Nieuwsbrief
nummer 16 • december 2013
Interview met Catherine van Zelst Hoe kan je de weerbaarheid tegen mogelijke stigma’s bij mensen die een psychose hebben (gehad) vergroten? Op deze vraag hoopt Catherine van Zelst, onderzoeker aan de Universiteit van Maastricht, een antwoord te vinden. Inmiddels heeft zij haar onderzoek bijna afgerond en hoopt ze begin volgend jaar te promoveren.
Wat is je achtergrond? Ik heb in Maastricht de studie Gezondheidswetenschappen gedaan. Tijdens mijn studie heb ik me gespecialiseerd in twee richtingen: Geestelijke Gezondheidskunde en Gezondheidsvoorlichting. Ik heb altijd veel belangstelling gehad voor het vakgebied van de Psychiatrie. Gezondheidsvoorlichting vond ik ook heel erg interessant. Hoe kijken de maatschappij en mensen die een psychose hebben of hebben gehad, tegen bepaalde ziektebeelden aan? Die vraag is erg belangrijk. Hoe ben je bij GROUP terechtgekomen? Tijdens mijn afstudeerstage hoorde ik ook over het onderzoek van GROUP. Voorafgaand aan mijn promotietraject heb ik data ingevoerd voor dit onderzoek. Voor mijn proefschrift kan ik gebruikmaken van de data die medewerkers hadden verzameld onder de deelnemers van GROUP. Kun je wat meer vertellen over je promotieonderzoek? Een belangrijk thema van mijn onderzoek is het zogenoemde ‘stereotype awareness’. Hiermee wordt de mate bedoeld waarin mensen zich bewust zijn van de stereotypen in de maatschappij over cliënten met een psychische aandoening of over hun families. Dit thema heb ik benaderd vanuit drie verschillende invalshoeken. Ten eerste onderzochten we de samenhang tussen dit bewustzijn van stereotypen en gevoel van eigenwaarde. Omdat mensen beïnvloed worden door wat er met hen of om hen heen gebeurt, onderzochten we ten tweede ook het verband tussen jeugdtrauma en bewustzijn van stereotypen. Ook
willen we weten of mensen alerter worden voor verschillen tussen mensen en meer stereotypen waarnemen wanneer ze in een grotere stad leven. De wereld om ons heen verschilt tussen stad en platteland, wat van invloed kan zijn op stigma-ervaringen. Er zou verschil kunnen zijn tussen het wonen op het platteland en het wonen in de stad met betrekking tot het ervaren van eventuele stigma’s. In de stad is meer diversiteit. Dit zou van invloed kunnen zijn op het ervaren van een stigma. Meer kennis hierover biedt ons mogelijk handvatten om de weerbaarheid van mensen tegen stigma te vergroten. De analyses zijn gebaseerd op de GROUP-vragenlijsten. De deelnemers krijgen bepaalde stellingen voorgelegd en worden gevraagd daar hun mening over te geven. Wat zijn de belangrijkste uitkomsten? Het blijkt dat het gevoel van eigenwaarde van mensen die een psychose hebben (gehad) samenhangt met hun bewustzijn van stereotypen. Mensen met een hoog gevoel van eigenwaarde zijn zich minder bewust van stereotypering. In de toekomst kunnen we onze interventies hierop inrichten. We kunnen misschien helpen om de negatieve invloed van een stigma te verminderen. Dit geldt ook voor mensen die te maken hebben met een jeugdtrauma. Hun kwetsbaarheid is gerelateerd aan het snel herkennen van stereotypen. Ook hier zouden we in de toekomst rekening mee kunnen houden wanneer we interventies aanbieden. De resultaten van het onderzoek naar de verhouding tussen het wonen in de stad en het platteland zijn nog niet bekend. Wat overigens belangrijk is, is dat we bij onze onderzoeken kijken naar het perspectief van de cliënt zelf. Niet het publieke begrip van een stigma staat centraal, maar de mening van cliënten en familieleden. Wat ga je na je promotie doen? Ik ga graag door met onderzoek naar stigmatisering. Ik denk dat het belangrijk is dat er meer onderzoek gedaan wordt naar ervaringen van mensen die een psychose hebben (gehad) op het gebied van stigma, en hoe zij hier weerbaar tegen kunnen worden. Het is daarbij vooral interessant om de theorie te combineren met de praktijk. Het zou mooi zijn als we onze kennis kunnen gebruiken om de juiste interventies te implementeren.◄rd
