Nota van Zienswijzen Bestemmingsplan De Westhoek 11 aanleunwoningen
25 oktober 2012
1
I.
Algemeen
Inleiding Het bestemmingsplan 11 aanleunwoningen De Westhoek is opgesteld om de bouw van 11 aanleunwoningen (seniorenappartementen) mogelijk te maken. Deze aanleunwoningen kunnen dan ook omschreven worden als seniorenappartementen welke een relatie hebben met het bestaande woonzorgcentrum ‘De Westhoek’. Deze relatie bestaat enkel uit de nabijheid van voorzieningen binnen het bestaande woonzorgcentrum. Naast de wenselijkheid van de voorzieningen in de nabije omgeving voor de senioren, wordt op deze manier het aantal vervoersbewegingen e.d. beheerst, doordat de reguliere zorg op zeer geringe afstand van de seniorenwoningen is gelegen. Het betreffen nadrukkelijk geen verzorgings- of verpleegappartementen. Het zelfstandige karakter van de woonbestemming en de zelfredzaamheid van de bewoners speelt in dit kader een belangrijke rol. De seniorenappartementen worden derhalve in het kader van de wettelijke toetsing als reguliere woningen beschouwd en als zodanig bestemd. Het plangebied is gelegen ter plaatse van het huidige grasveldje ten oosten van het bestaande woonzorgcentrum. Procedure Het ontwerp van het bestemmingsplan 11 aanleunwoningen De Westhoek heeft van 12 april tot en met 23 mei 2012 voor eenieder ter inzage gelegen (digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl en fysiek bij het GIC van de gemeente). De publicatie van de ter inzage legging heeft gestaan in de Staatscourant en in de Moerdijkse bode. De directe omwonenden zijn per brief geïnformeerd over de ter inzage legging van het plan. Eenieder is in de gelegenheid geweest binnen deze periode een zienswijze in te dienen tegen het plan. Gedurende deze periode zijn bij de gemeenteraad 6 zienswijzen schriftelijk ingediend. De ingebrachte zienswijzen zijn tijdig aan de gemeenteraad kenbaar gemaakt, hebben betrekking op het ontwerpbestemmingsplan ‘De Westhoek’ en zijn ontvankelijk. De zienswijzen worden in hoofdstuk 2 van deze Nota van Zienswijzen behandeld en voorzien van een beantwoording en conclusie.
2
II.
Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan De Westhoek heeft met ingang van 12 april tot en met 23 mei 2012 ter inzage gelegen. De ingekomen zienswijzen zijn onderstaand samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. Schriftelijke zienswijzen zijn ingekomen van: 1. de bewoners van Wilhelminapark 1; 2. de bewoners van Wilhelminapark 13; 3. de bewoners van Wilhelminapark 15; 4. Achmea Rechtsbijstand, namens de bewoners van Wilhelminapark 23; 5. Achmea Rechtsbijstand, namens de bewoners van Wilhelminapark 25; 6. ARAG Rechtsbijstand namens de bewoners van Wilhelminapark 27.
Zienswijzen 1: Bewoners van Wilhelminapark 1 Zienswijzen 1.1: Reclamant betoogt dat de voorliggende ontwikkeling het enige stukje groen in deze buurt doet verdwijnen, terwijl een dergelijke voorziening in deze wijk thuis hoort zeker gezien de ouderen die er wonen. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat ondanks het verdwijnen van dit openbaar groen, het groene karakter van de wijk behouden blijft. Deze wordt hoofdzakelijk bepaald door de ruime en groene inrichting van de tuinen bij de woningen. Het voorliggend plan sluit hierbij aan, doordat hier is voorzien in een tuin (bestemming Groen) met een groene inrichting. Hiermee blijft met het voorliggend plangebied de visuele beleving van groen behouden. Hoewel het huidige openbaar groen hier zal wijken voor de nieuwbouw, wijzigt het groene karakter van de wijk niet en is het groen in de omgeving voldoende gewaarborgd. Voor zover reclamant zich richt op het belang van openbaar groen voor de ouderen in de wijk wordt opgemerkt dat de tuin rondom het bestaande woonzorgcentrum ‘De Westhoek’ voorziet in een parkachtige inrichting met een verhard pad (z.g. rollatorroute). Hoewel deze tuin eigendom is van de zorginstelling is deze als openbaargebied vormgegeven en voor omwonenden toegankelijk. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat het voorliggend plan een zwaar wegend maatschappelijk belang dient, gericht op de huisvesting van en (reguliere) zorg voor senioren. De gemeente heeft zich tot doel gesteld een passend en helder woon-, zorg- en welzijnsaanbod te creëren voor onder meer senioren en mensen met een zorgvraag. De gemeente wil o.a. met deze ontwikkeling zorgdragen voor passende woon- en zorgvoorzieningen binnen de kern, waarbij eveneens zorg wordt gedragen voor de ruimtelijke kwaliteiten van de wijk, e.e.a. in overeenstemming met een ‘goede ruimtelijke ordening’. De gemeente stelt zich op het standpunt dat met het voorliggend plan voldaan wordt aan de criteria met betrekking tot deze aspecten. Het belang van het behoud van het openbaar groen, waarbij in het voorliggende plan het groen in de omgeving behouden is gebleven, is afgewogen tegen het zwaarder wegende maatschappelijke belang, waarbij senioren op deze geschikte locatie zich zelfstandig kunnen huisvesten. Geconcludeerd kan worden dat de belangen wat betreft het openbaar groen en het groene karakter niet onevenredig worden aangetast. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
3
Zienswijzen 1.2 Reclamant stelt dat de achterzijde van de huidige bebouwing van het woonzorgcentrum een volwaardig alternatief is voor de ontwikkeling van deze appartementen. Reactie gemeente De door de reclamant aangehaalde alternatieve ontwikkelingslocatie is voor een groot deel in gebruik als parkeerplaats voor bewoners, bezoekers en medewerkers. Bebouwing van deze verkeersruimte stuit dan ook vanuit het aspect verkeer op bezwaren. Tevens is een deel van deze locatie ingericht als parkje/tuin waarop veel bewoners van het woonzorgcentrum uitkijken. Deze bewoners dienen in relatie tot de locatie eveneens als belanghebbenden te worden beschouwd. Ook zij hechten waarde aan een groen uitzicht. Eventuele realisatie op deze locatie zal dan ook een grotere groep belanghebbenden raken en bijdragen aan de vermindering van het omliggende groen in de omgeving. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat deze locatie niet gelijkwaardig geschikt is voor de realisering van de 11 seniorenappartementen. De gemeente heeft bij de belangenafweging geconcludeerd dat genoemde locatie geen alternatief is welke resulteert in een gelijkwaardig resultaat, met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 1.3 Reclamant stelt dat de toevoeging van de hier voorziene 11 appartementen goed kunnen worden meegenomen bij de hertstructureringsplannen voor het bestaande gebouw. Ook zouden de appartementen beter kunnen worden gesitueerd ten opzichte van de verzorgingsafdeling en de recreatieafdeling. Reactie gemeente Hoewel de plannen van een totale herstructurering van het verzorgingshuis in deze procedure niet ter discussie staan, wordt benadrukt dat de 11 seniorenappartementen als separaat van deze ontwikkelingen dienen te worden beschouwd. Het plan inzake de 11 appartementen, waar het in deze procedure om gaat, dient als zelfstandig aangemerkt te worden, omdat deze appartementen geen onderdeel uitmaken van het zorgcentrum. De enkele binding dat senioren, indien zij dat wensen, gebruik maken van enkele voorzieningen vanuit het zorgcomplex, is niet een dusdanig functionele binding dat gesteld dient te worden dat de seniorenappartementen onderdeel vormen van het zorgcentrum. Het uitgangspunt voor deze appartementen is juist het behoud van zelfstandige bewoning door senioren in plaats van de uitbreiding van meer intensievere zorg vanuit het zorgcomplex. Derhalve is het niet vanzelfsprekend en wenselijk om deze woningen binnen de hoofdmassa van de woonzorginstelling op te nemen. Wel heeft de gemeente het van belang geacht dat dergelijke woningen in de directe omgeving van een woonzorgcentrum worden opgericht. In de hoofdmassa zijn hoofdzakelijk de zorgfuncties ondergebracht. De toekomstige bewoners van de aanleunwoningen kunnen gebruik maken van bepaalde diensten, maar blijven zelfstandig wonen. Daarnaast merkt de gemeente op dat bij de herstructurering van het bestaande woonzorgcentrum wordt ingezet op de kwaliteitsverbetering van bestaande woningen (lees: meer m² en dus m³ per appartement). In dit kader is het niet ondenkbaar, dat de bestaande bouwmassa (reeds vier tot zes bouwlagen), dient te worden vergroot. Een verdere verhoging van de massa door de toevoeging van deze aanleunwoningen acht de gemeente niet gewenst. Wanneer de ruimte niet in de hoogte gevonden kan worden kan gekeken worden naar de breedte. De enige plaats waar voldoende ruimte bestaat voor de situering van hier voorgestelde massa betreft de ‘binnen tuin’ van de woonzorgvoorziening. De bewoners van de woonzorginstelling dienen in relatie tot de locatie eveneens als belanghebbenden te worden beschouwd. Ook deze bewoners hechten waarde aan een groen uitzicht. Doordat het woonzorgcentrum om een binnentuin is gesitueerd, kijken vrijwel alle bewoners aan de zijde van het Wilhelminapark, op deze groene binnentuin. Ook bewoners van het Wilhelminapark zelf hebben uitzicht op deze binnentuin. Eventuele realisatie op deze locatie
4
zal dan ook een grotere groep belanghebbenden raken en bijdragen aan de vermindering van het omliggende groen in de omgeving. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat deze locatie niet gelijkwaardig geschikt is voor de realisering van de 11 seniorenappartementen. Tenslotte wordt de herstructurering mede omwille van financiën en logistiek (noodzakelijke verhuizingen) separaat uitgevoerd. Op basis van de voorgaande overwegingen heeft de ontwikkelende partij in overleg met ‘De Westhoek’ bewust gekozen om dit plan eerder en separaat op te starten. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
5
Zienswijzen 2: Bewoners van Wilhelminapark 13 Zienswijzen 2.1: Reclamant stelt dat het voorliggend plan een grote impact heeft op de directe woonomgeving en dat de aanleunwoningen beter gerealiseerd kunnen worden ter hoogte van de voormalige woning aan de Wilhelminapark 16 of als geïntegreerd onderdeel rondom het bestaande woonzorgcentrum. Daarnaast acht reclamant het onbegrijpelijk dat voor deze 11 nieuwe woningen een nieuwe inrit moet worden aangelegd met 20 parkeerplaatsen welke op geen enkele wijze aansluiten op de bestaande voorzieningen. Reactie gemeente Voor zover de zienswijze zich richt op de realisatie van de seniorenappartementen ter hoogte van het bestaande bouwvlak, wordt opgemerkt dat dit mogelijk ten aanzien het eigen perceel van reclamant voordelen oplevert. Echter, het oprichten van het appartementengebouw, binnen het bouwvlak van de, inmiddels gesloopte woning aan de Wilhelminapark 16, tot een hoogte van 11,5 meter, zou voor nabij gelegen woningen niet tot aanmerkelijk minder bezwaren leiden. De bebouwing zou in dat geval immers op een kortere afstand van de naastgelegen woning(en) gesitueerd worden. Daarnaast zou de bebouwing in de bebouwingsstructuur van de grondgebonden woningen worden opgenomen en in ruimtelijk opzicht een minder gunstige relatie hebben met het bestaande woonzorgcomplex. Tenslotte zou de huidige inrit tot de parkeerplaatsen bij de woonzorgvoorziening op de huidige locatie gehandhaafd moeten blijven. Hierdoor zou een fysieke scheiding ontstaan tussen aanleunwoningen en woonzorgcentrum wat de kwaliteit van de aanleunwoningen benadeeld. De directe nabijheid met de voorzieningen binnen het bestaande complex is immers van grote meerwaarde voor de toekomstige bewoners van de aanleunwoningen. Tenslotte wil de gemeente erop wijzen dat, met de voorliggende plannen, feitelijk één inrit wordt verlegd en één inrit ( ter hoogte van de Wilhelminapark 16) komt te vervallen. Deze verlegging is noodzakelijk om bij de realisatie van de appartementen op de voorgestane locatie, de bestaande parkeervoorzieningen bij het woonzorgcentrum bereikbaar te houden. De nieuwe inrit komt dus uit op het bestaande parkeerterrein. Het argument dat de nieuwe ontsluitingsweg (met nieuwe parkeerplaatsen) niet zou aansluiten op de bestaande parkeervoorziening is derhalve onjuist. Het plan voorziet voorts in de uitbreiding van deze bestaande parkeerplaatsen met 20 parkeerplaatsen, e.e.a. conform het gemeentelijk parkeerbeleid. Met het oog op de belangen van de ruimtelijke kwaliteit, de privacy van overige omwonenden en de kwaliteit van de nieuwe aanleunwoningen heeft de gemeente overwogen dat planaanpassing conform het voorstel van reclamant niet tot een voor een ieder en in algemene zin, in resultaat vergelijkbaar en aanvaardbaarder plan leidt. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.2: Reclamant vreest vermindering van het woongenot als gevolg van de nieuwe uitrit binnen het plangebied. Reclamant stelt dat de uitrit zodanig is gesitueerd dat het vertrekkend verkeer direct met de koplampen in de woonkamer van reclamant schijnt. Reactie gemeente De gemeente erkent dat de voorgestane ontwikkeling mogelijk extra lichtinval, als gevolg van passerende auto’s, in de woning van reclamant tot gevolg kan hebben. Zodoende is er beschouwd of de ontsluitingsmogelijkheid niet verplaatst zou kunnen worden. Primair is aanschouwd of het mogelijk zou zijn om de huidige ontsluitingsweg te handhaven. Secundair is een directe aansluiting op de provinciale weg beoordeeld. Tertiair is de mogelijkheid tot een alternatieve ontsluitingsweg achter het bestaande woonzorgcomplex onderzocht: 1.
Handhaven huidige ontsluitingsweg Het handhaven van de huidige ontsluitingsweg zou in principe mogelijk zijn, maar dan zou de verbinding tussen de aanleunwoningen en het bestaande complex in de hoogte moeten worden uitgevoerd. Op die wijze kan het verkeer onder de verbindingscorridor door rijden, tussen het nieuwe en het bestaande complex in. Los van het gegeven dat een zwevende verbinding op hoogte duurder is, levert dat tevens een logistiek onwenselijke situatie op: alle voorzieningen van de Westhoek zijn namelijk gelegen op de begane grond van het complex. Wanneer de bewoners
6
van de aanleunwoningen gebruik zouden willen maken van deze voorzieningen, zijn ze verplicht om de trap of lift te nemen naar de bovenste verdieping om bij de doorgang naar het bestaande complex te komen, en daar moeten ze weer de lift of trap omlaag nemen om bij de voorzieningen te komen. De meerwaarde van de verbinding tussen de aanleunwoningen en het bestaande complex wordt hierdoor zo goed als teniet gedaan. Derhalve achten initiatiefnemer en gemeente dit geen reëel alternatief. 2.
