Niet-gebruik van de tolkvoorziening Verklaring waarom auditief beperkten niet volledig gebruik maken van de beschikbare tolkvoorziening
Sanne Poell
Niet-gebruik van de tolkvoorziening Verklaring waarom auditief beperkten niet volledig gebruik maken van de beschikbare tolkvoorziening Sanne Poell
In opdracht van: Tolknet
Soesterberg, 02-06-2015 2193101
Fontys Hogeschool HRM en Psychologie Toegepaste Psychologie
Afstudeerdocent: Tanny Kertzman Begeleider opdrachtgever: Agnes Zonnenberg
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
1
Voorwoord Met plezier presenteer ik hier mijn afstudeeronderzoek; ‘Niet-gebruik van de tolkvoorziening: Verklaring waarom auditief beperkten niet volledig gebruik maken van de beschikbare tolkvoorziening’. Ik heb dit onderzoek verricht ter afsluiting van mijn bachelor Toegepaste Psychologie aan Fontys Hogescholen. Sinds 2003 ben ik betrokken bij en later ook werkzaam in de dovenwereld. Auditief beperkten zijn een unieke doelgroep omdat het gehoorverlies dat de leden samenbrengt geen onderscheid maakt tussen afkomst, sociale status of religie. Daarnaast krijgen de auditief beperkten te maken met een individueel verlies en acceptatieproces en tegelijk met een minderheidspositie in de maatschappij en een nieuwe ‘familie’ in de dovenwereld. Ik ben Tolknet dankbaar dat zij mij de mogelijkheid hebben geboden om een onderzoek te verrichten binnen deze bijzondere doelgroep. Vijf maanden lang heb ik mij verdiept in de groep auditief beperkten die ooit de tolkvoorziening hebben aangevraagd, maar die in 2014 weinig tot geen gebruik hebben gemaakt van deze voorziening. Door een kwalitatief onderzoek naar deze groep wil Tolknet een beeld krijgen waarom deze doven en slechthorenden er voor kiezen om geen tolk in te zetten in situaties waar de communicatie niet (altijd) goed loopt. Ik zou mijn onderzoek niet hebben kunnen realiseren zonder de hulp en steun van een aantal mensen. Als eerste wil ik graag mijn opdrachtgever en mijn afstudeerdocent bedanken. Tanny Kertzman en Agnes Zonnenberg bedankt voor het sparren, de goede ideeën en de kritische blik. Daarnaast wil ik graag Rick ten Berge, Marc Plasmeijer en Jaap Mur bedanken. Ik heb het aan Rick te danken dat ik ben begonnen aan de opleiding, aan Marc dat ik heb doorgezet en aan Jaap dat ik ook de opleiding heb afgerond. Specifiek voor dit onderzoek wil ik ook de medewerkers van Tolknet bedanken voor de inzichten, de deskundigen Johan Wesemann en Gerard de Vijlder voor hun input, de respondenten voor de oprechte gesprekken en Elke Wildenborg voor het lezen van mijn literatuuronderzoek. Dit alles was natuurlijk ook niet mogelijk geweest zonder mijn klasgenoten. Bedankt voor de gezelligheid, de gedeelde stress, de goede gesprekken en opbeurende woorden. Ik wil jullie allen bedanken voor alle steun en voor het mogelijk maken van een tweede studie die voor mijn persoonlijke groei een onschatbare waarde heeft en dit voor altijd zal blijven houden.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
2
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................................................... 2 Samenvatting ........................................................................................................................................... 4 Algemene inleiding .................................................................................................................................. 5 Literatuur onderzoek ................................................................................................................................ 9 Inleiding ................................................................................................................................................... 9 Methode literatuuronderzoek ................................................................................................................... 9 Begrippenlijst ..................................................................................................................................... 10 Procedure .......................................................................................................................................... 11 Analyse .............................................................................................................................................. 16 Resultaten literatuuronderzoek.............................................................................................................. 16 Wie worden er bedoeld met auditief beperkten? ............................................................................... 16 Wat betekent het acceptatieproces? ................................................................................................. 18 Welke persoonlijke factoren beïnvloeden het acceptatieproces? ..................................................... 19 Op welke manier draagt de sociale omgeving bij aan het acceptatieproces? .................................. 21 Veldonderzoek ....................................................................................................................................... 24 Inleiding ................................................................................................................................................. 24 Methode veldonderzoek ........................................................................................................................ 24 Respondenten ................................................................................................................................... 24 Onderzoeksopzet en Procedure ........................................................................................................ 26 Materiaal ............................................................................................................................................ 27 Analyse .............................................................................................................................................. 28 Resultaten veldonderzoek ..................................................................................................................... 29 Proces ................................................................................................................................................ 29 Inhoud ................................................................................................................................................ 31 Acceptatieproces ........................................................................................................................... 31 Coping ........................................................................................................................................... 32 Omgeving ...................................................................................................................................... 33 Behoefte ........................................................................................................................................ 34 Kennis ............................................................................................................................................ 35 Verwachting ................................................................................................................................... 35 Conclusie ............................................................................................................................................... 37 Discussie ............................................................................................................................................... 41 Literatuurlijst .......................................................................................................................................... 44 Bijlage 1: Analyseplan ........................................................................................................................... 47 Bijlage 2: Brief aan respondent ............................................................................................................. 56
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
3
Samenvatting Om als auditief beperkte gelijkwaardig te kunnen participeren in de horende maatschappij is er een tolkvoorziening beschikbaar. Uit data van Tolknet blijkt dat een groot deel van de auditief beperkten die wel recht heeft op deze voorziening hier niet of nauwelijks gebruik van maakt. Tolknet wil de factoren in beeld krijgen die het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaren bij tolkgebruikers die in 2014 de tolkvoorziening 0 tot 3 keer gebruikt hebben. Dit onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek en een veldonderzoek. In het literatuuronderzoek wordt de focus gelegd op de doelgroep en op het acceptatieproces. In het veldonderzoek wordt de data van acht respondenten verzameld doormiddel van een semi-gestructureerd diepte-interview. De data wordt geanalyseerd door de transcripten open en axiaal te coderen. Het literatuuronderzoek laat zien dat het acceptatieproces bestaat uit acht reacties die niet sequentieel en meerdere keren doorlopen kunnen worden. Het acceptatieproces wordt beïnvloed door het zelfbeeld, de copingstrategieën en door de omgeving van de auditief beperkte. De resultaten van het veldonderzoek en het literatuuronderzoek laten zien dat de reacties ontkennen, depressie en vijandigheid van het acceptatieproces het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaren. Daarnaast kan het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaard worden doordat de auditief beperkten zich onbewust zijn van de behoefte aan de tolkvoorziening, beperkte kennis hebben van de tolkvoorziening en
andere verwachtingen hebben van de dienst van de tolk dan dat de tolk in
werkelijkheid levert. In dit onderzoek zijn de gegevens van acht respondenten meegenomen die allen boven de 40 jaar zijn, waardoor dit onderzoek geen beeld geeft van de auditief beperkten in de adolescentie of de jongvolwassenheid.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
4
Algemene inleiding In 2013 vertelde Koning Willem-Alexander in de troonrede dat wij niet langer een verzorgingsstaat zijn, maar langzaamaan moeten veranderen in een participatiesamenleving (Tweede Kamer, 2014). Mensen kunnen niet langer buiten de maatschappij vallen en verzorgd worden, maar iedereen dient met de individuele mogelijkheden te participeren en een steentje bij te dragen aan de samenleving. Deze Participatiewet heeft als doel dat zoveel mogelijk werknemers met een beperking aan het werk kunnen. Er worden verschillende maatregelen genomen om de participatie van arbeidsgehandicapten te bevorderen (rendement.nl, N.D.). Voor auditief beperkten betekent dit dat ze passend werk moeten vinden. Een ontwikkeling waarbij de eigen verantwoordelijk van de beperkte in de participatie centraal staat en waarin naar de mogelijkheden van de beperkte wordt gekeken en niet enkel naar de beperking (Gijzel, Overkamp & Karbounaris, 2014). Door de participatiewet worden de regels van alle uitkeringen aangescherpt, waardoor het ontvangen van een uitkering wordt bemoeilijkt, de hoogte van een uitkering wordt verlaagd (overheid.nl, 2015) en arbeidsgehandicapten moeten werken om hun uitkering te krijgen (socialevraagstukken.nl, 2014). Op de huidige arbeidsmarkt waar meer aanbod is dan vraag is het vinden en behouden van werk moeilijk voor mensen met een beperking (socialevraagstukken.nl, 2014).
Ook binnen de Verenigde Naties (VN) is er een ontwikkeling op het gebied van de gelijkheid van mensen met een beperking, namelijk het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Dit verdrag is door Nederland wel ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Nederland wil het ratificeren als bekend is wat de gevolgen zijn van dit verdrag op bestaande wetten. Na ratificatie zal het belangrijkste gevolg van dit verdrag voor auditief beperkten zijn dat Nederland belooft te zorgen voor volledige en daadwerkelijke participatie en opname in de samenleving, waardoor ze de toegang garanderen tot alle publieke communicatie (Rijksoverheid, 2008; Batterbury, 2012). Dit zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld alle tv programma’s van de publieke omroep een postzegeltolk krijgen, dat alle gemeenten een tolk stand-by moeten hebben in het gemeentehuis, of dat alle informatie op de website van rijksoverheid.nl ook in Gebarentaal beschikbaar moet zijn.
De overheid en de VN zijn bezig om de positie van beperkten in de samenleving te verbeteren, maar tegelijkertijd zijn er wat betreft auditief beperkten in de maatschappij veel stereotypen, vooroordelen en komt discriminatie geregeld voor (Berry & Meyer, 1995). Voorbeelden van discriminatie zijn het weigeren van een groep doven in het vliegtuig omdat reizen zonder horende begeleiding niet veilig zou zijn (dovennieuws.nl, 2012), het niet toelaten van een dove student bij de opleiding journalistiek, omdat de opleiding geen vervangende opdrachten wil geven voor de auditieve vakken (NVVS.nl, 2012) en het weigeren van een intakegesprek met een dove werkzoekende bij een uitzendbureau omdat het werken met groot materieel en zware machines te gevaarlijk is met een auditieve beperking (Klinkprima.nl, 2008). Ook op de werkvloer krijgen auditief beperkten te maken met barrières die worden veroorzaakt door hun beperking (Punch, Hyde & Power, 2007). Het is voor deze groep moeilijk om groepssituaties zoals vergaderingen en trainingen te volgen. Auditief beperkten zeggen zich sociaal geïsoleerd en eenzaam te voelen. Door de beperkte vorm van communicatie missen auditief beperkten veel informatie
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
5
op de werkvloer. Ze zijn hierdoor vaak minder op de hoogte van wat er binnen het bedrijf gaande is, maar ook de informele communicatie tussen collega’s wordt gemist waardoor het gevoel van eenzaamheid ontstaat. (LiLi & Moore, 1998; Cabral, Muhr & Savageau, 2012; van Gent et al, 2011; Jones, Atkin & Ahmad, 2001; Bain, Scott & Steinberg, 2004). Ondanks dit gevoel zijn auditief beperkten vaak terughoudend in het inzetten van een tolk, omdat ze bang zijn voor de vooroordelen van anderen, zoals collega’s en leidinggevenden. Daar komt bij dat in sommige werksituaties de tolk niet geaccepteerd wordt door de werkomgeving (Punch, Hyde & Power, 2007). Sommige werkgevers vinden het niet prettig als een buitenstaander aanwezig is bij een bespreking vanwege het bespreken van bedrijfsgevoelige informatie (Josten, 2007). Een grote groep auditief beperkten ervaart dat zowel de communicatie als de sociale positie op school, op het werk, in privé situaties en binnen de maatschappij niet optimaal is. Om deze groep gelijkwaardig te laten participeren in de samenleving zijn er tolken beschikbaar die vertalen naar Gebarentaal of naar geschreven Nederlands. Een auditief beperkte, die een tolkvoorziening heeft aangevraagd, heeft recht op 30 tolkuren in de leefsituaties, 15% van de contracturen in de werksituaties en onder de 30 jaar oud heeft hij 100% van de lesuren in de onderwijssituaties. Een tolk kan op verschillende manieren gevonden en aangevraagd worden, maar de meest voorkomende manier is de bemiddeling via Tolknet.
Tolknet is een onafhankelijke en zelfstandige stichting zonder winstoogmerk en wordt gesubsidieerd door de overheid. Het doel van Tolknet is om communicatie mogelijk te maken tussen doven, slechthorenden en horenden, waardoor de maatschappij toegankelijker wordt voor mensen met een auditieve beperking. Tolknet beoogt dit te bereiken door middel van voorlichting, het geven van adviezen en het bieden van ondersteuning bij tolkbemiddeling of andere communicatieoplossingen. De ambitie van Tolknet is om het landelijke kenniscentrum te zijn op het gebied van communicatievraagstukken die betrekking hebben op de problematiek die speelt bij de communicatie tussen doven, slechthorenden en horenden.
Op dit moment heeft Tolknet 5300 actieve gebruikers van de tolkbemiddelingsservice; Tolkmatch. Elk jaar komen daar 400 nieuwe gebruikers bij. Via Tolkmatch worden er 20.000 tolkopdrachten per jaar bemiddeld. Tolken zijn zelfstandig ondernemers die hun diensten aanbieden aan auditief beperkten. De auditief beperkten vragen vaak direct tolken aan binnen hun eigen netwerk. Daarnaast zijn de meeste tolken ingeschreven bij Tolknet die de grootste tolkbemiddelingsservice in Nederland biedt. Tolken kunnen door auditief beperkten ingezet worden op alle plekken waar communicatie plaatsvindt. De meest voorkomende situaties waar tolkopdrachten uitgevoerd worden zijn het volgen van onderwijs, vergaderingen op het werk, leefsituaties zoals een doktersbezoek of een ouderavond. Het is Tolknet opgevallen dat een meerderheid van de tolkgebruikers die ingeschreven staat bij Tolknet en daaruit voortvloeiend ook recht heeft op een tolk, de tolk niet of slechts enkele keren per jaar inzet. Deze tolkgebruikers zijn bekend met Tolknet, hebben ervaring met het inzetten van tolken en maken, ondanks de kennis, spaarzaam gebruik van de voorziening waar ze recht op hebben. Tolknet vraagt zich af waarom er door deze groep niet meer gebruik gemaakt wordt van tolken.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
6
Uit meerdere onderzoeken van het sociaal cultureel planbureau komt naar voren dat een substantieel aantal mensen de regelingen waar ze recht op hebben niet gebruikt (Marangos, Cardol & de Klerk, 2013; de Klerk, Gilsing & Timmermans, 2010; Wildeboer- Schut & Hoff, 2007). Om te verklaren waarom voorzieningen niet gebruikt worden heeft Kerr (1983) een drempelmodel ontwikkeld dat sinds 1983 gebruikt wordt in meerdere onderzoeken naar het niet-gebruik van voorzieningen. Dit model is gebaseerd op een kosten en baten afweging die voorafgaande aan het gebruik van de voorziening wordt gemaakt door de belanghebbende (Marangos, Cardol & de Klerk,2013). De drempels die in het drempelmodel van Kerr overwonnen moeten worden voordat een voorziening wordt gebruikt zijn het bewustzijn van de eigen behoefte. Als een auditief beperkte geen moeite ervaart in de communicatie zal er geen behoefte zijn om een tolk mee te nemen. De tweede drempel is de kennis. Als de auditief beperkte geen kennis heeft over het bestaan van tolken en de mogelijkheden van de voorziening dan is het ook niet mogelijk om een tolk in te zetten. Als de auditief beperkte voldoende kennis heeft over de tolkvoorziening dan volgt de drempel dat hij bewust moet zijn van het recht op het gebruik van de voorziening. Men moet de regels van de voorziening kennen om te weten of deze van toepassing is op de eigen situatie. De volgende drempel is het nut dat de voorziening heeft. Ervaart de auditief beperkte de voorziening als een meerwaarde voor de eigen situatie? Als er geen meerwaarde is dan zijn de baten van de voorziening laag waardoor de kosten om de voorziening te regelen snel te hoog zullen zijn. De laatste twee drempels zijn de houding en perceptie van de aanvrager ten opzichte van de voorziening en de stabiliteit van de behoefte naar de voorziening? (Kerr, 1983; Marangos, Cardol & de Klerk,2013; Wildeboer-Schut & Hoff, 2007). De houding ten opzichte van de voorziening wordt voor een groot deel bepaald door het acceptatieproces waarin de auditief beperkte zit, door de verwachte attitude van de omgeving, de copingstrategieën die de beperkte heeft en door het psychologisch welzijn van de beperkte. Als een voorziening incidenteel is dan zijn de baten van de voorziening lager waardoor de kosten voor het gebruiken van de voorziening hoger kunnen zijn. Om een eerste beeld te krijgen van de doelgroep en de problematiek die er speelt voor deze doelgroep, zijn er twee interviews gehouden met deskundigen. Gerard de Vijlder is sinds de oprichting van stichting Plotsdoven in 1989 actief in het bestuur van deze stichting. Daarnaast werkt hij als woonbegeleider voor een maatschappelijke dienstverlener gespecialiseerd in auditief beperkten. De andere deskundige is Johan Wesemann, oud voorzitter van meerdere belangenbehartigersorganisaties zoals Dovenschap, European Union of the deaf en het Nederlands Gebarencentrum. Daarnaast is hij werkzaam als adviseur van dovenschool Kentalis. Beide heren benoemen het acceptatieproces als een belangrijke drempel dat het inzetten van een tolk voorkomt. Meneer de Vijlder zegt dat plotsdoven leven in de horende wereld. Hun beperking kan van de een op de andere dag komen, waardoor communicatie met hun directe omgeving alleen nog maar met pen en papier plaats kan vinden. De eerste maanden of jaren zijn deze mensen alleen nog maar met het verwerken van het verlies bezig en komen ze er niet aan toe om na te denken over communicatie-oplossingen. Daarna kost het de plotsdoven veel moeite om voorzieningen of hulpmiddelen in te zetten, omdat ze het gevoel hebben dat ze door het inzetten hiervan niet meer zelfstandig zijn. De omgeving kan hierin een steun zijn door een tolk aan te raden of te verwelkomen. De omgeving kan echter ook een extra drempel zijn als de auditief beperkte het gevoel heeft dat de tolk ongewenst is.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
7
Meneer Wesemann benoemt ook de assertiviteit. Hij zegt dat pre-linguaal doven gepamperd worden met het sociale vangnet en de Wajong uitkering. Door deze behandeling zijn doven zich als patiënten gaan gedragen. Ze hebben hierdoor niet geleerd om voor zichzelf op te komen, om sociaal slagvaardig te zijn of om initiatief te nemen. De oudere doven hebben wel altijd gewerkt, maar zij hebben van jongs af aan geleerd dat Gebarentaal niet mag. Ze begrijpen niet allemaal dat Gebarentaal nu wordt geaccepteerd. Voor hen betekent het gebruik van Gebarentaal en het inzetten van een tolk het falen van de zelfstandigheid.