1
Psychose en sociale interactie Anne-Kathrin Fett heeft in 2010 samen met Prof. Lydia Krabbendam onderzoek gedaan naar de denkprocessen van mensen bij het nemen van beslissingen, het zogenaamde COGPID (Cognitive Processes in Decision Making) onderzoek. Het onderzoek van Fett richtte zich op de sociale interacties van mensen die een psychose hebben of hebben gehad en is uitgevoerd aan de Universiteit van Maastricht. Aan haar onderzoek deden veel deelnemers mee die aan eerdere GROUP-metingen hebben meegedaan. Uit eerdere studies is gebleken dat mensen die een psychose hebben doorgemaakt vaak meer moeite hebben met sociale interacties. Dit leidt bij sommige mensen tot problemen met het maken en behouden van vriendschappen en kan op termijn tot sociale isolatie leiden. Een mogelijke oorzaak is dat sommige mensen meer moeite hebben om zogenaamde ‘social cues’ van andere mensen op te pikken. ‘Social cues’ zijn signalen die andere mensen uitzenden en die belangrijk zijn om hun gedrag en intenties goed te begrijpen. In de psychologie wordt het begrijpen en interpreteren van signalen die andere mensen uitzenden ook wel ‘Theory of Mind’ genoemd. Mensen die een psychose hebben doorgemaakt hebben ook vaak meer moeite met het vormen van een Theory of Mind. Om de werking van de Theory of Mind tijdens sociale interacties nader te bestuderen onderzocht Fett drie groepen deelnemers: (i) mensen die een psychose hebben doorgemaakt, (ii) hun familieleden met een genetische kwetsbaarheid voor een psychose en (iii) controle-proefpersonen die nooit met een psychose te maken hebben gehad. Van deze groepen werd vervolgens het gedrag in sociale interacties vergeleken om te zien hoe vertrouwen en wederkerigheid (het wederzijdse vertrouwen van twee of meer personen) samenhangen met een psychose of een verhoogde genetische kwetsbaarheid voor een psychose. Veel sociaal-wetenschappelijke onderzoeken zijn gebaseerd op vragenlijsten. Maar om gedrag in sociale situaties te meten zijn vragenlijsten volgens Fett niet erg geschikt. Daarom werd gekozen voor een praktisch onderzoek waarbij de deelnemers een spelletje met elkaar speelden via de computer. Deelnemers werden door een
2
computernetwerk aan elkaar gekoppeld. De eerste speler kreeg € 10 van de onderzoeker en daarna werd aan deze speler gevraagd of hij/zij het bedrag met de tweede speler wilde delen of het geld zelf wilde houden. Wanneer de eerste speler besloot om het geld te delen, kon de tweede speler het drievoudige verdienen. De tweede speler kon vervolgens beslissen om het hele bedrag voor zichzelf te houden of om het geld weer met de eerste speler te delen. Door te delen kon de eerste speler uiteindelijk dus meer geld verdienen dan € 10. Hiervoor moest de tweede speler echter wel coöperatief en eerlijk zijn. De eerste speler moest daarom vertrouwen hebben in de eerlijkheid van de tweede speler. De onderzoekers waren vooral geïnteresseerd in het gedrag van de eerste speler, de tweede spelers waren doorgaans personen die nooit een psychose hadden gehad. Uit de resultaten bleek dat mensen die een psychose hebben doorgemaakt, evenals hun familieleden, minder vertrouwen in andere spelers hadden dan controleproefpersonen. Zij investeerden minder geld in hun speelpartner. Tijdens de spelletjes werd door de onderzoekers ook sociale informatie gegeven