instelling zullen blijven (verblijfsduur). Het blijkt in de praktijk erg lastig om dit te voorspellen. We beschikken niet over de stroomcijfers van alle instellingen. Bovendien de gegevens die we wel hebben tonen een grote spreiding in verblijfsduren van 3 maanden tot meerdere jaren. Bijvoorbeeld Direkshon CvD heeft een geplande verblijfsduur van maximaal 2 jaar, maar wordt in de praktijk geconfronteerd met een groot percentage jongeren dat veel korter blijft (veelal onsuccesvolle uitstroom). In ‘t Klooster (CvD) verblijven jongeren in de praktijk gemiddeld 3 jaar en de woonfoyers hanteren veelal een maximale verblijfsduur van 1,5 jaar. In het opvanghuis van Stichting Corridor verblijven jongeren gemiddeld 3 maanden, maar in de praktijk wordt hier vaak van afgeweken. Maaszicht heeft een gemiddelde verblijfsduur van 9 maanden, maar ook daar bestaat een grote variatie aan verblijfsduren.
25
In de praktijk verlaten veel jongeren al voor de geplande datum de instelling, maar ook komt het voor dat de opvang verlengd wordt boven de maximale termijn omdat vervolgopvang niet voorhanden is. Het is niet mogelijk een gedetailleerd inzicht te krijgen in spreiding in verblijfsduren van alle jongeren per soort voorziening. We werken daarom met één vaste verblijfsduur (gebaseerd op een gemiddelde meting of indien niet aanwezig veronderstelde gemiddelde verblijfsduur) per soort begeleid wonen (licht, midden, zwaar) zonder rekening te houden met de differentiatie in verblijfsduren tussen de diverse voorzieningen binnen de 3 onderscheidde soorten van bijzondere huisvesting. Dit is een onnauwkeurigheid in het model en kan tot gevolg hebben dat we op één bepaald moment in de tijd het aantal benodigde plekken overschatten. Alleen bij de residentië le opvang hebben we een nadere differentiatie gemaakt naar verwachte uitstroom. Bij Maaszicht blijkt deze in de praktijk gemiddeld 9 maanden en bij Corridor gemiddeld 3 maanden te zijn. Voor de overige instellingen hebben we de verwachte uitstroomtijd op 1 jaar gesteld. De gemiddelde verblijfsduur bij de nieuwe instroom hebben we op basis van het voorgaande geschat op 10 maanden. Bij het intensief begeleid kamerwonen zijn we uitgegaan van 1,5 jaar en voor het licht begeleid kamerwonen van 2 jaar. Bij de jongeren die nu in de opvang zitten (zittend bestand) gaan we ervan uit dat ze in het afgelopen jaar gelijkmatig zijn ingestroomd en in de komende maanden ook gelijkmatig zullen uitstromen. De jongeren op de wachtlijst tellen we direct mee (acute vraag) in de behoefte, maar we laten deze in het model op één moment in de tijd uitstromen (na de eerder genoemde gedefinieerde verblijfsduur). In de onderstaande tabellen staat de minimale en maximale geschatte vraag aan opvangplekken vermeld. Deze getallen zijn gebaseerd op het maandelijkse saldo van de som van het verwachte aantal jongeren dat nog in de opvang zit (zit), dat op de wachtlijst staat en dat nieuw instroomt (in nieuw), verminderd met de som van de uitstromers van het zittend bestand (uit zit) en van de nieuwe instroom (uit nieuw). In bijlage 1 vindt u de resultaten in tabellen en grafieken uitgedrukt 2. De maandelijkse geschatte vraag voor de komende twee jaar naar bijzondere huisvesting met zware begeleiding varieert tussen de 135 en 215 plaatsen, midden 594-623 en licht 984-1058. In totaal ligt de geschatte vraag van jongeren naar bijzondere huisvestingsplaatsen tussen de 1713 en 1896. We gaan er hierbij overigens vanuit dat jongeren die uitstromen niet meer terugkeren in het circuit. Gezien de ervaringen bij de centrale registratie – daar werd maar een klein aantal recidieven aangetroffen – lijkt dat geen problematische aanname. Bovendien meldt een deel van de recidieven zich bij het Jongerenloket aan. Aan de andere kant zijn er maar een beperkt aan instellingen bij de centrale registratie aangesloten en er is ook een deel van de recidieven dat zich niet bij het Jongerenloket zal melden of al eerder ingeschreven stond (wij baseren onze schattingen op basis van de datum van eerste inschrijving). Er is dus een deel van de uitstromers dat zich in het t huislozencircuit zal blijven bewegen. Dit deel missen we in ons onderzoek en daarmee onderschatten we de vraag naar bijzondere huisvesting.
