NIEUWE LADING Jonge landschapsarchitecten uit Utrecht Aansluitend bij de tentoonstelling die in Architectuurcentrum Aorta is ingericht met het werk van jonge, Utrechtse landschapsarchitecten, vindt er een debat plaats over de betekenis van de landschapsarchitectuur voor de stad Utrecht. Arda van Helsdingen, de samensteller van de tentoonstelling, heet het publiek welkom en legt kort uit hoe de tentoonstelling is samengesteld. De landschapsarchitecten zijn gekozen op basis van een ingezonden plan. Het plan diende antwoord te geven op vragen over de Utrechtse ontwerpopgave, de kern van het vak anno 2007 en de ambitie van de jonge landschapsarchitect. Het debat zal ook ingaan op de Utrechtse ontwerpopgave: waar liggen de kansen en wat zijn de missers. de jonge landschapsarchitecten en hun tentoonstellingsprojecten De ontwerpers die meedoen aan de tentoonstelling, vertellen kort iets over hun plannen. Wim Voogt (OKRA) woont in Hilversum, maar was 8 jaar toen hij voor het eerst in Utrecht kwam. Hij onderhoudt sindsdien een speciale band met de stad. Utrecht laat volgens hem kansen liggen bij het herbestemmen van de forten en de aanpak van de Hollandse Waterlinie. De gemeente probeert hier momenteel een gebiedsvisie voor vast te stellen. Voogt stelt voor om de waterlinie sterker in te zetten, uitgaande van de sporen en snelwegen die door het gebied lopen. De waterlinie moet een beeldmerk worden, een duidelijk herkenningspunt en geen zesde of zevende stadspark. Het gebied kan functioneel worden ingezet als bezinkingsgebied voor het zand en de troep uit de snel stromende Kromme Rijn. Dit bezinkt momenteel in de stadswateren, waarin daarom om de zoveel tijd gebaggerd dient te worden. Sofia Opfer (Stil Buitenruimtes) definieert de landschapsarchitect als iemand die getraind is om het landschap te ontrafelen: om de grenzen erin te herkennen, te weten hoe de waterhuishouding in elkaar steekt, de geschiedenis ervan te kennen, te weten hoe het zit met eigendomsrechten, enz. Stil is geïnteresseerd in het vertellen van een verhaal. Dit kunnen sporen uit het verleden zijn, maar ook autonome verhalen. Het is hierbij van belang dat mensen zich door het verhaal in het ontwerp meer thuis gaan voelen in een gebied. Stil ziet de landschapsarchitect dus vooral als een verteller, die verhalen inzichtelijk maakt. Michiel Hulst (Delta Vormgroep) brengt Utrecht in kaart als een stad met veel bewonersinitiatieven betreffende de openbare ruimte en als stad met veel bijzonder groen, zoals in de naoorlogse wijken. Delta onderzocht de rol van de bewonersinitiatieven bij het onderhoud van dit groen. De onderliggende vraag daarbij ging over de kansen die er waren voor de landschapsarchitect op het gebied van de collectiviteit. Het onderzoek spitste zich toe op de wijk Lunetten, een wijk met veel mooi groen, maar verschraalde binnenhoven. Delta stelde voor om de 43 binnenhoven in samenwerking met de bewoners te verbeteren. Er zijn verschillende functies en sferen ontwikkeld waarvoor gekozen kan worden, zoals een zwembad of moestuinen, zodat de hoven elk een eigen karakter krijgen. Sander Rombout (Copijn) voelt zich als landschapsarchitect verplicht om met andere ogen naar de buitenruimte te kijken. Hij koos er niet voor om in Aorta bestaand werk te tonen, maar stelde zich een eigen opgave. Dit resulteerde in het project ‘spoorfietsen’. Het project wordt gepresenteerd met het medium film. Het idee is om Utrecht dichter bij het landschap te brengen. De snelheid van de fiets is daarbij de snelheid van het landschap. Bij het presenteren van plannen moet de landschapsarchitect oog