over de andere deelnemers. Er werden bijvoorbeeld aanwijzingen gegeven over de betrouwbaarheid van de andere spelers. Mensen die een psychose hebben doorgemaakt bleken minder gevoelig te zijn voor deze informatie, maar bij familieleden lag dit anders. Familieleden vertoonden meer of minder vertrouwen in hun speelpartner als reactie op negatieve of positieve informatie. Samenvattend lijkt er dus enerzijds een verband tussen een genetisch risico voor een psychose en anderzijds een lager basisvertrouwen in andere mensen. Familieleden waren daarbij wel in staat dit lagere vertrouwen op basis van sociale informatie te corrigeren. Dit mechanisme is belangrijk bij het opbouwen en in stand houden van sociale relaties. Op basis van deze uitkomsten is Fett nu bezig een module te ontwikkelen voor metacognitieve training waarbij mensen die een psychose hebben doorgemaakt leren om beter te reageren op signalen van anderen, net als hun familieleden. Met andere woorden: met behulp van deze training wordt geprobeerd om de sociale interactie te verbeteren. De metacognitieve training is een groepsinterventie die gebruikt zal worden om andere denkstrategieën te leren toepassen. Binnenkort zal de nieuwe module worden aangeboden binnen de reeds bestaande metacognitieve trainingen.◄rd
Verslag van het GROUP-symposium Op zaterdag 12 oktober vond er weer een GROUPsymposium plaats. De GROUP-studie begon tien jaar geleden. Binnenkort wordt de derde meting afgerond. Daarom was het een mooi moment om een aantal belangrijke resultaten die het GROUPonderzoek heeft opgeleverd te presenteren. Onderzoekers, deelnemers, familieleden en overige belangstellenden waren hiervoor uitgenodigd. Ongeveer 300 bezoekers vulden de collegebanken van het Educatorium in Utrecht. Prof. Dr. Lieuwe de Haan (AMC) opende het symposium door alle gasten te verwelkomen. Daarna kregen Werner Lioen, Carola van Alphen namens de patientenvereniging Anoiksis en Bert Stavenuiter namens familie vereniging Ypsilon het woord. Lioen benadrukte het belang van het wetenschappelijk onderzoek naar schizofrenie en psychosen: “het is de grote hoop van iedereen dat er een dag komt waarop de oorzaken van schizofrenie kunnen worden blootgelegd”. Lioen trok een parallel met de ontdekking van het zogenaamde Higgs-boson in de natuurkunde. Hopelijk volgt een dergelijke doorbraak ook in het onderzoek naar mensen met een psychiatrische ziekte. Carola van Alphen en Bert Stavenuiter brachten naar voren dat het ontzettend belangrijk is dat onderzoekers naar buiten treden met hun resultaten en dat er geluisterd wordt naar de mening van de patiënt. De eerste onderzoeker die aan het woord kwam was psychiater Prof. Dr. René Kahn (UMCU). Kahn gaf een overzicht van de eerste tien jaren van GROUP en wat alle onderzoeken tot nu toe hebben opgeleverd. Tevens benadrukte Kahn hoe bijzonder het is dat er ongeveer duizend patiënten landelijk gevolgd zijn over meerdere jaren, dit is uniek in de wereld. Volgens Kahn heeft het GROUP-onderzoek bereikt dat het begrip schizofrenie letterlijk en figuurlijk op de kaart is gezet. Hierdoor zijn ook de kennis over en de kwaliteit van de patiëntenzorg verbeterd. Kahn stelde dat er nog geen oorzaak voor schizofrenie is gevonden. Ook is schizofrenie vooralsnog niet te genezen, hoewel het goed te behandelen is. Verder is helder geworden dat symptomen van schizofrenie zich al in de puberteit kunnen voordoen. Daarnaast heeft het GROUP-onderzoek meer inzicht gegeven in de hersenen en de genen van mensen met schizofrenie. Ook zijn omgevingsfactoren in kaart gebracht. Wat ook nieuw is, is dat er een subsidie is verkregen om een zogenaamde ‘hersenbank’ op te zetten.