2
De in de bijlage weergegeven aantallen zijn afgerond. Er is echter met de exacte aantallen gerekend. Daardoor kunnen optellingen vanuit de tabel soms enigszins afwijken van de weergegeven totalen.
26
Tabel 9
Schatting behoefte aan soorten bijzondere huisvesting in de komende twee jaar Min.
Aantal plaatsen
N
%
N
%
Licht
984
57,4
1058
55,8
Midden
594
34,7
623
32,9
Mate van begeleiding
135
7,9
215
11,3
1713
100,0
1896
100,0
Zwaar Totaal behoefte
4.3.5
Max.
Schatting behoefte extra plaatsen bijzondere huisvesting komende 2 jaar
Door nu de vraag naar bijzondere huisvesting te verminderen met het huidige aanbod en de geplande capaciteitsvergroting kunnen we schatten hoeveel extra plaatsen bijzondere huisvesting we nodig hebben. In totaal komen we zodoende op een behoefteschatting van tussen de 1285 en 1468 extra plaatsen bijzondere huisvesting de komende twee jaar. Waarbij er een behoefte is aan 770-844 plekken met lichte begeleiding (licht begeleid kamerwonen), 527-556 kamers met intensieve begeleiding (intensief begeleid kamerwonen) en maximaal 68 ‘zware plekken’ extra nodig zijn. Tabel 10
Schatting behoefte extra plaatsen bijzondere huisvesting komende twee jaar
Aantal plaatsen Mate van begeleiding Licht
Min.
Max.
N
N
Aanbod huidig N
Aanbod gepland N
Min. extra
Max. extra
N
N
984
1058
164
50
770
844
Midden
594
623
57
10
527
556
Zwaar
135
215
81
66
-12
68
1713
1896
302
126
1285
1468
Totaal behoefte
Probleem is echter dat zowel de vraag als de aanbodzijde qua omvang in de tijd kan fluctueren. In het meest ongelukkige geval komt de gehele instroom op hetzelfde moment en vindt geen uitstroom plaats, en komt het geplande aanbod niet of pas na 2 jaar gereed. In dat geval hebben we op ‘het piekmoment’ 512 ‘zware’, 908 ‘midden’ en 1257 ‘lichte plekken’ nodig de komende twee jaar. Deze schatting is echter onrealistisch en capaciteitsvergroting op basis van dergelijke cijfers zal op veel momenten in de komende jaren een overcapaciteit aan opvang tot gevolg hebben. Uitgaande van de gemiddelde verwachte of geplande verblijfsduren van de jongeren en geplande opleverdata van de extra plaatsen schatten we dat we voor de lichte begeleiding het eerste jaar 467 plekken nodig hebben om tekorten weg te werken en de nieuwe instroom op te vangen, voor de middengroep schatten we dit aantal op 412 en voor de ‘zware groep’ hebben we in het eerste jaar 102 plekken nodig. Met name voor de laatste vorm van opvang lijkt de geplande uitbreiding de verwachte instroom op langere termijn ruimschoots te kunnen opvangen (mits Henegouwerlaan
27
volgens planning van start gaat en geschikt blijkt te zijn voor de ‘zware doelgroep’). In bijlage 1 vindt u de geschatte behoefte aan extra plaatsen uitgezet in de tijd. Figuur 4 Behoefte extra plaatsen bijzondere huisvesting 1.600 1.400 1.200
aantal plekken
1.000 800 600 400 200 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
-200 zwaar
maanden
zwaar midden licht totaal
1 77 84 139 300
2 83 114 173 370
3 89 144 207 440
4 95 173 220 489
5 102 203 254 559
6 76 233 288 597
7 84 263 322 669
8 92 293 356 741
9 101 323 390 814
10 98 352 424 875
11 95 382 458 935
12 21 412 467 900