Naar aanleiding van de adviesvraag van de opdrachtgever en de input van de twee deskundigen is de hoofdonderzoeksvraag:
Welke factoren verklaren het niet-gebruik van de tolkvoorziening door auditief beperkten die 0 tot 3 keer een tolk hebben ingezet in 2014.
De deelvragen die het beantwoorden van de hoofdvraag ondersteunen zijn:
Wie worden er bedoeld met auditief beperkten?
Op welke manier speelt het acceptatieproces van de auditieve beperking een rol bij het nietgebruik van de tolkvoorziening?
Welke behoefte heeft de auditief beperkte wat betreft het gebruik van de tolkvoorziening?
Welke kennis heeft de auditief beperkte over de tolkvoorziening?
Wat zijn de verwachtingen van de auditief beperkte wat betreft het inzetten van de tolkvoorziening?
Hoe verwacht de auditief beperkte dat zijn directe omgeving omgaat met een tolk?
.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
8
Literatuur onderzoek Inleiding Na de gesprekken met de deskundigen Gerard de Vijlder en Johan Wesemann is er voor gekozen om het literatuuronderzoek te richten op het acceptatieproces. Beide deskundigen zeggen dat ze problemen in het acceptatieproces herkennen bij hun achterban. Ze zien dat veel auditief beperkten middenin het acceptatieproces zitten of blijven hangen in verschillende reacties van het acceptatieproces. Door met het literatuuronderzoek het acceptatieproces in kaart te brengen en persoonlijke- en omgevingsfactoren te benoemen die het acceptatieproces beïnvloeden kunnen de volgende deelvragen beantwoord worden:
Wie worden er bedoeld met auditief beperkten?
Op welke manier speelt het acceptatieproces van de auditieve beperking een rol bij het nietgebruik van de tolkvoorziening?
Deze laatste deelvraag is in de resultaten van het literatuuronderzoek opgesplitst in de volgende drie vragen: -
Wat betekent het acceptatieproces?
-
Welke persoonlijke factoren beïnvloeden het acceptatieproces?
-
Op welke manier draagt de sociale omgeving bij aan het acceptatieproces?
Methode literatuuronderzoek De literatuurstudie van dit onderzoek heeft een explorerend karakter en is gericht op het vinden van factoren die het gebruik van de tolkvoorziening beïnvloeden. De zoektocht naar literatuur begint smal en is gericht op doofheid, tolken Gebarentaal en voorzieningen. Door gebrek aan onderzoeken op deze thema’s is de zoektocht breder gemaakt. De gevonden literatuur is daarna onderverdeeld in zes thema’s; acceptatie, behoefte van voorziening, dovencultuur, gebruik voorziening, omgeving en overheid. De gevonden onderzoeken, die in de titel of in de samenvatting een overeenkomst blijken te hebben met dit onderzoek, worden opgeslagen bij het passende thema. Per thema zijn daarna de samenvattingen en conclusies van de onderzoeken gelezen om te bepalen of deze werkelijk van belang zijn voor dit onderzoek.
Uit de interviews met de deskundigen komt naar voren dat het acceptatieproces en de attitude van de directe omgeving in de jonge jaren bepalend zijn voor het zelfbeeld. Als een auditief beperkte een laag zelfbeeld of een instabiel zelfbeeld heeft, kan dat zorgen voor een negatieve attitude ten opzichte van doofheid, van Gebarentaal of van de tolk. Met deze negatieve attitude is de drempel om een tolk mee te nemen naar een situatie waar de communicatie moeizaam verloopt hoog. Door de input van deze twee deskundigen en door de informatie vergaard uit de bestaande onderzoeken richt het literatuuronderzoek zich op het acceptatieproces en op het zelfbeeld van de auditief beperkte.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
9
Begrippenlijst Om de leesbaarheid van dit onderzoek te bevorderen staan in deze lijst begrippen beschreven die in het gehele onderzoek gehanteerd worden.
Tolkvoorziening:
De tolkuren waar een tolkgebruiker recht op heeft. De privésfeer valt onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ondergebracht bij het Menzis Zorgkantoor. In de leefsituatie hebben tolkgebruikers recht op 30 tolkuren per jaar. Het onderwijs en de werksfeer is via de wet WIA ondergebracht bij het UWV. In het onderwijs krijgt de tolkgebruiker 100% van de lesuren als de tolkgebruiker onder de 30 jaar oud is, in werksituaties is dit 15% van het aantal contracturen.
Tolkuren:
Het aantal uren beschikbaar in de tolkvoorziening waar een tolkgebruiker recht op heeft.
Tolk
Zowel tolken Gebarentaal als schrijftolken die ingeschreven staan bij het register Tolk Gebarentaal.
Auditief beperkten:
Overkoepelende term voor alle mensen met een gehoorbeperking. Onder deze term vallen de pre-linguaal doven, de plots- en laatdoven, de slechthorenden en de mensen met Tinnitus of Ménière.
Beperkten:
Alle mensen met een lichamelijke beperking of een chronische ziekte. Er is in dit onderzoek voor de leesbaarheid gekozen om deze mensen in de tekst (auditief) beperkten te noemen. Het is zeker niet de bedoeling om mensen hiermee te kwetsen of om hen te identificeren als enkel beperkt.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
10
Procedure Bron
Onderwerp
Term
Resultaat
Google Scholar
Provision
Deafness
Geen resultaat
Sign language
Geen resultaat
Interpreter
Geen resultaat
Disability
Geen resultaat
Deafness
Gaberoglio, C.L., Schoffstall, S., Cawton, S., Bond, M., Ge, J. (2014). The role of self-
Acceptance
beliefs in predicting postschool outcomes for deaf young adults. J Dev Phys Disabil 26, 667-688 Hearing Impaired
Geen resultaat
Disability
LiLi & Moore, D. (1998). Acceptance of Disability and its Correlates. The Journal of Social Psychology 138 (1), 13-25.
Deaf culture
Attitude interpreter
Geen resultaat
Acceptance
Kottke, J.L., Mellor, S., Schmidt, A.C. (1987). Effects of Information on Attitudes toward and Interpersonal Acceptance of Persons Who Are Deaf. Rehabilitation Psychology, 32(4), 239-244
Hearing family
Jones, L. Atkin, K. Ahmad, W.I.U. (2001). Supporting Asian deaf young people and their families: the role of professionals and services. Disability & society, 16, 51-70
Deafness
Communication
Berry, J.O., Meyer, J.A. (1995) Employing people with disabilities: Impact of attitude and situations. Rehabilitation Psychologie, 40, 211-222
Provision
Batterbury, S.C.E. (2012). Language justice for Sign Language people: The UN convention on the rights of persons with disabilities. Lang Policy, 11, 253-272.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
11
Needs
Cabral, L. Muhr, K. Savageau, J. (2013). Perspectives of people who are deaf and hard of hearing on mental health, recovery, and peer support. Community ment health J, 49, 649-657. doi: 10.1007/510597-012-9569-z
Voorziening
Tolk gebarentaal Sociale ondersteuning
Marangos, A.M., Cardol, M., Klerk, M. de. (2013). Niet-gebruik van maatschappelijke ondersteuning. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 91(6), 324-331
Toegankelijkheid
Koning, F. de (2013), Toegang en Scheiding bij Communicatie van Doven en Slechthorenden. Geraadpleegd op https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/21941/Scriptie%20Eindversie%2 0Femke%20de%20Koning.pdf?sequence=1 op 15-01-2015
Participatiewet
Zie rijksoverheid
Voorwaarden
Geen resultaat
tolkvoorziening Voordelen
Geen resultaat
tolkvoorziening Dovencultuur
Geschiedenis
Bogaerde, B. van den. Schermer, T. (2008) Deaf studies in the Netherlands, Deaf Worlds: International journal of Deaf studies, 23, 1-23
Acceptatie
Attitude van doven
Geen resultaat
Omgaan met horenden
Geen resultaat
Vorming identiteit
Geen resultaat
arbeidsmarkt
Josten, E.J.C. (2007). De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt. Geraadpleegd op http://www.stichtingplotsdoven.nl/userfiles/documenten/rapport_doven_en_slechthorend en_op_de_arbeidsmarkt.pdf op 17-01-2015
Omgaan met doven
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
Geen resultaat
12
PsycARTICLES
Provision
Acceptance
Communicatie
Geen resultaat
Deafness
Geen resultaat
Sign language
Geen resultaat
Interpreter
Geen resultaat
Disability
Geen resultaat
Deafness
Meyer, J.M., Kashubeck-West, S. (2013). Well-Being of Individuals With Late-Deafness. Rehabilitation Psychology, 58, 124-136 Bat-Chava, Y. (1993). Antecedents of Self-Esteem in Deaf People: A Meta-Analytic Review. Rehabilitation Psychology, 38, 221-234
Hearing Impaired
Geen resultaat
Disability
Mejias, N.J., Gill, C.J., Shpigelman, C.N. (2014). Influence of a Support Group for Young Women With Disabilities on Sense of Belonging. Journal of counseling Psychology, 61, 208-220 Thomas, J.M., Siller, J. (1999). Object Loss, Mourning, and Adjustment to Disability. Psychoanalytic Psychology, 16, 179-197 Weinberg, N., Sterritt, M. (1986). Disability and Identity: A Study of Identity Patterns in Adolescents with Hearing Impairments. Rehabilitation Psychology, 31, 95-102 Kelly, C., Keany, M. H., Glueckauf, R.L. (1993). Disability and Value Change: An Overview and Reanalysis of Acceptance of Loss Theory. Rehabilitation Psychology, 38, 199-210
Deaf culture
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
Attitude interpreter
Geen resultaat
Acceptance
Geen resultaat
Hearing family
Geen resultaat
13
Deafness
Communication
Williams, K.C., Falkum, E., Martinsen, E.W. (2015). Fear of Negative Evaluation, Avoidance and Mental Distress Among Hearing-Impaired Employees. Rehabilitation Psychology, http://dx.doi.org/10.1037/rep0000028
Attitude interpreter
Geen resultaat
American
Alle
Hearing impaired
Geen resultaat
annals of the
jaargangen
Identity
Geen resultaat
deaf
doorgenomen
Acceptance
Desselle, D. D. (1994) Self-esteem, family climate, and communication patterns in relation to deafness. American Annals of the deaf, 139, 322-328
Interpreter
Antia, S.D., Kreimeyer, K.H. (2001). The role of interpreters in Inclusive classrooms. American annals of the deaf, 146, 355-365
Journal of deaf
Alle
Hearing impaired
Geen resultaat
studies and deaf
jaargangen
Identity
Gent, T. van, Goedhart, A.W., Knoors, H.E.T., Westenberg, P.M., Treffers, P.D.A.
education
doorgenomen
(2011). Self-concept and ego development in deaf adolescents: a comparative study. Journal of deaf studies and deaf education, 17, 333-351. Kunnen, E.S. (2014) Identity development in deaf adolescents. Journal of deaf studies and deaf education, 19, 496-507. Acceptance
Punch, R., Hyde, M., Power, D. (2007). Career and Workplace Experiences of Australian University Graduates Who Are Deaf or Hard of Hearing. Journal of deaf studies and deaf education, 12, 504-517
Interpreter
Napier, J. Barker, R (2004). Accessing university education: perceptions, preferences, and expectations for interpreting by deaf students. Journal of deaf studies and deaf education, 9 (2), 228-238.
Rijksoverheid
Participatiewet
Voorziening arbeids
Geen resultaat
gehandicapten
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
14
Visie en missie
Redement.nl (N.D.). Participatiewet. Geraadpleegd op http://www.rendement.nl/thema/participatiewet op 15-01-2015 Tweede Kamer (2014). Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Geraadpleegd op http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/kamer_in_het_kort/verzor gingsstaat op 15-01-2015
UN verdrag
ratificeren
Geen resultaat
Gevolgen in Nederland
Rijksoverheid (2008). VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Geraadpleegd op file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/vn-verdrag-inzake-de-rechtenvan-personen-met-een-handicap.pdf op 17-1-2015.
Voorzieningen
Niet-gebruik
Wildeboer-Schut, J.M., Hoff, S. (2007). Geld op de plank; Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hoefman, R.J., Klerk, M.M.Y. de, Foets, M. (2009). Het aanvragen van voorzieningen door personen met een lichamelijke beperking Belemmeringen en hulp van het sociale netwerk. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 87, 20-26 Klerk, M. de, Schellingerhout, R. (2006). Ondersteuning gewenst: Mensen met lichamelijke beperkingen en hun voorzieningen op het terrein van wonen, zorg, vervoer en welzijn. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Klerk, M. de, Gilsing, R. Timmermans, J. (2010). Op weg met de Wmo: Evaluatie van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2007-2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
15
Analyse De data die gevonden is met behulp van de bovenstaande zoektermen vormen de basis van de resultaten van het literatuuronderzoek. Het model van Kerr is in eerste instantie als opbouw voor het literatuuronderzoek gebruikt. Dit model blijkt echter voor een theoretisch onderzoek te praktisch. De deelvragen die met het literatuuronderzoek worden beantwoord zijn aangepast en er is gekozen om het literatuuronderzoek te richten op het acceptatieproces, de persoonlijke factoren die dit acceptatieproces beïnvloeden en de manier waarop de sociale omgeving het acceptatieproces beïnvloedt. De literatuur die het acceptatieproces beschrijft en onderzoekt is daardoor als eerste gebruikt om te analyseren. Daarna worden bronnen die informatie geven over factoren die het acceptatieproces beïnvloeden onderzocht en ingedeeld in persoonlijke factoren en factoren uit de sociale omgeving. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat het zelfbeeld en de copingstrategieën van het individu voor een groot deel bepalend zijn voor het acceptatieproces. Deze twee onderwerpen zijn daarom uitgediept en er worden nieuwe zoektermen gebruikt om nieuwe onderzoeken te vinden over deze concepten. Na het schrijven van de resultaten van het literatuuronderzoek blijkt dat de doelgroep in het gehele onderzoek nog niet helder beschreven wordt. Hierop wordt besloten om in het literatuuronderzoek ook de vraag: ‘Wie worden er bedoeld met auditief beperkten?’ op te nemen. Voor het beantwoorden van deze vraag is er geen gebruik gemaakt van onderzoeken, maar van boeken en artikelen.
Resultaten literatuuronderzoek Wie worden er bedoeld met auditief beperkten? Een auditieve beperking wordt veroorzaakt door een niet functionerende gehoorzenuw of een beschadiging van het gehoororgaan. Deze beperking kan congenitaal zijn, maar kan ook het gevolg zijn van een ongeluk of ziekte (Kashubeck-West & Meyer, 2008). Mensen met een auditieve beperking verschillen van elkaar in de hoeveelheid gehoorverlies, de leeftijd waarop het gehoorverlies optreedt en de scholing die ze gehad hebben. In de maatschappij heersen drie verschillende perspectieven op gehoorverlies, namelijk het medische-, audiologische- en het culturele perspectief. De hoeveelheid gehoorverlies wordt gemeten in decibel en is opgedeeld in licht gehoorverlies tot doofheid (audiologieboek.nl, 2015).
Licht gehoorverlies Matig gehoorverlies Ernstig gehoorverlies Zeer ernstig gehoorverlies Doofheid
16-40 dB 41-55 dB 56-70 dB 71-90 dB 90 + dB
Moeite met het verstaan van een fluisterstem of het volgen van spraak in een lawaaierige ruimte. Moeite met het verstaan van spraak op een normale afstand in een rustige omgeving. Telefoneren gaat ook moeilijker. Moeite met het verstaan van luide spraak. Harde omgevingsgeluiden zoals sirenes en dichtslaande deuren worden niet gehoord. Spraak verstaan alleen mogelijk met ondersteuning van spraakafzien. Het geluid van werkgereedschap of motoren wordt niet gehoord. Spraak verstaan is niet mogelijk en restgehoor is niet meer betekenisvol.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
16
De onderverdeling in pre-linguale, post-linguale en late doofheid wordt bepaald door de leeftijd waarop iemand het gehoor verliest. De mensen die voor het vierde levensjaar doof zijn geworden hebben de gesproken taal nog niet ontwikkeld en zijn pre-linguaal doof (Kashubeck-West & Meyer, 2008). Deze groep kan zich niet herinneren dat ze ooit heeft gepraat, als ze dit ooit gedaan hebben, en heeft daarom erg veel moeite met de gesproken en geschreven taal (de Koning, 2013; Schermer, Fortgens, Harder & de Nobel, 2000). De post-linguale doven zijn doof geworden tussen het vierde en het twaalfde levensjaar. Ze hebben kunnen horen tijdens een belangrijk deel van de taalontwikkeling, waardoor zelf spreken en spraakafzien hen over het algemeen beter afgaat (Kashubeck-West & Meyer, 2008). De mensen die na de kindertijd doof worden, horen bij de groep laatdoven. Dit is de meerderheid van de doven. Deze groep heeft gesproken communicatieve vaardigheden geleerd voordat ze doof zijn geworden waardoor zelf spreken en geschreven taal vaak geen probleem vormt (Kashubeck-West & Meyer, 2008). De hoeveelheid gehoorverlies en het moment van gehoorverlies zijn belangrijke factoren voor de vaardigheid in het zelf spreken en spraakafzien van het Nederlands. Naast de hoeveelheid gehoorverlies en het moment waarop de auditief beperkte zijn gehoorverlies heeft opgelopen, is de scholing die de auditief beperkte heeft gevolgd vormend voor zijn of haar attitude ten opzichte van doofheid en Gebarentaal. Door de jaren heen is het onderwijs aan doven erg veranderd. Het hoofddoel van dovenonderwijs tussen 1880 en 1980 is om doven zo goed mogelijk te laten aanpassen aan de horende maatschappij. Dit hebben ze geprobeerd te bereiken door zich volledig te concentreren op spreken en spraakafzien (Schermer, Fortgens, Harder & de Nobel, 2000). De Nederlandse taal is superieur aan Gebarentaal en leerlingen die goed spreken en goed kunnen spraakafzien worden geprezen. Leerlingen worden gestraft als ze wel gebaren gebruiken en worden verplicht om op hun handen te gaan zitten. Deze periode wordt de orale periode genoemd (van den Bogaerde & Schermer, 2008). Gebarentaal wordt in deze periode zowel door horenden als door doven niet gezien als een echte taal. In 1979 worden onderzoeken verricht naar Gebarentaal waarin aangetoond wordt dat Gebarentaal een echte taal is (van den Bogaerde & Scermer, 2008; Schermer, Fortgens, Harder & de Nobel, 2000). In deze periode is er veel vraag naar gebarencursussen door ouders van dove kinderen en worden de dovenscholen onder druk gezet om meer gebruik te maken van visuele communicatie. De dovenscholen gaan van 1980 tot 1995 over op Totale Communicatie (Beck & de Jong, 2000). Op school wordt communicatie niet meer beperkt tot slechts spreken en spraakafzien, maar mag er ook gebruik gemaakt worden van pictogrammen, Nederlands ondersteund met Gebaren, Gebarentaal en schrift. De dovenscholen nemen in deze periode ook dove onderwijsassistenten aan die de horende docenten kunnen ondersteunen met het lesgeven met gebaren. Door de gebarencursussen, gevolgd door de ouders van dove kinderen, en door de Gebarentaal die steeds vaker gebruikt wordt op de dovenscholen is het in 1995 niet meer tegen te houden dat alle dovenscholen in Nederland tweetalig zijn. Dove docenten worden aangenomen en de voertaal op de dovenscholen is zowel Nederlands als Gebarentaal (van de Bogaerde & Schermer, 2008). Dit is echter maar van korte duur. De ontwikkelingen in de geneeskunde zorgen er rond de eeuwwisseling voor dat dove kinderen op jonge leeftijd een cochleair implantaat (CI) krijgen. Medische specialisten en ouders zetten de scholen onder druk om meer Nederlandse taal aan te bieden op de dovenscholen zodat de taalontwikkeling met een CI op gang kan komen. Officieel zijn de dovenscholen
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
17
nog tweetalig, maar vaak wordt er in de klas Nederlands ondersteund met Gebaren gebruikt (van den Bogaerde & Schermer, 2008). Naast de geschiedenis van het dovenonderwijs is ook het maatschappelijke perspectief op doofheid een belangrijke factor voor de attitude ten opzichte van doofheid en Gebarentaal. Er worden drie perspectieven van auditieve beperking onderscheiden. Het eerste perspectief is het medische model. Dit perspectief richt zich volledig op het fysieke aspect van doofheid ofwel het niet functioneren van het gehoororgaan of de gehoorzenuw (Meyer & Kashubeck-West, 2013; van den Bogaerde & Schermer, 2008). Het tweede perspectief is het audiologische perspectief dat volledig gericht is op communiceren met restgehoor. Ook in dit perspectief is het aanpassen aan de horende wereld door middel van het zo goed mogelijk horen en het zo goed mogelijk spreken het hoogst haalbare (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Het derde perspectief is het culturele perspectief. In dovencultuur wordt het gehoorverlies niet gezien als een tekortkoming. Het is een onderdeel van het zelfconcept en een karakteristiek die gedeeld wordt met de anderen uit deze minderheidspopulatie. De dovencultuur wordt ook wel de dovenwereld genoemd en is een plek waar met trots gebruik wordt gemaakt van Gebarentaal. Dit laatste perspectief verschilt het sterkst van de andere, omdat de nadruk niet ligt op het disfunctioneren van het gehoor, maar op de culturele gemeenschap waarin doven zich kunnen identificeren als volwaardige leden (Meyer & Kashubeck-West, 2013).
