NEDERLANDS JURISTENBLAD
NEDERLAND EN DE HOLOCAUST ž Rechtsbescherming na plaatsing op VN-terrorismelijst: Kadi II
ž Ambtshalve cassatie in strafzaken ž Meer over evaluatie Wet Toetsing Levensbeëindiging P. 1183-1250 JAARGANG 88 3 MEI 2013
10295524
18
HUURRECHT Onder redactie van: mr. R.A. Dozy jhr.mr. J.L.R.A. Huydecoper Boek: ISBN 9789013101997 5e druk 464 pagina’s ¤ 115 (incl. btw) Online: ¤ 42,50 (excl. btw) KIES UIT:
E-book: ¤ 108,50 (excl. btw)
ONLINE E-BOOK BOEK
IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT DE KERN VAN DE ZAAK Tekst & Commentaar Huurrecht geeft een artikelsgewijs overzicht van en commentaar op het in het BW vastgelegde huurrecht en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving. Aangezien deze bepalingen voor een belangrijk deel aansluiten bij het voorheen geldende recht, verwijst het commentaar steeds naar de bronnen die voor het oude recht van belang waren. De lezer vindt de teksten en bronnen die voor de uitleg van de thans geldende regels bepalend zijn, waar nodig met
“doorverwijzing” naar meer uitgebreide vindplaatsen. Aanverwante relevante regelgeving is zonder commentaar opgenomen. Tekst & Commentaar Huurrecht maakt het iedereen, die met de praktijk van het huurrecht te maken heeft, mogelijk zich snel op het geldend recht te oriënteren. Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder?
Inhoud
1185
Prof. mr. J.E.J. Prins Zorgplichten en Cybercrime
Essay 949
1186
Prof. mr. C.J.H. Jansen Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holocaust
Focus 950
1197
1201
Mr. W.H. Jebbink Hoe zuiver is de strafkamer van de Hoge Raad? Achterwege laten ambtshalve cassatie in evidente gevallen is in strijd met onze cassatieprocedure en het EVRM
Reacties 952-953
1206
Dr. H.A.M. Weyers Niet alleen de definitie is verkeerd, er is ook geen sprake van een evaluatie
1207 Mr. D.B.M. Vastenavond Reactie op artikel Den Hartogh
Rubrieken 954-971 Rechtspraak 972 Boeken 973-985 Tijdschriften 986-996 Wetgeving 997-1000 Nieuws 1001 Universitair nieuws 1002 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
indruk onttrekken dat er bij
NEDERLAND EN DE HOLOCAUST
het BEDRIJFSLEVEN
ž Rechtsbescherming na plaatsing op VN-terrorismelijst: Kadi II
ž Ambtshalve cassatie in strafzaken ž Meer over evaluatie Wet Toetsing Levensbeëindiging
sprake is van een gebrek
Mr. A.J.P. Schild Rechtsbescherming bij plaatsing op een VN-terrorismelijst De conclusie van A-G Bot in de Kadi II-zaak
Opinie 951
Men kan zich NIET aan de
1208 1227 1228 1237 1245 1248 1250
P. 1183-1250 JAARGANG 88 3 MEI 2013
18
aan ‘AWARENESS’ als het op DIGITALE BEDREIGINGEN aankomt
10295524
Vooraf 948
Pagina 1185
VAN OVEN nam AFSCHEID van zijn VROUW en zij bedankten ELKAAR voor het prachtige LEVEN dat zij met de kinderen hadden geleefd. Hij trachtte zich VOOR TE BEREIDEN op het CONCENTRATIEKAMP. Hij voorzag: ‘Amersfoort, Duitschland, kortom het Pagina 1192 EINDE’
REALISME of MOED, daartussen dient het HOF VAN JUSTITIE te KIEZEN, nu het voor de tweede maal UITSPRAAK moet doen in de KADI-ZAAK
Pagina 1197
Wat de EMPIRISCHE ONDERZOEKERS doen, kan de noemer ‘WETS EVALUATIE’ niet DRAGEN
Pagina 1206
Deze UITSPRAAK moet worden GEZIEN tegen de achtergrond van een jarenlang door de HOGE RAAD ervaren WERKDRUK, onder meer als gevolg van een TOEVLOED van ZAKEN
Pagina 1201 Het BEGRIP handicap moet volgens het EU-HOF zoveel mogelijk overeenkomstig het VERDRAG VN-gehandicapten worden UITGELEGD
Pagina 1245
Een woningcorporatie mag de PERSOONSGEGEVENS van een huurder waarvan de HUUROVEREENKOMST wordt ontbonden wegens HENNEPTEELT, niet verstrekken aan andere PARTIJEN van het Convenant Aanpak THUISTEELT van Hennep
Pagina 1245
Omslag: Hooghalen - Herinneringscentrum Kamp Westerbork © ANP Lex van Lieshout
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
JOB
ILSE
GERRARD
VA N D E R P I J L
ZAAL
BOOT
Nationaal ArbeidsRecht Diner
2013
PA U L
SCHAINK
www.kluwer.nl/arbeidsrechtdiner
ARBEIDSRECHT
EN
INSOLVENTIE
“We zullen doorgaan” Faillissementen van werkgevers zijn aan de ordevan de dag. De redding van de bedrijfsactiviteiten door een ‘doorstart’ leidt onvermijdelijk tot een beperking van de rechten van werknemers. Weet u waar de grenzen liggen? Mr. G. C. (Gerrard) Boot treedt op als dagvoorzitter Woensdag 26 juni 2013 - EYE Filmmuseum Amsterdam
2
Georganiseerd door tijdschrift ArbeidsRecht
Vooraf
948
Zorgplichten en Cybercrime
18
De maand april maakte wel heel duidelijk hoe kwetsbaar en afhankelijk de populariteit van digitale dienstverlening ons heeft gemaakt. Tegoeden op bankrekeningen verdwenen in de virtuele wereld als sneeuw voor de zon, internetwinkels leden naar eigen zeggen tientallen miljoenen euro’s schade omdat het betaalsysteem iDeal niet functioneerde, de KLM was uit de lucht voor wie comfortabel online wilde inchecken en ook de overheidsauthenticatiedienst DigiD werd getroffen. Oorzaak: zogenaamde Denial-of-Service-aanvallen (DoSaanval). Hierbij wordt de normale capaciteit van systemen, onlinediensten en/of infrastructuur aangevallen doordat kwaadwillenden deze overladen met dataverkeer en daarmee overbelasten. Het gevolg is dat de websites, mailservers en daarmee online diensten niet meer of slecht bereikbaar zijn voor legitiem dataverkeer. Was een DoSaanval vijftien jaar geleden niet meer dan een vorm van vandalisme zonder duidelijke strategie, inmiddels is dat wel anders. De acties kennen nu specifieke doelen: afpersen van bedrijven, een afleidingsmanoeuvre om spionage en criminele activiteiten te verhullen of het dwars zitten van tegenstanders (repressieve regimes zetten het instrument in tegen opposanten). Steeds vaker ook blijken DoSaanvallen te worden benut als moderne vorm van protest. Tot nu toe waren bij het publiek vooral de aanvallen op websites bekend. Maar de recente voorvallen laten zien dat ook andere doelwitten mogelijk zijn, zoals infrastructuur voor digitale betaaltransacties. Duidelijk is ook dat de aanvallen steeds vaker zijn gericht op digitale omgevingen die een grote maatschappelijke zichtbaarheid hebben of relevant zijn voor de vitale sectoren (niet alleen financiele diensten, maar ook energie- en drinkwatervoorziening). De getroffen bedrijven hebben aangifte gedaan, maar de kans is klein dat de daders worden gepakt. Ondertussen zien diverse partijen zich geconfronteerd met miljoenen euro’s schade en ligt de vraag voor wie deze gaat betalen. Als het aan Eurocommissaris Kroes ligt komen de banken in beeld: “Kapitaalkrachtige partijen als banken moeten aansprakelijk gehouden kunnen worden voor schade door cybercriminaliteit.” Voormalig minister van Defensie Van Middelkoop, nu kwartiermaker voor de Cybersecurity Academy, merkte in het FD op: “Het is genant dat banken ons massaal aan het interbankieren hebben gekregen en we nu moeten constateren dat ze de zaken niet op orde hebben”. Maar de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVvB), Boele Staal, liet al direct weten dat compensatie niet aan de orde is, omdat sprake is van overmacht. De banken doen ‘er alles aan’ om de dreiging te pareren. Maar wat is ‘er alles aan doen’ als het aankomt op de te nemen maatregelen om het uitvallen van (betalings)netwerken te voorkomen? Waren de genomen maatregelen - binnen de grenzen van het redelijke - wel ‘voldoende’? Dat verlangt een discussie over de vraag welke risico’s bij een DoS-aanval de aanbieder van online diensten vallen toe te rekenen en dus wanprestatie oplevert (art 6:74 BW) en in welke situaties de omstandigheden zodanig zijn dat ze een overmachtsituatie rechtvaardigen (artikel 6:75 BW)?
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
Belangrijk is hierbij dat in de jurisprudentie van banken een grotere mate van zorgvuldigheid wordt verwacht dan de normale contractuele standaard. De Hoge Raad wijst op de ‘rol die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen’ (HR 29 september 1995, NJ 1998, 81). Gegeven de sleutelfunctie die banken spelen in het maatschappelijk en economisch verkeer, moet de samenleving erop kunnen vertrouwen dat zij het toevertrouwde betalingsverkeer correct en betrouwbaar uitvoeren. Nu digitale diensten en elektronische transacties een enorme vlucht hebben genomen – waar banken actief hun rol in hebben gespeeld – zou het dramatische gevolgen hebben voor de economie als bedrijven en particulieren het digitale bankwezen niet langer vertrouwen. Kortom, de zorgplicht die op banken rust brengt mee dat zij meer dan het normale doen als het op de continuïteit en betrouwbaarheid van hun digitale dienstverlening aankomt. Voor toezichthouder DNB kan hier – vanuit de specieke opdracht van het oversighttoezicht – wel eens nadrukkelijk een rol zijn weggelegd. Wie op de berichtgeving in de media afgaat, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er bij het bedrijfsleven sprake is van een gebrek aan ‘awareness’ als het op digitale bedreigingen aankomt. Deze constatering zet de nodige druk op de mogelijkheden om een beroep te doen op overmacht. De ellende en daaruit voortvloeiende schade betreft dan immers veel meer de gevolgen van de keuze niet te handelen, dan een gebeurtenis die zich in belangrijke mate aan beïnvloeding van deze bedrijven onttrok. In hoeverre een onvoldoende alertheid bij banken een rol heeft gespeeld bij de recente systeemuitval is (nog) onduidelijk. Maar voor toekomstige aanvallen lijkt op voorhand het argument van overmacht niet langer valide. Natuurlijk is het voor bedrijven moeilijk pro-actief tot een goede risico-inschatting van en daarmee maatregelen tegen een mogelijke DoS-aanval te komen, onder meer omdat de ernst van de dreiging sterk afhankelijk is van het type aanvaller en diens motieven. Bovendien lokt de ene ellende de andere uit: andere kwaadwillenden proberen vaak een graantje mee te pikken van de verwarring na een DoS-aanval (de aanval op de banken leidde tot meer pogingen tot phishing - ontfutselen van wachtwoorden en inlognamen van rekeninghouders). Maar overmacht of niet: de ‘wake up call’ van april moet op z’n minst worden opgevat als een stevig signaal aan bedrijven en organisaties hun zorgplichten en daarmee verantwoordelijkheden serieus te nemen. Maar ook is het een signaal richting de juridische praktijk en het maatschappelijke en politieke debat om cyberveiligheid niet langer uitsluitend vanuit strafrechtelijke opsporing van daders te benaderen, maar ook te bediscussiëren vanuit civielrechtelijke zorgplichten voor dienstenaanbieders, de rol van zelfregulering daarbij en wellicht zelfs de implicaties van een en ander voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Corien Prins
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1185
Essay
949
Nederlanders, Nederlandse juristen en de Holocaust Corjo Jansen1
Wat wisten de Nederlanders tijdens de Duitse bezetting over het lot van de weggevoerde Joden? Daarover woedt al jaren een verhitte discussie. Aanleiding voor de auteur om onderzoek te verrichten naar de toenmalige kennis binnen de juridische wereld over de Holocaust die plaatsvond. Aan de hand van dagboeken en brieven wordt getracht daar een beeld van te krijgen.
Inleiding Over weinig kwesties zijn in de afgelopen jaren de gemoederen in historische kringen zo hoog opgelopen als over het antwoord op de vraag wat de Nederlanders in oorlogstijd wisten van de vernietiging van de joden. In 2012 heeft de historicus Bart van den Boom in zijn intrigerende boek ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust geconcludeerd dat de ‘gewone’ Nederlanders geen kennis hadden van wat de deportatie naar Polen voor de joden wezenlijk inhield: hun onmiddellijke dood in de gaskamers.2 Hij neemt daarmee afstand van de bevindingen van Ies Vuijsje uit 2006 in zijn boek Tegen beter weten in. Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de jodenvervolging.3 Het boek van Van der Boom heeft veel lof ontvangen, de laatste tijd ook kritiek. De meest negatieve bespreking was van Gans en Ensel. Zij verwijten hem dat hij te veel de verschillen verkleinde in positie, gevoelens en motieven tussen daders, omstanders en slachtoffers. Zij noemen dit nivellering. Naar hun mening snijdt Van der Booms bewering dat termen als ‘vernietiging’ en ‘uitroeiing’ in de oorlog niet letterlijk maar vooral als metafoor werden begrepen, geen hout.4 Het onderzoek van Van der Boom en de reactie van Gans en Ensel maakten mij nieuwsgierig naar de kennis in de juridische wereld van de Holocaust. Aan de hand van dagboeken en brieven is daar wel iets over te vertellen.5 Ook ga ik nog eens in op de vraag naar de kennis van de Holocaust bij de ‘gewone’ Nederlanders. Ik maak hiervoor gebruik, evenals Van der Boom en anderen, van de berichtgeving in de illegale pers, in Nederlandse kranten en een Antilliaans dagblad, Amigoe di Curaçao. Tijdens de oorlog verbleven er veel Nederlanders op dit eiland. Zij hadden bovendien goed contact met de regering in Londen. De kranten in Nederland brachten overigens geen objectieve berichten. Zij liepen in de oorlog aan de Duitse leiband.
De bezetting In de vroege ochtend van 10 mei 1940 zag de opperbevelhebber van de Nederlandse land- en zeestrijdkrachten,
1186
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
generaal H.G. Winkelman (1876-1952), zich genoodzaakt om de oorlogshandelingen te staken. Hij tekende op 15 mei de capitulatie in een schoolgebouw te Rijsoord. Op 18 mei 1940 vaardigde Adolf Hitler (1889-1945) het decreet uit over de uitoefening van de regeringsbevoegdheden in Nederland. Het bezette gebied kwam onder een rijkscommissaris te staan, die in het civiele ressort het opperste regeringsgezag uitoefende. Lid 1 van § 5 van het decreet luidde als volgt: ‘Het tot nu toe geldende recht blijft van kracht, voor zoover het met de bezetting te vereenigen is.’6 Die rijkscommissaris was Rijksminister Arthur SeyssInquart (1892-1946). Hij liet in een oproep op 25 mei 1940 aan het Nederlandse volk weten dat het ook zijn wil was om het tot dusver geldende recht in werking te laten. Hij voegde eraan toe dat hij de onafhankelijkheid van de rechtspraak wenste te handhaven. ‘Daarentegen verwacht ik, dat alle in actieven dienst zijnde Nederlandsche rechters, openbare ambtenaren en beambten mijn met dit doel uitgegeven verordeningen stipt zullen opvolgen en dat het Nederlandsche Volk met verstand en beheersching deze leiding zal volgen.’7 Op 29 mei 1940 om 12.00 uur ‘s-middags aanvaardde Seyss-Inquart in de Ridderzaal op het Binnenhof het civiel gezag over Nederland. In de verordening, die ten grondslag lag aan de uitoefening van de regeringsbevoegdheden door hem in Nederland, bevestigde hij opnieuw dat het Nederlandse recht van kracht bleef, voor zover het verenigbaar was met de bezetting en met het decreet van de Führer over de uitoefening van de regeringsbevoegdheden in Nederland, en dat de rechtspleging onafhankelijk was.8 Vier en half jaar later schamperde het Parool dat het recht nog nooit zo door het slijk was gehaald als tijdens het regime van Seyss Inquart. ‘Duizenden menschen werden met zijn welnemen gefusilleerd, gemarteld en gedeporteerd.’9 Hoe anders was de toonzetting bij de aanvang van de bezetting. De Nederlanders waren natuurlijk verontwaardigd over de brute inval van de Duitsers. De correspondent voor het Algemeen Handelsblad trachtte het gemoed van de Nederlandse bevolking te beschrijven door een verslag van het weer te geven. ‘Een dag, die in de annalen der
In het Nederlands Juristenblad van 15 juni 1940 verscheen een anonieme bijdrage waarin stond dat de Nederlandse jurist deze opstelling van de bezetter kon historie gegrift zal blijven. Een dag, gevolgd op een avond met onweersbuien en plasregens, en een donkeren nacht. Een dag, begonnen met een grauwen ochtend; uit den loodgrijzen hemel valt af en toe de regen, soms in flinke buien.’10 Tegelijkertijd heerste er opluchting over de ‘keurige’ en rustige opstelling van de Duitsers. In de rede naar aanleiding van zijn ambtsaanvaarding stelde SeyssInquart de Nederlandse bevolking zo veel mogelijk gerust. De Duitsers waren liever met de tot een groet opgeheven open hand naar Nederland gekomen dan met de wapenen in de vuist. Hun harten waren niet van vijandschap vervuld. Zij waren er niet op uit om een volkskarakter te vernietigen. ‘Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk een politieke overtuiging opdringen. Wij willen ons in ons optreden alleen laten leiden door de noodzakelijkheid van den huidigen bijzonderen toestand.’11 Er ging een zucht van opluchting door (juridisch) Nederland, met name vanwege de keer op keer herhaalde verzekering dat de rechtspraak onafhankelijk bleef. In het Nederlands Juristenblad van 15 juni 1940 verscheen een anonieme bijdrage waarin stond dat de Nederlandse jurist deze opstelling van de bezetter kon . De Nederlandse rechterlijke macht moest desgevraagd loyaal meewerken met de bezettende overheid en ook de verordeningen van de Rijkscommissaris stipt uitvoeren.12 Seyss-Inquart bleef de eerste maanden publiekelijk de vriendelijkheid zelve. Bij een rede op 19 juni 1940 ter verwelkoming van het SS Doodskop-regiment herhaalde hij: ‘Maar wij staan hier – in dit land – niet als vijanden. Wij wenschen het Nederlandsche volk te achten als een Germaansch volk. Ook al moesten wij strijden voor ons recht, dan willen wij toch den Nederlanders hun levensrechten niet ontnemen.’13 Van der Boom merkt dan ook op dat de eerste indruk van de Duitsers beter was dan verwacht. Hun woorden oogstten waardering. Dat nam overigens niet weg dat de Nederlandse bevolking bijna algemeen gedeeld de bezetting afwees.14 J.A.W. Burger (1904-1986), bij het uitbreken van de oorlog advocaat in
Dordrecht, schreef al wel op 22 augustus 1940 in zijn dagboek dat hoewel de Duitsers het in het begin van de bezetting niet slecht aanpakten, snel een ‘dubbelsysteem’ zijn intrede deed. ‘Enerzijds vleien – Socialisme, vacantie met behoud van loon, alle gewenste vrijheden met een tikje niet hinderlijke controle, maar anderzijds de zweep, een samenleving waarin niet te leven en te ademen valt tenzij men zich ‘vrijwillig’ voegt in het systeem, onbillijke veroordelingen, grove vrijheidsberovingen, antisemitisme.’ Bij een tactvolle voortgezette propaganda had volgens Burger een deel van het volk niet een antithetische houding aangenomen. Maar het nationaalsocialisme was nu eenmaal het nationaalsocialisme: machtswil tot elke prijs. Burger meende dat de Duitsers na een voorzichtig begin iedere kans hadden verspeeld om vat te krijgen op een deel van het Nederlandse volk.15 Voor de juristen speelde nog wat anders: zij vreesden voor hun inkomen. Het dagelijks brood was een belangrijker levensbehoefte dan bijvoorbeeld – om maar iets te noemen – de kennis van de fijnere vragen van het burgerlijk procesrecht. ‘Geen zotter vak dan recht in oorlogstijd. Een medicus en een technicus kunnen iets doen, maar een jurist is overbodig.’16
De ariërverklaring De eerste antisemitische maatregelen kondigden zich in juli/augustus 1940 aan. Met deze maatregelen maakte Seyss-Inquart inbreuk op zijn toezegging dat het Nederlandse recht ongewijzigd van kracht bleef, voor zover dat verenigbaar was met de bezetting. De meeste antisemitische maatregelen stonden geheel los van de bezetting en waren bovendien in strijd met de Grondwet. Een van de eerste besluiten was de verordening van 13 september 1940. Die maakte het mogelijk dat de rechtspositie van ambtenaren en overig personeel in rijksdienst en in het bijzonder de voorwaarden waaronder zij konden worden aangesteld of ontslagen, een regeling mocht krijgen in afwijking van het tot op dat moment geldende recht (§ 1).17 Deze verordening, een inbreuk op het toenmalige art. 5 Grondwet, vormde de grondslag voor wat bekend is
Auteur
4. E. Gans en R. Ensel, ‘Wij weten iets van
8. Verordening 3/1940.
13. ‘SS “Doodskop”-regiment te ’s-Gra-
1. Prof. mr. C.J.H. Jansen is hoogleraar
hun lot. Nivellering in de geschiedenis’, in:
9. ‘Een herdenking voor het te laat is’, in:
venhage’, in: Limburger Koerier 20 juni
Rechtsgeschiedenis en Burgerlijk recht en
De Groene Amsterdammer 12 december
Het Parool, driemaal wekelijks verschijnend
1940, voorpagina.
voorzitter van het Onderzoekcentrum
2012. Zie ook de reactie van B. van der
bulletin voor Rotterdam en omgeving, 13
14. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
Onderneming & Recht van de Radboud
Boom, ‘Ook die joodse verraders zijn inte-
december 1944, p. 2.
hun lot’, p. 122-126.
Universiteit Nijmegen.
ressant’. Repliek op Evelien Gans en Remco
10. ‘Belangstelling op het Binnenhof’, in:
15. J. Burger, Oorlogsdagboek, bezorgd door
Ensel, in: De Groene Amsterdammer 09
Algemeen Handelsblad 29 mei 1940,
C. van Esterik, Amsterdam 1995, p. 110.
januari 2013.
Avondblad, voorpagina.
16. Zie NIOD, Archief 244; Dagboek R.P.
Noten 2. B. van der Boom, ‘Wij weten niets van
5. Ik besef dat aan het gebruik van dag-
11. Algemeen Handelsblad 30 mei 1940,
Cleveringa, p. 63, p. 66, p. 114-115 en p.
hun lot’. Gewone Nederlanders en de
boeken bezwaren kleven. Mijn onderzoek is
Tweede blad, p. 3.
150; Burger, Oorlogsdagboek, p. 60.
Holocaust, Amsterdam 2012, p. 418.
niet representatief.
12. ‘De Regeeringsbevoegdheden in
17. Verordening 137/1940.
3. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun
6. Verordening 1/1940.
Nederland t.a.v. de rechtspraak’, in: NJB
lot’, p. 419 e.v.
7. Verordening 2/1940.
1940, p. 505.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1187
Essay
komen te staan als de ariërverklaring. Iedere ambtenaar moest aangeven geen ouders of grootouders van joodse afkomst te hebben of niet getrouwd of verloofd te zijn met een joodse partner. De Leidse hoogleraar J.C. van Oven (1881-1963) schreef naar aanleiding van deze eerste maatregelen in zijn Oorlogs-Herinneringen dat zij een verpletterende indruk maakten, ‘want waarlijk, er waren nog naïeve geesten geweest, die waanden dat de Duitschers zouden schromen, die hier ook in te voeren. Een zegen was het, dat nu het verraderlijk glimlachend masker was weggeworpen en het afschuwelijk grijnzend Nazi-gelaat niemand meer kon ontgaan.’18 Het invullen van de ariërverklaring leek echter onschuldig. Bijna alle ambtenaren,
Het werkelijke doel van deze ariërverklaring werd spoedig duidelijk ook de rechterlijke, stuurden daarom de briefjes ingevuld terug. Het werkelijke doel van deze verklaring werd spoedig duidelijk. Zij die hadden aangekruist een joodse herkomst of joodse banden te hebben, werden in november 1940 geschorst in de uitoefening van hun functie. De twee bekendste juridische slachtoffers van deze maatregel waren de Leidse hoogleraar E.M. Meijers (1880-1954) en de president van de Hoge Raad, L.E. Visser (1871-1942). Cleveringa greep de schorsing van Meijers aan om zijn protestrede te houden in het Groot Auditorium van de Leidse universiteit. Zij circuleerde in heel Nederland. Naar aanleiding van dit eerste harde signaal van academisch verzet arresteerden de Duitsers Cleveringa en de Leidse hoogleraar in het volkenrecht, B.M. Telders (1903-1945).19 Een aantal maanden later, op 1 maart 1941, kregen alle joodse ambtenaren hun ontslag. Vanaf begin 1941 verdwenen eveneens de advocaten door een beroepsverbod uit het rechtsleven.20 Het werd allemaal nog erger voor de joodse bevolking. Vierhonderd jonge joden werden begin 1941 opgepakt naar aanleiding van de Februaristaking, later overkwam dat nog een aantal honderden. De eerste groep vond binnen enkele maanden de dood in Mauthausen. Daarnaast veranderden het openbare en het bedrijfsleven ingrijpend. Joden mochten niet meer in parken lopen, schouwburgen bezoeken, eigen vermogen hebben, in nietjoodse winkels kopen, een onderneming leiden, enz. Zoals Visser medio 1941 als voorzitter van de Joodsche Coördinatiecommissie in een conceptbrief voor de Rijkscommissaris schreef: ‘Geleidelijk – in den laatsten tijd met versneld tempo – zijn een aantal maatregelen door of namens U genomen, welke tot een ver gaande ontrechting van het Nederlandsche volksdeel, dat volgens Uw verordeningen als Joodsch wordt beschouwd, hebben geleid.’ (…) Dit alles leidt tot de conclusie, dat gestreefd wordt het Joodsche bevolkingsdeel te ontrechten, te pauperiseeren, te isoleeren.’21
1188
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Ook de illegale pers getuigde van haar afschuw van de bezettersverordeningen. ‘Dat tuig heeft weer nieuwe maatregelen tegen het Joodsche deel van het Nederlandsche volk afgekondigd.’ De Duitse ‘beulen’ maakten wederom van hun machtspositie gebruik om een aantal van de Nederlandse medeburgers ‘te trappen’. Toen volgde het korte zinnetje: ‘Duizenden joden gemarteld in de concentratiekampen. Wat is dit anders dan een minderwaardige menschenkwelling?’ De schrijver voorspelde dat het antisemitisme nooit vat zou krijgen op Nederland.22 Helaas is deze voorspelling niet bewaarheid. Het antisemitisme nam zelfs toe tijdens de bezetting.23
Deportatie en de kampen Hitler heeft vermoedelijk in november of december 1941 besloten over te gaan tot de systematische vernietiging van de joden, in en buiten de concentratiekampen. De uitvoering van dit plan zette voor de Nederlandse joden in halverwege 1942. In mei 1942 moesten zij een ster gaan dragen. Deze verplichting ging samen met maatregelen, zoals het ontnemen van fietsen, de afsluiting van de telefoon en het opsluiten van de joden in een getto, die de joodse Nederlanders isoleerden van de andere Nederlanders. De Vonk schreef eind juni 1942 dan ook terecht: ‘De Nationaal-Socialisten volgen bij hun jodenvervolging een vaste lijn, waarvan het einddoel geen ander is, dan de volledige vernietiging van de joden.’ Het was niet mogelijk de nazi’s door slaafsheid of kruiperigheid gunstiger te stemmen. Zij zouden hun lijn blijven volgen. Alleen het tempo, waarin de ene maatregel de andere volgde, stond niet vast. ‘Wel wil de Duitscher zo snel mogelijk zijn doel, d.w.z. de algehele uitroeiing der joden bereiken, maar hij houdt terdege rekening met de weerzin en het verzet, die zijn maatregelen in het Nederlandsche volk wekken.’24 Op 11 juni 1942 volgde het besluit dat de joden uit Nederland moesten verdwijnen. De deportaties kwamen een maand later op gang. Tegen het einde van 1942 waren via Westerbork zo’n 40 000 joden weggevoerd naar Auschwitz. In september 1943 waren bijna alle joden weg uit Neder-
18. NIOD, Archief 244; J.C. van Oven,
kort zijn overlijden op 17 februari 1942,
Oorlogs-Herinneringen, p. 18.
omdat vanwege zijn joodse komaf een
19. Zie C.J.H. Jansen en D. Venema, ‘De
openbare herdenking was verboden: ‘Een
26 november-rede van prof. mr. R.P. Cleve-
vlymscherpe geest, een moedig man, die
ringa (1894-1980), wat eraan voorafging
weigerde – met succes – een persoonsbe-
en wat volgde’, in: NJB 2006/753, afl. 18
wys met ‘J’ in ontvangst te nemen.’
p. 984-992. Zie bijvoorbeeld Burger, Oor-
22. ‘Menschenmarteling’, in: Slaet op den
logsdagboek, p. 146: ‘De kranten zwegen
trommele! 1 september 1941, p. 2.
in alle talen, de rede circuleert clandestien
23. Zie Gans en Ensel in: De Groene
snel van hand tot hand.’
Amsterdammer 12 december 2012 (met
20. J. Meihuizen, Smalle marges. De
verwijzingen). Zie in dit verband ook de
Nederlandse advocatuur in de Tweede
houding van de latere Amsterdamse hoog-
Wereldoorlog, Amsterdam [2010], p. 159
leraar A. Pitlo ten opzichte van de joden: J.
e.v., p. 167 e.v.
Meihuizen, Sans égards, Prof. mr. A. Pitlo
21. Joods Historisch Museum Amsterdam,
en zijn conflicten met Joodse juristen,
inv. nr. D 11461; concept van een missive
Amsterdam 2007, p. 107.
aan den Rijkscommissaris voor het bezette
24. ‘Nieuwe Jodenvervolgingen’, in: De
Nederlandsche gebied (opgesteld door L.E.
Vonk Eind juni 1942, p. 2 (ook al gebruikt
Visser). De Schans april 1942, p. 3 herdacht
door L. de Jong (VII, p. 438)).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1189
Essay
land: ongeveer 106 000 joden waren op transport gesteld, vooral naar Auschwitz (een kleine 60 000) en Sobibor (een dikke 34 000). Het lijkt erop dat de kranten in 1942 de geesten rijp moesten maken voor het afvoeren van de joden uit Nederland. Juist in dat jaar publiceerden zij de weinig verhullende toespraken van enkele nazikopstukken. Iedereen kon hieruit afleiden dat de joden veel ellende te wachten stond. Hitler zelf heeft zich tussen begin 1942 en begin 1943 zes keer uitgelaten over de vernietiging van de joden.25 Een aantal van zijn redevoeringen verscheen in de gelijkgeschakelde Nederlandse pers. Onder het kopje ‘De afrekening komt’ stond in de kranten van 25 februari 1942 Hitlers verwijzing naar het uitkomen van zijn in 1939 gedane voorspelling: ‘dat door dezen oorlog niet de arische menschheid vernield, maar de jood uitgeroeid zal worden. (…) En dan eerst, na het uit den weg ruimen van deze parasieten, zal voor de lijdende wereld een lange tijd van volkenverzoening en daarmede van waren vrede komen.’26 Op 30 september 1942 herhaalde hij deze woorden bijna letterlijk. Hij voegde daaraan toe dat de joden om zijn ‘profetieën’ hadden gelachen, maar dat hun het lachen wel was vergaan.27 Op 8 november 1942 ten slotte liet hij in een lange rede via de radio opnieuw weten dat het internationale jodendom inmiddels heeft moeten beleven dat de nationaalsocialistische voorspellingen geen holle frasen waren. Als het zich verbeeldde een wereldoorlog te kunnen ontketenen, dan zou dat zijn uitroeiing betekenen.28 Een andere prominente nazi, die zich fel keerde tegen de joden, was de leider van het Deutsche Arbeits Front en de Reichsorganisationleiter, Robert Ley (1890-1945). Op 11 mei 1942 sprak hij in Amsterdam op een vergadering van het Nederlandse Arbeidsfront en het Deutsche Arbeits Front dreigende taal. Hij liet zijn toehoorders weten dat de oorlog geen strijd was tegen Engeland, Frankrijk, Noorwegen of de Balkan, maar een gevecht tegen het parasietendom, zoals zich dat in het jodendom had geopenbaard. Voorts voorspelde hij de ondergang van het kapitalisme en
Het lijkt erop dat de kranten in 1942 de geesten rijp moesten maken voor het afvoeren van de joden uit Nederland het communisme. Achter de coulissen speelde de jood zijn spel. Hij predikte haat en de klassenstrijd. Het oude echter stortte ineen. Het herrezen avondland, aldus Ley, wachtte een grote toekomst vol ongekende mogelijkheden, uiteraard onder de geniale leiding van Hitler.29 Tot slot verdienen de toespraken van Fritz Schmidt (1903-1943), Generalkommissar zur besonderen Verwendung, aandacht. Hij was in Nederland verantwoordelijk voor de beïnvloeding van de openbare meningsvorming. Ook hij liet zich medio 1942 een aantal keren duidelijk horen. Tijdens een gemeenschappelijke vergadering van de NSDAP en de NSB in Breda op 29 juni 1942, nam Schmidt scherp stelling tegen de joden. Hij kondigde nieuwe maatregelen aan met de woorden: ‘Zij zullen even arm terugkee-
1190
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
ren, vanwaar ze gekomen zijn. Wie dan nog met het jodendom sympathiseert, zal op gelijken voet behandeld worden. Overal waar Duitschers komen, zal dit probleem op dezelfde wijze opgelost worden. (Langdurig applaus)’.30 Op 3 augustus 1942 ten slotte volgde een frontale aanval. Hij betitelde de joden als de gevaarlijkste en gemeenste vijanden van het nationaalsocialistische Duitsland. ‘Wie zal het ons als Duitschers euvel duiden (…), wanneer wij in den verbitterden, beslissenden strijd, die het lot van de volgende eeuwen zal bepalen, dezen gevaarlijken tegenstander uitschakelen? Of het een Duitschen, Franschen, Belgischen of Nederlandschen jood betreft, steeds is hij de vertegenwoordiger van zijn ras. Om die reden moet deze ergste en meest gehate vijand ook hier uit het Westen verdwijnen.’ (…) ‘Wij hebben ook arbeidskrachten noodig en hebben die joden daarom in arbeidskampen ondergebracht. Het grootste deel moet echter in het Oosten werken (…). Hun lot zal hard zijn, maar laten wij ook niet vergeten, dat zij eens haveloos en arm onze landen zijn binnengekomen.’ ‘Wie de Duitsers in hun historische opdracht hinderde, mocht verwachten hetzelfde lot te ondergaan als de joden’, aldus Schmidt. Dit gold eveneens voor de katholieke joden, nu de katholieke kerk had gemeend vanaf de preekstoel voor de joden te moeten opkomen. Ook zij zouden naar het Oosten worden weggevoerd. ‘Eens zal ook de kwestie van het jodendom in Nederland zijn opgelost.’31 Veel Nederlanders, ook de juristen, hadden toegang tot de berichtgeving in de vele illegale blaadjes en kranten. Op 14 juli 1942 stond in het Parool een opmerkelijk protest tegen de deportatie van de Nederlandse arbeiders en vooral de joden ‘naar werk- en concentratiekampen in Polen’. Ik citeer: ‘Men bedenke, wat er te gebeuren staat. Ruim honderdduizend Nederlanders, aanvankelijk misschien alleen de mannen, maar daarna ook grijsaards, vrouwen en kinderen. Nederlanders, als wij allen, die hier geboren en getogen zijn (…) zullen aanstonds als vee worden weggevoerd om in een ontredderde omgeving te worden opgesloten in kampen, waar geen menschwaardig bestaan meer mogelijk is en waar zij zijn blootgesteld aan de wreede luimen hunner misdadige kwelgeesten.’32 In een nummer van het Parool uit 1943 stond zelfs een gedetailleerde beschrijving van de werking van een concentratiekamp. ‘Millioenen Russen, Polen, Joden, Tsjechen, Yougoslaviërs en anderen zijn er sedertdien binnen gebracht en gedood. Vermoedelijk ligt hun aantal tusschen de vier en zes millioen. (…) In de meeste kampen sterft de geheele bevolking vier maal per jaar uit. In één der Duitsche kampen heeft men dan ook een crematorium, dat dag en nacht met vier ovens op vollen stoom werkt.’ Luguber was de precieze weergave van de liquidatie van de gevangenen in de gaskamers. Zo’n gaskamer maakte de indruk een badlokaal te zijn. Een groot aantal mensen werd er naakt ingebracht. Dit had het voordeel dat ze onmiddellijk konden worden verast, omdat ze al geen kleren meer aan hadden. ‘Het procédé is eenvoudig. De deuren gaan dicht en de kranen gaan open. (…) In het kamp te Auschwitz zijn op
deze wijze vele tienduizenden Polen, Joden en Russen gedood. Een half jaar geleden heeft men hier de Gaskam-
In een nummer van het Parool uit 1943 stond zelfs een gedetailleerde beschrijving van de werking van een concentratiekamp mer, die een capaciteit had van 200 personen, belangrijk vergroot, zoodat er thans 1000 man tegelijk in kan.’33 In de literatuur geldt dit artikel als de eerste beschrijving van de gruwelen van het lot van de joden in een concentratiekamp. Van der Boom bestrijdt dit. Hij schrijft dat de boodschap over hun behandeling weliswaar duidelijk was, maar dat het artikel op geen enkele manier suggereerde dat de reguliere jodentransporten daar terechtkwamen, laat staan dat de met deze transporten weggevoerde joden direct in de gaskamers verdwenen. Volgens hem werd dat pas in juli 1944 met zo veel woorden in de bladen geschreven.34 Ik laat dit punt rusten en constateer dat de berichten in de illegale pers inderdaad steeds gruwelijker werden. Naar aanleiding van de deportatie van 400 000 joden uit Hongarije naar een concentratiekamp in Polen schreef De Waarheid op 2 augustus 1944 dat velen van hen reeds waren vermoord. ‘Het is bekend geworden, dat de Nazi’s in deze kampen gaskamers hadden ingericht, waar dagelijksch 6000 mensen konden worden omgebracht...’. ‘Daar zij dit aantal nog te gering achtten, werden er een aantal gaskamers bijgebouwd.’35 Drie maanden voor de bevrijding van Nederland, op 7 februari 1945, verscheen een kort artikel in een verzets-
krant met als titel: ‘De groote aanklacht’. Het Centraal Comité voor Joden in Polen deelde mee dat de Duitsers ongeveer drie miljoen joden in concentratiekampen hadden vermoord. Het aantal joden dat vanuit Nederland naar Polen was vervoerd, bedroeg 110 000. Een Engelse correspondent had een van de kampen bezocht. Het aantal mensen, dat hij nog in leven aantrof was 1000, ‘gestalten die trilden als schaduwen in de wind’. Hun leeftijd was niet meer vast te stellen. ‘Enorme gaskamers zorgde voor een massale uit de weg ruiming van de slachtoffers. In de jaren 1941, 1942 en 1943 waren er perioden, waarop vijf tot acht treinen per dag de gevangenen vervoerden, die meteen in gaskamers werden afgemaakt. De beenderen werden bijeengezocht, vermalen en als kunstmest gebruikt.’36 Een vergelijkbaar stukje verscheen in het Parool van 5 februari 1945, met de vermelding van de naam van het kamp: Auschwitz.37 In bevrijd Nederland werd de omvang van de rampspoed die de joden had getroffen, al snel duidelijk. De journalist Arnold Vas Dias (1890-1966) deelde in het Eindhovensch Dagblad mede dat hij op basis van het aantal joden, dat op 17 november 1944 uit hun schuilplaatsen tevoorschijn was gekomen, vreesde dat niet meer dan vijf of zes procent van Nederlands voormalige joodse bevolking in heel Nederland zou worden teruggevonden. ‘Tenzij een groot gedeelte na den oorlog terug zal keeren uit de concentratiekampen in Oost-Europa, hetgeen zeer onwaarschijnlijk lijkt, beteekent dit dat het bovengenoemde percentage alles zal zijn wat over is gebleven van de Joodsche gemeenschap in Nederland.’38
Juristen en de Holocaust Van der Boom geeft in zijn boek aan dat de Nederlandse bevolking het Duitse antisemitisme ten sterkste afkeurde. Hoewel de bezetter had verboden om over de deportatie te publiceren, raakte het nieuws algemeen bekend. Het wegvoeren vervulde de Nederlanders met afschuw, aldus Van der Boom. Wat het lot van de weggevoerde joden in Polen of in het concentratiekamp zou zijn, was volgens hem onbekend, ondanks de vele berichten in de gelijkgeschakelde Nederlandse pers en in de illegale kranten.39 Wat dachten de juristen? De jonge, in juli 1941 (!) afgestudeerde joodse jurist E.J. Rosen Jacobsen (1916) had wel zo’n ver-
25. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun
in: Dagblad van het Oosten 9 november
Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun
Wereldoorlog al op deze publicaties in het
lot’, p. 72. Hij baseert zich op B. Dörner, Die
1942, voorpagina.
lot’, p. 197, p. 222.
Parool gewezen (in deel IX).
deutschen und der Holocaust. Was niemand
29. Dr. Ley spreekt voor Duitsche en Neder-
32. ‘Tegen deportatie van Nederlandsche
34. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
wissen wollte, aber jeden wissen konnte, Ber-
landsche werkers, in: Nieuwsblad van het
arbeiders en joden!’, in: Het Parool 14 juli
hun lot’, p. 247-248.
lijn 2007. Zie over de toespraak van Hitler op
Noorden 11 mei 1942, voorpagina. Zie over
1942, p. 1-2. Vergelijk ook Houdt-
35. De Waarheid 2 augustus 1944, p. 4.
30 januari 1939 in de Rijksdag: Van der
enkele radiotoespraken van Ley die de Neder-
moed:’alles gaat voorbij, ook dit, No. 2,
Zie ook De Stentor 7 augustus 1944, p. 2.
Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’, p. 28.
landse kranten niet haalden: Van der Boom,
mei 1943, p. 2: ‘Telkens en telkens weer
Zie al eerder De Etappe der ineenstorting 8
26. ‘Boodschap van den Führer’, in: Dag-
‘Wij weten niets van hun lot’, p. 222-223.
duikt de demon op, die tracht het volk van
juli 1944, p. 2.
blad van Rotterdam 25 februari 1942, voor-
30. ‘Op den drempel van een nieuwe
Abraham, Izaäk en Jacob uit te roeien en zo
36. ‘De groote aanklacht’, in: De Fakkel 7
pagina. Deze toespraak verscheen, evenals
gemeenschap’, in: Limburger Koerier 30
beleven we dan ook nu weer, dat een stel-
februari 1945, No. 58, p. 1.
de redevoeringen in de volgende twee
juni 1942.
letje schoften en schurken met Hitler aan
37. ‘Het kamp te Oswiecim’, in: Het Parool
noten, in allerlei kranten.
31. Commissaris-Generaal Schmidt spreekt,
het hoofd probeert het Joodse ras van de
5 februari 1945, p. 2.
27. ‘Dat zij ons ooit verslaan is onmogelijk
in: Utrechtsche Courant 3 augustus 1942,
aardbol weg te vagen (…).’
38. ‘In Nederland gebleven joden’, in:
en uitgesloten’. Hitler sprak in het Sportpa-
p. 2. De toespraak stond eveneens in ande-
33. ‘Concentratiekampen: Waar de Nazi’s
Eindhovensch Dagblad 17 november 1944,
last, in: Nieuwsblad van het Noorden 1
re kranten. Het is ongetwijfeld geen toeval
hun idealen in praktijk brengen’, in: Het
voorpagina.
oktober 1942, p. 2.
dat vooral de katholieke kranten (al dan
Parool 27 september 1943, p. 5-6. De Jong
39. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun
28. ‘Hitler herdacht de dooden van 1923’,
niet onder dwang) het bericht oppikten. Zie
had in zijn standaardwerk over de Tweede
lot’, p. 179, p. 186-187, p. 197, p. 213 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1191
Essay
B. Edersheim, medewerker van de NJ en het NJB, hoopte dat Tjeenk Willink, uitgever van de genoemde tijdschriften, via zijn connecties wat voor hem kon doen moeden. Naar aanleiding van de invoering van de jodenster schreef hij dat dit de meest funeste bepaling was: de Duitsers ‘hoeven slechts de naleving ervan door dreiging (en uitvoering) met wegvoering naar een Duitsch concentratiekamp – met een zekere dood in het vooruitzicht (mijn cursivering) – af te dwingen, en zij kunnen bepalen wat zij willen – de joden zullen gehoorzamen.’40 Dezelfde verwachting sprak B. Edersheim, medewerker van de NJ en het NJB, uit in een brief van 2 april 1943 aan Jurrian Tjeenk Willink (1904-1979), uitgever van de genoemde tijdschriften. Hij hoopte dat Tjeenk Willink via zijn connecties wat voor hem kon doen. De ouderen, waartoe hij behoorde, zouden naar Westerbork worden gebracht, ‘wat feitelijk neerkomt op deportatie naar Polen (…) en dat Polen het einde beteekent staat wel vast.’ Tjeenk Willink heeft inderdaad getracht Edersheim naar Barneveld te krijgen, evenals de twee NJredacteuren en leden van de Hoge Raad B.M. Taverne (18791944) en P.A.J. Losecaat Vermeer (1888-1956). Tevergeefs echter: toen alle pogingen op niets uitdraaiden, maakte Edersheim op 29 juni 1943 een einde aan zijn leven.41 De Dordtse advocaat Burger noteerde al op 27 mei 1940 in zijn dagboek dat het voor de joden toch altijd een tikje beroerder was dan voor de andere Nederlanders. Toen twee Nederlanders klaagden over een joodse bankier in Oud-Beijerland (R. Koopman) die ‘rotmof’ of iets dergelijks zou hebben gezegd, schreef hij op 6 november 1941 in zijn dagboek: ‘Wat een schoften, en dat in een tijd dat honderden Joden vermoord worden.’ Burger registreerde nauwkeurig de ontrechting die plaatsvond. Hij noteerde op 20 juli 1942: ‘De Joden hebben weer de nodige narigheid meegemaakt, geen fietsen, geen telefoon, niet reizen zonder vergunning, in Rotterdam zijn er honderden opgepakt om naar Polen vervoerd te worden hetgeen op massamoord (mijn cursivering) neerkomt.’ Een maand later merkte hij op: ‘Wanneer men gedwongen is het letterlijk ten Hemel schreiende leed aan te zien dat de Joden wordt aangedaan, dan valt al het overige in het niet en men vraagt zich maar verbijsterd af of dat nog langer kan duren.’42 Ook Van Oven besefte dat hij een eventueel verblijf in een concentratiekamp niet zou overleven. Hij werd als redacteur van het Nederlands Juristenblad en bovendien half joods opgejaagd door de Duitsers vanwege de in memoriams die G.E. Langemeijer (1903-1990) had geschreven in het blad naar aanleiding van de executie op 5 september 1942 door de Duitsers van de gijzelaars O.E.G. graaf van Limburg Stirum en R. Baelde in Sint Michielsgestel, twee juristen. Van Oven nam afscheid van zijn vrouw en zij bedankten elkaar voor het prachtige leven dat zij met de kinderen hadden geleefd. Hij trachtte zich voor te bereiden op het concentratiekamp. Hij voorzag: ‘Amersfoort, Duitschland, kortom het einde.’43 Uit een terugblik van de advocaat C.J. Goudsmit, evenals Van Oven half joods, maar door zijn huwelijk met een joodse vrouw als jood beschouwd, kwam eveneens naar voren dat de dood
1192
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
wachtte, wanneer de trein uit Westerbork vertrok naar een onbekende bestemming in het Oosten. ‘Als de trein met familieleden, lotgenooten en vrienden uit het gezicht verdween, verdween de hoop deze menschen weer te zien.’44 De advocaat Abel Herzberg (1893-1989) heeft een dagboek geschreven over zijn tijd in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij was een van de gevangenen, die ‘als materiaal’ diende voor de uitwisseling met Duitsers in het buitenland. Wat hij in het kamp had neergeschreven, heeft hij bij publicatie ongewijzigd gelaten. Hij vertrouwde op 19 augustus 1944 het volgende aan het papier toe: ‘In alle landen, waar het Derde Rijk met zijn plompe laarzen binnengetrokken is, is het onmiddellijk begonnen aan de uitvoering van zijn allerheiligste programma-punt: de vernietiging der Joden. Dat is – voor zoover wij weten – in alle landen van West-Europa op ongeveer gelijke wijze geschied. In Oost-Europa heeft men het zich gemakkelijk gemaakt. Daar heeft men de Joden afgemaakt. Sans phrase.’45 Op 1 september 1944 schreef Herzberg dat de joden uit Polen en van de Balkan vertelden dat de doodskreet opklonk uit honderdduizenden en miljoenen kelen. ‘Het Derde Rijk had dorst en nog, 1 September 1944, is het niet verzadigd.’ Van vrouwen uit Auschwitz hoorde hij op 8 november verhalen dat de kinderen en allen die niet in aanmerking kwamen om te werken, zouden vergast zijn. Dat kon niet waar zijn. ‘Het is niet mogelijk aan zulk een gruwel te gelooven.’46 Hij wist wel: wie naar het Konzentrationslager moest, kon alle hoop laten varen: ‘KZ is Mauthausen, Mauthausen is de dood.’47 Van der Boom beschrijft in zijn boek in het hoofdstuk over kennis van de Holocaust bij de omstanders tamelijk uitvoerig wat de juristen Kruisinga (notaris te Vriezenveen) en Simons (ambtenaar te Den Haag) wisten van het lot van de joden. Zij blijken alle twee een juiste inschatting te maken. Simons meldde in februari 1943 dat de Duitsers 6000 joden per dag vermoordden en in april 1943 dat het merendeel van de joden dood was. Kruisinga hoorde de ‘griezeligste’ en ‘hardnekkigste’ geruchten over het lot van de joden in de kampen, zoals in februari 1942 over hun vergassing, maar hij weigerde de ergste gruwelverhalen te geloven.48 Uit het overzicht in deze paragraaf komt naar voren dat de juristen er vanuit gingen dat de joden na de deportatie naar Polen of na de wegvoering naar een concentratiekamp een zekere dood wachtte. Dit besef is ook te vinden in andere (hier niet geciteerde) egodocumenten van juristen.49 Sommigen plaatsten het doden in een groter verband: zij spraken van massamoord (Burger) of vernietiging (Herzberg). Het kan niet anders dat de massamoord op de joden in de kampen doorgedrongen is tot de Nederlanders buiten Nederland. Huiveringwekkende berichten over de bijna volledige ‘uitroeiing’ van de joden in Europa en Nederland trof men aan in de jaargangen van het dagblad Amigoe di Curaçao van 1942, 1943 en 1944.
Dagblad Amigoe di Curaçao Het dagblad bleek tijdens de oorlog uitstekend geïnformeerd over het lot van de (Nederlandse) joden. Tot nu toe heeft bij mijn weten nog niemand de aandacht op de berichtgeving in deze krant gevestigd. Het eerste bericht over het lot van de joden in Europa verscheen naar aanleiding van een telegram dat het Kerkbestuur van de Nederlandse PortugeesIsraëlitische Gemeente op 1 december 1942 had ontvangen van de Amerikaanse rabbijn Stephen Samuel Wise (1872(1874 of 1875?)-1949), president van het World Jewish Congress en een centrale figuur in de Amerikaans-joodse gemeenschap,50 en Chaim Weizmann (1874-1952), de latere president van Israël. Op 14 december kreeg rabbijn Isaac Jessurun Cardozo per luchtpost een communiqué van het World Jewish Congress dat de strekking van het telegram bevestigde en bovendien ‘afgrijselijke’ bijzonderheden bevatte ‘omtrent de massaslachtingen van Joden in Europa, als gevolg van de door Hitler uitgevaardigde order tot uitroeiing van alle zich in Duitsland en door de Nazies bezette gebieden bevindende Joden, voor het einde van het Jaar 1942.’ Het Amerikaanse State Departement bevestigde de berichten. De plannen van Hitler waren al in een dusdanig stadium gekomen dat anderhalf miljoen joden waren vermoord. Wise schatte zelf het door nazi’s vermoorde aantal joden op twee en half miljoen. Het krantenartikel bevatte voorts details over ‘het uitroeiingsplan van Hitler’, cijfers omtrent deportatie en uitmoording, moord door elektrocutie, enz.51 Op 30 december 1942 verscheen een verslag van een protestbijeenkomst in de Stadsschouwburg te Willemstad onder de titel: ‘Curaçao protesteert!’ De talloze aanwezigen, onder wie de vertegenwoordigers van de joodse, katholieke en protestantse kerken en de gouverneur, kwamen bijeen ‘om hun afkeer te kennen te geven tegen het besluit van Adolf Hitler om alle joden in Duitsland en de bezette gebieden van Europa uit te roeien.’ De gouverneur had de minister van Buitenlandse Zaken, E.N. van Kleffens (1894-
1983), gevraagd de mededelingen van Wise te bevestigen. Het antwoord luidde als volgt: ‘Het bericht volgens hetwelk Duitsland er naar streeft de Joodse bevolking van Polen en talloze Joden uit de bezette gebieden, die gedeporteerd zijn, systematisch uit te roeien, is blijkens bericht van den Minister van Buitenlandse Zaken aan geen twijfel onderhevig.’52 Volgens Van der Boom druppelden al in de zomer van 1942 de eerste berichten binnen die suggereerden dat de moordpartijen op de joden onderdeel waren van een plan. Van Kleffens was zelfs betrokken bij het opstellen van een geallieerde verklaring hierover. Toch betekende dat volgens Van der Boom niet dat de Nederlandse regering in ballingschap in december 1942 ‘wist’ van ‘de Holocaust’.53 Dat lijkt gelet op
Het dagblad Amigoe di Curaçao bleek tijdens de oorlog uitstekend geïnformeerd over het lot van de (Nederlandse) joden de duidelijke, geciteerde bewoordingen, ‘systematische uitroeiing’, toch moeilijk voorstelbaar. De regering heeft ook een verslag over de gruwelijkheden in de concentratiekampen in Polen, opgetekend uit de mond van een Duitse SSofficier en klokkenluider Kurt Gerstein (1905-1945), onder ogen gekregen. Hij had de afschuwelijke werking van de gaskamers met eigen ogen gezien.54 O.C.A. van Lidth de Jeude
40. NIOD, Archief 244; E.J. Rosen Jacob-
zei hij al in de meidagen van 1940: ‘En als
lot’, p. 513, die in april 1943 sprak over
53. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
sen, Herinneringen 1940-1945 (Eerste deel
ik het mag overleven, zal ik nog een dik
‘liquideren’.
hun lot’, p. 233.
tot 5 augustus 1942), p. 34.
boek schrijven over “het Recht”.’ Zie
50. Over hem: Van der Boom, ‘Wij weten
54. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
41. Historisch Centrum Overijssel, Archief
NIOD, Archief 244; Dagboek R.P. Cleverin-
niets van hun lot’, p. 51-52, p. 77-78. Wise
hun lot’, p. 228, p. 234. Zie al uitvoerig L.
W.E.J. Tjeenk Willink, inv. nr. 286: brief
ga, p. 8.
had op 24 november 1942 een persconfe-
de Jong, Een sterfgeval te Auswitz, Amster-
Edersheim 2 april 1943. Zie C.J.H. Jansen,
44. Ontleend aan Meihuizen, Smalle mar-
rentie gehouden, waarop hij van Hitlers
dam 1967 en F. Brayard, ‘An Early Report
Doorgaan of stoppen? Enkele beschouwin-
ges, p. 246.
plannen om de Europese joden te vermoor-
by Kurt Gerstein’, in: Bulletin du Centre de
gen over recht en rechtsbeoefening tijdens
45. Abel J. Herzberg, Tweestroomenland.
den gewag had gemaakt.
recherche français à Jérusalem 6 (2000), p.
de Tweede Wereldoorlog, Den Haag 2006,
Dagboek uit Bergen-Belsen, Amsterdam
51. ‘Hitlers plan alle Joden voor het einde
157-176. Het op basis van het verslag van
p. 62-64. Zie ook S. de Jong: ‘Door het
1950, p. 30-31.
des jaars af te maken wordt uitgevoerd. 2 à
Gerstein gemaakte rapport droeg de naam:
simpele feit van de Duitse bezetting waren
46. Herzberg, Tweestroomenland, p. 71 en
2 ½ millioen reeds gedood; 5.000.000
‘Tötungsanstalten in Polen’. Gerstein heeft
alle Joden in Nederland met één klap in de
p. 209. In zijn Kroniek der Jodenvervolging,
wachten nog’, in: Amigoe di Curaçao 15
of zelfmoord gepleegd of is vermoord in
positie gekomen van terdoodveroordeel-
1940-1945, Amsterdam 1985, p. 212-213
december 1942, p. 4.
een Franse cel. Kort voor zijn dood op 29
den, alleen nog maar in afwachting wan-
schreef hij echter dat ‘men’ niet had gewe-
52. ‘Curaçao protesteert! Curaçao’s meest
juli 1945 verscheen in De Waarheid van 9
neer dat doodvonnis voltrokken zou wor-
ten van de Holocaust. Een uitmoording,
vooraanstaanden vertolken het algemeen
juli (S.S. Ingenieur Kurt Gerstein: ‘ik ver-
den.’ Zie S. de Jong, Joodse
zoals die had plaatsgevonden, was onvoor-
gevoelen van afkeer voor de vervolging der
moordde 11.000 mensen per dag’) een
oorlogsherinneringen (1940-1945), Frane-
stelbaar. Zie Van der Boom, ‘Wij weten
Joden door de Nazies’, in: Amigo di Cura-
verslag van een getuigenis van Gerstein
ker 1975, p. 39.
niets van hun lot’, p. 92.
çao 30 december 1942, voorpagina. De
voor Franse officieren. Hoe betrouwbaar dit
42. Burger, Oorlogsdagboek, p. 199 en p.
47. Herzberg, Tweestroomenland, p. 12.
gouverneur verwees naar de beroemde
verslag is, is onduidelijk. Hij verklaarde
200. Van der Boom gebruikt in zijn boek de
48. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
radiotoespraak van Wilhelmina van 20
onder meer dat door zijn voorstellen voor
passage over de massamoord niet.
hun lot’, p. 306 e.v., p. 500-501, (Kruisin-
oktober 1942 (hij noemde 17 oktober
het gebruik van een giftiger soort gas
43. NIOD, Archief 244, Van Oven, Oor-
ga), p. 347 e.v., p. 508-509 (Simons).
1942), waarin de koningin zei dat deze
(Zyklon B) het lijden van ‘een biologisch
logs-Herinneringen, p. 88-89. Ook Meijers
49. Zie bijvoorbeeld de advocaat J. Voûte,
onmenselijke behandeling , ‘systematische
nutteloze mensensoort’ had verkort.
was somber gestemd. Volgens Cleveringa
in: Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun
uitroeiing’, ‘ons’ persoonlijk trof.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1193
Essay
(1881-1952), minister van Oorlog van 1942 tot 1945, hield er op 8 mei 1943 een lezing over in Manchester. Hij vertelde over de moordinstallaties in Polen, ‘waar dagelijks duizenden slachtoffers – joden, zwakzinnigen en anderen – vergast’ worden met koolmonoxyde. (…) Millioenen slachtoffers worden zoodoende vermoord en Hitler en de zijnen dringen aan op een sneller tempo.’ Van Lidth de Jeude eindigde laconiek: ‘Mijn speech was een succes en bracht de hoorders, die een rustig leven leiden, weer eens in ruw contact met de oorlogsgruwelen.’55 De latere berichten in Dagblad Amigoe di Curaçao bevestigden de onthutsende waarheid van de plannen van de nazi’s. Op 25 september 1943 stond op pagina twee een uiterst kort statistiekje. Het totaal aantal joden in Europa bedroeg volgens het Institute of Jewish Affairs in 1939: 8 324 500. Hiervan leefden er volgens dit instituut in 1943 nog maar 3 303 000. Sinds 1939 waren er dus meer dan vijf miljoen joden gedood.56 Een bericht van 18 februari 1944 betrof het lot van de Nederlandse joden. Het luidde als volgt: ‘Een document dat uit Nederland gesmokkeld werd, geeft te kennen, dat bijna de gehele Joodse gemeenschap in Nederland, bestaande uit 180 000 personen, door de Duitsers is uitgeroeid. Dit geschiedde door moord, sterilisatie en deportatie. Men gelooft, dat enkele honderden Joden in Nederland ondergronds zijn.’57 Een bericht van 28 maart 1944 had de volgende inhoud: ‘Meer dan 500 000 personen, meest Joden, zijn door de Duitsers ter dood gebracht in de gaskamers van het Oswiechin [Auschwitz]-concentratiekamp in Polen. Het Poolse Ministerie van Voorlichting deelde mede dat het juiste cijfer nog niet bekend is maar dat zeker 60 000 Nederlandse en Belgische joden aldus het leven verloren. Alleen een kleine fractie van de geïnterneerde joden is nog in leven. Onlangs zijn drie crematoria opgericht in dit kamp, waar 10 000 lijken per dag verbrand kunnen worden.’58
Ooggetuigen direct na de bevrijding De verdrijving van de SS uit de kampen maakte de omvang van de moord op de joden duidelijk. De berichten over wat zich in de kampen had afgespeeld, bereikten de Nederlandse bevolking door de verschijning van een aantal ooggetuigenverslagen van kampoverlevenden kort na de bevrijding in de Nederlandse kranten. In Het Baken van 29 mei 1945 deed de joodse arts Dr. Eduard Zeldenrust verslag van zijn belevenissen in Auschwitz. Hij was al in 1942 vanuit Westerbork op transport gesteld naar dit kamp. Hij verhaalde hoe bij aankomst een colonne zich links moest opstellen en een andere rechts. De colonne links werd naar een schuur gebracht, kaal geschoren en gedoucht. Zeldenrust moest ‘nat in de koude buiten’. ‘Toen ik buiten kwam, zag ik tal van schoorstenen roken, waar zelfs de vlammen uitsloegen. Dit waren de schoorstenen van de crematoria, waarin de lijken van de mensen die zoeven rechts van ons stonden, verbrand werden.’ Ook zij waren een douche ingedreven, maar in plaats van water werd er gas toegevoerd. In vier tot vijf minuten vonden zij de dood. Daarna verhaalde Zeldenrust over het verblijf in
1194
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
het kamp: het gebrek aan voedsel, de afranselingen, het moeten drinken uit een emmer, de experimenteerbarak, etc. ‘Ons bestaan had niets menschelijks meer. Dit ‘Vernichtungslager’ werkte inderdaad feilloos. Direct door rechts, en indirect door links af te gaan bij aankomst.’ Hij was met ongeveer honderd van de 120 000 mensen levend uit het kamp gekomen. Hij eindigde zijn relaas met de woorden: ‘Het is mij erg zwaar gevallen dit allemaal te vertellen, maar Nederland moet het weten.’59 Ook de arts A. Wittenburg had Auschwitz overleefd. Zijn verhaal is even gruwelijk als dat van Zeldenrust. Een
‘Het is mij erg zwaar gevallen dit allemaal te vertellen, maar Nederland moet het weten’ kleine berekening had Wittenburg geleerd dat toen hij in februari 1944 in Auschwitz aankwam reeds twee en half miljoen joden de ‘gasdood’ hadden gevonden. Hij vermoedde dat van de ongeveer 95 000 Nederlandse joden die naar Polen waren vervoerd, er misschien nog maar 1000 in leven zouden zijn ‘en ik ben bang, dat dit cijfer nog te hoog zal zijn’. Dat hij zelf nog in leven was, dankte hij aan het feit dat er in de kampen een groot tekort aan artsen was. De laatste weken, toen de Duitsers de laatste joden voor de Russische troepen uit dreven, waren de ergste. Lange dagmarsen, vrijwel zonder voedsel en drinken ‘en er waren dagen, dat we leefden van de bladeren van de paardebloem en grassen’.60 Het blad Paraat bracht het ontstellende verhaal van een vrouw die uit Bergen-Belsen was teruggekeerd. En weer waren de ingrediënten de doodsangst, de honger, de uitputting, het gebrek aan medische verzorging en dit keer ook de epidemieën (tyfus, roodvonk en dysenterie). ‘Wij kunnen trouwens onmogelijk alle bijzonderheden mededeelen, omdat wij daardoor velen, die wij dit niet willen aandoen, zouden kwetsen.’ Het laatste half jaar zaten in Bergen-Belsen eveneens de joden, die uit Auschwitz waren afgevoerd bij het naderen van de Russische legers. Zij zagen er ‘onbeschrijfelijk’ uit, menselijke wrakken, kaal geschoren, nauwelijks lompen aan het lichaam. ‘Zij hadden de reis van dagen moeten maken met een zakje proviand ter grootte van een boterhammenzakje; onderweg werd zelfs geen drinken verstrekt.’61 Hetzelfde nummer van Paraat bevatte een in memoriam van Telders, die in Bergen-Belsen, een luttel aantal dagen voor de bevrijding van het kamp, aan de vlektyfus was bezweken. Hij zat eerder in kamp Oranienburg. Daar was Telders tolk en hulp bij de kartotheek. Hij zorgde ervoor dat iedereen in het kamp Vrij Nederland, De Vliegende Hollander, het Parool en Trouw kon lezen. Daarnaast pleegde hij meer sabotage. Hij was vastbesloten te vechten tot de laatste snik. De Gestapo had hem in de nacht van 29 op 30 januari 1945 gearresteerd. Telders werd zonder enige vorm van proces naar de executieplaats geleid. Groot luchtalarm verhinderde zijn daadwer-
kelijke terechtstelling. Het oprukken van de Russische troepen zorgde voor paniek onder de SS. Telders ging op transport naar Bergen-Belsen. ‘Het is voor hen, die er geweest zijn, een begrip geworden, waar alleen maar over gezwegen kan worden. Iedere poging om het kamp te beschrijven moet klagelijk eindigen, het is niet mogelijk de volle waarheid weer te geven.’62
Slotbeschouwingen De bezetter beloofde aan het begin van de oorlog handhaving van het recht en onafhankelijkheid van rechtspraak. Bijna alle juristen, evenals de overige Nederlanders, liepen in deze door de Duitsers zorgvuldig opgezette val. Op een enkele uitzondering na tekende iedereen zonder mankeren de ariërverklaring. Natuurlijk leefden er gevoelens van verzet en protest, bijvoorbeeld onder de Leidse hoogleraren Cleveringa en Telders. Cleveringa noteerde in zijn dagboek, nadat hij had gehoord dat de Hoge Raad de ariërverklaring had ‘getekend’: ‘Moge de bevrijding spoedig komen! Het is, alsof ons de keel wordt dichtgeknepen. (…) Wanneer zullen wij deze van barbaren [de Duitsers] af worden geholpen?’63 Met de ariërverklaring begon de ontrechting van de joden die uiteindelijk voor velen vanaf 1942 uitmondde in deportatie naar vooral kampen in Polen. Het blijft de vraag of de Nederlanders en onder hen de juristen beseften wat er met de joden in deze kampen gebeurde. Hierover een algemene uitspraak te doen is bijna onmogelijk. Besef varieert per persoon. Dagboeken zijn daarnaast een te onbetrouwbare bron. Er valt echter wel iets met enige zekerheid te zeggen. Het idee van de nazi’s was aanvankelijk dat de joden dwangarbeid in het ‘Oosten’ moesten verrichten.64 Dit was ook wat Generalkommissar Schmidt liet doorschemeren in zijn toespraken. Sommigen hebben dit idee wellicht ook nooit losgelaten. Vanaf medio 1942 groeide het wantrouwen. Allengs werd duidelijk door stukken in de illegale pers en door berichten die op een andere manier doorsijpelden dat een zekere dood de gedeporteerden wachtte. Steeds vaker vielen woorden als vernietiging, massamoord en uitroeiing, soms met de toevoeging van het adjectief systematisch. Ook al is volgens Van der Boom scepsis op zijn plaats bij deze woorden en ook al moet de Holocaust voor velen onvoorstelbaar zijn
geweest in die zin dat zij geen weet hadden van de fabrieksmatig georganiseerde genocide op de joden,65 toch lijkt het erop dat sommigen wel degelijk de consequenties doorgrondden van hetgeen de joden in Polen of – indien zij joods waren – wat hen zelf in het Oosten te wachten stond, namelijk de dood. Wat vaak onbekend was, was de methode. Als het doden op grote schaal gebeurt, is er sprake van massamoord. Dat het doden van joden in en buiten Polen op grote schaal voorkwam, bevroedden velen. In zoverre is de kritiek van Gans en Ensel op het boek van Van der Boom begrijpelijk. Hij vat de Holocaust in de inderdaad wel erg beperkte betekenis van onmiddellijke vernietiging in de kampen op. Dat geeft mijns inziens soms een vertekend beeld. Een voorbeeld betreft het dagboek van G. Italie (1895-1956), een joods leraar klassieke talen uit Den Haag. Wally M. de Lang, die zijn oorlogsdagboek bezorgde, meende dat het niet meer te achterhalen valt wat Italie zich voorstelde bij de woorden concentratiekamp of Polen.66 Van der Boom lijkt zich hierbij aan te sluiten.67 Italie was desalniettemin in zijn dagboek een aantal keren heel expliciet over het lot van de joden. Hij ging uit van hun vernietiging. Op 25 november 1942 merkte hij bijvoorbeeld op: ‘Het wordt een wedloop: zal de Duitse ineenstorting gauw komen, zodat er nog iets over is van de Joodse gemeenschap, of zullen de Joden eerst totaal geliquideerd worden? Want dat de Duitsers zullen verliezen, wordt steeds duidelijker. Maar hoe lang zal het duren?’68 Op 8 november 1943 – Italie zat toen in Westerbork – merkte hij op: ‘Er gaat deze week gelukkig weer geen transport en ik hoop, dat er geen meer zal gaan, maar dat het eind van de oorlog spoedig komt. Inderdaad durf ik nu wel te hopen op een naderend eind van het moorden.’69 Helaas is zijn hoop een ijdele gebleken. Zijn angstbeeld van een bijna totale liquidatie van de joden in Europa heeft zich gerealiseerd, zoals we nu weten. Een tweede voorbeeld betreft het dagboek van de uit Kampen afkomstige gereformeerde verzetsman W. van der Kamp (1911-1998), bij het uitbreken van de oorlog ambtenaar op het ministerie van Koloniën en later Binnenlandse Zaken, daarna werkzaam op een Gewestelijk Arbeidsbureau. Hij schreef een dagboek onder het pseudoniem Adriaan van Boven. Van het lot van de joden in Polen had hij een
55. Londense dagboeken van Jhr.ir. O.C.A.
centratiekamp Auswitz’, in: Het Baken 29
juni 1945, voorpagina. Zie al eerder een
66. W.M. de Lang, Inleiding, in: Het oor-
van Lidth de Jeude januari 1940-mei 1940,
mei 1945, p. 2. Zie ook het verslag van L.
ultrakort berichtje in De Maasbode 11 juni
logsdagboek van dr. G. Italie, Den Haag,
Band 2 (januari 1943-mei 1945), Den Haag
van Blitterswijk en J. Koet. Zij hadden van
1945, voorpagina. De Heerenveensche
Barneveld, Westerbork, Theresienstadt,
2001, p. 980.
een SS-man in Auschwitz gehoord dat hij
Koerier bracht het verhaal van Wittenburg
Den Haag 1940-1945, bezorgd door Wally
56. ‘Uitroeiing der Joden’, in: Amigoe di
het aantal omgebrachte joden op zes à
(‘De gruwelen van Auswitz’) op 6 juli 1945,
M. de Lang, Amsterdam/Antwerpen 2009,
Curaçao 25 september 1943, p. 2.
zeven miljoen schatte. Zie ‘De Vernieti-
p. 4.
p. 29.
57. ‘De Nederlandse joden’, in: Amigoe di
gingskampen Auswitz, Lublin en Mauthau-
61. ‘In de dagen van de nazi-terreur’, in:
67. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
Curaçao 18 februari 1944, p. 3.
sen’, in: Veritas 13 juni 1945, voorpagina.
Paraat 6 mei 1945 (Bevrijdingsnummer), p.
hun lot’, p. 334-338. Van der Boom
58. ‘Een half millioen gegast’, in: Amigoe
Zie ook ‘De hel van Auswitz’, in: De
7.
gebruikt de door mij aangehaalde citaten
di Curaçao 28 maart 1944, p. 3. Zie ook
Nieuwsbode: orgaan van de vrije pers, 8
62. ‘Wij mogen niet vergeten!’, in: Paraat 6
uit het dagboek van Italie niet.
‘Uit de Pers. Joden in nood 12.000 sterven
mei 1942, p. 2 en ‘Het dodenkamp van
mei 1945 (Bevrijdingsnummer), p. 5.
68. Het oorlogsdagboek van dr. G. Italie,
per dag’, in: Amigoe di Curaçao 26 oktober
Auschwitz’, in: De Waarheid 15 mei 1945,
63. NIOD, Archief 244; Dagboek R.P. Cle-
p. 321.
1944, p. 3. ‘Verschrikkelijk is het lot van het
p. 2.
veringa, p. 276.
69. Het oorlogsdagboek van dr. G. Italie,
volk der Joden. Een geheel ras wordt syste-
60. ‘Een Nederlandsche arts uit het con-
64. Zie ook Van der Boom, ‘Wij weten
p. 423. Op 5 januari 1944 verwees Italie
matisch op de meest gruwzame en koele
centratiekamp Auswitz teruggekeerd. De
niets van hun lot’, p. 189-191.
naar een toespraak van Hitler, die weer
wijze uitgemoord.’
massamoord op Nederlandsche joden’, in:
65. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
heftig schold op de joden en wier uitroeiing
59. ‘De verschrikkingen in het Joodse con-
Vrije Stemmen, Dagblad voor Zeeland 20
hun lot’, p. 245-246, p. 381, p. 417-419.
in Europa hij aankondigde (p. 437).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1195
Essay
zeer duidelijk beeld. Uit Van der Booms overzicht achterin zijn boek komt dat weinig nadrukkelijk naar voren.70 Op 1 augustus 1942 nam Van der Kamp, alias Van Boven, letterlijk een pamflet over in zijn dagboek met de titel ‘De slag is gevallen!’ Dit stuk plaatste Hitler en ‘zijn beulen’ in de ‘traditie’ van de Egyptische farao en de Romeinse koning Herodes, die alle joodse mannelijke kinderen respectievelijk alle zuigelingen in Bethlehem hadden vermoord. Het verhaalde van de Poolse berichten met het aantal van 700.000 joden, ‘die reeds in de klauwen van deze Germanen stierven’. ‘Onze Joodsche medeburgers zal het even slecht vergaan. Het lot van niet-Joodsche medeburgers in Duitschland is hard, maar als het om de Joden gaat, dan gaat het om de verwezenlijking van de bedreigingen, die de Nazi’s telkens weer tegen de Joden hebben geslingerd, dan gaat het om hun vernietiging en uitroeiing (cursivering in het origineel).’71 Het was volgens de schrijver van het pamflet de bedoeling van de Duitsers om de joden in stilte om te brengen. ‘God
en de geschiedenis zullen ons veroordeelen en medeplichtig verklaren aan deze massamoord, indien wij thans zwijgen en toezien.’ Van der Kamp besefte maar al te goed wat het lot van de joden in de kampen was: ‘er is maar één einde … tenzij de Engelschen onze Israëlitische medeburgers redden – de uitroeiing, de dood.’72 Opmerkelijk waren de gedetailleerde berichten in de Antilliaanse krant Amigoe di Curaçao. Zij lieten geen twijfel over de uitroeiing van de joden in Polen. Uit de verslaglegging komt naar voren dat de Nederlandse regering op de hoogte was van de gruwelen die zich in de kampen afspeelden. In het bevrijde Nederland werd het in de herfst van 1944 eveneens duidelijk dat slechts weinige joden de deportaties hadden overleefd. De verhalen van de weinigen die terugkeerden en de beschrijvingen van de toestand in Auschwitz kort voor en direct na de bevrijding van Nederland deden het besef groeien dat het recht het had afgelegd tegen brute macht, terreur en waanzin.73
70. Van der Boom, ‘Wij weten niets van
72. Van Boven, Jan Jansen in bezet gebied,
had ‘Van Boven’ ook slechts één welge-
beschouwen als ‘nietswaardig recht’. Zie
hun lot’, p. 490-491. Hij spreekt over
p. 165, p. 170 (19 augustus 1942). Op p.
meend advies voor de Hoge Raad: ‘Neemt
Ulli Jessurun d’Oliveira in navolging van
‘doodgemarteld’ en uitroeiing.
182 (11 november 1942) vroeg hij zich dan
ontslag en desgewenscht de kuiten’ (p.
A.N. Kotting in: ‘Een Rechtvaardige onder
71. Adriaan van Boven, Jan Jansen in bezet
ook af hoeveel naar Polen en Silezië wegge-
179; 7 november 1942).
de Volkeren’ A.N. Kotting 12 december
gebied. Oorlogsdagboek van een ambte-
voerde joden ooit ‘hun huis en hof, hun
73. Het door de bezetter gegeven recht
2006, p. 42-43.
naar, Kampen 1946, p. 164-165.
land en stad’ zouden terugzien. Overigens
valt in de traditie van het natuurrecht te
1196
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Focus
950
Rechtsbescherming bij plaatsing op een VN-terrorismelijst De conclusie van A-G Bot in de Kadi II-zaak Alexander Schild1
Aan de Kadi-zaak die nu aan het Hof van Justitie voorligt is de vraag aan de orde in hoeverre de Unierechter de rechtmatigheid van een plaatsing op een VN-terrorismelijst dient te onderzoeken. In het licht van de principiële stellingname in Kadi I dat de Unierechter een VN-listing ‘in beginsel volledig’ aan de grondrechten dient te toetsen, is het niet heel waarschijnlijk dat het Hof van Justitie nu op zijn schreden zal terugkeren. In dat geval zal de Unierechter in een beroep de relevante verordening kunnen blijven vernietigen, zolang de (de) listing-procedure niet is omkleed met adequate rechtswaarborgen op VN-niveau. In dat laatste kan en zou echter moeten worden voorzien.
Inleiding Volgens Reinhold Niebuhr is het aan ons om te bidden voor de kracht om te kunnen accepteren wat niet veranderd kan worden, voor de moed om te veranderen wat veranderd moet worden en de wijsheid om het juiste onderscheid tussen beide te kunnen maken.2 Realisme of moed, daartussen dient het Hof van Justitie te kiezen, nu het voor de tweede maal uitspraak moet doen in de Kadizaak. Kadi is een in Saoedi-Arabië geboren zakenman die wordt verdacht van banden met Al Qaida. Eind 2001 is Kadi geplaatst op de VN-terrorismelijst.3 Het sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad kan (rechts)personen die zij verdenkt van banden met Al Qaida of de Taliban op de VN-terrorismelijst plaatsen. Van deze (rechts)personen dienen (onder meer) de banktegoeden te worden bevroren.4 Alle VN-lidstaten zijn gehouden
uitvoering te geven aan de resoluties van de Veiligheidsraad. Tegen een listing staat geen beroep open bij een onafhankelijke rechter. Dat doet de vraag rijzen hoe uitvoering kan worden gegeven aan de VN-resoluties met in achtneming van de grondrechten van de (rechts)personen die van betrokkenheid bij terrorisme worden verdacht.5 Van belang daarbij is dat volgens art. 103 van het VNHandvest de verplichtingen op grond van het VN-Handvest voor gaan boven andere verdragsverplichtingen, waaronder dus ook mensenrechtenverdragen.6 De vraag of de Unierechter mag toetsen aan grondrechten, na een plaatsing op de VN-terrorismelijst was aan de orde in de Kadi I-uitspraak.7 Het Hof van Justitie achtte zich weliswaar niet bevoegd om VN-resoluties te toetsen (ook niet aan het ius cogens) maar achtte zich wel bevoegd om de handelingen te controleren van de orga-
Auteur
tee’, te raadplegen op http://www.unhcr.
gen – bij VN-resolutie 1373 (2001) – zelf op
(2001) op basis van de Sanctiewet 1977
1. Mr. A.J.P. Schild is gerechtsauditeur
org/refworld/docid/479498942.html. Oor-
nationaal niveau initiatieven te ontplooien
(zoals gewijzigd in 2002).
bij het wetenschappelijk bureau van de
spronkelijk bestond er één lijst (in het leven
om terrorisme te bestrijden door tegoeden
6. Art. 103 Handvest luidt: ‘In geval van
Hoge Raad.
geroepen bij resolutie 1267 (1999) voor
te bevriezen. Het is aan de VN-lidstaten om
strijdigheid tussen de verplichtingen van de
zowel leden van Al-Qaida als leden van de
zelf na te gaan welke (rechts)personen zich
Leden van de Verenigde Naties krachtens
Noten
Taliban. Deze lijst is gesplitst bij VN-resolu-
bezig houden met terroristische activiteiten
dit Handvest en hun verplichtingen krach-
2. Reinhold Niebuhr, The Irony of Ameri-
ties 1988 en 1989, beide aangenomen op
en maatregelen te treffen. Om uitvoering te
tens andere internationale overeenkomsten,
can History, Chicago University Press 1952
17 juni 2011.
geven aan deze VN-resolutie hebben de
hebben hun verplichtingen krachtens dit
(2008).
4. Voor deze personen geldt tevens een
leden van de Europese Unie ook op Unie-
Handvest voorrang.’
3. Officieel geheten de ‘Consolidated List
reisverbod en het is verboden om deze
niveau, terreurlijsten opgesteld. In Neder-
7. HvJ EG 3 september 2008, zaak
of the United Nations Security Council’s
personen wapens te verschaffen.
land kan op nationaal niveau uitvoering
C-402/05 P, NJ 2009, 38 m.nt. Mok (Kadi
Al-Qaida and Taliban Sanctions Commit-
5. De VN heeft de lidstaten ook opgedra-
worden gegeven aan VN-resolutie 1373
& Al Barakaat).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1197
Focus
nen van de Unie ter uitvoering daarvan. Deze handelingen dienen ‘in beginsel volledig’ te worden getoetst ‘aan de grondrechten die behoren tot de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht’.8 Deze uitspraak deed de vraag rijzen in hoeverre de Unierechter de facto de rechtmatigheid van een plaatsing op een VN-terrorismelijst dient te onderzoeken. Deze vraag is nu aan de orde, aangezien de Kadi-zaak wederom voorligt in Luxemburg.