midden
13 21 437 501 959
licht
totaal
14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 21 -12 -12 -12 -12 -12 -12 -12 -12 -12 -12 467 497 526 556 527 527 527 527 527 527 527 535 569 603 637 671 705 739 774 809 844 770 1023 1054 1118 1181 1186 1220 1254 1289 1324 1359 1285
Volgens het model stabiliseert op een bepaald moment het totaal aantal extra benodigde plaatsen. Dit aantal is gebruikt om de structurele behoefteschattingen te maken. Er zijn momenten in de tijd (piekmomenten) dat de benodigde capaciteit enigszins hoger uitvalt, zo is de geschatte behoefte in de piekmaand november 2007 (gerekend vanaf 1 januari 2006) 1359 plaatsen. Bij de behoefte aan lichte bijzondere huisvesting (ambulante begeleiding) blijkt bij extrapolatie (deze extrapolatie is niet weergegeven) dat in december 2007 naar verwachting stabilisatie optreed, bij de midden categorie zien we dit al in juni gebeuren (527 plaatsen) en bij de zware groep vanaf maart 2007 (structureel overschot van 12 plaatsen). Wanneer we de behoefte aan bijzondere huisvesting totaliseren dan blijkt volgens het model in maand 24 stabilisatie op te treden. Volgens - een hier niet weergegeven – extrapolatie blijft na 2 jaar een structurele behoefte aan 1285 extra plekken bestaan.
28
Natuurlijk moeten deze voorspellingen niet letterlijk genomen worden. Het gehanteerde model is namelijk niet meer dan een hulpmiddel bij het maken van de behoefteschatting. Op basis van het ontwikkelde model schatten we dat de komende 2 jaar zo’n 1285 extra plaatsen bijzondere huisvesting nodig zijn in Rotterdam, waarvan ongeveer 770 kamers met ambulante begeleiding, 527 kamers met intensieve begeleiding en waarbij we op termijn 12 residentiële plaatsen met intensieve begeleiding overhouden. Het is natuurlijk mogelijk om een deel van de capaciteit residentië le opvang op een later moment – bij onderbezetting - om te zetten naar minder intensieve vormen van begeleid kamerwonen. We zien nu al dat een geplande Foyer (Henegouwerlaan) tussen beide vormen van bijzondere huisvesting wordt gepositioneerd. Omdat we niet bij alle instellingen over gedifferentieerde uitstroomcijfers beschikken laten we de uitstroom vanuit de wachtlijsten en vanuit de nieuwe instroom in het model op één moment plaatsvinden. Dit is een niet realistische en sterk ongunstige weergave van de werkelijkheid, daarmee overschatten we de maandelijkse behoefte aan extra plekken. Anderzijds gaan we uit van het feit dat uitstroom ook definitieve uitstroom uit het circuit van bijzondere huisvesting betekent. Dit hoeft niet het geval te zijn (zie ook 3.3.4) en deze aanname in ons model leidt tot een onderschatting van het aantal benodigde plekken. Het valt niet op voorhand te zeggen welk effect sterker is. Tabel 11
Schatting behoefte aan extra plaatsen bijzondere huisvesting, op basis van geschatte stroomcijfers
Aantal plaatsen
4.3.6
Mate van begeleiding
Eerste jaar N %
Licht
467
47,6
770
59,9
Midden
412
42,0
527
41,0
Zwaar
102
10,4
-12
-0,9
Totaal behoefte
981
100,0
1285
100,0
Komende twee jaar N %
Toekomstige vraag Woonfoyers