Directe aansluiting op provinciale weg Op basis van de landelijke gehanteerde verkeersnormen van het CROW, ASVV 2004, blijkt dat er vanuit het oogpunt van verkeerstechniek en verkeersveiligheid geen directe in- en uitrit mag worden gemaakt op een gebiedsontsluitingsweg. Derhalve is ontsluiting direct aan de provinciale weg geen mogelijkheid.
3.
Alternatieve ontsluitingsweg achter het bestaande verzorgingshuis Ten slotte is er aanschouwd of er een alternatieve ontsluitingsweg gecreëerd zou kunnen worden langs de achterzijde van het bestaande verzorgingshuis, uitkomend op het parkeerterrein aan de Prins Bernhardstraat. Het smalste gedeelte van deze alternatieve route (tussen het trottoir aan de Prins Hendrikstraat en de gevel van het woonzorgcentrum) is circa 11 meter breed. In beginsel past een ontsluitingsweg met trottoir binnen deze profielmaat. Wel zou de weg deels in het talud komen te liggen van de (hoger gelegen) Prins Hendrikstraat, waarvoor grondkerende voorzieningen benodigd zijn. De totale lengte van de alternatieve ontsluitingsweg bedraagt circa 120 meter, in verhouding tot de circa 15 meter van de beoogde ontsluitingsweg. Gelet op dit aanzienlijke lengteverschil, is de constatering dat een alternatieve ontsluitingsweg het veelvoud zal gaan kosten van de beoogde ontsluitingsweg. Kostenverhogende elementen zijn voorts de aangehaalde grond kerende voorzieningen en mogelijk te treffen voorzieningen in het kader van het waterbeheer vanwege de verdere toename van het verhard oppervlak. De alternatieve ontsluitingsweg zal daarbij ten koste gaan van het groen waar een groot aantal bewoners van het woonzorgcentrum op uitkijken. Deze bewoners dienen in relatie tot de locatie eveneens als belanghebbenden te worden beschouwd, daar ook zij waarde hechten aan een groen uitzicht. Zij kijken reeds uit op de provinciale weg en/of Prins Hendrikstraat, waardoor deze groenstrook voor hen het enige stuk groen vormt in een verder versteend gebied. Dat is een duidelijk verschil met de situatie aan het Wilhelminapark, waar het groene karakter van het gebied ondanks de beoogde ontwikkeling behouden blijft.
Op grond hiervan concludeert de gemeente dat, hoe vervelend de mogelijk extra lichtinval als gevolg van vertrekkende automobilisten is voor reclamant, er geen reële alternatieven voorhanden zijn. De gemeente is daarbij van mening dat, binnen het stedelijk weefsel van een woonwijk zoals dat van het Wilhelminapark, het vrijwel onmogelijk is om te voorkomen dat het licht van passerende auto’s in de woning schijnt. Met name in gevallen waarbij inbreiding en intensivering van het ruimtegebruik aan de orde zijn, is een dergelijk effect nagenoeg niet te vermijden. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.3: Reclamant geeft aan de bezwaren zoals aangevoerd in het kader van de inspraakprocedure te handhaven en als zienswijzen in te brengen. Reactie gemeente Behandeling van de door reclamant voorgedragen bezwaren zijn behandeld in het kader van de inspraakprocedure en beantwoord in de commentaarnota, d.d. 15 maart 2012 bij het voorliggende bestemmingsplan. Voor beantwoording van deze bezwaren wordt dan ook verwezen naar de inspraaknota, onder ‘inspraakreactie 2’. Het standpunt van de gemeente Moerdijk ten aanzien van de ingediende inspraakreacties door reclamant is ongewijzigd gebleven, met uitzondering van inspraakreactie 2.15 welke onderstaand wordt behandeld. ‘Reclamant stelt dat de afbeelding in paragraaf 2.2 van de toelichting van het bestemmingsplan een
7
zeer vertekend beeld van de toekomstige situatie geeft. Zo wordt de weg te breed weergegeven en worden grotere afstanden gesuggereerd dan er in werkelijkheid zouden bestaan. Wel acht reclamant de oninpasbaarheid van de kolossaliteit duidelijk weergegeven in deze afbeelding.’ Voor de beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de zienswijze 3.12 Deze zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting.
Zienswijzen 2.4. Reclamant stelt dat de bestaande rijbaan niet op de toekomstige verkeersintensiteiten is berekend. Hierbij is betoogd dat de aangehouden 30 verkeersbewegingen per etmaal veel te laag zijn, omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met het verzorgend personeel en het aantal bezoekers. Daarnaast zijn de tijden van de verkeersbewegingen anders dan die van reguliere woningen. Reactie gemeente In navolging van eerdere inspraakreacties zijn door de gemeente verkeerstellingen verricht op de relevante ontsluitingsroutes. Op basis van deze tellingen en de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen is geconcludeerd dat de huidige woonstraat het aantal verkeersbeweging ruimschoots kan verwerken (zie inspraakreactie 1.7). Door reclamant wordt gesteld dat de aangenomen verkeersbewegingen te laag zijn. Dit wordt echter niet cijfermatig onderbouwd, noch wordt inzichtelijk gemaakt wat een beter passende norm zou zijn. De gemeente heeft zich bij het beoordelen van dit aspect gebaseerd op de landelijk toegepaste kengetallen van het CROW. Op basis van de publicatie 256 “Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden” wordt aan seniorenwoningen een verkeersgeneratie van 2,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal toegekend. Hiermee komt het aantal verkeersbewegingen op (11 x 2,6) 28,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat hiermee een passende norm wordt gehanteerd. Om een en ander in verhouding te plaatsen is in overweging genomen dat aan de bestaande vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning wordt toegekend. Deze norm kan verder worden toegelicht op basis van de parkeercijfers van het CROW. Indien gekeken wordt naar de parkeernorm voor reguliere (dure) woningen (matig stedelijk in het overloopgebied), geldt een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voor aanleunwoningen geldt een norm van 0,6 parkeerplaatsen per woning. In beide gevallen geldt een norm van 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Ter vergelijking en indicatie wordt bij verzorgingshuizen een norm van 0,7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd, waarbij 60% daarvan aan bezoekers, inclusief personeel, wordt toegekend. Op basis van deze gegevens blijkt dat de toename in het aantal bezoekers bij een toename van de zorgvraag zeer beperkt toeneemt (van 0,3 naar 0,42 per woning). Geconcludeerd wordt dat voor zowel de categorie verzorgingshuis als voor de categorie aanleunwoningen een aanzienlijk lagere parkeernorm wordt gehanteerd dan voor reguliere woningen. Omdat functies met een hogere verkeersaantrekkende werking een hogere parkeernorm per eenheid hebben, wordt geconcludeerd dat ook het aantal verkeersbewegingen voor deze categorieën aanzienlijk lager zal liggen dan bij reguliere woningen. Hieruit volgt dat de berekende 30 verkeersbewegingen per etmaal (op basis van norm voor seniorenwoningen) in lijn is met de verwachtingen op basis van de parkeernorm. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat het aantal verkeersbewegingen op correcte wijze is berekend. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
8
Zienswijzen 2.5. Reclamant verzoekt de bebouwing te realiseren ter hoogte van het huidige bouwvlak aan de Wilhelminapark 16 en de noodzakelijke 20 parkeerplaatsen te situeren ter hoogte van de, in dit bestemmingsplan voorziene, bebouwing. Reclamant verzoekt deze parkeervoorzieningen te scheiden van de openbare weg met een groenstrook. Op deze wijze acht reclamant de ruimtelijke impact acceptabel. Eventuele meerkosten voor deze overkapping zouden voordeliger zijn dan de te verwachten planschade. Reactie gemeente De door reclamant voorgestelde planwijziging levert voor het eigen perceel van reclamant voordelen op. Een reactie op voorgesteld alternatief (Wilhelminapark 16) is tevens in zienswijze 2.1 opgenomen. Daarnaast is het realiseren van een directe (bouwkundige) verbinding met het bestaande woonzorgcentrum een essentieel onderdeel van de ontwikkeling, met een grote meerwaarde voor deze aanleunwoningen. De nabijheid en de directe verbinding met de voorzieningen van het woonzorgcentrum zijn dan ook onlosmakelijk verbonden met het voorliggend initiatief. Hoewel het technisch mogelijk is om tegen aanzienlijke kosten een langere en verhoogde verbinding tussen de appartementen en het huidige woonzorgcentrum tot stand te brengen, leidt dit tot een verdere financiële belasting van het plan, zonder dat hiermee een vergelijkbaar resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren wordt gecreëerd. De voorgestelde oplossing levert dan ook eerder een nieuw bezwaar op dan dat het deze structureel oplost. Tenslotte wordt door reclamant gesteld dat de meerwerkkosten voor een dergelijke overkapping lager zijn dan de te verwachten planschade. Deze mening van reclamant is niet onderbouwd en wordt niet door de gemeente gedeeld, aangezien de essentie van de ruimtelijke ontwikkeling gelijk blijft. Een dergelijke aanpassing van het plan zal leiden tot nieuwe bezwaren. Dat hiermee een groot financieel voordeel wordt behaald voor de ontwikkelende partij is dan ook niet vastgesteld. De gemeente heeft in haar belangenafweging overwogen dat planaanpassing conform het voorstel van reclamant niet tot een voor een ieder en in algemene zin, in resultaat vergelijkbaar en aanvaardbaarder plan leidt. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan. Zienswijzen 2.6. Reclamant stelt dat de berekening van de (akoestische) gevelwering (isolatie) niet is toegevoegd aan het bestemmingsplan en dat daarmee niet is aangetoond dat voldaan kan worden aan eisen vanuit de wet- en regelgeving. Reclamant stelt aanvullend dat niet voldaan kan worden aan de vereiste gevelwering. Reactie gemeente Het voorliggende besluit heeft betrekking op de ruimtelijke procedure. Omdat de contouren van het voorliggend bouwvlak binnen de vastgestelde maximale ontheffingswaarden van de Wet geluidhinder vallen, moet worden geconstateerd dat, op ruimtelijk en technisch vlak voldaan kan worden aan de hier gestelde eisen. Immers, de maximale ontheffingswaarden zijn logischerwijs reële belastingen welke bouwtechnisch kunnen worden verantwoord. Gezien het feit dat de uitvoerbaarheid op dit vlak geen twijfel leidt en het bestemmingsplan niet gekoppeld is aan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een concrete bouwaanvraag) is toetsing niet noodzakelijk. De karakteristieke geluidwering, waarmee voldaan kan worden aan de wettelijke binnenwaarden, is immers volledig afhankelijk van het in te dienen bouwkundig ontwerp. Een akoestisch onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels wordt overlegd als onderdeel van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de deelactiviteit bouwen en is in dit stadium van de procedure niet noodzakelijk. Voor zover deze zienswijze zich richt op de haalbaarheid van een geluidsluwe gevel, als gevolg van de te verlenen hogere waarden in gevolge de Weg Geluidhinder, wordt verwezen naar de reactie onder 2.10. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
9
Zienswijzen 2.7. Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is aangetoond dat de maximale gevelbelasting als gevolg van het wegverkeer op de voorgestane ontwikkeling de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 10 dB overschrijd. Reclamant stelt dat de aanleunwoningen onderdeel uitmaken van de voorzieningen van het woonzorgcomplex, en deze derhalve als verzorgingshuis betiteld dienen te worden. Voor de categorie verzorgingshuis geldt echter een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. In tegenstelling tot de benadering van het bestemmingsplan (en het besluit hogere waarden) waarin de aanleunwoningen als reguliere woningen zijn betiteld en waarvoor een maximale ontheffingswaarde geldt van 63 dB. Doordat de maximale belasting de maximale ontheffingswaarde voor verzorgingshuizen overschrijdt acht reclamant het verlenen van de hogere waarden niet mogelijk, waardoor het voorliggend bestemmingsplan niet uitvoerbaar is en dient te worden ingetrokken. Reactie gemeente Deze zienswijze is gestoeld op de stelling van reclamant dat de aanleunwoningen als een verzorgingshuis dienen te worden aangemerkt waarvoor, vanuit de Wet Geluidhinder, zwaardere eisen gelden. Bij een verzorgingshuis is echter sprake van de huisvesting van een kwetsbare groep met een beperkte mate van zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Het voorliggend plan is niet gericht op de huisvesting van deze kwetsbare groep bewoners maar, zoals het bestemmingsplan omschrijft, op de huisvesting van senioren, welke zorg kunnen inschakelen. Bewoners van aanleunwoningen kenmerken zich door een grote mate van zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Daarnaast kunnen ze, indien nodig en wenselijk, profiteren van diensten die worden aangeboden door het naastgelegen zorgcomplex. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat de aanleunwoningen op basis van het beoogde gebruik, zoals in de regels van het bestemmingsplan omschreven, als reguliere woning aangemerkt dienen te worden. Op basis hiervan is dan ook gekozen voor de bestemming ‘Wonen’, in tegenstelling tot de bestemming ‘Maatschappelijk’ welke in geval van een verzorgingsfunctie voor de hand zou liggen. De aanleunwoningen worden beschouwd als reguliere woningen, waarvoor in het stedelijk gebied een maximale ontheffingswaarde van 63 dB geldt. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.8. Voorafgaand aan het verlenen van hogere waarden in het kader van akoestiek dient te worden onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen ter voorkoming van de hogere gevelbelasting. Het betreft hier bron of mitigerende maatregelen. Reclamant stelt dat de mogelijke maatregelen onvoldoende zijn gemotiveerd en dat hiermee ongefundeerd wordt overgegaan tot het verlenen van hogere waarden. Reactie gemeente Ten aanzien van de te verwachten gevelbelasting is onderzocht of het treffen van geluidreducerende maatregelen mogelijk is. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de memo “Plangebied “De Westhoek” te Zevenbergen, motivatie ten behoeve van het verlenen van een hogere waarde” (d.d. 19-07-2012). Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
10
Zienswijzen 2.9. Reclamant stelt dat ten onrechte op grond van het criteria ‘grondgebondenheid’ aanspraak wordt gemaakt op het ontheffingenbeleid van de voorkeursgrenswaarden. Omdat het gemeentelijk beleid geen andere invulling geeft aan het begrip ‘grondgebondenheid’ wordt volgens reclamant ten onrechte terug gevallen op het provinciaal beleid uit 2008. Bovendien betwist reclamant dat de appartementen kunnen worden aangemerkt als grondgebonden, omdat de appartementen in de overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij worden omschreven als zelfstandige woningen. Reclamant stelt dan ook voor de appartementen te situeren ter hoogte van de voormalige woning aan de Wilhelminapark 16, waardoor ontheffing verleend kan worden op grond van het gemeentelijk ontheffingenbeleid van de voorkeursgrenswaarden op grond van het criteria ‘vervangende nieuwbouw’. Reactie gemeente De gemeente heeft bij haar overweging betrokken dat voor de definitie van grondgebondenheid zondermeer aansluiting gezocht kan worden bij het provinciaal beleid uit 2008. De door de gemeente gehanteerde definitie stelt dat onder grondgebondenheid, woningen worden verstaan die een directe relatie hebben met het op hetzelfde perceel en/of een in de directe omgeving gelegen bedrijf, dan wel een andere onlosmakelijke relatie hebben met op het hetzelfde perceel en/of in de directe omgeving plaatshebbende activiteiten c.q. aanwezig zijnde elementen. Als voorbeelden worden o.a. genoemd aanleunwoningen bij een woonzorgcomplex of studentenwoningen bij een internaat. Bij aanleunwoningen bestaat de relatie uit het feit dat de bewoners, met een grotere mate zelfstandigheid en zelfredzaamheid, indien gewenst dan wel noodzakelijk, gebruik kunnen maken van de diensten die worden aangeboden door het naastgelegen zorgcomplex. Het verlenen van ontheffing op grond van het criterium “grondgebondenheid” is derhalve mogelijk. Het situeren van het complex ter hoogte van de voormalige woning Wilhelminapark 16 wordt, zoals uit de eerdere reactie op zienswijze 2.1 blijkt, niet als vergelijkbaar alternatief aangemerkt. Daarnaast wordt de afstand tot de Langeweg in die situatie kleiner hetgeen onnodig een hogere geluidbelasting van de gevel tot gevolg zal hebben. Verder geldt dat het criterium “vervangende nieuwbouw” uitsluitend mag worden gehanteerd, indien de vervanging niet zal leiden tot een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden. In de voorliggende situatie is sprake van één grondgebonden woning in de bestaande situatie en elf appartementen in de toekomstige situatie. Het aantal geluidgehinderden zal derhalve toenemen. Het verlenen van ontheffing op grond van het criteria “vervangende nieuwbouw” is derhalve niet mogelijk en/of wenselijk. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.10. Om te kunnen voldoen aan het ontheffingenbeleid van de gemeente Moerdijk, ten aanzien van de voorkeursgrenswaarden, dient onder meer voorzien te worden in een ‘geluidsluwe gevel’ bij iedere woning. Om te kunnen voldoen aan deze voorwaarde zijn inpandige serres in het plan opgenomen welke als geluidsluwe gevel worden geschouwd. Reclamant stelt dat het niet is toegestaan inpandige serres als geluidsluwe gevel aan te merken. Op basis van deze stelling wordt geredeneerd dat aldus niet voldaan wordt aan het gemeentelijk ontheffingenbeleid waarmee het plan geen doorgang kan vinden. Reactie gemeente In het plan zijn inpandige serres opgenomen, zodat de gevel van de geluidgevoelige ruimtes achter deze serres als geluidluw kan worden aangemerkt. Conform het Bouwbesluit is dit mogelijk, mits de inpandige serre is gelegen buiten de thermische schil van het appartement en er voldoende vrije toevoer van licht en verse lucht mogelijk is. Deze eisen alsmede alle andere eisen ten aanzien van de realisatie van de inpandige serre zullen in het definitieve ontwerp van de aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) worden meegenomen. Wel heeft de gemeente het noodzakelijk geacht de uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregel (realisatie van geluidluwe gevels door toepassing van serres) te laten toetsen. Hiertoe zijn aanvullende berekeningen uitgevoerd (Memo ‘Aanvullende berekeningen geluid, geluidluwe gevel’, AGEL adviseurs, d.d. 25-10-2012), welke aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. Deze berekeningen zijn eveneens als bijlage aan de voorliggende ‘Nota zienswijzen’ toegevoegd.
