prêt à parler
répertoire de poche FR/NL pour le commerce 1
NL ‘Prêt à Parler’ helpt je om Nederlandstalige klanten beter te bedienen. Dit zakwoordenboekje zal je niet alle finesses van de Nederlandse taal bijbrengen, maar het zal je job aangenamer maken en je zaak een betere uitstraling geven. Het zakwoordenboekje bestaat uit twee grote delen: • Het ALGEMEEN DEEL is hetzelfde voor verschillende winkels en bevat 4 rubrieken: sleutelzinnen, basiswoordenschat, beknopte grammatica en attitude; • Het SPECIFIEK DEEL bundelt zowel sleutelzinnen als woordenschat die eigen zijn aan een bepaald type winkel. Begroet en bedank de klant steeds in zijn eigen taal: • ‘Bonjour, goeiedag’ • ‘Dank u wel en tot ziens!’ Doe dit ook als je helemaal geen Nederlands spreekt.
FR « Prêt à Parler » vous aidera à mieux servir votre clientèle néerlandophone. Même si ce répertoire de poche n’a pas la prétention de vous apprendre toutes les subtilités de la langue néerlandaise, il permettra néanmoins de rendre votre travail plus confortable et augmentera la convivialité de votre commerce. Le répertoire de poche est constitué de deux parties : • La PARTIE GENERALE est la même pour tous les commerces et comprend 4 rubriques : phrases clés, vocabulaire de base, grammaire de poche et attitude; • La PARTIE SPÉCIFIQUE reprend les phrases clés et le vocabulaire spécifique d’un secteur particulier. Accueillez et remerciez toujours le client dans sa propre langue • « Bonjour, goeiedag » • “Dank u wel en tot ziens” N’hésitez pas à le faire même si vous ne parlez pas du tout le néerlandais. 2
een 1
1
INHOUDSTAFEL - TABLE DES MATIÈRES 1 SLEUTELZINNEN - PHRASES CLÉS 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
3
ALGEMEEN - EXPRESSIONS GÉNÉRALES ONTHAAL - ACCUEIL KAN IK U HELPEN? - PUIS-JE VOUS AIDER? BETALEN - PAYER DE WEG WIJZEN - INDIQUER LE CHEMIN CADEAUTJES - CADEAUX OPENINGSUREN - HEURES D’OUVERTURE F.A.Q. - QUESTIONS LES PLUS FREQUENTES MEDEDELINGEN - ANNONCES SOLDENPERIODE - PERIODE DES SOLDES AAN DE TELEFOON - AU TELEPHONE KLANTENKAART - CARTE CLIENT SOS
4 5 6 7 9 10 11 12 14 15 16 17 18
2 WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE
19
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
WERKWOORDEN - VERBES KLEUREN EN TINTEN - COULEURS ET TEINTES WINKEL - MAGASIN CIJFERS - CHIFFRES WANNEER? - QUAND? WAAR? - OÙ? VERGELIJKEN - COMPARER
20 22 23 25 26 27 28
3 BASISGRAMMATICA - GRAMMAIRE DE BASE 29 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
UITSPRAAK - PRONONCIATION SPELLEN - ÉPELER WERKWOORDEN - LES VERBES VRAAG STELLEN - POSER UNE QUESTION STAAN, HANGEN, LIGGEN - SE TROUVER LIDWOORDEN - LES ARTICLES VERKLEINWOORDEN - DIMINUTIFS MEERVOUD - COMMENT FORMER LE PLURIEL HOE LAAT IS HET? - DIRE L’HEURE GEEN - NIET
4 ATTITUDE 2 2
twee
30 31 31 32 33 34 34 35 36 36
SLEUT E PHRA LZINNEN SES C LÉS
37 drie
3
1 ALGEMEEN – EXPRESSIONS GÉNÉRALES
2 ONTHAAL - ACCUEIL
Ja Nee Een beetje Moeilijk Gemakkelijk
Oui Non Un peu Difficile Facile
Goeiedag mevrouw/meneer/juffrouw Bonjour madame/monsieur/mademoiselle (toute la journée)
Alstublieft Dank u (wel) Graag gedaan
S’il vous plaît Merci (bien) Avec plaisir
Natuurlijk! Dat klopt. Graag Komt in orde!
Bien sur! C’est exact. Tout à fait. Volontiers Ça s’arrangera!
Sorry Excuseer Het is niets. (’t is niks) Het is niet erg. Geen probleem! Een ogenblik alstublieft. Sorry, ik heb me vergist.
Excusez-moi Excusez-moi De rien. Ce n’est pas grave. Pas de problème! Un instant s’il vous plaît. Désolé, je me suis trompé.
Ik weet het. Dat weet ik niet.
Je le sais. Je ne le sais pas.
Sorry, dat begrijp ik niet. Excuseer, kan u dat herhalen alstublieft? Ik leer Nederlands.
Désolé, je ne le comprends pas. Désolé, pouvez-vous répéter s’il vous plaît? J’apprends le néerlandais.
4 vier
Goeiemorgen (7u-11u) Goeiemiddag (11u-17u) Goeienavond (17u-24u)
Bonjour (le matin) Bonjour (l’après-midi) Bonsoir
Alles goed? Kom binnen!
Tout va bien? Entrez!
