Nieuwsbrief Voorjaar 2013 Welkom & bedankt!
Voor u ligt de actuele Nieuwsbrief van het Baby Research Center Nijmegen (BRC). Hierin kunt u lezen wat er de afgelopen tijd op het BRC is gebeurd. Wellicht heeft uw kindje eerder aan een van de BRC-onderzoeken meegedaan? Onze onderzoekers schreven voor deze Nieuwsbrief over de studies die onlangs op het BRC zijn uitgevoerd. Kort en bondig schetsen zij voor u de achtergronden en de uitkomsten van hun onderzoek. Bij deze willen we alle ouders en kinderen heel hartelijk bedanken voor hun deelname! Ons onderzoek zou niet mogelijk zijn zonder enthousiaste ouders en hun kinderen.
Hoe kunt u zich aanmelden?
Als u meer informatie wilt over ons onderzoek of mee wilt doen, dan kunt u dit laten weten door te mailen naar
[email protected] U kunt ook telefonisch contact opnemen: 024-3611203 (ma t/m vr 10:00-16:00) Of bezoek onze website: www.babyresearchcenter.nl
Op een nieuwe locatie
Aan het begin van 2012 nam het BRC zijn intrek in het Spinozagebouw van de Radboud Universiteit. Het was maar een kleine afstand die de verhuizers moesten afleggen: de nieuwe locatie ligt aan de overkant van de straat - oud en nieuw liggen tegenover elkaar. Het BRC heeft echter een grote stap vooruit gedaan met zijn nieuwe onderkomen. We hebben nu een eigen plek met vijf ruime onderzoekskamers, een gezellige wachtruimte en een groot kantoor. Dus volop mogelijkheden om nog meer leuk en spannend onderzoek te doen naar hoe baby’s en jonge kinderen zich ontwikkelen! Op de nieuwe locatie heeft het BRC het afgelopen jaar een aantal bekende en belangrijke bezoekers mogen ontvangen. De rector van de Radboud Universiteit prof. Bas Kortmann en de decaan van de Faculteit Sociale Wetenschappen prof. Hettie Dekkers kwamen een kijkje nemen. Tijdens de Brain Awareness Week 2012 kwam presentator Filemon Wesselink de eye-tracker van het BRC uitproberen. En in het najaar was danser en acteur Jan Kooijman bij het BRC op bezoek voor opnames van een uitzending van het NTR-wetenschapsprogramma Pavlov.
Danser en acteur Jan Kooijman op bezoek bij het BRC (geflankeerd door junior onderzoeker Denise Janssen en labmanager Angela Khadar).
In maart 2012 opende het ‘Donders Institute for Brain Cognition and Behaviour’ in het kader van de ‘Brain Awareness Week’ zijn deuren voor bezoekers. De hele dag konden geïnteresseerden meer ervaren over de nieuwste ontwikkelingen en technieken op het gebied van hersenonderzoek. De onderzoekers van het Baby Research Center waren op deze bijzondere dag uiteraard ook aanwezig om over hersenonderzoek bij baby’s en jonge kinderen te vertellen. Zo hadden de ruim 1.800 bezoekers bij ons in het Babylab de mogelijkheid om te zien hoe hersenonderzoek bij de allerkleinsten in zijn werk gaat en welke methodes wij gebruiken om te kijken wat er om gaat in een babyhoofd.
De Open dag op het Donders Institute tijdens de “Brain Awareness Week”
gezorgd dat het grijpen van de bal met de voorkeurshand prioriteit kreeg boven efficiënt handelen. Eind december 2012 hebben de medewerkers van het BRC samen met de ouders die rond deze tijd een bezoek aan het BRC brachten, geld ingezameld voor de Serious Request actie ‘Let’s hear it for the babies’ van radio 3FM. Met veel enthousiasme hebben we op 6 december op de universiteit onze zelfgebakken koekjes, muffins en cakes uitgedeeld in ruil voor een donatie. Binnen een uur was al het lekkers op! Ook is er geld ingezameld tijdens onze jaarlijkse Christmas party en konden ouders in ruil voor een donatie een T-shirt van het BRC mee naar huis nemen. Aan iedereen die gedoneerd heeft hartelijk dank! We hebben hiermee €437,12 opgehaald!
Hé, daar is de koe weer!