A-G Bot pleit voor een louter formele toetsing van een listing door de Unierechter Na het Kadi I-arrest heeft de Commissie Kadi een samenvatting – naar verluidt een A4’tje – gestuurd van de gronden voor plaatsing van zijn naam op de VN-terrorismelijst. Kadi achtte dit onvoldoende om zinvol verweer te kunnen voeren en is wederom een procedure gestart. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft Kadi in het gelijk gesteld.9 Tegen deze uitspraak heeft de Commissie beroep aangetekend bij het Hof van Justitie. In zijn conclusie van 19 maart jl. pleit advocaatgeneraal Bot ervoor met het oog op het belang van de strijd tegen het terrorisme een beperking te accepteren op het recht van hoor en wederhoor. Na een listing op VNniveau dient de Unierechter alleen te beoordelen of aan de formele vereisten voor een listing is voldaan. Over de inhoudelijke gronden die tot plaatsing op een VN-terrorismelijst hebben geleid kan niet worden geklaagd bij de Unierechter, aldus A-G Bot. De Unierechter dient ervan uit te gaan dat aan het besluit van het sanctiecomité voldoende draagkrachtige redenen ten grondslag liggen. De conclusie van de AG wijkt sterk af van de opvatting van het Gerecht in Eerste Aanleg. Het Gerecht had geoordeeld dat zolang de door het sanctiecomité ingestelde herzieningsprocedures geen effectieve rechterlijke bescherming verzekeren, de toetsing door de Unierechter van de Uniemaatregelen tot bevriezing van tegoeden alleen als effectief kan worden beschouwd, indien deze zich indirect uitstrekt tot de materiële vaststellingen van het sanctiecomité zelf en het daaraan ten grondslag liggende bewijs. Bot acht deze benadering onjuist. Volgens Bot mag de strijd tegen het terrorisme democratieën er weliswaar niet toe brengen hun basisbeginselen op te geven of te verloochenen, maar zij verplicht hen wel daaraan de wijzigingen aan te brengen die nodig zijn voor het behoud ervan.10 Volgens Bot heeft de Commissie door aan Kadi een samenvatting van de redenen toe te zenden die hebben geleid tot zijn listing en hem uit te nodigen zijn opmerkingen bij haar in te dienen, voldaan aan hetgeen van haar gevergd kon worden. Daaraan kan niet afdoen dat het Hof in Kadi I heeft overwogen dat de toetsing ‘in beginsel’ volledig dient te zijn, aldus Bot, omdat het Hof nergens uitdrukkelijk heeft overwogen dat een in beginsel volledige toetsing
© Borislav Bajkic / Shutterstock.com
noopt tot een grondig onderzoek van het bewijs en de informatie waarop het sanctiecomité zich heeft gebaseerd.11 Voorts wijst Bot op de verbeteringen die zijn aangebracht in de delisting-procedure op VN-niveau sinds het wijzen van de Kadi I-uitspraak. Met de introductie van een ombudsperson bij wie een verzoek kan worden gedaan om van de lijst te worden geschrapt en die het sanctiecomité daarover kan adviseren is de procedure volgens Bot aanmerkelijk verbeterd.12 Het sanctiecomité baseert de beslissing op een verzoek tot schrapping van de lijst nu op een onafhankelijke en onpartijdige evaluatie. Gelet hierop bevatten de procedures van plaatsing en schrapping bij het sanctiecomité volgens Bot nu voldoende waarborgen. De instellingen van de Unie mogen ervan uitgaan dat de beslissingen van die instantie gegrond zijn en mag in het bijzonder worden verondersteld dat de voor een plaatsing aangevoerde redenen voldoende zijn gestaafd door bewijs en informatie.
Deze uitspraak deed de vraag rijzen in hoeverre de Unierechter de facto de rechtmatigheid van een plaatsing op een VN-terrorismelijst dient te onderzoeken 1198
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
zij verdenken van banden met Al Qaida of de Taliban nomineren voor plaatsing op de lijst. Na plaatsing op de lijst wordt een narrative summary van de gronden openbaar gemaakt, die doorgaans geen gedetailleerde informatie bevat over het gebruikte bewijsmateriaal. De ombudsperson kan naar het bewijsmateriaal vragen – en Resolutie 1989 (2011) beveelt alle landen daaraan ook zoveel als mogelijk gehoor te geven – maar er bestaat geen verplichting tot het verstrekken van relevant vertrouwelijk bewijsmateriaal aan de ombudsperson. En last but not least, de adviezen van de ombudsperson zijn niet bindend.
Het valt op dat Bot in zijn conclusie niet of nauwelijks aandacht heeft voor deze tekortkomingen in de rechtsbescherming Het valt op dat Bot in zijn conclusie niet of nauwelijks aandacht heeft voor deze tekortkomingen in de rechtsbescherming. Ook besteedt hij geen aandacht aan de jurisprudentie van het EHRM. Dat laatste is verrassend omdat het Handvest – waarin de grondrechten zoals die gelden binnen de Unie inmiddels zijn gecodificeerd – uitdrukkelijk refereert aan het EVRM als het vereiste minimumniveau van grondrechtenbescherming zoals dat binnen de Unie in acht dient te worden genomen.14
Het EHRM geeft behoedzaam tegengas De ombudsperson-procedure bij de VN voldoet nog niet Op 26 september 2012 verscheen het rapport van Ben Emmerson, de speciale rapporteur voor de bescherming van de rechten van de mens bij de bestrijding van terrorisme.13 Het bevat een lezenswaardige beschrijving van de (de)listing-procedure bij de VN. Emmerson constateert dat ook na de introductie van de ‘ombudsperson’ nog steeds het vereiste minimumniveau van rechtsbescherming niet wordt gehaald. Landen mogen iedere (rechts)persoon die
Het EHRM heeft zich inmiddels in een aantal zaken uitgelaten over de vraag in hoeverre de dreiging van terrorisme beperkingen op grondrechten en in het bijzonder het recht van hoor en wederhoor kan rechtvaardigen. Volgens het EHRM behoeft niet steeds al het bewijsmateriaal openbaar te worden gemaakt wanneer het openbaar belang zich daartegen verzet.15 Wel rust op de verdragsstaten de plicht zoveel als mogelijk te voorzien in adequate rechtsbescherming.16 Van belang is ook de recent gewezen zaak Nada vs. Zwitserland.17 In deze zaak werd de klacht onder art. 13
8. Onder punt 330.
2012, A/76/396.
where national security is at stake. This
fundamental rights of another individual or
9. GEA 30 september 2010, T-85/09,
14. Art. 52 lid 3 Handvest bepaalt dat: ‘[v]
does not mean, however, that the national
to safeguard an important public interest.
EHRC 2010, 134 m.nt. Cuyvers (Kadi II).
oorzover dit Handvest rechten bevat die
authorities can be free from effective con-
However, only such measures restricting
10. Conclusie onder 6.
corresponderen met rechten die zijn gega-
trol by the domestic courts whenever they
the rights of the defence which are strictly
11. Conclusie onder 60.
randeerd door het [EVRM], (…) zijn de
choose to assert that national security and
necessary are permissible under Article 6 §
12. Hetgeen ook voor Kadi succesvol is
inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die
terrorism are involved (…).’ Zie ook EHRM
1 (…). Moreover, in order to ensure that
geweest. Op 5 oktober 2012 heeft het
welke er door genoemd verdrag aan wor-
10 juli 1998, 62/1997/846/1052–1053
the accused receives a fair trial, any diffi-
sanctiecomité beslist om Kadi te schrappen
den toegekend. Deze bepaling verhindert
(Tinnelly & Sons e.a. vs. Verenigd Konink-
culties caused to the defence by a limitati-
van de lijst, na onderzoek van zijn verzoek
niet dat het recht van de Unie een ruimere
rijk).
on on its rights must be sufficiently coun-
om schrapping en het rapport van de
bescherming biedt.’
16. EHRM 16 februari 2000, appl.nr.
terbalanced by the procedures followed by
ombudsperson bij de VN.
15. EHRM 15 november 1996, appl.nr.
27052/95 (Jasper vs. Verenigd Koninkrijk),
the judicial authorities (…). (…).’
13. ‘Promotion and protection of human
22414/93 (Chahal vs. Verenigd Koninkrijk)
§ 52-53: ‘(…) In some cases it may be
17. EHRM 20 september 2012, appl.nr.
rights and fundamental freedoms while
§ 131: ‘The Court recognises that the use of
necessary to withhold certain evidence
10593/08, EHRC 2012, 217 m.nt. mr. I.H.
countering terrorism’, d.d. 26 september
confidential material may be unavoidable
from the defence so as to preserve the
Scheltema (Nada vs. Zwitserland).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1199
Focus
Het is niet erg realistisch te veronderstellen dat op het niveau van de Unie volwaardige rechtsbescherming zal kunnen worden geboden na plaatsing op de VN-terrorismelijst EVRM (het recht op een effectief rechtsmiddel) na een plaatsing op de VN-terrorismelijst gegrond geoordeeld. Het EHRM oordeelde – met een wat schimmige verwijzing naar de Kadi I-uitspraak van het Hof van Justitie en overigens onder vermijding van een principiële stellingname over de verhouding tussen VN- en EVRM-verplichtingen18 – dat in afwezigheid van rechtsbescherming op VNniveau, op de verdragsstaten de verplichting rust om te voorzien in een ‘effective remedy’.19
Een keuze op politieke gronden? Hoe nu de conclusie van Bot te duiden? Wellicht heeft Bot het Hof ervoor willen behoeden om de VN de duimschroeven niet verder aan te draaien, in het licht van de eerste Kadi-uitspraak. Daarover kan men ook anders denken. Wellicht dat het voortzetten van een confronterende koers juist kan bevorderen dat de noodzakelijke veranderingen op VN-niveau worden doorgevoerd. Emmerson pleit in zijn rapport voor het omvormen van het instituut van de ombudsperson naar een Office of the Independent Designations Adjudicator. Daarmee zou kunnen worden voorzien in volwaardige rechtsbescherming op VN-niveau. Een dergelijke procedure lijkt de enig werkbare oplossing om uit de bestaande impasse te geraken. Het is niet erg realistisch te veronderstellen dat op het niveau van de Unie volwaardige rechtsbescherming zal kunnen worden geboden na plaatsing op de VN-terrorismelijst. Daarvoor zal het veelal noodzakelijk zijn dat vertrouwelijk materiaal van veiligheidsdiensten aan de Unierechter zal worden verstrekt, hetgeen op tal van praktische problemen zal stuiten. Ook kent het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie
nog geen mogelijkheid om vertrouwelijke gegevens in camera in te zien.20
Hoe nu verder? In het licht van de principiële stellingname in Kadi I dat de Unierechter een VN-listing ‘in beginsel volledig’ aan de grondrechten dient te toetsen, is het niet heel waarschijnlijk dat het Hof van Justitie nu op zijn schreden zal terugkeren en de conclusie van A-G Bot zal volgen. In dat geval zal de Unierechter zolang de (de)listing-procedure niet is omkleed met adequate rechtswaarborgen op VN-niveau, in een beroep de relevante (Unie)verordening (partieel) kunnen blijven vernietigen. Het effect daarvan is dat de rechtsgevolgen van een plaatsing op een VN-terrorismelijst worden opgeschort in de Unie voor de desbetreffende (rechts)persoon. Voor de lange termijn biedt dat echter geen oplossing. A-G Bot meent dat in de strijd tegen het terrorisme men soms offers moet brengen op het gebied van rechtsbescherming. De vraag is of dat nodig is. Op VN-niveau kan – indien het advies van Emmerson wordt opgevolgd – in een procedure met voldoende rechtswaarborgen worden voorzien. Vooralsnog heeft het kennelijk aan de politieke wil en/of een gevoel van urgentie ontbroken om een dergelijke procedure in het leven te roepen. Een stevige opstelling van het Hof van Justitie kan de noodzaak tot invoering ervan onderstrepen. Het beginsel van the rule of law – het fundament van de democratische samenleving – vergt dat al het handelen van de uitvoerende macht uiteindelijk moeten kunnen worden voorgelegd aan en getoetst door een onafhankelijke rechter. Ook wanneer het gaat om personen die worden verdacht van betrokkenheid bij terrorisme.
18. Zie daarover de noot van Scheltema
Swiss authorities from introducing mecha-
2011, in de zaak C-27/09 P (Frankrijk vs.
N. Cariat, ‘Het nieuwe Reglement voor de
(EHRC 2012, 217).
nisms to verify the measures taken at nati-
PMOI), nrs. 177-182. Het nieuwe regle-
procesvoering van het Hof van Justitie: een
19. Nada vs. Zwitserland, § 212: ‘(…) It
onal level pursuant to those resolutions.’
ment voor de procesvoering heeft geen
overzicht’, NtEr maart 2013, nr. 1/2, p.
further finds that there was nothing in the
20. Zie over deze lacune uitvoerig A-G
verandering gebracht in deze situatie. Zie
36-45.
Security Council resolutions to prevent the
Sharpston in haar conclusie van 14 juli
over het nieuwe Reglement: J.T. Nowak &
1200
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Opinie
951
Hoe zuiver is de strafkamer van de Hoge Raad? Achterwege laten ambtshalve cassatie in evidente gevallen is in strijd met onze cassatieprocedure en het EVRM Willem Jebbink1
Volgens de auteur heeft de strafkamer van de Hoge Raad in HR 9 oktober 2012, NJ 2013, 53 een huiveringwekkend standpunt ingenomen. Hij betoogt dat de hoogste rechter welbewust een evident onjuiste veroordeling in stand laat, louter omdat daartegen geen klacht was geformuleerd door de cassatieadvocaat. Daardoor zou de Hoge Raad – zonder rechtshistorische of democratische legitimering – zijn eigen kerntaak om rechtsbescherming te bieden, miskennen. Deze gang van zaken lijkt in strijd met art. 6 EVRM.
W
at zou een raadsheer bij de Hoge Raad drijven? Het antwoord op die vraag is te benaderen aan de hand van het functieprofiel voor raadsheren, te vinden op de website van de Hoge Raad. Daarin lezen we dat een raadsheer bijvoorbeeld buitengewone juridische deskundigheid en bekwaamheid moet hebben, maar ook het gezag, de capaciteiten en de kennis om een evenredige bijdrage te leveren aan onder meer de controle van de lagere rechtspraak. Ook moet een raadsheer over een rechterlijke houding beschikken. Hij dient onpartijdig, onafhankelijk en integer te zijn. Vanuit die functieomschrijving is de slotsom van een arrest van de strafkamer van de Hoge Raad van 9 oktober 2012 – in zijn eigen jargon – onbegrijpelijk. In de voorliggende (jeugd)strafzaak was cassatieberoep ingesteld tegen een veroordeling voor twee feiten: het niet-opvolgen van een ambtelijk bevel en verzet bij aanhouding. Het cassatiemiddel richtte zich uitsluitend tegen de veroordeling voor het tweede feit. De advocaat-generaal constateerde ten aanzien van het eerste feit ambtshalve dat geen sprake was van een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gedane vordering, daarmee aansluitend op – inmiddels – vaste rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt,2 en concludeerde tot ambtshalve cassatie van feit 1. De Hoge Raad liet echter die veroordeling in stand, onder de opmerking: ‘Nu geen middel is voorgesteld dat zich keert tegen de beslissingen van het Hof ter zake van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd (...).’
onder meer als gevolg van een toevloed van zaken. Met het doel die werkdruk te verminderen, zijn in de afgelopen jaren diverse aanpassingen aangebracht in de cassatieprocedure. Onmiskenbaar wenst de Hoge Raad met zijn arrest van 9 oktober 2012 te verduidelijken dat het niet bereid is de verdachte tegemoet te komen indien zijn advocaat een klachtpunt over het hoofd ziet. Dat is zorgelijk, omdat daarmee tekort wordt gedaan aan een van de taken die de Hoge Raad heeft, namelijk het verlenen van rechtsbescherming.3
Wetgeving ter beperking belasting strafkamer Hoge Raad Klachten van de strafkamer van de Hoge Raad over werkbelasting zijn niet van gisteren. Al in de jaren negentig werd in verband daarmee een commissie ingesteld die tot taak had te adviseren over het treffen van voorzieningen ter beperking van de belasting van de strafkamer. In 2000 leidde dat tot de verplichting op straffe van niet-ontvankelijkheid een schriftuur te laten indienen door een advocaat. Daarmee loste het probleem evenwel niet op. In 2007 werd de Commissie Hammerstein ingesteld, die een jaar later een rapport uitbracht over de wijze waarop de cassatierechtspraak zou kunnen worden versterkt (rapport Ver-
mei 2012, LJN BW5164.
Auteur 1. Mr. W.H. Jebbink is advocaat bij Jebbink
3. Mevis vraagt zich terecht af of zodoende
Soeteman advocaten te Amsterdam.
ook het algemeen belang wordt gediend, in het bijzonder het bevorderen van rechts-
Werkdruk Hoge Raad Deze uitspraak moet worden gezien tegen de achtergrond van een jarenlang door de Hoge Raad ervaren werkdruk,
Noten
eenheid, P.A.M. Mevis, ‘Versterking van het
2. HR 29 januari 2008, NJ 2008/206 m.nt.
“piep”-systeem; tijd om te “piepen”?’, DD
P.A.M. Mevis; verder onder meer HR 15
2013, 9.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1201
Opinie
© Images.com/Corbis
sterking van de cassatierechtspraak).4 Daaropvolgend werden per 1 juli 2012 nieuwe wettelijke regelingen ingevoerd tegen een geconstateerde trend van toenemende bij de Hoge Raad aangebrachte kansloze of voor cassatie ongeschikte zaken.5 Op grond van het nieuwe art. 80a RO kan de Hoge Raad voortaan een cassatieberoep niet-ontvankelijk
1202
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
verklaren als de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen wegens klaarblijkelijk onvoldoende belang van de verdachte of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Verder is de Advocatenwet aangepast met als doel op termijn regels te stellen voor het optreden van advocaten bij de Hoge Raad in strafzaken.6
Aan deze inperkende ontwikkelingen heeft de Hoge Raad eigenstandig toegevoegd dat evident onjuiste veroordelingen niet meer ambtshalve worden gecasseerd Aan deze inperkende ontwikkelingen heeft de Hoge Raad in oktober 2012 eigenstandig toegevoegd dat evident onjuiste veroordelingen niet meer ambtshalve worden gecasseerd. Daarmee loopt de Hoge Raad ten onrechte vooruit op de ontwikkelingen die de wetgever voor ogen staan. Ook huldigt hij daarmee een opvatting die door de huidige cassatieregeling in strafzaken niet wordt gedragen.
Taken van de Hoge Raad Volgens de wetgever wordt de cassatietaak van de Hoge Raad opgevat als de opdracht om in hoogste instantie de rechtseenheid te bewaken, de rechtsontwikkeling te bevorderen en rechtsbescherming te verlenen.7 Het verlenen van rechtsbescherming als een van de kerntaken wordt ook erkend door ons parlement.8 Over het ‘waar nodig’ bieden van rechtsbescherming aan individuele rechtzoekenden merkte de Commissie Hammerstein op dat de Hoge Raad bij hem voorgelegde ernstige fouten van de lagere rechter moet ingrijpen, ook als daardoor alleen een partijbelang is geschaad en de rechtsontwikkeling verder niet wordt gediend.9
Aspecten rechtsbeschermende taak Een aantal aspecten is in verband met de rechtsbeschermende taak van de Hoge Raad van nader belang. Allereerst dat in art. 440 lid 1 Sv uitdrukkelijk erin wordt voorzien dat de Hoge Raad het arrest kan vernietigen op andere gronden dan zijn aangevoerd. Die bevoegdheid wordt niet ten nadele van de verdachte aangewend.10 Uit de totstandkomingsgeschiedenis heeft De Hullu afgeleid dat de wetgever de Hoge Raad hiermee veeleer een plicht dan een bevoegdheid heeft toegedicht.11 In het kader van het inperken van de belasting van de strafkamer van de Hoge Raad in 1998 overwoog de minister expliciet de bevoegdheid ‘om bij ernstige gebreken, ook buiten de aangevoerde middelen om, te kunnen casseren’ te handhaven.12 Bij de recentste wettelijke maatregelen ter versterking van de cassatierechtspraak is deze discussie niet opnieuw gevoerd. Volgens de Commissie Hammerstein zou rechtsbescherming gericht moeten zijn op het redresseren van fouten van de lagere rechter die ertoe leiden dat de betrokkene significant nadeel lijdt.13 Als tweede aspect is van belang dat de cassatieprocedure niet het karakter van een grievenstelsel draagt. Dat
past bij de keuze van de wetgever bij het stroomlijnen van het hoger beroep: ingediende grieven spelen in het stelsel van hoger beroep in strafzaken weliswaar een richtinggevende rol, maar de rechter richt zijn onderzoek ook op hetgeen ambtshalve door hem noodzakelijk wordt geacht (zie met zoveel woorden art. 415 lid 2 Sv).14 Tot slot is van belang dat welke zaken aan de Hoge Raad worden voorgelegd, vrijwel uitsluitend afhankelijk is van het initiatief van rechtzoekenden. De wetgever wenst niet te treden in de vrijheid van de verdachte al dan niet een rechtsmiddel aan te wenden.15 Art. 429 Sv biedt de verdachte de bevoegdheid het door hem ingestelde cassatieberoep te beperken tot bepaalde onderdelen van de veroordelende uitspraak. Is dus eenmaal de keuze door de verdachte om in cassatie te komen gemaakt, dan ligt – tenzij de verdachte zelf anders besluit – de gehele veroordeling ter beoordeling voor.
Geen ruimte om verlenen rechtsbescherming achterwege te laten Bestaat bij deze stand van zaken ruimte om te beslissen als in de zaak van 9 oktober 2012 gedaan? Volgens een opvatting van de Hoge Raad in een overzichtsarrest over de toepassing van art. 80a RO wordt ambtshalve cassatie tegenwoordig ‘bijzonder spaarzaam’ toegepast: hij vindt dat er bij het ontbreken van cassatieklachten in beginsel vanuit moet kunnen worden uitgaan dat misslagen in de bestreden uitspraak zijn opgemerkt en dat het achterwege blijven van een daarop toegespitste klacht berust op een weloverwogen keuze.16 Dit eigen beleid mist evenwel iedere rechtshistorische en democratische legitimering, zoals reeds blijkt uit het vorengaande. Ook in de totstandkomingsgeschiedenis van art. 80a RO is voor deze opvatting geen enkele steun te vinden.17 Met het wetsvoorstel is uitdrukkelijk geen wijziging in de taak van de Hoge Raad beoogd, terwijl het ook de vrijheid van partijen om cassatieberoep in te stellen niet heeft willen aantasten.18 Nieuw is ‘slechts’ de ruimte die de Hoge Raad heeft om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren op het oordeel dat de ingediende middelen geen nadere beoordeling in cassatie rechtvaardigen.19 Dat betekent echter nog steeds dat wanneer de verdachte in zijn cassatieberoep eenmaal ontvankelijk is verklaard, de Hoge Raad de zaak onbeperkt behoort te beoordelen (tenzij de verdachte
4. Kamerstukken II 2007/08, 29 279,
8. Voorlopig verslag vaste commissie voor
strafzaken, Arnhem, 1989, p. 66, 67, 253.
16. HR 11 september 2012, RvdW
nr. 69.
veiligheid en justitie 20 december 2011,
12. Kamerstukken II 1998/99, 26 027, nr.
2012/1143.
5. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr. 3,
Kamerstukken I 2011/12, 32 576, B, p. 1/2.
5, p. 6.
17. Ook: P.A.M. Mevis, a.w.
p. 2.
9. Rapport, p. 12. Ook: Y. Buruma, noot
13. Rapport, p. 11.
18. Kamerstukken I, 2011/12, 32 576, C,
6. In het burgerlijk recht bestaat gespeciali-
onder HR 22 oktober 2002, NJ 2003/153.
14. Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr.
p. 1 en nr. 3, p. 6.
seerde cassatieadvocatuur al langer.
10. Kamerstukken II 1997/98, 26 027, nr.
3, p. 51, 52.
19. Idem.
7. Kamerstukken II 2010/11, 3 2576, nr. 3,
3, p. 13.
15. Melai/Groenhuijsen e.a., Wetboek van
p. 1.
11. J. de Hullu, Over rechtsmiddelen in
strafvordering, aant. 7.2 ad art. 427 Sv.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1203
Opinie
ingevolge art. 429 Sv zijn beroep beperkt). Dit argument kan worden ontleend aan verscheidene passages uit de wetsgeschiedenis (mijn curs. WHJ): – ‘invoering van een dergelijke versnelde afdoening (..) is thans noodzakelijk omdat de Hoge Raad en het parket worden geconfronteerd met een (..) aanmerkelijk aantal cassatieberoepen waarin geen vragen aan de orde zijn waarvan de beantwoording in het belang is van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, terwijl evenmin een belangrijk aspect van rechtsbescherming aan de orde is. Deze zaken moeten op een zo snel en eenvoudig mogelijke wijze kunnen worden afgedaan (..);20 – ‘een belangrijk gedeelte (van de zaken) (..) zou in de toekomst met art. 80a afgedaan kunnen worden. Het resterende deel betreft zaken waarin deugdelijke middelen zijn voorgesteld die, na een volledige behandeling, tot verwerping van het cassatieberoep moeten leiden zonder dat dit leidt tot voor de buitenwereld belangwekkende motivering’;21 – ‘de toegang tot de cassatierechtspraak wordt met dit wetsvoorstel op geen enkele wijze beperkt. De Hoge Raad mag ook niet naar eigen (subjectieve) keuze een zaak al dan niet behandelen (..)’;22 – ‘in de kern blijft de Hoge Raad, zoals hij thans al doet, als cassatierechter beslissen over de gegrondheid van het bij hem ingestelde beroep (dus niet: de middelen, WHJ) tegen een beslissing van de lagere rechter.’23
Cassatieadvocatuur niet bij uitsluiting verantwoordelijk voor de kwaliteit van de cassatierechtspraak De rechtsbescherming van een verdachte moet dus niet worden beknot als zijn advocaat een klachtpunt over het hoofd ziet, als gevolg waarvan de verdachte significant nadeel lijdt. Anders geformuleerd: de cassatieadvocaat is niet verantwoordelijk voor het volledig bieden van die bescherming. Dat blijkt ook uit de opvatting van de wetgever: een kwalitatief goede cassatieadvocatuur draagt bij – maar niet meer dan dat – aan de versterking van de cassatierechtspraak.24
De cassatieadvocaat is niet verantwoordelijk voor het volledig bieden van rechtsbescherming Het gaat bij die laatste opvatting – niet onbelangrijk – om door de wetgever gewenste kwaliteitseisen die op dit moment nog niet gelden. Nog steeds is iedere advocaat bevoegd als cassatieadvocaat in strafzaken op te treden. In de voorstelling van de wetgever werken het voorgestelde selectiemechanisme en het stellen van kwaliteitseisen aan ‘advocaten bij de Hoge Raad’ complementair en biedt juist die combinatie de Hoge Raad ‘de mogelijkheid zich te concentreren op zijn kerntaken en op deugdelijke cassatieschrifturen, waardoor de cassatierechtspraak wordt versterkt.’25 Lezen we dat laatste goed, dan blijft er – ook na
1204
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
verwezenlijking van de kwaliteitsregeling – ruimte voor concentratie op de kerntaken naast de cassatieschriftuur. Deze lezing wordt ondersteund door het streven van de wetgever naar cassatieschrifturen die kwalitatief deugdelijk zijn. Dat betekent nadrukkelijk niet dat perfectie wordt geëist. Die benadering is verantwoord, want niemand is perfect. Zelfs de strafkamer van de Hoge Raad niet. Recent nog sloeg hij nadrukkelijk de plank mis waar het ging om de vraag onder welke omstandigheden het Handvest van de grondrechten van de EU van toepassing is.26 Zo bezien komt het laten struikelen van de raadsman in HR 9 oktober 2012 misplaatst zelfgenoegzaam over.
Strijd met fundamentele beginselen De op 1 juli 2012 ingevoerde beperking van de toetsing in cassatie is volgens de wetgever ingegeven door de wens om schaarse middelen en capaciteit van de Hoge Raad doelmatig in te zetten.27 Het arrest van 9 oktober 2012 schiet dat doel op huiveringwekkende wijze voorbij, nu de Hoge Raad daarin zijn eigen bestaansrecht, dat mede wordt ontleend aan het herstellen van – in ieder geval evidente – fouten in de rechtspleging, ontkent. Wenst onze samenleving een Hoge Raad die dat herstel op eigen gezag weigert? Het is de vraag of de wijze waarop de Hoge Raad de verdachte in de kou heeft laten staan, voldoet aan het recht op een eerlijk proces. Wanneer de nationale overheid beroep openstelt op de cassatierechter, zijn volgens het EHRM de in art. 6 EVRM vervatte fundamentele waarborgen van toepassing. ‘The manner in which this provision applies to courts of appeal or of cassation depends on the special features of the proceedings concerned and account must be taken of the entirety of the proceedings conducted in the domestic legal order and the court of cassation’s role in them (..).’28 Het recht op het adiëren van een rechter behelst mede de beschikbaarheid van een ‘clear, practical opportunity’ om een aantasting van rechten ter discussie te stellen.29 Beperkingen mogen dit recht niet in de kern aantasten. Van dat laatste is bijvoorbeeld sprake bij een ‘denial of justice’, ten gevolge waarvan de zaak niet inhoudelijk door de rechter wordt beoordeeld.30 Naar Straatsburgse maatstaven moet derhalve acht worden geslagen op de eigenaardigheden van de Nederlandse cassatieprocedure en de rol van de Hoge Raad in het gehele strafproces. Zoals hiervoor betoogd maakt onderdeel daarvan uit dat de rechtszoekende zijn cassatieberoep onbeperkt aan de Hoge Raad kan voorleggen. Omdat de wet ambtshalve cassatie mogelijk maakt – zelfs een verplichting lijkt te behelzen – en de wetgever nadrukkelijk vindt dat de Hoge Raad een rechtsbeschermende taak heeft, lijkt het arrest van 9 oktober 2012 in strijd met art. 6 EVRM. Dat klemt temeer nu de Hoge Raad, op voorzet van de advocaatgeneraal, kennis droeg van de onterechte veroordeling. Gelet op dat laatste kan de onbehulpzame houding van de Hoge Raad ook ‘unduly formalistic’ worden genoemd. In de zaak Sovtransavto Holding vs. Oekraïne – een civielrechtelijke zaak, maar niettemin het vergelijken waard – maakte de onderneming bij het beroep op het Supreme Economic Court niet kenbaar dat zij de griffierechten had voldaan, om welke reden de zaak buiten behandeling werd gelaten. Het gerecht informeerde de onderneming hierover nadat de termijn voor het alsnog op juiste wijze instellen van beroep was verstreken (waarvan het gerecht zich volgens
het EHRM bewust moet zijn geweest) en verklaarde het daaropvolgende beroep eveneens niet-ontvankelijk. Het EHRM achtte het gezien deze ‘unhelpful stance taken by the Supreme Economic Court’ nodeloos formalistisch de niet-ontvankelijkheid aan de onderneming te verwijten. Onder meer dit aspect leidde tot schending van het recht op ‘a fair hearing by an independent and impartial tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM.31 Verder gaat de Hoge Raad er teveel aan voorbij dat het hier om een jeugdige ging. Het EHRM acht het essentieel dat ten aanzien van een jeugdige verdachte stappen worden genomen ‘to promote his ability to (..) participate in the proceedings.’ In EHRM V. vs. het Verenigd Koninkrijk, waarin een minderjarige niet in staat werd geacht effectief deel te nemen aan een strafrechtelijke procedure, deed daaraan niet af dat de verdachte werd bijgestaan door ervaren advocaten.32 Nederland is volgens art. 40 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind gehouden kinderen zoveel mogelijk buiten strafrechtelijke procedures te houden. De houding van de Hoge Raad staat daarmee op gespannen voet.
Uitleiding De triomfantelijke afstraffing in HR 9 oktober 2012 is evident bedoeld om de strafrechtadvocatuur duidelijk te maken dat geen enkele fout wordt getolereerd. Dat was de Hoge Raad kennelijk de opoffering van het belang van een rechtzoekende (minderjarige) burger waard. Het stimuleren van de kwaliteit van de cassatieadvocatuur is echter geen kerntaak van de Hoge Raad. Politiek bedrijven in
arresten evenmin. Al helemaal niet als het zijn eigen belangen betreft. Dat leidt tot verlies van onafhankelijkheid en miskent de positie van de rechter in het staatsbestel, onder meer ingekaderd door art. 11 en 13 Wet algemene bepalingen (de rechter mag in geen geval de innerlijke waarde der wet beoordelen en de rechter mag niet weigeren recht te spreken).
Het stimuleren van de kwaliteit van de cassatieadvocatuur is geen kerntaak van de Hoge Raad Hoe zuiver is een raadsheer die een verdachte doelbewust de rechtsbescherming onthoudt voor het garanderen waarvan hij is benoemd? Die een verdachte opzadelt met justitiële documentatie, wetende dat deze niet veroordeeld had moeten worden? Die dat met minimale moeite kan voorkomen, maar niet doet? Heerst in de Hoge Raad wel het besef van bestraffing als zeer ernstig overheidsingrijpen? Verontrust moet worden vastgesteld dat kennelijk geen van de raadsheren in de Hoge Raad in staat is tot medemenselijkheid. Maar goed, die eigenschap wordt dan ook niet omschreven in het functieprofiel.
20. Idem, p. 5 en 6.
Brouwer heeft de leden van zijn vereniging
27. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
(Shapovalov vs. Oekraïne).
21. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
geadviseerd waar nodig in de cassatieschrif-
3, p. 14.
31. EHRM 25 juli 2002, nr. 48553/99
6, p. 11.
tuur te vermelden dat achterwege gebleven
28. Bijvoorbeeld EHRM 13 juli 1995, nr.
(Sovtransavto Holding vs. Oekraïne).
22. Idem, p. 2.
klachten niet op een weloverwogen keuze
18139/91 (Tolstoy Miloslavsky vs. Ver-
32. EHRM 16 december 1999, nr.
23. Idem, p. 16.
van de cliënt berusten.
enigd Koninkrijk).
24888/94 (V. vs. Verenigd Koninkrijk).
24. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
25. Idem, p. 7.
29. Bijvoorbeeld EHRM 4 december 1995,
3, p. 3. Voorzitter van de Vereniging van
26. HR 15 mei 2012, NJ 2012/327 m.nt.
nr. 23805/94 (Bellet vs. Frankrijk).
Cassatieadvocaten in Strafzaken D.V.A.
A.H. Klip.
30. EHRM 31 juli 2012, nr. 45835/05
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1205
952
Reacties
Niet alleen de definitie is verkeerd, er is ook geen sprake van een evaluatie Heleen Weyers1
G
overt den Hartogh publiceerde in NJB afl. 13 (NJB 2013/656) een behartigenswaardig artikel over het empirische gedeelte van de tweede evaluatie van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Het hoofdpunt van zijn kritiek – de onderzoekers onderzoeken niet wat ze zouden moeten onderzoeken – is me uit het hart gegrepen. In Euthanasia and Law in Europe formuleerden wij die kritiek ook. 2 Ik ben heel blij dat een gezaghebbend persoon als Den Hartogh – onder andere lid van de begeleidingscommissie en voormalig lid van een Regionale Toetsingscommissie Euthanasie – het probleem zo duidelijk verwoordt. In mijn reactie wil ik een tweede punt van kritiek aansnijden: wat de empirische onderzoekers doen, kan de noemer ‘wetsevaluatie’ niet dragen. Uit hun vraagstelling blijkt dat de onderzoekers een hoog ambitieniveau hebben: ‘De tweede evaluatie beoogt inzicht te geven in de doeltreffendheid en neveneffecten van de wet, tien jaar na de inwerkingtreding ervan.’3 Deze omschrijving laat zien dat er sprake zou moeten zijn van een ‘effectenevaluatie’. Dat is een evaluatie waarin onderzoekers nagaan of de bedoelingen van de wetgever zijn gerealiseerd, en zo ja of dit komt door de wet. Daarnaast worden in een effectenevaluatie zowel de beoogde effecten als ook de onbedoelde neveneffecten in kaart gebracht.4 De eerste stap vóór dat men aan een evaluatie kan beginnen is het omschrijven van de doelen van de wetgever met de desbetreffende wet. Bij WTL zijn er twee instrumentele doelen: een bijdrage leveren aan de zorgvuldigheid van het toepassen van euthanasie, en de meldingsbereidheid van artsen vergroten. De
1206
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
tweede stap in het voortraject is vaststellen via welke weg de wetgever de doelen denkt te bereiken, de zogenaamde mechanismen. Ten aanzien van de WTL is het evident dat de wetgever heeft beoogd de zorgvuldigheid te vergroten door het vastleggen van de zorgvuldigheidseisen in de wet en middels het inzicht verschaffen in de oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE’s). Het bevorderen van de meldingsbereidheid loopt via de weg van het vergroten van de rechtszekerheid van artsen. Dat gebeurde naast het in de wet vastleggen van de zorgvuldigheidseisen op twee manieren. Door het vastleggen in de wet van de in jurisprudentie ontstane mogelijkheid van euthanasie voor artsen, en door het op afstand plaatsen van het Openbaar Ministerie. Dat laatste is bereikt door het oordeel van een RTE dat een arts zorgvuldig heeft gehandeld bindend te maken. De evaluatie-onderzoekers beschrijven wel de genoemde doelen maar hebben geen aandacht voor de mechanismen. Om de effectiviteitsvraag te kunnen beantwoorden moet er een antwoord komen op de vraag: hebben de mechanismen gewerkt zoals verwacht en beoogd? De onderzoekers stellen de vraag of de WTL invloed heeft op de zorgvuldigheid van artsen niet. Men geeft slechts informatie over de wijze waarop de RTE’s omgaan met zorgvuldigheidseisen. Ten aanzien van de meldingsbereidheid stellen de onderzoekers de vraag: ‘Hoe groot is de huidige meldingsbereidheid van artsen en wat zijn redenen om niet te melden?’ Op geleide van deze vraag kan men informatie verzamelen over een stand van zaken in de samenleving. Tot een wetsevaluatie leidt dit echter alleen als de onderzoekers de ant-
woorden op de waaromvraag in verband brengen met de WTL. Dat de onderzoekers dat niet doen blijkt wanneer men kijkt naar de bevindingen en de verklaringen. Een voorbeeld is dat uit het onderzoek blijkt dat in de onderzochte periode de meldingsfrequentie niet is gestegen. De onderzoekers schatten het in op hetzelfde niveau als vijf jaar geleden: toen 80 procent, nu 77 procent. De vraag die zich dan opdringt is: hoe kunnen we deze bevinding verklaren? Men zou minstens drie verklaringen hiervoor kunnen geven: de ingezette mechanismen schieten tekort, de ingezette mechanismen voldoen in principe maar er zijn factoren aanwezig die op dit moment de werking ervan in de weg staan, of de maximaal haalbare meldingsfrequentie is inmiddels bereikt. De onderzoekers stellen deze vraag naar de verklaring niet maar lijken te opteren voor de tweede verklaring. Zij denken namelijk dat artsen niet voldoende kennis hebben over het onderscheid tussen euthanasie en andere medische handelingen aan het levenseinde. Dat zou een factor kunnen zijn die werking van het mechanisme in de weg staat. Deze verklaring is echter niet onderbouwd. Want waarom is die kennis dan niet gegroeid tussen 2005 (de eerste evaluatie) en 2010 (de tweede)? En klopt het wel dat die kennis niet is gegroeid? Hoe kan het dan dat het aantal gevallen van ‘euthanasie’ met morfine – de categorie die niet wordt gemeld – is afgenomen? Een ander punt is dat de onderzoekers nergens in gaan op mogelijke neveneffecten. Kunnen we dan aannemen dat ze niet optreden? Dat lijkt niet correct want de onderzoekers concluderen bijvoorbeeld wel dat er
Reacties
sprake is van een voortgaande stijging van het aantal gevallen euthanasie. Toename van het aantal gevallen is geen doel van de wet en zou een onbedoeld neveneffect kunnen zijn. De onderzoekers verklaren de toename uit de groei in het aantal verzoeken en een grotere bereidwilligheid van artsen. Maar voor inzicht in de werking van de wet zou men toch graag willen weten wat de reden is voor de toename van verzoeken en van de grotere bereidheid. Is het bestaan van de WTL daar de aanleiding voor?
Mijn conclusie is dat het bij de volgende evaluatie niet voldoende is om – conform Den Hartoghs verlangen – te eisen dat de empirische onderzoekers euthanasie definiëren in overeenstemming met de wet. Het
is ook noodzakelijk dat van te voren vaststaat dat het onderzoek gericht is op de effecten van de wet, en niet uit louter registratie bestaat. Het derde onderzoek moet een wetsevaluatie zijn.
Auteur
2008: paragraaf 5.1.1.2 en 5.4.3.
1. Dr. H.A.M. Weyers is universitair docent Vakgroep
3. Agnes van der Heide e.a., Tweede evaluatie. Wet toet-
Rechtstheorie, Rijksuniversiteit Groningen.
sing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding,
Noten
4. C.M. Klein Haarhuis en E. Niemeijer, Wet en werkelijk-
2. John Griffiths, Heleen Weyers, Maurice Adams, Euthana-
heid. Bevindingen uit evaluaties van wetten, Den Haag,
sia and Law in Europe, Oxford and Portland, Hart Publishing
WODC 2008: 31.
Den Haag, ZonMw 2012: 11.
953
Reactie op artikel Den Hartogh Dianne Vastenavond1
I
n zijn voornamelijk descriptieve (en statistische) bijdrage stelt prof. Den Hartogh in wezen een etymologisch onderwerp aan de orde. In het in deel I door Leenen (en zijn voortzetters) geschreven handboek is het rechtssociologische promotieonderzoek van D. van Tol geciteerd waarin deze laatste stelt dat er op het gebied van euthanasie en hulp bij zelfdoding (hierna E en HBZ) onvoldoende ‘cognitieve solidariteit’ tussen artsen en juristen bestaat. De mening van de ethicus (en de filosoof) staat hier kennelijk buiten. Dat artsen en juristen een eigen taal spreken, is een gegeven. Interessanter is de wisselwerking tussen deze twee beroepsgroepen bij E en HBZ per geval en vooral in het tijdsgewricht! In de loop van zijn bijdrage maakt Den Hartogh de lezer duidelijk dat het feitelijke handelen naar aanleiding van de WTL-criteria de doorslag voor de normatieve kwalificatie E of HBZ geeft. Dat euthanatica
in de loop der decennia veranderen, doet daaraan niet af. Inherent aan E is dat E per definitie levensbekortend handelen is en in beginsel strafbaar! Slechts onder bepaalde voorwaarden kan de betreffende arts zich beroepen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art 293 lid 2 SR. Ook meen ik Den Hartoghs opmerking op p. 801 te moeten nuanceren: in geval van bijzonder medisch handelen (zoals E en HBZ) de medische exceptie als bijzondere strafuitsluitingsgrond (zie hiervóór) en bij normaal medisch handelen (pijn- en symptoombestrijding en palliatieve sedatie) een eventueel beroep op art 40 SR (overmacht als noodtoestand, de algemeen wettelijke rechtvaardigingsgrond). Den Hartoghs bespiegelingen over het strafrecht roepen meer vragen op dan dat zij antwoorden, immers het opzet wordt door willens en wetens (vol opzet) handelen bij de dader door de rechter aangenomen en het voorwaardelijk opzet door het
in het leven roepen van een aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg (het overlijden) intreedt waarbij de aanmerkelijke kans door objectieve criteria wordt ingevuld. Hierbij is voor subjectiviteit of subjectieve intentie bij de arts nauwelijks of geen ruimte. Daarnaast speelt bij professioneel medisch handelen de zogeheten Garantenstellung een rol. Zowel voor de arts als jurist vormen E en HBZ geen statische begrippen, maar dynamische leerstukken waarbij – a prima vista – de WTL-criteria en de medische state of the art, de betreffende KNMG en KNMP-richtlijn uit 2012 en de aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging op verzoek (2006A009g) van het OM voor de praktijk een belangrijk kompas zijn.