Wat betekent het acceptatieproces? Het acceptatieproces is een proces dat iemand met een chronische ziekte of een beperking doorloopt. In dit proces wordt hij zich bewust van zijn beperkingen en past hij zich in gedachten en activiteiten aan aan zijn beperkingen. Daarmee ontwikkelt hij een nieuw zelfbeeld waarin zijn conditie en beperkingen een plaats krijgen in zijn bestaan (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Dit aanpassen in de beperking wordt door Dembo, Leviton & Wright (1956) omschreven als een proces van verschuiving in de persoonlijke waarden. Deze verschuiving vindt plaats door het ontdekken van waarden die niet conflicteren met de beperking, door minder waarde te hechten aan de fysieke mogelijkheden die verloren zijn gegaan, door de beperking niet groter te maken dan het werkelijk is en door opnieuw te kijken naar de eigen kwaliteiten en mogelijkheden. Het bewust worden van de beperkingen en het verschuiven van waarden is volgens Livneh en Antonak (2005) een laatste stap in een proces dat bestaat uit reacties die volgen op het moment dat een individu weet dat hij een chronische ziekte of beperking heeft. Het acceptatieproces bestaat uit acht reacties die niet sequentieel plaatsvinden en die meerdere keren doorleefd kunnen worden (Dutta & Kundu, N.D; Parker, Schaller & Hansmann, 2003). De eerste reacties zijn shock, angst en ontkenning. Shock wordt gekenmerkt door een overweldigende depersonalisatie en een verdoofd gevoel (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). De realisatie van de omvang van de beperking en de betekenis voor het leven dat komen gaat, zorgt voor angst en paniek waardoor er verwarring in het denken en overactief denken ontstaat. Andere lichamelijke symptomen zijn transpireren, verhoogde hartslag en een geïrriteerde maag (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). Het ontkennen van de beperking of de ernst van de beperking is een copingstrategie die de persoon met de beperking beschermt tegen het gevoel van angst (Dutta & Kundu, N.D). De beperkte kiest ervoor om de beperking zoveel mogelijk te ontkennen en te verbergen om het normale sociale leven door te laten gaan (Dutta & Kundu, N.D).
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
18
Na deze eerste reacties volgen reacties zoals depressie, woede en vijandigheid. Depressie treedt vaak op als het moment aanbreekt dat de beperkte een realistisch beeld heeft van de beperking. Het is een natuurlijke rouwreactie die volgt op het verlies dat de persoon geleden heeft, waardoor gevoelens van verdriet, hulpeloosheid en hopeloosheid worden ervaren (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). De boosheid die ervaren kan worden is een vorm van schuldgevoel, voornamelijk ervaren door beperkten die door toevalligheid hun beperking oplopen. De boosheid kan in sommige gevallen leiden tot zelfbeschadigend of suïcidaal gedrag (Dutta & Kundu, N.D). De vijandigheid is gericht op anderen of de omgeving die verantwoordelijk worden gehouden voor de beperking. Gevolgen van vijandigheid zijn het weigeren van behandeling, verbale agressiviteit en passief agressief gedrag (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). De laatste reacties zijn erkenning en aanpassing. Deze reacties van acceptatie worden gekenmerkt doordat de persoon met de beperking er emotioneel aan toe is om zijn situatie realistisch te bekijken. Vanuit dit realistische perspectief ziet hij zichzelf als waardevol en ontdekt hij nieuwe mogelijkheden (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). Het acceptatieproces is waarschijnlijk noodzakelijk voor de empowerment en volledige integratie in de samenleving (LiLi & Moore, 1998). De volgorde, duur of de herhaling van dit acceptatieproces is afhankelijk van de ervaren ernst van de beperking en het psychologische welzijn van het individu. Het individu dat te maken krijgt met een chronische ziekte of een beperking kan blijvend een verlaagd gevoel van psychisch welzijn houden (Diener, Lucas & Scollon, 2006; Lucas,2007) omdat sommige chronische aandoeningen en beperkingen te uitdagend voor het individu blijken te zijn waardoor volledige aanpassing niet mogelijk is (Meyer & Kashubeck-West, 2013; Parker, Schaller & Hansmann, 2003).
Welke persoonlijke factoren beïnvloeden het acceptatieproces? Uit verschillende onderzoeken (LiLi & Moore, 1998; Meyer & Kashubeck-West, 2013; van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg & Treffers, 2011; Mejias, Gill & Shpigelmann, 2014; Bat-Chava, 1993; Deselle, 1994) komt naar voren dat het acceptatieproces beïnvloed wordt door het zelfbeeld, de eigenwaarde en de copingstrategieën van de (auditief) beperkten. In een populatie van 1266 Amerikaanse volwassenen met een lichamelijke beperking hebben LiLi en Moore (1998) gekeken wat de relatie is tussen het accepteren van de beperking en psychosociale factoren, zoals het zelfvertrouwen, emotionele steun, waargenomen discriminatie en vijandigheid. Uit dit onderzoek blijkt dat zelfvertrouwen en emotionele steun van familie en vrienden een positief verband hebben met het accepteren aan de beperking. Dit wordt bevestigd in twee andere onderzoeken waarin aangevuld wordt dat een positief zelfbeeld ook zorgt voor lagere waarden voor psychosociale problemen (Meyer & Kashubeck-West, 2013; van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg & Treffers, 2011). Daarnaast blijkt dat de discriminatie die iemand ervaart een negatief verband heeft met het accepteren van de beperking (LiLi & Moore, 1998). Uit een onderzoek van Mejias, Gill en Shpigelman (2014) onder vrouwen en meisjes met een beperking komt naar voren dat zelfverzekerdheid en een gevoel van trots, met betrekking tot het omgaan met de beperking, beïnvloed kan worden door sociale steun. Het hebben van contact met andere beperkten kan helpen bij het vormen van een positief beeld over de beperking en het verhogen van het zelfvertrouwen (Bat-Chava, 1993). De sociale steun is essentieel om de harde uitlatingen over de beperking van de buitenwereld te verdragen en om de beperking als onderdeel van de identiteit te accepteren. Een van de belangrijkste factoren die het zelfvertrouwen vormt is
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
19
geaccepteerd worden door de directe omgeving (Deselle, 1994). Deze onderzoeken betreffen mensen met een beperking in het algemeen. Er is ook onderzoek verricht over de doelgroep auditief beperkten. Uit een onderzoek (Kashubeck-West & Meyer, 2008) onder 138 laatdove vrouwen is gebleken dat het psychologisch welzijn, bestaande uit autonomie, omgeving beheersing, positieve relaties, persoonlijke groei, zelfacceptatie en doel van het leven, van deze vrouwen significant lager is dan het psychologisch welzijn van de horende normgroep. Deze onderzoeksresultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten van van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg en Treffers (2011). Zij tonen aan dat dove adolescenten vergeleken met de horende normgroepen lagere waarden van sociale acceptatie en zelfvertrouwen laten zien. Dit is problematisch omdat er een sterk positief verband is tussen zelfvertrouwen en acceptatie van de beperking (LiLi & Moore, 1998) en tussen zelfvertrouwen en psychologisch welzijn (Bat-Chava, 1993). In 2013 hebben Meyer en Kashubeck-West een tweede onderzoek gedaan naar het psychologisch welzijn van laatdoven. In dit onderzoek hebben 277 laatdoven vragenlijsten ingevuld over de gehoorbeperking, omgaan met stoornis en beperking, copingstrategieën en psychologisch welzijn. Centraal in het aanpassen aan de beperking staat de manier van coping. De manier van coping bestaat uit de gedachten, acties en het gedrag die de individu gebruikt om de situatie waarin hij zich begeeft te hanteren (Meyer & Kashubeck-West, 2013). De gebruikte coping strategie heeft invloed op het psychologisch welzijn van het individu en de manier waarop hij sociaal functioneert en zelfvertrouwen heeft (Livneh & Antonak, 2005). Ontwijkingsstrategieën zoals het weigeren van het dragen van gehoorapparatuur en zich terugtrekken op sociaal vlak zijn copingstrategieën die gepaard gaan met verlaagd psychologisch welzijn (Williams, Falkum & Martinsen, 2015). Twee vormen van coping die positief samenhangen met aanpassen aan beperking zijn de emotionfocused coping (EFC) en de problemfocused coping (PFC). Bij EFC herdefinieert de persoon met de beperking de situatie waardoor hij zich emotioneel aanpast. Een voorbeeld hiervan is de moeizame communicatie met horende familieleden. Een auditief beperkte gebruikt EFC als hij deze moeizame communicatie emotioneel herdefinieert als onbelangrijke gesprekken die toch niet noodzakelijk zijn. Bij PFC wordt er actie ondernomen waardoor de situatie wordt veranderd (Meyer & Kashubeck-West, 2013). De auditief beperkte gebruikt PFC als hij in de moeizame communicatie met de horende familie een tolk inzet zodat de communicatie toch soepel verloopt. Uit het onderzoek van Meyer & Kashubeck-West (2013) komt naar voren dat mensen die hun beperking als ernstig ervaren vaker gebruik maken van EFC en dat het gebruik van EFC negatief samenhangt met autonomie, zelf acceptatie en psychologisch welzijn. Daarentegen heeft PFC een positief verband met zelf acceptatie, persoonlijke groei en psychologisch welzijn (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Het onderzoek van Bains, Scott en Steinberg (2004) gaat verder in op toepassingen van coping. In dit onderzoek komen 28 doven aan het woord die opgevoed zijn met gesproken taal. Deze respondenten hebben sociale isolatie ervaren door beperkte communicatie met horenden, door het missen van informatie en door het gevoel ‘anders’ te zijn. Deze respondenten benoemen hoe ze zich aanpassen om communicatie mogelijk te maken, zoals het verbeteren van het spraakafzien of gebruik van eigen stem, het gebruik van gehoorapparatuur en het verplaatsen van een gesprek naar een ruimte waar minder omgevingsgeluid is of beter licht. Dit zijn tevens voorbeelden van PFC. Het onderzoek van Williams,
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
20
Falkum en Martinsen (2015) naar de relatie tussen angst voor negatieve evaluatie en ontwijkende communicatiestrategieën belicht een andere vorm van coping, namelijk ontwijken. De doelgroep van dit onderzoek zijn auditief beperkten die deelnemen aan de cursus stressmanagement. Dit onderzoek toont aan dat er een significant positieve samenhang is tussen angst voor negatieve evaluatie, ontwijkende communicatiestrategieën en de symptomen van depressie. Opvallend in deze onderzoeken is dat bepaalde verbanden meerdere malen aangehaald worden. Een stabiel positief zelfbeeld, waarvan zelfvertrouwen een onderdeel is en een problemfocused copingstrategie hebben een positieve invloed op het psychische welzijn en op de acceptatie van de beperking. Het acceptatieproces is een individueel proces, maar wordt beïnvloed door de omgeving. De stigma’s die er zijn over doven, doofheid en gebarentaal bemoeilijken het acceptatieproces terwijl de sociale steun het psychologisch welzijn verhoogt en daarmee direct het aanpassen aan de beperking positief beïnvloedt (LiLi & Moore, 1998; Meyer & Kashubeck-West, 2013).
Op welke manier draagt de sociale omgeving bij aan het acceptatieproces? Attitude omgeving Het gezin waarin het kind met een auditieve beperking wordt geboren is in eerste instantie bepalend voor het individu met de beperking. De attitude die ouders hebben ten opzichte van doofheid en gebarentaal worden in eerste instantie gevormd door de informatie die zij ontvangen vanuit het medische circuit. Zij hanteren een meer medische perspectief (Bat-Chava, 1993). Het medische perspectief ziet doofheid als het disfunctioneren van het gehoor, als een probleem dat zoveel mogelijk opgelost moet worden (Meyer & Kashubeck-West, 2013) Het onderzoek van van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg en Treffers (2011) toont aan dat kinderen die thuis gesteund worden in het gebruik van Gebarentaal en die goede ouder-kind communicatie hebben een betere algemene eigenwaarde ontwikkelen. Bat-Chava (1993) laat in een meta-analytisch onderzoek dezelfde bevindingen zien. Dove kinderen met dove ouders hebben een hoger zelfvertrouwen dan kinderen met horende ouders en dove kinderen die thuis Gebarentaal gebruiken hebben een hoger zelfvertrouwen dan kinderen die thuis opgroeien met enkel gesproken taal. Als een kind van zijn ouders aangeleerd krijgt dat zijn gehoorbeperking niet geaccepteerd wordt zal dit ten koste gaan van zijn zelfbeeld (Deselle, 1994). Tot 1980 wordt het gebruik van Gebarentaal niet geaccepteerd door de maatschappij en wordt het ouders van dove kinderen afgeraden om welke vorm van visuele communicatie te gebruiken (van den Bogaerde & Schermer, 2008). Tot 1980 hebben dove kinderen geleerd dat ze niet ‘normaal’ zijn en dat ze zich moeten aanpassen aan de horende maatschappij. In de huidige maatschappij is Gebarentaal en doofheid meer geaccepteerd dan in de vorige eeuw. Toch lopen auditief beperkten nog steeds tegen de negatieve attitude van de horende maatschappij aan (Bain, Scott & Steinberg, 2004). Volgens de Facebookpagina ‘Ook ik ben doof’ krijgen doven nog dagelijks te maken met vooroordelen zoals; dat ze zielig zijn, dat ze niet kunnen autorijden, dat ze niet uit kunnen gaan, dat ze niet kunnen lezen en dat ze niet kunnen werken (Ook ik ben doof, 2015). Het zelfbeeld, en daardoor direct het acceptatieproces, hangt voor een groot deel af van het beeld dat de directe omgeving van de auditief beperkte heeft (LiLi & Moore, 1998). De stigma’s die de maatschappij heeft over auditieve beperkingen veroorzaken barrières, waardoor doven en slechthorenden niet volledig kunnen participeren in de samenleving (LiLi & Moore, 1998; Bain, Scott & Steinberg, 2004).
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
21
Ook op het gebied van scholing en op de werkvloer wordt er negatief gedacht over auditief beperkten. Docenten hebben lagere verwachtingen wat betreft de capaciteiten van dove en slechthorende studenten waardoor ze vaak onderschat worden (Garberoglio, Schoffstall, Cawthon, Bond & Ge, 2014). Het vinden van werk en het maken van carrière wordt ook door stigma’s en discriminatie bemoeilijkt (Punch, Hyde & Power,2007; Bain, Scott & Steinberg, 2008). Angst voor negatieve evaluatie door collega’s en ontwijkende communicatie strategieën zijn geassocieerd met verhoogde symptomen van depressie en angst bij de auditief beperkten (Williams, Falkum, Martinsen, 2015).
Sociale steun Bij de attitude van de omgeving wordt omschreven dat de houding van de ouders en de directe omgeving medebepalend kunnen zijn voor het zelfbeeld van de auditieve beperkte. Dit kan zowel op een positieve als op een negatieve manier van invloed zijn op het zelfbeeld, op het psychologisch welzijn en daardoor ook op het acceptatieproces (LiLi & Moore, 1998; Bat-Chava, 1993). Een belangrijke sociale steun wordt voor auditief beperkten gevormd door lotgenoten (Mejias, Gill & Shpigelman, 2014). Het voordeel van een vangnet van lotgenoten is voor de doven die Gebarentaal als moedertaal hebben geleerd dat de communicatie in Gebarentaal kan plaatsvinden. Het bespreken van abstracte onderwerpen als gevoelens en behoeftes is het eenvoudigst in een moedertaal. Dit voordeel is er niet direct voor de slechthorenden of laatdoven. Echter ook voor deze groepen is het lotgenotencontact een steun omdat ze mensen tegenkomen die tegen dezelfde problematiek aanlopen en er wederzijds begrip is (Mejias, Gill & Shpigelman, 2014). Essentieel voor het psychische welzijn is dat er effectief gecommuniceerd kan worden waarbij behoeftes en gevoelens uitgesproken en begrepen worden (Garberoglio, Schoffstall, Cawthon, Bond & Ge, 2014). Ondanks de communicatie met lotgenoten en de sociale steun ontvangen van lotgenoten, blijken auditief beperkten een lagere kwaliteit van vriendschappelijke relaties te hebben en lagere sociale steun dan de horende normgroep (Coll, Cutler, Thobro, Haas & Powell, 2009).