houden voor de uitvoerbaarheid, de beplanting (dit onderwerp mist hij in de vakdiscussies) en vakmanschap aangaande het materiaal en assortiment. De landschapsarchitect heeft een fascinatie voor de buitenruimte. Rombout ontwierp een nieuwe invulling voor het braakliggende terrein achter Hoog Catharijne bij de Mineurslaan. Hij hoopt dat het plan verleidelijk genoeg is om uitgevoerd te worden. Stefan van Schijndel (TLU) wil het vooral hebben over tijd. Als voorbeeld toont hij twee recreatieplassen bij Houten, een bestaande en een nieuwe. De tijd zou meer belang moeten krijgen in een ontwerp, tijd zou in je voordeel moeten gaan werken. De tegenwoordige landschapsarchitect lijkt snel resultaat te moeten boeken en wordt te laat betrokken bij
projecten. Bovendien krijgen de mensen geen tijd of ruimte meer om zelf invulling te geven aan de openbare ruimte. Van Schijndel besluit dan ook met de opmerking: Maak van de tijd je vriend en niet je vijand! Het is de hoogste tijd voor debat De gespreksleider, Noel van Dooren, introduceert zichzelf als hoofd van de afdeling landschapsarchitectuur van de Academie van Bouwkunst in Amsterdam en als voormalig redactielid van het tijdschrift Blauwe Kamer. Niet minder belangrijk is het feit dat hij in Utrecht woont, er zijn eerste zakgeld uitgaf en er zijn eerste baan als landschapsarchitect had in het bureau van H+N+S. Het was voor hem even slikken om zelf niet meer bij de nieuwe lading te horen, maar om als discussieleider gevraagd te worden. Hij ziet in de zaal veel bekende gezichten uit de wereld van de landschapsarchitectuur. Om te inventariseren wat voor een soort zaal er vanavond is, stelt hij de vraag wie geen plekken in Utrecht zou kunnen noemen die door een landschapsarchitect zijn ontworpen. Twee mensen steken hun hand op. Vervolgens vat Van Dooren de introducties samen. Er waren zowel groene als stenige plannen. De plannen waren concreet en praktisch. De uitleg van het eigen vakgebied was genuanceerd, er werd een nadruk gelegd op samenwerking. De gehoorde klachten betroffen de tijdsdruk en het te laat worden ingeschakeld. Wat Utrecht betreft begrijpt Van Dooren bepaalde dingen niet, zoals wat er nu gaat gebeuren met het Stationsgebied en waarom er gezonde lindebomen worden gekapt in de Biltstraat. Wat hij nog het minst begrijpt is dat hierover geen opdringend debat plaats vindt. Er is in Utrecht te weinig debat en daarom is het goed dat dit nu een keer wel gebeurt. Een goed initiatief van Aorta. Het debat vindt plaats met de zaal en de panelleden Walther Lenting (voormalig wethouder Stationsgebied en Leidsche Rijn voor Leefbaar Utrecht), Hank van Tilborg (landschapsarchitect en redacteur Blauwe Kamer), Arda van Helsdingen (landschapsarchitect en curator tentoonstelling Aorta), Mariet Schoenmakers (directeur AM concepts). Moet de landschapsarchitect bewust dromen? De panelleden geven een reactie op de introductie. Schoenmakers valt het op dat er heel vrij wordt gedacht over de plekken – zowel over het gebruik, als de materialiteit en de beleving. Het gaat niet over vormgevingskwesties in zichzelf, niet over lijnen. Van Dooren voegt hieraan toe dat ook het tijdselement eigenlijk te maken heeft met gebruik. Hij vraagt of zij als opdrachtgever heeft geluisterd. Schoenmakers vindt het denken over de beleving van een plek hoe dan ook interessanter dan een structuurvraag. Volgens Walther Lenting benaderden de landschapsarchitecten hun vakgebied in de introducties vanuit verschillende invalshoeken. De aanpak van het fortengebied wordt voorgesteld als een gemiste kans om het baggerprobleem op te lossen. Het