Auteur 1. Mr. D.B.M. Vastenavond is secretaris OM MiddenNederland. Deze reactie is op persoonlijke titel geschreven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1207
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
een eventuele vroegtijdige plaatsing. Op 19
voorlopige voorziening kunnen verzoeken.
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
juli 2004 ontving klager bericht dat hij, in
Het Hof meent echter dat op basis van de
overeenstemming met regels 42 en 43 van de
bestaande nationale jurisprudentie deze weg
EHRM
1208
Penitentiaire Beginselenwet (onderdeel van de
niet als ‘effective remedy’ kon worden aange-
Hoge Raad (civiele kamer)
1209
zogenoemde ‘Fokkensregeling’), vanaf 8 augus-
merkt. Ook beriep de regering zich op het feit
Hoge Raad (strafkamer)
1212
tus 2005 in aanmerking zou komen voor ver-
dat klager tegen enkele van de beslissingen
Hoge Raad (belastingkamer)
1216
vroegde plaatsing in een TBS-kliniek. Op die
van de minister niet afzonderlijk in beroep
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1217
dag werd hij daadwerkelijk op de wachtlijst
was gegaan. Het Hof is echter niet overtuigd
Centrale Raad van Beroep
1218
geplaatst en bij verschillende brieven in de
dat na het afwijzen van zijn eerdere beroep
College Beroep Bedrijfsleven
1225
eerste helft van 2006 werd hem vervolgens
volgende pogingen meer kans op succes zou-
meegedeeld dat in een kliniek nog niet moge-
den hebben gehad. In verband met het gebrek
lijk was en werd uitgesteld op basis van artikel
aan TBS-plaatsen leken zijn kansen hoe dan
76, lid 2, van de Penitentiaire Beginselenwet.
ook nihil; uiteindelijk had het immers tot
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers beroep tegen deze besluiten werd ver-
februari 2009 geduurd voor klager uiteindelijk
worpen. Op 23 oktober 2006 deelde de minis-
in een kliniek werd opgenomen.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
ter hem mede dat de wachttijd voor de vierde
Vervolgens behandelt het Hof de vraag of kla-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
maal was verlengd met drie maanden, tot 30
ger als slachtoffer kon worden aangemerkt
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
januari 2007. Weer ging klager in beroep en
met betrekking tot de periode tussen 14 sep-
de bewerking is verzorgd door mr. drs. A.E.M.
toen de termijn nog twee keer werd bijgesteld
tember 2008 en zijn uiteindelijke opname, nu
Leijten LL.M. (Universiteit Leiden). Alle uit-
verzocht klager deze besluiten in de lopende
hij daarvoor was gecompenseerd. Volgens het
spraken van het EHRM staan op www.echr.
procedure mee te nemen. De beroepscommis-
Hof had deze compensatie echter te maken
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
sie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en
met het feit dat zijn straf inmiddels was uitge-
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
Jeugdbescherming accepteerde dat een tekort
zeten, en had deze geen effect op zijn slachtof-
spraken van kamers van het EHRM worden
aan capaciteit een grond vormde om opname
ferschap met betrekking tot de klacht over
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
in een TBS-kliniek uit te stellen, tenzij er spra-
verlate opname in een TBS-kliniek.
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
ke is van bijzondere omstandigheden op grond
Het Hof herhaalt dat artikel 5, lid 1 EVRM
de Grote Kamer van het Hof.
waarvan plaatsing niet kan wachten. In het
een uitputtende lijst aan gronden bevat op
geval van klager was daarvan geen sprake.
basis waarvan iemands vrijheid kan worden
Over zijn klacht onder artikel 5 EVRM merkte
ontnomen. Hechtenis kan bovendien op
de beroepscommissie op dat ook al stond hij
basis van meer dan een grond gerechtvaar-
vanaf 8 augustus op de wachtlijst voor een
digd zijn. In klagers geval golden lid 1 sub a
5 maart 2013, appl.nr. 53764/07 (ontvanke-
TBS-plaats, dit niet betekende dat zijn detentie
(rechtmatige detentie na veroordeling) en e
lijkheidsbeslissing)
na die datum onrechtmatig was nu deze
(rechtmatige detentie van geesteszieken).
immers was gebaseerd op een veroordeling tot
Dan gaat het Hof na of de detentie van kla-
hechtenis voor acht jaar.
ger op een wettelijke basis berustte. Regel 42,
954
Art. 5 lid 1 EVRM, art. 7 EVRM en art. 13
lid 1 van de Penitentiaire Beginselenwet
EVRM. Uitstel opname in tbs-kliniek na uitzitten een derde gevangenisstraf op basis
B. Procedure in Straatsburg
(zoals die destijds gold) stelde dat gevangen
van Fokkensregeling is in overeenstem-
Op 6 december 2007 diende klager een klacht
in beginsel na een derde van hun straf in
ming met procedure voorgeschreven bij
in bij het EHRM. Hij klaagde onder artikel 5,
aanmerking kwamen voor opname in een
wet. Klachten kennelijk ongegrond. Niet-
lid 1, dat hij niet was toegelaten tot een TBS-
TBS-kliniek. Zoals het gerechtshof al opmerk-
ontvankelijk.
kliniek na het uitzitten van een derde van zijn
te vormden deze regels echter een richtlijn
straf in lijn met de Fokkensregeling. Onder
en een uitzondering was mogelijk op basis
artikel 7 klaagde hij dat de herhaalde verlen-
van regel 43, lid 2 (wanneer er een tekort aan
ging van de wachtperiode en zijn daardoor
plaatsen was). Om die reden was de vertra-
langere verblijf in de gevangenis een onrecht-
ging die was gerechtvaardigd op basis van de
matige verhoging van de hem opgelegde straf
destijds geldende Fokkensregeling in over-
A. Feiten
betekende. Tenslotte klaagde hij onder artikel
eenstemming met een procedure voorge-
In 2003 werd klager veroordeeld voor verschil-
13 EVRM, ten eerste, dat niet al zijn klachten
schreven bij wet. De klacht van klager is ken-
lende verkrachtingen en diefstal met geweld.
bij de beroepscommissie behandeld waren, en
nelijk ongegrond.
Hij kreeg hiervoor acht jaar en bovendien TBS.
ten tweede, dat de beroepsprocedure niet
Met betrekking tot artikel 7 en 13 EVRM
Onder verwijzing naar de destijds geldende
effectief was nu in zaken als de zijne geen
merkt het Hof nog op dat de klachten onder
Penitentiaire Beginselenwet merkte het
juridische argumenten werden gegeven maar
deze artikelen niet de schijn hebben van een
gerechtshof daarbij op dat iemand in beginsel
slechts werd bezien of er dringende redenen
schending van het Verdrag. Ook deze zijn om
na het uitzitten van een derde van zijn gevan-
waren iemands opname prioriteit te verlenen.
die reden kennelijk ongegrond. Niet-ontvan-
(EVRM art. 5 lid 1; art. 7; art. 13) D.B. vs. Nederland
kelijk.
genisstraf in een TBS-kliniek opgenomen wordt; indien de veroordeelde jonger is dan 23
C. Uitspraak van het Hof
jaar kan dat eventueel nog eerder geschieden.
(Derde Kamer: Casadevall (president), Gyulu-
Op 6 maart 2004 werd klager meegedeeld dat
myan, Bîrsan, Šikuta, López Guerra, Tsotsoria,
hij op 8 augustus 2005 een derde van zijn straf
Silvis)
had uitgezeten en dat advies zou worden inge-
De regering meende om twee redenen dat
wonnen over zijn plaatsing in een TBS-kliniek
klager de nationale rechtsmiddelen niet had
voordat een besluit zou worden genomen over
uitgeput. Ten eerste had hij namelijk om een
1208
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
schade is gedekt onder de CAR-verzekering. De
den afgewezen met een beroep op de hier-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
verzekeraars hebben aangevoerd dat zij met
voor bedoelde beperkte dekkingsomvang.
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
Vekoma een meer beperkte dekking zijn over-
Alheembouw heeft dus niet aangevoerd dat
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
eengekomen. De rechtbank heeft de vordering
zij is afgegaan op de bewoordingen waarin
op www.rechtspraak.nl
afgewezen op de grond dat de verzekeraars
de dekkingsomvang van de polis was
hebben bewezen dat zij bij het sluiten van de
omschreven. Omtrent (andere) door de verze-
verzekering met Vekoma zijn overeengekomen
keraars gedane mededelingen of gewekte
dat turn key-projecten, zoals het onderhavige,
verwachtingen is door Alheembouw evenmin
niet onder de dekking vallen. Het hof heeft het
iets gesteld. Ook voor zover het middel een
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
beroep doet op art. 3:36 BW kan het niet tot
955 19 april 2013, nr. 11/04601
cassatie leiden. Het middel voert immers –
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders; A-G
Hoge Raad
gelet op de hiervoor vermelde vaststelling
mr. P. Vlas)
Tot uitgangspunt dient dat de rechtbank
van de rechtbank: begrijpelijkerwijs – niet
LJN BY3123
heeft vastgesteld dat Alheembouw pas in de
mede aan dat Alheembouw enige handeling
loop van de procedure bekend werd met de
heeft verricht in het op een verklaring of
Verzekeringsdekking. Derde. Bij door een
inhoud van de verzekeringsovereenkomst en
gedraging van de verzekeraars gebaseerde
onderaannemer verrichte werkzaamheden
de polisvoorwaarden. Alheembouw heeft
vertrouwen. Het onderhavige derdenbeding
bij een turn key-project ontstaat schade. De
tegen die overweging in appel geen grief
bood naar het tevergeefs bestreden oordeel
onderaannemer claimt onder de CAR-verze-
gericht. Deze vaststelling ligt dus mede ten
van het hof in de gegeven omstandigheden
kering van de hoofdaannemer. De verzeke-
grondslag aan het bestreden arrest. Daarom
geen dekking aan Alheembouw, en kon dus
raars weigeren dekking op de grond dat zij
kan niet tot uitgangspunt dienen dat haar
ook niet door haar worden aanvaard. Het hof
met de hoofdaannemer zijn overeengeko-
vertrouwen op de juistheid van haar veron-
heeft daarom terecht geoordeeld dat de tot
men dat turn key-projecten niet onder de
derstelling omtrent de reikwijdte van de dek-
aanvaarding van dat beding strekkende ver-
dekking vallen. HR: De vraag of, en zo ja in
king was gebaseerd op een verklaring of
klaring van Alheembouw in de gegeven
welke omvang, in een verzekeringspolis
gedraging van de verzekeraars. Bij de beoor-
omstandigheden geen rechtsgevolg had.
mede dekking wordt verleend aan derden
deling van het middel wordt voorts het vol-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
(eventueel na aanvaarding van een derden-
gende vooropgesteld. De vraag of, en zo ja in
sie van de A-G.
beding), dient te worden beantwoord aan de
welke omvang, in een verzekeringspolis
De A-G geeft onder 2.3-2.5 en 2.10 normen
hand van hetgeen de verzekeraar en de ver-
mede dekking wordt verleend aan derden
voor de uitleg van overeenkomsten, met aan-
zekeringnemer dienaangaande zijn overeen-
(eventueel na aanvaarding van een daartoe
dacht voor de positie van derden en voor ver-
gekomen. De derde kan jegens de verzeke-
strekkend derdenbeding), dient te worden
zekeringsbeurspolissen. Onder 2.12 gaat hij in
raar bescherming ontlenen aan art. 3:35 BW
beantwoord aan de hand van hetgeen de ver-
op de bescherming van derden.
indien hij op grond van de bewoordingen
zekeraar en de verzekeringnemer dienaan-
van de polis, eventueel in samenhang met
gaande zijn overeengekomen. Dit uitgangs-
(andere) door de verzekeraar gedane medede-
punt geldt ook bij de uitleg van een beding
lingen of gewekte verwachtingen, erop heeft
in een CAR-verzekering waarin dekking wordt
vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen,
verleend aan onderaannemers die door de
19 april 2013, nr. 11/04831
dat hem dekking zal worden verleend. Voor
aannemer – tevens wederpartij van de verze-
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
een succesvol beroep op art. 3:36 BW is nodig
keraar – bij de uitvoering van een verzekerd
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
dat de derde enige handeling heeft verricht
werk worden ingeschakeld. De onderaanne-
kamp en M.A. Loth; A-G mr. E.B. Rank-
in het op een verklaring of gedraging van de
mer kan jegens de verzekeraar bescherming
Berenschot)
verzekeraars gebaseerde vertrouwen.
ontlenen aan art. 3:35 BW indien hij op
LJN BZ2904
956
grond van de bewoordingen van de polis, (BW art. 3:35, 3:36, 6:253, 7:925)
eventueel in samenhang met (andere) door
Geschil over de inhoud van erfdienstbaar-
de verzekeraar gedane mededelingen of
heden. Appellant dient bij schriftelijk plei-
Alheembouw (de derde), adv. mr. M. Ynzoni-
gewekte verwachtingen, erop heeft ver-
dooi in hoger beroep een omvangrijke pleit-
des, vs. HDI-Gerling en Delta Lloyd (de verze-
trouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat
nota in. Het hof laat de pleitnota ‘in
keraars), adv. mr. K.G.W. van Oven
hem dekking zal worden verleend. In het
beginsel buiten beschouwing’. HR: 1. Pleit-
onderhavige geval kan het in beide feitelijke
notities. Omvang. De in het toepasselijke
Feiten en procesverloop
instanties door Alheembouw verdedigde
Landelijk procesreglement neergelegde
Vekoma heeft een doorlopende Construction
standpunt niet anders worden gelezen dan
maximale spreektijd voor het mondelinge
All Risks-verzekering (CAR-verzekering) geslo-
dat het door haar gestelde vertrouwen dat
pleidooi kan niet dienen als maatstaf voor
ten. Alheembouw is onderaannemer van Veko-
haar door de onderhavige CAR-verzekering
de omvang van bij schriftelijk pleidooi
ma. Bij door Alheembouw verrichte grond- en
dekking wordt verleend, uitsluitend is geba-
ingediende pleitnotities. Door de pleitnota
funderingswerkzaamheden is schade opgetre-
seerd op de door haar als onderaannemer
‘in beginsel buiten beschouwing’ te laten
den. Uit de formulering van de op de CAR-ver-
met haar contractuele wederpartij, Vekoma,
enkel omdat deze, indien voorgelezen, niet
zekering toepasselijke Algemene Verzekerings-
gemaakte afspraken, in samenhang met de
zou voldoen aan maatstaven die zouden
voorwaarden C.A.R.-90 volgt dat Alheembouw,
gebruikelijke dekkingsomvang van een CAR-
gelden bij een mondeling pleidooi, heeft
als onderaannemer, is aan te merken als verze-
verzekering. Uit hetgeen hiervoor is vastge-
het hof derhalve blijk gegeven van een
kerde onder de CAR-verzekering.
steld volgt dat Alheembouw pas van de
onjuiste rechtsopvatting. 2. Notariële akte.
In dit geding heeft Alheembouw betaling van
onderhavige polisvoorwaarden heeft kennis-
Vastlegging erfdienstbaarheid. Bij de uitleg
ruim € 1 miljoen gevorderd, stellende dat de
genomen nadat de verzekeraars dekking had-
van een notariële akte als de onderhavige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1209
Rechtspraak
komt het aan op de partijbedoeling voor
tities niet vooraf aan een maximum gebon-
gebruik als cursus- en vergadercentrum in
zover die in de notariële akte tot uitdruk-
den. Het in dit geval toepasselijke Landelijk
strijd is. Voor zover de onderdelen zich
king is gebracht. Deze bedoeling moet wor-
procesreglement voor civiele dagvaardings-
beroepen op een uitleg van de akte van
den afgeleid uit de in de akte gebezigde
zaken bij de gerechtshoven 2008, dat onder
1980 naar de bedoeling van de legatarissen
bewoordingen, uit te leggen naar objectieve
5.5 regels geeft voor het schriftelijk pleidooi,
waaruit zou volgen dat de handelwijze van Z
maatstaven in het licht van de gehele
schrijft bij een zodanig pleidooi geen maxi-
in strijd komt met de bij die akte vastgeleg-
inhoud van de akte.
male omvang van de pleitnotities voor. De
de erfdienstbaarheid, stuit dit reeds af op
(Rv art. 134 lid 1, 353 lid 1; BW art. 5:73 lid 1)
wel in dat reglement (onder 5.4) neergeleg-
het bovenstaande. Bovendien komt het bij
de maximale spreektijd van dertig minuten
de uitleg van een zodanige akte aan op de
A, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vereniging
voor het mondelinge pleidooi kan niet die-
partijbedoeling voor zover die in de notarië-
Welstand, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en J.F.
nen als maatstaf voor de omvang van derge-
le akte tot uitdrukking is gebracht. Deze
de Groot
lijke pleitnotities, nu aan die maximale
bedoeling moet worden afgeleid uit de in
spreektijd (ook) organisatorische overwegin-
deze akte gebezigde bewoordingen, uit te
Feiten en procesverloop
gen ten grondslag liggen die niet gelden bij
leggen naar objectieve maatstaven in het
X en Y waren mede-eigenaren van diverse
een uitsluitend schriftelijke gedachtewisse-
licht van de gehele inhoud van de akte (zie
tot een landgoed behorende onroerende
ling. Door de pleitnota van A ‘in beginsel
o.a. HR 13 juni 2003, LJN AH9168, NJ
zaken. In 1974 is X overleden. In 1977 zijn
buiten beschouwing’ te laten enkel omdat
2004/251 (Teijsen/Marcus) en HR 17 decem-
bij akte legaten uit het testament van X
deze, indien voorgelezen, niet zou voldoen
ber 2010, LJN BO1815, NJ 2011/9 (Genco/De
afgegeven aan diverse legatarissen, onder
aan maatstaven die zouden gelden bij een
Heer)). Het hof heeft niet miskend dat bij de
wie Welstand. Bij deze akte hebben de lega-
mondeling pleidooi, heeft het hof derhalve
uitleg van de akte van 1980 een objectieve
tarissen bedingen aanvaard over de wijze
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat-
maatstaf moet worden aangelegd. Het hof
waarop de verkregen zaken zullen worden
ting. De gegrondheid van het onderdeel kan
heeft terecht geoordeeld dat deze maatstaf
gebruikt. In 1979 heeft A de eigendom ver-
echter niet op zichzelf reeds tot cassatie lei-
een uitleg van de akte naar de door A gestel-
kregen van een tot het landgoed behorend
den. Het hof heeft immers geoordeeld dat
de bedoeling van de legatarissen niet toe-
landhuis, onder aanvaarding van diverse
het de pleitnota ‘in afwijking van het voor-
laat. Op het bovenstaande stuiten de tegen
erfdienstbaarheden, met verwijzing naar
gaande’ wél in de beoordeling heeft betrok-
de rov. 4.4.3-4.4.5 gerichte klachten af. Aan-
bepalingen uit de akte van 1977. In 1980
ken voor zover A daarin zijn eerdere stellin-
gezien deze overwegingen de beslissing van
heeft tussen Welstand en een andere legata-
gen omtrent ‘zodanige zakelijke en/of
het hof zelfstandig dragen, behoeft onder-
ris ruiling van onroerende zaken plaatsge-
persoonlijke rechten en verplichtingen’
deel 2.4, dat zich richt tegen rov. 4.4.6, geen
vonden, met instemming van Y. In de akte
nader uitwerkt. Dit brengt mee dat de
behandeling. De klacht tegen de gegrondbe-
van ruiling wordt verwezen naar de erf-
onjuiste rechtsopvatting van het hof alleen
vinding door het hof van het bezwaar van
dienstbaarheden uit de akte van 1979 en
kan leiden tot vernietiging voor zover het
Welstand tegen de in de pleitnota opgeno-
zijn verdere erfdienstbaarheden vastgelegd.
middel onder verwijzing naar specifieke
men wijziging van eis, faalt wegens gebrek
In 1980 is Y overleden. Op grond van bepa-
passages uit de pleitnota terecht erover
aan belang, omdat het hof overweegt dat de
lingen uit haar testament heeft Welstand
klaagt dat en waarom het oordeel van het
beslissing niet anders zou zijn uitgevallen
nog enige onroerende zaken verkregen. In
hof juist in het licht van die specifieke pas-
op de grondslag van de voorgenomen eiswij-
1993 heeft Welstand een tot het landgoed
sages onvoldoende gemotiveerd dan wel
ziging en het middel die overweging niet
behorend perceel in erfpacht uitgegeven
onjuist is. Behoudens in onderdeel 2.4
bestrijdt.
aan Z. Z heeft verbouwingen doen plaatsvin-
– waarover hierna – bevat het middel geen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
den en een parkeerterrein doen aanleggen
op specifieke passages toegespitste klachten
sie van de A-G.
en is het verkregen perceel gaan gebruiken
in vorenstaande zin.
De A-G bespreekt onder 2.14-2.23 het recht
als vergader- en cursuscentrum.
De onderdelen 2.2 en 2.3 klagen over de uit-
op pleidooi in hoger beroep. Onder 2.24-2.27
In dit geding heeft A primair gevorderd dat
leg door het hof van de stellingen van A.
concludeert zij dat het hof door de pleitnota
Welstand wordt bevolen haar schending van
Het hof heeft overwogen dat A tot uitgangs-
in beginsel buiten beschouwing te laten,
de bij akten van 1979 en 1980 gevestigde erf-
punt neemt dat het gebruik van de tot de
geen blijk geeft van een onjuiste rechtsop-
dienstbaarheden te beëindigen. Subsidiair
nalatenschappen behorende gronden nim-
vatting. Onder 2.40 verwijst zij naar de bij de
heeft hij gevorderd dat Welstand wordt bevo-
mer gewijzigd mag worden en dat er nim-
uitleg van notariële akten tot vestiging van
len mee te werken aan de vestiging van de
mer nieuwe opstallen gebouwd mogen wor-
beperkte rechten te hanteren geobjectiveerde
erfdienstbaarheden die nodig zijn om de toe-
den. Deze aan het hof voorbehouden uitleg
maatstaf.
stand waarin de percelen zich ten tijde van
van de stellingen van A is niet onbegrijpe-
het overlijden van X en Y bevonden, te kun-
lijk in het licht van de gedingstukken. Het
nen handhaven. De rechtbank heeft de vorde-
oordeel van het hof dat A onvoldoende heeft
ringen afgewezen. A heeft bij schriftelijk plei-
onderbouwd dat de legatarissen een over-
dooi in hoger beroep een pleitnota van 72
eenkomst met een zodanig uitgangspunt
19 april 2013, nr. 12/00081
pagina’s ingediend, met producties en eiswij-
hebben gesloten, is in het licht van de
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
ziging. Het hof heeft de pleitnota ‘in beginsel
gedingstukken evenmin onbegrijpelijk dan
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V.
buiten beschouwing’ gelaten en het vonnis
wel onvoldoende gemotiveerd en berust
Polak; A-G mr. M.H. Wissink)
van de rechtbank bekrachtigd.
voor het overige op een aan het hof voorbe-
LJN BY6108
957
houden uitleg van die stukken. In dit oor-
Hoge Raad
deel ligt besloten dat A onvoldoende heeft
Boedelschuld. Een huurder van bedrijfs-
Het hof heeft schriftelijk pleidooi toege-
onderbouwd dat sprake is van een overeen-
ruimte gaat failliet. De curator zegt de
staan, maar heeft de omvang van de pleitno-
komst tussen de legatarissen waarmee het
huurovereenkomst op. Bij oplevering blijkt
1210
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Rechtspraak
er schade aan het gehuurde te zijn. De ver-
niet geheel zijn nagekomen – waaronder
lietverklaring. In het hiervoor weergegeven
huurder vordert vergoeding van die schade.
begrepen de op dat tijdstip lopende duur-
stelsel van de Faillissementswet past niet
Is er sprake van een boedelvordering? HR:
overeenkomsten –, gaat de Faillissementswet
dat, indien de curator in het belang van de
De HR komt terug van het toedoencriteri-
uit van het volgende stelsel. Op zichzelf
boedel de huur beëindigt, de schadevergoe-
um. Indien de curator besluit een huur- of
brengt het faillissement geen wijziging in de
dingsverplichting die in verband met de
arbeidsovereenkomst te beëindigen, is
verbintenissen die voortvloeien uit een over-
huurbeëindiging ontstaat, een boedelschuld
slechts sprake van een boedelvordering met
eenkomst (Van der Feltz I, p. 409). De curator
is op de enkele grond dat zij is ontstaan als
betrekking tot de huur, het loon of de pre-
heeft echter, zoals blijkt uit art. 37 lid 1 Fw,
gevolg van een rechtshandeling – en dus
mieschulden die verschuldigd zijn geduren-
de mogelijkheid om overeenkomsten niet
door toedoen – van de curator. Daarmee zou
de een beperkte periode na de faillietver-
gestand te doen en dus de daaruit voort-
immers een uitzondering worden gemaakt
klaring. Zegt de curator onbevoegd een
vloeiende verbintenissen niet na te komen
op de hoofdregel dat indien de curator in
overeenkomst op, dan is de verplichting tot
(vgl. HR 3 november 2006, LJN AX8838, NJ
het belang van de boedel geen uitvoering
vergoeding van de daaruit voortvloeiende
2007/155 (Van den Bos q.q./Mulders)). Die
geeft aan een door de gefailleerde voor de
schade een boedelschuld. Daarmee valt op
verbintenissen leveren in het faillissement
faillietverklaring aangegane overeenkomst,
een lijn te stellen het geval dat de curator
een concurrente vordering op die, indien het
slechts een concurrente vordering voor de
wel bevoegd is tot opzegging van een over-
geen geldvordering betreft, overeenkomstig
wederpartij resteert, en op het aan die regel
eenkomst, maar alleen tegen betaling van
art. 133 Fw voor de geschatte waarde kan
ten grondslag liggende beginsel van de
een schadevergoeding of schadeloosstelling
worden ingediend (Van der Feltz I, p. 388-
gelijkheid van schuldeisers. Voor die uitzon-
in verband met die beëindiging.
389). Indien de curator de overeenkomst niet
dering valt in de Faillissementswet geen
gestand doet, kan de wederpartij deze ook
rechtvaardiging of grond te vinden. Van een
(Fw art. 37 lid 1, 37a, 39, 40; BW art. 3:33, 3:35,
ontbinden, na de weg van art. 37 lid 1 Fw te
boedelschuld is daarom geen sprake.
7:224)
hebben gevolgd, en heeft zij daarnaast
3.7 Deze uitkomst strookt ook met hetgeen
wegens het tekortschieten in de nakoming
volgt uit de Faillissementswet met betrek-
V (de verhuurder), adv. mr. F.M.L. Dekkers, vs.
van de overeenkomst een concurrente vorde-
king tot boedelschulden. Op grond van die
B.J. Tideman q.q., curator van H (de huurder),
ring op grond van art. 37a Fw. Ingeval de
wet zijn boedelschulden slechts die schulden
adv. mr. P.P. Hart
curator in verband met het belang van de
die een onmiddellijke aanspraak geven
boedel besluit de overeenkomst niet gestand
jegens de faillissementsboedel hetzij ingevol-
Feiten en procesverloop
te doen, resteert voor de wederpartij dus
ge de wet, hetzij omdat zij door de curator in
V heeft met ingang van 1 maart 2009 een
steeds – behoudens door de wet erkende
zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij
bedrijfsruimte verhuurd aan H. Bij vonnis
redenen van voorrang – een concurrente
omdat zij een gevolg zijn van een handelen
van 26 oktober 2010 is H failliet verklaard.
vordering. Dit is in overeenstemming met
van de curator in strijd met een door hem in
De curator heeft de huurovereenkomst opge-
het beginsel van de gelijkheid van schuldei-
zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of
zegd, waardoor deze is geëindigd per 31 janu-
sers dat aan de Faillissementswet ten grond-
verplichting. Onder het aangaan van een
ari 2011. Het gehuurde is per die datum ont-
slag ligt. Indien de gefailleerde ten tijde van
schuld door de curator in deze zin is te ver-
ruimd en leeg opgeleverd. Bij de oplevering is
de faillietverklaring huurder of werkgever is,
staan dat de curator deze schuld op zich
gebleken dat er schade is aan het pand van
zijn de huur, het loon en de premieschulden
neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn
de bedrijfsruimte tot een bedrag van
op grond van art. 39 en 40 Fw vanaf de dag
wil daarop is gericht (art. 3:33 en 35 BW). Vor-
€ 24 000.
van de faillietverklaring boedelschuld, zulks
deringen die een boedelschuld opleveren,
In dit geding heeft V van de curator betaling
in afwijking van de hiervoor vermelde
moeten worden onderscheiden van vorderin-
van € 24 000 als boedelschuld gevorderd. De
hoofdregel. Het gaat hier om een uitzonde-
gen op de schuldenaar, met het oog op de
kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
ring om redenen van billijkheid (Van der
voldoening waarvan de vereffening van de
V heeft sprongcassatie ingesteld.
Feltz I , p. 419, 420 en 428). Deze uitzonde-
boedel plaatsvindt. Vorderingen die voort-
ring brengt mee dat de curator die in het
vloeien uit een reeds ten tijde van de failliet-
Hoge Raad
belang van de boedel geen verdere uitvoe-
verklaring bestaande rechtsverhouding met
Het middel betoogt dat door de opzegging
ring aan de lopende huur- of arbeidsover-
de schuldenaar en die geen boedelschuld
van de huurovereenkomst en dus door toe-
eenkomst wenst te geven, deze overeen-
opleveren op een van de hiervoor vermelde
doen van de curator de opleveringsverplich-
komst dient op te zeggen teneinde te
gronden, behoren tot bedoelde vorderingen
ting van art. 7:224 BW is ontstaan en dat de
voorkomen dat de boedelschuld ter zake van
op de schuldenaar, ook als ze pas tijdens het
vordering uit die verplichting voortvloeit en
de daaruit voortvloeiende huur, loon of pre-
faillissement ontstaan, zoals onder meer
daarom een boedelschuld oplevert. Dit
mieschulden oploopt. Art. 39 en 40 Fw ver-
blijkt uit art. 37 en 37a Fw en de op art. 37
betoog is ongegrond. Dat de schadevergoe-
klaren hem tot deze opzegging bevoegd,
Fw gegeven toelichting (Van der Feltz I, p.
dingsvordering van de verhuurder in een
mits hij daarbij de in die artikelen genoem-
409). Opmerking verdient dat uit het uit-
geval zoals hier aan de orde een boedel-
de termijnen in acht neemt. Door die opzeg-
gangspunt van de Faillissementswet dat het
schuld oplevert, is (a) niet te verenigen met
ging ontstaat (dus) geen schadeplichtigheid
faillissement geen invloed heeft op wederke-
de regels die de Faillissementswet in art. 37
(Van der Feltz I, p. 423, en HR 14 januari
rige overeenkomsten, volgt dat de curator
e.v. kent met betrekking tot wederkerige over-
2011, LJN BO3534, NJ 2011/114 (Aukema
niet bevoegd is om overeenkomsten op te
eenkomsten, en komt (b) in strijd met het-
q.q./Uni-Invest)). Indien de curator besluit de
zeggen, tenzij de wet of de overeenkomst
geen uit die wet volgt omtrent het ontstaan
huur- of arbeidsovereenkomst te beëindigen,
hem (of de schuldenaar) daartoe bevoegd
van boedelschulden. Dit wordt hierna uitge-
is derhalve slechts sprake van een boedelvor-
maakt. Zegt de curator onbevoegd een over-
werkt in 3.6 respectievelijk 3.7.
dering met betrekking tot de huur, het loon
eenkomst op, dan is de verplichting tot ver-
3.6 Voor wederkerige overeenkomsten die
of de premieschulden die verschuldigd zijn
goeding van de daaruit voortvloeiende scha-
ten tijde van de faillietverklaring nog niet of
gedurende een beperkte periode na de fail-
de een boedelschuld, omdat hij dan in strijd
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1211
Rechtspraak
handelt met een door hem na te leven ver-
G. de Groot; A-G mr. P. Vlas)
inachtneming van het beroep van verzoekers
bintenis. Daarmee valt op een lijn te stellen
LJN BZ7948
op art. 8 EVRM. Volgt vernietiging en verwijzing.
het geval dat de curator wel bevoegd is tot opzegging van een overeenkomst, maar
Devolutieve werking. De Raad van de Kin-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
alleen tegen betaling van een schadevergoe-
derbescherming verzoekt de rechtbank
dat de devolutieve werking het hof niet tot
ding of schadeloosstelling in verband met
Bureau Jeugdzorg te benoemen tot voogd.
behandeling van het beroep op art. 8 EVRM
die beëindiging. De in deze zaak aan de orde
De rechtbank wijst het verzoek af. Het hof
noopte, gelet op de beperkte strekking van
zijnde verplichting om op grond van de
wijst het verzoek alsnog toe. HR: In ver-
dat beroep (onder 2.3).
bepalingen van de huurovereenkomst dan
band met de devolutieve werking van het
wel art. 7:224 BW de schade aan het gehuur-
hoger beroep mocht het hof niet komen tot
de bij het einde van de huur te herstellen
een andere beslissing dan de rechtbank
Hoge Raad (strafkamer)
dan wel te vergoeden, is een uit de huurover-
zonder de stelling van geïntimeerden dat
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
eenkomst voortvloeiende verbintenis van de
benoeming van Bureau Jeugdzorg tot voogd
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
schuldenaar, die bij het einde van de huur
een inbreuk zou maken op art. 8 EVRM, als-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
ontstaat of opeisbaar wordt. Die verbintenis
nog in de beoordeling te hebben betrokken.
Nijmegen.
is geen boedelschuld, maar een vordering op de schuldenaar, nu daarbij niet wordt vol-
(Rv art. 347; EVRM art. 8)
daan aan de hiervoor genoemde voorwaar-
Verzoekers (de adoptiefouders), adv. mr.
den voor het ontstaan van een boedelschuld.
K.T.B. Salomons, vs. de Raad voor de Kinder-
Dat is slechts anders indien de schade is ont-
bescherming, adv. mr. J. van Duijvendijk-
9 april 2013, nr. 11/01858
staan door een handelen van de curator, welk
Brand
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
geval zich hier blijkens de stellingen van par-
959
Splinter-van Kan, J. Wortel en V. van den
tijen niet voordoet.
Feiten en procesverloop
Brink)
Zoals uit het vorenstaande volgt, komt de
In 2010 hebben verzoekers een in 2004 in
(Na conclusie van A-G Vegter, strekkende tot
Hoge Raad terug van het ‘toedoencriterium’
Ghana geboren minderjarige geadopteerd
vernietiging wat betreft de opgelegde
dat is geformuleerd in HR 28 september 1990,
naar Ghanees recht. Zij hebben de minderja-
gevangenisstraf, tot verlaging daarvan en
LJN AD1243, NJ 1991/305 (De Ranitz q.q./Ont-
rige vanuit Ghana naar Nederland overge-
tot verwerping voor het overige; adv. mr.
vanger), HR 12 november 1993, LJN ZC1136, NJ
bracht en in hun gezin opgenomen, zonder
M.L. Plas, Bunnik)
1994/229 (Frima q.q./Blankers-Van Gennip) en
te beschikken over beginseltoestemming van
LJN BY5446
HR 18 juni 2004, LJN AN8170, NJ 2004/617
het Ministerie van Justitie. In 2010 is Bureau
(Circle Plastics), zulks mede naar aanleiding
Jeugdzorg belast met de voorlopige voogdij
Bedrieglijke bankbreuk art. 341 Sr: het
van de kritiek die in de literatuur op dat crite-
over de minderjarige.
bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van
rium is geuit. Opmerking verdient dat dit niet
In dit geding heeft de Raad voor de Kinder-
de rechten van zijn schuldeisers’ brengt tot
betekent dat in een geval als aan de orde was
bescherming de rechtbank verzocht Bureau
uitdrukking dat de verdachte het opzet
in laatstgenoemd arrest, de ontruimingsver-
Jeugdzorg tot voogd te benoemen. Verzoekers
moet hebben gehad op de verkorting van de
plichting na de beëindiging van de huur geen
hebben verweer gevoerd en de rechtbank
rechten van de schuldeisers, waartoe voor-
boedelschuld kan zijn. Zoals volgt uit HR 9
onder meer verzocht hen gezamenlijk tot
waardelijk opzet kan volstaan.
juni 2006, LJN AU9234, NJ 2007/21 (Smit/Van
voogd te benoemen. De rechtbank heeft ver-
Normadressaat art. 341 onder a Sr: welis-
Hees q.q.), kan de gewezen verhuurder uit
zoekers belast met de voogdij en het over en
waar is dit de gefailleerde natuurlijke of
hoofde van zijn recht op het gehuurde verlan-
weer meer of anders verzochte afgewezen.
rechtspersoon, maar gezien de art. 47 en 48
gen dat de curator de tot de boedel behorende
Alleen de Raad voor de Kinderbescherming is
Sr behoeven medeplegers, doen plegers, uit-
zaken uit het gehuurde verwijdert. Deze ver-
in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de
lokkers en medeplichtigen aan bedrieglijke
plichting rust op de curator in zijn hoedanig-
bestreden beschikking vernietigd en Bureau
bankbreuk niet die hoedanigheid te bezit-
heid en is derhalve een boedelschuld.
Jeugdzorg belast met de voogdij.
ten alvorens aansprakelijk te kunnen zijn
Volgt verwerping.
via art. 341 Sr.
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij
Hoge Raad
Onttrekking aan boedel: onjuist is de opvat-
bespreekt het onderscheid tussen (verifieerba-
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
ting dat slechts indien een faillissement
re) faillissementsschulden en boedelschulden
heeft nagelaten te oordelen over de stelling
reeds is uitgesproken, bewezen kan worden
onder 2.2-2.6 en kritiek in de literatuur op het
van verzoekers dat benoeming van Bureau
verklaard dat sprake is van onttrekking aan
toedoencriterium onder 2.7-2.11.3. Onder 3.4-
Jeugdzorg tot voogd een inbreuk zou maken
de boedel.
3.17 besteedt hij aandacht aan de samenloop
op art. 8 EVRM. Deze klacht slaagt. De recht-
tussen de vordering op grond van de opleve-
bank heeft de desbetreffende stelling niet
ringsverplichting bij het einde van de huur en
beoordeeld omdat verzoekers daarbij geen
de vordering op grond van een reeds eerder
belang hadden, maar in verband met de devo-
Inleiding:
tot stand gekomen schadevergoedingsver-
lutieve werking van het hoger beroep mocht
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
plichting van de huurder.
het hof niet komen tot een andere beslissing
gezegd – feitelijk leiding geven aan bedrieg-
dan de rechtbank zonder die stelling alsnog in
lijke bankbreuk door drie rechtspersonen
de beoordeling te hebben betrokken. Nu daar-
(een stichting en twee commanditaire ven-
van niet blijkt, moet ervan worden uitgegaan
nootschappen) (feit 3) en voorts het mede-
dat het hof de devolutieve werking heeft mis-
plegen van bedrieglijke bankbreuk (feit 4).
19 april 2013, nr. 12/02994
kend. Verwijzing moet volgen voor een beoor-
Wat betreft de bewezenverklaring van feit 3
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
deling van de kwestie van de voogdij met
heeft de raadsvrouw [het hof spreekt van
958
1212
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
(Sr art. 341)
Rechtspraak
raadsman] van de verdachte aangevoerd dat
aanmerkelijke kans op verkorting van de
faillissement is verklaard en niet de (middel-
de stichting en twee C.V.’s niet verplicht
rechten van de schuldeisers heeft doen ont-
lijk) bestuurder van de failliet verklaarde
waren een administratie te voeren, dat er
staan (vgl. HR 9 februari 2010, NJ 2010/104,
rechtspersoon of de werknemer van die
voor de twee C.V.’s wel degelijk administraties
LJN BI4691).
rechtspersoon. Ditzelfde geldt voor een der-
zijn overgelegd en dat de omstandigheid dat
3.3. Aangezien de bewezenverklaring van het
de. Cliënt is niet zelf de failliet in de zin van
de curator niets van de administratie begreep
onder 3 tenlastegelegde, voor zover behelzen-
het tenlastegelegde, zodat reeds om deze
hier niets aan af doet, en dat wat betreft de
de dat de verdachte heeft gehandeld ‘ter
reden vrijspraak dient te volgen (Gerechtshof
stichting de verdachte niet in staat was de
bedrieglijke verkorting van de rechten van
Amsterdam 20 mei 2009, LJN BJ6123). Voor
administratie uit te leveren. Voorts voert de
schuldeisers van B) Stichting [A] en C) [B] C.V.
het geval Uw Hof hier onverhoopt anders
raadsvrouw aan dat ook al zouden de C.V.’s
en D) [C] C.V.’ niet zonder meer uit de gebe-
over denkt nog het volgende.
niet aan hun administratieverplichting heb-
zigde bewijsmiddelen kan volgen, klaagt het
79. Bij alle B.V.’s gaat het om overboekingen
ben voldaan, ze dat niet hebben gedaan ter
middel terecht dat de uitspraak in zoverre
die zijn gedaan voordat het faillissement is
bedrieglijke verkorting van schuldeisers. De
niet naar de eis der wet met redenen is
uitgesproken. Op grond daarvan kan hoe dan
verdachte dient, aldus de raadsvrouw, te wor-
omkleed.
ook niet bewezen worden dat er goederen
den vrijgesproken van het onder 3 met
4. Beoordeling van het derde middel
aan de boedel zijn onttrokken. Dat kan
betrekking tot de genoemde rechtspersonen
4.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd
immers alleen maar als er al een faillisse-
ten laste gelegde. Het hof overweegt hierom-
met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv
ment is uitgesproken. Zonder faillissement
trent als volgt: ‘Het hof is van oordeel dat op
heeft verzuimd in het bijzonder de redenen
geen faillissementsboedel. Zoals bij feit 2 al
grond van artikel 3:15i [BW] en artikel 51,
op te geven waarom het is afgeweken van
is uiteengezet, gaat het er om dat iets buiten
derde lid, [Sr] de onder 3 ad B, C en D
door de verdediging met betrekking tot het
het zicht van de curatoren wordt gehouden.
genoemde rechtspersonen verplicht zijn een
onder 4 tenlastegelegde naar voren gebrach-
Die was er nog niet, zodat ook niets buiten
administratie te voeren. Blijkens de bewijs-
te uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
diens zicht kan worden gehouden.
middelen is niet voldaan aan de verplichting
inzake de delictsomschrijving en de norm-
80. Dus komt het er bij alle B.V.’s op neer.
een administratie te voeren, waarvoor de ver-
adressaat van art. 341 Sr.