Denise Janssen, Marlene Meyer, Harold Bekkering & Sabine Hunnius
Als je klein bent, moet je nog veel leren. Een belangrijke bron van informatie hiervoor is feedback: met feedback – terugkoppeling – kan worden aangegeven wanneer we iets goed of fout hebben gedaan. Het was al bekend
Hoe efficiënt zijn kinderen?
Barbarien Bruens, Celeste Peereboom, Nastasia Griffioen & Sabine Hunnius Volwassenen zijn erg efficiënt in hun handelen. Bij het lopen naar de keuken denken we er gelijk even aan om onderweg vuile kopjes te verzamelen en het raam te openen. Dit alles om zo min mogelijk tijd te verliezen, zonder dat er veel bij nagedacht hoeft te worden. Maar wanneer ontstaat deze vaardigheid? Kinderen van 30, 37 en 45 maanden hebben meegedaan aan een balspelletje, waarbij een bal van een tafel gehaald en vervolgens in een emmer op een tweede tafel geplaatst moest worden (zie afbeelding). De bal en de emmer werden steeds op verschillende plekken op de tafels gelegd, waarna we gingen kijken hoe het kind vanaf de smiley (zie afbeelding) om de tafel heen liep om de bal naar de emmer te brengen. Hieraan is te zien of het kind al rekening houdt met waar de bal ligt (een direct doel) en waar de emmer geplaatst is (een indirect doel). Tijdens het onderzoek vroegen we de kinderen om vanaf de smiley zo snel mogelijk de bal te pakken en deze vervolgens in de emmer te leggen.
Uit de resultaten bleek dat alle kinderen rekening houden met de bal: ze lopen langs die kant van de tafel waar de bal ligt. De kinderen van 30 en 45 maanden maakten daarnaast bij het kiezen van de looproute ook gebruik van de emmer. Ze plannen dus al vooruit om zo min mogelijk te hoeven lopen! Bij kinderen van 37 maanden is dit effect niet gevonden, waarschijnlijk omdat ze een handvoorkeur aan het ontwikkelen zijn. Er was te zien dat kinderen uit deze leeftijdsgroep vaker links langs de tafel liepen, om de bal met de rechterhand op te pakken. De ontwikkelende voorkeur zou ervoor kunnen hebben
Een impressie van het “memory” spel
dat kinderen, in tegenstelling tot volwassenen, nog niet zo goed kunnen omgaan met feedback. Een mogelijke reden hiervoor is dat de hersenstructuren die feedback verwerken pas op latere leeftijd volledig ontwikkeld zijn. In deze studie hebben wij de hersenactiviteit bij kinderen van 30 maanden gemeten, terwijl zij een spelletje speelden op een touch screen, waarbij ze feedback kregen. Dit spelletje leek op ‘memory’. Onze resultaten lieten zien dat het hersensignaal van deze jonge kinderen al onderscheid maakt tussen goede en foute uitkomsten. Bovendien ontdekten we dat de kinderen met een beter gedifferentieerd hersensignaal (dus een groter verschil tussen goed en fout) ook minder fouten maakten in het spelletje. Door het bestuderen van het feedbacksignaal in de hersenen hebben we meer inzicht gekregen in het leergedrag van jonge kinderen.
In gesprek
Elma Hilbrink & Stephen Levinson
Sinds 2012 is er een nieuwe onderzoeksgroep werkzaam bij het BRC: de groep Taal & Cognitie van het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek. Deze onderzoeksgroep, onder leiding van prof. Stephen Levinson, onderzoekt onder andere ‘taal in interactie’, oftewel communicatie tussen twee of meerdere personen. Het onderzoek richtte zich tot voor kort voornamelijk op volwassenen. In 2012 zijn dr. Elma Hilbrink en Patricia Manko in het BRC gestart met het onderzoek: hoe
Een van de eerste “proefpersoontjes” tijdens het onderzoek
ontwikkelt zich communicatie in interactie bij baby’s en jonge kinderen. Leren hoe je op de juiste manier communiceert met anderen is erg belangrijk. Wanneer we door elkaar heen praten verstaan we elkaar niet meer! Een onderzoeksvraag is dan ook: hoe leert een baby dat je om de beurt praat? En op welke leeftijd leert een baby dat je om de beurt hoort te praten? Verandert dit als kinderen hun eerste woordjes leren? Hoe en wanneer kunnen baby’s onderscheiden dat ouders op hen reageren en niet op iemand anders in de omgeving? Hopelijk gaan de onderzoeken in het babylab ons helpen met het beantwoorden van al deze vragen. Een aantal ouders en kinderen hebben al deelgenomen aan een van onze onderzoeken en we hopen dan ook in een volgende nieuwsbrief wat meer over de resultaten te kunnen vertellen.