11
Het hogere waarde beleid van de gemeente Moerdijk stelt dat het vaststellen van een hogere waarde die meer dan 3 dB hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde uitsluitend mogelijk is indien er minimaal 1 geluidluwe gevel gerealiseerd wordt (art. 5.1). Achter deze gevel moet minimaal 1 slaapkamer gesitueerd zijn (art. 5.2). Daarnaast dient bij een nieuwe woning, indien deze beschikt over één of meerdere buitenruimtes, het geluidsniveau van ten minste één buitenruimte niet meer te bedragen dan 5 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde (art. 5.3). Uit de aanvullende berekeningen blijkt dat alle appartementen waarop art. 5.1 van het beleid hogere waarde van de gemeente Moerdijk van toepassing is, kunnen beschikken over een geluidluwe gevel indien het balkon wordt voorzien van een gemetselde borstwering (h = 1 m) en een glazen wand (h = 1,5 m). Voor de indeling van de appartementen aan de noordzijde geldt als eis dat ten minste 1 slaapkamer gesitueerd moet zijn aan de zijde van de geluidluwe gevel (art. 5.2). Uit de aanvullende berekeningen blijkt tevens dat het geluidniveau op de balkons (buitenruimte) voor de bronsoorten wegverkeer en industrielawaai maximaal 48 dB respectievelijk 50 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan art. 5.3 uit het hogere waarde beleid van de gemeente Moerdijk. Geconcludeerd wordt dat de uitvoerbaarheid van op dit punt voldoende is aangetoond. Daarnaast acht de gemeente het noodzakelijk om de voorwaarden, welke voortvloeien uit het gemeentelijk hogere waarde beleid, in de regels van het bestemmingsplan op te nemen. Hiertoe wordt een zogenaamde ‘voorwaardelijke verplichting’ in de regels opgenomen. Deze zienswijze leidt dan ook tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.11. Reclamant stelt dat ten aanzien van het railverkeerslawaai ten onrechte wordt uitgegaan van een voorkeursgrenswaarde voor woningen van 55dB. Reclamant stelt dat ook hier uitgegaan dient te worden van de voorkeursgrenswaarde voor een verzorgingshuis welke op 53 dB is vastgesteld. Reclamant stelt dat als gevolg van deze hogere voorkeursgrenswaarde (voor woningen) ten onrechte geen geluidsluwe gevel vereist wordt, waar dit bij de voorkeursgrenswaarde voor een verzorgingshuis wel het geval zou zijn. Reactie gemeente Zie reactie 2.10 en 2.7.
Zienswijzen 2.12. Reclamant betoogt dat als gevolg bij cumulatie van het weg-, rail- en industrielawaai een geluidsbelasting van 59 dB respectievelijk 63 dB optreedt. Deze waarden liggen boven de maximaal toegestane geluidsbelasting voor een verzorgingshuis waardoor geen ontheffing verleend kan worden. Reactie gemeente De effecten van de gecumuleerde geluidbelasting zijn beoordeeld in het akoestisch onderzoek bij het bestemmingsplan. Op basis van dit akoestisch onderzoek heeft de gemeente geconcludeerd dat de gecumuleerde geluidbelasting binnen de bandbreedte van de geldende geluidnormen valt. De geprojecteerde appartementen krijgen allen een geluidluwe gevel. De gemeente acht de optredende geluidbelastingen daarom toelaatbaar. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.13. Het, bij het bestemmingsplan ter inzage gelegde onderzoek in het kader van flora en fauna, stelt onder meer dat het voorliggend plangebied betrekking heeft op een betrekkelijk klein gebied en dat dit gebied geen relatie heeft met het ‘Hollandsch Diep’. Geconcludeerd wordt dat er geen negatieve gevolgen te verwachten zijn voor beschermde gebieden. Reclamant stelt dat het voorliggend plangebied in de directe nabijheid ligt van het Natura 2000 ‘Hollandsch Diep’. Reclamant stelt aanvullend dat vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 wordt
12
geëist nader onderzoek te verrichten naar fijnstof en andere zaken, om aan te kunnen tonen dat er geen significante negatieve gevolgen aan de orde zijn. Reclamant concludeert op basis van het voorgaande dat het onderzoek gebrekkig is ten aanzien van het aspect ‘gebiedsbescherming’ en dit geen basis mag vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Reactie gemeente Het Hollandsch Diep is gelegen op 5,5 km van de planlocatie. Het Hollandsch Diep is als Natura 2000 gebied in zijn geheel aangewezen onder de Vogelrichtlijn. Enkele voormalige grienden en gorzen vallen onder de bescherming van de Habitat richtlijn. Het hele gebied is van belang als rust- en foerageergebied voor ganzen en eenden. De oeverlanden zijn begroeid met wilgenbos, natte ruigten en overstromingsgraslanden en vormen een geschikt leefgebied voor de Noordse woelmuis. De planlocatie is geïsoleerd gelegen binnen stedelijk gebied en geniet geen wettelijke gebiedsbescherming. Gezien de (soort)aanwijzing voor het Natura 2000 gebied het Hollandsch Diep is er geen aantoonbare ecologische en/of functionele relatie te leggen tussen het plangebied en het Hollandsch Diep. Eventuele significante negatieve effecten op het Natura 2000 gebied het Hollandsch Diep, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling alhier (oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, geluid, licht, trilling, optische verstoring en mechanische effecten) zijn in de voorliggende situatie dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de aangehaalde Natuurbeschermingswet: deze wet regelt de natuurbescherming van specifieke gebieden, zoals de Natura 2000-gebieden. Aangezien al is gesteld dat er geen relatie is met en/of significant negatieve gevolgen optreden in gevolge de ontwikkeling in het plangebied en het Natura 2000-gebied het Hollandsch Diep, is nader onderzoek naar significant negatieve gevolgen van fijnstof niet nodig. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan. Zienswijzen 2.14. Reclamant stelt dat het flora- en faunaonderzoek ten aanzien van soortenbescherming te kort schiet. Hierbij wordt aangevoerd dat het onderzoek vaststelt dat het gebied onderdeel uitmaakt van een foerageergebied en een aanvliegroute voor vleermuizen, maar dat naar dit aspect geen nader onderzoek is verricht. Daarnaast acht reclamant dat eventuele negatieve effecten op het populatieniveau onvoldoende in beeld zijn gebracht. Reclamant meent dan ook dat nader onderzoek op deze onderdelen noodzakelijk en wettelijk vereist is. Reactie gemeente In het kader van het bestemmingsplanprocedure is zogenaamde ‘Quickscan Flora- en Faunawet’ uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat binnen het plangebied geen verblijfsplaatsen met vleermuizen dan wel sporen zijn aangetroffen die duiden op aanwezigheid van vleermuizen. Daarnaast is geconcludeerd dat het plangebied mogelijk deel uit maakt van een foerageergebied en aanvliegroutes voor vleermuizen. Daarnaast is geconcludeerd dat binnen het plangebied deze functie behouden blijft, maar mogelijk door de ingreep een fractie in kwaliteit af neemt. Gezien de aanhoudende bezwaren op dit punt geeft de gemeente het noodzakelijk gedacht toch aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar de naar de aanwezigheid van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage ‘Nader onderzoek vleermuizen & amfibieën’, d.d. 18-10-2012 met kenmerk 20070434-01 D01, welke als bijlage aan het bestemmingsplan wordt toegevoegd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat er, in of rondom het plangebied, geen vliegroutes of essentiële foerageergebieden van vleermuizen zijn aangetroffen. Daarnaast bleek er geen sprake van intens gebruik van het plangebied als foerageergebied. Hoogstwaarschijnlijk bevinden zich twee paarverblijfplaatsen in een van de woningen of bomen nabij Wilhelminapark 12, 14, 17 of 25. Deze locaties zijn gelegen buiten het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van verblijfplaatsen. Resumerend wordt dan ook geconcludeerd dat er zijn geen negatieve effecten voor vleermuizen te verwachten zijn als gevolg van de voorliggende plannen. Deze zienswijze leidt tot aanpassing van het plan, door toevoeging van het aanvullend onderzoek. Zienswijzen 2.15.