landschap iets laten vertellen is een romantische aanpak. De aanpak van de binnenhoven in Lunetten werd benaderd vanuit maatschappelijke betrokkenheid, hier zijn probleem en ambitie mooi gekoppeld. En het plan voor het gebied langs de Mineurslaan is een heel pragmatische oplossing – maar irreëel voor zo’n duur stukje Utrecht. Van Dooren vraagt of de jonge landschapsarchitecten naïef zijn. Lenting ontkent dat, omdat ze alles bewust doen: ze zetten bewust een ambitie neer en spelen bewust de rol van dromer. Hank van Tilborg zegt dat bij hemzelf het naïef romantische er inmiddels wel af is. Hij realiseert zich dat hieruit blijkt dat hij inderdaad definitief niet meer bij de nieuwe lading hoort. Het is wel goed om hiermee geconfronteerd te worden en je hoofd fris te maken. Van Tilborg vindt het goed dat de jonge landschapsarchitecten de kans kregen om hun dromen gewoon te tonen. ‘Ik ben niet oud, maar wel vervuild’. Het aspect van te weinig tijd herkent hij niet vanuit zijn eigen praktijk. Van Dooren vraagt Van Tilborgs reactie als redacteur van Blauwe Kamer. Van Tilborg zegt geen Utecht-kenner te zijn. Maar het valt hem wel op dat Utrecht schittert door afwezigheid in de tijdschriftbesprekingen van projecten in de ‘grote vier’. Terwijl er wel volop gebouwd wordt. Arda van Helsdingen valt het op dat elke landschapsarchitect heeft gezocht naar samenhang. Eerst is Utrecht als geheel bekeken, daarna is de uitdaging aangegaan om van een knelpunt
een mooie opgave te maken. Eerst wordt er conceptueel gedacht – over de identiteit van de entiteit – daarna wordt er praktisch gekeken naar hoe het concept bewerkstelligd kan worden. Van Dooren blijft nog even bij het idee van de jonge landschapsarchitect als dromer. Wat vinden de jonge landschapsarchitecten zelf? Sander Rombout vindt zichzelf geen dromer. ‘Ik maak dingen en weet goed van de realiteit is. Maar je moet wel durven dromen, zoals in het dichtbebouwde Utrecht een open plek tot park dromen.’ Wim Voogt is blij dat hij een dromer is. Het verblijdt hem om te verleiden in presentaties. Mariet Schoenmakers definieert dromen als het scheppen van nieuwe werelden om de verbeelding te triggeren. Dit is een manier om contact te leggen met de opdrachtgevers. Het is haar ervaring dat landschapsarchitecten anders communiceren dan architecten. Architecten hebben het bijvoorbeeld over de plek waar een muur moet komen, hun taalgebruik is direct en precies. Landschapsarchitecten denken vaak een leuk gesprek te hebben, terwijl de opdrachtgever bezig is afspraken te maken. De landschapsarchitect moet nog wat beter worden in het pingpongspel met de opdrachtgever. Hoe volwassen is het vakgebied? Het valt iemand in de zaal (Marnix) op dat de landschapsarchitect vaak moet uitleggen waar het vakgebied eigenlijk over gaat. De opdrachtgever eist dat de landschapsarchitect overal in thuis is: architectuur, kunst, theater, programmeren en andere dingen. Deze ‘u vraagt, wij draaien’ cultuur irriteert hem. Hij hoopt op een soort coming out van de landschapsarchitecten, een goede definitie waar iedereen mee uit de voeten kan. Iemand anders in de zaal (Marjan) meent dat de landschapsarchitect kritischer zou moeten zijn, om zowel het vak als het Nederlandse landschap te beschermen. Landschapsarchitectuur gaat toch ook over hoe de mensen het ervaren. De landschapsarchitect zou meer van zich moeten laten horen als volwaardige partij in een samenwerkingsverband. Volgens Walter Lenting voelen alle partijen zich te weinig gehoord in een groot project. Hij kan nu verschillende rollen aannemen: die van cynische voormalige wethouder, die van