De volgende vraag is in hoeverre de woonfoyers kunnen voorzien in deze behoefte. Dit hangt sterk samen met de positie van de woonfoyers binnen de bijzondere huisvesting. Het blijkt dat hier sterk verschillend over wordt gedacht. Woonfoyers worden enerzijds gezien als een grootschalige voorziening waarin jongeren enige begeleiding kunnen krijgen om de laatste stap naar zelfstandigheid te kunnen zetten. Ook de eerder genoemde formele doelgroep omschrijving sluit hierbij aan. De foyers bevinden zich dan ongeveer op de positie van de lichte vormen van begeleid wonen. Kosten kunnen beperkt blijven door de schaalgrootte. Met name de drijvende kracht achter de ontwikkeling van de woonfoyers in Nederland, de Kamers met Kansen-alliantie, ziet deze functie voor de woonfoyers. Vanuit de zorginstellingen ziet men ook het nut in van woonfoyers, maar vanuit een andere doelstelling. De zorggeïndiceerde jongeren kunnen hier verblijven en intensieve begeleiding krijgen
29
zonder dan hen het etiket zorgbehoeftig opgeplakt wordt. De functie van het foyer is dan met name dat deze groep uit het circuit gehaald wordt en in aanraking komt met andere jongeren. Jongeren die het lukt of is gelukt om hun leven op poten te krijgen. De sleutelinformanten zijn het er namelijk over eens dat het niet heilzaam is om een grote groep probleemjongeren bij elkaar te zetten. Overigens lijkt men het er wel over eens dat de zogenaamde magic-mix geen ve rvanging is voor het bieden van professionele begeleiding. Omdat een aantal sleutelinformanten uit de zorginstellingen mede vanwege deze grote zorgbehoefte niet gelooft in grootschalige voorzieningen, en voor een deel van de jongeren dus intensieve professionele begeleiding noodzakelijk acht, zien zij juist een hoog prijskaartje verbonden aan een dergelijke voorziening. Daarmee positioneren zij de foyers op de plaats van het intensief begeleid wonen. Echter er is dan in formele zin geen sprake meer van een foyer (zie definitie KvK en doelgroepomschrijving pilot woonfoyers). De magic-mix kan natuurlijk ook bestaan uit een groep jongeren die geen begeleiding nodig heeft. Omdat we ons in deze notitie echter richten op de plek van de woonfoyers binnen de bijzondere huisvesting laten we deze groep bij de behoefteschatting buiten beschouwing. De opdrachtgever zal een keuze moeten maken welke positie de woonfoyers precies gaan innemen in de ketendienstverlening en – daarmee samenhangend – voor welke groepen de foye rs precies zijn bedoeld. Door middel van het in kaart brengen van de ervaringen met woonfoyers in andere steden3 en landen (vaststellen van zogenaamde ‘good practices’)– zullen we de opdrachtgever ondersteunen bij het maken van die keuze. We maken een schatting waarbij we de doelgroep woonfoyers gelijk stellen met die van het licht begeleid kamer wonen: daarmee bestaat de acute vraag aan woonfoyerplekken uit ruim 100 plaatsen en de minimale behoefte voor de komende 2 jaar schatten we op 770 foyerplaatsen.
3
Ook zal worden gekeken naar de werkwijze en resultaten van “’t Klooster” in Rotterdam van het Centrum van Dienstverlening, vanwege het feit dat deze woonvorm veel overeenkomsten lijkt te hebben met een woonfoyer.