Gevoel van exclusie Auditief beperkten willen net als andere minderheden geaccepteerd worden en integreren in de samenleving, maar zoals andere minderheden zijn ze geïsoleerd en staan ze buiten de maatschappij (LiLi & Moore, 1998). Het gevoel van exclusie ervaart de auditief beperkte onder andere tijdens de communicatie met horenden. Om de communicatie met een horende gesprekspartner gaande te houden passen auditief beperkten zich aan. Auditief beperkten zeggen vaak dat ze het gesprek hebben gevolgd, terwijl ze delen van de informatie missen (Bain, Scott & Steinberg, 2004). Het missen van de informatie wordt extensief gecompenseerd door onder andere het gebruik van spraakafzien en het aannemen van een dominante rol in het gesprek. Een gevoel van exclusie ontstaat als ondanks het extensief compenseren de communicatie moeizaam blijft verlopen (Williams, Falkum, Martinsen, 2015; Mejias, Gill & Shpigelman, 2014; Bain, Scott & Steinberg, 2004). Een voorbeeld van exclusie is de formele en informele interactie die tussen werknemers plaatsvindt op de werkvloer. Bij groepsgesprekken zoals een vergadering of bijscholing kan de auditief beperkte niet meekomen met het gesprek en voelt hij zich sociaal geïsoleerd (Punch, Hyde & Power, 2007). Het gevoel van exclusie
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
22
wordt veroorzaakt door de attitude van horenden en door de problemen in de communicatie (LiLi & Moore, 1998; Williams, Falkum, Martinsen, 2015) maar ook door het zelfbeeld en het psychologisch welzijn van de auditief beperkte en de assertiviteit waarmee hij optreedt (Meyer & Kashubeck-West, 2013; Punch, Hyde & Power, 2007). Dit komt mede omdat ieder individu de situatie waarneemt vanuit zijn eigen perspectief en de situatie interpreteert vanuit dit beeld. Is iemand onzeker of verwacht hij een negatieve attitude van zijn omgeving, dan zal hij de situatie waarschijnlijk ook op die manier interpreteren (Vonk, 2009) Het proces van acceptatie en sociale steun bij auditief beperkten is door dit alles een vicieuze cirkel. Om door de maatschappij geaccepteerd te worden en ook het gevoel te hebben van inclusie is acceptatie van de eigen beperking de schakel (LiLi & Moore, 1998). Echter de sociale steun en de attitude van de directe omgeving is noodzakelijk om tot acceptatie van de beperking te komen (Deselle, 1994; Meyer & Kashubeck-West, 2013).
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
23
Veldonderzoek Inleiding De input van de deskundigen en de resultaten van het literatuuronderzoek geven een richting aan het antwoord op de vraag welke factoren het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaren. Het acceptatieproces, het zelfbeeld, de copingstrategieën en de sociale omgeving worden als factoren aangedragen. Daarnaast geeft Kerr (1983) ook drempels weer in zijn model die het niet-gebruik van de tolkvoorziening kunnen verklaren. Er moet bijvoorbeeld wel een behoefte zijn aan de voorziening en de auditief beperkte zal ook het nut moeten inzien om de voorziening in te zetten in zijn eigen situatie. In dit kwalitatieve gedeelte van het onderzoek worden acht respondenten geïnterviewd over hun tolkgebruik. In het interview is er aandacht voor de behoefte, de kennis, de verwachtingen, en de attitude ten opzichte van doofheid, gebaren en de tolk. Met de resultaten van deze acht interviews en de resultaten van het literatuuronderzoek worden de deelvragen van het onderzoek beantwoord en is het mogelijk om Tolknet antwoord te geven op de vraag:
Welke factoren verklaren het niet-gebruik van de tolkvoorziening door auditief beperkten die 0 tot 3 keer een tolk hebben ingezet in 2014.
De deelvragen die het beantwoorden van de hoofdvraag ondersteunen zijn:
Wie worden er bedoeld met auditief beperkten?
Op welke manier speelt het acceptatieproces van de auditieve beperking een rol bij het nietgebruik van de tolkvoorziening?
Welke behoefte heeft de auditief beperkte wat betreft het gebruik van de tolkvoorziening?
Welke kennis heeft de auditief beperkte over de tolkvoorziening?
Wat zijn de verwachtingen van de auditief beperkte wat betreft het inzetten van de tolkvoorziening?
Hoe verwacht de auditief beperkte dat zijn directe omgeving omgaat met een tolk?
Methode veldonderzoek Respondenten Het onderzoek naar het niet-gebruik van de tolkvoorziening zal bestaan uit semi-gestructureerde interviews bij acht respondenten. De populatie waaruit deze acht respondenten wordt gekozen is tussen de 18 en 100 jaar oud en woonachtig in Nederland. Alle mensen in deze groep hebben een auditieve beperking variërend van matig slechthorend tot volledig doof. De voorkeursmodaliteit waarin ze communiceren verschilt van Gebarentaal (NGT), Nederlands met gebaren (NmG), of Nederlands in schrift (Schrijf). De verhoudingen tussen de verschillende groepen is te zien in tabel 1
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
24
Tabel 1: Verhoudingen binnen de populatie 18 - 39 40 - 64 65+ 18 - 39 40 - 64 65+ 18 - 39 40 - 64 65+ 18 - 39 40 - 64 65+ 18 - 39 40 - 64 65+ 18 - 39 40 - 64 65+
NGT 27,9% 0 keer tolk ingezet 65%
NmG 20,5% Schrijf 16,6% NGT 17,2
1 tot 3 keer tolk ingezet 35%
NmG 10,2 Schrijf 7,6
11,88% 11,88% 4,14% 4,51% 11,80% 4,26% 4,57% 8,14% 3,91% 7,26% 7,74% 2,14% 2,97% 5,48% 1,71% 1,94% 4,14% 1,46%
416 416 145 158 413 149 160 285 137 254 271 75 104 192 60 68 145 51
De data die vanuit Tolknet beschikbaar zijn, is opgedeeld in de 16 categorieën zoals ze hierboven in het tabel ook verdeeld zijn. In deze data zijn ook e-mailadressen beschikbaar. Van elke groep worden drie mensen benaderd om ze uit te nodigen voor een interview. Als dit in een categorie niet voldoende respondenten oplevert worden na een week in die categorie wederom mensen benaderd. Het sturen van de 48 uitnodigingen zorgde niet voor voldoende respondenten. Na twee weken zijn opnieuw 48 uitnodigingen verstuurd. Van deze 96 uitnodigingen hebben in een maand tijd 6 mensen gereageerd. Na herhaaldelijk e-mails sturen naar de categorie 18-40 zijn er helaas geen reacties gekomen. Het is in dit onderzoek niet gelukt om deze categorie van de populatie mee te nemen. De laatste twee respondenten zijn auditief beperkten die bekend zijn bij de onderzoeker en waarvan ze wist dat deze personen ook in de doelgroep van het onderzoek passen. In het schema zijn de kenmerken van de acht respondenten weergegeven.
Tabel 2: Weergave kenmerken van respondenten Respondent 1 Respondent 2 Respondent 3 Respondent 4 Respondent 5 Respondent 6 Respondent 7 Respondent 8
1-3 0 1-3 0 1-3 1-3 1-3 0
40-65 65+ 65+ 40-65 65+ 65+ 40-65 40-65
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
NGT NGT NmG Schrijf Schrijf NmG NmG NGT
25
Onderzoeksopzet en Procedure Door middel van een kwalitatief onderzoek wordt onderzocht welke factoren het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaren. Om inzicht te krijgen in deze factoren worden acht semi-gestructureerde interviews afgenomen bij auditief beperkten die in 2014 0 tot 3 keer een tolk hebben ingezet. Als input voor het operationaliseren van het begrip ‘Inzetten van een tolk’ worden het literatuuronderzoek en de interviews met de twee deskundigen gebruikt. Aan de hand van de operationalisatie wordt een topiclijst samengesteld en kunnen de interviews afgenomen worden.
Na meerdere gesprekken met de opdrachtgever is de probleemstelling en de adviesvraag van de opdrachtgever in kaart gebracht en is er een eerste opzet voor een onderzoeksvraag. Tijdens dit proces komen er signalen binnen van enkele tolkgebruikers en enkele tolken dat ze zich niet voor kunnen stellen dat de groep tolkgebruikers die 0 tot 3 keer per jaar een tolk inzet deze omvang heeft. Om te controleren of de data van Tolknet overeenkomt met de werkelijkheid wordt een korte vragenlijst uitgezet onder 1000 tolkgebruikers die bij de populatie horen. 177 van de 1000 respondenten reageren op deze vragenlijst en 57,6% blijkt toch vaker dan 3 keer per jaar een tolk in te zetten. Dit is te verklaren met de vraag op welke manier ze een tolk aanvragen. Bij deze vraag geeft 63,9% aan een eigen netwerk te hebben en alleen van Tolknet gebruik te maken als ze in het netwerk geen tolk kunnen vinden. In tabel 3 zijn de resultaten van de vragenlijst weergegeven. Deze groep gebruikt niet de bemiddelingsdienst van Tolknet, maar heeft een eigen netwerk om de tolken te bereiken. De populatie van dit onderzoek blijkt kleiner te zijn dan de populatie zoals hij bekend is vanuit de data van Tolknet. Na deze bevinding wordt de vraag gesteld of er behoefte is bij de opdrachtgever om de adviesvraag nog beantwoord te krijgen. De opdrachtgever geeft aan dat ook bij een kleine populatie er interesse is in de beweegredenen van de tolkgebruikers als het gaat om het niet-gebruik van de tolkvoorziening.
Tabel 3: Resultaten vragenlijst Hoe vaak tolk ingezet in 2014 0 keer 9,6% 1 – 3 keer 32,8% vaker dan 3 keer 57,6%
Welke manier tolk aanvraag Tolknet 29,9% Eigen netwerk 63,9% Niet of via ander 6,2%
Tevredenheid Tolkmatch Tevreden 65,0% Moeite met gebruik 16,4% Niet gebruikt 18,6%
De interviews met de respondenten worden gepland en van de acht interviews vinden er zes plaats bij de respondent thuis, één op kantoor van Tolknet en één op het werk van de respondent. Alle interviews vinden plaats in een rustige ruimte waar geen andere mensen aanwezig zijn. Er is in geen enkel geval sprake van tijdsdruk en de respondenten laten de indruk achter dat ze graag meewerken aan het onderzoek en oprecht zijn in de antwoorden die ze geven. Zes interviews worden in gesproken Nederlands gehouden waarvan er drie ondersteund worden met gebaren. Van deze interviews wordt het geluid opgenomen met een telefoon. Bij twee interviews is de voertaal Gebarentaal. Van deze interviews wordt beeldmateriaal gemaakt en tijdens het transcriberen vertaald door een tolk Gebarentaal. De interviews duren gemiddeld 45 minuten. De audio en videobeelden van de interviews worden getranscribeerd. Na het transcriberen wordt er per respondent een verslag gemaakt. In dit verslag is opgenomen: De kenmerken van de respondent, een
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
26
samenvatting van het interview, observaties van de interviewer, het transcript met proces en inhoud codes en een overzicht van alle codes.
Materiaal Vanuit tolkgebruikers en tolken komt het geluid dat de populatie die 0 tot 3 keer een tolk gebruikt veel kleiner is dan dat de data van Tolknet weergeeft. Er is een korte vragenlijst samengesteld om het werkelijke tolkgebruik binnen deze groep te meten. De vragenlijst wordt uitgezet onder 1000 tolkgebruikers die in de doelgroep passen. Om weinig non-respons te krijgen is de vragenlijst kort gehouden en krijgen de respondenten meerkeuzevragen. De volgende drie vragen worden gesteld:
Hoe vaak heeft u in 2014 een Gebaren- of schrijftolk gebruikt?
Op welke manier vraag je de tolk om te komen werken?
Hoe bevalt het gebruik van Tolkmatch?
Van deze steekproef blijkt 42,4% van de doelgroep ook werkelijk de tolkvoorziening 0 tot 3 keer gebruikt te hebben in 2014 De opdrachtgever blijft dezelfde adviesvraag houden waardoor de onderzoeksvraag blijft bestaan. Om de respondenten te kunnen interviewen, is het nodig om ‘inzetten van een tolk’ te operationaliseren (Bijlage 1: Analyseplan). Het doel van de interviews met de twee deskundigen is het inventariseren van de items die volgens de twee deskundigen horen bij de indicatoren die uit de literatuur naar voren komen. Tijdens deze interviews worden alle deelvragen van het onderzoek besproken. De basis van de deelvragen is het drempelmodel van Kerr (1983). Dit model gaat uit van zes drempels die invloed hebben op het wel of niet gebruiken van voorzieningen. In het interview met de deskundigen wordt er gevraagd naar de eigen ervaring van de deskundige, maar tevens naar de geluiden die zij horen van de achterban die zij vertegenwoordigen. Er wordt ingegaan op het beeld dat zij hebben van het gebruik van de tolkvoorziening door de doven en slechthorenden en wat zij verwachten dat het niet-gebruik van de beschikbare tolkvoorziening kan verklaren. Aan de hand van de gesprekken met de deskundigen, het literatuuronderzoek en het drempelmodel van Kerr wordt ‘inzetten van een tolk’ als volgt geoperationaliseerd: De dimensies van het operationaliseren zijn: Acceptatieproces, coping, omgeving, behoefte, kennis en verwachting. Kerr (1983) beschrijft het niet-gebruik van sociale voorzieningen en benoemt daarin onder andere de behoefte, de kennis en de houding en perceptie van het individu als drempels voor het gebruiken van een voorziening. De houding en perceptie zijn op basis van het literatuuronderzoek opgedeeld in de houding van de omgeving en de verwachting die de auditief beperkte heeft van het inzetten van een tolk. In het literatuuronderzoek komt namelijk naar voren dat de sociale steun van de directe omgeving van invloed is op het zelfbeeld. Het zelfbeeld heeft daarnaast een verband met het accepteren van de beperking en met copingstrategieën. Auditief beperkten die de beperking erkennen en zich aanpassen zullen eerder gebruik maken van een tolk dan auditief beperkten die deze reactie van het acceptatieproces niet hebben bereikt. De verwachting van een tolk wordt door Kerr (1983) ook wel het gepercipieerd nut genoemd. Als een auditief beperkte een tolk inzet betekent dat automatisch dat hij meer baten dan lasten ziet bij het gebruik van een tolk. De positieve verwachtingen van het inzetten van een tolk moeten daardoor meer opleveren dan de verwachte lasten. De heren Wesemann
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
27
en de Vijlder geven aan dat het acceptatieproces een belangrijke rol speelt in het gedrag van hun achterban om een tolk in te zetten. Het literatuuronderzoek bevestigt de input van de beide heren en laat zien dat het acceptatieproces van belang is voor het gebruiken van voorzieningen en dat het acceptatieproces beïnvloed wordt door het zelfbeeld, de copingstrategieën en de directe omgeving. Deze operationalisatie leidt tot een topiclijst. Deze topiclijst (Bijlage 1: Analyseplan) fungeert als leidraad voor de interviews met de respondenten. Naast de vragen die voortkomen uit de topiclijst wordt er in de interviews gewerkt met emotie ansichtkaarten van Bentlage Communicatie – zielzin. De vragen die gesteld gaan worden aan de respondenten over de attitude omtrent doofheid, gebarentaal en de tolk worden ondersteund door het gebruik van deze emotie ansichtkaarten. De respondent heeft de keuze uit 25 kaarten. Op deze kaarten zijn afbeeldingen te vinden van mensen, natuur en activiteiten. Door het gebruik van beelden kan de respondent verwoorden welke gevoelens hij heeft bij doofheid, Gebarentaal en het gebruiken van de voorziening. Het gebruiken van kaarten sluit aan bij de doelgroep die erg gericht is op het visuele. De respondent krijgt de mogelijkheid om uit te leggen op welke manier de kaart aansluit en wat die kaart voor hem betekent.
Analyse De eerste drie transcripten van de interviews zijn open gecodeerd. Bij elke uiting van de respondent wordt er gekeken naar betekenisvolle onderdelen. Als een uiting betekenisvol is voor het onderzoek, dan wordt er een label aan gekoppeld. De labels van de eerste drie interviews blijken erg goed te passen in de operationalisatie. De labels worden onder de dimensies en indicatoren gehangen en vormen de items. Een voorbeeld van een code is: 4B minder situatie
‘Nu werk ik niet meer op de communicatie afdeling van Telfort en daardoor heb ik steeds minder tolken nodig.’
‘4’ betekent in dit geval de dimensie Behoefte deze dimensie laat zien of en wanneer de respondenten behoefte hebben aan een tolk. De ‘B’ in de code betekent de indicator geen behoefte. De respondent vertelt dat hij geen behoefte heeft aan een tolk omdat de situatie waarin de tolk nodig was minder of niet meer voorkomt. Naast het coderen op inhoud is het interview ook op proces gecodeerd. Het is tijdens de gesprekken opgevallen dat er regelmatig sprake is van miscommunicatie. Vragen die aan de respondent worden gesteld krijgen antwoorden die niet aansluiten, vragen worden niet begrepen en sommige respondenten proberen zelf zoveel mogelijk aan het woord te blijven door uitgebreid te vertellen. Naast het coderen van de inhoud is daarom besloten om ook specifiek op de communicatie te coderen. Deze codes zijn samen het proces genoemd. In de analyse wordt er niet gekeken wat er precies gezegd wordt als er miscommunicatie optreedt, maar wordt er geteld hoe vaak de miscommunicatie voorkomt. Een voorbeeld van een code in het onderdeel proces is: Antwoord past niet bij vraag
‘(Wat weet u over de tolkvoorziening?) Dat vind ik heel goed daar hebben ze recht op, maar voor mijzelf is het niet nodig.’
Na de eerste drie interviews was het codeboek bijna compleet en konden de andere interviews op dezelfde manier gecodeerd worden. Het gebeurde daarna nog een enkele keer dat een uiting van een respondent niet gelabeld kon worden met een bestaande code, waardoor het codeboek nog met enkele codes is uitgebreid. Het codeboek is te vinden in het analyseplan dat terug te vinden is in de bijlagen.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
28
Resultaten veldonderzoek De resultaten van het veldonderzoek zijn net zoals het coderen opgedeeld in proces en inhoud. In het gedeelte proces wordt besproken wat de interviewer heeft geobserveerd. In deze observatie zijn de omstandigheden waarin het gesprek plaatsvindt meegenomen en de miscommunicatie tijdens het gesprek. In het gedeelte inhoud worden de inhoudelijke resultaten van de interviews besproken.
Proces De respondenten zijn met uitzondering van respondent 7 en 8 door middel van een e-mail uitgenodigd. Deze e-mail is in de bijlagen (Bijlage 2: brief aan respondent) te vinden. In deze email staat niet vermeld dat de interviewer horend is of Gebarentaal beheerst. De respondenten, behalve respondent 7 en 8, weten hierdoor vooraf niet hoe de communicatie gaat verlopen. Opvallend is dat geen enkele respondent van te voren vragen heeft gesteld over de voertaal van het interview of over de beschikbaarheid van een tolk. Alle respondenten, behalve respondent 4, geven aan geen behoefte te hebben aan een tolk bij een een-op-een gesprek. De resultaten van de procescodes laten echter een ander beeld zien. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat de interviewer ondersteunende gebaren heeft gebruikt en opgeleid is om met een duidelijk mondbeeld te praten. Communiceren met een horende zonder deze achtergrond levert vaak meer miscommunicatie op. In de tabel hieronder is te zien hoe vaak de communicatie niet goed verloopt. Een kruis betekent dat de code bij de desbetreffende respondent niet is voorgekomen.