dromer of die van bewoner. Zijn ervaring met de planning van het centrale park van Leidsche Rijn, waar Adriaan Geuze het ontwerp voor leverde, was dat je als opdrachtgever goed moest opletten. Na een open prijsvraag koos de gemeente voor het duurste ontwerp. Het was het duurste maar ook het beste. Dat er spanning zou ontstaan over het geld en de tijd was onvermijdelijk. Als overheid moet je daar eerlijk over zijn en goed blijven opletten. Anco Schut, hoofd stedenbouw en monumenten Gemeente Utrecht (zaal) citeert Riek Bakker: ‘Wie niet kan dromen is geen realist’. Het centrale park van Leidsche Rijn maakt naar zijn idee goed zichtbaar welke rollen je als landschapsarchitect kan hebben. Het blijkt vanwege het aspect van het geld en de tijd dus ook belangrijk dat je als landschapsarchitect kunt schaken, schmieren, dreigen en eisen. Emoties zijn ook belangrijk in het verkennen en realiseren van de mogelijkheden. Welke kwaliteit heeft de gemeente? Het valt Hank van Tilborg op dat Utrecht geen gemeentelijke landschapsarchitect heeft betrokken in de tentoonstelling, in het panel of in de zaal. Doen de gemeentelijke landschapsarchitecten in Utrecht wel wat? Lenting komt met het voorbeeld van het Griftpark, dat door het IBU (Ingenieursbureau Utrecht) is ontworpen. De ervaring van Van Tilborg met de gemeente is: riemen vast, alles is te duur, alles geeft beheersproblemen. ‘Dat is toch om je kapot te schamen’. De gemeente is volgens hem een slechte opdrachtgever en ontfermd zich niet continu over de stad. Vanuit de zaal reageert een medewerker van de gemeentelijke afdeling stedenbouw en monumenten. Zij zegt dat zij heeft geschreven aan het groenstructuurplan dat onlangs is aangenomen in de gemeenteraad. Bij de dienst stadsontwikkeling werken twee landschapsarchitecten, die bezig zijn met beleid voor zowel de randgebieden als het binnengebied. Bij het IBU werken 15 ontwerpers. Walter Lenting vindt het vreemd om de kwaliteit van de landschapsarchitectuur in de stad te koppelen aan de gemeentelijke ontwerpers. Van Tilborg werpt tegen dat die koppeling cruciaal is op het gebied van de tijd.
Wanneer landschapsarchitecten lang voor de gemeente werken, stelt dat ze in staat om echt goede dingen te maken. Anco Schut maakt bezwaar tegen de kant die de discussie opgaat. Voor het ontwerp van het centrale park van Leidsche Rijn is Adriaan Geuze niet voor niets aangetrokken. Het Griftpark is prima ontworpen door eigen ontwerpers van de gemeente. Er zou nu niet gesproken moeten worden over de kwaliteit van de gemeentelijke ontwerpers. Het gaat hier om jonge landschapsarchitecten. Het moet niet gaan over de gemiste kansen in de stad, maar over de nieuwe kansen. Van Dooren vraagt of de zaal het eens is over het gebrek aan kwaliteit in de landschapsarchitectuur van Utrecht. Het publiek reageert met het noemen van mooie projecten: Dichterswijk-west, Griftpark, Vondelparc, Zocherplantsoen, Neude, AmsterdamRijnkanaal en Merwedekanaal, de Munt, Schimmelplein. Schoenmakers vult aan dat de Utrechtse straten juist in hun gewoonheid heel goed zijn. De straten hebben heel mooie profielen, waar op die kleine schaal door de gemeente zorgvuldig mee om wordt gegaan. Je moet niet willen zoeken naar alleen de superdingen. Zij herkent duidelijk een traditie in de stad in de manier waarop er over de ruimte wordt nagedacht, zij heeft daar een duidelijk beeld van. Utrecht heeft visie en cultureel besef en godzijdank geen gekke straten. In Leidsche Rijn zijn bovendien de nodige ecologische projecten heel goed en onzichtbaar ingepast. Jurre Copijn (zaal) ziet als grootste knelpunt in de Utrechtse planning de manier waarop je per fiets het buitengebied kunt bereiken. ‘Om van de Uithof naar het Kromme Rijngebied te komen is een absolute ramp. Het loopt moeilijk en je komt beton tegen naast knotwilgen. Ook als je Overvecht uit wilt, kom je veel hobbels tegen. Je zou toch veel vloeiender van de Weerdsluis langs de Vecht de stad uit moeten kunnen fietsen. Het buitengebied moet meer naar binnen gehaald worden.’ De noodzaak van veranderingen Noel van Dooren lijkt het evident dat landschapsarchitecten fietsers zijn. Hanneke Tos (TLU) neemt echter liever de auto met open dak. Zij beaamt dat je de maten van de straten mooi beleeft in Utrecht. Arda van Helsdingen fietste in Utrecht rond om onderzoek te doen voor de tentoonstelling. Zij vroeg de tentoonstellingmakers wat hun opviel, waar ze emoties voelden. Vooral op momenten dat het veranderlijk is, blijk je verbondenheid te voelen met de stad, of verwondering over een plek. Vanzelfsprekend door de veranderingen die het voorjaar teweeg brengt, maar ook wanneer perspectieven verschuiven bij beweging. Het is een uitdaging voor het vakgebied om iets te maken dat kan veranderen. In het algemeen valt haar op dat in Utrecht veel aandacht is voor details en voor stenige materialen. Schoenmakers vult aan dat de momentele veranderingen in haar eigen tuin als een metafoor kunnen worden gezien. Verandering zit in de natuur zelf en is daarom vanzelfsprekend belangrijk. Je kunt dit op verschillende niveaus terugvinden. De positie van de landschapsarchitect is aan het veranderen. De landschapsarchitecten moeten het cultuurlandschap om ons heen veranderen in natuurlandschap. De landschapsarchitect moet op een hoger schaalniveau werken én dit koppelen aan een kleine schaal. De landschapsarchitect kan dat in haar ogen beter dan een stedenbouwkundige, die alleen denkt in structuren. Netwerk of ambacht? Walter Lenting vraagt zich af wat de rol van de landschapsarchitect nou precies is. De landschapsarchitect van Leidsche Rijn besloot tot stenige straten, was dat dan eigenlijk een stedenbouwkundige? Lenting vraagt zich af wat zijn argumenten waren, hij was er in ieder geval niet blij mee. Stenige straten ontwerpen is toch niet wat een landschapsarchitect zou moeten doen? Hank van Tilborg vindt dat de discussie hier niet over moet gaan. Stenige straten is zo’n marginaal aspect van het vakgebied. Meestal ontwerpt een landschapsarchitect een straat in een vinexwijk met een standaard programma van eisen en liggen er zoveel kabels en leidingen in de grond, dat er nu eenmaal weinig anders mogelijk is.
Walter Lenting: ‘Als je een gebied gaat ontwikkelen met een grondexploitant klopt het geld als het klaar is na drie jaar. Als je dit doet met een stedenbouwkundige wordt het mooi, maar duur. In Leidsche Rijn is veel gekomen dat moeilijk te onderhouden is. Was er teveel ambitie of heeft de landschapsarchitect te graag zijn kunstje willen doen? Hoe moet het ontwikkelingsproces gaan, welke rollen geef je elkaar?’ De vraag over de rollen van de landschapsarchitect wordt door Van Dooren aan de zaal voorgelegd. Eric-Jan Pleijster van Buro Lola (zaal) stelt zichzelf voor als een jonge landschapsarchitect uit Rotterdam. De discussie zou volgens hem moeten gaan over wat de landschapsarchitect is en doet en of ze het daar onderling wel eens over kunnen worden. In Rotterdam zitten de landschapsarchitecten niet wekelijks met elkaar om de tafel, maar er is wel een soort groep met jonge mensen die werken aan projecten. Dit zijn niet alleen landschapsarchitecten. Pleijster praat eigenlijk minder met landschapsarchitecten dan met