13
Reclamant constateert dat het flora- en faunaonderzoek aangeeft dat binnen het voorliggend plangebied mogelijk amfibieën voorkomen, maar dat de aan- of afwezigheid niet nader is onderzocht. Reclamant stelt dat door het ontbreken van nader onderzoek niet kan worden aangetoond dat er in het voorliggend geval geen sprake is van aantasting van de leefomgeving. Reclamant stelt dat nader onderzoek op dit vlak noodzakelijk is om aan te kunnen tonen of het bouwplan de leefomgeving van deze soortengroep niet aantast. Reactie gemeente In het kader van het bestemmingsplanprocedure is zogenaamde ‘Quickscan Flora- en Faunawet’ uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat overige soortgroepen (vissen, ongewervelde, amfibieën en reptielen), binnen het plangebied mogelijk amfibieën kunnen voorkomen. Aanvullend wordt opgemerkt dat geen negatieve effecten worden verwacht ten aanzien van de leefomgeving. Gezien de aanhoudende bezwaren op dit punt geeft de gemeente het noodzakelijk gedacht toch aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar de naar de aanwezigheid van amfibieën. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage ‘Nader onderzoek vleermuizen & amfibieën’, d.d. 18-10-2012 met kenmerk 20070434-01 D01, welke als bijlage aan het bestemmingsplan wordt toegevoegd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat er licht beschermde amfibieënsoorten aangetroffen zijn in het plangebied. Het betreft soorten van de tabel 1 van de Flora- en faunawet (bruine kikker en gewone pad). De sloot in het noorden langs de Langeweg zal echter gehandhaafd blijven waardoor de voortplantingsbiotoop van amfibieën niet zal worden aangetast. Op basis van de ecologische vereisten en de verspreiding van zwaarder beschermde amfibieën kan geconcludeerd worden dat in of nabij het plangebied geen middel- tot zwaarbeschermde amfibieënsoorten (uit tabel 2 of 3) aanwezig zullen zijn. Aangaande de gevonden amfibieën wordt opgemerkt dat indien activiteiten worden ondernomen die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, een vrijstelling geldt voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten voor middel- tot zwaarbeschermde amfibieën te verwachten door de nieuwbouw. Op basis van deze bevindingen wordt dan ook geconcludeerd dat er geen belemmering worden voorzien ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
14
Zienswijzen 2.16. Reclamant bevreemdt zich over het feit dat in de regels bij het bestemmingsplan niet is vastgelegd dat de ontwikkeling bestaat uit seniorenwoning of aanleunwoning, dan wel de relatie met het bestaande verzorgingshuis wordt vastgelegd. Dit bevreemd reclamant temeer aangezien naar het oordeel van reclamant beter past binnen de wet- en regelgeving op dit punt. Daarnaast voert reclamant hierbij aan dat deze functionaliteit zowel in de overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar, als in de toelichting bij het bestemmingsplan specifiek wordt benoemd. Reactie gemeente De gemeente heeft daartoe overwogen en stelt zich op het standpunt dat de aanleunwoningen op basis van de beoogde functie en doelgroep als reguliere woning dienen te worden aangemerkt. Een en ander is nader gemotiveerd onder zienswijze 1.3 en 2.7. Omdat de woning als een reguliere woning dient te worden beschouwd, is aan de gronden de bestemming ‘Wonen’ toegekend. De gemeente stelt zich hierbij op het standpunt dat het nader specificeren van de doelgroep in de regels van het bestemmingsplan geen ruimtelijk aspect dient en het gebruik van de appartementen als woning in voldoende mate is vastgelegd. De woningen worden immers voor zelfstandige bewoning in gebruik genomen. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.17. Reclamant geeft aan dat de gemeente in de toelichting stelt dat de voorgestane ontwikkeling voortkomt uit de verplichting van de gemeente om te zorgen voor voldoende woningen voor senioren maar dat de vraag naar deze type woningen op geen enkele wijze is onderbouwd. Reclamant stelt dat aangetoond dient te worden dat deze behoefte aanwezig is en dat deze niet op andere wijze kan worden ingevuld. Dit ter voorkoming van leegstand dan wel de huisvesting van andere doelgroepen met behoefte aan ‘aanleunfuncties’. Reclamant verzoekt dan ook de noodzaak tot realisatie nader te tonen en het gebruikt van de woningen ten behoeve van de huisvesting van senioren vast te leggen in de regels. Reactie gemeente De gemeente heeft de ambitie dat de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Moerdijk zo lang mogelijk in hun woning en woonomgeving op een prettige manier kunnen blijven wonen. Het wonen in Moerdijk moet hierdoor "Een (t)huis voor iedereen" zijn of worden. Deze ambitie en het geformuleerde beleid hiervoor is vastgelegd in het ‘Beleidsplan Wonen 2007-2011, zoals aangehaald in het bestemmingsplan. In opdracht van de gemeente Moerdijk en de woningcorporaties wordt eens in de 4 jaar de woningbehoefte in de gemeente Moerdijk in beeld gebracht. Hiervoor is in 2010 het woningbehoefteonderzoek gehouden. Op basis van dit onderzoek wordt het woonbeleid van de gemeente geactualiseerd en de planning voor de woningbouw bijgesteld voor de periode 2010-2015. De rapportage van oktober 2011 is inmiddels opgenomen binnen het gemeentelijk beleid. Dit zeer recent onderzoek vormt dan ook de basis voor de beantwoording van deze zienswijze. Op basis van het woningbehoefteonderzoek is gebleken dat in de komende jaren in totaal 632 senioren een andere woning in de gemeente Moerdijk willen betrekken. Een groot deel hiervan is op zoek naar een woning voor senioren 62% van de 65- tot 75-jarigen en 71% van de 75-plussers. Het meest gewenste soort seniorenwoning is een seniorenwoning in een appartementencomplex. Van de 65- tot 75-jarigen wenst 40% een seniorenwoning in een appartementencomplex en van de 75-plussers 30%. Hiernaast is 11% van de 65- tot 75-jarigen op zoek naar een seniorenpatiowoning, 12% naar een woning in een woonzorgcomplex en 10% naar een aanleunwoning bij een zorgcomplex. Van de 75-plussers is hiernaast 23% op zoek naar een aanleunwoning, 19% naar een woning in een woonzorgcomplex en 5% naar een seniorenpatiowoning. Daarnaast wordt aangegeven dat van de doorstromers 59% op zoek is naar een huurwoning en 35% naar een koopwoning. Deze relatief grote vraag naar huurwoningen is opvallend te noemen. De senioren onder de doorstromers zijn de oorzaak van de grote vraag naar huurwoningen.
15
Van de 65- tot 75-jarigen is 80% van de verhuisgeneigden op zoek naar een huurwoning en van de 75-plussers zelfs 91%. Ondanks dat senioren gemiddeld weinig verhuisgeneigd zijn, leidt hun specifieke woonbehoefte tot een relatief grote vraag naar huurwoningen in de gemeente. Het onderzoek concludeert dan ook dat de specifieke woningvraag van senioren duidelijk aanwezig is. Vanwege de vergrijzing zal deze nadruk de komende jaren nog toenemen. Omdat vooral de oudere senioren meestal de voorkeur geven aan een huurwoning, is het belangrijk om deze behoefte te incorporeren in de gemeentelijke woningbouwplanning, waar het onderhavige project dan ook in is opgenomen. Op basis van het voorgaande stelt de gemeente zich op het standpunt dat het voorliggend plan zeer goed aansluit bij de gestelde doelen en beantwoordt aan de specifieke woonwensen van de doelgroep senioren. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 2.18: Reclamant stelt dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de wettelijke eisen en verzoekt de gemeenteraad het bestemmingsplan niet vast te stellen. Indien het bestemmingsplan toch wordt vastgesteld verzoekt reclamant hierin de voorgestelde wijzigingen op te nemen. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke eisen. De door reclamant voorgedragen wijzigingen en zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
16
Zienswijzen 3: Bewoners van Wilhelminapark 15 Zienswijzen 3.1: Reclamant constateert dat vanwege het wegverkeer de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwbouw de voorkeursgrenswaarden overschrijdt. Het gemeentelijk ontheffingenbeleid eist in deze gevallen dat voorzien dient te worden in een geluidsluwe buitengevel. Reclamant stelt dat de in dit kader genoemde oplossing in de vorm van inpandige serres niet is toegestaan. Resumerend wordt geconcludeerd dat nu het plan niet voldoet aan de wettelijke vereisten geen doorgang kan vinden. Reactie gemeente Zie reactie 2.10.
Zienswijzen 3.2: Reclamant constateert dat de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van het railverkeer te hoog is. Het bij het bestemmingsplan toegevoegde akoestisch onderzoek stelt dat bron- en mitigerende maatregelen technisch mogelijk zijn, maar dat deze financieel niet haalbaar zijn. Reclamant concludeert dat de ontwikkelende partij de geraamde kosten van € 450.000,-- niet wil dragen en dat daarom een planologische oplossing wordt aangegrepen, te weten ontheffing van de voorkeursgrenswaarden op basis van het criterium ‘grondgebondenheid’. Reclamant stelt dat in dit kader dat het criterium ‘grondgebondenheid’ niet van toepassing is daar dit duidt op woningen welke direct op straatniveau zijn ontsloten (als tegenhanger van gestapelde woningen). Reclamant stelt dat indien de gemeente met het criteria ‘grondgebondenheid’ doelt op grond- en bedrijfsgebondenheid, een directe relatie aanwezig dient te zijn met een op het zelfde perceel gelegen functie. Omdat het zorginstelling is gelegen op een ander perceel biedt ook deze uitleg geen grond voor de ontheffing van de voorkeursgrenswaarden. Als gevolg van de hogere waarden en het ontbreken van een rechtmatige grond voor het verlenen van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden acht reclamant het voorliggend plan niet uitvoerbaar. Reactie gemeente In het akoestisch onderzoek is een kostenraming opgenomen ten behoeve van de maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van het spoortraject 630 te verminderen. Aangegeven wordt dat het mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen bij een combinatie van een scherm en spoordempers. Vervolgens wordt geconcludeerd dat de hieraan verbonden kosten (circa € 450.000,--) niet opwegen tegen de kosten van gevelmaatregelen. Er wordt niet gesteld dat de kosten niet haalbaar zijn. Er wordt gesteld dat het niet kostenefficiënt is. De gemeente doelt ten aanzien van de term “grondgebondenheid” op de grond-, en bedrijfsgebondenheid. Onder 2.9 (waarvan) is de definitie opgenomen die de gemeente hiervoor hanteert. De door Reclamant genoemde zinsnede ten aanzien van “op het zelfde perceel gelegen functie” wordt op basis van gemeentelijk beleid ruimer ingestoken. Op basis van de door de gemeente gehanteerde definitie voor grondgebondenheid is het verlenen van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde mogelijk. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
17
Zienswijzen 3.3: Reclamant concludeert dat ook als gevolg van het aspect industrielawaai ontheffing van de voorkeursgrenswaarde noodzakelijk is. Voor dit onderdeel gelden geen (nieuwe) ontheffingscriteria en wordt aangesloten bij de voorwaarden zoals deze gelden voor weg- en railverkeer. Reclamant stelt dat niet voldaan wordt aan deze criteria waardoor ook ten aanzien van bedrijfslawaai geen ontheffing kan worden verleend. Reactie gemeente Ten aanzien van industrielawaai gelden voor ontheffing van de voorkeursgrenswaarde dezelfde hoofdcriteria als voor weg- en railverkeer. Ten aanzien van de stedenbouwkundige maatregelen (vergroten van de afstand tot de bron) geldt dat dit gelet op de beperkte ruimte in zuidelijke richting niet mogelijk is. Bronmaatregelen kunnen worden aangemerkt als een beperking van de geluidzone rond het industrieterrein, hetgeen ongewenst is. Bronmaatregelen zijn derhalve niet verder onderzocht. Overdrachtsmaatregelen (bijv. schermen) passen niet binnen de open landelijke structuur van het dorp. Ten aanzien van de subcriteria geldt dat voldaan wordt aan het criterium van grondgebondenheid. Voor verdere informatie (ook inzake de motivatie voor weg- en railverkeer) wordt verwezen naar de memo “Plangebied “De Westhoek” te Zevenbergen, motivatie ten behoeve van het verlenen van een hogere waarde” (d.d. 19-07-2012). Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 3.4: Reclamant geeft aan op verschillende onderdelen de beantwoording van de ingediende inspraakreacties onvoldoende te achten en brengt deze nogmaals naar voren. 1. Het karakter en de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan en de gerealiseerde uitvoering daarvan, zijn redenen waarom reclamant hier woont. Het vigerende bestemmingsplan schrijft onder meer voor dat geen woningen mogen worden toegevoegd. Dit geeft bewoners zekerheid. Reclamant stelt dat de gemeente voornemens is dit verbod in maar liefst 11-voud te overtreden; 2. Het vigerende bestemmingsplan schrijft voor dat de bebouwing maximaal uit twee bouwlagen mag bestaan. Het voorliggend plan is in strijd hiermee; 3. Het vigerende bestemmingsplan schrijft voor dat de bebouwing alleen is toegestaan binnen het bouwvlak. De hier voorgestane bebouwing is niet binnen een bestaand bouwvlak gelegen. 4. De woonbuurt kent een ruime en planmatige opzet met uitsluitend vrijstaande woningen. De Westhoek is daar geen onderdeel van. Al deze karaktereigenschappen van de wijk worden volgend reclamant ernstig geweld aangedaan. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat de ingediende inspraakreacties op correcte wijze zijn beantwoord. Daarnaast wenst de gemeente het standpunt ten aanzien van deze inspraakreacties te handhaven. Voor beantwoording van betreffende inspraakreacties wordt dan ook verwezen naar inspraakreacties 4.1, 4.2, 4.3, 4.4 en 4.6. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 3.5: Reclamant concludeert dat op basis de voorgaande zienswijzen (3.1 t/m 3.3) is vastgesteld dat er geen rechtmatige gronden zijn voor het verlenen van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden. Als alternatief blijven de bron- of mitigerende maatregelen over. Aangezien deze in het bestemmingsplan als financieel onhaalbaar worden aangemerkt is het voorliggend ruimtelijke plan financieel niet haalbaar. Reactie gemeente De gemeente stelt zich, in tegenstelling tot reclamant, op het standpunt dat er rechtmatige gronden zijn voor het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarden. Dit standpunt is gemotiveerd middels de reactie op de voorgaande zienswijzen. De benodigde ontheffing van de voorkeursgrenswaarden vormt geen beperking voor de realisatie van het plan.
18
Verder moet worden opgemerkt dat de onderzochte bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet als financieel onhaalbaar worden aangemerkt maar als kosteninefficiënt. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 3.6: Reclamant stelt dat wanneer de 11 appartementen als uitbreiding van de reeds bestaande woonzorgvoorziening gezien moet worden, deze op diverse wijze op het eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Reactie gemeente Zie reactie 1.2 en 1.3. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 3.7: Als reactie op de ingediende inspraakreactie, zoals hier opgenomen onder reactie 3.4 punt 4, geeft de gemeente in de inspraaknota aan dat het belang van de gemeente het belang van de huidige bewoners van de wijk overstijgt, omdat de gemeente de plicht heeft zorg te dragen voor voldoende passende woningen. Reclamant stelt dat de gemeente hiermee voorbij gaat aan haar woningbouwcapaciteit tot 2020 van 2225 woningen. Deze elf woningen zijn ten opzichte daarvan volgens reclamant haast verwaarloosbaar en kunnen daarom nooit zo’n belang hebben. Reclamant stelt verder dat met het oog op huisvesting dient te worden opgemerkt dat voor de realisatie van elf appartementen (1 à 2 bewoners per appartement) een bestaande woning wordt gesloopt, welke geschikt is voor 4 tot 5 personen. Hiermee wordt de waarde in het kader van woningaantallen verder verkleind. Reactie gemeente Zie reactie 2.17. De gemeente handhaaft dan ook het standpunt dat het voorliggend plan een groot maatschappelijk belang dient en het plan tegemoet komt aan de doelstellingen van het woonbeleid. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 3.8: Reclamant geeft aan, in het kader van de inspraakprocedure, te hebben aangegeven dat de voorgestane ontwikkeling ten koste gaat van de privacy. Aangezien toekomstige bewoners van de aanleunwoningen vanaf meerdere woonlagen in de woning van reclamant kunnen kijken. Reactie gemeente De inhoud van de zienswijze ten opzichte van eerder ingediende inspraak reactie is niet gewijzigd. In dit kader wordt opgemerkt dat het standpunt van de gemeente ongewijzigd blijft. Derhalve wordt verwezen naar de reactie onder inspraakreactie 4.5 van de inspraaknota, d.d. 15 maart 2012. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 3.9: Reclamant stelt, dat de ontsluiting van het plangebied via het Wilhelminapark, ontoelaatbaar is, doordat het karakter van de weg, zonder fietspad of voetpad, zich hier niet voor leent. Mede doordat er kinderen op straat spelen wordt verkeer hier ongewenst geacht. Deze reactie is eveneens als inspraakreactie ingediend. In reactie op deze bezwaren zijn door de gemeente verkeerstellingen verricht op de relevante ontsluitingsroutes. Daarnaast heeft de gemeente de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk gemaakt en deze gegevens getoetst aan de maximale capaciteit van de weg. Op basis hiervan is geconcludeerd dat deze voldoet, ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling en dat deze redelijkerwijs niet zal leiden tot problemen.