Tabel 4: Overzicht van procescodering Proces label Antwoord past niet bij vraag Ontwijken gevoel Verstaat vraag niet Begrijpt vraag niet Gefrustreerd Eigen pad
Resp 1 8 1 1 5 1 X
Resp 2 X X X 3 X X
Resp 3 3 X 2 7 X X
Resp 4 1 X X 3 X 16
Resp 5 2 1 1 3 2 3
Resp 6 X X 1 2 X X
Resp 7 1 X X 2 X X
Resp 8 1 X X 2 X X
Er is nauwelijks miscommunicatie bij de respondenten 2, 6, 7 en 8. Het valt op dat de enige twee gesprekken in Gebarentaal (respondent 2 en 8) allebei soepel verlopen. Met soepel wordt bedoeld dat alle gesprekspartners elkaar begrijpen en dat er niet of nauwelijks om herhaling gevraagd hoeft te worden. De laatste twee respondenten waarmee er weinig miscommunicatie is tijdens het interview zijn respondent 6 en 7.
Zes van de acht respondenten geven in het interview een antwoord dat niet aansluit bij de vraag. Dit kan een keer gebeuren, maar bij respondent 1, 3 en 5 is het opvallend dat het vaker gebeurt en dat het daarnaast ook een paar keer voorkomt dat ze een vraag niet verstaan of een vraag niet begrijpen. In de literatuur is te lezen dat auditief beperkten in de communicatie kunnen overcompenseren. Ze doen dit door spraak af te zien en door aan het woord te blijven. De respondenten geven zelf ook aan dat spraakafzien vermoeiend is en dat het spraakafzien ook vaak genoeg niet helemaal goed gaat. Zoals respondent 3 het verwoordt: ‘Niet de hele zin, maar een soort samenvatting en dan ga ik zelf puzzelen.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
29
Dan weet ik ongeveer waar het over gaat.’ Door het zelf invullen van de informatie die door het gehoorverlies gemist wordt, kan er miscommunicatie ontstaan. Uit observaties van de interviewer blijkt dat het verdoezelen van het niet verstaan gedaan wordt door respondent 1,3 en 5. Ze gokken wat er gevraagd wordt en hopen dat het gegeven antwoord aansluit op de vraag. Respondent 4 gebruikt een andere manier om miscommunicatie te voorkomen. Ze blijft namelijk zoveel mogelijk aan het woord. Als de interviewer een vraag stelt dan beantwoordt ze deze. Als ze een keer aan het woord is, dan blijft ze graag aan het woord en vertelt ze vaak hetzelfde. Respondent 4 zegt zelf: ‘Ja, ik ging gewoon meer liplezen en geluid had meer een signaalfunctie. Op gegeven moment ging liplezen met ondersteuning van het geluid. Je groeit daar in. Ik ben vrij verbaal ingesteld.’ Bij respondent 1 en 5 valt op dat ze op een gegeven moment in het interview gefrustreerd raken. Respondent 1 lijkt aan het begin van het interview al wat gespannen en geeft aan dat de interviewer geen gebaren mag gebruiken. Het is duidelijk dat hij niet geassocieerd wil worden met Gebarentaal op zijn werk. Tijdens het interview reageert hij op twee manieren als vragen dieper ingaan op communicatieproblemen of zijn gevoel. Hij begint ongemakkelijk te lachen of hij verandert van onderwerp. Als de interviewer alsnog doorvraagt dan reageert hij gefrustreerd en kapt hij af. Respondent 5 geeft zelf meerdere malen in het interview aan dat ze afstandelijk is. Ze heeft het gevoel dat niemand de moeite wil nemen om met haar te praten en heeft besloten om zich dan maar terug te trekken. Over een kerstdiner bij de familie zegt ze bijvoorbeeld: ‘Wie kletst er dan met mij? Ik klets de hele avond niet, de hele middag niet. Op een gegeven moment heb ik dan wel het idee gehad, wat ik nog niet heb gedaan, als het alleen om de vreterij te doen is, dan kan ik net zo goed thuisblijven.‘ Als ik haar confronteer met het feit dat ze tot dat moment alleen nog maar gezegd heeft dat mensen niet met haar komen praten, maar dat ik haar niet heb horen zeggen dat ze zelf mensen aanspreekt, reageert ze wat gefrustreerd en zegt ze: ‘Ja, dat praten dat lijkt wel heel veel . Maar als het er op aan komt zou ik niet weten wat ik te kletsen heb.’ Het gevoel van exclusie dat respondent 5 heeft komt ook terug in het literatuuronderzoek. Daarin wordt gezegd dat het gevoel van exclusie wordt veroorzaakt door de attitude van horenden en door de problemen in de communicatie (LiLi & Moore, 1998; Williams, Falkum, Martinsen, 2015), maar ook dat het zelfbeeld en het psychologisch welzijn van de auditief beperkte (Meyer & Kashubeck-West, 2013; Punch, Hyde & Power, 2007) er voor kunnen zorgen dat de auditief beperkt exclusie ervaart. Dit komt mede omdat ieder individu de situatie waarneemt vanuit zijn eigen perspectief en de situatie interpreteert vanuit dit beeld. Is iemand onzeker of verwacht hij een negatieve attitude van zijn omgeving, dan zal hij de situatie waarschijnlijk ook op die manier interpreteren (Vonk, 2009).
Opvallend in de interviews is dat bij alle respondenten de vragen over de kennis over de tolkvoorziening en de kennis over de functie van de tolk niet begrepen worden. De vragen over deze twee topics worden op verschillende manieren geformuleerd, maar enkel respondent 4 kan antwoord geven op de vraag. De volgende vragen zijn voorbeelden hoe de interviewer de twee topics bevraagd heeft in het interview:
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
30
-
Wat weet u over de tolkvoorziening?
-
Wat houdt de tolkvoorziening in?
-
Nee, ik bedoel de tolkvoorziening van het UWV en Menzis. Kent u de regeltjes wanneer u een tolk mag inzetten, hoeveel uren u een tolk mag inzetten?
-
Dus hoe het bij de overheid geregeld is met de tolkvoorziening voor doven en slechthorenden.
-
Wat is de functie van een tolk?
-
Ik vraag nu welke kennis u heeft over het beroep tolk. Als u over uw eigen beroep praat heeft u meteen een antwoord. Wat doet een Kunstenaar? Het gevoel vertalen in beeld. Wat doet een tolk?
-
Als u een tolk meeneemt wat doet de tolk dan?
In het literatuuronderzoek is terug te vinden dat pre-linguaal doven en post-linguaal doven moeite kunnen hebben met gesproken en geschreven talen (de Koning, 2013; Kashubeck-West & Meyer, 2008). Ook één van de deskundigen dhr Wesemann benoemt de problematiek met abstract taalgebruik die veel doven ervaren. Behalve respondent 4 zijn alle respondenten vanaf de geboorte zwaar slechthorend of doof. Respondent 4 is slechthorend geboren en haar gehoor is achteruit gegaan. Tot haar 25ste heeft ze goed kunnen functioneren in de horende wereld met haar restgehoor waardoor ze waarschijnlijk een normale taalontwikkeling heeft gehad.
Inhoud Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is er bij het analyseren van de data van het veldonderzoek gebruik gemaakt van de operationalisatie van het begrip; ‘Inzetten van een tolk’. De codes die gebruikt zijn, passen in zes thema’s. Deze thema’s zijn het acceptatieproces, coping, omgeving, behoefte, kennis en verwachting. De inhoudelijke resultaten van het veldonderzoek zullen per thema worden weergegeven. Acceptatieproces Volgens Livneh en Antonak (2005) bestaat het acceptatieproces uit acht reacties die niet sequentieel zijn en die meerdere keren doorleefd kunnen worden (Dutta & Kundu, N.D; Parker, Schaller & Hansmann, 2003). Deze reacties zijn; shock, angst, ontkenning, depressie, woede, vijandelijkheid, erkenning en aanpassen. Bij de respondenten zien we vijf van de acht reacties terug. Respondent 1 en 5, die beiden ook wat gefrustreerd zijn tijdens het interview, hebben uitingen waaruit blijkt dat ze de auditieve beperking proberen te verbergen voor de buitenwereld. Dit gedrag valt onder de reactie ontkennen. Respondent 1 vindt het vervelend als horenden mee kunnen lezen met de schrijftolk. Ook bij het ontvangst tijdens het interview verzoekt hij mij om geen gebaren te gebruiken in de communicatie met hem. Respondent 5 geeft aan dat ze niet gebaart door de opvallende gezichtsuitdrukkingen. Respondent 3 ontkent dat hij een tolk nodig heeft. Gedrag of gevoelens die vallen onder de reactie depressie worden geuit door drie respondenten. Respondent 2 geeft aan dat ze door haar beperking vroeger in haar gezin veel gemist heeft en zich nog steeds bij haar familie buitengesloten voelt. Respondent 5 en 8 hebben zowel gevoelens van verdriet
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
31
als van hulpeloosheid. Respondent 5 benoemt een depressief gevoel en zegt dat ze in haar jeugd identiteitsproblemen heeft gehad, omdat ze niet doof en niet horend is. De reactie woede komt bij de respondenten niet voor, echter de reactie vijandelijkheid is bij drie respondenten aanwezig. Bij respondent 6 is de vijandigheid bijna volledig gericht op tolken en op dienstverleners waarvan zij het gevoel krijgt dat ze haar minderwaardig behandelen. Respondent 6 heeft het idee dat jonge of net afgestudeerde tolken haar zien als verstandelijk beperkt. Ze behandelt de tolken vijandig door de dienst te eisen en te dreigen met slechte mond-op-mond reclame: ‘Maar ik heb wel gezegd dat ze niet constant moeten afwisselen, want dat vind ik niet prettig. Mijn recht, jullie hebben niks te vertellen’ en ‘Ik heb je gezegd als je niet wil, dan ga maar naar huis. Maar ik geef mondreclame aan mijn vriendinnen. Dan heb je pech gehad.’ Respondent 8 kan wat agressief reageren op haar familie. Voor haar gevoel doet ze al haar hele leven lang haar best om te communiceren met hen. Ze komt elke keer voor haarzelf op, maar de familie past zich niet aan om het haar gemakkelijker te maken. Ze wil heel graag contact met haar familie, maar ze denkt er aan om het maar op te geven. Uit frustratie zondert ze zich af en zegt ze dat ze er helemaal klaar mee is. De meest opvallende respondent als het om vijandigheid gaat is respondent 5. Eerder is al besproken dat respondent 5 zichzelf afstandelijk noemt en dat ze zich terugtrekt omdat de communicatie met de familie niet wil slagen. De indruk die ze maakt tijdens het interview sluit aan bij dit beeld. Respondent 5 is een vrouw die zich volledig heeft genesteld in een slachtofferrol. Haar huis is rommelig en vies en ze ziet er zelf onverzorgd uit. Terwijl ze graag een afspraak wil maken voor een interview is niks in haar houding uitnodigend. Respondent 5 wil graag contact, maar met de afstandelijke muur die ze heeft opgetrokken lijkt ze haar eenzaamheid, gekwetstheid en minderwaardigheid te verbergen. De twee laatste reacties van het acceptatieproces zijn volgens Livneh en Antonak (2005) erkenning en aanpassing. Behalve respondent 5 hebben alle respondent uitingen gedaan waaruit blijkt dat ze gedrag of gevoelens van erkenning en aanpassing ervaren. Respondent 1 geeft bij onbekenden aan dat hij een auditieve beperking heeft en heeft pen en papier op zak om te communiceren. Daarnaast weet hij te benoemen welk talent hij door zijn beperking beter heeft ontwikkeld: ‘Ik kan beter kijken en de nuances zien die horende mensen missen.’ Respondent 2 en 3 geven beiden aan dat ze na een ongelukkige tijd in de horende wereld, ontdekt hebben dat ze in de dovenwereld meer thuis zijn. Respondent 4 is nuchter in haar gehoorverlies en heeft haar gehoorverlies jaren opgevangen door het spraakafzien te ontwikkelen. Toen dat niet altijd afdoende was heeft ze, net als respondent 6, ervoor gekozen om een tolk in te zetten. Respondent 7 en 8 geven beiden weer een realistisch beeld te hebben van de beperking. Respondent 8 verwacht met een CI nog steeds doof te blijven en respondent 7 zegt het volgende: ‘Aan de ene kant vind ik het jammer dat ik niet alles kan horen. Aan de andere kant kan ik zo verder met mijn leven. IK heb een gezin, ik heb kinderen, heb werk, ik heb gewoon alles.’ Coping Het thema coping is in dit onderzoek opgedeeld in drie vormen van coping namelijk; problem-focused coping (PFC), emotion-focused coping (EMC) en ontwijken. Bij PFC past de auditieve beperkte de situatie aan (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Alle respondenten maken gebruik van het veranderen
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
32
van de situatie. Het meest gebruikelijke is het meenemen van pen en papier of het vragen om langzamer te praten en de auditief beperkte aan te kijken, zodat communicatie makkelijker verloopt. Respondent 2 gebruikt PFC als ze op bezoek gaat bij de huisarts waarbij geen tolk aanwezig is: ‘Toen zat de dokter gewoon achter de computer en konden we meelezen wat er getypt werd.’ Bij EFC herdefinieert de auditief beperkte de situatie, waardoor er een andere emotionele lading aan zit (Meyer & Kashubeck-West, 2013). De helft van de respondenten heeft uitingen van herwaarderen gedaan. Bij deze vier respondenten wordt de emotionele lading door cognitieve dissonantie er vanaf gehaald. Ze zeggen dat het voor hen niet belangrijk is om in een gesprek alles te volgen. Door er een andere emotionele lading aan te geven, hebben ze minder moeite met het gemis van goed lopende communicatie. Respondent 7 zegt: ‘Soms mis ik het wel. Ook met gesprekken wel eens, met groepjes. Dan kan ik niet alles volgen. Aan de andere kant, als ik weleens in de dovenwereld kom kan ik plezier hebben, dan kan mijn man niet alles volgen.’ Zowel PFC als EFC hangen positief samen met aanpassen aan de beperking. Echter waar PFC ook een positief verband heeft met zelfacceptatie, persoonlijke groei en psychologisch welzijn hangt EFC negatief samen met autonomie, zelfacceptatie en psychologisch welzijn (Meyer & Kashubeck-West, 2013). De laatste vorm van coping is het ontwijken. Respondenten 2,3,5,6,7 en 8 laten ontwijkend gedrag zien. De respondenten 5 en 8 vallen op omdat ze meer dan drie uitingen hebben met ontwijkend gedrag. Een uitspraak die als ontwijkend is gelabeld van respondent 5 is: ‘Ik luister alleen en dat is dan ook het enige. Ik slaap dan ook weleens een beetje.’ Een uitspraak van respondent 8 die ook als ontwijkend is gelabeld is: ‘Maar praten daarover kan dus niet en dan hoeft het ook niet meer. Dan ga ik weg of dan ga ik op de bank zitten en ben ik met mijn mobiel bezig. En dan krijg ik de opmerking dat ik ongezellig ben. Wat verwachten ze nou van me? Ze weten niet hoe dat voor mij voelt als zij zo met elkaar aan het praten zijn.’ Bij ontwijkend gedrag gaat de auditief beperkte situaties uit de weg om niet geconfronteerd te worden met de gevolgen van de beperking. Williams, Falkum en Martinsen (2015) tonen aan dat er een positieve samenhang is tussen ontwijkende communicatiestrategieën en symptomen van depressie. Opvallend is dat overeenkomstig met dit onderzoek de respondenten 5 en 8 ook de beide respondenten zijn die in het acceptatieproces bij de reactie depressie uitingen hebben gedaan. Omgeving De omgeving van de respondent bestaat zowel uit het gezin waarin ze zijn opgegroeid als de omgeving waarin de respondent zich nu bevindt. In dit thema is onderscheid gemaakt tussen het medische-, audiologische perspectief en het culturele perspectief. Alle respondenten zijn oraal opgevoed en hebben hun oorsprong in het medische-, audiologische perspectief. Het ene gezin ging er wel anders mee om dan het andere. In de gezinnen van respondent 4 en 7 was Nederlands wel de voertaal, maar deed iedereen zijn best om zo goed mogelijk te communiceren met het auditief beperkte gezinslid. In de gezinnen van respondent 2, 5 en 8 kreeg het auditieve gezinslid in ieder geval het gevoel dat hij of zij buitengesloten werd. Een voorbeeld van een ervaring is van respondent 8:
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
33
‘Mijn hele familie is horend. Dat is niet makkelijk voor mij, ik voel me altijd buitengesloten. Dus ik ben er ook echt mee opgegroeid dat ik niet mee kon komen in de gesprekken.’ Zes respondenten krijgen te maken met een omgeving waarvan zij ervaren dat die zich niet aan wil passen aan de auditieve beperking of die hen als minderwaardig behandeld. Voorbeelden die door de respondenten benoemd worden in de interviews zijn: werknemers die de auditief beperkte collega niet als volwaardig zien, agenten die niet willen luisteren naar een auditief beperkte getuige, scholen die een slechthorende leerling links laten liggen, familieleden die niet willen herhalen wat ze hebben gezegd, auditief beperkten die behandeld worden alsof ze een verstandelijke beperking hebben en winkelbedienden die geen auditief beperkte klanten willen helpen. Dit zijn allen voorbeelden van de negatieve attitude die de horende maatschappij heeft ten opzichte van auditief beperkten. Het zelfbeeld, en daardoor direct het acceptatieproces, hangt voor een groot deel af van het beeld dat de directe omgeving van de auditief beperkte heeft (LiLi & Moore, 1998). De stigma’s die de maatschappij heeft over auditieve beperkingen veroorzaken barrières, waardoor doven en slechthorenden niet volledig kunnen participeren in de samenleving (LiLi & Moore, 1998; Bain, Scott & Steinberg, 2004). De omgeving is minder vaak negatief over gebaren of over de tolk. Naast de negatieve attitude van de omgeving wordt ook de positieve attitude uit de data gecentreerd. Respondent 3, 5 en 6 hebben geen uitingen gedaan over een positieve attitude van de omgeving. De andere respondenten benoemen situaties waarin de omgeving zich wil aanpassen in de communicatie of dat ze proberen gebaren aan te leren. Het meest opvallende resultaat is dat vijf van de acht respondenten in het interview aangeven dat de omgeving positief is over de tolk. Over het algemeen wordt de tolk met open armen ontvangen en zien de horenden ook in dat de communicatie beter verloopt met de dienst van een tolk. Een uiting van respondent 8 is: ‘Voor mijn gevoel vinden zij het ook prettig. Het gesprek gaat sneller en we begrijpen elkaar beter.’ Een verwachte negatieve reactie van de omgeving op het inzetten van een tolk kan een drempel opleveren voor het inzetten van een tolk voor auditieve beperkten. Vijf van de respondenten in dit onderzoek hebben ervaren dat de omgeving positief reageert op het inzetten van de tolk, waardoor dit voor hen niet als drempel geldt. Behoefte De groep respondenten geeft dezelfde antwoorden als het gaat over de situaties waarin ze de behoefte hebben om een tolk in te zetten. Ze zeggen allen dat ze tijdens gesprekken met een enkele gesprekspartner geen behoefte hebben aan een tolk. Met uitzonderingen hierop de gesprekken die als erg belangrijk worden ervaren. Daar zegt bijvoorbeeld respondent 1 over: ‘Tijdens de ontslagprocedure tot aan de rechtbank. Daarbij heb ik een tolk nodig, omdat ik alles precies wil weten.’ Als de communicatie niet goed loopt tijdens een-op-een gesprekken wordt er door de respondenten aangegeven dat dit opgelost kan worden door langzaam te praten, door pen en papier te gebruiken of door een nieuwe afspraak te maken waarbij de 2e keer wel een tolk wordt ingezet. De vraag hierbij is of de respondenten zelf een realistisch beeld hebben van het verloop van de een-op-een gesprekken. Zoals er aangegeven wordt in het onderdeel proces van de resultaten blijken vier van de acht interviews