Waren er schuldeisers? Was cliënt daarvan
dachte verantwoordelijk dient te worden
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de
op de hoogte? Zijn de overboekingen gedaan
gehouden. Zonder administratie zijn de debi-
conclusie van de Advocaat-Generaal onder
op het moment dat cliënt wist dat een fail-
teuren immers niet bekend en kunnen uit-
5.4 en 5.5 kan het middel niet tot cassatie
lissement niet meer was te voorkomen? En
staande vorderingen niet worden geïnd. De
leiden.
had cliënt het opzet door middel van deze
verdachte heeft hiermee op zijn minst wil-
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
overboekingen rechten van schuldeisers te
lens en wetens de aanmerkelijke kans aan-
beslissingen ter zake van het onder 3 tenlas-
benadelen en/of schuldeisers te bevoorde-
vaard dat de schuldeisers door zijn gedragin-
tegelegde en de strafoplegging, in zoverre
len? Was cliënt überhaupt wel betrokken bij
gen benadeeld zouden kunnen worden. Het
terugwijzing en verwerping voor het overige.
deze overboekingen? Het antwoord hierop is telkens: nee.’
hof overweegt hierbij dat het bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting’ niet impliceert dat de
A-G Vegter, onder meer:
5.5. De bestreden uitspraak behelst geen
crediteursrechten als gevolg van de gedragin-
5.4. Namens verdachte is ten aanzien van het
nadere overweging ten aanzien van het
gen daadwerkelijk moeten zijn verkort, doch
onder 4 tenlastegelegde, gezien de overgeleg-
namens verdachte onder de nummers 77, 78
dat voldoende is dat de gedragingen tot
de pleitnotities waarvan het proces-verbaal
en 79 aangevoerde. Voor zover het middel
benadeling van schuldeisers in hun verhaals-
van de terechtzitting in hoger beroep van 23
daarover terecht ten aanzien van het onder
rechten heeft kunnen leiden.’ Het verweer
maart 2011 melding maakt, voor zover hier
78 en 79 aangevoerde, is dat terecht. Hetgeen
wordt verworpen.
van belang het volgende aangevoerd:
door de raadsvrouw ter terechtzitting in
‘Feit 4
hoger beroep in zoverre naar voren is
Hoge Raad, onder meer:
77. Cliënt wordt verweten dat hij tezamen
gebracht, kan immers bezwaarlijk anders
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het-
met 4 B.V.’s en/of anderen ter bedrieglijke ver-
worden verstaan dan als een standpunt dat
geen onder 3 is bewezenverklaard, voor zover
korting van de rechten van zijn schuldeisers
duidelijk, door argumenten geschraagd en,
inhoudende dat is gehandeld ‘ter bedrieglijke
goederen aan de boedel van die B.V.’s heeft
anders dan bij standpunt 77, voorzien van
verkorting van de rechten van de schuldei-
onttrokken, dan wel op een moment dat hij
een ondubbelzinnige conclusie (onder 80)
sers’ van de onder B, C en D genoemde stich-
wist dat het faillissement niet meer kon wor-
ten overstaan van het Hof naar voren is
ting en commanditaire vennootschappen,
den voorkomen schuldeisers hebben bevoor-
gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uit-
niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan
deeld. Deze verschillen moeten wel goed wor-
drukkelijk onderbouwde standpunt afgewe-
worden afgeleid.
den onderscheiden. Zoals het in de
ken door de bewezenverklaring van feit 4
3.2. Bij de beoordeling van het middel moet
tenlastelegging en in de bewezenverklaring
onder C en D, maar heeft in strijd met art.
worden vooropgesteld dat de in de tenlaste-
van de rechtbank staat komt het in ieder
359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het
legging en bewezenverklaring voorkomende,
geval niet overeen met de delictsomschrij-
bijzonder de redenen opgegeven die daartoe
aan art. 341 Sr ontleende bewoordingen ‘ter
ving. Het is hetzij goederen aan de boedel
hebben geleid. Dat verzuim heeft in beginsel
bedrieglijke verkorting van de rechten van
onttrekken, hetzij op een tijdstip waarop hij
ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid
zijn schuldeisers’ tot uitdrukking brengen
wist dat een faillissement niet kon worden
tot gevolg.
dat de verdachte het opzet moet hebben
voorkomen een schuldeiser bevoordelen.
Beide verweren had het Hof evenwel slechts
gehad op de verkorting van de rechten van
78. Maar allereerst het volgende. Aan cliënt
kunnen verwerpen. Ten aanzien van de
de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in
wordt telkens overtreding van artikel 341
normadressaat van art. 341 onder a Sr heeft
dat verband voldoende is en dat derhalve
onder A sub 1 Sr ten laste gelegd. De norm-
immers te gelden dat dit weliswaar de
voor het bewijs van het opzet ten minste is
adressaat van dit artikel is de natuurlijke per-
gefailleerde natuurlijke of rechtspersoon
vereist dat het handelen van de verdachte de
soon of de rechtspersoon die in staat van
is.(7) Gelet evenwel op art. 47 en 48 Sr
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1213
Rechtspraak
behoeven de medepleger, de doen pleger, de
vering hof dat onrechtmatig onderzoek in
den verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg
uitlokker en de medeplichtige aan bedrieg-
auto tot bewijsuitsluiting moet leiden.
dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid
lijke bankbreuk niet die hoedanigheid te bezitten alvorens via art. 341 Sr op hun
(Sv art. 55b en 359a)
van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren
betrokkenheid bij de fraude te kunnen worden aangesproken.(8) Het onder 78 ingeno-
Inleiding:
moeten worden gerechtvaardigd. De eerste
men standpunt kan naar mijn oordeel om
Verdachte is na bewijsuitsluiting vrijgespro-
factor is ‘het belang dat het geschonden voor-
die reden geen doel treffen. Voorts berust
ken van witwassen. De politie had bij een
schrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst
het onder 79 ingenomen standpunt op de
doorzoeking van verdachtes auto een geldbe-
van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan
opvatting dat slechts indien een faillisse-
drag aangetroffen. In het proces-verbaal
zijn de omstandigheden van belang waaron-
ment reeds is uitgesproken, bewezen ver-
inhoudende het relaas van die doorzoeking
der het verzuim is begaan. Daarbij kan ook
klaard kan worden dat sprake is van ont-
hebben de verbalisanten gesteld dat die zoe-
de mate van verwijtbaarheid van het ver-
trekking aan de boedel en die opvatting is
king plaats vond om de identiteit van de ver-
zuim een rol spelen. De derde factor is ‘het
onjuist. Ook indien de onttrekking geschiedt
dachte te kunnen vaststellen (art. 55b lid 2
nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’.
op een moment dat de wetenschap bestaat
Sv). Daarbij heeft één van de verbalisanten
Indien de feitenrechter op grond van de hier-
dat het faillissement niet kan worden voor-
onder de bestuurdersstoel een tas aangetrof-
voor bedoelde weging en waardering van de
komen, kan sprake zijn van onttrekking aan
fen en meteen geopend. Het onderhavige geld
wettelijke beoordelingsfactoren en aan de
de boedel. Bij gedragingen die zijn begaan
bleek in die tas te zitten. Beide verbalisanten
hand van alle omstandigheden van het geval
vóór de faillietverklaring, geldt de failliet-
zijn als getuigen door de rechter-commissaris
tot het oordeel komt dat niet kan worden
verklaring wel als bijkomende voorwaarde
gehoord. Daarbij heeft een hunner verklaard
volstaan met de vaststelling dat een onher-
voor strafbaarheid: de gedraging is pas straf-
dat hij niet kan uitsluiten dat de verdachte
stelbaar vormverzuim is begaan, maar dat
baar indien het faillissement is uitgespro-
zijn legitimatie reeds voor de doorzoeking had
het verzuim niet zonder consequentie kan
ken.(9) Het verzuim van het Hof op deze
overhandigd. De andere verbalisant heeft bij
blijven, zal hij daaraan een van de in art.
verweren te responderen behoeft derhalve
de rechter-commissaris verklaard dat hij zich
359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen
niet tot cassatie te leiden.
niet kan herinneren op welk moment de ver-
verbinden, te weten strafvermindering, bewij-
dachte zijn legitimatiebewijs heeft overhan-
suitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring
Voetnoten:
digd. Het hof overweegt dat indien de door-
van het openbaar ministerie in de vervol-
7 Zowel de natuurlijke persoon als de rechts-
zoeking heeft plaatsgevonden nadat de
ging. Een beslissing tot toepassing van een
persoon geldt – los van het voor rechtsperso-
verdachte zijn legitimatiebewijs had overhan-
rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv dient
nen geschreven art. 343 Sr – gelet op art. 51
digd, die doorzoeking overbodig was en daar-
te worden genomen en gemotiveerd aan de
Sr als normadressaat bij art. 341 Sr. Vgl. HR
mee tevens onrechtmatig. Het hof overweegt
hand van de hiervoor besproken factoren die
16 juni 1981, NJ 1981/586 en HR 13 januari
voorts dat wanneer ervan moet worden uitge-
in het tweede lid van het artikel zijn
1987, NJ 1987/863, HR 8 maart 1988, NJ
gaan dat de doorzoeking heeft plaatsgevon-
genoemd. (vgl. HR 30 maart 2004, LJN
1988/839 en HR 9 oktober 2001, LJN ZD2913.
den voordat de verdachte zijn identiteitsbe-
AM2533, NJ 2004/276).
In die lijn ook C.M. Hilverda, Faillissements-
wijs had overhandigd, die doorzoeking
Aan de uitoefening van de bevoegdheid tot
fraude, Kluwer 2009, 3e druk, p. 19-21 en p.
weliswaar plaatsvond op grond van art. 55b
toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsge-
125-126. Anders: B.F. Keulen, Bankbreuk, ons
lid 2 Sv, maar zonder dat de verdachte tevoren
volg van een vormverzuim als bedoeld in art.
strafrechtelijk faillissementsrecht, Gouda
in de gelegenheid was gesteld zich te legitime-
359a Sv heeft de Hoge Raad in zijn arrest van
Quint, 1990, p. 266-273.
ren. Het hof acht dit geen behoorlijke gang
19 februari 2013, LJN BY5322 nadere overwe-
8 Vgl. Hilverda, a.w., op p. 108, onder verwij-
van zaken en derhalve onrechtmatig. Het hof:
gingen gewijd.
zing naar wetsgeschiedenis en HR 21 april
‘Het hof is van oordeel dat in beide hierboven
2.8. Wat er zij van het oordeel van het Hof
1913, NJ 1913/961: medeplegers, doen ple-
genoemde scenario’s sprake is van een ernstig
dat er sprake is van een in het voorbereidend
gers, uitlokkers en medeplichtigen behoeven
en onherstelbaar vormverzuim dat – gelet op
onderzoek begaan vormverzuim als bedoeld
niet de hoedanigheid van bestuurder of com-
het bepaalde in artikel 359a [Sv] – dient te
in art. 359a Sv, is, gelet op de hiervoor aange-
missaris te bezitten, alvorens tot strafrechte-
leiden tot uitsluiting van het bewijsmateriaal
duide motiveringsvoorschriften, zijn oordeel
lijke aansprakelijkheid op grond van art. 342
dat door de zoeking is verkregen. Bij gebreke
dat bewijsuitsluiting het rechtsgevolg van de
of 343 Sr kan worden gekomen.
van voldoende overig wettig en overtuigend
door het Hof aangenomen onrechtmatigheid
9 Vgl. Hilverda, a.w., p. 92.
bewijs zal daarom vrijspraak van het tenlaste-
moet zijn niet naar behoren met redenen
gelegde volgen.’
omkleed. 2.9. Het middel is in zoverre terecht voorge-
960
Hoge Raad, onder meer:
steld.
2.6. Het middel behelst onder meer de klacht
Volgt vernietiging en terugwijzing.
9 april 2013, nr. 10/01281
dat het oordeel van het Hof dat dit vormver-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, H.A.G.
zuim moet leiden tot bewijsuitsluiting ontoe-
Splinter-van Kan, W.F. Groos en Y. Buruma)
reikend is gemotiveerd. Die klacht is gegrond.
(na conclusie van A-G Vegter, strekkende tot
Dat berust op het volgende.
vernietiging en terugwijzing; OM-cassatie)
2.7. Indien binnen de door art. 359a Sv
9 april 2013, nr. 13/00552 CW
LJN BX4439
bepaalde grenzen sprake is van een vormver-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema, W.F.
zuim als bedoeld in deze bepaling, en de
Groos, J. Wortel en N. Jörg)
Toepassing HR 19 februari 2013, LJN
rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blij-
(Na beroep in cassatie in het belang van de
BY5322, NJB 2013/565 (aanvullend over-
ken, moet de rechter beoordelen of aan dat
wet door A-G Vellinga, strekkende tot
zichtsarrest 359a Sv). Ontoereikende moti-
vormverzuim enig rechtsgevolg dient te wor-
vernietiging in het belang der wet van de
1214
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
961
Rechtspraak
beschikking van het Gerechtshof te `s-Gra-
bij het gerechtshof in hoger beroep kan
Hoge Raad, onder meer:
venhage van 16 augustus 2007, nr.
komen, leidt niet tot een ander oordeel, in
2.4. Het ligt op de weg van de appelrechter
09-997118-07)
aanmerking genomen dat dit hoger beroep
om kennelijke schrijffouten die voorkomen
LJN BZ6526
moet worden ingesteld uiterlijk drie dagen
in het vonnis van de eerste rechter, waaron-
na de betekening. Daaruit moet worden afge-
der schrijffouten in de bewezenverklaring, te
Cassatie in het belang der wet. Rechtsmid-
leid dat deze bepaling slechts het oog heeft
verbeteren of verbeterd te lezen. Zo’n verbe-
del in de zin van art. 87 lid 2 eerste volzin
op een bij beschikking gegeven afwijzing van
tering van de bewezenverklaring houdt
Sv. Deze bepaling heeft slechts het oog op
dat verzoek en dus niet ziet op een ter
slechts in een vaststelling van de juiste
een door de rechtbank bij beschikking
terechtzitting gegeven beslissing.
inhoud van de bewezenverklaring en niet
gegeven afwijzing van een verzoek tot
3.3. Het Hof heeft de verdachte dus terecht
een ander oordeel omtrent hetgeen bewezen
schorsing of opheffing van de voorlopige
en op goede grond niet-ontvankelijk ver-
is. Geen rechtsregel en in het bijzonder niet
hechtenis en ziet dus niet op een ter
klaard in zijn hoger beroep. Daarom faalt het
art. 423, eerste lid, Sv verzet zich in zo’n geval
terechtzitting gegeven beslissing.
middel. Opmerking verdient nog dat het
tegen bevestiging van het vonnis (vgl. HR 26
openstellen van rechtsmiddelen buiten de
juni 2012, LJN BW9191).
rechtsvormende taak van de Hoge Raad valt
2.5. Nu aangenomen moet worden dat het
en daarom aan de wetgever moet worden
Hof met zijn onder 2.3 vermelde toevoeging
Inleiding:
overgelaten.
heeft beoogd de bewezenverklaring in voor-
De in deze zaak gedane vordering tot cassatie
Volgt verwerping van het beroep.
noemde zin te verbeteren, faalt de klacht.
(Sv art. 87 en 406)
Volgt verwerping.
in het belang der wet richt zich tegen een beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 16 augustus 2007, waarbij het hof de
962
verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard
963
in zijn hoger beroep tegen de ter terechtzit-
9 april 2013, nr. 11/02093
ting d.d. 13 juli 2007 gegeven beslissing van
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
9 april 2013, nr. 11/05446 P
de Rechtbank ’s-Gravenhage houdende afwij-
Lohman en V. van den Brink)
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
zing van het verzoek tot schorsing van zijn
(Na conclusie van A-G Knigge, strekkende
H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en
voorlopige hechtenis. De verdachte had ter
tot verwerping; adv. mr. R. van ’t Land,
Y. Buruma)
terechtzitting schorsing van de voorlopige
Breda)
(Na conclusie van A-G Vegter, strekkende tot
hechtenis verzocht. Op dat verzoek besliste
LJN BZ6512
vernietiging en terugwijzing; OM-cassatie)
de rechtbank afwijzend. De afwijzende beslis-
LJN BX4536
sing werd opgenomen in het proces-verbaal
Kennelijke schrijffout in bewezenverkla-
van de terechtzitting. Verdachte stelde hoger
ring. Bevestiging van vonnis met wijziging
Voordeelsontneming. Door Openbaar
beroep in tegen die afwijzende beslissing.
van de bewezenverklaring door daaraan de
Ministerie tegen afwijzing van de onderne-
Over dat hoger beroep oordeelde het Hof als
woorden ‘en/of’ toe te voegen is – ook gelet
mingsvordering voorwaardelijk ingestelde
volgt: ‘Overwegende, dat verdachte, gelet op
op art. 423 lid 1 Sv – toegestaan.
cassatie slaagt: omdat de voorwaarde is ver-
art. 406 lid 2 [Sv], niet-ontvankelijk is in zijn
vuld dat de Hoge Raad de door het hof in de
hoger beroep van de beschikking.’
(Sv art. 423)
Hoge Raad, onder meer:
Inleiding:
vernietigen, is aan de beslissing tot afwij-
3.1. Het middel klaagt dat ‘het Hof de ver-
Het middel klaagt onder meer dat het Hof
zing van de ontnemingsvordering in de
dachte, gelet op het bepaalde in art. 87 lid 2,
art. 423 Sv heeft geschonden, nu het Hof het
onderhavige zaak de grondslag komen te
eerste volzin, Sv, ten onrechte niet-ontvanke-
vonnis van de rechtbank heeft bevestigd,
ontvallen.
lijk heeft verklaard in zijn hoger beroep’.
hoewel het een wijziging heeft aangebracht
3.2. Ingevolge het eerste lid van art. 406 Sv is
in de bewezenverklaring. Ten laste van de
tegen in eerste aanleg gewezen vonnissen
verdachte was door de rechtbank bewezen-
die geen einduitspraken zijn, hoger beroep
verklaard dat hij – kort gezegd – tezamen en
Inleiding:
slechts gelijktijdig met dat tegen de einduit-
in vereniging met anderen van het plegen
Voordeelsontneming. De OM-cassatie richt
spraak toegelaten. Mede gelet op de wetsge-
van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
zich tegen de afwijzing door het Gerechtshof
schiedenis zoals weergegeven in de vordering
immers hebben hij en zijn mededaders
’s-Gravenhage van de vordering tot ontneming
moet worden aangenomen dat de in het
krachtens die gewoonte telkens geldbedra-
van wederrechtelijk verkregen voordeel. De
tweede lid van art. 406 Sv voorziene uitzon-
gen “verworven en voorhanden gehad en
cassatieschriftuur behelst een voorwaardelijk
dering op die hoofdregel is beperkt tot de in
overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders
middel, in die zin dat het slechts wordt voor-
dat tweede lid uitdrukkelijk genoemde geval-
wisten dat voornoemde voorwerpen –
gesteld indien het cassatiemiddel in de hoofd-
len, te weten een bevel tot gevangenhouding
onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren
zaak doel treft. Het cassatiemiddel in de
of gevangenneming en de afwijzing van een
uit enig misdrijf.” Het bestreden arrest van
hoofdzaak is gericht tegen ’s Hofs oordeel dat
verzoek tot opheffing van het bevel tot
het Hof houdt in, voor zover voor de beoor-
sprake is van een vormverzuim dat ingevolge
gevangenhouding of gevangenneming. De
deling van het middel van belang: ‘Het Hof
art. 359a Sv tot bewijsuitsluiting moet leiden,
eerste volzin van het tweede lid van art. 87
verenigt zich met het vonnis waarvan beroep
met vrijspraak van het tenlastegelegde wit-
Sv, inhoudende dat de verdachte die aan de
en zal dit derhalve bevestigen met dien ver-
wassen tot gevolg. Het middel in de onderha-
rechtbank schorsing of opheffing van de
stande dat het Hof: [...] in de bewezenverkla-
vige ontnemingszaak klaagt dat indien en
voorlopige hechtenis heeft verzocht, eenmaal
ring [...] tussen de woorden “gehad” en “over-
voor zover de bestreden uitspraak in de
van een afwijzende beslissing op dat verzoek
gedragen” toevoegt de woorden “en/of”.’
hoofdzaak door de Hoge Raad wordt vernie-
hoofdzaak uitgesproken vrijspraak op het daartegen ingestelde beroep in cassatie zou
(Sr art. 36e)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1215
Rechtspraak
tigd, ’s Hofs afwijzing van de vordering tot
niet voor zover zij in aanmerking zijn geno-
verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e
ontneming van wederrechtelijk verkregen
men bij de bepaling van het te ontnemen
van het Wetboek van strafrecht.
voordeel op onjuiste gronden berust. Het hof
wederrechtelijk verkregen voordeel (anders:
3.3.2. Het middel faalt. De door het middel
heeft de beslissing tot afwijzing van de ontne-
de A-G). Belastingrechter is bij zijn oordeel
voorgestane opvatting verdraagt zich niet
mingsvordering als volgt gemotiveerd: ‘Bij de
over belanghebbendes rol en aandeel bin-
met de tekst van artikel 3.14, lid 1, letter d,
behandeling in hoger beroep van de vorde-
nen de criminele organisatie niet gebonden
van de Wet. Bovendien valt uit de wetsge-
ring van het openbaar ministerie tot ontne-
aan het oordeel van de strafrechter.
schiedenis zoals aangehaald in onderdeel 4.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal
ming van wederrechtelijk verkregen voordeel is komen vast te staan dat de gewezen ver-
Cassatieberoep belanghebbende
evenmin af te leiden dat de wetgever ondanks de door hem onderkende samen-
dachte bij arrest van 15 maart 2010 van dit gerechtshof is vrijgesproken van het in zijn
Hoge Raad, onder meer:
loop van belastingheffing over wederrechte-
strafzaak tenlastegelegde. Het openbaar
‘3.1.1. Belanghebbende is bij vonnis van de
lijk verkregen voordelen en de strafrechtelij-
ministerie dient, nu een veroordeling wegens
Rechtbank Maastricht (strafkamer) (…),
ke ontneming daarvan, een dergelijke
een strafbaar feit ontbreekt, niet-ontvankelijk
onherroepelijk geworden op 6 januari 2005,
ingrijpende beperking van de reikwijdte van
verklaard te worden in zijn vordering tot ont-
veroordeeld voor het in de periode van 1
genoemd artikel voor ogen heeft gestaan.
neming van wederrechtelijk verkregen voor-
oktober 2001 tot en met 25 mei 2004 leiding
3.4. Middel II richt zich tegen het door het
deel […]. […] Wijst de vordering van het open-
geven aan een criminele organisatie op het
Hof in aanmerking genomen bedrag aan pro-
baar ministerie tot ontneming van
gebied van de handel in harddrugs. In ver-
ductiekosten. Het Hof heeft daaromtrent –
wederrechtelijk verkregen voordeel af.’
volg op die veroordeling is belanghebbende
kort samengevat – geoordeeld dat de Inspec-
bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogen-
teur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de
Hoge Raad, onder meer:
bosch (strafkamer) van 3 mei 2007 veroor-
productiekosten € 200 000 hebben bedragen,
2.3. Het middel is voorgesteld onder de voor-
deeld tot betaling van een bedrag van
dat hij nader akkoord is gegaan met het door
waarde dat de Hoge Raad het in ‘s Hofs over-
€ 327 130,25 ter ontneming van wederrechte-
het Hof uit de gedingstukken afgeleide
wegingen bedoelde arrest van het Hof in de
lijk verkregen voordeel. Bij de vaststelling
bedrag van € 109 000, en dat belanghebben-
hoofdzaak op het daartegen ingestelde
van dit bedrag is het Hof uitgegaan van het
de niet heeft gesteld dat dit bedrag te hoog
beroep in cassatie zal vernietigen. Nu de
in het kader van het jegens belanghebbende
zou zijn. Dit oordeel geeft geen blijk van een
Hoge Raad bij heden uitgesproken arrest
ingestelde strafrechtelijk financieel onder-
onjuiste opvatting omtrent de stelplicht en
(griffienummer 10/01281, LJN BX4439) dat
zoek opgestelde ontnemingsrapport, waarin
de bewijslastverdeling en kan, als verweven
arrest heeft vernietigd, is genoemde voor-
aan de hand van een kasopstelling is gecon-
met waarderingen van feitelijke aard, voor
waarde vervuld.
cludeerd dat belanghebbende in de periode
het overige in cassatie niet op juistheid wor-
2.4. De Hoge Raad heeft het arrest in de
van 1 januari 2001 tot 25 mei 2004 meer
den getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of
hoofdzaak vernietigd op de grond dat het
contante inkomsten heeft genoten dan de
onvoldoende gemotiveerd. Daarbij verdient
oordeel van het Hof waarop de vrijspraak van
traceerbare legale inkomsten.
opmerking dat het Hof bij zijn oordeel over
het tenlastegelegde is gebaseerd onvoldoen-
3.1.2. Bij de uitspraken op bezwaar tegen de
belanghebbendes rol en aandeel binnen de
de met redenen is omkleed. Dat brengt mee
(navorderings)aanslagen heeft de Inspecteur
criminele organisatie niet is gebonden aan
dat aan de beslissing in de onderhavige zaak
het hiervoor in 3.1.1 genoemde bedrag van
het oordeel van de strafrechter (vgl. HR 12
de grondslag is komen te ontvallen.
€ 327.130,25 aangemerkt als in de onderhavi-
april 2012, nr. 11/02847, LJN BW4122, BNB
2.5. Het middel treft doel.
ge jaren door belanghebbende genoten winst
2012/193). Middel II faalt derhalve eveneens.’
Volgt vernietiging en terugwijzing.
uit onderneming. (…) Tot slot heeft de Inspecvan de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna:
Uit de conclusie van de A-G, onder meer:
Hoge Raad (belastingkamer)
de Wet) de belastbare inkomens uit werk en
‘6.6 Uit zowel de parlementaire geschiedenis
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
woning verhoogd met een bedrag aan pro-
(Kamerstukken II 1996/97, 25 019, nr. 3, blz.
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
ductiekosten van xtc-pillen (hierna: de pro-
7; (…)) als antwoorden op Kamervragen (…)
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
ductiekosten) als zijnde kosten die verband
volgt dat de ontneming van een wederrechte-
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
houden met het misdrijf waarvoor belang-
lijk voordeel een maatregel is die tot doel
hebbende strafrechtelijk is veroordeeld.
heeft de veroordeelde financieel in dezelfde
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de produc-
situatie te brengen als die waarin hij verkeer-
tiekosten op grond van artikel 3.14, lid 1, let-
de voordat het misdrijf in verband waarmee
ter d, van de Wet niet aftrekbaar zijn en heeft
een ontnemingsmaatregel is opgelegd, was
19 april 2013, nr. 11/03757
het bedrag van die kosten vastgesteld op
gepleegd. Als het wederrechtelijk voordeel
(Overgaauw, Punt, Sterk, Van Loon en
€ 33 000 voor elk van de jaren 2001, 2002 en
volledig wordt ontnomen is er daarom geen
Fierstra; na conclusie Niessen tot gegrond-
2003 en op € 10 000 voor het jaar 2004. Hier-
reden meer om ter zake van dit ontnomen
verklaring van het beroep in cassatie)
tegen richten zich de middelen I en II.
voordeel met fiscale middelen op te treden.
LJN BW7156
3.3.1. Middel I houdt in het betoog dat de in
(…)
artikel 3.14, lid 1, letter d, van de Wet neerge-
6.8 De wet bepaalt (…) niet uitdrukkelijk hoe
legde aftrekbeperking niet van toepassing is
te handelen ten aanzien van de fiscale
voor zover de kosten en lasten die verband
behandeling van kosten die reeds zijn betrok-
Verhouding strafrechtelijke ontnemingsvor-
houden met een in die bepaling bedoeld
ken in een ontnemingsvordering.
dering en aftrekbeperking kosten criminele
misdrijf in aanmerking zijn genomen bij het
6.9 In de literatuur wordt veelal ervan uitge-
activiteiten. Kosten in verband met crimi-
bepalen van de hoogte van het ter zake van
gaan dat de in de ontnemingsvordering
nele activiteiten zijn niet-aftrekbaar, ook
dat misdrijf te ontnemen wederrechtelijk
betrokken kosten op grond van artikel 3.14,
teur op grond van artikel 3.14, lid 1, letter d,
964
(Wet IB 2001 art. 3.14)
1216
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Rechtspraak
lid 1, onderdeel d, jo. lid 5 (tot 2004 lid 4) Wet
Uitspraak op het hoger beroep van: de
voor de andere staat vertrouwelijk is. Gezien
IB 2001 alsnog tot de voordelen van de winst
[staatssecretaris van Veiligheid en Justitie]
de aard en de inhoud van het MoU en in aan-
uit onderneming moeten worden gerekend
tegen de uitspraak van de rechtbank Alk-
merking genomen de situatie in de regio, is
(…). Deze gedachte lijkt te zijn gebaseerd op
maar van 22 december 2011 in zaak nr.
de Afdeling van oordeel dat de staatssecreta-
uitlatingen in de parlementaire geschiedenis
11/136 in het geding tussen: [verzoeker] en
ris daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat
dat heffing plaatsvindt over het bruto-voor-
[de staatssecretaris]
de autoriteiten van Somaliland uitdrukkelijk hebben verzocht het MoU niet openbaar te
deel (…). 6.10 Mede gelet op de duidelijkheid van de
Procesverloop
maken. De staatssecretaris heeft zich in rede-
parlementaire toelichting en de antwoorden
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de
lijkheid op het standpunt kunnen stellen dat
die zijn gegeven op Kamervragen (vermeld in
[staatssecretaris] het verzoek van [verzoeker]
met de openbaarmaking een verslechtering
onderdeel 6.6) kan een dergelijk uitleg van de
om openbaarmaking van het Memorandum
van de betrekkingen met Somaliland is te
werking van artikel 3.14, lid 1, onderdeel d,
of Understanding (hierna: het MoU) tussen
voorzien en dat het belang bij goede betrek-
jo. lid 5 Wet IB 2001 in de situatie waarin een
de Nederlandse autoriteiten en de facto auto-
kingen met Somaliland zwaarder dient te
wederrechtelijk voordeel wordt ontnomen
riteiten van Somaliland afgewezen.
wegen dan het belang van openbaarheid. De
niet als juist worden aanvaard.
Bij besluit van 6 april 2010 heeft de [staatsse-
rechtbank heeft derhalve ten onrechte over-
6.11 Uit de in onderdeel 6.6. vermelde bron-
cretaris] het door [verzoeker] daartegen
wogen dat de aard en inhoud van het MoU
nen volgt veeleer dat artikel 3.14, lid 1,
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
onvoldoende aanknopingspunten bieden
onderdeel d, en lid 5 Wet IB 2001 slechts van
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de
voor een deugdelijke motivering van het
toepassing zijn voor zover het wederrechte-
rechtbank het door [verzoeker] daartegen
standpunt van de staatssecretaris.
lijk voordeel niet wordt ontnomen. Ingeval
ingestelde beroep gegrond verklaard, het
(…)
het wederrechtelijk voordeel wordt ontno-
besluit van 6 april 2010 vernietigd en de
7. Het hoger beroep van de staatssecretaris is
men, worden zowel de criminele voordelen
[staatssecretaris] opgedragen een nieuw
gegrond. De aangevallen uitspraak dient te
als de daarop betrekking hebbende kosten
besluit op bezwaar te nemen met inachtne-
worden vernietigd. Doende hetgeen de recht-
uit het vermogen en dus uit de resultatenre-
ming van de uitspraak. (…)
bank zou behoren te doen zal de Afdeling de beroepsgrond beoordelen die de rechtbank
kening van de belanghebbende geëlimineerd. Zowel de voordelen als de lasten maken geen
Overwegingen
onbesproken heeft gelaten.
deel meer uit van de resultaten die bij de fis-
(…)
8. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de staats-
cale winstbepaling een rol spelen. De desbe-
2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en
secretaris zich ten onrechte heeft beroepen
treffende kosten kunnen daarom noch wor-
onder a en g, van de Wet openbaarheid van
op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a,
den bijgeteld noch worden aftgetrokken.
bestuur (hierna: de Wob), voor zover thans
van de Wob omdat Somaliland geen staat of
(…)
van belang, blijft het verstrekken van infor-
internationale organisatie is.
7.3 Nu vaststaat dat het door belanghebben-
matie ingevolge deze wet achterwege voor
8.1. Vaststaat dat Somaliland geen internatio-
de behaalde wederrechtelijk voordeel volle-
zover het belang daarvan niet opweegt tegen
nale organisatie is. De vraag dient daarom te
dig is ontnomen, is het Hof in zijn oordeel
het belang van de betrekkingen van Neder-
worden beantwoord of de de facto autoriteit
dat de Inspecteur de kosten met recht niet in
land met andere staten en internationale
een staat is dan wel daarmee op één lijn is te
aftrek heeft toegelaten (waarmee het Hof
organisaties en het belang van het voorko-
stellen.
kennelijk heeft bedoeld dat de Inspecteur de
men van onevenredige benadeling van bij de
In de Wob is het begrip staat niet gedefini-
kosten heeft mogen bijtellen), uitgegaan van
aangelegenheid betrokken natuurlijke perso-
eerd en ook in de totstandkomingsgeschiede-
een verkeerde rechtsopvatting. Het eerste
nen of rechtspersonen dan wel van derden.
nis van de Wob is niet opgenomen wat daar-
middel slaagt.’
(…)
onder moet worden verstaan.
4. De staatssecretaris heeft artikel 10, tweede
In 1991 heeft Somaliland zich onafhankelijk
lid, aanhef en onder a en g, van de Wob aan
verklaard van de rest van Somalië. Sindsdien
Raad van State
de weigering van de gevraagde informatie
beschikt het over een bevolking, een grond-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
ten grondslag gelegd. Daartoe heeft de staats-
gebied en de facto autoriteiten. Gezien deze
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de
secretaris gemotiveerd dat het algemeen
feiten is de Afdeling van oordeel dat Somali-
directie Bestuursrechtspraak van de Raad
belang van openbaarmaking niet opweegt
land voor de toepassing van artikel 10, twee-
van State. Volledige versies van deze uitspra-
tegen de grote nadelige gevolgen voor de
de lid, aanhef en onder a, van de Wob, op één
ken zijn te vinden op www.raadvanstate.nl.
samenwerking op het gebied van terugkeer.
lijn is te stellen met een staat. De [staatsse-
Nu de facto autoriteiten van Somaliland
cretaris] mocht zich derhalve beroepen op
bezwaar maken tegen openbaarmaking, zal
deze bepaling.
die de betrekkingen tussen beide partijen op
9. Het beroep van [verzoeker] is ongegrond.
het terrein van terugkeer schaden.
(…)
965 10 april 2013, nr. 201201337/1/A3
(…)
(Mrs. Wortmann, Kranenburg,
6.1. (…) Het MoU is een niet juridisch bin-
Hammerstein)
dend gentlemens agreement dat ervoor moet
LJN BZ7635
zorgen dat de terugkeer van uitgeprocedeerde vreemdelingen beter verloopt.
Somaliland is voor de toepassing van arti-
(…)
kel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
de Wob, op één lijn te stellen met een staat.
(uitspraak van 16 februari 2011 in zaak nr. 201006133/1) kan uit de aard en inhoud van
(Wob art. 10 lid 2 sub a)
de gevraagde informatie zelf volgen dat die
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1217
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
gezien met deze besluiten niet geheel aan de
vastgesteld dat artikel 6, eerste lid, van
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
bezwaren van betrokkenen is tegemoetgeko-
Besluit 3/80 rechtstreeks toepasselijk is. Dat
van der Ham, vice-president van de Centrale
men. Nu de besluiten tot beëindiging van de
betekent dat Turkse onderdanen zich recht-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
toeslag per 1 juli 2003 zijn ingetrokken, staan
streeks op deze bepaling kunnen beroepen
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
met name deze laatste besluiten in de voor-
om ervoor te zorgen dat daarmee strijdige
Raad van Beroep.
liggende procedures ter beoordeling.
nationaalrechtelijke regels buiten toepassing
1.8. Bij zijn arrest van 26 mei 2011 heeft het
worden gelaten. Turkse onderdanen kunnen
Hof de door de Raad gestelde prejudiciële
zich derhalve met succes op dit artikel beroe-
vragen in de zaken Akdas e.a. beantwoord,
pen om te eisen dat de toeslag ook in Turkije
welke beantwoording ook in de thans voor-
nog wordt uitgekeerd. Aan deze vaststelling
2 april 2013, nr. 04/2441 TW-P e.a.
liggende zaken van belang is.
doet volgens het Hof niet af de omstandig-
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
1.9. Het arrest Akdas e.a. heeft betrekking op
heid dat Vo 1408/71 wat betreft sociale uitke-
LJN BZ5696
onderdanen met alleen de Turkse nationali-
ringen zoals de aanvullende prestatie thans
teit. De thans voorliggende zaken verschillen
in een ander stelsel voorziet dan Besluit
De Raad vraagt aan het Hof van Justitie van
daarvan in zoverre, dat betrokkenen in de
3/80, op grond van welk stelsel de toeslag
de EU in een zestal zaken om uitleg van de
periode in geding zowel de Turkse als de
van onderdanen van de Unie is ingetrokken
Europese regels. Het gaat daarbij om Turkse
Nederlandse nationaliteit hadden. Partijen
omdat zij niet in Nederland wonen.
onderdanen waarvan de aanvullende uitke-
verschillen erover van mening welke beteke-
3.2. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat een
ring is beëindigd omdat zij in Turkije
nis voor de voorliggende zaken aan het
situatie waarin voormalige migrerende Turkse
wonen en die naast de Turkse ook de
arrest Akdas e.a. moet worden gehecht.
werknemers die naar Turkije zijn terugge-
Nederlandse nationaliteit hebben.
1.10. Het Uwv heeft aangevoerd dat ten
keerd en die op grond van artikel 6, eerste lid,
gevolge van de dubbele nationaliteit van
van Besluit 3/80 een sociale uitkering zoals de
[Overeenkomst van 12 september 1963 waar-
betrokkenen hun situatie voor de toepassing
aanvullende prestatie blijven ontvangen, ter-
bij een associatie tot stand wordt gebracht
van artikel 59 van het Aanvullend Protocol
wijl deze is ingetrokken in het geval van
tussen de Europese Economische Gemeen-
(Aanvullend Protocol) bij de Overeenkomst
onderdanen van de Unie die niet meer in de
schap en Turkije, Trb. 1963/184, art. 9; Besluit
van 12 september 1963 waarbij een associa-
lidstaat wonen waar deze werd toegekend,
3/80 van de Associatieraad van 19 september
tie tot stand wordt gebracht tussen de Euro-
niet onverenigbaar wordt geacht te zijn met
1980, betreffende de toepassing van de socia-
pese Economische Gemeenschap en Turkije,
de vereisten van artikel 59 van het Aanvul-
le-zekerheidsregelingen van de Lid-Staten der
Trb. 1963/184 (Associatieovereenkomst),
lend Protocol. In de eerste plaats is daartoe
Europese Gemeenschappen op Turkse werk-
anders dan de situatie van Akdas e.a., die
overwogen dat artikel 39, vierde lid, van het
nemers en hun gezinsleden, PB 1983, C110,
enkel de Turkse nationaliteit hadden, wel
Aanvullend Protocol uitdrukkelijk voorziet in
blz. 60, art. 6, lid 1; Verordening (EEG) nr.
nuttig kan worden vergeleken met de situa-
de uitvoer naar Turkije van onder meer de
1408/71, art. 10, lid 1, art. 10bis, lid 1]
tie van onderdanen van de Unie. Betrokke-
invaliditeitspensioenen die werknemers van
nen kunnen immers op grond van hun
Turkse nationaliteit op grond van de regelge-
Nederlandse nationaliteit vrij reizen en ver-
ving van een of meer lidstaten hebben ver-
blijven en kunnen naar Nederland terugke-
worven. In de tweede plaats is overwogen dat
Overwegingen
ren en het recht op toeslag herkrijgen. Het
artikel 2, eerste streepje, van Besluit 3/80 de
Bij verzoek van 1 november 2007, LJN
Uwv heeft hieraan toegevoegd dat indien
personele werkingssfeer van dit besluit
BB7475, heeft de Raad in soortgelijke geschil-
betrokkenen de Nederlandse nationaliteit
bepaalt, zonder nadere precisering. Zou het
len prejudiciële vragen voorgelegd aan -–
zouden opgeven en de Turkse nationaliteit
thans op grond van Vo 1408/71 geldende stel-
thans – het Hof van Justitie van de Europese
zouden behouden, het recht op toeslag her-
sel inzake bijzondere, niet op premie- of bij-
Unie (Hof) in de zaken Akdas e.a.
leeft en mag worden geëxporteerd.
dragebetaling berustende prestaties worden
Bij arrest van 26 mei 2011, C-485/07, heeft
1.11. Betrokkenen hebben zich op het stand-
toegepast in het kader van Besluit 3/80, dan
het Hof de door de Raad gestelde prejudiciële
punt gesteld dat het hebben van een dubbele
zou dit bovendien neerkomen op een wijzi-
vragen beantwoord.
nationaliteit niet zonder meer betekent dat
ging van dit besluit, wat een uitsluitende
1.6. Naar aanleiding van hetgeen in het ver-
rechten die zijn verkregen op grond van het
bevoegdheid is van de Associatieraad. Ten
zoek aan het Hof in de zaken Akdas e.a. is
associatierecht, verloren zijn gegaan. In het
laatste heeft het Hof vastgesteld dat betrokke-
overwogen over ILO-Verdrag 118 heeft het
licht van het arrest van het Hof van 29 maart
nen naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij in
Uwv ten aanzien van elk der betrokkenen
2012, Kahveci en Inan, C7/10 en C9/10, LJN
Nederland arbeidsongeschikt waren gewor-
een nieuw besluit genomen. Daarbij is vanaf
BW3608, hebben zij betoogd dat betrokkenen
den. Onder verwijzing naar zijn vaste recht-
1 juli 2003 aan betrokkenen een volledige
niet slechter af mogen zijn door het even-
spraak (onder andere het arrest van 6 juni
toeslag toegekend en is de toeslag vanaf een
eens beschikken over de Nederlandse natio-
1995, Bozkurt, C-434/93) heeft het Hof overwo-
datum gelegen in mei of juni 2004 dan wel
naliteit.
gen dat een Turks staatsburger die tot de lega-
– indien de aan betrokkene toekomende
1.12. Partijen verschillen er voorts over van
le arbeidsmarkt van een lidstaat heeft
arbeidsongeschiktheidsuitkering haar grond
mening met ingang van welke datum de toe-
behoord in de zin van artikel 6 van Besluit
vond in een bedrijfsongeval of een beroeps-
slag van betrokkenen kan worden beëindigd
1/80, aan dit besluit geen recht van voortge-
ziekte – vanaf 1 januari 2007 jaarlijks met
in geval van toepasselijkheid van artikel 59
zet verblijf op het grondgebied van die staat
een derde verminderd. Vanaf een datum
van het Aanvullende Protocol.
ontleent, nadat hij door een arbeidsongeval
gelegen in mei of juni 2006 dan wel 1 januari
(…)
blijvend arbeidsongeschikt is geworden en
966
(….)
dus voorgoed de arbeidsmarkt heeft verlaten.