Tot ziens! Bedankt en tot ziens! Tot morgen! Tot volgende week! Tot de volgende keer! Daag
Au revoir! Au revoir et merci! À demain! À la semaine prochaine! À la prochaine! Salut
Ik kom dadelijk.
J’arrive tout de suite.
1
vijf
5
3 KAN IK U HELPEN? - PUIS-JE VOUS AIDER? Puis-je vous aider? Kan ik u helpen? Nee dank u, ik kijk gewoon even Non, merci, je fais un petit tour. rond. Waarmee kan ik u helpen? Wat zoekt u? Ik zoek niets speciaals.
En quoi puis-je vous aider? Que cherchez-vous? Je ne cherche rien de spécial.
Kijk gerust rond. Neem uw tijd.
Regardez à votre aise. Prenez votre temps.
Heeft u iets gezien in de etalage? Kan u dat aanwijzen?
Avez-vous vu un article en vitrine?
Heeft u iets in dezelfde stijl? Dit lijkt erop. Heeft u dat in een andere kleur?
Avez-vous quelque chose d’autre dans ce même style? Ça y ressemble. Existe-t-il dans une autre couleur?
Een ogenblik, ik roep mijn collega. Sorry, dat verkopen we niet (meer). Sorry, dat is uitverkocht. Sorry, die zijn uitverkocht. Nee, dat komt niet meer binnen.
Un instant s.v.p., j’appelle mon collègue. Désolé, cet article n’est plus en vente. Désolé, cet article est épuisé. Désolé, le stock est épuisé. Non, ils ne rentreront plus.
Wilt u een zakje? Nee dank u, ik heb (al) een zakje.
Voulez-vous un sac? Non, merci, j’en ai déjà un.
6 zes
Pourriez-vous me l’indiquer?
1
4 BETALEN - PAYER 1 Cash betalen – payer cash Hoeveel kost dat? Hoeveel moet ik u?
Combien ça coûte? Je vous dois combien?
Hoeveel is ’t alstublieft? Dat is zeven euro veertig alstublieft. (€7,40)
C’est combien s’il vous plaît? Ça fera sept euros quarante s’il vous plaît.
Kan u gepast betalen? Heeft u iets kleiners? Heeft u een briefje van vijf euro? Heeft u nog tien cent?
Pourriez-vous payer le compte juste? Vous n’avez pas plus petit? Auriez-vous un billet de cinq euros? Auriez-vous encore dix cents?
Dat is heel juist. Is het gepast? En twee euro zestig terug. Mag ik u stukken van twee euro teruggeven? Ik heb geen briefjes meer. Kan u teruggeven op 500 euro?
C’est correct. Le compte y est? Et deux euros soixante de retour. Puis-je vous rendre la monnaie en pièces de deux euros ? Je n’ai plus de billets. Auriez-vous la monnaie sur 500 euros?
Sorry, wij aanvaarden geen briefjes van 500 euro. Sorry, ik heb geen wisselgeld.
Désolé, nous n’acceptons pas les billets de 500 euros. Désolé, je n’ai pas de monnaie.
zeven
7
2 Andere betaalmiddelen - Autres moyens de paiement Kan ik met maaltijdcheques betalen? Kan ik met mijn kaart betalen? Kan ik met bancontact betalen? Kan ik met proton betalen? Kan ik met een kredietkaart betalen? Sorry, wij aanvaarden geen kredietkaart. Sorry, bancontact kan pas vanaf twaalf euro.
Où puis-je trouver cela? C’est tout au fond, à droite.
Puis-je payer avec Proton? Puis-je payer par carte de crédit?
Waar vind ik dat? Het staat helemaal achteraan, aan de rechterkant. Dat ligt vooraan, naast de etalage. In het midden van de winkel. Onderaan in het rek. Boven op de kast. Iets meer naar links/rechts.
Désolé, nous n’acceptons pas les cartes de crédit. Désolé, le Bancontact n’est autorisé que pour les paiements d’au moins douze euros.
Het toilet is beneden. Waar is de trap? De trap is daar. Op de tweede verdieping.
La toilette est en bas. Où sont les escaliers? Les escaliers sont là. Au deuxième étage.
Misschien in een andere winkel. Misschien in een ander filiaal. Dat verkopen wij niet. Misschien verkopen ze het bij … .
Peut-être dans un autre magasin. Peut-être dans une autre filiale. Nous ne vendons pas cet article. Peut-être le trouverez-vous chez … .
Op het einde van de straat naar rechts/links. Op het kruispunt met de Louisalaan. Om de hoek. Aan de rechterkant/linker- kant. Enkele huizen verder. Tegenover het winkelcentrum. Rechtdoor en aan de lichten rechtsaf/linksaf. Aan de andere kant van de stad. Een beetje verder in de straat.
Au bout de la rue, à droite/gauche.
Puis-je payer par chèques repas? Puis-je payer avec ma carte? Puis-je payer avec Bancontact?
Gaat u met de kaart betalen? Vous payez par carte? U mag uw kaart in het toestel Mettez donc votre carte dans steken. l’appareil. U mag uw code intikken. Vous pouvez faire votre code. U mag uw kaart uit het Vous pouvez retirer votre carte. toestel halen. Mag ik uw kaart alstublieft? Puis-je avoir votre carte s’il vous plaît? Kan u hier even tekenen? Veuillez signer ici.