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
34
niet soepel te lopen. De respondenten ervaren in deze situaties geen behoefte, maar in werkelijkheid zou er veel miscommunicatie voorkomen kunnen worden als ze in deze situaties de behoefte wel zouden ervaren. De situatie waarin alle respondenten behoefte hebben aan een tolk en deze ook vaak inzetten, is in een formele groep. Dit kan een vergadering zijn, een kerkdienst, een dagactiviteit, een bijeenkomst van een vereniging of een workshop. Een andere groepssituatie waarin iedereen problemen heeft met de communicatie, maar geen enkele respondent een tolk inzet is met een informele groep zoals bij een (familie)feest. De vraag: ‘waarom geen tolk bij een familiefeest?’ Is voor de meesten moeilijk te beantwoorden. Uiteindelijk is de conclusie dat het inzetten van een tolk bij een feest als ongemakkelijk wordt ingeschat. De redenen voor het ongemakkelijke gevoel zijn dat de tolk; de vreemde eend in de bijt is, ook eten of drinken nodig heeft of dan soms tijden achter elkaar niks te doen heeft. Respondent 2, 3, 5, 7 en 8 zeggen allen dat ze het ook gewoon niet gewend zijn. Respondent 2 en 8 hebben er wel oor naar om misschien in de toekomst een tolk in te zetten bij (familie)feesten. Dit zijn ook de twee respondenten die als voertaal Gebarentaal hebben. Kennis Het onderdeel kennis levert in de interviews inhoudelijk de minste data op, maar is erg interessant als het gaat om het verloop van het interview. Bij deze topic wordt gevraagd naar de kennis van de respondenten wat betreft de tolkvoorziening en de functie van de tolk. Met uitzondering van respondent 4 hebben alle respondenten moeite om deze vragen te begrijpen en te beantwoorden. Dit is besproken in het onderdeel proces. Inhoudelijk geven de respondenten, met uitzondering van respondent 4, aan dat ze voldoende van de tolkvoorziening weten om deze in de eigen situatie te gebruiken. In de antwoorden van de respondenten wordt er niet gerept over wat de voorziening precies inhoudt, waarom ze recht hebben op een tolkvoorziening en waar het geld voor de voorziening vandaan komt. Sommige respondenten geven wel foutieve informatie over de tolkvoorziening. Respondent 1 zegt dat de aanvraag niet altijd wordt goedgekeurd en respondent 6 denkt dat de tolken in dienst zijn van Tolknet. Naast deze foutieve informatie bestaat er onduidelijkheid over het aantal tolkuren in de voorziening, over de situaties waar een tolk ingezet kan worden en over tijdsduur dat een tolk meegenomen kan worden. Respondent 8 vraagt in het interview: ‘Kan ik bij het uitgaan ook een tolk meenemen?’ En respondent 3 zegt: ‘Als het mogelijk is om vijf minuten een tolk in te zetten dan moet ik een tolk proberen.’ Verwachting De verwachtingen die de auditief beperkten hebben van het inzetten van een tolk en daarmee ook de baten en lasten van het inzetten van een tolk zijn een belangrijke drempel voor het gebruik van de tolkvoorziening. De verwachtingen zijn bij het coderen opgedeeld in de functie van de tolk, het verloop van de communicatie en de relatie met de tolk. Over de functie van de tolk zijn de respondenten helder. De tolk is er om alles wat er gezegd wordt te vertalen. Daarnaast benoemen ze ook de voorbereiding
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
35
die een tolk moet treffen. Dit kan het maken van onderlinge afspraken betekenen of het voorbereiden van hetgeen er besproken wordt zoals een vergadering. ‘Ik vind het ook wel belangrijk dat de tolken zich goed voorbereiden. Dat ze ook verstand hebben van hetgeen ze tolken. Bijvoorbeeld als ze iets over de computer moeten tolken.’ Een taak van de tolk is ook het voorzien van informatie over het omgaan met iemand met een auditieve beperking of het bestaan van de cultuurverschillen. Een voorbeeld hiervan is dat een tolk aan horenden uitlegt dat oogcontact belangrijk is in de communicatie. De respondenten waren, met uitzondering van respondent 4, zich niet bewust van deze functie van de tolk. Het verloop van de communicatie wordt volgens de respondenten zowel negatief als positief beïnvloed door een tolk. Twee respondenten geven aan dat ze meer energie over hebben als ze de situatie ingaan met een tolk. Een andere respondent voelt zich juist ongemakkelijk waardoor het meer energie kost. Ook over het participeren of het betrokken voelen verschillen de meningen. Drie respondenten zeggen dat ze door de tolk meer betrokken zijn bij de communicatie. Respondent 8 is erg positief over het inzetten van een tolk, maar ze is bang dat haar familie zich niet meer probeert aan te passen als ze een tolk meeneemt: ‘Het liefst heb ik altijd een tolk mee, maar als dat bijvoorbeeld bij de familie is dan kijkt de familie naar de tolk in plaats van naar mij. En dan voelt het ook niet alsof ik erbij hoor.’ Het verlies van vrijheid wordt door vier respondenten als last benoemd als het gaat om het inzetten van een tolk. Respondent 1 wil graag zelf bepalen wat hij wanneer gaat doen. Door het inzetten van een tolk zou hij verplicht zijn om activiteiten te gaan plannen waardoor hij een verlies van vrijheid ervaart. Respondent 2 en 8 hebben het beiden over verlies van vrijheid in de vorm van zelfstandigheid. Respondent 2 heeft geleerd om zelfstandig te zijn en heeft daarom geen tolk nodig gehad en respondent 8 is bang dat haar omgeving haar niet zelfstandig vindt als ze een tolk inzet. Door deze uitspraken lijkt het alsof ze vinden dat het inzetten van een tolk een verlies van zelfstandigheid oplevert. Respondent 3 zegt dat de korte tijdsduur zorgt voor een verlies van vrijheid. Hij heeft de tolk maar 5 minuten nodig en daarna moet hij de tolk alweer wegsturen. De kwaliteit van de vertaling is voor alle respondenten belangrijk. Zes respondenten zijn tevreden en verwachten dat met een tolk de communicatie soepeler en sneller verloopt. Twee respondenten geven aan gemengde ervaringen met de kwaliteit van tolken te hebben. Respondent 8 is erg tevreden over de tolken die ze heeft ingezet in het verleden: ‘Als ik een tolk in zo’n gesprek meeneem heb ik wel het gevoel dat ik gesteund word en ik makkelijker voor mijzelf op kan komen, en dat het gesprek soepeler en sneller loopt.’ Respondent 2 geeft aan niet volledig te vertrouwen op de vertaling van de tolk, waardoor ze negatief is over de verwachting van de kwaliteit. De laatste verwachting is de relatie met de tolk. Twee respondenten vinden dat de tolken afstandelijk zijn en verwachten meer toegankelijkheid van een tolk. Respondent 2 geeft de relatie duidelijk weer: ‘In contact met de tolk lijkt het ook wel alsof er een glazenwand tussen zit. De communicatie is wel mogelijk door een glazenwand, maar echt contact is niet mogelijk door het glas heen.’ Respondent 8 zegt dat ze de vriendschappelijkheid wel ervaart bij de tolken en is content met de relatie zoals deze is.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
36
Conclusie Wie worden er bedoeld met auditief beperkten? Met auditief beperkten worden mensen met een gehoorverlies bedoeld. Deze mensen verschillen in de hoeveelheid gehoorverlies en het moment waarop ze dit gehoorverlies krijgen. Naast het gehoorverlies is de scholing en de periode van scholing van belang voor de vorming van het individu. Respondent 4 en 5 hebben op regulier onderwijs gezeten. De andere respondenten hebben allen een deel of de gehele schoolperiode op het dovenonderwijs gezeten. Deze zes respondenten hebben voor 1980 onderwijs gevolgd, waardoor ze terecht zijn gekomen in de orale periode. In deze periode is het hoofddoel van onderwijs om doven zo goed mogelijk te laten aanpassen aan de horende maatschappij. Belangrijkste ideeën zijn dat de Nederlandse taal superieur is en dat goed spreken en spraakafzien wordt beloond en Gebarentaal wordt afgestraft (Schermer, Fortgens, Harder & de Nobel, 2000; van den Bogaerde & Schermer, 2008). Door het superieur maken van een taal waarin deze leerlingen door hun beperking niet kunnen meekomen kan een minderwaardigheidsgevoel ontstaan. Het belonen van gedrag wat niet haalbaar is voor alle leerlingen en het afstraffen van het gebruik van Gebarentaal heeft invloed op het zelfbeeld van de leerlingen en de attitude ten opzichte van Gebaren. De auditief beperkten op de dovenscholen krijgen al jong aangeleerd dat ze minderwaardig zijn en dat ze niet alles kunnen bereiken in het leven. Dit heeft invloed op het zelfbeeld van deze jonge auditief beperkten en blijft in hun leven invloed houden op het acceptatieproces van de beperking.
Op welke manier speelt het acceptatieproces van de auditieve beperking een rol bij het niet-gebruik van de tolkvoorziening? Het acceptatieproces is een proces waarin de auditief beperkte zich bewust wordt van zijn beperkingen en zich in gedachten en activiteiten aanpast aan zijn beperking (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Een stabiel positief zelfbeeld en een problem-focused copingstrategie (PFC) hebben een positieve invloed op het psychische welzijn en op de acceptatie van de beperking (LiLi & Moore, 1998; Meyer & Kashubeck-West, 2013). Bij een PFC zal de auditief beperkte de communicatie aanpassen waardoor participatie voor hem mogelijk is (Meyer & Kashubeck-West, 2013). Alle respondenten laten zien dat ze gebruik maken van PFC. Voorbeelden van PFC die de respondenten benoemen zijn het gebruiken van pen en papier, het spraakafzien en het inzetten van een tolk. Het acceptatieproces is een individueel proces, maar wordt beïnvloed door de omgeving. De stigma’s die er zijn over doven, doofheid en gebarentaal bemoeilijken het acceptatieproces. Zes respondenten laten in het interview ook weten dat ze ervaring hebben met stigma’s of discriminatie. De sociale steun die auditief beperkten ervaren verhoogt het psychologisch welzijn en heeft daarmee direct invloed op het acceptatieproces (LiLi & Moore, 1998; Meyer & Kashubeck-West, 2013). Vijf respondenten benoemen situaties waarin de omgeving als een steun wordt ervaren. Het acceptatieproces bestaat uit acht reacties die niet sequentieel plaatsvinden en die meerdere keren doorleefd kunnen worden (Dutta & Kundu, N.D; Parker, Schaller & Hansmann, 2003).De reacties van het acceptatieproces zijn; shock, angst, ontkenning, depressie, woede, vijandigheid, erkenning en aanpassing (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). De respondenten laten vijf van de acht reacties zien in de interviews. Het ontkennen van de beperking door respondent 1 en 5 zorgt ervoor dat
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
37
ze niet willen dat hun beperking zichtbaar is voor de buitenwereld. Het meenemen van een tolk zou de beperking zichtbaar maken. De kans dat zij ervoor kiezen om een tolk in te zetten is daardoor erg klein. Respondent 1 zegt dat hij alleen een tolk meeneemt als een gesprek heel belangrijk is en hij precies wil weten wat er is gezegd. Daarmee benoemt hij de baten van de tolk, namelijk het precies weten van de inhoud van het gesprek. En geeft hij aan dat dat de kosten van de tolk, het zichtbaar zijn van zijn beperking, altijd zwaarder weegt. De uitzondering op deze kosten en baten afweging is voor respondent 1 een gesprek dat hij zelf als belangrijk ervaart. De reactie ontkenning van het acceptatieproces is een belangrijke factor voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. De reactie depressie van het acceptatieproces bestaat uit de gevoelens verdriet en hulpeloosheid. Respondent 2, 5 en 8 geven alle drie aan dat de communicatie vroeger in het gezin moeilijk is verlopen en dat ze zich buitengesloten voelen. Een auditief beperkt kind dat van zijn ouders aangeleerd krijgt dat zijn gehoorverlies niet geaccepteerd wordt zal een lager zelfbeeld ontwikkelen (Deselle, 1994). Zowel de onderzoeken van van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg en Treffers (2011) als van Bat-Chava (1993) tonen aan dat kinderen die thuis gesteund worden in het gebruik van Gebarentaal een betere algemene eigenwaarde en een hoger zelfvertrouwen ontwikkelen. Tot 1980 wordt het gebruik van Gebarentaal niet geaccepteerd door de maatschappij en wordt het ouders van dove kinderen afgeraden om elke vorm van visuele communicatie te gebruiken (van den Bogaerde & Schermer, 2008). Hierdoor hebben dove kinderen tot 1980 geleerd dat ze niet ‘normaal’ zijn en dat ze zich moeten aanpassen aan de horende maatschappij. Respondent 5 geeft daarbij aan zich depressief gevoeld te hebben en zegt dat ze in haar jeugd identiteitsproblemen heeft gehad. Directe invloed van depressief gedrag op het inzetten van een tolk is niet gevonden in het literatuuronderzoek. Echter, volgens Williams, Falkum en Martinsen (2015) hebben symptomen van depressie wel een positieve samenhang met ontwijkend gedrag. En door de copingstrategie ontwijken toe te passen, gaat de auditief beperkte een situatie waar hij communicatieproblemen verwacht eerder uit de weg dan dat hij er oplossingen voor bedenkt. Hij zal daardoor kiezen om zich terug te trekken uit de communicatie in plaats van een tolk in te zetten. Drie respondenten hebben uitingen in het interview die als vijandig worden gecodeerd. Afhankelijk op wie de vijandelijkheid gericht is, heeft deze reactie invloed op het inzetten van een tolk. Respondent 6 bijvoorbeeld vertelt vooral over agressief gedrag richting de tolk. Ze krijgt het gevoel van pas afgestudeerde tolken dat ze haar minderwaardig behandelen. Respondent 6 zet wel tolken in, maar stuurt de tolk weg als ze niet tevreden is. Ze vindt dat ze recht heeft op de voorziening en dat degene die de dienst levert haar moet bedienen. Deze verwachting is niet erg realistisch, waardoor de kans aanwezig is dat ze teleurgesteld wordt in de dienst die de tolk levert. Respondent 5 heeft haar vijandigheid vooral op de familie gericht. Door een moeilijke jeugd en teleurstellingen heeft ze een afstandelijke houding aangenomen. Respondent 5 gaat hierdoor eerder een sociale activiteit uit de weg dan dat ze een tolk in zou zetten. De twee laatste reacties van het acceptatieproces zijn volgens Livneh en Antonak (2005) erkenning en aanpassing. Deze reacties worden gekenmerkt doordat de auditief beperkte er emotioneel aan toe is om zijn situatie realistisch te bekijken. Vanuit dit realistische perspectief ziet hij zichzelf als waardevol en ontdekt hij nieuwe mogelijkheden (Livneh & Antonak, 2005; Dutta & Kundu, N.D). Bij de laatste reactie van het acceptatieproces, aanpassing, kan de auditief beperkte de situatie aanpassen zodat hij
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
38
kan functioneren. Het inzetten van een tolk is een voorbeeld van een aanpassing waardoor een auditief beperkte kan functioneren in situaties waar communicatie noodzakelijk is. De reactie aanpassing van het acceptatieproces is daardoor een negatieve factor in het niet-gebruik van de tolkvoorziening. Dit betekent dat deze reactie ervoor zorgt dat auditief beperkten de voorziening met deze reactie wel zouden gebruiken.
Welke behoefte heeft de auditief beperkte wat betreft het gebruik van de tolkvoorziening? De respondenten geven aan dat ze geen behoefte hebben aan een tolk als het gaat om een-op-een gesprekken of om gesprekken die door hen als onbelangrijk worden ervaren. Er is wel behoefte aan een tolk als gesprekken belangrijk zijn of als de communicatie in een formele groep plaatsvindt. Meerdere respondenten geven aan dat ze in informele groepen, zoals bij familiefeesten, de communicatie niet volledig kunnen volgen. Toch zetten ze geen tolk in of twijfelen ze over het inzetten van tolken in deze informele groepen omdat het ongemakkelijk voelt, omdat ze het niet gewend zijn of omdat ze twijfelen over de reactie van de rest van de groep. De respondenten hebben geen behoefte aan een tolk in een-op-een gesprekken, omdat ze zeggen dat de gesprekken met behulp van spraakafzien goed verlopen. De vraag die door de proces resultaten naar voren komt, is of de respondenten een realistisch beeld hebben van het verloop van de een-opeen gesprekken. De gecodeerde miscommunicatie in de interviews laat zien dat vier van de acht interviews meerdere momenten van miscommunicatie hebben. Respondenten geven antwoorden die niet passen bij de vragen en begrijpen vragen niet. Dit komt niet overeen met het beeld dat ze zelf hebben van een-op-een gesprekken.
Welke kennis heeft de auditief beperkte over de tolkvoorziening? De respondenten hebben de basis kennis, waardoor ze de tolkvoorziening kunnen gebruiken in de eigen situatie. Ze weten dat ze ongeveer 30 uren hebben in de leefsituatie en dat ze ook op het werk tolkuren kunnen aanvragen. In de interviews komt ook wat foutieve informatie over de tolkvoorziening naar voren. Een respondent zegt dat uren niet altijd worden goedgekeurd een andere respondent denkt dat de tolken in dienst van Tolknet zijn. Naast deze foutieve informatie bestaat er onduidelijkheid over de situaties waar een tolk ingezet kan worden en over tijdsduur dat een tolk meegenomen kan worden.