Wanneer mensen met schizofrenie overlijden, kunnen hun hersenen onderzocht worden. Vervolgens was het de beurt aan vier GROUP-onderzoekers om hun onderzoek te presenteren. Guusje Collin, psychiater in opleiding in Utrecht, doet onderzoek naar neurale verbindingen in het brein, zogenaamde hersennetwerken. De menselijke hersenen hebben ongeveer 100 miljard neuronen (zenuwen die informatie overbrengen). Dat is ongeveer evenveel als het aantal sterren in ons sterrenstelsel. Toch is het mogelijk om het hersennetwerk te onderzoeken wanneer er ‘uitgezoomd’ wordt en naar bepaalde structuren of netwerkverbindingen in de hersenen wordt gekeken. Bij mensen met schizofrenie zijn deze verbindingen dunner en van iets mindere kwaliteit. Waarschijnlijk heeft dit te maken met een aangeboren genetische kwetsbaarheid. De tweede presentatie was van onderzoeker Sander Haijma uit Utrecht. Haijma heeft onderzoek gedaan naar grijze stof in de hersenen. Deze grijze stof is onder meer betrokken bij het verwerken van informatie. Bij familieleden van mensen met schizofrenie neemt de grijze stof over de tijd sneller af dan bij controleproefpersonen zonder schizofrenie. Dit is afhankelijk van de mate van schizotypie (de mate waarin psychotische symptomen zich voordoen). Mogelijk zijn genen betrokken bij deze beide processen die met elkaar samen lijken te hangen. Jorien van der Velde, onderzoeker bij het UMC in Groningen hield een voordracht over emotieregulatie, het omgaan met emoties bij (stressvolle) gebeurtenissen. Mensen met schizofrenie hebben vaak meer moeite met emotieregulatie. De vraag is nu of dit de oorzaak of het gevolg van een psychose is. Uit het onderzoek blijkt dat alleen een genetische kwetsbaarheid voor een psychose geen verhogend risico geeft, maar dat een genetisch risico in combinatie met lichte psychotische symptomen wel kan leiden tot problemen met de emotieregulatie. Daarom is training in het reguleren van emoties op stressvolle gebeurtenissen van belang. De laatste spreker voor de pauze was Jet Heering, onderzoeker in het AMC in Amsterdam. Heering heeft onderzoek gedaan naar remissie bij patiënten met schizofrenie. Met remissie wordt bedoeld dat de ziekteverschijnselen verminderen. Mensen die ‘in remissie’ waren, beoordeelden hun kwaliteit van leven als redelijk goed. Maar ook mensen die (nog) niet hersteld waren van hun psychose
3
vonden dat hun kwaliteit van leven beter werd na verloop van tijd. Na de pauze was Prof. Dr. Jim van Os de eerste spreker. Van Os hield een toespraak over de invloed van omgevingsfactoren op het ontstaan van een psychose. Psychische klachten worden voornamelijk veroorzaakt door een wisselwerking tussen de omgeving en de ‘biologie’ (de genen en/of het brein). Cannabis, migratie naar een ander land, trauma’s en verstedelijking zijn bijvoorbeeld belangrijke omgevingsfactoren. Een psychose begint vaak met een zogenaamde afwijkende perceptie. Een probleem begint het echter te worden, wanneer er aan deze percepties waanvoorstellingen worden verbonden. De ideeën gaan een eigen leven leiden. Met de GROUP-data is onderzoek gedaan naar waanvorming. Het is gebleken dat zowel de genetische kwetsbaarheid als het gebruik van cannabis het risico op waanvorming vergroot. Van Os benadrukte ook het belang van het ontwikkelen van een psychosennetwerk in Nederland. Bijvoorbeeld door een online-spreekuur aan te bieden, waarin mensen antwoord kunnen krijgen op een hulpvraag. Ervaringsdeskundigen zouden hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Hierna was het weer de beurt aan vier onderzoekers. Marise Machielsen was de eerste onderzoeker die aan het woord kwam. Machielsen heeft in het AMC onderzoek gedaan naar de relatie tussen blowen en het krijgen van een psychose. Ook heeft ze gekeken naar de invloed van medicijnen op het gebruik van dit verslavende middel. Bij het medicijn Clozapine ervoeren patiënten minder drang om te blowen dan patiënten die het medicijn Risperidon gebruiken. Verder bleek uit