8 acht
1
5 DE WEG WIJZEN - INDIQUER LE CHEMIN
C‘est à l’avant, à côté de l’étalage. Au centre du magasin. Au bas du rayon. Au dessus de l’armoire. Un rien plus à gauche/droite.
Au croisement avec l’avenue Louise. Au coin. Du côté droit/gauche. A quelques maisons d’ici. En face du centre commercial. Tout droit, puis à droite/à gauche au feu. De l’autre côté de la ville. Un peu plus loin dans la rue. negen
9
6 CADEAUTJES - CADEAUX
7 OPENINGSUREN - HEURES D’OUVERTURE
Ik zoek een geschenk. Zoekt u iets voor een man of een vrouw? Is het een jongen of een meisje? Voor welke leeftijd ongeveer? Wat is het budget? Had u al een idee? Waar houdt hij/zij van? We hebben ook cadeaubonnen.
Je cherche un cadeau. Vous cherchez quelque chose pour une femme ou un homme? S’agit-il d’un garçon ou d’une fille?
De winkel is open. De winkel is gesloten. Maandag is onze sluitingsdag.
Is het een cadeau? Zal ik het inpakken? Een cadeauverpakking?
C’est pour offrir? Je vous l’emballe? Un emballage-cadeau?
Prettige feestdagen! Prettig Kerstfeest! Gelukkig nieuwjaar! Fijne moederdag! Fijne vaderdag! Gelukkige verjaardag! Proficiat met je verjaardag/ je huwelijk/ je baby… Proficiat!
Joyeuses fêtes! Joyeux Noël! Bonne année! Bonne fête des mères! Bonne fête des pères! Bon anniversaire! Félicitations pour ton anniversaire/ ton mariage/ ton bébé... Félicitations!
Quel âge a-t-il / a-t-elle environ? Quel est votre budget? Vous aviez déjà un cadeau en tête? Qu’est-ce qu’il / elle aime ? Nous avons aussi des chèquescadeaux.
1
Le magasin est ouvert. Le magasin est fermé. Nous fermons le lundi.
Is de winkel al open? De winkel gaat open om 10u. Wij zijn open vanaf 10u. Tot hoe laat zijn jullie open?
Le magasin est-il déjà ouvert? Le magasin ouvre à 10 h. Nous ouvrons à partir de 10 h. Jusqu’à quelle heure êtes-vous ouvert? De winkel sluit om zes uur. Le magasin ferme à six heures. Op zaterdag zijn we open tot Le samedi, nous ouvrons jusqu’à zeven uur. sept heures. Wanneer is de sluitingsdag? Quel est le jour de fermeture? We zijn gesloten op maandag. Nous fermons le lundi. Sluit de winkel ’s middags? De winkel is doorlopend open van tien tot zeven. De winkel is gesloten tussen twaalf en twee. Wij zijn elke dag open van negen tot zes.
Le magasin ferme à midi? Le magasin est ouvert sans interrup- tion de dix à dix-neuf heures. Le magasin ferme entre midi et quatorze heures. Nous ouvrons tous les jours de neuf à dix-huit heures.
Sorry, wij zijn gesloten. Sorry, wij gaan sluiten. Gelieve uw aankopen te beëindigen, de winkel gaat sluiten. Gelieve naar de kassa te gaan.
Désolé, c’est fermé. Désolé, nous allons fermer. Veuillez terminer vos achats, le magasin ferme ses portes. Veuillez vous rendre à la caisse.
OPEN OUVER T 10 tien
elf
11
8 F.A.Q. - QUESTIONS LES PLUS FREQUENTES Hoe laat is het? Het is zes uur dertig.
Quelle heure est-il? Il est six heures et demie.
Is er een toilet? Waar is het toilet? Sorry, er is geen toilet in de winkel. Ik zal het u tonen.
Avez-vous des toilettes? Où sont les toilettes? Désolé, il n’y a pas de toilettes dans le magasin. Je vous l’indique.
Heeft u dat nog in voorraad? Ik zal eens kijken in de stock. Dat komt volgende week terug binnen. Dat komt niet meer binnen, sorry. Dat moet ik bestellen.
Vous avez cet article en stock? Un instant, je vais voir. Cet article rentre la semaine prochaine. Cet article n’est plus en vente, désolé. Je dois le commander.
Enkel op vertoon van het kasticket.
Uniquement sur présentation du ticket de caisse.
Is er een garantie op (dit artikel)? Ja, daar is twee jaar garantie op. Sorry, daar is geen garantie op. Hou het kasticketje bij voor de garantie.
Y a-t-il une garantie (sur cet article)? Oui, il y a deux ans de garantie. Désolé, il n’y a pas de garantie. Gardez bien le ticket de caisse pour la garantie.
Kan u dat voor mij bijbestellen? Pourriez-vous m’en commander un(e)? Natuurlijk, heeft u het Bien sûr, avez-vous le numéro de referentienummer? référence? Kan ik dit omruilen? Kan ik dit wisselen voor iets anders? Ja, omruilen kan tot twee weken na de aankoop. Enkel als de verpakking niet geopend is. Heeft u het kasticketje nog? Nee, soldenartikelen worden niet omgeruild. 12 twaalf
Puis-je l’échanger? Puis-je échanger cet article contre quelque chose d’autre? Oui, il est échangeable dans les deux semaines suivant l’achat. Seulement si l’emballage est fermé. Vous avez encore le ticket de caisse? Non, les articles soldés ne sont pas échangés. dertien
13
1
9 MEDEDELINGEN - ANNONCES
10 SOLDEN - SOLDES
We zijn met (jaarlijks) verlof van 15 juli tot en met 2 augustus. We maken de brug en zijn terug open op woensdag 2 mei.