Wat zijn de verwachtingen van de auditief beperkte wat betreft het inzetten van de tolkvoorziening? De verwachtingen die de auditief beperkten hebben van het inzetten van een tolk en daarmee ook de baten en lasten van het inzetten van een tolk zijn een belangrijke drempel voor het gebruik van de tolkvoorziening. De respondenten verwachten dat de tolk alles vertaald wat er wordt gezegd. Zes van de acht respondenten zijn tevreden over de kwaliteit van de vertaling. De kwaliteit van de vertaling wordt in twijfel getrokken door twee respondenten. Een van de twee respondenten geeft aan dat ze de tolk door negatieve ervaringen niet volledig vertrouwt en zelf controle wil houden over de communicatie. Naast het vertalen noemen de respondenten ook het voorbereiden als een taak van de tolk. Onder voorbereiden wordt in dit onderzoek het maken van onderlinge afspraken en het voorbereiden van hetgeen besproken wordt bedoeld. De respondenten verwachten niet dat de tolk ook een voorlichtende
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
39
functie heeft. De meeste tolken lichten ook de horende betrokkenen in over het communiceren met doven. De voordelen van het inzetten van een tolk zijn volgens de respondenten dat ze minder vermoeid raken door communicatie met een tolk, dat ze zich meer betrokken voelen en dat er minder miscommunicatie is. De nadelen van het inzetten van een tolk zijn het ongemakkelijke gevoel als er een tolk bij is, de indirecte communicatie en het verlies van vrijheid. Onder het verlies van vrijheid wordt beperkte planningsvrijheid en verlies van zelfstandigheid verstaan. Deze baten en lasten worden met elkaar gewogen, waardoor een auditief beperkte zijn keuze maakt in het nut van de voorziening (Kerr, 1983). De laatste verwachting is de relatie met de tolk. Drie respondenten verwachten een vriendschappelijke relatie met een tolk. De verwachtingen over het functioneren en de relatie met een tolk kunnen in de werkelijkheid teleurstelling opleveren als de tolk niet aan deze verwachtingen voldoet. Is een auditief beperkte meerdere keren teleurgesteld na het inzetten van een tolk dan zal hij minder snel een tolk inzetten.
Hoe verwacht de auditief beperkte dat zijn directe omgeving omgaat met een tolk? Volgens onderzoeken van Punch, Hyde en Power (2007) en Josten (2007) komt het voor dat tolken niet geaccepteerd worden binnen sommige bedrijven. Sommige werkgevers weren buitenstaanders vanwege bedrijfsgevoelige informatie. De respondenten die een tolk hebben ingezet op het werk hebben allen positieve ervaringen met de ontvangst van de tolk door collega’s en werkgevers. Collega’s en werkgevers weten dat een tolk een meerwaarde heeft voor de auditief beperkte collega en zien in dat de communicatie sneller en zonder miscommunicatie verloopt. De directe omgeving is volgens de respondenten positief over de tolk. Vijf van de acht respondenten geven in het interview aan dat de omgeving positief is over de tolk. Over het algemeen wordt de tolk met open armen ontvangen en zien de horenden ook in dat de communicatie beter verloopt met de dienst van een tolk. Ondanks de positieve ervaringen van de omgeving weten drie respondenten niet hoe de omgeving zal reageren als de tolk ingezet wordt in een informele groepssituaties zoals een familiefeest. Voor deze drie respondenten zorgt deze twijfel over een positieve of negatieve reactie ervoor dat ze kiezen om geen tolk in te zetten in de informele groepssituatie. Een verwachte negatieve reactie van de omgeving op het inzetten van een tolk is een drempel voor het inzetten van een tolk voor auditieve beperkten.
Welke factoren verklaren het niet-gebruik van de tolkvoorziening door auditief beperkten die 0 tot 3 keer een tolk hebben ingezet in 2014? De factoren die het niet-gebruik verklaren zijn opgesplitst in de factoren van de auditief beperkte, de verwachting van de tolk en de invloed van de omgeving. Een auditief beperkte die zowel een laag zelfbeeld heeft als een lage psychologisch welzijn zal niet geneigd zijn om een problem-focused copingstrategie toe te passen en zal daardoor geen gebruik maken van de tolkvoorziening. Daarnaast zijn enkele reacties van het acceptatieproces ook factoren voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. Auditief beperkten die hun beperking ontkennen zetten geen tolk in omdat het de beperking zichtbaar maakt. De depressieve reactie heeft een positief verband met een ontwijkende copingstrategie
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
40
(Williams, Falkum & Martinsen, 2015). De auditief beperkte zal hierdoor kiezen om een situatie waarin hij communicatieproblemen verwacht te ontlopen in plaats van een tolk in te zetten. Ook de reactie vijandelijkheid van het acceptatieproces is een factor die het niet-gebruik van de tolkvoorziening zou kunnen verklaren. Vooral als de agressie of het wantrouwen op de tolk gericht is kiest de auditief beperkte ervoor om geen tolk in te zetten. De verwachting die de auditief beperkte van de tolkvoorziening heeft is dat de communicatie door de dienst van de tolk moeiteloos gevolgd kan worden en dat hij kan participeren. Deze dienst is alleen nodig als de auditief beperkte daar zelf behoefte aan heeft. De behoefte wordt ervaren bij belangrijke gesprekken en bij formele groepssituaties. De auditief beperkte verwacht kwaliteit van de vertaling, verwacht dat de tolk is voorbereid en verwacht een vriendschappelijke houding. Als deze verwachtingen niet overeenkomen met de werkelijkheid kunnen deze verwachtingen ook een factor worden voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. De kennis die de auditief beperkten missen over de tolkvoorziening kan voor sommige auditief beperkten betekenen dat ze geen tolk inzetten. In sommige situaties hebben ze namelijk wel behoefte aan een tolk, maar beseffen ze niet dat de mogelijkheid er is om een tolk in te zetten. Vanuit de literatuur lijkt de omgeving één van de grootste factoren die het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaart. In het veldonderzoek blijkt de omgeving voornamelijk positief te zijn over het inzetten van de tolk. De omgeving heeft wel een grote invloed op de ontwikkeling van het zelfbeeld. Een auditief beperkt kind dat van zijn ouders aangeleerd krijgt dat zijn gehoorverlies niet geaccepteerd wordt zal een lager zelfbeeld ontwikkelen (Deselle, 1994). Een laag zelfbeeld heeft invloed op de copingstrategieën die toegepast worden. Een auditief beperkte met een laag zelfbeeld kiest minder snel voor een problem-focused copingstrategie, zoals het inzetten van een tolk.
Discussie Dit onderzoek is voornamelijk gericht op het acceptatieproces, op de behoefte, op de kennis en op de verwachting van de auditief beperkte. Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat dit ook factoren zijn die het niet-gebruik van de tolkvoorziening verklaren. In het veldonderzoek zien we bij de respondenten de reacties van het acceptatieproces terug. Drie van de acht reacties worden bij geen enkele respondent benoemd. Elke respondent doet uitspraken waaruit blijkt dat ze het gedrag laten zien van meerdere van de vijf overige reacties. Het is daardoor zeker niet te zeggen dat een auditief beperkte in één bepaalde reactie zit en geen ander gedrag kan laten zien. Dit betekent dat een respondent een ontkennende reactie kan hebben, maar een aanpassende reactie laat zien als hij een afspraak zelf als belangrijk ervaart. Daardoor is het lastig om te zeggen dat een specifieke reactie het niet-gebruik van de tolkvoorziening kan verklaren. De keuze om voor het acceptatieproces te gaan als een van de belangrijkste factoren is ingegeven door de gesprekken met de deskundigen. In het gesprek met dhr. Wesemann is er ook veel aandacht voor dovencultuur en dovengeschiedenis als verklaring voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. Dhr. Wesemann geeft namelijk aan dat doven van jongs af aan te maken krijgen met extra begeleiding, een uitkering en andere sociale voorzieningen waardoor ze als patiënten zijn gaan gedragen en daardoor geen initiatief nemen. Voor pre-linguaal doven kan dit zeker een verklaring zijn, maar de laatdoven die
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
41
ook binnen deze doelgroep vallen hebben deze geschiedenis niet. Er is daarom gekozen om te zoeken naar factoren die bij beide subgroepen een verklaring kunnen zijn voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. In dit onderzoek is er geen onderscheid gemaakt tussen de hoeveelheid gehoorverlies van de auditief beperkten en het moment waarop het gehoorverlies is begonnen. Door de keuze om voor de gehele doelgroep te gaan is het niet mogelijk geweest om in te zoomen op de specifieke problematiek van de verschillende subgroepen. In het onderzoek is gezocht naar de gemene deler en deze is gevonden in het acceptatieproces. Deze diversiteit heeft ook gevolgen voor de resultaten van het veldonderzoek. Respondent 4 heeft bijvoorbeeld heel andere verwachtingen en een heel andere behoefte van de tolkvoorziening dan de andere zeven respondenten. Door de verschillende achtergronden is het moeilijker om in dit onderzoek de overeenkomstige verklarende factoren te vinden. Door de diverse groep zijn er meer respondenten nodig om verzadiging van de data te krijgen. De verzadiging is in dit onderzoek niet behaald. Door een beperkte hoeveelheid tijd is er voor gekozen om genoegen te nemen met acht respondenten. In een situatie met beschikbaarheid over meer tijd en middelen zou gekozen zijn voor het afnemen van interviews totdat verzadiging optreedt. De oorspronkelijke opzet om in het onderzoek de respondenten te selecteren uit drie leeftijdsgroepen en drie modaliteitsgroepen is in de praktijk niet gelukt. De modaliteit is goed verdeeld, maar alle respondenten zijn 40 jaar en ouder. Dit betekent dat alle respondenten uit de orale periode komen. Een periode die een stempel heeft gedrukt op de opvoeding van deze doelgroep. In de orale periode wordt Gebarentaal niet gezien als een taal en doven worden geschoold om zo goed mogelijk te spreken en zo goed mogelijk spraak af te zien. Vanaf 1980 veranderen de dovenscholen en komt er een einde aan de orale periode. Hierdoor zijn doven onder de 40 anders opgegroeid. Eenzelfde veldonderzoek met een jongere groep respondenten kan daardoor een heel ander resultaat opleveren. Om een beeld te krijgen van de jongeren in deze doelgroep is het aan te raden om vervolgonderzoek te doen bij auditief beperkten onder de 40. Ook is het mogelijk om de grote doelgroep op te splitsen in pre-linguaal doven en laatdoven waardoor dieper ingegaan kan worden op de specifieke problematiek. Dit levert waarschijnlijk ook specifiekere verklaringen voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening op. De interviews met de respondenten zijn gericht op de drempels die de respondenten ervaren in hun eigen leven. Na het afronden van de interviews wordt er literatuur gevonden en de onderzoeksvraag wat aangepast waardoor de focus niet meer op het drempelmodel van Kerr gericht is, maar op het acceptatieproces. De data van het veldonderzoek sluit na de verandering niet meer volledig aan op de onderzoeksvraag, omdat er in het interview te weinig aandacht is voor het acceptatieproces. Daar komt bij dat in de interviews het onderwerp kennis erg moeizaam ter sprake komt. De vraagstelling wordt niet begrepen door de respondenten en na vele pogingen wordt in meerdere interviews ervoor gekozen om niet verder in te gaan op de kennis die de respondent heeft van de voorziening en van de functie van de tolk. Uit dit onderzoek komt daardoor geen helder beeld over de kennis van de respondenten. Om een voorlichting aan deze groep te kunnen ontwikkelen is het van belang om van deze doelgroep in beeld te krijgen wat ze weten over de tolkvoorziening en waar de hiaten in de kennis zitten. Dit onderzoek is ondanks de kanttekeningen waardevol voor Tolknet en voor de dovenwereld. Het onderzoek geeft op twee vlakken verklaringen voor het niet-gebruik van de tolkvoorziening. Het eerste vlak is het psychologisch welzijn van de auditief beperkten en de gevolgen voor het acceptatieproces.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
42
Dit is voor de dovenwereld belangrijke informatie. Dit onderzoek laat zien wat in andere onderzoeken ook gezegd is; een goede basis voor jonge auditief beperkten is een basis waarin ze zich veilig voelen en gewaardeerd voelen. Deze basis is nodig om een goed zelfbeeld te ontwikkelen. De dovenwereld kan hier aan bijdragen door binnen het onderwijs positief te kijken naar doofheid en door ouders voor te lichten over het belang van acceptatie. Het tweede vlak is de behoefte, de kennis en de verwachting die auditief beperkten hebben van de tolkvoorziening. Dit is een combinatie van verklaringen waar Tolknet de interventies op aan kan passen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat auditief beperkten zich niet altijd bewust zijn van de behoefte die ze hebben aan de tolkvoorziening, dat de kennis over de tolkvoorziening beperkt en soms foutief is en dat de verwachting die een auditief beperkte heeft van de tolk niet altijd overeenkomt met de dienst die de tolk levert.
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
43
Literatuurlijst Audiologieboek.nl (2014). Slechthorendheid en doofheid- overzicht. Geraadpleegd op http://www.audiologieboek.nl/htm/hfd7/7-1-1.htm op 29-04-2015 Bain, L., Scott, S., Steinberg, A.G. (2004). Socialization Experiences and coping strategies of adults raised using spoken languages. Journal of deaf studies and deaf education, 9 (1), 120-128 Bat-Chava, Y. (1993). Antecedents of Self-Esteem in Deaf People: A Meta-Analytic Review. Rehabilitation Psychology, 38, 221-234 Batterbury, S.C.E. (2012). Language justice for Sign Language people: The UN convention on the rights of persons with disabilities. Lang Policy, 11, 253-272. doi: 10.1007/s10993-012-92425-8 Beck, G. Jong, E. de. (2000). Opgroeien in een horende wereld. Twello: van Tricht uitgeverij. Berry, J.O., Meyer, J.A. (1995) Employing people with disabilities: Impact of attitude and situations. Rehabilitation Psychologie, 40, 211-222 Bogaerde, B. van den, Schermer, T. (2008). Deaf studies in the Netherlands. Deaf Worlds Cabral, L. Muhr, K. Savageau, J. (2013). Perspectives of people who are deaf and hard of hearing on mental health, recovery, and peer support. Community ment health J, 49, 649-657. doi: 10.1007/510597-012-9569-z Coll, K.M. Cutler, M.M. Thobro, P. Haas, R. Powell, S. (2009). An exploratory study of psychosocial risk behaviors of adolescents who are deaf or hard of hearing; Comparisons and recommendations. American Annals of the deaf, 154 (1), 30-35 Dembo, T., Leviton, G., Wright, B.A. (1956). Adjustment to misfortune: A problem in social psychological rehabilitation. Artificial Limbs, 3, 4-62 Desselle, D. D. (1994) Self-esteem, family climate, and communication patterns in relation to deafness. American Annals of the deaf, 139, 322-328 Diener, E., Lucas, R. E., Scollon, C. N. (2006). Beyond the hedonic treadmill: Revisions to the adaptation theory of well-being. American Psychologist, 61, 305–314 Dovennieuws.nl (2012). Luchtvaartmaatschappij weigert dove reizigers. Geraadpleegd op http://www.dovennieuws.nl/index.php/nieuws/buitenland/628-luchtvaartmaatschappij-weigert-dovereizigers op 24-4-2015 Dutta, A., Kundu, M.M. (N.D.) Psychosocial Adjustment to Disability: a Multi-ethnic approach. Geraadpleegd op http://www3.subr.edu/rehabilitation/RRIUP/select%20publications/Psychosocial%20Adjustment.pdf op 2-5-2015 Gaberoglio, C.L., Schoffstall, S., Cawton, S., Bond, M., Ge, J. (2014). The role of self-beliefs in predicting postschool outcomes for deaf young adults. J Dev Phys Disabil 26, 667-688 Gent, T. van, Goedhart, A.W., Knoors, H.E.T., Westenberg, P.M., Treffers, P.D.A. (2011). Self-concept and ego development in deaf adolescents: a comparative study. Journal of deaf studies and deaf education, 17, 333-351. doi: 10.1093/deafed/ens002
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
44
Gijzel, S. van, Overkamp, E., Karbounaris, S. (2014) Begrippenkader; Ten behoeve van het onderzoeksproject ‘gevolgen transitie AWBZ naar Wmo’ Amersfoort: Kenniscentrum Sociale Innovatie Jones, L., Atkin, K., Ahmad, W.I.U. (2001). Supporting Asian deaf young people and their families: the role of professionals and services. Disability & society, 16, 51-70 Josten, E.J.C. (2007). De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt. Geraadpleegd op http://www.stichtingplotsdoven.nl/userfiles/documenten/rapport_doven_en_slechthorenden_op_de_ar beidsmarkt.pdf op 17-01-2015 Kashubeck-West, S. Meyer, J. (2008). The well-being of women who are late deafened. Journal of counseling psychology, 55 (4), 463-472 Kerr, S. (1983). Making ends meet: An investigation into the non-claiming of Supplementary Pensions. London: Bedford Square Press. Klerk, M. de, Gilsing, R. Timmermans, J. (2010). Op weg met de Wmo: Evaluatie van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2007-2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau. Klinktprima.nl (2008). Dove man krijgt gelijk. Geraadpleegd op http://www.klinktprima.nl/nieuws/doveman-krijgt-gelijk/ op 24-4-2015 Koning, F. de (2013), Toegang en Scheiding bij Communicatie van Doven en Slechthorenden. Geraadpleegd op https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/21941/Scriptie%20Eindversie%20Femke%20d e%20Koning.pdf?sequence=1 op 15-01-2015 Korevaar, B. (2009) ‘Balanz’ een revalidatiebehandeling voor jongeren tussen de 12 en 20 jaar met het chronische vermoeidheidssyndroom. De effecten op vermoeidheid en de rol van self-efficacy en het zelfbeeld/eigenwaarde in de behandeling. Universiteit Utrecht faculteit Sociale Wetenschappen. LiLi & Moore, D. (1998). Acceptance of Disability and its Correlates. The Journal of Social Psychology 138 (1), 13-25. Livneh, H., Antonak, R. F. (2005). Psychological adaptation to chronic illness and disability: A primer for counselors. Journal of Counseling and Development, 83, 12–20. doi:10.1002/j.15566678.2005.tb00575.x Lucas, R. E. (2007). Adaptation and the set-point model of subjective well-being: Does happiness change after major life events? Psychological Science, 16(2), 75–79 Marangos, A.M., Cardol, M., Klerk, M. de. (2013). Niet-gebruik van maatschappelijke ondersteuning. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 91(6), 324-331 Mejias, N.J., Gill, C.J., Shpigelman, C.N. (2014). Influence of a Support Group for Young Women With Disabilities on Sense of Belonging. Journal of counseling Psychology, 61, 208-220 Meyer, J.M., Kashubeck-West, S. (2013). Well-Being of Individuals With Late-Deafness. Rehabilitation Psychology, 58, 124-136 NVVS.nl (2012). Dove student niet naar opleiding Journalistiek. Geraadpleegd op http://www.nvvs.nl/Items/nl-NL/Nieuws/Voor-iedereen/Dove-studente-niet-naar-opleiding-journalistiek op 24-4-2014
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
45
Ook ik ben doof (2015). Geraadpleegd op https://www.facebook.com/pages/Ook-ik-benDoof/612038742218828?sk=photos_stream&tab=photos_albums op 29-04-2015 Overheid.nl (2015). Participatiewet. Geraadpleegd op http://wetten.overheid.nl/BWBR0015703/geldigheidsdatum_01-01-2015 op 15-01-2015 Parker, R.M. Schaller, J. Hansmann, S. (2003). Catastrophe, chaos, and complexity models and psychosocial adjustment to disability. Austin, TX: PRO-ED Punch, R. Hyde, M. Power, D. (2007). Career and workplace experiences of Australian university graduates who are deaf or hard of hearing. Journal of deaf studies and deaf education, 12 (4), 504517. doi: 10.1093/deafed/enm011 Redement.nl (N.D.). Participatiewet. Geraadpleegd op http://www.rendement.nl/thema/participatiewet op 15-01-2015 Rijksoverheid (2008). VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Geraadpleegd op file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/vn-verdrag-inzake-de-rechten-van-personen-met-eenhandicap.pdf op 17-1-2015. Schermer, T., Fortgens, C., Harder, R., Nobel, E. de. (2000). De Nederlandse Gebarentaal. Twello: van Tricht uitgeverij Socialevraagstukken.nl (2014). Participatiewet wordt een drama. Geraadpleegd op http://www.socialevraagstukken.nl/site/2014/04/04/participatiewet-wordt-een-drama/ Tweede Kamer (2014). Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Geraadpleegd op http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/kamer_in_het_kort/verzorgingsstaat op 15-01-2015 Vonk, R. (2009). Sociale Psychologie. Groningen/Houten: Noordhoff uitgevers bv. Wildeboer-Schut, J.M., Hoff, S. (2007). Geld op de plank; Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Williams, K.C., Falkum, E., Martinsen, E.W. (2015). Fear of Negative Evaluation, Avoidance and Mental Distress Among Hearing-Impaired Employees. Rehabilitation Psychology, http://dx.doi.org/10.1037/rep0000028
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
46
Bijlage 1: Analyseplan In dit analyseplan is opgenomen:
Operationalisatie van het begrip ‘inzetten van een tolk’.