Combineren kinderen klank en betekenis van woorden?
Karin van Usen, Imme Lammertink, Sho Tsuji & Paula Fikkert
Tijdens het leren van een nieuwe taal valt het altijd op hoe willekeurig de namen voor voorwerpen soms gekozen zijn, want waarom heet een fiets een fiets en noemen we een hond een hond? Volgens de klanksymboliek hangt de klank van een woord samen met de betekenis ervan. Ronde voorwerpen worden bijvoorbeeld eerder aangeduid met ronde klanken (zoals oe en o) en puntige voorwerpen juist met minder ronde klanken (zoals i en e). In sommige talen, zoals het Japans, vormt deze klanksymboliek een wezenlijk onderdeel van de grammatica. In het Nederlands speelt dit verschijnsel een veel minder grote rol, maar ook hier wordt het wel degelijk gebruikt.
Boeba & Modo
Kiki & Tekka
In dit onderzoek werden het gebruik en de rol van klanksymboliek tijdens de taalontwikkeling onderzocht. We testten hiervoor kinderen van 9, 25, en 37 maanden. Kinderen kregen een videofilm te zien, waarbij een rond en een puntig voorwerp naast elkaar in beeld waren (zie voorbeelden). Aan de kinderen werd gevraagd om naar de modo, boeba, kiki of tekka te kijken. Als kinderen gebruikmaken van klanksymboliek, zou je verwachten dat ze bij modo en boeba meer naar de ronde vormen zouden kijken (ronde vormen met ronde klinkers) en bij kiki en tekka meer naar de puntige figuren. De resultaten lieten echter zien dat alleen de 25 maanden oude kinderen gebruik maakten van klanksymboliek. Het gebruik van klanksymboliek lijkt dus te verdwijnen wanneer kinderen een grotere woordenschat krijgen. Echter, een controlegroep van volwassenen liet zien dat volwassenen wel weer gebruik maken van klanksymboliek. Ergens gedurende de taalontwikkeling komt het gebruik van klanksymboliek dus weer terug. Verder onderzoek is nodig om te weten wanneer dit gebeurt.
Doe mij die maar!
Marloes van der Goot, Mike Tomasello & Ulf Liszkowski
Kinderen kunnen voordat ze kunnen praten al heel goed aangeven wat ze willen. Vanaf ongeveer 12 maanden kunnen kinderen bijvoorbeeld wijzen naar iets dat ze willen hebben maar, waar ze niet bij kunnen. Dit gebaar wordt echter niet alleen door kinderen (of mensen) gebruikt, maar ook door onze verre familie – de mensapen! Lang is aangenomen dat wijzen naar iets dat je wilt hebben wordt gestuurd door dezelfde mechanismen bij mensen en bij mensapen. In dit onderzoek keken wij in hoeverre dat echt zo is. We lieten apen en kinderen van 12 maanden dezelfde taak doen en vergeleken daarbij hun gedrag. Als je iets wil maar er niet bij kunt, blijf je dan zitten en vraag je om meer, of ga je er zelf op af? De kinderen speelden in Studie 1 een spelletje met de onderzoekster waarbij ze een bal in een doos konden gooien. Aan de andere kant van de kamer lagen meer ballen te wachten om mee te spelen. Deze waren echter in een grote kooi gestopt zodat de kinderen ze wel konden zien maar er niet bij konden. Erachter zat een tweede onderzoekster die de kinderen van nieuwe ballen voorzag als ze op waren. Wij keken wat de kinderen deden om meer ballen te krijgen. Zouden ze er op af kruipen en vanaf daar duidelijk maken dat ze meer willen, of zouden ze blijven zitten en naar de ballen wijzen zodat de onderzoekster ze voor hen zou kunnen pakken? Uit dit onderzoek bleek dat de meeste kinderen inderdaad het laatste deden – zij bleven zitten en vroegen
de onderzoekster om meer door te wijzen naar de ballen. In de dierentuin in Leipzig (Duitsland) deden chimpansees en bonobo’s in Studie 2 een vergelijkbare taak; in plaats van een spelletje met ballen konden ze nu stukjes banaan krijgen van de ene onderzoeker, terwijl de andere onderzoekster verderop klaarstond met een emmer bananen om via de eerste onderzoeker de dieren van meer te voorzien als ze daarom vroegen.