Nous sommes en congé annuel du 15 juillet au 2 août inclus.
Zijn die afgeprijsd? Is dat afgeprijsd? Nee, dat is niet in solden. Nee, dat is nieuw.
Ces articles sont-ils soldés? C’est en soldes? Non, ce n’est pas en soldes. Non, c’est un nouvel article.
Gesloten op maandag 5 april wegens inventarisatie.
Fermé le lundi 5 avril pour cause d’inventaire.
We zijn deze namiddag uit- zonderlijk gesloten.
Exceptionnellement, nous sommes fermés cet après-midi.
Is daar een korting op? Ja, er is een korting van tien procent (10%). Ja, het hele rek is aan min vijftig procent (-50%). Nee, de korting is al verrekend.
Il y a une réduction? Oui, il y a une réduction de dix pour cent (10%). Oui, toute cette série est à moins cinquante pour cent (-50%). Non, la réduction est comprise dans le prix.
Sorry, ik kan u geen (extra) korting geven.
Désolé, je ne peux pas vous donner de réduction (supplémentaire).
Nous faisons le pont, et serons de retour le mercredi 2 mai.
Ik ben eventjes weg en ben er Je serai absent jusqu’à 15 heures 30. terug om 15 uur 30. We zijn uitzonderlijk gesloten Exceptionnellement, nous sommes op vrijdag 15 maart. fermés jusqu’au vendredi 15 mars. Gelieve ons hiervoor te Veuillez nous en excuser. verontschuldigen. U kan ons telefonisch bereiken Vous pouvez nous joindre par téléop 02 000 00 00. phone au 02 000 00 00. We zijn gesloten wegens ver- bouwingen*. Wij zijn verhuisd naar de Champagnestraat 23. We verwelkomen u graag in onze hernieuwde zaak vanaf maandag 12 september.
Nous sommes fermés pour cause de rénovations*. Nous avons déménagé au 23 rue du Champagne. Nous aurons le plaisir de vous ac- cueillir le 12 septembre dans notre commerce rénové.
* wegens ziekte * wegens familiale omstandigheden * wegens een sterfgeval * wegens brandschade * wegens waterschade
pour cause de maladie en raison de circonstances familiales
14 veertien
1
Solden van 1 tot en met 31 juli. Soldes du 1er au 31 juillet. 20% korting op alle artikelen 20% de réductions sur tous les articles -25% op alle artikelen met een -25% sur tous les articles munis d’une rood etiket étiquette rouge Alles aan vijf euro! Tout à cinq euros! Laatste stuks aan halve prijs! Dernières pièces à moitié prix! tweede afprijzing deuxième démarque
pour cause de décès pour cause d’incendie pour cause de dégât des eaux vijftien
15
1
11 AAN DE TELEFOON - AU TÉLÉPHONE
12 KLANTENKAART - CARTE CLIENT
Slotenmaker Deneve, bonjour, Serrurier Deneve, bonjour, goeiedag. goeiedag. Een ogenblik alstublieft, ik Un instant s’il vous plaît, je vérifie. kijk het na. Een ogenblik, ik verbind u door. Un instant, je vous transfère. Blijf aan de lijn alstublieft. Restez en ligne s’il vous plaît.
Heeft u een klantenkaart? Wilt u er één? Zal ik er één maken?
Avez-vous une carte client? Vous en voulez une? Je vous en fais une?
Wat is uw naam? Wat is uw adres? Wat is uw huisnummer? Bus? Wat is de postcode? In welke gemeente? Heeft u een e-mailadres? Mag ik uw GSM-nummer?
Quel est votre nom? Quelle est votre adresse? A quel numéro? Boîte? Quel est votre code postal? Dans quelle commune? Avez-vous une adresse e-mail? Puis-je avoir votre numéro de GSM?
Kan u dat spellen? Kan u dat herhalen?
Pourriez-vous épeler s’il vous plaît? Pourriez-vous répéter?
De verantwoordelijke is er niet. Kan ik u helpen? De verantwoordelijke is terug om 14 uur. Kan ik een boodschap door- geven? Kan u later terugbellen? Kan hij u terugbellen? Op welk nummer?
Le responsable n’est pas là. Puis-je vous aider? Le responsable sera là à 14 heures.
Met wie spreek ik alstublieft? Kan u uw naam spellen alstublieft? Kan u dat nog eens herhalen alstublieft? Dat is genoteerd.
A qui ai-je l’honneur? Pourriez-vous épeler votre nom s’il vous plaît? Pourriez-vous répéter s’il vous plaît?
Kan ik iets bestellen? Geen probleem, ik luister. Excuseer, telefonisch bestellen gaat niet. U moet ter plaatse komen.
Puis-je passer commande? Avec plaisir, je vous écoute. Désolé, nous n’acceptons pas les commandes par téléphone. Vous devez venir sur place.