mensen uit andere vakgebieden. De strategie van zijn beginnende bureau is om zoveel mogelijk opdrachten aan te nemen, om uiteindelijk positie te kunnen bepalen. Je zou het kunnen zien als een eigen zoektocht. Schoenmakers ziet in heel Nederland een nieuwe praktijk ontstaan van netwerken van verschillende ontwerpers. De jonge ontwerpers denken interdisciplinair, iedereen brengt eigen kennis in. Van Dooren concludeert dat er in Utrecht geen contact is tussen de jonge landschapsarchitecten, maar misschien is er een geheim genootschap? Ronald van der Heide van Copijn (zaal) beaamt dat er in Utrecht geen borrelnetwerk is, al wil hij daar best aan beginnen. De rol van de landschapsarchitect is volgens hem momenteel om te zoeken naar de definitie van het vak, naar de rol die de landschapsarchitect speelt in het netwerk van architecten, stedenbouwers en kunstenaars. Maar zeker ook om de ambachtelijke kant van het vak hiermee te combineren. Hank van Tilborg vindt de discussie over de al dan niet stenige straat bij nader inzien toch wel interessant, omdat deze eigenlijk ook gaat over het moment waarin je betrokken wordt, de brede verantwoordelijkheid en de budgetbewaking. Als je het hebt over netwerken, moet je het ook hebben over het belang van budgetbewaking. Het is belangrijk om vanaf het eerste moment mee te rekenen. De landschapsarchitect zou een centrale figuur moeten zijn in het netwerk en de hoeder van de totale kwaliteit. Mariëtte Claringbould van TLU (zaal) wil graag een geslaagd voorbeeld noemen vlakbij Utrecht, waar het interdisciplinair heel goed is gegaan, namelijk Houten. Houten is een experiment van continu netwerken. Combinaties van stedenbouwers, verkeerskundigen en civiel ingenieurs werken samen, zowel voorheen in de groeikern als nu in de Vinex. Een nieuwe lading landschapsarchitecten voegt nieuwe dingen toe, maar Houten bewijst dat de omgeving waarin dat kan gebeuren minstens zo belangrijk is. Binnenkort komt er een boek uit over Houten, misschien kan dat boek helpen bij het achterhalen wat de rol van de landschapsarchitect is binnen al die netwerken. Het is belangrijk die rol te kennen om te weten hoeveel je kunt bereiken als landschapsarchitect, hoeveel je kunt bijdragen aan woongeluk, waar het tenslotte om zou moeten gaan. Walter Lenting noemt nogmaals het centrale park van Leidsche Rijn, als voorbeeld waar hij een andere deskundige erbij haalde om het plan van de ene deskundige te toetsen. In dit geval legde hij het plan van Adriaan Geuze voor aan Jurre Copijn. Dergelijke dingen moeten wel op een leuke manier gaan. Lenting was min of meer toevallig bij Copijn terecht gekomen. Ook Wim Voogt vindt helderheid over de rollen belangrijk. Het gevaar van netwerken is dat iedereen tegenwoordig probeert de leukste te zijn. Mensen gaan elkaars dingen doen, terwijl ze de normale, goede dingen zouden moeten doen, zoals Dudok Hilversum gebouwd heeft. De rol van de landschapsarchitect is om te zien en begrijpen waarom de stad zo is als die is. Als landschapsarchitect begrijpt Voogt niet waarom er in Utrecht overal busbanen liggen en geen trambanen. Daarom is het volgens hem belangrijk om nu een idee over het fortengebied te ontwikkelingen, anders ben je te laat en mis je kansen.