30
Hoofdstuk 5
Conclusie
Uit verschillende onderzoeken (Rekenkamer 2004, Maaskant 2005) blijkt een tekort aan bijzondere huisvesting voor jongeren in Rotterdam. Volgens een eerste berekening gemaakt door de afdeling B&S, zouden 1.851 extra plaatsen bijzondere huisvesting nodig zijn. Ook wij constateren een tekort aan bijzondere huisvesting en het dichtslibben van bestaande voorzieningen door een gebrek aan doorstroom(mogelijkheden). Op basis van de wachtlijsten voor bijzondere huisvesting schatten we de acute vraag op 239 plaatsen. Voor de komende twee jaar schatten we dat er 1.285 extra plaatsen bijzondere huisvesting nodig zijn. De woonfoyers zouden hiervan 770 plaatsen voor hun rekening kunnen nemen. Door het ontbreken van volledige, nauwkeurige en betrouwbare registraties op individueel niveau, en door het ontbreken van een deel van de stroomcijfers is het niet mogelijk een exacte schatting te maken. Dubbeltellingen en tegelijkertijd ‘het missen’ van een deel van de doelgroep is onvermijdelijk. Komt nog bij dat we bij onze schatting uitgaan van een gemiddelde verblijfsduur van jongeren, definitieve uitstroom en gelijkblijvende omstandigheden met name qua ontwikkeling doelgroep en huisvestingsmarkt. Dit zijn aannames over toekomstige ontwikkelingen die in de praktijk geheel anders kunnen uitpakken. Dit is natuurlijk onvermijdelijk bij het maken van prognoses, maar door een gebrek aan gegevens over de situatie in het verleden doet dit probleem zich hier extra sterk voor. Daarom dienen de genoemde aantallen slechts als indicaties, een orde van grootte, gezien te worden en niet als een exact gegeven. Tenslotte gaat het hier om de ontwikkeling in de potentiële behoefte aan extra woonplekken met begeleiding. Of deze deels latente (met name de instroom vanuit het jongerenloket) behoefte ook manifest wordt en op welk moment , hangt af van in hoeverre het aanbod bij de vraag van de jongeren aansluit en bij hen bekend is. Oftewel de inhoud van en bekendheid met het aanbod creëert mede de (omvang van de) vraag. De rol van de woonfoyers wordt door de betrokkenen zowel curatief als preventief gezien. De woonfoyers kunnen een rol spelen om jongeren die geen zorg(verleden) hebben maar dreigen af te glijden in ieder geval een duwtje in de rug te geven op weg naar zelfstandigheid (preventief). Ook wordt gewezen op het maatschappelijk bewust maken van onder andere studenten. Daarnaast worden de woonfoyers als een mogelijkheid gezien om de (wat meer) zelfstandige jongeren uit de zorginstellingen een kans te bieden tussen andere – meer zelfredzame jongeren – te wonen. Dit kan motiverend werken en bovendien schept dit de mogelijkheid om zorgbehoeftige jongeren die geen contact meer willen met de zorginstellingen (o.a. vanwege negatieve etikettering) een vervolgtraject te bieden. Er bestaat wel verschil van mening over de benodigde begeleiding en de gewenste schaalgrootte van de foyers.