16 zestien
Puis-je lui laisser un message? Pourriez-vous rappeler plus tard? Peut-il vous rappeler ? A quel numéro?
C’est noté.
Ik ben mijn kaart thuis ver- J’ai oublié ma carte à la maison. geten. Ik zal het ticketje afstempelen. Je vais cacheter le ticket de caisse. De kaart is één jaar geldig. Na tien aankopen krijgt u een korting van 5%. U krijgt een stempel per aan- koopschijf van 10 euro. Na twintig stempels krijgt u een korting van 10%.
La carte est valable un an. Après dix achats, vous recevez une réduction de 5%. Vous recevez un cachet par tranche d’achat de 10 euros. Après vingt timbres, vous recevez une réduction de 10%.
zeventien
17
2
SOS Sorry, ik begrijp het niet, kan u dat in het Frans zeggen alstublieft? Désolé, je ne le comprends pas, pouvez-vous dire cela en français s’il vous plaît? Sorry, ik begrijp het niet, ik roep een collega. Désolé, je ne le comprends pas, j’appelle mon collègue. Sorry, kan u iets trager spreken alstublieft? Désolé, pourriez-vous parler un peu plus lentement s’il vous plaît? Sorry, kan u dat herhalen alstublieft? Désolé, pourriez-vous répéter s’il vous plaît?
18
achttien
A H C S EN E D R WOO BUL AIR A VOC
negentien 19
T
1. WERKWOORDEN - VERBES acheter, acheté aider, aidé aller, allé attendre, attendu avoir, eu calculer, calculé changer, changé chercher, cherché commander plus, commandé plus commander, commandé comprendre, compris compter, compté conseiller, conseillé coûter, coûté crier, crié demander, demandé démarquer, démarqué dessiner, dessiné devoir, dû dire, dit échanger, échangé écrire, écrit emballer, emballé entrer, entré épeler, épelé être assis, été assis être couché, été couché être debout, été debout être, été faire les magasins, fait les magasins 20 twintig
kopen, gekocht helpen, geholpen gaan, gegaan wachten, gewacht hebben, gehad berekenen, berekend wisselen, gewisseld zoeken, gezocht bijbestellen, bijbesteld bestellen, besteld begrijpen, begrepen tellen, geteld aanbevelen, aanbevolen kosten, gekost roepen, geroepen vragen, gevraagd afprijzen, afgeprijsd tekenen, getekend moeten, gemoeten zeggen, gezegd ruilen, geruild schrijven, geschreven inpakken, ingepakt binnenkomen, binnengekomen spellen, gespeld zitten, gezeten liggen, gelegen staan, gestaan zijn, geweest winkelen, gewinkeld
faire passer, fait passer faire, fait faire, fait fermer, fermé indiquer, indiqué indiquer, indiqué montrer, montré noter, noté oublier, oublié ouvrir, ouvert payer, payé pendre, pendu plaisanter porter, porté pouvoir (capacité), pu pouvoir (permission), pu prendre, pris rappeler, rappelé regarder, regardé régler, réglé rendre, rendu répéter, répété rester, resté revenir, revenu rire, ri se tromper, s’être trompé tamponner, tamponné terminer, terminé venir, venu vérifier, vérifié voir, vu vouloir, voulu
doorgeven, doorgegeven doen, gedaan maken, gemaakt sluiten, gesloten aanwijzen, aangewezen wijzen, gewezen tonen, getoond noteren, genoteerd vergeten, vergeten openen, geopend betalen, betaald hangen, gehangen een grapje maken dragen, gedragen kunnen, gekund mogen, gemogen nemen, genomen terugbellen, teruggebeld kijken, gekeken verrekenen, verrekend teruggeven, teruggegeven herhalen, herhaald blijven, gebleven terugkomen, teruggekomen lachen, gelachen vergissen, vergist afstempelen, afgestempeld beëindigen, beëindigd komen, gekomen nakijken, nagekeken zien, gezien willen, gewild éénentwintig 21
2
2 KLEUREN EN TINTEN COULEURS ET TEINTES beige blanc bleu bordeaux brun couleur chair crème écru gris jaune kaki mauve noir orange pourpre rose rouge saumon transparent vert
beige wit blauw bordeaux bruin huidskleur creme ecru / gebroken wit grijs geel kaki paars zwart oranje purper roze rood zalmroze doorschijnend groen
clair, vert clair foncé, bleu foncé pastel, jaune pastel fluo, rose fluo
licht, lichtgroen donker, donkerblauw pastel, pastelgeel fluo, fluoroze
criarde vive dure froide chaude douce
schreeuwerig fel hard koud warm zacht
22 tweeëntwintig
2
3 WINKEL - MAGASIN achat acompte addition ascenseur billet bon de commande bon marché cachet caisse carte client carte de banque carte de credit certificat de garantie cheques repas cher client code-barres compris(e) comptoir conseil emballage emballage-cadeau épuisé escalateur escalier étagère étalage facture garantie