19
Reclamant betoogt dat deze onderbouwing van de gemeente voorbijgaat aan de reeds bestaande problemen binnen de wijk, welke zijn ontstaan uit de bescherming van de kinderen tegen het gemotoriseerde verkeer voor de zorginstelling. Aanvullend wordt gesteld dat door het verdwijnen van het openbaar groen (speelruimte) ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling het gebruik van de weg door niet-voertuigen verder zal toenemen. Voorts stelt reclamant dat wanneer de kinderen buiten spelen, wat door gebrek aan ruimte op de rijbaan zal zijn, ook de meeste visite voor de zorginstelling of aanleunwoningen zich aandient op dezelfde weg. Reactie gemeente Het Wilhelminapark is gecategoriseerd als erftoegangsweg waar een snelheidsregime geldt van 30 km/u. Daarnaast geldt voor de inrichting van het Wilhelminapark dat deze voldoet aan de essentiële kenmerken voor een erftoegangsweg. Ten aanzien de van toename in het aantal verkeersbeweging is aangetoond (zie inspraakreactie 1.7) dat de inrichting en capaciteit van de Wilhelminapark voldoet aan de toekomstige verkeersintensiteiten. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat het verplaatsen van de in- en uitrit van de zorginstelling geen problemen oplevert voor de woonomgeving. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Zienswijzen 3.10: Reclamant neemt kennis van het standpunt van de gemeente dat het voorliggend plan een groot maatschappelijk belang dient. Reclamant betwist dit door te stellen dat elf appartementen voor hoogstens 2 personen per appartement geen groot belang vertegenwoordigen. Reclamant betoogt dat de sociale functie van het parkje een groter maatschappelijk belang vertegenwoordigt waarvoor niets in de plaats wordt gesteld. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat het voorliggend plan een maatschappelijk belang vertegenwoordigt. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar de reactie zoals opgenomen onder 2.17 van deze nota. De gemeente heeft een belangenafweging gemaakt tussen het maatschappelijk belang van de voorgestane ontwikkeling en de het behoud van het groene veldje en de hieraan gekoppelde waarden en belangen, waaronder het sociale en maatschappelijk belang. De gemeente stelt zich op het standpunt dat het maatschappelijk belang van de voorgestane ontwikkeling de door reclamant aangehaalde belangen overstijgt. Het voorliggend plan voorziet immers in de realisatie seniorenwoningen/aanleunwoningen waarmee wordt voorzien in passende woningen voor de (groeiende) categorie senioren op een ruimtelijk en functioneel passende locatie. Daarnaast is de gemeente van mening het groene karakter van de wijk behouden blijft bij uitvoering van het plan. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 3.11: Reclamant betoogt dat de woonzorgvoorziening ‘De Westhoek’ geen onderdeel uitmaakt van het Wilhelminapark en dat hier uitsluitend koopwoningen aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit elf huurappartementen. Reactie gemeente Buiten deze constatering worden geen nader onderbouwde bezwaren aangehaald. Aangenomen wordt dat reclamant deze woonvormen van huur appartementen en koopwoningen niet verenigbaar acht. De gemeente stelt zich op het standpunt dat beide woonvormen zeer goed verenigbaar zijn. Daarnaast meent de gemeente dat het woonzorgcentrum in ruimtelijk opzicht wel degelijk onderdeel uitmaakt van het Wilhelminapark. Dat de bebouwingsvorm van het woonzorgcentrum afwijkt van de reguliere woningen van de wijk, doet hier niets aan af. Tenslotte merkt de gemeente op dat in het kader van het bestemmingsplan, voor wat betreft de juridische regeling, het niet relevant is of hier sprake is van koop of huurwoningen. Tenslotte constateert de gemeente dat de voorgestelde ontwikkeling aansluit bij de geformuleerde doestellingen ten aanzien van het woonbeleid. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
20
Zienswijzen 3.12: Reclamant geeft aan dat de afbeelding in paragraaf 2.2 een zeer vertekend beeld van de toekomstige ontwikkeling geeft. Zo wordt de ontsluitingsweg een factor 3 te breed afgebeeld, waarmee grotere afstanden dan in werkelijkheid bestaan gesuggereerd worden. Reclamant stelt dat de afbeelding wel het ‘dissoneren van de kolossaliteit’ van de geprojecteerde nieuwbouw ten opzichte van de bestaande bebouwing in het Wilhelminapark duidelijk weergeeft. Reactie gemeente Zoals in het bestemmingsplan is weergegeven betreft de afbeelding in paragraaf 2.2 een indicatieve weergave. Dit impliceert dat aan de afbeelding geen feitelijke weergave van de toekomstige situatie geeft maar enkel een indruk moet geven van de situatie. Hoewel het plan de bouw van een appartementencomplex mogelijk maakt, wat door reclamant als kolossaal en niet inpasbaar wordt betiteld, stelt de gemeente zich op het standpunt dat de bebouwing passend is in het huidige straatbeeld en in ruimtelijk opzicht aansluit bij de huidige bebouwingsvorm van het woonzorgcentrum De Westhoek. Inmiddels is zijn er echter nieuwe indicatieve impressies gemaakt opgesteld waarin de verhoudingen met betrekking tot de ligging van de weg meer accuraat is weergegeven. De door reclamant aangehaalde afbeelding in paragraaf 2.2, onder ‘Ruimtelijke en functionele structuur’ zal daarom worden vervangen. Deze zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting.
Zienswijzen 3.13: Reclamant geeft aan dat bij doorgang van het voorliggend bestemmingsplan waardevermindering optreedt van de eigen woning, en dat deze minder goed verkoopbaar wordt. Reclamant geeft aan de gemeente hiervoor aansprakelijk te stellen. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij met het voorliggend bestemmingsplan zorg draagt voor een goede ruimtelijke ordening. Het is evenwel mogelijk dat een planologische wijziging, waarvan in voorliggend geval sprake is, ‘planschade’ tot gevolg heeft. Compensatie van deze schade is mogelijk op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
21
Zienswijzen 4: Bewoners van Wilhelminapark 23 Zienswijzen 4.1: Reclamant geeft aan de eerder ingediende inspraakreactie tevens te behandelen als zienswijzen. Reactie gemeente Behandeling van de door reclamant voorgedragen bezwaren zijn behandeld in het kader van de inspraakprocedure en beantwoord in de commentaarnota, d.d. 15 maart 2012 bij het voorliggende bestemmingsplan. Voor beantwoording van deze bezwaren wordt dan ook verwezen naar de inspraaknota, onder ‘inspraakreactie 5’. Het standpunt van de gemeente Moerdijk ten aanzien van de ingediende inspraakreacties door reclamant is ongewijzigd gebleven, met uitzondering van inspraakreactie 5.2welke onderstaand wordt behandeld. ‘Reclamant stelt dat de wijk een open en groen karakter heeft. Reclamant stelt dat de percelen ruim van opzet zijn en er veel ruimte is voor flora en fauna. De ruimtelijke onderbouwing gaat volgens reclamant volledig voorbij aan het belang van het behoud, het beschermen en het ontwikkelen van de aanwezige natuurwaarden. Dit blijkt volgens reclamant onder meer uit het ontbreken van een onderzoek naar de ter plaatse aanwezige flora en fauna. Daarnaast ontbreekt een beheersplan voor het behoud van de natuurwaarden’. Voor de beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de zienswijze 2.14 en 2.15 Deze zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting. Zienswijzen 4.2: Reclamant geeft aan dat in het kader van de inspraakprocedure door reclamant is aangegeven dat geen sprake was van een “goede ruimtelijke onderbouwing”. In reactie op deze stelling geeft de gemeente aan dat deze inspraakreactie niet tot aanpassing van de het plan leidt. Reclamant stelt dat verschillende aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd, mede als gevolg van de door reclamant ingediende inspraakreacties. De beantwoording van deze inspraakreactie is derhalve niet correct geformuleerd. Reactie gemeente De gemeente deelt de mening van reclamant niet dat het destijds voorgelegde voorontwerp bestemmingsplan niet voorzien was van een “goede ruimtelijke onderbouwing”; wanneer een inspraakreactie leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan, impliceert dit namelijk niet automatisch dat er voorheen sprake was van ‘geen goede ruimtelijke onderbouwing’. De gemeente stelt zich voorts op het standpunt dat door reclamant bedoelde inspraakreactie op zichzelf niet heeft geleid tot aanpassing van de plannen. De nader toegevoegde onderzoeken onderstrepen de in het voorontwerp verwoorde conclusies ten aanzien van de diverse milieutechnische onderzoeken. Voor zover wel tegemoet is gekomen aan ingediende inspraakreacties is dit eveneens per separaat behandelde inspraakreactie verwoord. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 4.3: Reclamant betoogt dat met het voorliggend bestemmingsplan geen sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt aangevoerd dat het complex op een te klein perceel wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aangegeven dat het complex qua omvang en vormgeving afwijkt van de bestaande bebouwing. Aanvullend wordt gesteld dat het voorliggend plan afbreuk doet aan de open en groene uitstraling van de wijk. Tenslotte wordt aangegeven dat het rustige straatbeeld op ernstige en onaanvaardbare wijze wordt verstoord doordat de bebouwing niet in één lijn met de bestaande bebouwing wordt geplaatst.
22
Reclamant stelt dat het bestemmingsplan deze aspecten niet passend motiveert.
Reactie gemeente Het bestaande woonzorgcentrum De Westhoek bestaat uit een aantal gebouwen, welke in de loop van de tijd zijn gebouwd. De laatste uitbreiding van het complex is gerealiseerd in 1990, een appartementengebouw met een bouwhoogte van maximaal 4 bouwlagen. Dit complex is aan de zuidzijde van de wijk en de openbare weg gescheiden door een overwegend ruime groenstrook. In deze groenstrook zijn eveneens parkeervoorzieningen opgenomen. Het bestaande complex is aan de noordrand van de wijk gelegen en vormt hiermee in ruimtelijk opzicht een zelfstandige eenheid binnen de wijk. De ontwikkeling zoals beschreven in bestemmingsplan ”De Westhoek” maakt in ruimtelijke zin onderdeel uit van deze bebouwingsvorm. Het nieuwe appartementencomplex bestaat uit 3 bouwlagen en sluit zoals gezegd aan op het bestaande complex van 4 bouwlagen. Stedenbouwkundig gezien wordt daarmee de bouwmassa van 4 naar 3 bouwlagen afgebouwd als overgang naar de grondgebonden woningen (2 of 1 bouwlaag met kap). Het verzorgingshuis en de aanleunwoningen zijn onderling wel met elkaar verbonden door middel van een doorsteek op de begane grond tussen de beide gebouwen. Het appartementengebouw is enerzijds georiënteerd op de provinciale weg Langeweg en anderzijds op de woonstraat Wilhelminapark ten oosten van het plangebied en is met de “rug” naar het verzorgingshuis gekeerd. Het bestaande complex is aan de noordrand van de wijk gelegen en vormt hiermee in ruimtelijk opzicht een zelfstandige eenheid binnen de wijk. De ontwikkeling zoals beschreven in bestemmingsplan ”De Westhoek” maakt in ruimtelijke zin onderdeel uit van deze bebouwingsvorm en zet deze verder voort binnen het voorliggend plangebied. Het plan voorziet in voldoende ruimte voor de noodzakelijke parkeerplaatsen, een groene tuin rond het appartement en acceptabele afstanden tot de omliggende bebouwing. De gemeente heeft bij haar belangenafweging overwogen en stelt zich dan ook op het standpunt dat het voorliggend plan in ruimtelijke zin passend is in haar omgeving. Hoewel het vigerende bestemmingsplan deze bebouwing ter hoogte van het plangebied nu niet toestaat, stelt de gemeente zich op het standpunt dat het wijzigen van het bestemmingsplan op basis van maatschappelijke gronden gewenst is. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 4.4: Reclamant stelt dat de door de gemeente aangevoerde argumenten waarmee de noodzaak en financiële haalbaarheid van het voorliggend plan worden onderbouwd, het voorliggend bestemmingsplan onvoldoende motiveren. Reclamant stelt in dit kader dat er geen cijfermatige onderbouwing beschikbaar is gesteld waaruit e.e.a. blijkt. Reclamant vraagt zich af wat het huidige aantal seniorenwoningen in de gemeente bedraagt. Daarnaast wordt gevraagd aan te geven wat de vraag naar seniorenwoningen, nu en in de toekomst, is. Reactie gemeente Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid kan worden aangevoerd dat de ontwikkelende partij, Brabantse Waard, beoordeeld is door het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Het CFV stelt ieder jaar een continuïteitsoordeel vast voor elke afzonderlijke corporatie. De beleidsregels van het CFV vormen het raamwerk waarbinnen deze beoordeling plaatsvindt. Het belangrijkste doel van het continuïteitsoordeel is te bepalen of een individuele corporatie financieel gezien in staat is de voorgenomen activiteiten uit te voeren, zelfs in geval van ’slechtweer scenario’s’. Uitgangspunt zijn daarbij de investeringen, die de corporaties zich voor de komende 5 jaar hebben voorgenomen. Brabantse Waard heeft van het CFV een A1 oordeel gekregen waarmee is vastgesteld dat de voorgenomen activiteiten passend zijn bij de vermogenspositie van Brabantse Waard. Tussen gemeente en Brabantse Waard is een overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd wat alle kosten voortvloeiend uit de voorliggende ontwikkeling voor rekening vallen van de Brabantse Waard. Op basis van het voorgaande concludeert de gemeente dat de financiële haalbaarheid van het voorliggend plan is veiliggesteld. Voor wat betreft de cijfermatige onderbouwing van de noodzaak in het kader van volkshuisvesting wordt verwezen naar reactie 2.17. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
23
Zienswijzen 4.5: Reclamant concludeert dat naar aanleiding van de ingediende inspraakreactie, door de gemeente is besloten het aantal van 20 parkeerplaatsen verplicht te stellen. Reclamant stelt dat realisatie van deze parkeerplaatsen echter niet mogelijk is door gebrek aan ruimte. Aanvullend wordt opgemerkt dat in de situatietekening slechts tien parkeerplaatsen zijn opgenomen. Reactie gemeente Onduidelijk is welke tekening reclamant hier bedoeld. De gemeente stelt zich echter op het standpunt dat het aantal vereist gestelde parkeerplaatsen realiseerbaar is. Een tekening waarop de 20 parkeerplaatsen zijn opgenomen zal ter verduidelijking worden toegevoegd aan paragraaf 2.2 ‘Verkeer en parkeren’ Deze zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting.