31
Hoofdstuk 6 6.1
Aanbevelingen en discussie
Brede aanpak nodig
De inkrimping van de sociale woningmarkt in Rotterdam en tegelijkertijd een intensieve aanpak van illegale (kamer)verhuur, zoals de illegale verblijfsinrichtingen, heeft de druk aan de onderkant van de woningmarkt sterk vergroot. Initiatieven om het aantal betaalbare kamers te vergroten blijken nog onvoldoende van de grond te komen (dS+V, augustus 2005). Vooral voor jongeren met beperkte middelen (een uitkering, studiefinanciering, minimumloon) zijn de hoge huren, servicekosten en borg een belangrijke belemmering om (duurzaam) een kamer te bemachtigen. De verdeling van de beschikbare woonruimte bij de corporaties via het aanbodmodel was, in ieder geval tot voor kort, voor jongeren grotendeels ontoegankelijk. Een deel van de jongeren was nog niet oud genoeg om voor de woonruimte in aanmerking te komen (leeftijdgrens), maar in algemene zin had de jongere als starterzijnde onvoldoende punten opgebouwd om – op korte termijn – voor de sociale huisvesting in aanmerking te komen. Binnen het aanbodmodel is echter vanaf 1 juli 2006 – na een gefaseerde invoering – een nieuwe regeling van kracht. Niet langer is de woonduur mede bepalen voor het aantal punten. Zodoende krijgen starters deze dezelfde kansen als doorstromers op de woningmarkt. Voor woonruimte met begeleiding in de jeugdzorg en maatschappelijke opvang blijken wachtlijsten te zijn. Dit is het gevolg van een tekort aan plaatsen aldaar, maar ook van een gebrek aan doorstroom naar meer zelfstandige huisvesting en naar andere gespecialiseerde opvang zoals (langdurige) opvang voor jongeren met psychiatrische problemen en licht verstandelijk gehandicapten. Daarmee is het wegwerken van capaciteitsproblemen bij de maatschappelijke opvang tevens een zaak van het bevorderen van doorstroom en moet de oplossing dus gezocht worden in een brede samenwerking met de partners in de keten.
6.2
Centrale intake, registratie en klantvolgsysteem
Om in de toekomst een meer betrouwbare schatting te kunnen geven is het van belang: 1. scherper te definiëren voor welke groepen de foyers zijn bedoeld en de positie die ze dienen in te nemen in de huidige keten van dienstverlening aan jongeren. De SWA ondersteunt dit proces door het in kaart brengen van zogenaamde good-practices: combinaties van doelgroepen en methodieken van woonfoyers die in de praktijk goed blijken te werken (op basis van onderzoek uit andere steden en landen); 2. dat alle betrokken instellingen bestanden leveren op individueel niveau van de jongeren die zij in begeleiding hebben met daarin in e i der geval voor- en achternaam jongeren (bij voorkeur ook sofi-nummer), geboortedatum, datum aanmelding, datum intake, datum plaatsing, datum
33
einde plaatsing en soort plaatsing. En indien mogelijk eerdere woonlocatie en aanduiding nieuwe woonlocatie, e.d. Alleen hiermee zijn dubbeltellingen te voorkomen. Tevens is van belang dat aangegeven wordt welke jongeren bij welke instellingen op de wachtlijst staan. Om in de toekomst meer grip te krijgen op de ketendienstverlening aan jongeren behoort 3. de oprichting of verdere uitbouw van een centraal registratie- en klantvolgsysteem – en eventueel de oprichting van één loket voor intake, eerste diagnose en doorverwijzing - tot de aanbevelingen. Het bijbehorende centrale registratie- en klantvolgsysteem zou toegankelijk moeten zijn voor en bijgehouden dienen te worden door, de verschillende instellingen. Er zijn diverse redenen waarom een centraal registratie- en klantvolgsysteem van groot belang zijn. Vanuit ons onderzoek geredeneerd is het zonder zo’n systeem niet mogelijk betrouwbaar vast te stellen hoeveel jongeren er in de opvang zitten, op de wachtlijst staan en waar zich precies capaciteitsproblemen voordoen. Ten tweede bestaat bij het ontbreken van een toegankelijk registratie/klantvolgsysteem het gevaar dat jongeren ‘gaan winkelen’, ‘tussen de wal en het schip vallen’ of ‘rondgepompt worden’. Ten derde is het voor beleidsmakers niet goed mogelijk in te schatten welk soort opvang ‘ingekocht’ dient te worden. Kortom voor de ontwikkeling van een meer effectief zorgbeleid voor (dreigend) thuisloze jongeren, zowel bij de vormgeving en de uitvoering, is een centraal registratie- en klantvolgsysteem onmisbaar. Voor ons onderzoek had het ontbreken hiervan het gevolg dat we indirecte schattingen op basis van onbetrouwbare bestanden moesten maken. Overigens is van belang aan te sluiten bij bestaande ontwikkelingen op dit vlak, zoals het genoemde centrale registratiesysteem van Flexus, Plataan en Maaszicht. Maar er zijn meer ontwikkelingen op dit gebied. Zo werkt het Programmabureau Veilig met de zogenaamde Jeugdveiligheidskaart. Dit is een centraal informatiesysteem waarin geanonimiseerd informatie wordt vastgelegd van jongeren (helaas) tot 23 jaar, afkomstig van o.a. GBA (basisgegevens), JOS (o.a. schoolverzuim), SoZaWe (uitkeringen en werktrajecten), Openbaar Ministerie (afdoeningen) en politie (-index).