2009 is de toeslag geheel beëindigd. 1.7. De Raad heeft deze nadere besluiten in
De eerste vraag
In die omstandigheden kan niet met succes
de hoger-beroepsprocedures betrokken, aan-
3.1. In het arrest Akdas e.a. heeft het Hof
worden betoogd dat betrokkenen het grondge-
1218
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Rechtspraak
bied van Nederland op eigen initiatief en zon-
kel 6, eerste lid, van Besluit 3/80
terugkeer naar Turkije niets te maken heeft
der gegronde redenen hebben verlaten en dat
voortvloeiende recht op export van de toeslag,
met en zelfs haaks staat op de doelstelling
een dergelijk gedrag leidde tot het verlies van
rijst vervolgens de vraag of de positie van
van integratie in het land van verblijf. Het
de krachtens de associatie EEG-Turkije verwor-
betrokkenen in relevante mate afwijkt van die
doel van de integratie blijft dus juist nage-
ven rechten. Bijgevolg komt het Hof tot het
van de betrokkenen in het arrest Akdas e.a.
streefd. Daar kan nog aan worden toegevoegd
oordeel dat de situatie van betrokkenen, voor
Daarbij zijn de overwegingen onder 92 tot en
dat men het recht op terugkeer naar Turkije
zover zij naar Turkije zijn teruggekeerd nadat
met 95 van dat arrest van belang. Het Hof
met behoud van de toeslag kan herkrijgen
zij het recht om in Nederland te verblijven
overweegt daarin dat Akdas e.a. nadat zij
door de Nederlandse nationaliteit weer op te
hadden verloren omdat zij er arbeidsonge-
arbeidsongeschikt waren geworden, niet lan-
geven. Dat lijkt niet bezwaarlijk, nu van enige
schikt waren geworden, voor de toepassing
ger tot de arbeidsmarkt behoorden en derhal-
integratie bij een definitieve terugkeer geen
van artikel 59 van het Aanvullend Protocol
ve geen recht op voortgezet verblijf hadden.
sprake is. Anderzijds kan worden gezegd dat
niet nuttig kan worden vergeleken met de
In die omstandigheden kan niet met succes
het verlies van het recht om met behoud van
situatie van onderdanen van de Unie. Laatst-
worden betoogd dat de belanghebbenden het
de toeslag naar Turkije terug te keren nadat
bedoelden mogen immers vrij reizen en ver-
grondgebied van de ontvangende lidstaat op
de arbeidsdeelname is beëindigd, Turkse
blijven op het grondgebied van de lidstaten
eigen initiatief en zonder gegronde reden heb-
werknemers ervan zou kunnen weerhouden
en behouden zo het recht om te blijven
ben verlaten en dat een dergelijk gedrag leid-
om de Nederlandse nationaliteit aan te
wonen in de lidstaat waarin de betrokken
de tot het verlies van de krachtens de associa-
nemen.
prestatie is toegekend, zodat onderdanen van
tie EEG-Turkije verworven rechten. Aldus kan
3.8. Het onder 3.3 tot en met 3.7 overwogene
de Unie enerzijds mogen beslissen het grond-
hun situatie niet nuttig worden vergeleken
leidt tot het verzoek aan het Hof de hierna
gebied van die staat te verlaten waardoor zij
met die van onderdanen van de Unie, aange-
geformuleerde eerste vraag te beantwoorden.
deze uitkering verliezen en anderzijds steeds
zien laatstbedoelde vrij mogen reizen en ver-
naar de betrokken lidstaat mogen terugkeren.
blijven op het grondgebied van de lidstaten.
De tweede vraag
3.3. De onder 3.2 omschreven overwegingen
Onderdanen van een lid staat hebben aldus
4.1. Indien het Hof van oordeel is dat betrok-
van het Hof roepen de vraag op wat de relatie
de vrijheid, niet alleen om een lidstaat te ver-
kenen zich kunnen beroepen op artikel 6, eer-
tussen die overwegingen is. Indien het in de
laten, maar ook om daarheen terug te keren.
ste lid, van Besluit 3/80, maar dat dit beroep
eerste en in de tweede plaats overwogene op
3.6. Ook hier is van belang dat betrokkenen
wordt beperkt door de werking van artikel 59
zich moet worden beschouwd, dan zou in de
een verblijfsrecht in Nederland behielden
van het Aanvullend Protocol, rijst de vraag
voorliggende zaken geen ruimte bestaan om
doordat zij de Nederlandse nationaliteit had-
met ingang van welke datum de toeslag van
betrokkenen een beroep op het hun bij artikel
den. Zij waren niet verplicht het land te verla-
betrokkenen kan worden beëindigd.
6, eerste lid, van Besluit 3/80 gegeven recht te
ten en hebben steeds de mogelijkheid gehad
4.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt
ontzeggen. Dit lijkt evenwel niet voor de hand
desgewenst daarheen terug te keren en hun
gesteld dat de toeslag in dit geval kan wor-
te liggen, nu het Hof daaraan zijn ‘ten laatste’
toeslag te herkrijgen. Betrokkenen bevinden
den ingetrokken met ingang van 4 mei 2005
gegeven overwegingen heeft toegevoegd. Deze
zich dus in een wezenlijk andere positie dan
(bedoeld zal zijn 5 mei 2005), de datum van
zouden immers geen doel meer dienen indien
Akdas e.a. Wat het verblijfsrecht betreft is hun
inwerkingtreding van wijzigingsverordening
reeds het ten eerste dan wel het ten tweede
positie vergelijkbaar met – zo niet gelijk aan
647/2005. Onderdanen van de Unie kunnen
overwogene tot beantwoording van de voorge-
– die van onderdanen van de Unie. Dit lijkt de
immers vanaf die datum aan het recht van
legde vraag zou leiden.
conclusie te rechtvaardigen dat artikel 59 van
de Unie geen aanspraak meer ontlenen op
3.4. Daar komt bij dat de Raad in andere
het Aanvullende Protocol in het geval van
toeslag indien zij niet in Nederland wonen.
arresten, bijvoorbeeld de arresten van 19
betrokkenen in de weg staat aan een beroep
Daarbij zou dan de binnen het nationale
februari 2009, Soysal en Savatli, C-228/06, en
op artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80.
recht inmiddels gebruikelijke afbouw plaats-
van 29 april 2010, Commissie/Nederland,
3.7. Tot slot is bij de Raad de vraag gerezen
vinden, in die zin dat de toeslag vanaf 5 mei
C-92/07, een aanwijzing ziet dat artikel 59
hoe al het hiervoor overwogene zich dit ver-
2006 met steeds een derde zou worden ver-
van het Aanvullende Protocol kan leiden tot
houdt tot het onder 1.12 genoemde arrest
minderd. Hieraan doet volgens het Uwv niet
een inbreuk op een uit het associatierecht
Kaveci en Inan. Essentie van dit arrest is dat
af dat onderdanen van de Unie die ten tijde
voortvloeiend recht, zoals – in genoemde
de doelstelling van Besluit 1/80 is de integra-
van de inwerkingtreding van deze verorde-
arresten – de standstillbepalingen, neerge-
tie van de Turkse werknemer en zijn gezins-
ning hun woonplaats in een andere lidstaat
legd in artikel 41 van het Aanvullend Proto-
leden te bevorderen, dat het aannemen van
van de Unie hadden en die op dat moment al
col en artikel 13 van Besluit 1/80. Voorts kan
de nationaliteit van de ontvangende staat
recht hadden op een toeslag, op grond van
nog worden gewezen op de arresten van 18
daarin een belangrijke stap kan zijn en dat
het nationale recht de toeslag aanvankelijk
juli 2007, Derin, C-325/05, en van 21 januari
deze stap zou worden ontmoedigd als de
geheel hebben behouden en dat deze (eerst)
2010, Bekleyen, C-462/08, waarin het Hof
Turkse werknemer door het aannemen van
per 1 januari 2008 met steeds een derde is
onderzoekt of een kind van een Turkse werk-
die tweede nationaliteit rechten op grond
afgebouwd. Dit is naar het oordeel van het
nemer zich in een gunstiger positie bevindt
van het associatierecht zou verliezen. Gelet
Uwv niet van belang, nu het hier gaat om het
dan een kind van een onderdaan van een
op dit arrest zou kunnen worden gezegd dat
associatierecht in combinatie met het recht
lidstaat. Indien een inbreuk op het uit artikel
betrokkenen, indien zij thans geen beroep
van de Unie en het nationale recht daarbij
7 van Besluit 1/80 voortvloeiende verblijfs-
meer zouden kunnen doen op artikel 6, eer-
geen rol speelt. Het Uwv heeft in dit verband
recht op grond van artikel 59 van het Aanvul-
ste lid, van Besluit 3/80, door het aannemen
gewezen op het arrest van het Hof van 21
lende Protocol niet mogelijk zou zijn, was dit
van de Nederlandse nationaliteit in de tijd
december 2011, Ziolkowski, C-424/10.
onderzoek niet nodig geweest.
dat zij in Nederland woonden, – achteraf
4.3. De gemachtigden van betrokkenen heb-
3.5. Indien in de voorliggende gevallen toepas-
bezien – het recht hebben verloren met
ben zich op het standpunt gesteld dat
sing van artikel 59 van het Aanvullende Proto-
behoud van de toeslag in Turkije te wonen.
betrokkenen gelijk dienen te worden behan-
col kan leiden tot een inbreuk op het uit arti-
Daar kan tegenover worden gesteld dat de
deld aan onderdanen van de Unie.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1219
Rechtspraak
4.4. In artikel 59 van het Aanvullend Protocol
liggende zaken kunnen daarmee niet worden
(Awb art. 1:3, art. 8:69)
is bepaald dat de behandeling van Turkije
vergeleken. Het gaat hier om een overgangs-
(….)
niet gunstiger mag zijn dan die welke de lid-
regeling bij de beëindiging van de export van
staten elkaar toekennen krachtens – ten tijde
een uitkering. Een uniforme europeesrechte-
Overwegingen
hier van belang – het EG-Verdrag. Het geschil
lijke uitleg – voor zover al mogelijk – is hier-
1.2. Appellant is met ingang van 1 januari
tussen partijen spitst zich toe op de beteke-
bij niet van belang.
2009 voor zes maanden in dienst getreden
nis van de woorden ‘krachtens het EG-Ver-
4.7. Nu over dit alles evenwel onvoldoende
van [naam werkgever]. De vervolguitkering is
drag’. Wordt hier slechts gedoeld op het pri-
helderheid bestaat, is er aanleiding het Hof
per 5 januari 2009 opnieuw beëindigd. Appel-
maire en secundaire recht van de Unie, zoals
te verzoeken de hierna geformuleerde tweede
lant is na afloop van de arbeidsovereenkomst
in de stellingname van het Uwv besloten ligt,
vraag te beantwoorden.
met deze werkgeefster werkloos geworden.
of wordt hieronder tevens begrepen de wijze
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft het Uwv
waarop het recht van de Unie zijn neerslag
Beslissing
vastgesteld dat appellant recht heeft op een
heeft gevonden in het nationale recht, zoals
De Centrale Raad van Beroep :
WW-uitkering voor maximaal drie maanden
betrokkenen in feite betogen?
– verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
met ingang van 1 juli 2009.
4.5. Naar uit de onder 3.4 genoemde arresten
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
1.3. Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft het
van het Hof blijkt, moet bij de beoordeling of
VWEU antwoord te geven op de volgende
Uwv de WW-uitkering van appellant beëin-
toepassing van een bepaling uit het associa-
vragen:
digd met ingang van 1 oktober 2009. Appel-
tierecht in strijd komt met artikel 59 van het
1. Moet artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80
lant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Aanvullend Protocol, worden bezien of toe-
met inachtneming van artikel 59 van het
Volgens appellant dient het recht op WW-uit-
passing van die bepaling tot gevolg heeft dat
Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd
kering te worden verlengd wegens herleving
Turkse onderdanen in een gunstiger positie
dat het zich verzet tegen een wettelijke rege-
van een resterend recht op de vervolguitke-
komen te verkeren dan een burger van een
ling van een lidstaat zoals artikel 4a van de
ring. Bij besluit van 23 december 2009
lidstaat. De Raad ziet vooralsnog niet in op
TW, die de op grond van de nationale wetge-
(bestreden besluit 1) heeft het Uwv het
grond waarvan bij die beoordeling slechts
ving toegekende aanvullende prestatie
bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het
acht kan worden geslagen op de uit het recht
intrekt als de begunstigden van deze presta-
Uwv is op 1 oktober 2009 de maximale uitke-
van de Unie voortvloeiende aanspraken. In
tie niet meer op het grondgebied van deze
ringsduur bereikt en heeft appellant na 28
de periode van 5 mei 2006 tot 1 januari 2008
staat wonen, ook indien deze begunstigden,
februari 2008 (lees: 2009) geen recht meer op
kan niet worden gezegd dat betrokkenen zich
onder behoud van de Turkse nationaliteit, de
vervolguitkering.
bij toepassing van het associatierecht in een
nationaliteit van de lidstaat van ontvangst
1.4. Appellant heeft in beroep aangevoerd
gunstiger positie zullen bevinden dan onder-
hebben verkregen?
dat op grond van overgangsrecht de WW-uit-
danen van de Unie die naar hun land van
2. Indien het Hof bij de beantwoording van de
kering diende voort te duren met de periode
herkomst zijn teruggekeerd. Beide groepen
eerste vraag tot het oordeel komt dat betrok-
van de resterende duur van de vervolguitke-
behouden de volledige toeslag. Er bestaat in
kenen zich kunnen beroepen op artikel 6, eer-
ring van bijna twee maanden.
die periode dan ook geen aanleiding artikel
ste lid, van Besluit 3/80, maar dat dit beroep
1.5. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de recht-
6, eerste lid, van Besluit 3/80 met toepassing
wordt beperkt door de werking van artikel 59
bank het beroep ongegrond verklaard. Volgens
van artikel 59 van het Aanvullend Protocol
van het Aanvullend Protocol: moet artikel 59
de rechtbank moet op grond van het in rechte
buiten toepassing te laten. Voor de periode
van het Aanvullend Protocol aldus worden
onaantastbaar geworden besluit van 20 juli
van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 geldt
uitgelegd dat het zich verzet tegen voortzet-
2009 worden uitgegaan van de juistheid van
dat betrokkenen in zoverre gunstiger zouden
ting van de aanvullende prestatie van Turkse
de in dit besluit vermelde uitkeringsduur en
worden behandeld dat zij bij toepassing van
onderdanen als betrokkenen met ingang van
is niet gebleken van omstandigheden die tot
artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 de volle-
het moment waarop onderdanen van de Unie
het verschuiven van de in dat besluit genoem-
dige toeslag zouden behouden, terwijl onder-
op grond van het recht van de Unie daarop
de einddatum leiden. Naar het oordeel van de
danen van de Unie in eenzelfde situatie
geen aanspraak meer kunnen maken, ook
rechtbank staat de vastgestelde uitkerings-
slechts een deel van de toeslag ontvingen. In
indien onderdanen van de Unie bedoelde
duur van drie maanden niet meer ter beoor-
deze periode zou artikel 59 van het Aanvul-
prestatie op grond van het nationale recht
deling. De rechtbank is daarom niet toegeko-
lend Protocol ertoe moeten leiden dat aan
gedurende langere tijd behielden?
men aan de vraag of appellant op grond van
betrokkenen eenzelfde gedeelte van de toe-
– houdt de verdere behandeling van de
het in artikel 130h van de WW opgenomen
slag tot uitbetaling komt. Vanaf 1 januari
gedingen aan totdat het Hof uitspraak zal
overgangsrecht recht heeft op een langere
2010 zou toepassing van dit artikel ertoe
hebben gedaan.
uitkering. Herleving van het oude recht is vol-
moeten leiden dat de toeslag van betrokkenen wordt beëindigd. 4.6. De verwijzing van het Uwv naar het
gens de rechtbank op grond van artikel 21,
967
arrest Ziolkowski leidt, naar de Raad voor-
eerste lid, van de WW niet meer mogelijk. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Het uitgangspunt van de rechtbank dat
komt, niet tot een ander oordeel. In het
3 april 2013, nr. 11/1773 WW, 11/1778 IOAW
door het in rechte onaantastbaar zijn van het
arrest Ziolkowski is het ontstaan van een
(Mrs. Van den Hurk, Van Dun, Greebe)
besluit van 20 juli 2009 in de onderhavige
duurzaam verblijfsrecht aan de orde, waarbij
LJN BZ6159
WW-zaak moet worden uitgegaan van een
het van belang is dat de daarbij van belang
uitkeringsduur van 1 juli 2009 tot en met 30
zijnde begrippen binnen de rechtsorde van
Mededeling over uitkeringsduur is geen
september 2009, is onjuist. Daarmee wordt
de Unie uniform worden uitgelegd. Aan een
zelfstandig deelbesluit. Rechtbank is ten
miskend dat de in dat besluit vermelde
verblijf dat slechts op grond van het nationa-
onrechte niet ingegaan op een wezenlijke
maximale uitkeringsduur in het kader van
le recht legaal was, kan daarom volgens het
beroepsgrond.
de vaststelling of en zo ja, welk recht op WW-
Hof geen betekenis worden gehecht. De voor-
1220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
uitkering is ontstaan, één van de aspecten is
Rechtspraak
die moet worden bezien om dat recht te kun-
voor het overige moet worden bevestigd.
een zelfstandig deelbesluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuurs-
moederbedrijf] met betrokkene moet worden vereenzelvigd is niet gebleken. Het enkele
nen vaststellen en niet is aan te merken als
968
recht (vgl. CRvB 30 september 2009, LJN
feit dat [naam moederbedrijf] moedermaatschappij en enig aandeelhouder van betrokkene is, is daartoe niet voldoende. Anders
BJ9225 en CRvB 15 juni 2012, LJN BW8531).
3 april 2013, nr. 11/7521 ZW
dan door appellant ter zitting bepleit, acht de
Dit betekent dat, anders dan de rechtbank
(Mrs. Van Voorst, Van den Corput, Van der
Raad het gegeven dat tussen [naam moeder-
heeft geoordeeld, de uitkeringsduur niet al in
Kris)
bedrijf] en betrokkene geen sprake is van
rechte was komen vast te staan.
LJN BZ6244
betaling maar van doorbelasting niet relevant.
4.2. Appellant heeft niet betwist dat de duur van het op 1 juli 2009 ontstane WW-recht
Een advocaat in loondienst van het moeder-
5. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen
slechts drie maanden was. Zijn beroep was
bedrijf en enig aandeelhouder van betrok-
leidt tot de conclusie dat het hoger beroep
enkel gericht tegen het in bestreden besluit 1
kene, moet ten opzichte van betrokkene
niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient
neergelegde standpunt van het Uwv dat dit
worden aangemerkt als derde in de zin van
te worden bevestigd.
recht niet kon worden verlengd met een vol-
artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit
gens hem op grond van overgangsrecht nog
proceskosten bestuursrecht.
resterend recht op vervolguitkering. Over die
(Besluit proceskosten bestuursrecht, art. 1
wezenlijke beroepsgrond heeft de rechtbank
aanhef en onder a)
geen oordeel gegeven. De daartegen gerichte beroepsgrond slaagt. Aangevallen uitspraak 1
969 4 april 2013, nr. 11/2789 AW
(….)
komt voor vernietiging in aanmerking voor
(Mrs. Zeilemaker, Wolleswinkel, Van Peijpe) LJN BZ6178
zover geen oordeel is gegeven over de in 1.4
4. 1. De Raad stelt vast dat tussen partijen
vermelde beroepsgrond. Hierna zal dit oor-
niet in geschil is dat sprake is van beroeps-
Ondanks het gebrek in de rechtsmiddelen-
deel alsnog worden gegeven.
matig verleende rechtsbijstand. Partijen ver-
verwijzing is de termijnoverschrijding niet
4.3. Bij Wet van 19 december 2003 (Stb. 2003,
schillen uitsluitend van mening over het ant-
verschoonbaar.
546) is de WW gewijzigd in verband met
woord op de vraag of (een advocaat in
afschaffing van de vervolguitkering met
loondienst van) [naam moederbedrijf] kan
ingang van 11 augustus 2003. Daarbij is arti-
worden aangemerkt als een derde in de zin
kel 130h toegevoegd, waarin overgangsrecht
van voornoemde bepaling van het Besluit.
is neergelegd.
4.2. De Hoge Raad heeft in het door de recht-
4.4. Ingevolge artikel 130h van de WW blijft
bank genoemde arrest geoordeeld dat er
Overwegingen
Hoofdstuk IIA, Afdeling III, van de WW, zoals
geen reden is om aan het begrip ‘derde’ in
1.3. Bij besluit van 8 juli 2008 (besluit 1), na
dat luidde op de dag voor inwerkingtreding
artikel 1, letter a, van het Besluit proceskos-
bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18
van de wet van 19 december 2003, onder meer
ten fiscale procedures een andere betekenis
december 2008 (bestreden besluit I), heeft
van toepassing op een recht op uitkering
te geven dan de gangbare. De in de toelich-
het college de functie van appellant per 1 juli
waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen
ting bij het Besluit te lezen opvatting dat de
2008 opgeheven.
voor 11 augustus 2003. Op grond van het
‘interne juridische dienst van een tot dezelf-
1.4. Appellant heeft vervolgens gesolliciteerd
tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 130h
de groep behorend bedrijf’ niet kan worden
naar de functie van hoogleraar Nanofotonica.
van de WW blijven de artikelen met betrekking
aangemerkt als een derde in evenvermelde
Bij besluit van 3 februari 2009 (besluit 2)
tot de vervolguitkering zoals die luidden op de
zin, kan daar – nog daargelaten wat aldaar
heeft het college appellant afgewezen voor
dag voor inwerkingtreding van de wet van 19
met ‘dezelfde groep’ is bedoeld – naar het
deze functie.
december 2003 van toepassing op de daar
oordeel van de Hoge Raad niet aan afdoen,
1.5. Bij brief van 14 april 2009 heeft appel-
genoemde personen tot aan het moment
nu die opvatting niet tot uitdrukking is
lant gesolliciteerd naar de functie van uni-
waarop dat recht zonder toepassing van de
gebracht in de tekst van het Besluit. Wel kun-
versitair hoofd docent Biofysica. Bij besluit
artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd.
nen bijzondere omstandigheden ertoe nopen
van 8 maart 2010 (besluit 3) heeft het college
4.5. Uit artikel 130h van de WW vloeit voort
om voor de toepassing van de evenvermelde
appellant afgewezen voor deze functie.
dat betrokkene recht op vervolguitkering
bepaling een procederend lichaam en een
1.6. Bij brief van 10 november 2009 heeft
heeft behouden tot en met de oorspronkelij-
ander lichaam dat rechtsbijstand verleent,
appellant gesolliciteerd naar de functie van
ke einddatum en niet meer kan worden ver-
met elkaar te vereenzelvigen.
universitair docent Natuurkunde (practicum
lengd wegens na de oorspronkelijke eindda-
4.3. Uit het oogpunt van rechtseenheid ziet
natuurkunde). Bij besluit van 8 maart 2010
tum nog bestaande werkloosheid (zie onder
de Raad thans aanleiding de benadering van
(besluit 4) heeft het college appellant afgewe-
meer CRvB 2 november 2011, LJN BU3827).
de Hoge Raad te volgen. De Raad tekent daar-
zen voor deze functie.
Het Uwv heeft dan ook terecht onder verwij-
bij aan dat hij als gangbare betekenis van het
1.7. Bij brief van 11 december 2009 heeft
zing naar dit artikel gesteld dat appellant
begrip ‘derde’ ziet een (rechts)persoon buiten
appellant gesolliciteerd naar de functie van
geen recht meer had op vervolguitkering.
de direct bij de zaak betrokken partijen.
Tenure Track Assistant / Associate Professor
Daarmee is gegeven dat de stelling dat arti-
4.4. Uitgaande van de thans ook door de Raad
of Physics of Devices. Bij besluit van 9 maart
kel 21, eerste lid, van de WW niet verhindert
gevolgde benadering moet (een advocaat in
2010 (besluit 5) heeft het college appellant
dat de resterende termijn van de vervolguit-
loondienst van) [naam moederbedrijf] ten
afgewezen voor deze functie.
kering herleeft, niet tot het door appellant
opzichte van betrokkene worden aangemerkt
1.8. Bij besluit van 21 september 2010
beoogde resultaat kan leiden.
als derde in de zin van artikel 1, aanhef en
(bestreden besluit II) heeft het college het
4.6. Uit 4.3, 4.4 en 4.5 volgt dat aangevallen
onder a, van het Besluit. Van bijzondere
bezwaar tegen besluit 2 niet-ontvankelijk
uitspraak 1 met verbetering van gronden
omstandigheden op grond waarvan [naam
verklaard. De bezwaren tegen de besluiten 3,
(Awb art. 6:11) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1221
Rechtspraak
4 en 5 zijn bij het bestreden besluit II onge-
herplaatsen. Nu deze inspanningen er niet
stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een
grond verklaard. Verder is in het bestreden
toe hebben geleid dat appellant in passende
gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het
besluit II de volgende passage opgenomen:
werkzaamheden is herplaatst, mocht het col-
algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen
‘Daarnaast is de bewuste vacature (naar de
lege tot ontslag overgaan.
waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen
Raad begrijpt: die voor de functie van hoogle-
3.1. In hoger beroep heeft appellant de juist-
dat de belanghebbende wist dat hij binnen
raar Nanofotonica) ingetrokken. Als gevolg
heid van het oordeel van de rechtbank op de
een bepaalde termijn bezwaar moest maken.
van bezuinigingen bij het departement is
hierna te bespreken gronden bestreden.
Van bekendheid met de termijn kan verder
een vacaturestop ingesteld met als gevolg dat
3.2. Het college heeft bevestiging van de aan-
worden uitgegaan indien de belanghebbende
deze vacature niet wordt ingevuld.’
gevallen uitspraak bepleit.
al voor afloop van de termijn werd bijgestaan
1.9. Bij besluit van 10 november 2010 (bestre-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
door een professionele rechtshulpverlener,
den besluit III), voor zover hier van belang,
opheffing functie (bestreden besluit I)
aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze over de vereiste kennis beschikt
heeft het college het tegen deze mededeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk ver-
(….)
en ook diens kennis in dit verband aan de belanghebbende kan worden toegerekend.
klaard. 1.10. Nadat de Toetsingscommissie als
afwijzing sollicitaties (bestreden besluit II)
5.3.3. Mr. Verheyden heeft op 14 april 2010
bedoeld in artikel 9.15 van de CAO Neder-
Hoogleraar Nanofotonica
inleidend bezwaar gemaakt tegen de beslui-
landse Universiteiten (CAO NU) op 18
5.1. Bij het bestreden besluit II heeft het col-
ten 3, 4 en 5. In het daarop volgende aanvul-
december 2009 had geoordeeld dat (inmid-
lege het bezwaar tegen besluit 2 niet-ontvan-
lend bezwaarschrift van 26 mei 2010 heeft
dels) in voldoende mate herplaatsingsin-
kelijk verklaard, primair op de grond dat
mr. Verheyden te kennen gegeven tevens
spanningen hadden plaatsgevonden, heeft
besluit 2 niet is gericht op enig rechtsgevolg
bezwaar te maken tegen besluit 2. Hij heeft
het college appellant bij besluit van 15
en dus geen appellabel besluit is, subsidiair
daarbij opgemerkt te beseffen dat dit
februari 2010 (besluit 6) met ingang van 20
– voor zover daarvan wel sprake is – op de
bezwaar buiten de bezwaartermijn is inge-
mei 2010 ontslag verleend op grond van
grond dat bij het maken van bezwaar tegen
diend. Volgens Verheyden is echter sprake
artikel 8.4, eerste lid, van de CAO NU. Bij
besluit 2 de daarvoor geldende termijn (ver)
van een verschoonbare termijnoverschrij-
besluit op bezwaar van 23 juni 2010 (bestre-
is overschreden, terwijl die overschrijding
ding, omdat besluit 2 ten onrechte geen
den besluit IV) is het ontslag gehandhaafd,
niet verschoonbaar is.
rechtsmiddelverwijzing bevat en appellant
zij het dat de ontslagdatum nader is
5.2.1. Besluit 2 behelst onmiskenbaar het als
niet wist dat besluit 2 een voor bezwaar en
bepaald op 1 juli 2010.
definitief bedoelde besluit tot afwijzing van
beroep vatbaar besluit was en hij hierop
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uit-
appellants sollicitatie naar de functie van
eerst is gewezen door mr. Verheyden.
spraak de beroepen tegen de bestreden
hoogleraar Nanofotonica. Daarmee is sprake
5.3.4. Appellant werd in elk geval op en na 14
besluiten I tot en met IV ongegrond ver-
van een besluit in de zin van artikel 1:3 van
april 2010 bijgestaan door een professionele
klaard. Wat betreft het bestreden besluit I
de Awb. Weliswaar vermeldt dit besluit niet
rechtshulpverlener, mr. Verheyden. Uit het
heeft de rechtbank geoordeeld dat de ophef-
dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt,
bezwaarschrift van 14 april 2010 blijkt zonne-
fing van de functie van appellant op voldoen-
maar naar vaste rechtspraak van de Raad
klaar dat mr. Verheyden op dat moment
de gronden berustte. Wat betreft het bestre-
(CRvB 28 april 2011, LJN BQ3472) tast het
bekend was met de afwijzing van appellants
den besluit II heeft de rechtbank eerst
ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing
sollicitatie naar de functie van hoogleraar
geoordeeld dat het bezwaar tegen besluit 2
het besluitkarakter niet aan.
Nanofotonica. Vanaf dat moment kon er rede-
terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit
5.2.2. Dat er aan dat besluit (mogelijk) een
lijkerwijs dan ook geen misverstand (meer)
bezwaar is ver buiten de bezwaartermijn
gebrek kleeft in die zin dat appellant betwijfelt
over bestaan dat het college over de afwijzing
ingediend, terwijl appellant niets heeft aange-
of het besluit daadwerkelijk bevoegd door of
van deze sollicitatie een besluit had genomen.
voerd dat kan dienen als verontschuldiging
namens het college is genomen, betekent naar
Appellant wist bovendien uit andere besluiten
voor de termijnoverschrijding. Ten aanzien
vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 28 febru-
van het college ten aanzien van zijn sollicita-
van de bij het bestreden besluit II gehand-
ari 2013, LJN BZ2676) evenmin het besluit
ties – de besluiten 3, 4 en 5 – dat hij tegen een
haafde besluiten 3, 4 en 5 heeft de rechtbank
geen rechtsgevolg zou kunnen hebben. De
besluit als het onderhavige bezwaar kon
geoordeeld dat het college voldoende inzich-
gesignaleerde tekortkoming kan juist in het
maken. Niettemin heeft mr. Verheyden nog
telijk heeft gemaakt om welke redenen appel-
bezwaarschrift aan de orde worden gesteld.
zes weken gewacht met het indienen van een
lant niet geschikt wordt geacht om de betref-
5.3.1. Niet in geschil is dat het tegen besluit
bezwaarschrift door eerst op 26 mei 2010
fende functies te vervullen. Wat betreft het
2 gerichte bezwaarschrift van appellant van
bezwaar te maken tegen besluit 2. Onder deze
bestreden besluit III heeft de rechtbank
26 mei 2010 niet binnen de wettelijke ter-
omstandigheden kan redelijkerwijs niet wor-
geoordeeld dat het bezwaar tegen de onder
mijn is ingediend. Ingevolge artikel 6:11 van
den geoordeeld dat appellant niet in verzuim
1.8 weergegeven mededeling terecht niet-ont-
de Awb blijft ten aanzien van een na afloop
is geweest. Bij het bestreden besluit II is het
vankelijk is verklaard. Daartoe heeft de recht-
van die termijn ingediend bezwaarschrift
bezwaar tegen besluit 2 dan ook terecht niet-
bank overwogen dat deze mededeling niet op
niet-ontvankelijkverklaring op grond daar-
ontvankelijk verklaard.
rechtsgevolg is gericht en geen besluit is in
van achterwege, indien redelijkerwijs niet
de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet
kan worden geoordeeld dat de indiener in
bestuursrecht (Awb). Evenmin was er sprake
verzuim is geweest.
van een aan een besluit gelijk te stellen han-
5.3.2. Een gebrek in de rechtsmiddelverwijzing
deling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid,
bij een besluit leidt, zoals onder meer is neer-
9 april 2013, nr. 11.2455 AOW-P
van de Awb. Wat betreft het bestreden besluit
gelegd in de uitspraak van Raad van 23 juni
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Simon)
IV heeft de rechtbank geoordeeld dat het col-
2011, LJN BR0151, in beginsel tot verschoon-
LJN BZ6146
lege in voldoende mate heeft voldaan aan
baarheid van de termijnoverschrijding, indien
zijn inspanningsverplichting om appellant te
de belanghebbende daarop een beroep doet en
1222
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
970
De Raad stelt vragen aan het Europese Hof
Rechtspraak
van Justitie van de EU. Die vragen gaan over
verzekerden volksverzekeringen (ook: Beslui-
naliteit ten grondslag aan deze uitsluiting
de uitleg van de Europese regels voor EU-
ten). In deze Besluiten was een bepaling
van de verzekering. De Nederlandse regelge-
burgers, die niet de Nederlandse nationali-
opgenomen dat consulair ambtenaren en
ving is een vertaling naar nationaal recht
teit hebben en die in Nederland als admi-
leden van het administratieve personeel niet
van het op [betrokkene] van toepassing zijn-
nistratief medewerker werken bij een
verzekerd waren op grond van de volksverze-
de volkenrecht, met name het Verdrag van
consulaat of ambassade van een niet EU-
keringen, tenzij zij de Nederlandse nationali-
Wenen consulair, en het internationale
land. Daarbij gaat het er om of die EU-bur-
teit hadden.
gebruik op het vlak van consulaire betrekkin-
ger op grond van het Europese recht gelijk
1.3. Per 1 januari 1999 is een nieuw Besluit
gen op grond waarvan voorrechten verleend
moet worden gesteld met in dit geval een
uitbreiding en beperking kring verzekerden
worden aan diplomatiek en consulair perso-
Nederlander.
volksverzekeringen (KB 746) in werking
neel. De Svb benadrukt in dit verband dat
getreden. Artikel 13, derde lid, van dit KB
[betrokkene], in ieder geval sinds haar
(Verordening (EEG) nr. 1408/71 art. 2, 13, 16;
stelt dat leden van het administratieve perso-
indiensttreding bij het consulaat van de VS,
Verordening (EEG) nr. 1612/68 art. 7; AOW
neel van een consulaat of ambassade niet
vrijgesteld is geweest van het betalen van
art. 6)
verzekerd zijn indien zij reeds vóór 1 augus-
premies en belastingen vanwege haar gepri-
tus 1987 als zodanig in dienst waren en van-
vilegieerdenstatus.
(….)
af 1 augustus 1987 als zodanig onafgebroken
7.2. Evenmin kan gesteld worden dat [betrok-
Overwegingen
in dienst zijn. Het Nederlandse Ministerie
kene] duurzaam verblijf heeft in Nederland.
1.1. [Betrokkene] is op 27 februari 1955 gebo-
van Buitenlandse Zaken heeft aan personen
Dit begrip dient eveneens uitgelegd te wor-
ren in het Verenigd Koninkrijk en heeft de
die reeds voor 1 augustus 1987 in Nederland
den in het licht van het Verdrag van Wenen
Britse nationaliteit. Ze heeft in 1972 en 1973
bij een consulaat of ambassade werkzaam
consulair en de voorrechtverlening door het
werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk
waren, de mogelijkheid geboden om vóór 15
Ministerie van Buitenlandse Zaken in de
verricht, waar zij toen ook woonde. Zij is in
december 1999 te kiezen tussen verzekering
vorm van de geprivilegieerdenstatus.
1973 in Nederland komen wonen. Van 7
en niet-verzekering. In een door [betrokkene]
7.3. Het gestelde onderscheid betreft niet een
november 1973 tot en met 31 maart 1977
ondertekende verklaring heeft zij aangege-
onderscheid naar nationaliteit, maar een
heeft [betrokkene] gewerkt bij twee bedrijven
ven niet-verzekerd te willen zijn. Ook blijkt
onderscheid tussen het wel of niet bezitten
in respectievelijk Rotterdam en Zwijndrecht.
uit informatie van het consulaat van de VS
van de geprivilegieerdenstatus. De Svb ver-
Van 18 april 1977 tot en met april 1980 heeft
dat er sinds de datum van indiensttreding
wijst in dit verband ook nog naar het bepaal-
zij gewerkt bij het Britse Consulaat-Generaal
geen premies volksverzekeringen zijn inge-
de in artikel 16 van het Protocol betreffende
in Rotterdam en sinds 17 november 1980
houden op het salaris van [betrokkene].
de voorrechten en immuniteiten van de EU.
werkt zij als administratief medewerker bij
2. De Rechtbank Amsterdam heeft in de aan-
8. [Betrokkene] heeft gesteld dat zij onder de
het Consulaat-Generaal van de Verenigde Sta-
gevallen uitspraak geoordeeld dat [betrokke-
personele werkingssfeer van Vo 1408/71 valt.
ten van Amerika (VS) in Amsterdam. Aan
ne] ook verzekerd was voor de AOW vanaf 18
Zij is onderdaan van een lidstaat en werk-
haar is, door de Minister van Buitenlandse
november 1980. Op grond van de destijds
zaam op het grondgebied van een andere
Zaken van Nederland, de geprivilegieerden-
van toepassing zijnde nationale regelgeving
lidstaat. Ze heeft in 1980 enige tijd een werk-
status verleend. Deze status houdt onder
was [betrokkene] niet verzekerd omdat ze
loosheidsuitkering gehad in Nederland en is
meer in dat zij vrijgesteld is van registratie
niet de Nederlandse nationaliteit had en
bovendien sinds de aanvang van haar werk-
bij de vreemdelingendienst en van registratie
heeft. Artikel 3 van Vo 1408/71 schrijft ech-
zaamheden bij het consulaat van de VS bij
in het normale bevolkingsregister van de
ter voor dat de Britse nationaliteit van
een Nederlandse maatschappij verzekerd
gemeente waar zij woont. Verder geniet zij
[betrokkene] gelijkgesteld wordt met de
voor ziektekosten via een collectieve regeling
als geprivilegieerde in Nederland bepaalde
Nederlandse nationaliteit. De rechtbank ver-
van haar werkgever. Op grond van artikel 16,
voordelen en immuniteit ten aanzien van de
wijst hiervoor onder andere naar het arrest
in samenhang met artikel 13, tweede lid, sub
Nederlandse rechtsmacht. Ook is [betrokke-
van het Hof van 30 april 1996 inzake
a, van Vo 1408/71 is het Nederlandse recht
ne] als gevolg van deze status vrijgesteld van
Boukhalfa (C-214/94). Verder is de rechtbank
op haar van toepassing en dus ook de AOW.
het betalen van de meeste belastingen en
van oordeel dat aangenomen moet worden
Dat haar werkgever niet afkomstig is uit een
premies.
dat [betrokkene] duurzaam in Nederland ver-
lidstaat doet hierbij niet ter zake. Uit de ver-
1.2. [Betrokkene] heeft de Svb verzocht haar
blijft. Dat zij een geprivilegieerdenstatus
schillende Besluiten volgt dat [betrokkene]
een overzicht te geven van de, voor de AOW,
heeft, maakt dat niet anders.
verzekerd is voor de AOW, nu zij duurzaam in Nederland verblijft. Daarnaast stelt [betrok-
verzekerde perioden. De Svb stelt zich, uiteindelijk, op het standpunt dat [betrokkene] ver-
(….)
kene] dat het communautaire verbod op discriminatie van toepassing is en er geen spra-
zekerd is geweest in de periode 7 november 1973 tot 18 november 1980. De Svb acht
Standpunten van partijen
ke kan zijn van rechtvaardigingsgronden om
[betrokkene] over de periode dat zij werk-
7.1. De Svb is van mening dat [betrokkene]
dit verbod te schenden.
zaam is geweest bij het consulaat van de VS
op grond van het nationale recht, met name
Algemeen
niet verzekerd. Op deze periode is, volgens de
de verschillende Besluiten, niet verzekerd is
9.1. [Betrokkene] is werkzaam als lid van het
Svb, Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo
voor de AOW. Tot 1 juli 1989 niet omdat zij
bedienend personeel, in het bijzonder het
1408/71) niet van toepassing omdat de VS
niet de Nederlandse nationaliteit heeft, vanaf
administratief personeel. Vanaf het begin
geen lidstaat van de Europese Unie is. De
die datum tot 1 januari 1999 tevens niet
van haar werkzaamheden bij het consulaat
voor dit geding toepasselijke wetgeving
omdat zij niet duurzaam in Nederland ver-
van de VS is zij onder andere vrijgesteld van
wordt vastgesteld op basis van de Nederland-
blijft en tot slot vanaf 1 januari 1999 niet
het betalen van belastingen en premies,
se nationale regelgeving. Deze nationale
omdat zij vóór 1 augustus 1987 niet verze-
omdat door het Ministerie van Buitenlandse
regelgeving wordt gevormd door verschillen-
kerd was voor de volksverzekeringen. Er ligt
Zaken is vastgesteld dat zij geen duurzaam
de Besluiten uitbreiding en beperking kring
volgens de Svb geen onderscheid naar natio-
verblijf in Nederland heeft en had. De Minis-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1223
Rechtspraak
ter heeft dit vastgelegd door aan [betrokke-
onderdaan die in een andere lidstaat dan zijn
naar nationaliteit, en of in geval van een
ne] een geprivilegieerdenpas te verstrekken
land van herkomst werkt, zijn hoedanigheid
indirect onderscheid, dit eventueel gerecht-
met de aantekening BC. De Raad neemt voor-
van werknemer in de zin van artikel 48, lid 1,
vaardigd is.
alsnog aan dat dit een juiste vaststelling is
van het EEG-Verdrag niet verliest doordat hij
9.10. De geprivilegieerdenstatus is een uit-
en is geweest.
een functie bij een internationale organisatie
werking van de bijzondere positie die
vervult. Daar staat tegenover het onder 9.2
(medewerkers van) ambassades en consula-
Onderscheid naar nationaliteit
verwoorde standpunt van de Svb.
ten innemen in het interstatelijk verkeer.