hersenscans dat het gebruik van Clozapine de activatie van hersengebieden die de drang om te blowen stimuleren vermindert. Bij het medicijn Risperidon was juist een toename te zien van de activatie in de hersenen. Bij patiënten die cannabis gebruiken is het dus aan te raden om Clozapine voor te schrijven. Mayke Janssens, onderzoeker aan de universiteit van Maastricht, was de tweede spreker. Janssens vertelde over haar onderzoek met de zogenaamde psymate, een apparaatje dat zeven dagen lang op tien willekeurige momenten van de dag piept. De proefpersonen moeten op dat moment telkens enkele vragen beantwoorden. Het voordeel hiervan is dat gevoelens en omgevingsfactoren in het dagelijks leven gemeten kunnen worden. Ook de invloed van stress door dagelijkse beslommeringen is zo goed meetbaar. Er bleek een duidelijk verband te zijn tussen de mate van stress-gevoeligheid en het sociaal functioneren. Mensen die sterker reageren op stress
4
functioneren vaak minder goed. De psymate helpt om de interactie tussen stress, psychose en sociaal functioneren in kaart te brengen. Hierna was het woord aan Martine van Nierop, onderzoeker aan de universiteit van Maastricht. Van Nierop heeft onderzoek gedaan naar jeugdtrauma’s en het ontstaan van een psychiatrische ziekte. Het is vaak moeilijk om het verband rechtstreeks vast te stellen. Toch blijkt uit het GROUP-onderzoek wel dat er een oorzakelijk verband is tussen het doormaken van een jeugdtrauma en het krijgen van een psychose. En de psychotische ervaringen zijn vaak ernstiger als iemand een jeugdtrauma heeft meegemaakt. Wel neemt de intensiteit van die ervaringen in de loop van de jaren af. Van Nierop benadrukte dat het in de therapie goed zou zijn om te praten over eventuele jeugdtrauma’s. De laatste onderzoeker die het woord kreeg was Sanne Apeldoorn, psychiater in opleiding en onderzoeker in het UMC in Groningen. Zij vertelde dat uit onderzoek blijkt dat wanneer een psychose langer onbehandeld blijft, dit beloop ongunstiger is. Apeldoorn heeft met GROUP-data onderzocht hoe het kan dat sommige mensen met een psychose langer onbehandeld blijven. Het geslacht, het opleidingsniveau, het functioneren vóór het ziek worden en de leeftijd bij aanvang van ziek worden bleken niet te voorspellen waarom iemand later behandeld werd voor een psychose. Wel bleek dat eerstegeneratie-allochtonen langer onbehandeld bleven. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat eerste-generatie-allochtonen een andere visie hebben op psychiatrische klachten en daardoor minder snel gebruik zullen maken van (westerse) hulpverlening. Het GROUP-symposium werd afgesloten met een prijsuitreiking voor de beste onderzoeker. In de pauze van het symposium konden alle aanwezigen stemmen op het volgens hen meest interessante onderzoek. Als winnaar kwam Lindy Boyette (AMC) uit de bus. Haar onderzoek ging over het onderwerp ‘persoonlijkheid als compenserende factor bij een trauma’. Boyette kreeg een cheque om in 2014 een congres over schizofrenie bij te wonen in Florence. Voorzitter Dr. Richard Bruggeman gaf daarna het slotwoord aan Dr. Wiepke Cahn. Cahn sprak de hoop uit dat het GROUP-onderzoek ertoe zal bijdragen dat er binnen tien jaar meer bekend is over het ontstaan van de ziekte schizofrenie. Daarbij zal hopelijk gebruik worden gemaakt van technologische middelen als internet en de nieuwste apps. Onder het genot van een hapje en een drankje konden alle aanwezigen na afloop van het congres gezellig met elkaar napraten. ◄rd