34
Literatuurlijst Damen, H en J.W. Delicat (maart 2004). Samen leven, samen leren. Kansen voor jongeren op een zelfstandig bestaan. Een evaluatie-onderzoek naar de Foyer de Jeunesse Walcheren. Eindrapport. Nijmegen: Praktikon. Dienst Stedelijk Onderwijs (oktober 2005). De Rotterdamse monitor Voortijdig Schoolverlaten 4-meting. Rotterdam: DSO Gemeente Rotterdam. Gemeente Rotterdam (augustus 2005). Notitie: SoZaWe en de preventie van dakloosheid. Rotterdam: Bestuurlijk Documentair Systeem. Gemeente Rotterdam (augustus 2005). Uitvoeringsprogramma Souterrain van de Rotterdamse woningmarkt. Halfjaar rapportage 2005. Rotterdam: dienst Stedebouw en Volkshuisvesting. Gemeente Rotterdam (21 april 2005). Collegebesluit pilot Foyers/ begeleid wonen. Rotterdam: B&W. Gemeente Rotterdam (maart 2004). Opgroeien in Rotterdam: Steun èn grenzen, actieprogramma Jeugd en overlast, ketenaanpak preventief-correctief-repressief jeugdbeleid. Rotterdam: gemeente Rotterdam. Hekelaar, A en G. van Neijenhof (1999). Niet iedereen die zwerft is teloor. Een onderzoek naar aantallen en problematiek van zwerfjongeren in Rotterdam. Rotterdam: dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jansen, H., R. Kolk, J. Maaskant en M. Stoele (november 2002). Dak- en thuislozenmonitor 20012002. Rotterdam : dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid/ IVA. Maaskant, J. (juni 2005). ‘Bandieten’, ‘dissidenten’, ‘weglopers’ of ‘verschoppelingen’. Profielen van thuisloze jongeren in Rotterdam. Rotterdam: dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vos-Koerselman, H.S. de, H.E.J. van der Geest en K. de Kruijf (20 december 2004). Opvang zwerfjongeren 2004. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Internetsite: Aedes, Federatie Opvang, SEV. Projectomschrijving: stvkennisnet.nl
Geef
opvang
de
ruimte. www.fo-
Alliantie Kamers met kansen (2005): www.kamersmetkansen.nl.