“Zou jij mij misschien nog zo’n balletje kunnen geven?”
Zouden de apen blijven zitten en wijzen of gebaren naar onderzoekster nummer 2 dat ze meer banaan wilden? Of zouden ze naar onderzoekster nummer 2 lopen en vanaf daar duidelijk maken dat ze meer wilden? Wat bleek: alle apen liepen naar de tweede onderzoekster toe om nog wat bananen te vragen. Waar kinderen dus bleven zitten om te wijzen, liepen alle apen naar het hek toe en wezen vanaf daar! Kennelijk is er toch een verschil tussen mensen en apen als het op wijzen aankomt. Bij mensen lijkt het erop dat wijzen ook een communicatieve waarde heeft, dat ze het ook willen delen met de ander dat ze iets willen. Apen lijken daarin meer op zichzelf gericht te zijn, ze zien de ander als een instrument om te krijgen wat ze willen maar niet als een sociale partner zoals kinderen dat lijken te doen. Dat bij kinderen een communicatieve motivatie meespeelt bleek uit een derde test: Dit keer lieten we 12-maanden oude kinderen hetzelfde doen als hierboven beschreven. De ballen lagen echter dit keer niet in een kooi, maar gewoon voor het oprapen op een schotel aan de andere kant van de kamer. Ook dit keer bleek dat de meeste kinderen nog steeds het vaakst bleven zitten en wezen voor meer ballen, terwijl ze er nu zelf makkelijk bij konden!
Ben ik dat?
Ilse van Wijk, Janny Stapel, Harold Bekkering & Sabine Hunnius Als wij in de spiegel kijken of een foto van onszelf zien, herkennen we onszelf moeiteloos. Baby’s zijn ook al erg geïnteresseerd in hun spiegelbeeld en foto’s van zichzelf, maar wanneer beseffen zij dat ze zichzelf zien? Eerder onderzoek heeft aangetoond dat bij kindjes van 18 maanden ongeveer de helft zichzelf in de spiegel herkent. Bij dit soort onderzoek wordt getest of kindjes reageren op een rode stip op hun neusje. Hierbij mogen ze eerst naar zichzelf in de spiegel kijken. Vervolgens
wordt er een doek over de spiegel gedaan en wordt er onder het mom van de neus snuiten “stiekem” een rode stip van lipstick of rouge op de neus van het kindje gemaakt. Als het doek vervolgens weer van de spiegel wordt gehaald en het kindje zichzelf weer kan zien in de spiegel, wordt gekeken of ze op de stip op hun gezicht reageren (bijvoorbeeld door hun neus aan te raken) of dat ze er geen aandacht aan besteden. Wij vroegen ons af of we ook in de hersenactiviteit kunnen terugvinden dat een kindje zichzelf herkent. De kindjes in ons onderzoek mochten eerst de spiegeltaak doen en daarna een EEG-onderzoek waarbij we hun hersenactiviteit gingen meten. Met een EEG-mutsje op keken ze naar 4 verschillende foto’s van gezichten: van zichzelf, van papa of mama, van een ander kindje en van een andere papa of mama. Aan de hand van de EEGsignalen konden wij achterhalen of er een verschil in hersenactiviteit optreedt wanneer het kindje zijn of haar eigen foto ziet, vergeleken met een situatie waarin het kindje kijkt naar andere gezichten.
“Wat zit daar op mijn neus?”
Wij hebben gekeken naar een specifieke piek in de hersenactiviteit tijdens het kijken naar de foto. Deze piek wordt de N290 genoemd, omdat hij ongeveer 290 milliseconden na het verschijnen van de foto optreedt, en uit eerder onderzoek met volwassenen is gebleken dat deze piek groter is voor gezichten dan voor bijvoorbeeld een voorwerp. Ons onderzoek toont aan dat wanneer kindjes hun eigen gezicht zien deze piek groter is dan wanneer ze het gezicht van anderen zien. Dit betekent dat er in hun hersenactiviteit duidelijk aanwijzingen te vinden zijn dat kindjes van 18 maanden oud zichzelf herkennen. Dit bleek voor de hele groep geteste kindjes te gelden: het maakte geen verschil of een kindje zich al duidelijk herkende in de spiegel of niet. Sommige kindjes lijken dus nog niet te reageren op hun eigen spiegelbeeld als ze voor een spiegel zitten, maar ze herkennen zichzelf al wel degelijk!