Zienswijzen 4.6: Reclamant acht de toegepaste parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen te laag en niet realistisch. Gevreesd wordt voor een ernstig parkeertekort met parkeeroverlast en gevaarlijke verkeersituaties tot gevolg. Reclamant stelt dat de toekomstige bewoners van de appartementen zullen beschikken over 1 of meer auto’s. Bovendien verwacht reclamant veel bezoekers op zon- en feestdagen. Tenslotte stelt reclamant dat de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers niet voldoende wordt gemotiveerd en acht deze indicatie irrealistisch. Reactie gemeente Op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010 - 2013) wordt uitgegaan van verschillende hoofdgroepen van functies (waaronder de functie wonen). De hier toegepaste parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per (dure) woning is in overeenstemming met dit beleid. Daarnaast kan worden opgemerkt dat de door de gemeente gehanteerde normen zijn gebaseerd op de landelijk toegepaste normen uit de CROW publicatie 182. Omdat in het gemeentelijk beleid geen norm is opgenomen voor het woningtype ‘seniorenwoning’, wordt op dit punt teruggevallen op de publicatie van het CROW. Voor seniorenappartementen geldt een norm van 0,6 parkeerplaats per woning. In beide gevallen geldt een vorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Hieruit valt af te leiden dat de gebruikte parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning aan de ruime kant is. Ter vergelijking wordt bij verzorgingshuizen een norm van 0.7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd, waarbij 60% aan bezoekers (incl. personeel), wordt toegekend. Op basis van deze gegevens blijkt dat de toename in het aantal bezoekers bij een toename van de zorgvraag zeer beperkt toeneemt (van 0,3 naar 0,42 per woning). Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 4.7: Reclamant merkt op dat ter plaatse reeds onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en concludeert dat op basis van een eigen berekening 152 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn voor het gehele woonzorgcentrum, maar dat hier in 65 parkeerplaatsen wordt voorzien. Reactie gemeente Deze zienswijze heeft betrekking op de parkeerlast van voorzieningen buiten het voorliggend plangebied en dient derhalve buiten beschouwing gelaten te worden. In dit kader wenst de gemeente evenwel op te merken dat voorliggend plan voldoet aan de gemeentelijke parkeereisen en voorziet in voldoende parkeerplaatsen voor de ontwikkeling van 11 appartementen, zoals verwoord in het voorliggend bestemmingsplan. De bestaande parkeerdruk in het gebied zal als gevolg van deze ontwikkeling niet toenemen. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
24
Zienswijzen 4.8: Reclamant stelt dat de bestaande weg nu nog een rustig gebied is maar dat deze de toename van het verkeer als gevolg van de voorgestane ontwikkeling niet goed kan opvangen. Reclamant stelt dat deze zich niet kan verenigen met de reactie, zoals opgenomen in de inspraak nota, waarin door de gemeente wordt aangegeven dat de weg voldoende breed is en dat de verkeerstoename zodanig beperkt is dat van verkeersonveilige situaties geen sprake kan zijn. Reclamant onderbouwd deze stellingname door te stellen dat de door de gemeente genoemde wegbreedte van 5,5 meter verminderd dient te worden met een voetpadbreedte van 1,8 meter. Indien deze wegbreedte het uitgangspunt van het onderzoek vormt resulteert dit in andere uitkomsten. Reclamant acht een herberekening op basis van de gewijzigde wegbreedte dan ook noodzakelijk. Tenslotte merkt reclamant op dat de toegestane maximum snelheid van 30km/h ter hoogte van de Wilhelminapark niet wordt nageleefd door het ontbreken van efficiënte snelheid beperkende maatregelen en verzoekt ook dit aspect mee te nemen bij de verzochte herberekening van de verkeerscapaciteit. Reactie gemeente De Wilhelminapark is een weg die gecategoriseerd is als erftoegangsweg waar een snelheidsregime geldt van 30km/u. De weg bestaat uit een rijbaan waar geen trottoirs aanwezig zijn. Hierbij dienen de voetgangers gebruik te maken van de rijbaan, het gebied is daarmee een zogenaamd erf. In deze gebieden komt geen doorgaand verkeer voor. De weg wordt in deze gebieden uitsluitend gebruikt voor ontsluiting van de aanliggende woningen/percelen. Conform de ASVV 2004 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) dient de rijbaan over een minimale wegbreedte (krap profiel) te beschikken van 4,60 – 4,80 meter. Deze maatvoering is gebaseerd op tweerichtingsverkeer ontwerpvoertuig personenauto. De huidige rijbaanbreedte van het Wilhelminapark varieert van 5,80 – 6,00 meter. Hieruit kunnen we aantonen dat de breedte van de ‘rijloper’ voor het autoverkeer voldoende is en dat er voor de voetgangers nog voldoende ruimte overblijft om zich veilig te verplaatsen. Binnen de wijk zijn korte rechtstanden en veel bochten aanwezig die als verkeersremmende maatregelen dienen. Hoewel het mogelijk is om harder te rijden dan de toegestane 30 km/h, is het niet aannemelijk dat deze problemen in de Wilhelminapark van dien omvang en aard zijn dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Bij de gemeente zijn vanuit het verleden, geen klachten over de verkeerssituatie bekend. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan
Zienswijzen 4.9: Reclamant stelt dat in de watertoets ten onrechte wordt gesteld dat de sloot, waarop de huidige drainage en de overstort van het riool voor het huishoudelijkafvalwater is aangesloten, afstroomt richting Rode Vaart. Reclamant stelt dat dit niet correct is en dat deze afstroomt richting de spoorwegovergang en de polder. Reclamant stelt dat meerdere malen per jaar de capaciteit van het rioolstelsel onvoldoende toereikend blijkt. In dit kader wordt het onwenselijk geacht extra (nieuwe) woningen op dit riool aan te sluiten aangezien dit tot een verder tekort in de capaciteit leidt. Aanvullend stelt reclamant dat het direct afvoeren van het hemelwater van de nieuwe appartementen op deze sloot niet wenselijk is gezien de beperkte afvoermogelijkheid Reactie gemeente De gemeente concludeert dat reclamant correct aangeeft dat de waterloop (categorie A) in oostelijke richting afstroomt naar het poldersysteem Gat van de Ham, welke uiteindelijk afstroomt richting de Rode Vaart. Echter, hoewel dit niet geheel correct in onderzoekrapportage is weergegeven leidt dit niet tot wijziging van de conclusies en aanpassing van de plannen. In de huidige situatie wordt het regenwater afkomstig van de aanwezige verharding en daken afgevoerd naar het bestaande gemengde rioolstelsel en niet zoals verondersteld via infiltratie in de ondergrond ter aanvulling van het grondwater. Dit wordt eveneens niet als gewenst gezien de grondwaterproblematiek vanuit het verleden.
25
Door afkoppelen van het regenwater, richting het oppervlaktewater, zal in de toekomstige situatie het bestaande gemengde rioolstelsel minder worden belast door schone regenwater. Het gevolg hiervan is een afname van overstortsituaties van rioolwater en de belasting op de sloot. De toename van het verharde oppervlak is dermate klein dat er geen extra retentie wordt geëist vanuit het waterschap. Vanuit het basisrioleringsplan is inderdaad bekend, dat de capaciteit van het bestaande rioolstelsel bij hevige regenval onder druk kan komen te staan. Het effect van (extra) huishoudelijk afvalwater op het functioneren het bestaande stelsels is bij regenval echter verwaarloosbaar. Het rioolstelsel is ontworpen om een hoeveelheid regenwater te kunnen afvoeren, welke een veelvoud is van de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater. Daarnaast wordt door het afkoppelen van het regenwater het bestaande stelsel verder ontlast. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 4.10: Reclamant stelt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek verricht dient te worden naar alternatieve locaties. Reclamant geeft aan in het kader van de inspraakprocedure reeds enkele alternatieve locaties te hebben voorgedragen. Omdat onderzoek naar alternatieve locaties niet aan het bestemmingsplan is toegevoegd meent reclamant dat geen sprake kan zijn van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader zijn de volgende locaties door reclamant voorgelegd: a) De tuin van de Westhoek; b) De nieuwe appartementen opnemen binnen de herontwikkelingsplannen voor het bestaande hoofdgebouw van De Westhoek; c) Het verouderdere gebouw van het woonzorgcentrum aan de Prins Bernhardstraat slopen en bij deze herbouw de 11 appartementen op te nemen; d) Het plantsoen op de hoek Prins Bernhardstraat en de Prins Hendrikstraat; e) Realisatie van het plan ter hoogte van het bouwvlak aan de Wilhelminapark 16; f) Op het terrein van het verpleeghuis Sancta Maria ter hoogte van de ter hoogte van de Neerhofschool. Reclamant merkt in dit kader op tijdens de inspraakavond enkele kritische vragen te hebben gesteld. Hierop stelt reclamant geen antwoord te hebben ontvangen. Reactie gemeente Het initiatief is wenselijk op de voorgenomen locatie en past binnen de beleidskaders en de vigerende wet- en regelgeving. Voor de wenselijkheid en noodzaak wordt verwezen naar reactie op zienswijze 2.17. De gemeente verleent medewerking aan een initiatief van een derde en heeft beoordeeld en acht de locatie passend voor de realisatie van aanleunwoningen. Op basis van het woningbehoefteonderzoek 2010-2015 wordt de specifieke behoefte aan deze type woningen (aanleunwoningen nabij een zorgcomplex) specifiek benoemd en onderstreept. Initiatiefnemer heeft in overleg met het zorgcentrum “De Westhoek” gekozen om de aanleunwoningen te realiseren nabij dit betreffende zorgcentrum. Voor wat betreft de ruimtelijke inpasbaarheid handhaaft de gemeente het standpunt dat de ontwikkeling passend is op deze locatie, zoals reeds verwoord in het kader van de inspraakreactie; zie tevens onderstaand standpunt. ‘Het bestaande woonzorgcentrum De Westhoek bestaat uit een aantal gebouwen, die in de loop van de tijd zijn gebouwd. De laatste uitbreiding van het complex is gerealiseerd in 1990, een appartementengebouw met een bouwhoogte van maximaal 4 bouwlagen. Dit complex is aan de zuidzijde van de wijk en de openbare weg gescheiden door een overwegend ruime groenstrook. In deze groenstrook zijn eveneens parkeervoorzieningen opgenomen. Het bestaande complex is aan de noordrand van de wijk gelegen en vormt hiermee in ruimtelijk opzicht een zelfstandige eenheid binnen de wijk. De ontwikkeling zoals beschreven in bestemmingsplan ”De Westhoek” maakt in ruimtelijke zin onderdeel uit van deze bebouwingsvorm.
26
Het nieuwe appartementencomplex bestaat uit 3 bouwlagen en sluit zoals gezegd aan op het bestaande complex van 4 bouwlagen. Stedenbouwkundig gezien wordt daarmee de bouwmassa van 4 naar 3 bouwlagen afgebouwd als overgang naar de grondgebonden woningen (2 of 1 bouwlaag met kap). Het verzorgingshuis en de aanleunwoningen zijn onderling wel met elkaar verbonden door middel van een doorsteek op de begane grond tussen de beide gebouwen. Het appartementengebouw is enerzijds georiënteerd op de provinciale weg Langeweg en anderzijds op de woonstraat Wilhelminapark ten oosten van het plangebied en is met de “rug” naar het verzorgingshuis gekeerd. Het bestaande complex is aan de noordrand van de wijk gelegen en vormt hiermee in ruimtelijk opzicht een zelfstandige eenheid binnen de wijk. De ontwikkeling zoals beschreven in bestemmingsplan ”De Westhoek” maakt in ruimtelijke zin onderdeel uit van deze bebouwingsvorm en zet deze verder voort binnen het voorliggend plangebied. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat het voorliggend plan in ruimtelijke zin passend is in haar omgeving. Hoewel het vigerende bestemmingsplan deze bebouwing ter hoogte van het plangebied nu niet toestaat stelt de gemeente zich op het standpunt dat het wijzigen van het bestemmingsplan op basis van maatschappelijke gronden gewenst is.’ Aanvullend kan worden opgemerkt dat op basis van een informele toets door Welstand is geconcludeerd dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Een zekere beoordelingsvrijheid is de gemeente toebedeeld als het gaat om de invulling van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente heeft bij de totstandkoming van het plan een zorgvuldige afweging gemaakt van alle betrokken belangen met betrekking tot het initiatief, waaronder de beoordeling wat betreft de voor- en nadelen van alternatieven. Uit de jurisprudentie is gebleken dat, ingeval van alternatieven, slechts dan medewerking aan het plan wordt onthouden, indien op voorhand duidelijk is dat voor verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereik met aanmerkelijk minder bezwaren. De gemeente heeft bij haar belangafweging overwogen dat voor zover sprake is van gelijkwaardige alternatieve locaties, welke een directe verbinding met het woonzorgcentrum ‘De Westhoek’ mogelijk maken, deze in de directe nabijheid van het bestaande woonzorgcentrum dienen te worden opgericht. Dit maakt, voor zover weging van alternatieve locaties noodzakelijk wordt geacht, de keuze uit alternatieve locaties voor de realisatie van aanleunwoningen zeer beperkt. Wat betreft de alternatieven in en nabij het zorgcentrum (locaties a, b en c) wordt verwezen naar de reacties op zienswijze 1.2 en 1.3. Met betrekking tot het plantsoen op de hoek Prins Bernhardstraat en de Prins Hendrikstraat (locatie d) stelt de gemeente zich op het standpunt dat deze locatie niet als gelijkwaardig alternatief kan worden beschouwd. De locatie is aanzienlijk smaller waardoor realisatie op deze locatie niet realistisch wordt geacht. Ook is dit plantsoen van het hoofdgebouw gescheiden door de Prins Bernhardstaat wat een directe verbinding tussen aanleunwoningen en woonzorgcentrum bemoeilijkt. Bovendien valt niet uit te sluiten dat deze locatie tot meer bezwaren zal leiden aangezien een groot aantal appartementen van het woonzorgcentrum op deze locatie uitkijken. Daarnaast zijn ook aan deze locatie verschillende grondgebonden woningen gelegen, welke op vergelijkbare gronden als reclamant bezwaren aan zouden kunnen tekenen. Omdat de gemeente zich er van bewust is dat het voor omwonenden als negatief ervaren wordt wanneer openbaar groen plaats moet maken voor nieuwe bebouwing, meent de gemeente dat met deze locatie meer omwonenden worden benadeeld en er mogelijk meer weerstand vanuit de omgeving wordt geboden. Tevens leent de omvang van de locatie zich niet voor de realisering van de appartementen. Ten aanzien van locatie e, het Wilhelminapark 16 wordt verwezen naar reactie 1.6 en 2.1. Wat betreft locatie f is het van belang de relatie van de seniorenwoningen/aanleunwoningen met het woonzorgcentrum “De Westhoek” nader te beschouwen. De ontwikkeling vindt plaats op verzoek van woonzorgcentrum “De Westhoek”. Realisatie van deze woningen dient kan dan ook uitsluitend plaats vinden nabij dit woonzorgcentrum. Realisatie nabij verpleeghuis Sancta Maria kan dan ook niet aan de orde zijn. Bovendien is de door reclamant voorgedragen locatie gelegen aan de Neerhofstraat. Ook
27
hier zijn woningen gesitueerd. Het is op voorhand dan ook niet vast te stellen dat deze locatie tot minder bezwaren zal leiden uit de omgeving. Ook op dit punt kan de voorgestelde niet als gelijkwaardig alternatief worden aangemerkt. Nu gebleken is dat de alternatieven zich niet lenen als volwaardig en gelijkwaardig resultaat, met aanmerkelijk minder bezwaren, heeft de gemeente zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de alternatieven in het kader van een goede ruimtelijke ordening afdoende zijn meegewogen, maar niet hebben geleid tot aanpassing of het onthouden van goedkeuring, van het plan. Het initiatief is zorgvuldig in overweging genomen en past binnen de beleidskaders en wet- en regelgeving. Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat deze zienswijze niet heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 4.11: Reclamant concludeert op basis van de voorgaande zienswijzen dat de ruimtelijke onderbouwing op een groot aantal punten tekort schiet. Daarnaast stelt reclamant dat het plan leidt tot vergaande aantasting van het woongenot en onevenredige benadeling zijnerzijds. Reclamant verzoekt het bestemmingsplan niet vast te stellen of het plan te wijzigen, waarbij tegemoet gekomen wordt aan de ingediende zienswijzen. Reactie gemeente Om nieuwbouw te realiseren in een bestaande woonwijk in deze tijd is ruimtelijk en financieel een uitdaging. De gemeente stelt zich op het standpunt dat met het voorliggend plan voldaan wordt aan de eisen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Resumerend heeft de gemeente geconcludeerd dat de bezwaren niet leiden tot afwijzing van het bestemmingsplan. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
28
Zienswijzen 5: Bewoners van Wilhelminapark 25 Zienswijzen 5.1: Reclamant geeft aan de eerder ingediende inspraakreactie tevens te behandelen als zienswijzen. Reactie gemeente Reclamant geeft aan de eerder ingediende inspraakreactie tevens te behandelen als zienswijzen. Reactie gemeente Behandeling van de door reclamant voorgedragen bezwaren zijn behandeld in het kader van de inspraakprocedure en beantwoord in de commentaarnota, d.d. 15 maart 2012 bij het voorliggende bestemmingsplan. Voor beantwoording van deze bezwaren wordt dan ook verwezen naar de inspraaknota, onder ‘inspraakreactie 6’. Het standpunt van de gemeente Moerdijk ten aanzien van de ingediende inspraakreacties door reclamant is ongewijzigd gebleven, met uitzondering van inspraakreactie 6.2 welke onderstaand wordt behandeld. ‘Reclamant stelt dat de wijk “Westhoek” een open en groen karakter heeft. Reclamant stelt dat de percelen ruim van opzet zijn en er veel ruimte is voor flora en fauna. Het ruimtelijke onderbouwing gaat volgens reclamant volledig voorbij aan het belang van het behoud, het beschermen en het ontwikkelen van de aanwezige natuurwaarden. Dit blijkt volgens reclamant onder meer uit het ontbreken van een onderzoek naar de ter plaatse aanwezige flora en fauna. Daarnaast ontbreekt een beheersplan voor het behoud van de natuurwaarden.’ Voor de beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de zienswijze 2.14 en 2.15. Deze zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting.