(de) aankoop (het) voorschot (de) rekening (de) lift (het) briefje (de) bestelbon goedkoop (de) stempel (de) kassa (de) klantenkaart (de) bankkaart (de) kredietkaart (het) garantiebewijs (de) maaltijdcheques duur (de) klant (de) barcode inbegrepen (de) toonbank (het) advies (de) verpakking (de) cadeauverpakking uitverkocht (de) roltrap (de) trap (het) rek (de) etalage (de) factuur (de) garantie
drieëntwintig
23
2
gérante monnaie monnaie non compris(e) numero de reference pièce piece de monnais prix quittance reduction responable sachet stock téléphone terminal (bancontact) ticket de caisse tva valable vendeur vendeuse
(de) gerante (het) kleingeld (het) wisselgeld niet inbegrepen (het) referentienummer (het) stuk (het) muntstuk (de) prijs (de) rekening (de) korting (de) verantwoordelijke (het) zakje (de) voorraad (de) telefoon (het) toestel (het) kasticket btw geldig (de) verkoper (de) verkoopster
pour ma femme/mon mari pour ma fille/mon fils pour ma mère/mon père
voor mijn vrouw/man voor mijn dochter/zoon voor mijn moeder/vader
24 vierentwintig
4 CIJFERS - CHIFFRES 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
elf twaalf dertien veertien vijftien zestien zeventien achttien negentien twintig
€ 0,05 € 0,15 € 0,50 € 1 € 1,50 € 2, 25 € 65,75 € 100,25
21 22 23 24 25 … 30 … 36 37 38 39
éénentwintig tweeëntwintig drieëntwintig vierentwintig vijfentwintig
40 50 60 70 80 90 100
veertig vijftig zestig zeventig tachtig negentig honderd
dertig zesendertig zevenendertig achtendertig negenendertig
vijf cent vijftien cent vijftig cent één euro één euro vijftig twee euro vijfentwintig (cent) vijfenzestig euro vijfenzeventig (cent) honderd euro vijfentwintig (cent)
vijfentwintig
25
5 WANNEER? - QUAND? lundi mardi mercredi jeudi vendredi samedi dimanche
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag
le matin le midi le soir la nuit matinée après-midi soirée nuit
’s morgens ’s middags ’s avonds ’s nachts voormiddag namiddag avond nacht
maintenant tout à l’heure plus tard hier avant-hier demain après-demain dans cinq jours dans trois semaines
26 zesentwintig
2
6 WAAR? - 0Ù? à gauche à droite à l’avant à l’arrière sur sous dans au milieu entre à côté de
links rechts vooraan achteraan op onder in in het midden tussen naast
ici là en haut en bas
hier daar boven beneden
nu straks later
côté droit côté gauche en face de plus loin plus loin que
rechterkant linkerkant tegenover verder voorbij
gisteren eergisteren morgen overmorgen over vijf dagen over drie weken
rez-de-chaussée premier étage deuxième étage au troisième étage
(het) gelijkvloers (de) eerste verdieping (de) tweede verdieping op de derde verdieping
zevenenwintig
27
7 VERGELIJKEN - COMPARER klein - kleiner dan - het kleinst petit - plus petit - le plus petit groot - groter dan - het grootst grand - plus grand que - le plus grand weinig - minder dan - het minst peu - moins que - le moins veel - meer dan - het meest
beaucoup - plus que - le plus
mooi - mooier dan - het mooist beau - plus beau que - le plus beau kort - korter dan - het kortst
court - plus court que - le plus court
lang - langer dan - het langst
long - plus long que - le plus long
smal - smaller dan - het smalst
étroit - plus étroit - le plus étroit
breed - breder dan - het breedst large - plus large - le plus large goedkoop - goedkoper dan - het bon marché - meilleur marché - le meilleur marché goedkoopst duur - duurder dan - het duurst cher - plus cher - le plus cher nieuw - nieuwer dan - het nieuwst nouveau - plus nouveau - le plus nouveau jong - jonger dan - het jongst
jeune - plus jeune - le plus jeune
oud - ouder dan - het oudst
vieux - plus vieux - le plus vieux
vroeg - vroeger dan - het vroegst tôt - plus tôt - le plus tôt laat - later dan - het laatst
tard - plus tard - le plus tard
goed - beter dan - het best
bon - meilleur que - le meilleur
slecht - slechter dan - het slechtst mauvais - pire que - le pire graag - liever dan - het liefst
28
achtentwintig
ICA T A MM A SE R A G B S I E ED BAS R I A MM GRA
apprécié - plus apprécié - le plus apprécié
negenentwintig
29
1 UITSPRAAK – PRONONCIATION
2 SPELLEN – ÉPELER
En néerlandais, on prononce toutes les lettres. Certaines voyelles, comme a, e, i, o, u se prononcent comme en français.