Gebaren en geven
Gudmunder Thorgrimsson & Ulf Liszkowski
Is het tuinbank of tuimbank? Yvonne Theunis & Sho Tsuji
Een taal kent veel regels. Één regel is dat er soms plaatsassimilatie optreedt, bijvoorbeeld, in een woord als tuinbank, wordt de /n/ meestal als een /m/ uitgesproken, terwijl dat nooit gebeurt als het woord tuin los wordt uitgesproken. Volgens de literatuur beginnen kinderen vanaf ± 16 maanden met het leren van de klankregels van hun taal. In dit project onderzochten we daarom of kinderen van 17 maanden de plaatsassimilatieregel al kennen. Weten kindjes van 17 maanden al dat het verschillen tussen de ‘m’ en ‘n’ in het woord ‘tuinbank’ geen verschil in betekenis geeft, in tegenstelling tot ‘maar’ en ‘naar’? Als ze de regel kennen, horen ze dan ook geen verschil tussen geassimileerde vormen (tuim) en niet geassimileerde vormen (tuin), als deze in een assimilatiecontext (-bank) voorkomt? We onderzochten dit met een zogenaamd habituatieexperiment waarbij we 17- maanden- oude kinderen eerst voortdurend twee woorden, bijv. KEIN en TAN lieten horen, terwijl er een plaatje van een bewegend rondje op het tv-scherm te zien was, net zolang tot ze in totaal 60 seconden naar deze woorden geluisterd hadden en het een beetje saai begonnen te vinden. Vervolgens kregen ze drie woorden in zinnen aangeboden: één met een oud woord (KEIN), één met een vorm van het andere oude woord dat in een m in plaats van een n eindigde (TAM), en één was een nieuw woord (SEEN). Deze zinnen hadden geen assimilatiecontext in experiment 1 (bijv. ‘de kein raakt’), maar wel in experiment 2 (bijv. “de kein brandt’). We verwachtten in ieder geval een verschil in kijktijd tussen de nieuwe en oude woorden. Verder verwachtten we dat kinderen in experiment 1 ook het verschil tussen het oude en enigszins veranderde woord zouden horen. Tenslotte verwachtten we, als kinderen de assimilatieregel kennen, dat ze in experiment 2 geen verschil tussen het oude en het nieuwe woorden waarin de n in een m veranderd is, zouden horen. En dat was precies wat we vonden! Kinderen van 17 maanden oud kennen dus al de assimilatieregel!
Voordat kinderen leren praten, kunnen ze al volop communiceren met anderen. Ze begrijpen al veel van wat andere mensen doen en zeggen, en de gebaren die daarbij gemaakt worden. In dit onderzoek gingen we hier verder op in. De opzet was eenvoudig. Het kind, 12 maanden oud, zat in een stoel aan tafel. Voor hem lag een speeltje. De onderzoeker zat aan de zijkant van de tafel en maakte een gebaar naar het speelgoed. Het gebaar dat het kind te zien kreeg, was afhankelijk van de groep waarin het (willekeurig) was ingedeeld. Kinderen uit de eerste groep zagen de onderzoeker wijzen. Kinderen uit de tweede groep zagen de onderzoeker reiken (proberen te pakken). De derde groep zag de onderzoeker vragen (handpalm naar boven, zie foto). En als laatste was er nog een vierde groep. Deze kinderen kregen geen gebaar te zien. De vraag was nu hoe kinderen zouden reageren. Zouden ze het speeltje pakken en aan de onderzoeker geven? Hierbij bekeken we ook of de plek waar het speeltje lag nog een rol speelde. Het speelgoed lag soms dicht bij de onderzoeker, zodat hij er zelf gemakkelijk bij kon. En soms lag het speelgoed verder weg, zodat de onderzoeker er niet bij kon (zie foto). Zouden kinderen daar rekening mee houden?