Zienswijzen 5.2: Reclamant geeft aan dat in het kader van de inspraakprocedure door reclamant is aangegeven hier geen sprake was van een “goede ruimtelijke onderbouwing”. In reactie op deze stelling geeft de gemeente aan dat deze inspraakreactie niet tot aanpassing van de het plan leidt, terwijl reclamant nu concludeert dat verschillende aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd, mede als gevolg van de door reclamant ingediende zienswijzen. Reactie gemeente Zie reactie op 4.2. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.3: Reclamant betoogt dat met het voorliggend bestemmingsplan geen sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt aangevoerd dat het complex op een te klein perceel wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aangegeven dat het complex qua omvang en vormgeving afwijkt van de bestaande bebouwing. Voorts wordt betoogd dat het voorliggend plan afbreuk doet aan de open en groene uitstraling van de wijk. Tenslotte wordt aangegeven dat het rustige straatbeeld op ernstige en onaanvaardbare wijze wordt verstoord doordat de bebouwing niet in één lijn met de bestaande bebouwing wordt geplaatst. Reclamant stelt dat in het bestemmingsplan deze aspecten niet passend gemotiveerd zijn. Reactie gemeente Zie reactie op 4.3. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
29
Zienswijzen 5.4: Reclamant stelt dat de door de gemeente aangevoerde argumenten waarmee de noodzaak en financiële haalbaarheid van het voorliggend plan worden onderbouwd, het voorliggend bestemmingsplan onvoldoende motiveren. Reclamant stelt in dit kader dat er geen cijfermatige onderbouwing beschikbaar is gesteld waaruit e.e.a. blijkt. Reclamant vraagt zich af wat het huidige aantal hoeveel seniorenwoningen er reeds in de gemeente aanwezig zijn, wat de vraag naar seniorenwoningen, nu en in de toekomst. Reactie gemeente Zie reactie op 4.4. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.5: Reclamant concludeert dat naar aanleiding van de door ingediende zienswijze door de gemeente is besloten het aantal van 20 parkeerplaatsen verplicht te stellen. Reclamant stelt dat realisatie van deze parkeerplaatsen echter niet mogelijk is door gebrek aan ruimte. Aanvullend wordt opgemerkt dat in de situatietekening slechts tien parkeerplaatsen zijn opgenomen.
Reactie gemeente Zie reactie op 4.5. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.6: Reclamant acht de toegepaste parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen te laag en niet realistisch. Gevreesd wordt voor een ernstig parkeertekort met parkeeroverlast en gevaarlijke verkeersituaties tot gevolg. Reclamant stelt dat de toekomstige bewoners van de appartementen zullen beschikken over 1 of meer auto’s. Bovendien verwacht reclamant veel bezoekers op zon- en feestdagen. Tenslotte stelt reclamant dat de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers niet voldoende wordt gemotiveerd en acht deze indicatie irrealistisch. Reactie gemeente Zie reactie op 4.6. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.7: Reclamant merkt op dat ter plaatse reeds onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en concludeert dat op basis van een eigen berekening 152 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn voor het gehele woonzorgcomplex, maar dat hier in 65 parkeerplaatsen wordt voorzien. . Reactie gemeente Zie reactie op 4.7. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.8: Reclamant stelt dat de bestaande weg nu nog een rustig gebied is maar dat deze de toename van het verkeer als gevolg van de voorgestane ontwikkeling niet goed kan opvangen. Reclamant stelt dat deze zich niet kan verenigen met de reactie, zoals opgenomen in de inspraak nota, waarin door de gemeente wordt aangegeven dat de weg voldoende breed is en dat de verkeerstoename zodanig beperkt is dat van verkeersonveilige situaties geen sprake kan zijn.
30
Reclamant onderbouwd deze stellingname door te stellen dat de door de gemeente genoemde wegbreedte van 5,5 meter verminderd dient te worden met een voetpadbreedte van 1,8 meter. Indien deze wegbreedte het uitgangspunt van het onderzoek vormt resulteert dit in andere uitkomsten. Reclamant acht een herberekening op basis van de gewijzigde wegbreedte dan ook noodzakelijk. Tenslotte merkt reclamant op dat de toegestane maximum snelheid van 30 km/h ter hoogte van de Wilhelminapark niet wordt nageleefd door het ontbreken van efficiënte snelheidsbeperkende maatregelen en verzoek ook dit aspect mee te nemen bij de verzochte herberekening van de verkeerscapaciteit. Reactie gemeente Zie reactie op 4.8. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.9: Reclamant stelt dat in de watertoets ten onrechte wordt gesteld dat de sloot, waarop de huidige drainage en de overstort van het riool voor het huishoudelijkafvalwater is aangesloten, afstroomt richting Rode Vaart. Reclamant stelt dat deze afstroomt richting de spoorwegovergang en de polder. Reclamant stelt dat meerdere malen per jaar de capaciteit van het rioolstelsel onvoldoende toereikend blijkt. In dit kader wordt het onwenselijk geacht extra (nieuwe) woningen op dit riool aan te sluiten aangezien dit tot een verder tekort in de capaciteit leidt. Aanvullend stelt reclamant dat het direct afvoeren van het hemelwater van de nieuwe appartementen op deze sloot niet wenselijk is in tegenstelling tot de geleidelijke afvoer via het bestaande drainage systeem. Reactie gemeente Zie reactie op 4.9. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 5.10: Reclamant verwijst naar de eerder ingediende inspraakreacties en trekt hierbij de conclusie dat sprake is van verdergaande aantasting van het woongenot en een onevenredige benadeling. De ingediende inspraakreacties dienen aldus eveneens als zienswijzen beschouwd te worden. Reactie gemeente Behandeling van de door reclamant voorgedragen bezwaren zijn behandeld in het kader van de inspraakprocedure en beantwoord in de commentaarnota, d.d. 15 maart 2012 bij het voorliggende bestemmingsplan. Het standpunt van de gemeente Moerdijk ten aanzien van de ingediende inspraakreacties door reclamant is ongewijzigd gebleven. Voor beantwoording van deze bezwaren wordt dan ook verwezen naar de inspraaknota, onder ‘inspraakreactie 6’.
Zienswijzen 5.11: Reclamant concludeert op basis van de voorgaande zienswijzen dat de ruimtelijke onderbouwing op een groot aantal punten tekort schiet. Daarnaast stelt reclamant dat het plan leidt tot verregaande aantasting van het woongenot en onevenredige benadeling zijnerzijds. Reclamant verzoekt het bestemmingsplan niet vast te stellen of het plan te wijzigen, waarbij tegemoet gekomen wordt aan de ingediende zienswijzen. Reactie gemeente Zie reactie op 4.11. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
31
Zienswijzen 6: Bewoners van Wilhelminapark 27 Zienswijzen 6.1: Reclamant stelt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt aangevoerd dat naar oordeel van reclamant onvoldoende wordt gemotiveerd waarom de voorliggende ontwikkeling, met bijbehorende bestemmingsplanwijziging, wenselijk en noodzakelijk wordt geacht. Reclamant stelt dat ter onderbouwing enkel wordt aangevoerd dat de bebouwing passend is door de aflopende bebouwingshoogte van de woonzorginstelling. Reclamant meent dat het voorliggend plan leidt tot een uiterst massale bebouwing in verhouding tot de omliggende woonwijk met vrijstaande woningen en tweekappers. Reactie gemeente Voor zover deze zienswijze betrekking heeft op de wenselijkheid en noodzaak wordt verwezen naar zienswijze 2.17. Voor wat betreft de ruimtelijke inpasbaarheid handhaaft de gemeente het standpunt dat de ontwikkeling passend is op deze locatie, zoals reeds verwoord in de reactie in het kader van de inspraakreactie. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 6.2: Reclamant stelt dat het geldende bestemmingsplan, het open en groene karakter van het Wilhelminapark beschermt, en daarom, terughoudend is met het toekennen van bouwmogelijkheden. Reclamant stelt dat het voorliggend bestemmingsplan een grote inbreuk maakt op het karakter van de omgeving. Het gebouw wordt te hoog en te massaal geacht. Daarnaast ligt het niet in één lijn met bestaande bebouwing en is het gesitueerd ter hoogte van de openbare groenvoorziening. Reclamant meent dan ook dat er geen zorg is gedragen voor een goede landschappelijke inpassing en dat sterk afbreuk doet aan rustige en groene karakter. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Reactie gemeente De gemeente stelt zich op het standpunt dat, hoewel de voorgestane ontwikkeling van het plangebied een grote wijziging is ten opzichte van de huidige planologische bebouwingsmogelijkheden, de hier voorgestane ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is binnen de bestaande bebouwingsstructuur. De ontwikkeling sluit in ruimtelijk opzicht aan bij de bestaande bebouwing aan van het woonzorgcentrum “De Westhoek”. Het bestaande complex is aan de noordrand van de wijk gelegen en vormt hiermee in ruimtelijk opzicht een zelfstandige eenheid binnen de wijk. De ontwikkeling zoals beschreven in bestemmingsplan ”De Westhoek” maakt in ruimtelijke zin onderdeel uit van deze bebouwingsvorm. Het groene karakter van de wijk wordt bepaald door met name de ruimte en groene inrichting van de voortuinen bij de grondgebonden woningen. Het voorliggend plan sluit aan bij dit karakter, doordat ook hier is voorzien in een voortuin met een groene inrichting. Hoewel het openbaar groen hier zal moeten wijken voor de nieuwbouw wijzigt het karakter van de wijk hiermee niet. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 6.3: Reclamant stelt dat het voorliggend bestemmingsplan onvoldoende motiveert waarom nu juist is gekozen voor 11 appartementen op deze locatie. Reclamant acht nut en noodzaak van de voorgestane ontwikkeling eveneens onvoldoende gemotiveerd. Reclamant stelt dat daarom geen sprake kan zijn van zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerde besluitvorming. Reactie gemeente Voor zover de zienswijze is gericht op de aspecten nut en noodzaak wordt verwezen naar de reactie onder 2.17 van de voorliggende nota. Voor zover de zienswijze is gericht op de keuze voor de voorliggende locatie wordt verwezen naar reactie 1.3 van de voorliggende nota. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
32
Zienswijzen 6.4: Reclamant concludeert dat het bestemmingsplan geen melding maakt van een onderzoek naar alternatieve locaties voor de betreffende ontwikkeling. Het argument dat deze locatie voortvloeit uit de noodzaak tot de nabijheid van het woonzorgcentrum, is volgens reclamant onvoldoende onderbouwd. Resumerend wordt geconcludeerd dat de huidige locatie niet zorgvuldig is afgewogen waarbij reclamant stelt dat er binnen de kern meer geschikte locaties voor handen moeten zijn. Aanvullend wordt opgemerkt dat vanwege de weerstand in de wijk nader onderzoek gepleegd had moeten worden naar deze alternatieve locaties. Reclamant eindigt te zeggen dat, indien een passend gelijkwaardig alternatief voor handen is waaraan minder bezwaren kleven, het gemeentebestuur hier niet aan voorbij kan gaan. Reactie gemeente Zie tevens reactie op zienswijze 4.10 waarin mogelijke alternatieven zijn besproken. Tevens is daarin opgemerkt dat de nabijheid ten opzichte van het specifieke zorgcentrum “De Westhoek” voor de functionele relatie met de seniorenwoningen noodzakelijk is. Van een passend en gelijkwaardig alternatief is, op basis van een zorgvuldige belangenafweging die heeft plaatsgevonden, dan ook geen sprake, waardoor de voorgenomen locatie gehandhaafd dient te blijven. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen 6.5: Reclamant stelt zich op het standpunt dat geen onderzoek is verricht naar de effecten van de toename van het aantal verkeerbewegingen op het wegennet en de wijk, als gevolg van de voorgestane ontwikkeling. Reclamant meent dat de conclusies aan de hand van etmaalintensiteiten onvoldoende zekerheid bieden. Daarnaast is reclamant niet duidelijk of hierin bezoekers en personeel van het woonzorgcentrum zijn meegenomen. Reclamant meent dat, in tegenstelling tot de gemeentelijke conclusie, de toevoeging van elf aanleunwoningen/ appartementen weldegelijk een significant effect hebben op de omgeving. Reclamant stelt dat te verwachten valt dat overlast zal ontstaan door de toename van het aantal verkeerbewegingen. Reactie gemeente Op basis van de recente verkeerstellingen bedragen de verkeersintensiteiten op de Wilhelminapark ca. 330 mvt/etmaal. Daarnaast stelt publicatie 256 “Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden” van het CROW dat aan seniorenwoningen een verkeersgeneratie van 2,6 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal moet worden toegekend. Dit resulteert bij 11 aanleunwoningen aldus in ±30 verkeersbewegingen (±10%). Hiermee zal de verkeersintensiteit op de Wilhelminapark toenemen tot ca. 360 mvt/etmaal op het Wilhelminapark. De normen van het CROW kennen geen norm waaraan de intensiteit op wegen binnen een verblijfsgebied getoetst kan worden. De wetgeving gaat uit van een zodanige inrichting en beeld van de weg en omgeving dat de maximale snelheid redelijkerwijze voortvloeit uit de inrichting. Binnen een 30 km/zone kan ter indicatie wel worden aangegeven dat een intensiteit van 5.000 à 6.000 mvt/etmaal acceptabel is. In een erf is een intensiteit van 1.000 mvt/etmaal acceptabel.(bron: CROW ASVV 2004) Als we kijken naar de verkeersintensiteiten op de Wilhelminapark inclusief de extra verkeersbewegingen die optreden door de komst van de aanleunwoningen vallen deze nog ruim onder het aantal dat voor een erf en 30 km/zone geldt. Voor zover reclamant hier eveneens doelt op het aspect geluid wordt opgemerkt dat de gevolgen voor dit aspect, bij de vastgestelde verkeerstoename van 10% ter plaatse van woningen een toename van de geluidbelasting oplevert van 0,4 dB. Dit verschil is echter niet hoorbaar en daarmee verwaarloosbaar. Ten aanzien van dit aspect wordt dan ook geconcludeerd dat er geen sprake is van overlast, als gevolg van de voorgestane ontwikkeling Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan
33
Zienswijzen 6.6: Reclamant geeft aan dat de onderzoeken met betrekking tot de milieuaspecten milieuzoneringen bedrijven, geluid en externe veiligheid, verouderd zijn. Hoewel deze onderzoeken recent zijn beoordeeld op actualiteit door het RMD en akkoord zijn bevonden, meent reclamant dat deze onderzoeken opnieuw uitgevoerd moeten worden. Reclamant stelt dat actuele onderzoeken noodzakelijk zijn om tot een weloverwogen en deugdelijke besluitvorming te komen, e.e.a. in overeenstemming met het zorgvuldigheidsbeginsel. Reactie gemeente Gemeente deelt het standpunt met reclamant dat het besluit weloverwogen en deugdelijk tot stand moet komen. Het onderbouwen van ontwikkelingen met actuele onderzoeken is hierbij een eerste vereiste. Het door reclamant aangehaalde onderzoek heeft, zoals aangegeven in de toelichting en de inspraaknota, uitsluitend betrekking op het onderdeel bedrijven- en milieuzoneringen. De overige in deze memo beschreven aspecten maken geen onderdeel uit van de milieuverantwoording binnen het bestemmingsplan. Deze aspecten zijn verwoord op basis van recent uitgevoerde onderzoeken welke eveneens aan het bestemmingsplan zijn toegevoegd. Om de actualiteit van het onderdeel bedrijven- en milieuzoneringen binnen het door reclamant aangehaalde onderzoek aan te tonen, is de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD), gevraagd te controleren of de, in dit onderzoek gehanteerde uitgangspunten alsmede de hieruit voortgekomen conclusies, nog actueel zijn. De RMD heeft hierop geoordeeld dat het onderzoek voldoet aan eisen met betrekking tot actualiteit. Deze beoordeling is tevens als bijlage 4 aan de Commentaarnota, d.d. 15 maart 2012 toegevoegd. Op basis van het voorgaande concludeert de gemeente dat het uitvoeren van een nieuw onderzoek niet zal leiden tot nieuwe inzichten, doch enkel leidt dit verspilling van middelen. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 6.7: Reclamant concludeert dat als gevolg van het wegverkeer de geluidsbelasting op de gevel 7 dB te hoog is ten opzichte van de voorkeursgrenswaarden maar dat in de samenvatting wordt gesproken van 10 dB. Als gevolg van deze overschrijding dient het plan te voorzien in tenminste één geluidsluwe buitengevel. Reclamant stelt dat de inpandige serre, welke in de stukken wordt aangemerkt als geluidsluwe gevel, niet als zodanig mag worden aangemerkt. Resumerend wordt hieruit geconcludeerd dat het plan niet voldoet aan de geldende geluidsnormen en het plan op deze grond geen doorgang kan vinden. Reactie gemeente Reclamant merkt op dat de voorkeursgrenswaarden als gevolg van het wegverkeer worden overschreden met 7 dB, hoewel in de samenvatting in het akoestisch onderzoek wordt gesproken over 10 dB. De door reclamant aangehaalde overschrijding van 7 dB heeft echter betrekking op een overschrijding van de waarde (51 dB) welke in het hogere waarde beleid van de gemeente Moerdijk als grenswaarde is gesteld. In geval van overschrijding dient te worden voldaan aan de eis van tenminste één geluidluwe gevel. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB) bedraagt echter 10 dB. Een en ander is in het akoestisch onderzoek correct verwoord. Voor de inhoudelijke beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar reactie 2.10. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
34
Zienswijzen 6.8: Reclamant concludeert dat vanwege het railverkeer de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwbouw de voorkeursgrenswaarden overschrijdt. Om af te kunnen wijken van deze voorkeursgrenswaarden wordt binnen het voorliggend plan aanspraak gemaakt op de voorwaarde van ‘grondgebondenheid’ van het plan. Reclamant stelt dat grondgebondenheid niet van toepassing is op het voorliggend plan en dat aanleunwoningen per definitie niet grondgebonden zijn. Reactie gemeente Zie reactie 2.9 Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 6.9: Reclamant merkt op dat ten gevolgen van het aspect industrielawaai ontheffing noodzakelijk is van de voorkeursgrenswaarden. Reclamant stelt dat ten onrechte wordt aangesloten bij de ontheffingscriteria voor weg- en railverkeer. Reactie gemeente Ten aanzien van industrielawaai gelden voor ontheffing van de voorkeursgrenswaarde dezelfde hoofdcriteria als voor weg- en railverkeer. Ten aanzien van de stedenbouwkundige maatregelen (vergroten van de afstand tot de bron) geldt dat dit gelet op de beperkte ruimte in zuidelijke richting niet mogelijk is. Bronmaatregelen kunnen worden aangemerkt als een beperking van de geluidzone rond het industrieterrein, hetgeen ongewenst is. Bronmaatregelen zijn derhalve niet verder onderzocht. Overdrachtsmaatregelen (bijv. schermen) passen niet binnen de open landelijke structuur van het dorp. Ten aanzien van de subcriteria geldt dat voldaan wordt aan het criterium van grondgebondenheid. Voor verdere informatie (ook inzake de motivatie voor weg- en railverkeer) wordt verwezen naar de memo “Plangebied “De Westhoek” te Zevenbergen, motivatie ten behoeve van het verlenen van een hogere waarde” (d.d. 19-07-2012). Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen 6.10: Reclamant stelt vast dat dat het bestemmingsplan in hoofdstuk 6 beschrijft dat er een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer is gesloten waarin is vastgelegd dat de kosten voortkomend uit planschadeclaims en de kosten voor realisatie van het plan, voor rekening vallen van de initiatiefnemer. Reclamant geeft aan dat de financiële uitvoerbaarheid hiermee nog niet is aangetoond en dat de vraag naar deze woningen, in deze prijsklasse, binnen het voorliggend plan nog niet is aangetoond. Reclamant meent dan ook dat de toelichting op dit punt daarom tekort schiet. Reclamant stelt zich dan ook op het standpunt dat deze behoefte alsnog dient te worden aangetoond. Reactie gemeente Zie reactie 4.4 Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
35
Zienswijzen 6.11: Reclamant stelt dat door het zicht op het voorliggend plangebied vanuit de eigen woning, de toename van het aantal verkeersbewegingen, het verdwijnen van groen in ruil van een bouwwerk van 3 verdiepingen het woon- en leefgenot ernstig zal worden aangetast. Reclamant stelt onevenredig zwaar in zijn belangen te worden geschaad waardoor de voorgestane ontwikkeling onaanvaardbaar wordt geacht. Reactie gemeente Om nieuwbouw te realiseren in een bestaande woonwijk in deze tijd is ruimtelijk en financieel een uitdaging. De gemeente stelt zich op het standpunt dat met het voorliggend plan voldaan wordt aan de eisen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Resumerend heeft de gemeente geconcludeerd dat de bezwaren niet leiden tot afwijzing van het bestemmingsplan. Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan.
36
Resumé Als gevolg van de ingediende zienswijzen worden de volgende wijzigingen in het plan doorgevoerd: Toelichting: Onder paragraaf 2.2 zal onder ‘Ruimtelijke en functionele structuur’ de afbeelding worden vervangen met een geactualiseerde en meer accurate indicatieve weergave van de planontwikkeling;. Onder paragraaf 2.2 zal onder ‘Verkeer en parkeren’ een afbeelding worden opgenomen waarop de noodzakelijke 20 parkeerplaatsen zijn opgenomen. Onder paragraaf 5.5 zal een subparagraaf worden opgenomen waarin de uitvoerbaarheid van de geluidluwe gevels en buitenruimten wordt aangetoond op basis van aanvullende berekeningen, welke aan de voorliggende ‘Nota van Zienswijzen’ zijn toegevoegd onder bijlage 2; Onder paragraaf 5.9 zal een subparagraaf worden opgenomen waarin het aanvullend onderzoek naar vleermuizen en amfibieën wordt toegelicht. Tevens zal het betreffend onderzoek ‘Nader onderzoek vleermuizen & amfibieën’ als bijlage aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. Regels: Binnen de bouwregels van de bestemming ‘Wonen’ wordt onder sub-lid 5.2.3 een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbinnen de voorwaarden uit het gemeentelijk hogere waarden beleid worden gewaarborgd. Deze wordt als volgt opgenomen: 5.2.3 Geluid a. Voor zover de berekende geluidbelasting op de gevel per waarneemhoogte, zoals vermeld in het van toepassing zijnde vastgestelde Besluit Hogere Waarden, de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai (respectievelijk 48 dB, 55 dB en 50 dB(A)) met meer dan 3 dB wordt overschreden dienen de betreffende woningen te zijn voorzien van: 1. ten minste één geluidluwe gevel; 2. ten minste één slaapkamer gesitueerd aan de zijde van de geluidsluwe gevel; b. Voor zover de berekende geluidbelasting op de gevel per waarneemhoogte, zoals vermeld in het van toepassing zijnde vastgestelde Besluit Hogere Waarden, de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai (respectievelijk 48 dB, 55 dB en 50 dB(A)) wordt overschreden, dient indien een woning beschikt over één of meerdere buitenruimtes, bij ten minste één buitenruimte het geluidsniveau niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan de betreffende voorkeursgrenswaarde. Verbeelding: Geen wijzigingen.
37
III. Ambtshalve aanpassingen Ter verduidelijking van het voorliggend bestemmingsplan worden binnen de toelichting enkele tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Het betreft de zinsneden waarin wordt gesproken over de uitbreiding van het verzorgingshuis. Hoewel in het voorliggend geval sprake is van uitbreiding van het verzorgingshuis met aanleunwoningen (met een reguliere woonbestemming) is gebleken dat dit leidt tot de veronderstelling dat hier een uitbreiding met zorgappartementen wordt beoogd. Om deze misvatting verder tegen te gaan wordt de tekst in paragraaf 1.1 en 1.3 hierop aangepast. In de rapportage ‘Akoestisch onderzoek weg-, railverkeer en industrielawaai Plangebied “De Westhoek” te Zevenbergen’, d.d. 9 februari 2012, met kenmerk 20070434/D04, is voor de toetsing bouwbesluit de gecumuleerde geluidbelasting van gezoneerde en niet gezoneerde wegen (exclusief aftrek art. 110g Wgh als uitgangspunt genomen. Op 1 april 2012 is het nieuwe Bouwbesluit van kracht geworden. Conform het nieuwe Bouwbesluit dient de toetsing Bouwbesluit te worden gebaseerd op de vastgestelde hogere waarden. Teneinde de toetsing in overeenstemming te brengen met het nieuwe Bouwbesluit zal onder paragraaf 5.5 een aanvullende toelichting op dit punt worden opgenomen. Daarnaast wordt passage 5.5 op enkele onderdelen aangevuld. Dit ter verduidelijking van de aan het onderzoek ten grondslag liggende uitgangspunten. Tenslotte worden enkele tabellen toegevoegd onder de passage ‘cumulatie van alle geluidbronnen’. Op basis van deze tabel wordt nader onderbouwd dat met de hogere waarden vanwege industrielawaai van 51 dB(A), 53 dB(A) en 55 dB(A) op respectievelijk de begane grond, 1e verdieping en 2e verdieping van de noordelijk gesitueerde gevels, het geluidklimaat op het bouwplan als geheel niet verslechterd ten opzichte van de werkelijke situatie.
Bijlage bij de Nota van Zienswijzen: 1. Memo ‘Plangebied “De Westhoek” te Zevenbergen, motivatie ten behoeve van het verlenen van een hogere waarde’ (d.d. 19-07-2012); 2. Memo ‘Aanvullende berekeningen geluid, geluidluwe gevel’ (25-10-2012).
38
Bijlagen
39