Certaines lettres s’épellent autrement qu’en français. G = [gee] V = [vee] H = [haa] W = [wee] J = [jee] Y = [ypsilon] of [ij]
3
Les voyelles doubles se prononcent comme un son long. aa est prononcée ee ie oo uu
comme grave comme bébé comme mairie comme eau comme mûr
Les sons composés se prononcent comme suit: oe est prononcée ei ij ui
comme couque comme abeille comme abeille comme oeil
Les consonnes se prononcent comme suit: h est prononcée ng w j ch isch
comme hall comme ping-pong comme oui comme nouilles comme chef (au debut du mot) comme pastis (a la fin du mot)
Certains sons sont typiquement néerlandais, demandez à un de vos clients de vous lire les exemples: au/ou est prononcée sch ch g
30
dertig
comme blauw, zout comme schotel (au debut du mot) comme lachen (au milieu du mot) comme goeiedag
3 WERKWOORDEN – LES VERBES hebben avoir
ik heb j’ai jij/je/u hebt tu as / vous avez hij/zij heeft il a / elle a
wij jullie zij
hebben nous avons hebben vous avez hebben ils ont
had (avais/avait), hadden (avions, aviez, avaient)
zijn ik être jij/je/u hij /zij wij jullie zij
ben je suis bent tu es / vous êtes is il est / elle est zijn nous sommes zijn vous êtes zijn ils/elles sont
was (étais/était), waren (étions/étiez/étaient)
Comment conjuguer au présent? brengen apporter
ik breng radical jij/je/u brengt radical + T hij/zij brengt radical + T
wij jullie zij
brengen brengen brengen
infinitif infinitif infinitif éénendertig
31
4 VRAAG STELLEN - POSER UNE QUESTION Vous pouvez poser une question avec un pronom interrogatif: wie? Wie heeft dat gezegd? qui ? Qui a dit ça? wat? Wat heeft u gezien? quoi? Qu’avez-vous vu? waar? Waar heeft u dat gekocht? où? Où avez-vous acheté cela? wanneer? Wanneer zal je het ophalen? quand? Quand allez-vous chercher l’objet? hoe? Hoe gaat u het toestel transporteren? comment? Comment allez-vous transporter l’appareil? waarom? Waarom koop je het promotiemodel niet? pourquoi? Pourquoi n’achetez-vous pas le modèle en promotion? welke? Welke kleur zie jij graag? quel(le)(s)? Quelle couleur aimez-vous? hoeveel? Hoeveel exemplaren wilt u? combien? Combien d’exemplaires désirez-vous?
3
5 STAAN, HANGEN, LIGGEN – SE TROUVER
De spiegel hangt aan de muur.
De spiegel staat op de kast.
De spiegel ligt op tafel.
Vous pouvez poser une question avec un verbe: Heb je al gekozen? Avez-vous déjà choisi? Kom je morgen terug? Vous revenez demain? Mag ik jouw telefoonnummer noteren? Puis-je noter votre numéro de téléphone? Le pronom interrogatif ou le verbe se trouvent au début de la phrase. Le sujet se place derrière le verbe (= inversion).
�
Inversion avec ‘JIJ’ & ‘JE’ = PAS DE ‘T’
Heb je al gekozen? Avez-vous déjà choisi ? Wanneer zal je het ophalen? Quand viendrez-vous chercher l’objet ? Welke kleur zie jij graag? Quelle couleur aimez-vous ? 32 tweeëndertig
drieëndertig
33
6 LIDWOORDEN - LES ARTICLES ‘UN – UNE’ = ‘EEN’ Les articles « une » ou « un », en français, se traduisent par « een » en néerlandais. Facile, n’est-ce pas? Par exemple: een broek (un pantalon), een praline (une praline), een kast (une armoire)… ‘DES’ = / L’article « des », en français, n’a pas d’équivalent en néerlandais. Par exemple: des fleurs = __ bloemen ‘LE – LA’ = ‘DE – HET’ Les articles « le » et « la », en français, se traduisent par « de » ou « het » en néerlandais. La plupart des mots (85%) prennent « de ». Certains mots prennent « het ». Les diminutifs au singulier prennent toujours « het ». ‘LES’ = ‘DE’ L’article « les », en français, se traduit par « de » en néerlandais. Par exemple: de flessen (les bouteilles), de toestellen (les appareils), de posters (les affiches)…
3
8 MEERVOUD - COMMENT FORMER LE PLURIEL SINGULIER
MEERVOUD / PLURIEL
tafel, parfum, beker, rokje, foto, kanarie … + S [table, parfum, verre, jupe, photo, canari] après: -el, -er, -ie après: une voyelle après: un diminutif après: les mots étrangers
tafels, parfums, bekers, rokjes, foto’s, kanaries …
broek, ring, tas, schoen, bal, boek, kast … [pantalon, bague, sac, chaussure, ballon, livre, armoire]
+ EN
tout le reste broeken, ringen, tassen, schoenen, ballen, boeken, kasten …
7 VERKLEINWOORDEN - DIMINUTIF Les néerlandophones utilisent souvent un diminutif, formé comme suit: substantif +JE ou +TJE. Le pluriel du diminutif est toujours avec s. Par exemple: een mooi bloesje, het doosje pralines, een boeketje bloemen, de sjaaltjes, de speelgoedjes, … une belle chemise, le balotin de pralines, un bouquet de fleurs, les salades, les jouets... 34 vierendertig
vijfendertig
35
9 HOE LAAT IS HET? - DIRE L’HEURE Les néerlandophones ne comptent que jusqu’à 12h, 8:00 est donc égale à 20:00. A partir de ..:30 les néerlandophones font référence à l’heure suivante. het is … uur het is … (minuten) over …
Il est … heure
het is … (minuten) voor …
Il est … heure moins …
het is kwart over …
Il est … heure quart
het is kwart voor …
Il est … heure moins quart
het is half …
Il est … heure trente
Par exemple:
8:00 12:15 15:20 03:20 17:30
Il est … heure …
het is acht uur het is kwart over twaalf het is twintig over drie het is twintig over drie het is halfzes
10 GEEN – NIET een –––> geen
Draagt u een bril? Nee, ik draag geen bril. Heb je een maat groter? Nee, ik heb geen maat groter.