De onderzoeker “vraagt” om een speeltje dat verder weg ligt
Uit de resultaten bleek dat de kinderen die een gebaar zagen (groep 1, 2 en 3), het speeltje vaker aan de onderzoeker gaven dan de kinderen die geen gebaar zagen (groep 4). Dit wijst erop dat kinderen van 12 maanden de betekenis van de gebaren begrijpen. Mensen reiken om een voorwerp te pakken te krijgen en kinderen reageren door te helpen. Ze begrijpen dat als iemand een ‘vraag’-gebaar maakt, hij het voorwerp wil hebben. Uit de resultaten bleek ook dat de plek waar het speelgoed lag een rol speelde bij de kinderen uit de eerste groep (die de onderzoeker zagen wijzen). Deze kinderen gaven het speeltje namelijk vaker wanneer het buiten bereik van de onderzoeker was, dan wanneer hij er zelf bij kon. Bij de interpretatie van het gebaar houden kinderen dus rekening met de context, in dit geval de plek waar het speeltje lag.
Kiekeboe, daar ben je weer!
Janny Stapel, Marlene Meyer, Sabine Hunnius & Harold Bekkering
Van jongs af aan houden we de mensen om ons heen goed in de gaten. Sterker nog, we proberen zelfs te voorspellen wat de ander gaat doen. Dit doen we omdat we daardoor in de dagelijkse praktijk makkelijker met elkaar kunnen leven en samenwerken. Als we bijvoorbeeld bij een glazen klapdeur staan, jij aan de ene en ik aan de andere kant, dan is het handig om goed op te letten wie van ons tegen de deur gaat duwen, anders komt de deur straks tegen mijn neus! Ons vermoeden was dat kinderen al hun best doen om precieze voorspellingen te maken over wat de ander doet. Om dit te testen, hebben we kindjes van één jaar, en kindjes van drie jaar naar filmpjes laten kijken. Op een deel van de filmpjes was een kindje te zien dat van de ene naar de andere kant kroop; op de andere filmpjes was een kindje te zien dat van de ene naar de andere kant liep (zie afbeeldingen). De kinderen op de filmpjes verdwenen altijd eventjes achter een zwarte rechthoek, alsof ze achter een kast langs liepen of kropen. We waren benieuwd of de kindjes al zouden begrijpen dat de kleine acteur weer aan de andere kant achter deze zwarte rechthoek vandaan zou komen. Daarnaast bestudeerden we of onze testkindjes al zouden weten wanneer het kind weer zou verschijnen. Een indicatie daarvoor is als het geteste kindje op tijd naar het gebied kijkt waar het andere kindje zal verschijnen.
We hadden ervoor gekozen om twee leeftijdsgroepen te testen. De groep jonge kindjes heeft veel ervaring met kruipen, maar zij lopen nog niet zo lang (als ze daar al mee begonnen zijn). De groep driejarigen kan natuurlijk al een hele poos lopen. Het idee is dat ervaring met lopen of kruipen meehelpt in het maken van voorspellingen over lopen of kruipen. Dit bleek inderdaad het geval. De jonge kinderen, de ervaren kruipers, waren accuraat in hun voorspellingen over kruipen, maar niet in hun voorspellingen over lopen. De driejarigen waren prima in staat om beide bewegingen accuraat te voorspellen. Door te leren lopen, leren ze dus niet alleen iets over zichzelf en hun eigen motoriek, maar leren ze ook iets over een ander!
Horen baby’s het verschil tussen klanken? Sho Tsuji & Paula Fikkert
Jonge baby’s worden vaak universele luisteraars genoemd, omdat ze het verschil tussen alle klanken in alle talen goed kunnen horen. Het maakt nog niet uit of die klanken ook in hun moedertaal voorkomen. Dat verandert in de loop van het eerste jaar: baby’s worden steeds minder goed in het onderscheiden van vreemde klanken en steeds beter in het onderscheiden van klanken uit de moedertaal. Het verschil tussen “p” en “t” zou dus eenvoudig moeten zijn. Toch is uit eerder onderzoek gebleken dat dat niet zo is: tweejarigen horen het verschil wel als het van “p” naar “t” gaat (bijvoorbeeld een verschil van “poes” naar “toes”), maar niet andersom (als zij bijvoorbeeld in plaats van “tas” “pas” horen, lijken ze het verschil niet op te merken).