9.2. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of
9.4. Artikel 16 van Vo 1408/71 geeft aanwij-
Op grond van artikel 48 van het Verdrag van
de stelling van de Svb juist is dat Vo 1408/71
zingen voor de, in dit geval, van toepassing
Wenen consulair zijn onder andere consulai-
in deze situatie niet van toepassing is, omdat
zijnde nationale wetgeving. Hoewel de Neder-
re beambten vrijgesteld van de verplichte
[betrokkene], sinds 18 november 1980, vol-
landse tekst van dit artikel voor verwarring
deelname aan sociale verzekeringen. Dit
gens de Svb niet verzekerd is voor enige tak
kan zorgen, neemt de Raad aan dat onder
Verdrag is voor Nederland in werking getre-
van de Nederlandse sociale zekerheid.
‘het bedienende personeel van diplomatieke
den op 16 januari 1986, maar is al op 24
[Betrokkene] was in ieder geval verzekerd
zendingen en consulaire posten’ ook wordt
april 1963 tot stand gekomen. In artikel 71
voor de Nederlandse sociale zekerheid in de
begrepen het zogeheten administratieve en
van dit Verdrag is – kort gezegd – neerge-
periode dat zij werkzaam was bij twee ver-
technische personeel. Dit is mede ingegeven
legd dat deze vrijstelling niet geldt voor
schillende bedrijven in Rotterdam en Zwijnd-
door het feit dat in de tekstversie in andere
onderdanen van de ontvangende staat, dan
recht. Met betrekking tot de periode dat zij
talen sprake lijkt te zijn van een ruimer toe-
wel personen die daar duurzaam verblijven.
werkzaam was bij het Britse consulaat is zij
passingsbereik dan lijkt voort te vloeien uit
Omdat de werkwijze van Nederland in het
door de Svb als verzekerd voor de AOW aan-
de Nederlandse taalversie.
toekennen van de geprivilegieerdenstatus
gemerkt. Ter zitting is gebleken dat de Svb bij
9.5. Indien artikel 16 van Vo 1408/71 in deze
niet altijd duidelijk was – waarmee samen-
nader inzien van mening is dat dit een
situatie gelding heeft, dan geldt dat op
hing de vraag of iemand duurzaam in
onjuiste vaststelling is geweest, maar de Svb
grond van artikel 13, tweede lid, onder a,
Nederland verbleef –, is in 1987 besloten dat
komt niet terug op de vaststelling van verze-
van Vo 1408/71 het recht van het werkland,
per 1 augustus van dat jaar het beleid gold
kering. In de periode dat [betrokkene] in het
dus Nederland, op [betrokkene] van toepas-
dat lokaal aangeworven personeel dat op
genot was van een werkloosheidsuitkering in
sing is. Omdat de VS geen lidstaat is, is arti-
het moment van aanwerving langer dan één
1980 was zij eveneens verzekerd voor de
kel 13, tweede lid, onder d, van Vo 1408/71
jaar in Nederland had gewoond aangemerkt
Nederlandse sociale zekerheid. Hieruit volgt
niet van toepassing, evenmin als artikel 16,
werd als duurzaam verblijvend. Dit beleid
dat [betrokkene] in ieder geval tot aan het
tweede lid.
gold alleen voor personen die vanaf 1
begin van haar werkzaamheden bij het con-
9.6. Het van toepassing zijnde Nederlandse
augustus 1987 werden aangeworven. Voor
sulaat van de VS verschillende periodes ver-
recht is neergelegd in de AOW en met name
personen die op die datum al in dienst
zekerd was voor de Nederlandse sociale
de verschillende Besluiten. Op grond hiervan
waren van, onder andere, een consulaire
zekerheid. Voordat zij in Nederland kwam
zou [betrokkene], als zij de Nederlandse nati-
post zou dit beleid geen veranderingen
wonen en werken was zij woonachtig en
onaliteit had gehad, wel als verzekerd voor
brengen in hun verzekeringspositie. Omdat
werkzaam in een andere lidstaat, namelijk
de AOW zijn aangemerkt. De rechtbank is tot
ook dit beleid niet de gewenste duidelijk-
het Verenigd Koninkrijk.
het oordeel gekomen dat op grond van arti-
heid gaf is per 1 februari 2000 het beleid
9.3. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of
kel 3 van Vo 1408/71 de Britse nationaliteit
opnieuw gewijzigd. Onderdeel van deze wij-
Vo 1408/71 van toepassing is in de situatie
van [betrokkene] gelijkgesteld dient te wor-
ziging was dat aan personen die voor 1
van [betrokkene]. Zij heeft gebruik gemaakt
den met de Nederlandse en dat zij daarom
augustus 1987 in dienst waren getreden van
van haar recht op vrij verkeer door als Britse
als verzekerd voor de AOW aangemerkt moet
een consulaire post en dat onafgebroken
in Nederland te komen wonen en werken. De
worden.
waren gebleven, de mogelijkheid werd gebo-
eerste zeven jaar van haar verblijf in Neder-
9.7. De Svb meent dat er geen sprake is van
den te kiezen voor het wel of niet (doorlo-
land was op haar zonder meer deze verorde-
een onderscheid naar nationaliteit. Het niet
pend) verzekerd zijn voor onder andere de
ning van toepassing, nu zij in die tijd verze-
verzekerd zijn van [betrokkene] komt voort
volksverzekeringen. [Betrokkene] heeft via
kerd was voor zowel de werknemers- als de
uit het gegeven dat zij de geprivilegieerden-
een verklaring op 5 december 1999 gekozen
volksverzekeringen. In onder andere de arres-
status heeft. Deze status heeft onder meer
voor de ‘posted’ status. In deze verklaring
ten Salemink van 17 januari 2012, C-347/10,
tot gevolg dat [betrokkene] is vrijgesteld van
was uiteengezet dat kiezen voor de ‘posted’
en Bakker, 7 juni 2012, C-106/11, heeft het Hof
het betalen van belastingen en premies. Zij
status inhield ‘I will not be insured under
uiteengezet dat lidstaten, die weliswaar
heeft derhalve sinds november 1980 geen
the Dutch social insurance system and will
bevoegd blijven om de voorwaarden voor aan-
premies voor de Nederlandse volksverzeke-
therefore not be entitled to the cover it pro-
sluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid
ringen afgedragen.
vides’.
in te richten, bij de uitoefening van deze
9.8. De Raad overweegt dat in ieder geval ook
9.11. Omdat in het Nederlands rechtssysteem
bevoegdheid het Unierecht dienen te eerbiedi-
de nationaliteit van [betrokkene] een rol
verzekering voor de volksverzekeringen van
gen. In het bijzonder mogen die voorwaarden
heeft gespeeld bij het vaststellen van haar
rechtswege ontstaat of eindigt en tevens het
niet tot gevolg hebben dat van het toepas-
verzekeringspositie. Ware zij Nederlandse
betalen van premies niet van doorslaggeven-
singsgebied van de betrokken nationale wette-
geweest, dan zou zij als verzekerd aange-
de betekenis is bij het bepalen van de verze-
lijke regeling worden uitgesloten de personen
merkt zijn geworden. Hierbij tekent de Raad
keringspositie, kan naar het oordeel van de
op wie die wettelijke regeling krachtens Vo
overigens wel aan dat, ware zij Nederlandse
Raad niet zonder meer gesteld worden dat
1408/71 van toepassing is. De Raad wijst daar-
geweest, zij niet de geprivilegieerdenstatus
daarmee de verzekeringspositie van [betrok-
naast op het arrest Echternach en Moritz,
had kunnen krijgen.
kene] vaststaat.
389/87 en 390/87, van 15 maart 1989, waarin
9.9. De vraag rijst of in deze situatie sprake
9.12. Op grond van artikel 3 van Vo 1408/71
het Hof heeft bepaald dat een gemeenschaps-
is van direct dan wel indirect onderscheid
kan verdedigd worden dat, door de Britse
1224
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Rechtspraak
nationaliteit van [betrokkene] een rol te
grondgebied van een andere lidstaat dezelfde
laten spelen bij het niet verzekerd achten
sociale en fiscale voordelen geniet als natio-
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
voor de AOW in de voorliggende periode, de
nale werknemers. Zoals hiervoor al genoemd
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
Svb onderscheid naar nationaliteit heeft
zou [betrokkene] verzekerd zijn geweest voor
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
gemaakt. Een onderscheid naar nationaliteit
de AOW als zij Nederlandse was geweest.
auditeur bij het College.
zal, gezien de rechtspraak van het Hof, niet
Maar ook hier geldt dat [betrokkene] wel fis-
snel gerechtvaardigd geacht kunnen wor-
cale voordelen heeft genoten die nationale
den. Maar uit de bepalingen van het Verdrag
werknemers niet konden genieten, namelijk
van Wenen consulair lijkt te volgen dat
de vrijstelling van belastingen en premies.
Nederland gehouden is, op verzoek van, in
9.16. Gezien de aanwijsregels in Vo 1408/71
25 maart 2013
dit geval, de VS, aan bepaalde medewerkers
is het de vraag of Nederland aan [betrokke-
nr. AWB 12/52
van het consulaat de geprivilegieerdensta-
ne] een keuzerecht mocht geven wat betreft
(Mrs. Stam, Kerkmeester en Albers)
tus te verlenen, en daarmee onder andere
de van toepassing zijnde wetgeving, nu uit
LJN BV2871
vrijstelling van premiebetaling. Als dan
artikel 16, in samenhang met artikel 13, van
geoordeeld zou worden dat op grond van
Vo 1408/71 volgt dat het Nederlandse recht
Aanbesteding. Handelen in strijd met non-
artikel 3 van Vo 1408/71 de Britse nationali-
op haar van toepassing is. Dit kan mede een
discriminatieverplichting. Last onder
teit van [betrokkene] in het kader van de
argument zijn om aan de door [betrokkene]
dwangsom om de in het kader van een aan-
vaststelling van voor de AOW verzekerde
gemaakte keuze geen doorslaggevende bete-
besteding gedane bieding in te trekken.
perioden gelijkgesteld moet worden met de
kenis toe te kennen.
Level playing field/gelijk speelveld. Infor-
Nederlandse nationaliteit lijkt dit in strijd
10. De hiervoor weergegeven overwegingen
matievoorsprong en informatie achter-
te komen met het bepaalde in het Verdrag
geven de Raad dan ook aanleiding vragen
stand. Onevenredige gevolgen. Strijd met
van Wenen consulair.
voor te leggen aan het Hof met betrekking
artikel 3:4 lid 2 Awb.
9.13. In artikel 73 van het Verdrag van
tot de uitleg van de artikelen 2, 3, 13 en 16
Wenen consulair is bepaald dat bepalingen
van Vo 1408/71 en artikel 7 van Vo 1612/68.
van dit Verdrag andere internationale over-
971
(Telecommunicatiewet; Algemene wet bestuursrecht art. 3:4)
eenkomsten onverlet laten. Reeds hieruit
Beslissing
kan geconcludeerd worden dat het bepaalde
De Centrale Raad van Beroep
Bij besluit van 13 oktober 2010 had de Onaf-
in Vo 1408/71 niet door het Verdrag van
-– verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
hankelijke Post en Telecommunicatie Autori-
Wenen consulair buiten toepassing kan wor-
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
teit (hierna: OPTA) vastgesteld dat KPN, bij de
den gelaten.
VWEU uitspraak te doen over de volgende
aanbesteding van vaste telefoniediensten
9.14. In artikel 16, tweede lid, van Vo 1408/71
vragen:
door de Nederlandse Staat (OT2010), de op
is aan bepaalde personen een keuzerecht
KPN rustende, in het marktanalysebesluit
gegeven voor de van toepassing zijnde wetge-
1. Moeten de artikelen 2 en/of 16 van Vo
Vaste Telefonie neergelegde non-discrimina-
ving, welk recht ieder jaar opnieuw uitgeoe-
1408/71 aldus worden uitgelegd dat een per-
tieverplichting heeft overtreden. De overtre-
fend kan worden. Op [betrokkene] is, naar
soon als [betrokkene], die onderdaan is van
ding bestond eruit, dat de afdeling wholesale
het de Raad voorkomt, deze bepaling niet
een lidstaat, gebruik heeft gemaakt van haar
van KPN de WLR-actietarieven die zien op
van toepassing, nu zij geen onderdaan is van
recht op vrij verkeer van werknemers, op wie
vaste telefonie zo’n 69 uur vóór de uiterste
de zendstaat, de VS. Zoals uit 9.10 blijkt, is
de sociale zekerheidswetgeving van Neder-
termijn voor het doen van een inschrijving
door Nederland aan [betrokkene] een keuze-
land van toepassing is geweest en die vervol-
op de aanbesteding bekend had gemaakt aan
recht gegeven, maar die keuze mocht slechts
gens is gaan werken als lid van het bedie-
haar interne afnemer KPN-retail, terwijl de
eenmaal worden uitgeoefend en kon niet
nend personeel op het Consulaat-Generaal
kortingsactie aan externe afnemers, waaron-
later herroepen worden. Dit leidt mogelijk
van de Verenigde Staten van Amerika in
der Tele2, slechts 1 uur vóór die uiterste ter-
tot een ongerechtvaardigd onderscheid naar
Nederland, vanaf de aanvang van die werk-
mijn bekend werd gemaakt. Bij het besluit
nationaliteit, want als [betrokkene], bijvoor-
zaamheden niet langer onder de personele
van 13 oktober 2010 had OPTA tevens afwij-
beeld, bij het Britse consulaat was blijven
werkingssfeer van Vo 1408/71 valt?
zend beslist op het verzoek van Tele2 om
werken, had zij jaarlijks opnieuw kunnen kie-
handhavend tegen KPN op te treden.
zen. Daarbij speelt dan mee dat zij dan,
Zo neen:
Bij besluit van 16 december 2011 (hierna: het
hoogstwaarschijnlijk, verzekerd was geweest
2a. Moet artikel 3 van Vo 1408/71 en/of arti-
bestreden besluit) heeft OPTA het door Tele2
voor een ouderdomspensioen in het Ver-
kel 7, tweede lid, van Vo 1612/68, aldus wor-
tegen het besluit van 13 oktober 2010
enigd Koninkrijk, terwijl zij nu in geen enke-
den uitgelegd dat de toepassing van de gepri-
gemaakte bezwaar gegrond verklaard en KPN
le staat hiervoor verzekerd is. Daar staat
vilegieerdenstatus op [betrokkene], die in dit
alsnog een last onder dwangsom opgelegd,
tegenover dat [betrokkene] wel (eenmalig)
geval onder andere bestaat uit het niet ver-
inhoudend dat KPN haar bieding in het
had kunnen bevorderen dat haar geprivilegi-
plicht verzekerd zijn voor de volksverzekerin-
kader van de aanbesteding van de vaste tele-
eerdenstatus door de Minister van Buiten-
gen en het niet betalen van premies daar-
foniediensten dient in te trekken.
landse Zaken werd gewijzigd in een ‘normale’
voor, aangemerkt moet worden als een
KPN heeft tegen het besluit van 16 december
status, maar dat zij dit, om haar moverende
voldoende rechtvaardiging voor het gemaak-
2011 beroep ingesteld en zich tevens tot de
redenen, heeft nagelaten.
te onderscheid naar nationaliteit?
voorzieningenrechter van het College
9.15. In dit verband is eveneens van belang
2b. Welke betekenis moet in dit verband toe-
gewend, met het verzoek een voorlopige
artikel 7 van Vo 1612/68 en dan met name
gekend worden aan het feit dat [betrokkene]
voorziening te treffen. De voorzieningenrech-
het tweede lid hiervan. In dit artikel is
in december 1999 desgevraagd heeft gekozen
ter heeft het verzoek afgewezen bij uitspraak
bepaald dat een werknemer die onderdaan is
voor de voortzetting van de geprivilegieer-
van 6-2-2012 (LJN BV2871, NJB 2012, 297).
van een lidstaat en werkzaam is op het
denstatus?
Bij de onderhavige uitspraak van 25 maart
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1225
Rechtspraak
2013 heeft het College op het beroep van
dagen voor het sluiten van de biedingster-
dat Tele2 of een andere concurrent van KNP
KPN beslist.
mijn over een informatievoorsprong ten
alsnog de kortingsactie heeft kunnen gebrui-
Het College is met OPTA van oordeel dat
opzichte van haar concurrenten, terwijl de
ken voor het uitbrengen van een lager bod.
KPN, nu haar afdeling wholesale de WLR-
concurrenten, waaronder Tele2, beschikten
De last heeft niet geleid tot een gelijk speel-
actietarieven op een eerder tijdstip bekend
over een informatieachterstand. Ongeacht of
veld, maar integendeel tot een situatie waar-
heeft gemaakt aan haar afdeling retail dan
de afdeling retail van KPN bij de inrichting
in Tele2 een bevoordeelde positie kreeg. Door
aan haar externe afnemers, heeft gehandeld
van haar bod gebruik heeft gemaakt van de
de last is de concurrentie bij de aanbesteding
in strijd met de non-discriminatieverplich-
WLR-actietarieven en ongeacht de hoogte van
van OT2010 niet bevorderd, maar juist ver-
ting die haar in het marktanalysebesluit Vas-
het uiteindelijke bod, hebben de informatie-
minderd. Dit klemt te meer nu de gedwon-
te Telefonie is opgelegd. Daaruit volgt dat
voorsprong en -achterstand ervoor gezorgd
gen intrekking van de aanbieding van KPN
OPTA in beginsel bevoegd was om een last
dat bij de aanbesteding van OT2010 geen
ook verstrekkende gevolgen heeft gehad voor
onder dwangsom op te leggen. Vervolgens
sprake was van een gelijk speelveld. Teneinde
een derde, namelijk de Staat der Nederlanden
gaat het College in op de door KPN aange-
die gevolgen ongedaan te maken, moest KPN
als aanbesteder. Dit leidt het College tot het
voerde beroepsgrond dat de last onevenredig
worden gedwongen haar aanbieding in te
oordeel dat de last onder dwangsom oneven-
zware gevolgen heeft in verhouding tot de
trekken, aldus OPTA.
redig gevolgen heeft in verhouding tot de
met de last te dienen doeleinden. Het College
Het College overweegt dat OPTA, door KPN de
daarmee te dienen doelen. De last onder
overweegt daartoe het volgende.
last op te leggen haar aanbieding in te trek-
dwangsom is in strijd met artikel 3:4, tweede
OPTA heeft bij het bestreden besluit voor het
ken, het door KPN mogelijk van de overtre-
lid, van de Awbo.
opleggen van een last onder dwangsom geko-
ding genoten voordeel heeft weggenomen.
Volgt: vernietiging van het bestreden besluit,
zen, omdat de gevolgen van de door KPN
Dit laat echter naar het oordeel van het Col-
ongegrondverklaring van het bezwaar van
begane overtreding op dat moment nog
lege onverlet dat de door OPTA opgelegde
Tele2 tegen het besluit van 13 oktober 2010,
steeds voortduurden. Door de overtreding
last als onevenredig moet worden aange-
bepaling dat deze uitspraak in de plaats treedt
beschikte de afdeling retail van KPN in de
merkt. De last heeft er niet in geresulteerd
van het vernietigde bestreden besluit.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
1226
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Et ce sera justice... Le juge dans la cité Men heeft haar almachtig genoemd, maar men ziet haar af en toe machteloos staan of overtroffen worden. Men beticht haar ervan niet onafhankelijk te zijn maar heeft het ook over ‘le gouvernement des juges’. Politiek verantwoordelijken voelen zich aan de kant gezet en zijn geneigd om zich met haar te bemoeien. De rechtspraak wordt heen en weer geslingerd tussen de tegenstrijdige eisen die men aan haar stelt. In dit essay beschouwt Roger Errera, voormalig lid van de Franse Raad van State, de fundamentele problemen waar de Franse rechtspraak momenteel mee kampt. Hij brengt daarbij ook de reeds afgelegde weg in kaart. Sinds een halve eeuw is er van alles veranderd: het vak van de rechter, zijn bevoegdheden, zijn status, het toepasselijke recht en de samenleving. Meer dan ooit ‘le juge est dans la cité’ en is de rechtspraak een zaak van ons allen. Nu de rechtspraak in de meeste Europese landen met vergelijkbare problemen worstelt als de Franse meent de auteur dat dit boek ook hier bij zal kunnen dragen aan het debat. Roger Errera Éditions Gallimard 2013, 400 p., € 22,50 (Franstalig) ISBN 978 20 7013 483 0
Rechtsbijstand bij politieverhoor Evaluatie van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor in Amsterdam-Amstelland, Groningen, Haaglanden, Limburg-Zuid, Middenen West-Brabant en Utrecht In 2008 doet het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak in de zaak Salduz tegen Turkije en formuleert als uitgangspunt dat de aangehouden verdachte, voordat hij door de politie wordt verhoord, enige vorm van rechtsbijstand moet krijgen. Deze uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk omdat verdachten op basis van de regelgeving van vóór Salduz eerst vanaf de inverzekeringstelling – en dus doorgaans na het eerste verhoor – toegang hadden tot
rechtsbijstand. Om de veranderde rechtspositie van de aangehouden verdachte praktisch vorm te geven, is in afwachting van een wetswijziging de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor opgesteld. Deze tijdelijke maatregel omschrijft de regels omtrent consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor, en in het geval van minderjarige verdachten, de regels omtrent verhoorbijstand tijdens het verhoor. In het kader van het wetgevingstraject bestaat behoefte aan informatie over de mogelijke gevolgen die consultatie- en verhoorbijstand voor de rechtspraktijk hebben. Om aan deze informatiebehoefte tegemoet te komen, is een grootschalig evaluatieonderzoek opgezet naar de werking van de Aanwijzing in de praktijk. Dit boek doet verslag van dat evaluatieonderzoek. Het laat zien wat de beoogde doelen van de Aanwijzing zijn, ontleedt de gedachte die achter de Aanwijzing schuilgaat, schetst een beeld van de wijze waarop betrokkenen met de nieuwe regels omgaan en maakt inzichtelijk in welke mate de beoogde doelen worden bereikt en neveneffecten worden veroorzaakt. Dit boek is gebaseerd op onderzoek in zes politieregio’s waarbij de volledige evaluatiecyclus van plan-, proces- en productevaluatie wordt doorlopen. Beoogd wordt inzicht te geven in de consequenties die de veranderde rechtspositie van de aangehouden verdachte heeft voor politie, advocatuur en verdachte. Willem-Jan Verhoeven en Lonneke Stevens Boom Lemma uitgevers 2013, 366 p., € 42 ISBN 978 90 5931 953 0
Handboek Internationaal Jeugdrecht Het Handboek Internationaal Jeugdrecht geeft een uiteenzetting van de inhoud en betekenis van de artikelen uit het VN-Kinderrechtenverdrag. In het handboek komen naast internationale regelgeving ook de Nederlandse wetgeving, beleid en jurisprudentie uitgebreid aan bod. In de afzonderlijke hoofdstukken worden het internationaal familierecht, kinderrechten en migratie, jeugdstrafrecht en de uitbuiting van kinderen besproken. Er is aandacht voor uiteenlopende thema’s: van kinderar-
beid tot gezinshereniging, van leerplicht tot herstelrecht, van adoptie tot meisjesbesnijdenis, van spelen tot ondertoezichtstelling, van kindermishandeling tot drugsmisbruik, van discriminatie tot seksueel misbruik, van alimentatie tot alleenstaande minderjarige vreemdeling, van vaccinaties tot kindsoldaten. drs. Mirjam Blaak, prof. mr. drs. Mariëlle Bruning, mr. Manon Eijgenraam, drs. Majorie Kaandorp, mr. Stan Meuwese (red.) Defence for Children 2012, 1096 p., € 75 (tweede herziene druk) ISBN 978 90 7427 030 4
The use of foreign precedents by constitutional judges In 2007 the International Association of Constitutional Law established an Interest Group on ‘The Use of Foreign Precedents by Constitutional Judges’ to conduct a survey of the use of foreign precedents by Supreme and Constitutional Courts in deciding constitutional cases. Its purpose was to determine - through empirical analysis employing both quantitative and qualitative indicators - the extent to which foreign case law is cited. The survey aimed to test the reliability of studies describing and reporting instances of transjudicial communication between Courts. The research also provides useful insights into the extent to which a progressive constitutional convergence may be taking place between common law and civil law traditions. The present work includes studies by scholars from African, American, Asian, European, Latin American and Oceania countries, representing jurisdictions belonging to both common law and civil law traditions, and countries employing both centralised and decentralised systems of judicial review. The results give evidence of the existence and limits of a transnational constitutional communication between courts. Tania Groppi and Marie-Claire Ponthoreau (eds.) Hart Publishing 2013, 470 p., € 78 ISBN 978 18 4946 271 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1227
972
Tijdschriften
973 Algemeen Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Mr. Y.E. Schuurmans Digitale publicaties: veel naar verwezen, weinig gelezen? – Digitaal publiceren op open accessomgevingen is de toekomst voor wetenschappers, ook in de juridische discipline. Deze publicatiewijze biedt belangrijke voordelen: de vorm is vrijer en het levert snel goed vindbare én toegankelijke publicaties op. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van ervaringen met een van de eerste Nederlandse juridische open access-tijdschriften, namelijk het Netherlands Administrative Law Library (NALL).
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 33, 13 april 2013 M. van Damme, B. de Sutter Experimentele wetgeving – (België) Experimentele wetgeving houdt in dat, op een naar tijd, plaats of inhoud beperkte wijze, proefondervindelijk, naar de meest passende regeling wordt gestreefd met de bedoeling deze na een evaluatie om te vormen tot meer algemene of structurele wetgeving. Als een variant van tijdelijke wetgeving kleven aan experimentele wetgeving zowel voor- als nadelen, zodat voor dat procedé niet op een onberedeneerde of overhaaste wijze mag worden geopteerd en dit op een juridisch correcte wijze in het bestaande normenarsenaal moet worden geïntegreerd. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan onder meer de toepassing van het procedé van de experimentele wetgeving in de praktijk en aan de juridische knelpunten die zich naar aanleiding daarvan kunnen manifesteren. Daartoe wordt onder meer geput uit de adviespraktijk van de afdeling wetgeving van de Raad van State. In het licht van het toenemend aantal evaluatiemethoden waarmee het moderne reguleringsmanagement gepaard gaat, rijst de vraag of ook het belang van experimentele wetgeving in de toekomst verhoudingsgewijs groeit. Zonder dat het de bedoeling is om in dit verband een uitputtend onderzoek te
1228
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
voeren, wordt met deze bijdrage beoogd een breed juristenpubliek kennis te laten maken met de betekenis van een wetgevingsprocedé waaraan tot op heden nog relatief weinig wetenschappelijke aandacht is besteed.
974 Burgerlijk (proces) recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. mr. A.F. Salomons De wetshistorische wortels van ons stille pandrecht. Waardoor verloor Meijers de slag om het registerpand? – Ruim twintig jaar geleden voerde Nederland het ‘stille pandrecht’ in voor zowel roerende zaken als vorderingen. Het betrof een van de belangrijkste vernieuwingen die het nieuwe Burgerlijk Wetboek in petto had. De vorm waarin het nieuwe zekerheidsrecht was gegoten (zonder registratie in openbare registers) was afgedwongen door de Tweede Kamer, die daarmee inging tegen de wens van de regering om een ‘registerpandrecht’ in te voeren. Het stille pandrecht was evenmin de eerste keus van de voornaamste gebruiker van dat recht, de bancaire sector. De nieuweling stond in 1992 dus geen hartelijk onthaal te wachten. De vraag die zich nu opdringt, is hoe het zo ver heeft kunnen komen. Waaraan hebben wij het door niemand echt gewilde geheime pandrecht te danken?
Tijdschrift overeenkomst in de rechtspraktijk 4e jrg. nr. 3, april 2013 Mr. N.C. Voortman, mr. T. Voortman Onvoorziene omstandigheden en afgebroken onderhandelingen – Vanwege de economische crisis heeft het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden de afgelopen periode veel aandacht gekregen in de literatuur. Partijen proberen regelmatig van hun verplichtingen af te komen en brengen daarvoor art. 6:258 BW in stelling. Veelal zonder succes. Art. 6:258 BW
wordt met de nodige terughoudendheid toegepast. Voor wie met een ander heeft gecontracteerd, geldt als uitgangspunt pacta sunt servanda. Onvoorziene omstandigheden kunnen zich ook in de precontractuele fase voordoen. Deze omstandigheden zouden voor een partij een reden kunnen zijn om de onderhandelingen af te breken. De maatstaf van de Hoge Raad om aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen te beoordelen, noemt expliciet het element ‘onvoorziene omstandigheden’. In dit artikel onderzoeken schrs. op welke wijze deze onvoorziene omstandigheden een rol spelen bij afgebroken onderhandelingen.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 2, april 2013 Mr. J.M. Veldhuis Derdenbeslag en de verschuldigdheid van wettelijke rente – In het arrest Staalduinen/Tiethoff (HR 13 april 2012, NJ 2012, 445, m.nt. A.I.M. van Mierlo) heeft de Hoge Raad meer zekerheid gegeven over de vraag wanneer de derdebeslagene wettelijke rente is verschuldigd. De gevolgen hiervan kunnen voor de derdebeslagene verstrekkend zijn. Daarmee is het voor de praktijk uiterst relevant. Des te meer reden om de voorwaarden en de gevaren in kaart te brengen. Dat geschiedt aan de hand van de begrippen ‘wettelijke rente’ en ‘verzuim’. Met het arrest is een einde gekomen aan de onduidelijkheid en de discussie in de literatuur over de vraag of de derdebeslagene rente verschuldigd is. Volgens schr. is het gevaar dat de derdebeslagene, zonder dat hij zich dit bewust is, in verzuim komt te verkeren. Dit betekent dat de derdebeslagene alert moet zijn dat niet ongemerkt een fatale termijn is verlopen, waardoor hij in verzuim verkeert op het moment dat beslag wordt gelegd. Verkeert de derdebeslagene op het moment van het leggen van het derdenbeslag in verzuim, dan is het volgens schr. raadzaam om contact op te nemen met de beslaglegger en de beslagene om te bezien of er afspraken kunnen worden gemaakt om zodoende de schade voor de derdebeslagene te beperken.
Tijdschriften
WPNR 144e jrg. nr. 6970, 13 april 2013 Mr. I Visser Het wetsvoorstel Executieveilingen (33 484) – Op 22 november 2012 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de regeling van de executoriale verkoop van onroerende zaken. Doel van het voorstel is het transparanter en breder toegankelijk maken van executieveilingen. Bovendien moet de opbrengst bij executoriale verkoop worden verhoogd. In deze bijdrage geeft schr. een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de executoriale verkoopprocedure. Schr. wijst erop dat een aantal bepalingen alleen voor de openbare verkoop lijken te gelden, terwijl ze ook voor de onderhandse verkoop nuttig kunnen zijn. Volgens haar gaat het wetsvoorstel niet ver genoeg: er zijn meer ingrijpende wijzigingen nodig om ook de particuliere koper aan te spreken, met name ten aanzien van de onderhandse executoriale verkoop. Juist die procedure kan bij uitstek geschikt zijn voor particuliere kopers en kan een goed alternatief vormen voor de openbare executoriale verkoop.
975
past. Ook de Europese Commissie heeft zich recentelijk over deze vraag gebogen. Schr. komt tot de conclusie dat vouchertransacties die binnen de werkingssfeer van de BTW vallen, niet zijn vrijgesteld. Mr. L.J. Boone, WFR 2013/497 De rol van het zorgvuldigheidsbeginsel in het fiscale bestuursrecht – In het fiscale bestuursrecht speelt het zorgvuldigheidsbeginsel, in tegenstelling tot het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, een relatief bescheiden rol. Toch is het beginsel in de loop van de tijd belangrijker geworden, door de komst van de Algemene wet bestuursrecht en het toegenomen belang van rechtsbescherming. In dit artikel beschrijft schr. eerst de inhoud en betekenis van het zorgvuldigheidsbeginsel. Vervolgens geeft hij een korte historische beschrijving van de rol van het zorgvuldigheidsbeginsel in het belastingrecht. Hij sluit af met enkele bespiegelingen, waarin hij onder meer een pleidooi houdt voor een immateriële schadevergoeding bij ernstig onzorgvuldig overheidshandelen.
976 Gezondheidsrecht
Fiscaal recht
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
Weekblad Fiscaal recht
37e jrg. nr. 3, 2013 Mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, mr. O.S. Nijveld Actieve openbaarmaking van informatie door IGZ: het wetsontwerp tot wijziging van de Gezondheidswet – In deze bijdrage wordt ingegaan op het wetsontwerp tot invoering van een specifieke wettelijke grondslag voor actieve openbaarmaking van informatie over het toezicht en de uitvoering van regelgeving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het wetsontwerp voorziet in de invoering van een specifieke wettelijke grondslag voor de openbaarmaking van toezichtgegevens. Daartoe wordt een nieuw hoofdstuk IV A in de Gezondheidswet ingevoegd, getiteld ‘Open-
142e jrg. nr. 6997, 18 april 2013 Mr. M.J. Hamer, WFR 2013/482 Formele aspecten van het bezwaar tegen de crisisheffing – Schr. gaat in op de vraag op welke wijze en binnen welke termijn bezwaar moet worden gemaakt tegen de zogenoemde crisisheffing. Verder wordt in het kader van dat bezwaar ingegaan op de sinds 1 januari 2013 geldende belasting- en invorderingsrenteregeling. Mr. J. B.O. Bijl, WFR 2013/489 Vouchertransacties vrijgesteld van BTW? – In dit artikel gaat schr. in op de vraag of transacties met betrekking tot vouchers zijn vrijgesteld van BTW. Deze vraag is actueel, omdat hierover vorig jaar prejudiciële vragen zijn gesteld en kort geleden een BTWbesluit (mede) op dit punt is aange-
baarmaking van informatie inzake het toezicht en de uitvoering van regelgeving’. De nieuwe bepalingen gaan voor als bijzondere openbaarmakingsregeling op de algemene regels die de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) stelt. Schrs. behandelen de doelen van het wetsontwerp, de te openbaren gegevens, de gronden om informatie niet te openbaren, de rechtsbescherming tegen openbaarmaking en procedurele bepalingen over de openbaarmaking. Met het wetsontwerp is volgens schrs. een goede stap gezet tot het op grotere schaal actief openbaar maken van toezichtgegevens door de IGZ. Wel worden kanttekeningen geplaatst bij de wijze waarop het wetsontwerp de rechtsbescherming tegen beslissingen tot actieve openbaarmaking regelt. Mr. C. van Balen Hoe duur mag een geneesmiddel zijn? – Het College voor Zorgverzekeringen heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geadviseerd de geneesmiddelen voor patiënten met de zeldzame ziekten van Pompe en Fabry op termijn niet meer te vergoeden uit het basispakket. Voor deze en andere dure geneesmiddelen moet een afzonderlijke financiële regeling in het leven worden geroepen op grond waarvan dure geneesmiddelen kunnen worden vergoed. Kosteneffectiviteit speelt een belangrijke rol bij beslissingen over (voorlopige) opname van geneesmiddelen in het verzekerde pakket. Uit juridisch oogpunt is dit problematisch. De omvang en inhoud van de verzekerde prestaties, waaronder de prestatie farmaceutische zorg, worden (mede) bepaald aan de hand van de stand van de wetenschap en de praktijk. Dat betreft een medisch inhoudelijk criterium, waarbij de kosteneffectiviteit geen rol speelt. Eerst wordt ingegaan op de systematiek van de toelating van geneesmiddelen tot het verzekerde pakket en op het systeem van de voorwaardelijke pakkettoelating. Vervolgens worden adviezen van het College behandeld en worden juridische kanttekeningen bij die adviezen geplaatst. Schr. pleit voor wettelijke opname van de bij pakketbeheer te hanteren criteria en de weging van de afzonderlijke criteria.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1229
Tijdschriften
Mr. H.M. den Herder Zorginkoop door zorgverzekeraars en zorgkantoren: moet het verifieerbaar, transparant en non-discriminatoir? – Op de zorginkoopmarkt kan een zorgverzekeraar dominant zijn en komen zorgaanbieders in een afhankelijkheidspositie te verkeren, omdat een groot deel van de patiënten in het werkgebied van de zorgaanbieders zich bij de zorgverzekeraar heeft verzekerd. Zorgaanbieders die in de contractuele kou staan, zoeken regelmatig de weg naar de rechter. In dit artikel komt aan bod hoe de rechter dergelijke geschillen beoordeelt. Aan de hand van een analyse van de jurisprudentie over zorginkoop wordt onderzocht welke zorgvuldigheidseisen worden gesteld aan het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars en om welke redenen. Ook wordt onderzocht of het gelet op het mededingingsrecht terecht is dat deze eisen worden gesteld. Uit de rechtspraak volgt dat de begrenzing van de contractsvrijheid wordt bepaald door twee factoren: de wijze van zorginkoop en de vraag of een zorgverzekeraar of een zorgkantoor een economische machtspositie heeft. Welke eisen worden gesteld aan de zorgverzekeraars en zorgkantoren en is dat terecht gelet op het mededingingsrecht? Mr. A. Rube Tuchtrecht in de gezondheidszorg: tijd voor verandering – Er is kritiek op de regelgeving en het functioneren van het wettelijk geregelde tuchtrecht in de gezondheidszorg, met name sinds de inwerkingtreding van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). In deze bijdrage wordt ingegaan op twee discussiepunten ten aanzien van het tuchtrecht: de collectieve aansprakelijkheid binnen het tuchtrecht en de rol van de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ). Beide discussiepunten houden nauw verband met het primaire doel van het tuchtrecht: het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De verschillende mogelijkheden worden verkend om het tuchtrecht op deze punten aan te passen. Schr. meent dat het toezicht op de door de tuchtcolleges opgelegde voorwaardelijke maatregelen aan de IGZ zou moeten
1230
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
worden toebedeeld. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in ieder geval voornemens de wettelijke regelingen op het gebied van het tuchtrecht uit te breiden met de mogelijkheid via een voorlopige voorziening of een uitbreiding van het IGZ-bevel direct een voorlopig beroepsverbod op te leggen. Het voordeel van uitbreiding van de bevelsbevoegdheid ten opzichte van invoering van de mogelijkheid tot een voorlopige voorziening, is dat er een voorlopig beroepsverbod kan worden opgelegd nog voordat er een tuchtzaak is gestart. Of het voordeel opweegt tegen de nadelen van het uitbreiden van de bevelsbevoegdheid van de IGZ is volgens schr. de vraag. Mr. D.Y.A. van Meersbergen Beroepenwetgeving: in de pas met de praktijk? – In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is, ter bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg, een aantal beschermingsinstrumenten opgenomen, zoals de registratie en titelbescherming van beroepen, de voorbehouden handelingen en het tuchtrecht. Met die middelen gezamenlijk wordt getracht een evenwicht te vinden tussen de bescherming van de patiënt en de keuzevrijheid van de patiënt. In deze bijdrage gaat schr. in op de noodzakelijke aanpassingen die de wet moet ondergaan en bekijkt, vooruitlopend op de aangekondigde aanpassingen, de beroepenstructuur van de Wet BIG. De huidige structuur van de beroepen in de Wet BIG wordt geschetst aan de hand van de motieven die golden voor het instellen van de art. 3-beroepen en art. 34-beroepen. Tevens wordt ingegaan op de huidige praktijk van de beroepen in de gezondheidszorg en ontwikkelingen binnen beroepen die van invloed zijn op de beroepenstructuur. De vraag is of de veranderingen in beroepen ertoe hebben geleid dat de wet niet meer tegemoet kan komen aan haar initiële doelstellingen. Mr. E.J. van Kranendonk Kind en biobank: enkele juridische aspecten – Wet- en regelgeving bepaalt wel het een en ander over de positie van (minderjarige) donoren bij oprichting van een biobank, maar biedt
geen volledig consistent juridisch kader voor de situatie waarin hun materiaal in biobanken terechtkomt. Aan een dergelijk kader is, gelet op de hier in het geding zijnde (grondrechtelijk beschermde) privacybelangen van betrokken donoren, in het bijzonder wanneer ze minderjarig zijn, wel dringend behoefte. Dit laatste klemt temeer nu in biobanken steeds vaker materiaal wordt bewaard en uitgegeven dat indirect of direct herleidbaar is tot de donor. Het gebruik van biobanken met lichaamsmateriaal van kinderen roept specifieke vragen op ten aanzien van zeggenschap, terugkoppeling van individuele bevindingen en privacy. Het wettelijk kader biedt geen volledige en heldere uitgangspunten waar het gaat om de positie van de minderjarige donor. Van groot belang is dat met name aan deze kwetsbare groep donoren adequate privacybescherming wordt geboden. Dit is onder meer mogelijk via zorgvuldige informatie- en toestemmingsprocedures, zowel ten tijde van opname en bewaring van het lichaamsmateriaal in een biobank (door ouders en eventueel hun kinderen) als wanneer gedurende de bewaring van het materiaal in de biobank de jonge donor wilsbekwaam wordt.