Topiclijst voor het semigestructureerde interview
Codeboom
Codeboek
Taxonomie
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
47
Operationalisatie Begrip Inzetten van een tolk: De keuze van de auditief beperkte om een tolk in te zetten bij een situatie waar gecommuniceerd wordt
Dimensies Acceptatie
Indicatoren Shock Angst
Ontkenning Depressie Woede Vijandelijkheid Erkenning Aanpassing Coping
Omgeving
Problem-focused Emotion-focused Ontwijken Medisch, audiologisch perspectief Cultureel perspectief
Behoefte
Wel behoefte
Geen behoefte
Kennis
Voorziening
Tolk Verwachting
Functie van tolk
Verloop communicatie
Relatie met tolk
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
Items Depersonalisatie Verdoofd gevoel Verwarring Overactief denken Fysieke symptomen Verbergen beperking Ontkennen beperking Verdriet Hulpeloosheid Schuldgevoel Zelfbeschadiging Weigeren behandeling Agressief gedrag Realistisch beeld van de beperking Eigenwaarde Nieuwe mogelijkheden vinden Situatie aanpassen Aanpassen Herwaarderen Terugtrekken Orale opvoeding Negatief over doofheid Negatief over gebaren Negatief over tolk Samen oplossen Positief over doofheid Positief over gebaren Positief over tolk Belangrijk Groep Informeel 2e keer tolk Onbelangrijk Een-op-een Gewend Minder situatie Niet bewust Regels Proces Tolknet Aanvragen Houding Vertalen Voorbereiden Cultuur brug Energie Betrokken Verlies vrijheid Kwaliteit Afstandelijk Vriendschappelijk
48
Topiclijst Behoefte Wanneer zet u een tolk in? Wat maakt het dat u behoefte heb aan een tolk in die situatie? Wanneer heeft u behoefte aan een tolk? In welke situaties heeft u geen behoefte aan een tolk? Hoe gaat de communicatie in de situaties dat u geen behoefte heeft aan een tolk?
Kennis Wat weet u over de tolkvoorziening? Wat betekent de tolkvoorziening in uw situatie Wanneer heeft u recht op een tolk? Aan welke voorwaarden moet u of een tolk voldoen voor de tolkvoorziening? Wat weet u over het beroep tolk? Wat moet een tolk doen? Welke functie heeft de tolk?
Nut Wat is de meerwaarde voor u om een tolk mee te nemen? Wat is er anders aan de situatie als er een tolk bij is? Wat is er anders in de communicatie als er een tolk bij is? Wat is het voordeel van het meenemen van een tolk? Wat is het nadeel van het meenemen van een tolk?
Attitude Op welke manier ervaart u zelf uw doofheid? Hoe gaat uw directe omgeving om met uw doofheid? Hoe was het vroeger voor u om doof te zijn en hoe is het nu? Wat is het voordeel of nadeel van doof zijn? Wat vindt u van Gebarentaal? Hoe voelt u zich als u zelf Gebarentaal gebruikt? Wat vindt uw omgeving van het gebruiken van Gebarentaal? Wat vindt u van de tolk? Heeft u positieve of negatieve ervaringen met een tolk? Hoe reageert uw omgeving als u een tolk inzet?
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
49
Codeboom A. Shock B. Angst
C. Ontkenning D. Depressie 1. Acceptatie E. Woede F. Vijandelijkheid G. Erkenning H. Aanpassing
Depersonalisatie Verdoofd gevoel Verwarring Overactief denken Fysieke symptomen Verbergen beperking Ontkennen beperking Verdriet Hulpeloosheid Schuldgevoel Zelfbeschadiging Weigeren behandeling Agressief gedrag Realistisch beeld van de beperking Eigenwaarde Nieuwe mogelijkheden vinden Situatie aanpassen
2. Coping
A. Problem-focused B. Emotion-focused C. Ontwijken
Aanpassen Herwaarderen Terugtrekken
3. Omgeving
A. Medisch, audiologisch perspectief
Orale opvoeding Negatief over doofheid Negatief over gebaren Negatief over tolk Samen oplossen Positief over doofheid Positief over gebaren Positief over tolk
B. Cultureel perspectief
4. Behoefte
A. Wel behoefte
B. Geen behoefte
5. Kennis
A. Voorziening
B. Tolk
6. Verwachting
A. Functie van tolk
B. Verloop communicatie
C. Relatie met tolk
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
Belangrijk Groep Informeel 2e keer tolk Onbelangrijk 1 op 1 Minder situatie Niet bewust Regels Proces Tolknet Aanvragen Houding Vertalen Voorbereiden Cultuur brug Energie Betrokken Verlies vrijheid Kwaliteit Afstandelijk Vriendschappelijk
50
Codeboek A. Shock B. Angst
C. Ontkenning
2.
Coping
1.
Acceptatie
D. Depressie
E. Woede
Verbergen beperking Ontkennen beperking Verdriet Hulpeloosheid Schuldgevoel Zelfbeschadiging
F. Vijandelijkhei d
Weigeren behandeling Agressief gedrag
G. Erkenning
Realistisch beeld van de beperking Eigenwaarde
H. Aanpassing
Nieuwe mogelijkheden vinden Situatie aanpassen
A. Problemfocused B. Emotionfocused C. Ontwijken
A. Medisch, audiologisch perspectief
De respondent past de situatie aan zodat hij met auditieve beperking kan functioneren De situatie aanpassen zodat de respondent kan functioneren
Herwaarderen
De situatie emotioneel herwaarderen waardoor het niet functioneren in een situatie minder emotionele last veroorzaakt Het ontwijken van situaties zodat de respondent geen emotionele last ervaart.
Terugtrekken
Orale opvoeding Negatief over doofheid
Negatief over tolk B. Cultureel perspectief
De respondent voelt zich vervreemd van zichzelf. De respondent voelt alsof prikkels niet meer binnen komen. Het niet kunnen fixeren van de aandacht De respondent kan de gedachtestroom niet remmen of stoppen Transpireren, verhoogde hartslag of een geïrriteerde maag veroorzaakt door angst Het niet laten zien van de auditieve beperking door het weigeren van gehoorapparatuur of het niet willen zien van Gebarentaal. Jezelf en anderen overtuigen van je fysieke mogelijkheden en van het niet nodig hebben van voorzieningen of hulpmiddelen. Bedroefdheid ontstaan door auditieve beperking Het gevoel dat niemand de situatie kan verbeteren en dat de situatie uitzichtloos is De respondent verwijt zichzelf de auditieve beperking of de manier waarop hij omgaat met de auditieve beperking De respondent beschadigd zichzelf of is suïcidaal om uiting te geven aan de woede die hij voelt De respondent is wantrouwig richting de medische wereld, de directe omgeving of richting tolken Verbaal agressief gedrag of passief agressief gedrag richting medische wereld, directe omgeving of tolken De respondent is er emotioneel aan toe om de auditieve beperking realistisch te bekijken De respondent heeft door het herwaarderen van de persoonlijke waarden een positieve eigenwaarde De respondent heeft nieuwe persoonlijke waarden of activiteiten gevonden die niet conflicteren met de auditieve beperking
Aanpassen
Negatief over gebaren
Omgeving 3.
Depersonalisatie Verdoofd gevoel Verwarring Overactief denken Fysieke symptomen
Samen oplossen
4.
B e h o e f t e
Positief over doofheid Positief over gebaren Positief over tolk
Het opgroeien in een gezinssituatie waarin het gesproken Nederlands de enige vorm van communicatie is. De directe omgeving ziet doofheid als een disfunctioneren van het gehoor. Ze kunnen of willen zich niet aanpassen om de communicatie beter te laten verlopen of ze zien de auditieve beperkte als minderwaardig Gebarentaal wordt niet als een volwaardige taal gezien en de directe omgeving doet geen moeite om deze taal of een versimpelde vorm te gebruiken om beter te kunnen communiceren Een tolk wordt gezien als een last of een indringer in de situatie en wordt daardoor niet als welkom ervaren De directe omgeving probeert samen tot oplossingen te komen zodat de communicatie goed verloopt De directe omgeving waardeert de respondent om wie hij is en accepteert de doofheid De directe omgeving probeert zelf te gebaren of is positief over het gebruik van Gebaren De directe omgeving is positief over het inzetten van een tolk
A. Wel behoefte
Belangrijk
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
De respondent heeft behoefte aan een tolk als hij een gesprek heeft die hij zelf als belangrijk ervaart
51
Groep Informeel 2e keer tolk
B. Geen behoefte
Onbelangrijk 1 op 1 Gewend Minder situatie Niet bewust
5. Kennis
A. Voorziening
Regels Proces Tolknet
B. Tolk
Aanvragen Houding
A. Functie van tolk
Vertalen Voorbereiden
6. Verwachting
Cultuur brug B. Verloop communicati e
Energie Betrokken Verlies vrijheid Kwaliteit
C. Relatie met tolk
Afstandelijk Vriendschappelijk
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
De respondent heeft behoefte aan een tolk als hij communiceert met een groep mensen De respondent heeft geen behoefte aan een tolk als het een informele situatie betreft De respondent neemt de eerste keer geen tolk mee, als de communicatie dan niet soepel loopt gaat een tweede keer wel een tolk mee De respondent heeft geen behoefte aan een tolk als hij het gesprek zelf als onbelangrijk of informeel ervaart De respondent heeft geen behoefte aan een tolk als het een 1 op 1 gesprek is De respondent zijn het van vroeger uit gewend om de situatie zelf op te lossen en geen tolk erbij te hebben De respondent heeft minder vaak een tolk nodig omdat er minder situaties voordoen waar communicatie plaatsvindt De respondent is zich niet bewust van zijn behoefte of niet bewust van de mogelijkheid om een tolk in te zetten in een bepaalde situatie De respondent weet wat de tolkvoorziening inhoudt en weet hoeveel tolkuren hij heeft De respondent weet hoe hij de tolkvoorziening aan kan vragen De respondent weet wat Tolknet is en op welke manier hij gebruik kan maken van Tolknet De respondent weet hoe hij een tolk kan aanvragen of op welke manier hij tolken kan benaderen De respondent is op de hoogte van de beroepscode van de tolk De respondent weet dat de functie van een tolk is dat hij alles vertaalt van gesproken naar gebaren/schrift of andersom De respondent weet dat de voorbereiding en het maken van afspraken bij de functie van een tolk hoort De respondent weet dat de tolk ook fungeert als brug tussen de horende en dove cultuur Door het inzetten van de tolk heeft de respondent meer energie aan het einde van een gesprek Door het inzetten van een tolk voelt de respondent zich meer betrokken bij het gesprek of worden misverstanden voorkomen Door het inzetten van een tolk heeft de respondent minder vrijheid of voelt hij zich minder zelfstandig Door het inzetten van een tolk verloopt de communicatie soepeler en of sneller De respondent vindt de tolk afstandelijk De respondent vindt de tolk vriendelijk
52
Taxonomie De rode uitingen zijn gecodeerd als negatief Proces label Antwoord past niet bij vraag Ontwijken gevoel Verstaat vraag niet Begrijpt vraag niet Gefrustreerd Eigen pad
Resp 1 8 1 1 5 1 X
Resp 2 X X X 3 X X
Resp 3 3 X 2 7 X X
Resp 4 1 X X 3 X 16
Resp 5 2 1 1 3 2 3
Resp 6 X X 1 2 X X
Resp 7 1 X X 2 X X
Resp 8 1 X X 2 X X
Inhoud Label 1A Depersonalisatie 1A Verdoofd gevoel 1B Verwarring 1B Overactief denken 1B Fysieke symptomen 1C Verbergen beperking 1C Ontkennen beperking 1D Verdriet 1D Hulpeloosheid 1E Schuldgevoel 1E Zelfbeschadiging 1F Weigeren behandeling 1F Agressief gedrag
Resp 1 X X X X X R20, R22 X X X X X X X
Resp 2 X X X X X X X Rv28 X X X X X
Resp 3 X X X X X X R50 X X X X X X
Resp 4 X X X X X X X X X X X X X
Resp 5 X X X X X R55 X R9, R53 R13, R51 X X X R11, R12, R40, R57
Resp 7 X X X X X X X X X X X X X
Resp 8 X X X X X X X R15, R41 R18 X X R22 R44
1G Realistisch beeld 1G Eigenwaarde 1H Nieuwe mogelijkheden 1H Situatie aanpassen
R9, R61 X R63, R63 R13, R35
Rv62 X Rv61, Rv65 X
R81 R25 R73 R74
R43, R55 X R52 R17, R43, R65
X X X X
Resp 6 X X X X X X X X X X X R61 R45, R53, R54, R68, R70 X R57, R69 X R29
R68 R69 X X
R74 R37 X X
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
53
2A Aanpassen
R9, R11
Rv11, Rm12, Rv42
R15, R17, R26, R39
2B Herwaarderen
R10, R16
X
R31, R33
R9, R18, R49, R58, R62, X
2C Terugtrekken
X
Rv27
R22, R32
X
3A Orale opvoeding 3A Negatief over doofheid
R14, R24 R16
Rv23 Rv43, Rv45
R83 R83
R20 X
3A Negatief over gebaren 3A Negatief over tolk 3B Samen oplossen 3B Positief over doofheid 3B Positief over gebaren 3B Positief over tolk
X X R12 X X R42
X X Rv25 X Rv26 Rv17, Rv34
X X X X X X
4A Belangrijk
R2, R4, R14, R18
4A Groep
R7, R19
Rv6, Rv7, Rv8, Rv14, Rv34 Rv5, Rv7
4A Informeel 4B Onbelangrijk 4B 1 op 1 4B Gewend 4C 2e keer tolk 4C Minder situatie 4C Niet bewust
R50 X R2 X R9 X R52
Rv29 Rv16 Rm6 Rm13, Rm14 X Rv41 X
X R43 R5 R43 X R27 X
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
R67, R68
X
R16, R27, R31, R37
R14
R10, R34, R70 R10, R12, R13, R71
X
R46, R70
X
R24
R19
R18, R39, R41
R12 R75, R79
R73 X
X X R10, R50 R50 X R44, R66
R44 R8, R14, R45, R52 R54 R68 X X X X
X R23 X X X X
X R27 R78 X X R24
R47 R11, R56, R61, R78 X X R50 X R24 R63, R68, R82
R6, R43
X
X
R3, R20, R27, R64
R4, R33, R52
R2, R7
R15
R17, R19, R61 X X X X X X X
R5
X
R6, R52
R9
R19 X R7 X X R5 X
R14, R16 X R26 X R22 R2 X
X R18 R18 R43, R52 R44 X X
R29, R70 X R2 R80, R83 X X X
54
5A Regels
R36
Rm32
R52
R27
X
R56, R57
R30, R33
X X
R3, R25, R26 X X
5A Proces 5A Tolknet
R38, R37 R28
X Rm28
X X
X X
R31 X
Rv30 Rv50, Rv56
R7, R62 R42
X R46, R66
X R19, R22, R28
X R4, R33, R50, R53 R5, R9 R51
5B Aanvragen 5B Houding
R28 X
R55 X
R52, R65 X
6A Vertalen 6A Voorbereiden
R32, R35 R21, R31, R32, R33 R35 X X
X Rv32
R56 R69
R38 R37
R30 R20
R62 R87
R21 R59
X X Rv34
X R35 X
R40 R30, R36 X
X X X
R7, R46 R43, R46, R86 X X R60
X R30 R9
Rv21
R6
X
X
X
X
6B Kwaliteit
R53, R70, R72 R4, R18, R40
X X R7, R21, R26 X
R4, R31, R33, R36 X X
R15, R30, R31 R55, R60 X
R35
X X
R36, R38, R8, R12 X X
R5
6C Afstandelijk 6C Vriendschappelijk
Rv31, Rv33, Rv59, Rm37 Rv55, Rm38 X
6A Cultuur brug 6B Energie 6B Betrokken 6B Verlies vrijheid
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
X X
55
X X
R26, R52, R62, R64 X R62
Bijlage 2: Brief aan respondent Beste tolkgebruiker,
Ik ben voor Tolknet bezig met een onderzoek naar het niet-gebruiken van schrijf- of gebarentolken. Tolknet wil graag weten welke redenen tolkgebruikers hebben om geen tolk in te zetten.
U bent gekozen vanuit een lijst met tolkgebruikers die 0 tot 3 keer een tolk hebben ingezet in 2014.
Heeft u in 2014 vaker dan 3 keer een tolk inzet? Is uw antwoord ‘nee’ dan zou ik graag een afspraak met u willen maken om een interview te houden. Een interview duurt ongeveer een uur. Het interview kan gedaan worden op het kantoor van Tolknet in Soesterberg of ik kan naar u toe komen. Reiskosten kunnen vergoed worden.
Wilt u meewerken met het onderzoek? Dan maak ik graag een afspraak met u! Ik kan in april op dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag een afspraak met u maken. Kunt u aangeven welke dag en welk tijdstip u het best uitkomt.
Met vriendelijke groet,
Sanne Poell
Niet-gebruik van de tolkvoorziening
56