Hoe is dat nu te verklaren? Heeft het iets met het leren van woorden en de structuur van het Nederlands te maken, of is het misschien universeel? Om een antwoord op deze vraag te vinden, onderzochten we 4-6 maanden oude baby’s. Als deze jonge baby’s dezelfde asymmetrie laten zien, kan dat wijzen op een heel vroeg leermechanisme, of zelfs op een aangeboren mechanisme. Omdat jonge baby’s nog niet veel woorden kennen, hebben we niet-bestaande woorden gebruikt voor het experiment. We keken of baby’s het verschil tussen deze woorden konden horen. De woorden die we gebruikten waren “ompa” en “onta”. Tijdens het onderzoek keek de baby naar een TV-scherm en hoorde steeds hetzelfde woord, bijvoorbeeld “ompa”. In het begin kijkt/luistert de baby vol aandacht, maar na een tijdje wordt het saai en kijken kinderen minder naar het scherm. Op dat moment laten we een nieuw woord horen: “onta”. Als kinderen dit als een nieuw woord herkennen, zal de aandacht weer toenemen en kijken kinderen meer naar het scherm. Als kinderen het verschil niet opmerken, zal de aandacht niet veranderen. Het bleek dat baby’s meer keken wanneer het eerste woord “ompa” en het nieuwe “onta” was, maar andersom niet. Dat laat zien dat heel jonge kinderen dezelfde asymmetrie laten zien als de tweejarige peuters. Dit betekent dat deze jonge baby’s ofwel al heel vroeg hebben geleerd dat bepaalde klanken zich in het Nederlands anders gedragen, ofwel dat het hier gaat om een universele eigenschap van klanken. Om dit verder uit te zoeken reist Sho Tsuji in 2013 naar Japan om aan het Riken Institute te onderzoeken of Japanse baby’s hetzelfde gedrag vertonen.
Hee, daar gebeurt wat!
Patricia Manko & Ulf Liszkowski
Door te wijzen zijn kinderen rond de leeftijd van 12 maanden al in staat met ons te communiceren, ook al kunnen zij nog niet praten. Het wijzen is dus een belangrijk communicatiemiddel voor jonge kinderen. Zij kunnen hiermee de aandacht van een ander richten op een gebeurtenis of voorwerpen in de directe omgeving. Een andere vorm van communicatie op jonge leeftijd is het het maken van geluiden (ook wel vocaliseren genoemd). Geluiden als “die” of “da” gaan bijvoorbeeld vaak samen met het aanwijzen van dingen. Over de relatie tussen wijzen en vocaliseren is echter nog niet veel bekend. In dit onderzoek wilden wij deze relatie wat nader bekijken. We probeerden erachter te komen of kinderen vocalisaties die normaliter samengaan met wijzen, ook wel eens los gebruiken. Dit deden we door 12 maanden oude kinderen samen met een onderzoeker aan een tafel te zetten, met een stuk plexiglas tussen beiden in. Soms hing er een doek over het plexiglas; het kind en de onderzoeker konden elkaar daardoor niet zien. Soms hing er geen doek en konden kind en onderzoeker elkaar wel zien.
De “actrices” en “acteurs” die achter de onderzoeker verschenen
Tijdens het onderzoek verscheen er achter de onderzoeker op een gegeven moment een pop. De verwachting was dat de kinderen de pop zouden aanwijzen, om de onderzoeker er alert op te maken dat er achter haar iets gebeurde. Als er een doek over het plexiglas hing, kon de onderzoeker het wijzen van het kindje niet zien. We wilden daarom bekijken of de kinderen in deze situatie in plaats van wijzen meer geluiden zouden maken om de aandacht van de onderzoeker te trekken. Uit de resultaten bleek dat dit niet het geval was. Kinderen vocaliseerden niet meer op het moment dat de onderzoeker het wijzen niet kon zien. Wel hadden zij in deze situatie goed door dat het wijzen geen effect had, en gingen zij dat vervolgens minder doen. De algemene conclusie die wij uit dit onderzoek trokken was, dat vocalisaties die samen voorkomen met wijzen dus niet van het wijzen te scheiden zijn.
Tot ziens in het BRC!