Interview met een bezoeker van het GROUP-symposium Het GROUP-symposium van 11 oktober jongstleden trok veel bezoekers. Hieronder leest u een interview met een deelnemer die op het symposium aanwezig was en aan alle drie de metingen heeft meegedaan. Hoe ben je met GROUP in aanraking gekomen? Ik denk dat dat ongeveer acht jaar geleden moet zijn. Ik werd door mijn behandelaar gevraagd of ik wilde meewerken aan een onderzoek. Ik heb daar ja op gezegd, omdat ik het heel interessant vond om mee te doen. Ik heb veel belangstelling voor wetenschap en hoopte op mijn manier een steentje te kunnen bijdragen aan het vermeerderen van kennis over psychosen. Ik ben zelf ook heel nieuwsgierig, dus de keuze om mee te doen was niet moeilijk. Ik heb aan alle drie de metingen meegedaan. Wat zijn je ervaringen met het GROUPonderzoek? Eigenlijk zijn die alleen maar positief te noemen. Ik vond het heel prettig om mee te doen en de onderzoekers namen ook echt de tijd voor je. Wanneer ik een vraag had die buiten het protocol omging, dan kreeg ik gewoon netjes antwoord. Ook vond ik het heel bijzonder om aan het MRIonderzoek mee te doen. Ik moest in een soort apparaat gaan liggen terwijl ik ondertussen naar een stukje muziek moest luisteren. Na afloop kreeg ik een foto van mijn eigen hersenen. Verder moest ik veel vragenlijsten invullen. Dit vond ik niet altijd makkelijk. Want de antwoorden die je geeft kunnen morgen weer anders zijn. De ene dag kan ik me goed voelen, maar de volgende dag kan het zomaar weer anders zijn. Daarom denk ik dat een MRI-scan een objectievere manier van onderzoeken is dan een subjectieve vragenlijst. Wat ik ook heel leuk vond om te doen waren de intelligentietesten. Ik kreeg bijvoorbeeld vragen over mijn algemene kennis. Ook werd mijn rekenvaardigheid getest en moest ik woordjes onthouden. Het leggen van patronen met blokjes vond ik het leukste en dit ging ook me ook heel goed af. Ik vond het jammer dat de resultaten van het onderzoek, zoals de uitslag van de
intelligentietest, niet mochten worden teruggekoppeld. Ik heb weliswaar een psychose doorgemaakt, maar ik wil graag een gewone carrière opbouwen. Dan kun je veel hebben aan de resultaten van een persoonlijkheids- en intelligentietest. Uiteindelijk heb ik aan alle metingen van GROUP meegedaan. Ik was hier soms een hele middag aan kwijt maar ik heb dat nooit vervelend gevonden. De afspraken konden altijd in overleg worden ingepland. Waarom ben je naar het congres gekomen? Uit nieuwsgierigheid. Ik was heel benieuwd wat al die onderzoeken hebben opgeleverd. Daarnaast hoopte ik mensen te spreken die hetzelfde hebben meegemaakt als ik. Ik heb een aantal goede gesprekken gehad, ook met mensen van Ypsilon. Net als ik vonden ze dat mensen die een psychose hebben doorgemaakt voor zover mogelijk gewoon moeten deelnemen aan de samenleving en hun bijdrage moeten leveren. Ze moeten niet weggestopt worden in hokjes. Ik vond het op het congres indrukwekkend om te horen hoe er bijvoorbeeld onderzoek wordt gedaan naar hersennetwerken. Al die netwerkanalyses lijken me heel complex en interessant. Verder vond ik het opvallend om te horen dat psychotische kwetsbaarheid al vanaf 12-jarige leeftijd te herkennen is. Ten slotte vond ik het veelzeggend dat hardlopen een effectieve maatregel tegen negatieve symptomen blijkt te zijn. Wat zou je in de toekomst graag onderzocht willen zien? Ik ben zeer geïnteresseerd in hoe mensen die een psychose hebben doorgemaakt functioneren in de samenleving en zich persoonlijk ontwikkelen. Een substantieel deel zou gewoon kunnen participeren, vind ik. Ik geloof daar meer in dan in de oplosbaarheid van psychische problemen. Wat er uiteindelijk van mensen terechtkomt en hoe de participatie vergroot kan worden, lijkt mij zeer interessant om te onderzoeken. ◄rd
Op de website van Anoiksis zijn de presentaties terug te vinden. Surf naar: http://www.anoiksis.nl/content/het-group-project
5