35
Bijlage 1
Schattingen bijzondere huisvesting voor jongeren 16 - 23 jaar in Rotterdam, per maand
Schatting vraag bijzondere huisvesting (licht) 1.200 aantal jongeren
1.000 800 600 400 200 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
6
6
6
zittend+wachtlijst
273
instroom uit zit
6 109
uit wachtlijst uit instroom 307 341 375 409 443 477
saldo vraag
511 545 579 613
647 681 715
749 783 817
851 885 919
953 988 1023 1058 984
maanden
Extrapolatie schatting vraag bijzondere huisvesting (licht) aantal jongeren
1.200 1.000 800 600 400 200 0
janfeb m r t 08
apr mei
jun
jul
aug sept okt
nov dec
janfebr m r t april mei 09
jun
jul
aug sept
o k t nov dec
zittend+wachtlijst 41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
uit instroom
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
41
saldo vraag
984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984
instroom uit zit uit wachtlijst
maand
37
Schatting vraag bijzondere huisvesting (midden) 700
aantal jongeren
600 500 400 300 200 100 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
33
33
33
33
33
33
opvang (zit)+wachtlijst
116
in uit zit
59
uit wachtlijst uit extr
146 176 206 235 265 295 325 355 385 414 444 474 504 534 564 593 623 594 594 594 594 594 594 594
saldo vraag
maanden
Schatting vraag bijzondere huisvesting (zwaar) 250
aantal jongeren
200 150 100 50 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
opvang (zit)+wachtlijst
152
in nieuw
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
15
uit zit
9
9
9
9
8
8
7
7
6
3
3
3
15
15
71
uit wacht uit nieuw saldo vraag
15
158 164 170 176 183 190 198 206 215 212 209 135 135 135 135 135 135 135 135 135 135 135 135 135
maanden
38
Saldo vraag extra plekken bijzondere huisvesting (licht) 1.200
aantal plekken
1.000 800 600 400 200 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
saldo vraag
307 341 375 409 443 477 511 545 579 613 647 681 715 749 783 817 851 885 919 953 988 1023 1058 984
saldo aanbod
168 168 168 189 189 189 189 189 189 189 189 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214
Saldo vraag extra plekken (licht)
139 173 207 220 254 288 322 356 390 424 458 467 501 535 569 603 637 671 705 739 774 809 844 770
maanden
Extrapolatie saldo vraag bijzondere huisvesting (licht) 1.200 aantal plekken
1.000 800 600 400 200 0 saldo vraag
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984 984
saldo aanbod
214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214 214
Saldo vraag extra plekken (licht)
770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770 770
maanden
39
Saldo vraag extra plekken bijzondere huisvesting (midden) 700 600 aantal plekken
500 400 300 200 100 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
saldo vraag
146 176 206 235 265 295 325 355 385 414 444 474 504 534 564 593 623 594 594 594 594 594 594 594
aanbod
62
62
Saldo extra plekken (midden)
84
114 144 173 203 233 263 293 323 352 382 412 437 467 497 526 556 527 527 527 527 527 527 527
62
62
62
62
62
62
62
62
62
62
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
maanden
Saldo vraag extra plekken bijzondere huisvesting (zwaar) 250
aantal plekken
200 150 100 50 0 -50
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
158
164
170
176
183
190
198
206
215
212
209
135
135
135
135
135
135
135
135
135
135
135
135
135
totaal aanbod
81
81
81
81
81
114
114
114
114
114
114
114
114
114
147
147
147
147
147
147
147
147
147
147
saldo vraag- aanbod zwaar
77
83
89
95
102
76
84
92
101
98
95
21
21
21
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
saldo vraag
maanden
40
Ontwikkeling aanbod volgens planning (licht) 250
aantal plekken
200 150 100 50 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
saldo aanbod
168
168
168
189
189
189
189
189
189
189
189
214
214
214
214
214
214
214
214
214
214
214
214
214
huidig
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
164
4
4
4
15
15
15
15
15
15
15
15
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
Emmahuis
maanden
Ontwikkeling aanbod volgens planning (midden) 80
aantal plekken
70 60 50 40 30 20 10 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
aanbod
62
62
62
62
62
62
62
62
62
62
62
62
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
67
huidig
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
57
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
hoogvliet
maanden
41
Ontwikkeling aanbod (zwaar) 200
aantal plekken
150 100 50 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
totaal aanbod
81
81
81
81
81
114
114
114
114
114
114
114
114
114
147
147
147
147
147
147
147
147
147
147
huidig
81
81
81
81
81
Henegouwerlaan
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
81
33
33
33
33
33
33
33
33
33
66
66
66
66
66
66
66
66
66
66
maanden
42