Het afgelopen jaar was een productief jaar voor het BRC. Zoals u op de vorige pagina’s hebt kunnen lezen, hebben we ook in 2012 veel projecten succesvol kunnen afronden. Evenals de eerdere jaren maakten onze onderzoekers de bevindingen van hun studies in de wetenschappelijke wereld bekend. Ze publiceerden artikelen in toonaangevende vaktijdschriften en bezochten wetenschappelijke conferenties in onder andere de VS, Duitsland en Zweden. Ook in de pers kreeg het onderzoek van het BRC uitgebreid aandacht. Op onze website vindt u links naar krantenartikelen en televisieuitzendingen. Zoals elk jaar kwamen er ook in 2012 weer nieuwe gezichten bij en verliet een aantal mensen het BRC om hun carrière elders voort te zetten. Sven Vrins, Birgit Knudsen en Daniel Puccini hebben hun proefschrift succesvol afgerond en verdedigd. In september 2012 hield prof. Anne Cutler, die het BRC in 2000 heeft opgericht, haar afscheidscollege. Ze gaat weliswaar hier in Nederland met pensioen, maar het wetenschappelijk werk zegt ze nog niet vaarwel: Prof. Cutler verhuisde naar haar thuisland Australië en verricht nu onderzoek aan de universiteit van Sydney. Anne van Hoogmoed kreeg een aanstelling als onderzoeker in Tucson (VS), en Ulf Liskowski verlaat het BRC om hoogleraar in Hamburg te worden. Nieuwe gezichten bij het BRC zijn onder meer dr. Titia Benders, Antje Stöhr, Claire Monroy en Ezgi Kayhan, die de komende jaren onderzoek bij ons zullen verrichten. We hopen u en uw kindje gauw weer te verwelkomen in het BRC!
Het team van het BRC:
Harold Bekkering, Titia Benders, Christina Bergmann, Margret van Beuningen, Ricarda Braukmann, Dannie van den Brink, Helen Buckler, Anne Cutler, Renske van der Cruijsen, Nienke Dijkstra, Diana Dimitrova, Sarah Dolscheid, Hinke Endedijk, Paula Fikkert, Reyhan Furman, Sarah Gerson, Marloes van der Goot, Mireille Hassemer, Elma Hilbrink, Anne van Hoogmoed, Sabine Hunnius, Clemens Jansen, Verena Kersken, Ezgi Kayhan, Angela Khadar, Imme Lammertink, Stephen Levinson, Ulf Liszkowski, Patricia Manko, Marlene Meyer, Claire Monroy, Jenny Peper, Celeste Pereboom, Stefanie Ramachers, Veronica Ramenzoni, Nadine de Rue, Adriana Ruiz, Johanna van Schaik, Janny Stapel, Antje Stöhr, Irene Strikkers, Femke Struik, Gudmundur Thorgrimsson, Sho Tsuji.
...de eerste woordjes van een baby vaak ‘papa’ en ‘mama’ zijn omdat deze klankcombinaties heel makkelijk te produceren zijn (achtereenvolgens volledig openen en volledig sluiten van de mond)?
…baby’s van 6-9 maanden al de betekenis van veel zelfstandige naamwoorden begrijpen, zoals ‘hand’ en ‘voet’?
...baby’s al in de baarmoeder verschillende talen kunnen onderscheiden?
Wist u dat…
...kinderen jonger dan 3- 4 jaar niet weten dat sommige informatie niet beschikbaar is voor iedereen? Daarom kunnen ze zomaar tegen een vreemde beginnen over hun huisdier, alsof die het diertje in kwestie ook zou kennen.
…pasgeboren baby’s hun moeders stem herkennen en daar liever naar luisteren dan naar andere stemmen, omdat ze mama’s stem voor de geboorte al hebben gehoord?
…een pasgeboren baby in principe iedere taal kan leren?
…baby’s verhaaltjes herkennen die ze regelmatig hebben gehoord voordat ze geboren werden?
...baby’s niet echt lijken te leren van commerciële “baby video’s” en “baby DVD’s”, en dat ze veel makkelijker woorden leren van hun eigen ouders?
…pasgeboren baby’s huilen in het ritmische patroon van hun moedertaal? Dit komt omdat ze al mensen konden horen praten terwijl ze nog in de buik zaten.
…peuters een grapje van een vergissing kunnen onderscheiden? Ook als wat je doet, het er precies hetzelfde uitziet? In een onderzoek imiteerden de peuters het grapje (je schoen naar je oor brengen, gevolgd door lachen) en verbeterden ze de vergissing (je schoen naar je oor brengen en dan ‘oeps!’ zeggen). Ze begrepen dus het verschil tussen met opzet iets verkeerd doen of per ongeluk!
Montessorilaan 3, 6525 HR Nijmegen, 024 3611203,
[email protected], www.babyresearchcenter.nl