BOEKRECENSIE In 2011 is bij uitgeverij Candide een boek verschenen waarin drie personen terugkijken op de psychose die ze hebben doorgemaakt. Hoe kijken ze nu aan tegen hun opname, hoe kijken ze terug op hun behandeling en op het leven na de psychose? Met dit boek hopen de auteurs te bereiken dat er meer belangstelling en begrip ontstaat voor de geestelijke crisis waarin patiënten kunnen verkeren. Daan Muntjewerf vertelt uitgebreid over de psychotische periode die hij heeft doorgemaakt. Vervolgens geeft hij drie opties die de hulp aan mensen met een psychose ten goede kunnen komen. Volgens Muntjewerf zou er niet te lang gewacht moeten worden met het opnemen of behandelen van een patiënt. Vaak komt de opname pas tot stand als de verwarring van de patiënt is geëscaleerd. Ten tweede stelt Muntjewerf dat de behandelingen met behulp van medicijnen in onze tijd beter zijn dan vroeger. Maar zijn het daadwerkelijk de medicijnen die maken dat je je beter voelt? Ten derde bespreekt Muntjewerf nog een belangrijke vraag: waarom is er geen aandacht voor nazorg? Voor de omgeving lijkt het of een patiënt ziek een instelling naar binnen gaat en gezond weer naar buiten komt. Voor een patiënt is dit vaak andersom. Na een opname voel je je als patiënt allerminst beter. Tot slot probeert Muntjewerf zijn psychose in de tijdgeest te plaatsen. Met alle nieuwe media (telefoons, internet, tv’s) is de informatiestroom enorm toegenomen. Deze grotere informatiestromen kunnen een averechts effect hebben op mensen die gevoelig zijn voor verwarring. Huub Mous maakte in 1966 een psychose door. Mous schrijft uitgebreid over de veranderingen die zich in deze tijd in de samenleving voltrokken. Mous legt interessante verbanden tussen aan de ene kant de toenemende secularisering (de ontkerkelijking) en anderzijds de behoefte aan geloof en transcendentie (het bovennatuurlijke). Wanneer blijkt dat het beeld van de kerk niet meer overeenstemt met de religieuze ervaringen van onze tijd, dan kan er geestelijke verwarring optreden. Dit is iets wat bij hemzelf is
gebeurd. Mous houdt een filosofische beschouwing over de tijdsgeest en hoe zijn psychose daarin past. Hij ziet in de loop van de vorige eeuw een ander fenomeen opkomen, namelijk de problematisering van pijn. Hij beschrijft een geruisloos afscheid van de pijn doordat er steeds betere medicamenten op de markt kwamen. Maar ook de ‘naoorlogse verzorgingsstaat van therapeuten en welzijnswerkers’ heeft hieraan bijgedragen. Optimalisering van levensvreugde en minimalisering van pijn zijn kenmerken van onze cultuur geworden. De vraag die Mous zich uiteindelijk stelt is: Wat is gezondheid nog in een van pijn ontdane cultuur? De spirituele dimensie van pijn, maar ook van bijvoorbeeld het hebben van een psychose, verdwijnen langzaam uit beeld. Egbert Tellegen maakte in 1960 een op 22-jarige leeftijd een psychose door. Net als Mous schrijft Tellegen over het veranderen van zijn denken over God. Wat vooral niet hielp, was het feit dat Tellegen zijn gevoelens en ervaringen moest onderdrukken in het bijzijn van zijn psychiater. Volgens Tellegen kan een psychose het resultaat zijn van een waardevol bewustwordingsproces op de drempel van volwassenheid. Een psychose hoeft niet meteen uit te monden in een diagnose als schizofrenie. De psychiatrie schiet vaak tekort om ‘patiënten’, zoals Tellegen zelf in 1960, te begrijpen. De psychiater kan een acute crisissituatie weliswaar beëindigen, maar ziet vaak niet in wat er daadwerkelijk met de persoon in kwestie aan de hand is. Voor wie de ervaringen van mensen die een psychose hebben doorgemaakt beter wil begrijpen, is ‘Tegen de tijdgeest’ een zeer interessant boek. In het nawoord van Ed Brand is te lezen: “Om de psychiatrie ‘kloppend’ te maken kunnen we niet zonder dit soort hoogst individuele verhalen.” ◄rd
colofon Dit bulletin wordt verspreid onder alle deelnemers aan, medewerkers van en belangstellenden voor het GROUP-project | Aan dit nummer werkten mee: Catherine van Zelst (Universiteit Maastricht) | Anne-Kathrin Fett (VU Amsterdam) | Redactie: Joyce van Baaren | Agna Bartels | Rudi Diekstra | Jet Heering | Mayke Janssens | Nele Volbragt | Contact: UMCG/UCP, GROUP, Huispostcode CC72, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen | telefoon 050-3612074 | fax 0503619722 | e-mail
[email protected] | In GROUP deelnemende universitaire centra: AMC Amsterdam | UMC Groningen | Universiteit Maastricht | UMC Utrecht | Voor meer informatie en de per site deelnemende instellingen zie de website van GROUP: www.group-project.nl
6