UD T I T T A
E
met
in samenwerking Interim aoust D
zonder artikel –––> geen
Hebben jullie zonnebrillen? Nee, wij verkopen geen zonnebrillen. Wil je even passen? Sorry, ik heb geen tijd. alle andere gevallen –––> niet
Heb je dat boek op voorraad? Nee, dat boek heb ik niet op voorraad. Kan ik die broek bestellen? Nee, die broek kan je niet bestellen. Hebben jullie zonnebrillen? Sorry, wij verkopen dat niet. 36
zesendertig
zevenendertig
37
1 ALGEMENE TIPS – CONSEILS GÉNÉRAUX
2 HOUDING – ATTITUDE
Begroet en bedank de klanten steeds in de taal van de klant. “Goeiedag mevrouw/meneer” “Bedankt” “Tot ziens mevrouw/meneer”
1 LICHAAMSHOUDING Sta rechtop. Steek je handen niet in je zakken. Maak geen uitbundige gebaren, maar wees kalm en precies. Leun niet of hang niet.
Accueillez et remerciez les clients toujours dans leur propre langue. « Bonjour Madame/Monsieur » « Merci » « Au revoir Madame/Monsieur »
Onthaal de klant persoonlijk. Accueillez le client personnellement. “Goeiedag mevrouw Depoorter”. « Bonjour Madame Depoorter ». Stel je diensten voor als verkoopsadviseur.
Proposez vos services comme conseiller en vente.
Signaleer dat je ter beschikking Signalez que vous restez à la disposistaat van de klant wanneer hij tion du client pour toute aide. hulp nodig heeft. Volg de klant discreet met je blik.
Suivez discrètement le client du regard.
Anticipeer op zijn eventuele behoefte aan hulp.
Anticipez son besoin d’aide éventuel.
Begeleid de klant naar de kassa. Accompagnez le client jusqu’à la caisse. Bedank de klant voor zijn bezoek.
Remerciez le client pour sa visite.
Begroet de klant persoonlijk. “Tot ziens, meneer Pirard”.
Accompagnez le client personnellement. “Merci et à bientôt Monsieur Pirard”.
Wees proactief als het rustig is. Soyez proactif en cas de temps de mort. Wees 100% beschikbaar voor de klant.
Soyez à 100 % disponible pour le client.
Geef de klant nooit het gevoel Ne faites jamais sentir à un client dat hij stoort. qu’il vous dérange. Onderbreek de klant niet.
N’interrompez jamais un client.
Spot nooit met een klant.
Ne vous moquez jamais du client.
38 achtendertig
Hou geen privételefoongesprekken. Eet geen kauwgom. Eet niet wanneer er klanten bij zijn. 2 STEMGEBRUIK Spreek duidelijk, articuleer. Spreek hoorbaar, maar met een zachte stem. Spreek op een rustige en zelfzekere toon. Praat geen dialect. Zucht niet. 3 CONTACT Maak oogcontact en behoud het contact. Toon dat je aandachtig bent. Overwin je verlegenheid. Kijk met een open, lachend gezicht. Stel je privéleven niet tentoon. Respecteer de persoonlijke ruimte van de klant. Val een klant niet lastig.
4 Tenez-vous droit. Ne mettez pas les mains dans les poches. Ne faites pas de gestes intempestifs mais soyez calme et précis. Ne vous appuyez ou ne vous accoudez pas. Ne donnez pas de coups de fil privés. Ne mâchez pas de chewing-gum. Ne mangez pas devant la clientèle.
Parlez clairement, articulez. Parlez audiblement, à voix basse. Parlez un ton posé, sûr de soi. Ne parlez pas de patois. Ne soufflez pas. Etablissez le contact visuel et maintenez-le. Montrez que vous êtes attentif. Allez au delà de votre timidité. Ayez le visage ouvert et souriant. N’étalez pas votre vie privée aux clients. Respectez l’espace vital du client. N’harcelez pas le client. negenendertig
39
3 ZEG NIET … MAAR ZEG … NIET “Dag” PAS “Bonjour”
MAAR “Dag mevrouw/meneer” MAIS « Bonjour Madame/Monsieur »
NIET “Ik weet het niet” PAS “Je ne sais pas”
MAAR “Ik vraag het even” MAIS « Je me renseigne »
NIET “Ma’k u helpen” PAS “J’peux vous aider ?”
MAAR “Kan ik u helpen?” MAIS « Puis-je vous aider ?»
NIET “Ik pak u een ander(e)” MAAR “Ik breng u een ander(e)” PAS “Je vous amène un(e) autre” MAIS « Je vous apporte un(e) autre » NIET “In uw plaats” PAS “Si j’étais vous”
MAAR “Ik zou u aanraden om …” MAIS « Puis-je plutôt vous suggérer ? »
NIET “Nooit” PAS “Jamais”
MAAR “Zelden” MAIS « Rarement »
NIET “Altijd” PAS “Toujours”
MAAR “Meestal” MAIS « Souvent »
NIET “Eventueel” PAS “Eventuellement”
MAAR “Zeker” MAIS « Certainement »
40 veertig