Gemiste kansen Noel van Dooren vergelijkt Houten met Lunetten in de zin van dat het er al 20 jaar succesvol ligt. Is het zo dat Utrecht op andere plekken kansen laat liggen? Walter Lenting ontkent dit. Hij heeft het over mooie, solitaire kansen, zoals die ene solitaire boom. ‘Er ligt nog wel veel om opgepakt te worden, er liggen nog veel kansen.’ Vanuit de zaal worden nogmaals de busbanen genoemd als een gemiste kans, maar Walter Lenting vindt dat onzin, omdat er niet iets pertinent is beschadigd, niks is gesloopt. De busbaan kan gemakkelijk nog een trambaan worden. Als je iets volledig zou ruïneren is het wel een gemiste kans, als je een landschap volbouwt in plaats van een mooi natuurgebied creëert. Hij kan dus alleen Hoog Catharijne noemen als gemiste kans, en misschien Amelisweerd. ‘Verder is er weinig misgegaan.’ Henk de Vries, jurist ruimtelijke ordening (zaal), vraagt Lenting naar de recente wijziging van de gemeentelijke kapverordening. Zijn er nu minder vergunningen nodig? Lenting wil niets zeggen over het beleid van zijn opvolgers. Bovendien vindt hij de kapverordening geen discussie voor hier, mede omdat de gemeenteraad er nog niet uit is. Een vertegenwoordiger van het milieucentrum vraagt hoe landschapsarchitecten aankijken tegen de rol van de burgers. De gemeente geeft namelijk namens de burgers opdrachten aan landschapsarchitecten. In Leidsche Rijn zijn delen van het centrale park aangepast onder druk van de bewoners. Jurre Copijn vindt dat we ons meer zouden moeten bezighouden met het stadsklimaat en de Europese normen. De bomen zijn van oudsher stoffilteraars, zij nemen CO2 op en filteren de lucht. Op die manier wordt er te weinig naar bomen gekeken. Noel van Dooren wil graag terug naar de gemiste kansen. De reacties in de zaal zijn niet alleen negatieve kritiek, maar meteen ook suggestie. Peter Bart van Blauwhoed (zaal) houdt een pleidooi om de Jaarbeurs uit de stad te verwijderen. Het gebied rond het Merwedekanaal kan dan mooi gemaakt worden en de relatie tussen het westen van de stad en het centrum kan worden hersteld. Andere voorbeelden die worden genoemd zijn het herstructureren van het Veemarktterrein en het aanleggen ofwel upgraden van de noordelijke randweg. En de verbindingen met het buitengebied zouden hersteld moeten worden op een manier die meer behelst dan een bruggetje over een snelweg. Er zou een grote, groene as de stad uit moeten lopen. Iemand anders in het publiek wil een algemene vraag stellen over de positie van de landschapsarchitect. De ouderwetse, conservatieve positie is die van de landschapsarchitect die het landschap ontrafelt. Deze landschapsarchitect is dienstbaar. Een andere positie is die van de landschapsarchitect als aandrager van leuke ideeën, van invullingen voor gemiste kansen. De derde positie is die van de landschapsarchitect die het landschap in een nieuwe vorm giet, en dus op een leidende manier betrokken is bij ontwikkelingsprocessen. ‘We zijn de avond nu aan het afsluiten met leuke ideeën, maar hoe krijgen we de positie om ook iets met die leuke ideeën te doen?’ Mariet Schoenmakers kijkt naar de partijen die de opdrachten formuleren: de gemeente, de burgers en instellingen. Momenteel liggen er grote opgaven, onder meer in de naoorlogse wijken en de kustprovincies. De landschapsarchitect kan nu een leading positie innemen in de discussies over ruimtelijke kwaliteit binnen deze opgaven. ‘Het veld ligt open.’ Eric-Jan Pleijster is blij met alle positieve aandacht en is nieuwsgierig naar wat een landschapsarchitect nu precies doet. ‘Langzamerhand rollen we in een netwerk waardoor we ook opdrachten krijgen’. Walter Lenting bestrijdt dit: ‘Je krijgt niks! Je gaat vechten, je gaat het bevechten! Het is geen kwestie van gelukkig hebben we aandacht!’ De tijd voor het debat zit erop en Noel van Dooren sluit de avond af. Hij is blij met het debat, ‘dat van de hak op de tak ging, maar toch een heel geanimeerd gesprek was.’ debatverslag: Martine Bakker, DORR