977 Handels- & economisch recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Mr. M. Meinema Vereenvoudigd en flexibel BV-recht – Op 1 oktober 2012 traden de Wet vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht en de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht in werking. Vanaf 1 oktober 2012 kunnen ondernemers een besloten vennootschap oprichten zonder een minimumkapitaal en hebben zij meer vrijheid om hun BV in te richten. In deze bijdrage wordt de inhoud van de nieuwe wetgeving besproken tegen de achtergrond van het wetgevingstraject.
Tijdschriften
Insolventierecht 19e jrg. nr. 2, maart/april 2013 Mr. T.T. van Zanten, mr. F.J.L. Kaptein, TvI 2013/10 Rechtsuitoefening in de zin van art. 58 lid 1 Fw: wat moet de separatist allemaal binnen de termijn doen? – Hoewel er in Nederland voor wordt gepleit om de positie van pand- en hypotheekhouders binnen faillissement in te perken, is die positie vooralsnog bepaald florissant. Pand- en hypotheekhouders zijn separatist. Op grond van art. 57 lid 1 Faillissementswet kunnen zij hun zekerheidsrecht uitoefenen alsof er geen faillissement is. Welbeschouwd is de enige manier waarop de rechten van de separatist in het gedrang kunnen komen als gevolg van het faillissement, een termijnstelling op de voet van art. 58 lid 1 Faillissementswet. Indien de pand- of hypotheekhouder door de curator een redelijke termijn wordt gesteld om zijn rechten uit te oefenen en hij daartoe niet binnen die termijn overgaat, gaat zijn separatistenpositie verloren. Een vraag waar in de praktijk mee wordt geworsteld, is wat de pand- of hypotheekhouder allemaal binnen de hem gestelde – en eventueel op diens verzoek door de rechter-commissaris verlengde – termijn moet doen om zijn riante positie in het faillissement te behouden. Deze kwestie staat in de onderhavige bijdrage centraal. Daarbij wordt uitgegaan van de situatie dat het onderpand executoriaal wordt verkocht. De inning en het verhaal op de executieopbrengst volgen elkaar in de regel direct op, waarmee de rechtsuitoefening door de pandhouder is voltooid. Mr. dr. R.R. Verkerk, TvI 2013-11 De betwisting van schuldvorderingen door schuldeisers in het faillissement – In de meeste gevallen is een rechtspersoon of een natuurlijk persoon bevoegd om te beschikken over zijn eigen vermogen en om schuldvorderingen van derden naar eigen inzicht te voldoen of te betwisten. Hetzelfde geldt in civiele procedures waarbij de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan. De positie van schuldeisers in het faillisse-
ment is wezenlijk anders dan buiten een faillissementssituatie. Ten aanzien van de vraag of een schuldvordering moet worden erkend of betwist, spelen overige schuldeisers van de gefailleerde een prominente rol. In deze bijdrage wordt mede aan de hand van recente jurisprudentie en ontwikkelingen ingegaan op de positie van de (overige) schuldeisers en hun mogelijkheden om ingediende schuldvorderingen of lopende rechtsvorderingen te betwisten. Prof. mr. R.D. Vriesendorp, mr. R.M. Hermans, mr. K.A.J. de Vries, TvI 2013/12 Herijking faillissementsrecht en het informeel akkoord: gemiste kans of opportunity voor een Nederlandse scheme of arrangement? – De aankondiging van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van een wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht opent mogelijkheden om enkele knelpunten van de huidige Faillissementswet aan te pakken. In deze bijdrage komen schrs. met een voorstel, uitgaande van de inmiddels in de internationale insolventiepraktijk vertrouwde Britse schemes of arrangement, maar dan goedkoper en vermoedelijk sneller. Hierbij is het perspectief minder gericht op het door de rechter in een concreet geval over de streep trekken van een of meer individuele schuldeisers die dwarsliggen. Mr. W.J.B. van Nielen, TvI 2013/13 Middelen van de curator bij faillissementsfraude – De Minister van Veiligheid en Justitie heeft tijdens het Algemeen Overleg van december 2012 aangekondigd om de Tweede Kamer in het voorjaar van 2013 nader te informeren over verdere voorgenomen maatregelen ter bestrijding van faillissementsfraude. Een van de voorgenomen civielrechtelijke maatregelen betreft het versterken van de informatiepositie van de curator, doordat de failliet een algemene informatieen medewerkingsplicht jegens de curator krijgt alsmede de plicht om de curator alle relevante gegevensdragers terstond over te dragen met inbegrip van de middelen om de inhoud leesbaar te maken. Tevens is te bevorderen dat de curator de hem ten dienste staande middelen voldoende benut. In deze bijdrage wordt daarom een overzicht gegeven van
effectieve informatiemiddelen van de curator, en worden voorstellen besproken voor mogelijke verbetering van deze middelen die in de literatuur en in het Voorontwerp Insolventiewet zijn gedaan.
WPNR 144e jrg. nr. 6970, 13 april 2013 Mr. F. Veenstra Minderheidsaandeelhouders in opstand tegen tegenstrijdig belangacties: maar hoe? – Op grond van de door de Wet bestuur en toezicht gewijzigde tegenstrijdig belangregeling blijft het bestuur bij een tegenstrijdig belang vertegenwoordigingsbevoegd. De vennootschap kan de geleden schade op de bestuurder verhalen. In deze bijdrage bekijkt schr. de mogelijkheden die de minderheidsaandeelhouders van een besloten vennootschap hebben om de schade te verhalen op de meerderheidsaandeelhouder/enig bestuurder. Schr. is van mening dat een minderheidsaandeelhouder op grond van de nieuwe regeling onvoldoende mogelijkheden heeft om op te komen tegen handelingen, waarbij de enig bestuurder de vennootschap schade heeft berokkend. De enquêteprocedure biedt weliswaar een adequaat alternatief, maar hij pleit toch voor de introductie van een afgeleide actie. De minderheidsaandeelhouder kan dan een keuze maken tussen de afgeleide actie en de enquêteprocedure. Minderheidsaandeelhouders kunnen bijvoorbeeld de voorkeur geven aan de afgeleide actie, omdat zij al over voldoende informatie beschikken of omdat zij de enquêteprocedure een te zwaar middel vinden.
Tijdschrift overeenkomst in de rechtspraktijk 4e jrg. nr. 3, april 2013 Mr. L. Krieckaert Stornering van girale incassobetalingen (in faillissement) – Girale incassobetaling rondom faillissement, vooral met betrekking tot de rol en positie van banken, is een complex vraagstuk waarover de Hoge Raad zich reeds meerdere malen heeft uitgelaten. Indien sprake is van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1231
Tijdschriften
stornering speelt ook het rechtskarakter van stornering een belangrijke rol. De (verhaals)positie van banken is met deze ontwikkelingen in de rechtspraak gaandeweg steeds verder uitgekristalliseerd, en daarmee ook de positie van overige crediteuren. Mr. dr. B. Sujecki Enkele aspecten van de totstandkoming en werking van FRAND-licenties – Technische standaards spelen een belangrijke rol bij de doorontwikkeling en de toepassing van nieuwe technologieën. Het vastleggen van technische standaards brengt interoperabiliteit met zich mee. Hierdoor kunnen ondernemingen de door hun ontwikkelde technieken in het kader van deze standaards toepassen en ook doorontwikkelen. Het vastleggen van technische standaards stimuleert de innovatie en tevens de concurrentie tussen verschillende technische oplossingen in het kader van een vastgelegde standaard. Daarnaast profiteren consumenten van deze ontwikkeling, aangezien zij een keuze tussen de verschillende technische oplossingen kunnen maken. Tot slot profiteren ook de octrooihouders van het vastleggen van standaards. Immers, indien hun octrooi deel uitmaakt van een standaard, ontvangen zij een vergoeding voor het gebruikmaken van hun octrooi. Daarmee kunnen zij hun octrooi uitgebreid exploiteren. Bovendien kunnen zij door het meewerken aan de standaardisatie invloed uitoefenen op de standaard. Een dergelijk systeem werkt echter alleen indien de voor het gebruik van de standaards essentiële technieken door iedere geïnteresseerde kunnen en mogen worden gebruikt.
978 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 37e jrg. nr. 2, maart/april 2013 Prof. mr. D.J.G. Visser Openbaar maken met ketchup – Het Nederlandse auteursrechtelijke systeem omvat zowel ‘de mededeling aan het publiek’ als de ‘distributie’. Het Hof van Justitie van de Europese
1232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Unie (HvJ EU) heeft over ‘mededeling aan het publiek’ en ‘distributie’ veel arresten gewezen. Aan de hand van deze jurisprudentie bespreekt schr. de afgrenzing tussen enerzijds ‘mededeling aan het publiek’ en anderzijds ‘distributie’ en de veranderingen die hierin door het HvJ EU zijn aangebracht. Dit alles wordt gevolgd door uitspraken over ‘mededeling aan het publiek’ en Nederlandse jurisprudentie waarin de Europese rechtspraak wordt toegepast. Daarna wordt kort ingegaan op Nederlandse rechtspraak over het distributierecht. De conclusie is dat om te bepalen of een handeling als ‘mededeling aan het publiek’ moet worden gezien of als een ‘distributie’ het HvJ EU veel nieuwe criteria heeft geïntroduceerd. Mr. M.T. Spuijbroek, mr. O.S.C. van Raaij, mr. M.F.A. de Vries Mededeling aan het publiek: een ketenbenadering – Ten aanzien van openbaarmaking in de zin van ‘mededeling aan publiek, dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan’ heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) nieuwe betekenis gegeven. Deze jurisprudentie ziet op de auteursrechtelijke relevantie van handelingen van meerdere actoren in de keten die leidt tot de mededeling aan het publiek. Voor de juridische duiding van de handelingen van partijen wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘mededeling aan het publiek’ enerzijds en ‘toestemming die daarvoor is vereist’ anderzijds. Schr. bespreekt de Auteursrechtrichtlijn, de SatCab-richtlijn, de vereiste toestemmingen en de vaststelling van de hoeveelheid mededelingen die aan het publiek plaatsvinden. Prof. dr. M.R.F. Senftleben Het eerste schaap over de dam: over het UsedSoft/Oracle-arrest van het HvJ EU en de verdere ontwikkeling van de uitputtingsleer in de digitale omgeving – Het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) heeft in de zaak UsedSoft/Oracle bepaald dat het distributierecht van een software-kopie is uitgeput, wanneer die kopie op internet beschikbaar wordt gesteld. Aldus wordt met
dit arrest uitgegaan van een ruimer verkoopbegrip en is het uitputtingsbeginsel naar het reproductierecht uitgebreid. Schr. bespreekt het uitputtingsbeginsel en de toepassing op software. Vervolgens worden de gevolgen van het UsedSoft/Oraclearrest voor het reprorecht beschreven en wordt nader ingegaan op de door de Europese wetgever gehanteerde benadering van het uitputtingsbeginsel. Het UsedSoft/Oraclearrest toont volgens schr. dat het HvJ EU de mogelijkheid wil behouden om aan een te vergaand auteursrecht paal en perk te stellen. Praktische gevolgen van dit arrest zijn op dit moment echter nog niet goed in kaart te brengen, maar de impact van het arrest op de nationale rechtspraak mag niet worden onderschat. Hoewel het UsedSoft/Oracle-arrest vatbaar is voor kritiek, zijn er positieve ontwikkelingen op de softwaremarkt waar te nemen als gevolg van dit arrest. Prof. mr. F.W. Grosheide Een revolutie in het EU-auteursrecht? Enkele kanttekeningen bij het UsedSoft/Oracle-arrest – In deze bijdrage plaatst schr. enkele kanttekeningen bij het door verschillende commentatoren voorziene onheil dat mogelijk het gevolg is van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) in de zaak UsedSoft/Oracle. Schr. onderzoekt of dergelijke voorspellingen juist zijn. Na enkele begrippen en termen te hebben behandeld, gaat schr. nader in op contractsvrijheid, licentieovereenkomst en eigendomsoverdracht. In dit kader bespreekt schr. een Amerikaanse uitspraak (Vernor/Autodesk), omdat het juridisch debat over deze materie in zowel Europa als in Amerika hetzelfde spoor volgt, maar de rechtsvorming niet op dezelfde manier verloopt. De uitkomst van deze vergelijking wordt besproken, waarbij schr. vraagtekens plaatst bij de door het HvJ EU ingeslagen weg. Tot slot staat schr. stil bij de wenselijkheid van deze door het Hof gekozen route. Mr. drs. A. Zeegers We zijn er bijna, maar nog niet helemaal – De rechtspositie van filmmakers wordt met het wetsvoorstel auteurscontractenrecht verbeterd. Schr. beschrijft de kloof die thans gaapt
Tijdschriften
tussen recht en praktijk en beschrijft wat het wetsvoorstel hieraan verbetert. Hiertoe wordt kort het wetsvoorstel besproken. Het machtsevenwicht tussen maker en exploitant is uit balans en ook met nieuwe vormen van exploitatie zoals via internet en video on demand lukt het de filmmaker niet om een redelijke vergoeding voor zijn werk te krijgen. Schr. betoogt dat het wetsvoorstel, door de buy-out te vervangen door een proportionele vergoeding, de positie van filmmakers verbetert. Hiermee worden de machtsverhoudingen tussen de makers en exploitanten hersteld en wordt voorkomen dat filmmakers worden afgesneden van omzet uit exploitatie van hun werk zoals in het geval van de buy out.
Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. mr. Th.C.J.A. van Engelen Grensoverschrijdend procederen in IE-zaken: back to the future? – De ‘uitvinding’ van het grensoverschrijdend verbod door de Nederlandse rechter aan het begin van de jaren negentig resulteerde destijds in een ware stortvloed aan spraakmakende internationale octrooizaken, die zich bij de Nederlandse octrooirechter aandienden. Onder een grensoverschrijdend verbod verstaan we een verbod van een nationale rechter dat ziet op handelingen in het buitenland. Met de introductie in 1998 van de spin-in-het-web-leer, schroefde het Hof Den Haag de mogelijkheden voor grensoverschrijdende verboden echter fors terug. Het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) kwam vervolgens op 13 juli 2006 met arresten in de zaken Roche v Primus en Gat v LuK, waarmee in de praktijk het doek voor grensoverschrijdende octrooiprocedures feitelijk leek te zijn gevallen. Volgens schr. is het grensoverschrijdend verbod echter niet ‘ter ziele’, maar lijkt het aan een tweede leven te beginnen. Daarbij lijkt vooral ook sprake van ‘voortschrijdend inzicht’ van het HvJ EU, waardoor met name in de lijn der verwachtingen ligt dat het Hof mogelijk expliciet terug komt op het oordeel in de Roche-zaak.
IER 29e jrg. nr. 2, april 2013 Mr. E.J. Numann, IER 2013/12
Van de brug af gezien. Kroniek van wetgeving, jurisprudentie en literatuur 2012 – Deze kroniek van wetgeving, jurisprudentie en literatuur betreffende het jaar 2012 bevat de volgende onderdelen: Algemeen; Auteursrecht; Databankenrecht; Octrooirecht; Modellenrecht; Merkenrecht; Handelsnaamrecht; Kwekersrecht; Geneesmiddelenrecht; Reclamerecht; Rechtshandhaving, procesrecht en IPR. P.G.F.A. Geerts, IER 2013/13 De geïnformeerde gebruiker in het modellenrecht: wat moet hij vergelijken en hoe moet hij vergelijken? – In deze bijdrage staat schr. stil bij de vragen wat de geïnformeerde gebruiker in het modellenrecht moet vergelijken en hoe hij moet vergelijken. Schr. pleit ervoor in het modellenrecht alleen te werken met de directe vergelijkingsmethode. Dat is volgens hem de enige juiste vergelijkingsmethode, die bovendien in alle procedures (door de rechter) probleemloos kan worden toegepast. De uitspraken van Nederlandse rechters in modellenzaken die na het PepsiCoarrest zijn gewezen, laten dat beeld volgens hem ook zien. In deze uitspraken heeft de rechter de modelinschrijving rechtstreeks vergeleken met het vormgevingserfgoed respectievelijk het vermeende inbreukmakende voortbrengsel. Schr. vindt dit een goede ontwikkeling en hoopt dat de rechter die weg blijft volgen en zich door het PepsiCo-arrest niet op het verkeerde been laat zetten.
979
een verschoningsrecht toe aan bloedof aanverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn tot in de derde graad en aan de (voormalig) echtgenoot of (voormalig) geregistreerd partner, maar niet aan informele samenleefrelaties. Ongehuwd samenlevende partners moeten dus getuigen, ook als dat strafrechtelijk gezien in het nadeel van hun partner is. Een zaak waarin dit zich voordeed is voorgelegd aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat in april 2012 uitspraak heeft gedaan. Deze beslissing staat in dit artikel centraal.
980 Mediation en herstelrecht Tijdschrift Conflicthantering 8e jrg. nr. 2, 2013 B. Demarsin Holocaustslachtoffers en hun nazaten eisen hun geroofde kunstwerken terug – Dit artikel schetst de actuele opstoot van restitutiegeschillen wat betreft tijdens de Holocaust geroofde kunstvoorwerpen. Het biedt een overzicht van de belangrijkste initiatieven die de internationale gemeenschap nam om op passende wijze een antwoord te formuleren voor de restitutieproblematiek. Bijzondere aandacht gaat uit naar structuren voor alternatieve geschillenbeslechting die Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Oostenrijk en Duitsland in het leven riepen. Schr. weerlegt aan de hand van enkele voorbeelden de vaak geformuleerde vrees dat alternatieve geschillenbeslechting, door een overdreven soepelheid aan de dag te leggen, de flootgates of liability zou hebben geopend.
Jeugd-, relatie- & erfrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 W.M. Schrama Het EHRM slaat geen nieuwe piketpaaltjes in het relatierecht. Geen schending artikel 8 EVRM door beperking van het verschoningsrecht tot formele relaties – Het Nederlandse strafprocesrecht kent in art. 217 aanhef en onder 3 Wetboek van Strafvordering alleen
981 Onderwijsrecht School en Wet 93e jrg. nr. 2, 2013 Mr. drs. H. Nijkamp Passend onderwijs: en nu de bestuurlijke hobbels nog! – Op 5 november 2012 is de Wet pas-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1233
Tijdschriften
send onderwijs in het Staatsblad verschenen. Het onderwijsveld is inmiddels druk bezig om in totaal zo’n 150 samenwerkingsverbanden te vormen. Het is voor het eerst in de onderwijswetgeving dat zo veel verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden toegekend aan gezamenlijke regionaal samenwerkende schoolbesturen in plaats van individuele schoolbesturen. In dit artikel staat schr. stil bij een aantal bijzondere juridische aspecten bij de implementatie van deze wetgeving. Tevens geeft hij een aantal praktische wenken die kunnen helpen bij een goede bestuurlijke start van de samenwerkingsverbanden. Prof. mr. P.W.A. Huisman Kroniek: goed bestuur en governance, goed bestuur in het post-Amarantis tijdperk – In deze kroniek wordt aandacht besteed aan de implementatie van goed bestuur, lessen uit rapporten over het bestuurlijk wanbeheer bij Amarantis en BOOR, en de reactie van de minister. Tevens een korte vooruitblik op de ontwikkelingen van goed bestuur in het primair en voortgezet onderwijs.
982 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. dr. mr J.E. Soeharno Stel nou dat rechters integer blijken te zijn! – Hoe kan de rechtspraak haar gezag verantwoorden jegens een samenleving die goede redenen heeft om haar gezag nauwlettender te volgen, maar niet over de kennis beschikt om de rechterlijke besluitvorming te doorgronden, terwijl zij de rechterlijke macht heeft te accepteren? Deze kwestie van institutionele verantwoording betreft complexe materie, waar schr. in deze bijdrage op ingaat. Het afleggen van institutionele verantwoording vergt prudentie, ofwel een zeer zorgvuldige afweging. Maar moet de rechterlijke macht zich dan maar alles gelegen laten liggen? Nee, in uitzonderlijke gevallen wordt een omslagpunt bereikt van ‘terughoudendheid’ naar ‘terugvechten’. Dit
1234
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
omslagpunt is gelegen in de beschermingsratio van de institutionele waarden. Wanneer deze waarden worden ondermijnd, dient (onder meer) het instituut zelf voor deze waarden op te komen. Prof. mr. M. Otte De (on)zin van marktwerking en kwantificering in de rechtspraak – Steeds vaker worden vragen gesteld over de financiering van rechtspraak en bijbehorende procedures en methodieken uit de managementwereld, zoals benchmarking. Zie alleen al het rechterlijk manifest van enkele maanden geleden, waarin kritiek wordt geuit op de perverterende effecten van financiering van publieke taken als rechtspraak. Rechtspraak zou geen marktproduct zijn dat onderhorig is aan financiële sturingsmethoden. In dit opstel bepleit schr. een nieuw tegengeluid en dat is dat sturing, cijfers en kwantificeren onderschatte begrippen zijn alsmede dat routinematige standaarden goed samengaan met speelruimte voor de rechter.
PIV Bulletin Nr. 2, april 2013 Van strijdbijl naar vredespijp geschillen voorkomen en oplossen – Het doel van de Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) Jaarconferentie, die plaatsvond op 22 maart 2013, was de letselschaderegeling verder te verbeteren, opdat uiteindelijk geen strijdbijlen meer nodig zijn, maar partijen op enig moment bereid zijn met elkaar een symbolische vredespijp te roken. In deze bijdrage wordt uitgebreid verslag gedaan van de conferentie.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 2, april 2013 Mr. F.J.P. Lock Unusrechtspraak in kantonzaken in het civiele hoger beroep – Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel ingediend, waardoor ontlasting van de gerechtshoven en de mogelijkheid om in hogerberoepzaken meer op maat te kunnen afdoen moet worden bewerkstelligd. Het wetsvoorstel moet enkelvoudige behandeling van het hoger
beroep in alle kantonzaken mogelijk maken. Schr. bekijkt in hoeverre het wetsvoorstel de weg vrij maakt naar een gewenste gedifferentieerde zaaksafdoening in hoger beroep of dat het wetsvoorstel niet meer is dan een ordinaire bezuinigingsmaatregel. Dit artikel gaat in op de inhoud en achtergronden van het wetsvoorstel en plaatst daarbij kritische kanttekeningen. De in het wetsvoorstel gecreeerde mogelijkheid om kantonzaken in hoger beroep enkelvoudig af te doen, zonder dat beperkingen zijn ingebouwd, brengt mee dat in meer dan de helft van het aantal handelszaken bij de gerechtshoven enkelvoudige rechtspraak kan worden gerealiseerd. Schr. vraagt zich af of de kwaliteit van de zaaksbehandeling zou worden bevorderd. Het zou een illusie zijn dat bij invoering van het wetsvoorstel de druk op de rechterlijke macht afneemt; de druk neemt eerder toe. Mr. E.A. van de Kuilen Project civiele procesinnovatie – De Raad voor de Rechtspraak is in het voorjaar van 2012 het Project civiele procesinnovatie gestart. Het doel van dit project is procedures te vereenvoudigen en de doorlooptijden van zaken bij de verschillende gerechten te verkorten. Andere doelstellingen van het project zijn het vergroten van de betrokkenheid van de rechtzoekenden en het beheersbaar houden van de proceskosten voor die rechtzoekenden. Het project bestaat uit vier pilots. Deelnemers aan dit project zijn de Hoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch en de Rechtbanken Arnhem en ’s-Gravenhage. Elk gerecht heeft andere maatregelen getroffen, zodat zij verschillende ervaringen kunnen opdoen. Het betekent echter wel dat een advocaat steeds moet nagaan welke regel geldt bij een specifieke gerecht. In dit artikel worden de door de gerechten getroffen maatregelen en de kanttekeningen hierbij besproken. Mr. D.C. Theunis Het gevolg van een schikking in de hoofdzaak voor een vrijwaringsprocedure en regres door een gesubrogeerde verzekeraar – Zodra partijen in de hoofdprocedure een schikking treffen, nadat gedaagde in de hoofdzaak een vrijwaringsprocedure heeft geëntameerd en gedaagde in vrijwaring niet bij de
Tijdschriften
schikking is betrokken, rijst de vraag hoe gedaagde in de hoofdzaak het schikkingsbedrag in de vrijwaringsprocedure op gedaagde in vrijwaring kan verhalen. Meer gecompliceerd is het geval dat een (nog) niet in de procedure betrokken verzekeraar regres wil nemen op de gedaagde in de vrijwaring voor de betaling die hij verrichtte aan de gedaagde in de hoofdzaak. Uit de (feiten)rechtspraak blijkt dat een schikking in de hoofdzaak niet per definitie het einde betekent van het bestaan van de vrijwaringsprocedure. Eiswijziging is echter wel noodzakelijk, wanneer de gewaarborgde zijn vordering formuleerde om de waarborg te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe de gewaarborgde in de hoofdprocedure mocht worden veroordeeld, nu geen veroordeling plaatsvindt in de hoofdprocedure. Een mogelijkheid voor een verzekeraar, die zelf geen partij is bij de vrijwaring (noch bij de hoofdzaak), om regres te nemen op de waarborg voor de betaling die hij verrichtte op grond van de verzekering, is de vrijwaringsprocedure op grond van subrogatie van de verzekerde (gewaarborgde) overnemen. Proceseconomische oplossingen komen tevens ten goede aan de doelmatigheid van de reeds bestaande vrijwaringsprocedure.
983 Sociaal Recht Letsel & Schade Nr. 1, 2013 Thema: beroepsziekten – De artikelen in dit themanummer zijn gebaseerd op de lezingen die schrs. hebben gegeven op het congres Werkgroep Artsen Advocaten op 30 november 2012 met de titel: ‘Ziek van het werk.’ Tijdens dit congres werd het onderwerp beroepsziekten zowel vanuit medische als juridische invalshoek belicht. Dit nummer bevat de volgende bijdragen: Mr. L.E.M. Charlier Overleven beroepsziekteslachtoffers ons Recht? Mr. DJ. van der Kolk De juridische aspecten van de behandeling van beroepsziektezaken
Dr. B. Sorgdrager Expertise bij beroepsziekten Dr. L.A.M. Elders Beroepsziekten, hoe stellen we het vast? Dr. ir. R. Houba Ziek door het werk... maar hoe zit het dan met de blootstelling? Puzzelen met informatie E. Audenaerde Ziek van het werk
984 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7385, 16 april 2013 Mr. F. Limpens-Cuijpers, mr. A. Snijders, Gst. 2013/ 26 Normaliseren zonder normen? Het normale maatschappelijke risico in het planschaderecht – De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 betekende de introductie, of misschien beter een revival van het normale maatschappelijke risico in het planschaderecht. Inmiddels zijn over dit onderwerp diverse uitspraken verschenen. Schrs. gaan in dit artikel, tegen het licht van de achtergronden van het normale maatschappelijke risico in het planschaderecht, in op de recente jurisprudentie. Na een korte inleiding en een terugblik komen de wetsgeschiedenis van de Wro en de jurisprudentie aan de orde, met het accent op de vraag welke handvatten deze jurisprudentie de rechtspraktijk biedt voor de beoordeling van planschade. Mr. C.W.M. van Alphen, Gst. 2013/27 Het overgangsrecht in de gewijzigde Drank- en Horecawet gewaardeerd – Per 1 januari 2013 is de Drank- en Horecawet ingrijpend herzien. De bevoegdheden voor het toezicht en de handhaving worden overgedragen aan de gemeente. De burgemeester krijgt nu de bevoegdheid om bestuurlijke boeten op te leggen op grond van de rechtstreekse verboden in de Drank- en Horecawet. De burgemeester is voortaan belast met de uitvoering van de wet in plaats van het college van burgemeester en wethouders. In de wet komen ook enkele nieuwe bevoegdheden, zoals de
mogelijkheid om een geldende vergunning te schorsen en de mogelijkheid om nieuwe leidinggevenden te melden aan de burgemeester. In deze bijdrage bespreekt schr. de belangrijkste onderwerpen in het overgangsrecht van de oude naar de nieuwe uitvoeringspraktijk van de Drank- en Horecawet.
Tijdschrift voor Constitutioneel recht 4e jrg. nr. 2, april 2013 Mr. M. Diamant, mr. dr. M.L. van Emmerik Het Nederlandse budgetrecht in Europees perspectief – Het Nederlandse budgetrecht komt steeds meer onder druk te staan. De Europese economische maatregelen ter beteugeling van de eurocrisis hebben grote invloed op de totstandkoming van en controle op de nationale begroting. Deze maatregelen zijn neergelegd in primaire en secundaire Europese regelgeving en in intergouvernementele verdragen. In het laatste geval gaat het om regelgeving buiten de reguliere kaders van het Europese recht. In dit artikel wordt bezien hoe deze Europese economische hervormingen uitwerken op het budgetrecht van het Nederlandse parlement. Hierbij wordt onderzocht wat de reikwijdte is van dit recht. Waar liggen de grenzen ervan en in hoeverre worden deze overschreden door de Europese economische hervormingen? Deze vraag is van belang, omdat het budgetrecht een belangrijke democratische waarborg vormt; via het budgetrecht oefent de volksvertegenwoordiging immers invloed uit op het te voeren regeringsbeleid. Besproken worden de maatregelen die zien op het disciplineren van en toezicht houden op de overheidsfinanciën. Mr. R. Nehmelman De regulering van politieke partijen in Nederland – De Nederlandse wetgeving betreffende politieke partijen is zeer beperkt. Nu en dan rees de vraag of het wenselijk is om de speciale staatsrechtelijke positie van deze organisaties te verankeren in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1235
Tijdschriften
Nederlandse Grondwet, maar tot op heden waren deze pogingen zonder succes. Het doel van dit artikel is een overzicht bieden van de verschillende discussies uit het verleden over het reguleren van de Nederlandse politieke partijen en bezien of het niet tijd wordt over te gaan tot een bepaalde (beperkte) vorm van (grond)wettelijke regulering. Schr. schetst een overzicht van de vroegste ontwikkelingen tot heden met betrekking tot het bestaan van Nederlandse politieke partijen. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de juridische discussies ten aanzien van de regulering van deze organisaties. Tevens geeft schr. een inventarisatie van de huidige wettelijke bepalingen betreffende Nederlandse politieke partijen.
Tijdschrift voor Toezicht 4e jrg. nr. 1, 2013 Thema: Corporate Governance – In de artikelen van dit themanummer worden enkele onderwerpen aangaande corporate governance besproken en wordt onderzocht op welke wijze bestuur en (intern) toezicht effectief kunnen zijn. Bij falend ondernemingsbestuur gaat het behalve over de rol van de bestuurders ook over de rol van de interne toezichthouders. N.J.M. van Zijl, M. Lückerath-Rovers, A. de Bos Onafhankelijkheid leidt niet tot betere financiële prestaties – De aandacht voor de onafhankelijkheid van het bestuur of de raad van commissarissen is groot, maar de gevolgen voor de financiële prestaties zijn onduidelijk. Met behulp van een meta-analyse analyseert deze studie op kwantitatieve wijze eerder onderzoek dat is gedaan naar de relatie tussen onafhankelijkheid en financiële prestaties. De resultaten laten een significant negatieve correlatie zien tussen onafhankelijkheid en financiële prestaties. Er kan niet worden gesteld dat onafhankelijkheid leidt tot betere financiële prestaties van een onderneming. J. de Ridder
1236
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Proxy-toezicht – In hoeverre is een vruchtbare wisselwerking mogelijk tussen publiek of extern toezicht en intern toezicht? Een vergaande veronderstelling op dit vlak is dat de ‘interne toezichthouder’ een deel of het geheel van de taak van de ‘externe toezichthouder’ kan en zal overnemen. Schr. noemt dat proxy-toezicht. De vraagstelling van het artikel is onder welke voorwaarden een proxy-toezichthouder een publiek belang binnen een organisatie zou kunnen waarborgen. R.M. Renes Maatschappelijke visitaties en woningcorporaties. De relatie tussen maatschappelijke prestaties van woningcorporaties en de kwaliteit van de governance-structuur – Onderzocht is de relatie tussen maatschappelijke prestaties van woningcorporaties en de kwaliteit van de governance-structuur. Het onderzoek laat zien dat de kwaliteit van de governance-structuur en de maatschappelijke performance van woningcorporaties significant met elkaar samenhangen. Toezichthouders spelen actief een rol en bepalen mede de kwaliteit van de governance; zowel de kwaliteit van het bestuur en van het toezicht als de mate waarin met externe belanghebbenden rekening wordt gehouden. Toezichthouders hebben derhalve invloed op de maatschappelijke performance in brede zin. A.G.H. KLaassen Tekortschietend intern toezicht en de kwaliteit van zorg – In dit artikel wordt ingegaan op de oorzaken en de oplossingen voor tekortschietend intern toezicht ten aanzien van de kwaliteit van zorg. Onderzocht wordt of dat tekortschieten is te wijten aan belemmeringen in wet- en regelgeving dan wel de oplossing moet worden gezocht in een cultuurverandering. Schr. opteert voor dat laatste, maar constateert tevens dat de wet- en regelgeving weinig houvast bieden. Bovendien komt aan de orde of bij de vastlegging van de rol van de raad van toezicht (RvT) ten aanzien van de kwaliteit van zorg de goede
keuze wordt gemaakt tussen wetgeving en zelfregulering. Dit wordt uitgewerkt voor drie thema’s: de taakomschrijving van de RvT, verbetering van de deskundigheid van toezichthouders en de beschikbaarheid van informatie. In de ogen van schr. dient de norm in de wet te worden vastgelegd en kan de uitwerking daarvan aan de sectorale governance-code worden overgelaten.
985 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 62e jrg. nr. 4, april 2013 Mr. dr. W.F. van Hattum Non bis in idem of de schoonheid van de rechtsgeschiedenis – De afgelopen jaren deed schr. onderzoek naar de achtergronden van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel formuleert de voorwaarden waaronder een tweede vervolging wegens hetzelfde feit niet wordt toegestaan: non bis in idem. Aanleiding om zich in dit onderwerp te verdiepen, vormden enkele arresten van de Hoge Raad. Voor zijn standpunt of wel of geen sprake was van een tweede vervolging wegens hetzelfde feit beriep de Hoge Raad zich op “de strekking van art. 68 Sr” en “het beginsel van dit artikel”. De vraag was: op welk beginsel beriep hij zich? Waar stond het? Waar kwam het vandaan? De antwoorden die schr. in de geschiedenis vond, boden een verrassende blik op de gebeurtenissen, de taal, de ontwikkelingen, en de personen rond dit onderwerp. Zij ontsloten onder meer de bron van de woorden non bis in idem en de betekenis die zij in de loop der eeuwen kregen. De bijdrage gaat over deze twee historische aspecten van de regel.
Wetgeving
Herziening ten nadele Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Afschaffing stikstofoxiden emissiehandel 986 - Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de intrekking van het stelsel van handel in NOx-emissierechten (intrekking handel in NOx-emissierechten) – Met deze wet wordt het systeem van handel in emissierechten voor stikstofoxiden (NOx) ingetrokken. Het systeem is bij wet van 28 april 2005 ingevoerd om de emissies van NOx op een kosteneffectieve en flexibele wijze te kunnen reduceren bij de grote industriële inrichtingen met het oog op het bereiken van het emissieplafond voor NOx. Het NOxemissiehandelsysteem heeft evenwel de verwachtingen niet volledig waargemaakt. De concentratiewaarden die uit de IPPC Richtlijn volgen zijn vaak strenger dan de prestatienormen die ingevolge het NOx-emissiehandelsysteem gelden, waardoor het handelssysteem weinig toevoegt aan het beperken van NOx-emissies. Verder is de prijs van de NOx-emissierechten dusdanig laag, dat het systeem niet werkt zoals gewenst. Het systeem heeft dan ook geen duidelijke meerwaarde ten opzichte van de implementatie van de IPPC Richtlijn. Het beëindigen van het handelssysteem voor de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) doet niet af aan het handelssysteem inzake de uitstoot van koolstofdioxide (CO2). De problemen die bij de NOx-emissiehandel spelen, komen bij het systeem van handel in broeikasgasemissies (ETS) niet voor. Het ETS blijft dan ook onverkort gelden. Inwerkingtreding met ingang van 01-01-2014. Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 133 (Kamerstukken 33 428)
987 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte (Wet herziening ten nadele) – Deze wet heeft tot doel onherroepelijke uitspraken van de strafrechter in geval van ernstige misdrijven ten nadele van de gewezen verdachte te kunnen herzien. Herziening ten nadele van de gewezen verdachte kan op twee gronden plaatsvinden. De eerste grond is dat er na het onherroepelijk worden van de einduitspraak nieuw bewijs aan het licht is gekomen dat het ernstige vermoeden doet rijzen dat de verdachte, als de rechter daarmee bekend zou zijn geweest, zou zijn veroordeeld (novum). De tweede grond is dat er sprake is van één of meer zogenaamde ‘falsa’; wanneer is vastgesteld dat er sprake was van bijvoorbeeld vals ontlastend bewijsmateriaal en het ernstige vermoeden bestaat dat als de valsheid aan de rechter bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een veroordeling van de gewezen verdachte. Herziening ten nadele op grond van een novum is alleen mogelijk wanneer er sprake is van nieuw technisch bewijs of van een geloofwaardige bekentenis van de gewezen verdachte of diens medeverdachte. Ter voorkoming van lichtvaardige vervolgingen is bovendien vereist dat er sprake is van zeer sterk bewijs tegen de gewezen verdachte dat tijdens de berechting van de verdachte niet aan de rechter bekend was. Het bewijs moet zodanig zijn dat het ernstige vermoeden rijst dat er bij bekendheid met het bewijs een veroordeling zou zijn gevolgd. Een aanvullende voorwaarde is dat de herziening in elke individuele zaak in het belang is van een goede rechtsbedeling. Het is daardoor mogelijk om vanwege opportuniteitsredenen af te zien van het alsnog voortzetten van de vervolging. Bijvoorbeeld wanneer de gewezen verdachte ten gevolge van een ongeluk in coma is geraakt en niet te verwachten valt dat hij uit deze coma zal ontwaken. Herziening ten nadele is in beginsel
alleen mogelijk bij een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft. Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering bij bepaalde falsa (procedurele tekortkomingen). Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een meinedige getuigenverklaring of een vals geschrift. Bij dit soort falsa is er als het ware een ‘geïnfecteerde’ uitspraak en is herziening ten nadele mogelijk ongeacht de ernst van het feit, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Reeds verjaarde delicten komen niet in aanmerking voor een herziening ten nadele. De nieuwe regeling heeft wél terugwerkende kracht. Ook herziening van vrijspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk zijn geworden, is dus mogelijk. Verder dient het te gaan om een (eind)uitspraak van de strafrechter in Nederland. Hoofdregel is dat een vordering tot herziening ten nadele alleen kan worden ingediend bij een vrijspraak of bij een ontslag van alle rechtsvervolging. Een herziening van de strafmaat ten nadele van de gewezen verdachte is niet mogelijk gemaakt. Dit ligt anders in het geval van een omgekochte rechter, omdat de omkoping tot doel kan hebben om een lagere straf te krijgen. Herziening ten nadele is uitsluitend op initiatief van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie mogelijk. Zolang het onherroepelijke vonnis of arrest niet is vernietigd, is de toepassing van dwangmiddelen tegen de gewezen verdachte strikt genormeerd. Om te voorkomen dat personen die onherroepelijk zijn vrijgesproken (of ontslagen van alle rechtsvervolging) blootgesteld worden aan ongebreidelde opsporingsactiviteiten (bijvoorbeeld in verband met burgeropsporing) zijn bovendien resultaten van onderzoek dat niet volgens de wettelijke regels is verricht in beginsel uitgesloten van het bewijs in de herzieningszaak. Indien de herzieningsaanvraag gegrond wordt verklaard, wordt de zaak verwezen naar een rechtbank, met de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie. Er volgt dus een volwaardig nieuw proces tegen de gewezen verdachte in twee feitelijke instanties. Om eindeloos doorprocederen te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1237
Wetgeving
voorkomen wordt herziening van een eerder al herziene uitspraak in het algemeen uitgesloten. Heeft het herzieningsproces opnieuw tot een onherroepelijke vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging geleid, dan geldt als hoofdregel dat niet nogmaals een herziening ten nadele kan worden gevorderd. Deze hoofdregel geldt echter niet bij bepaalde falsa. Door een aangenomen amendement is geregeld dat raadsheren van de Hoge Raad die een beslissing hebben genomen over het eerder ingestelde cassatieberoep, niet ook beslissen op een herzieningsaanvraag die later in dezelfde, inmiddels afgesloten, strafzaak wordt ingediend. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 11-04-2013, Stb. 2013, 138 (Kamerstukken 32 044)
Vaste boekenprijs 988 - Wet tot wijziging van de Wet op de vaste boekenprijs in verband met de evaluatie van die wet – Op 1 januari 2005 is de Wet op de vaste boekenprijs in werking getreden. Deze wet heeft de privaatrechtelijke regeling ‘Reglement Handelsverkeer’ van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) vervangen. De wet is van toepassing op de verkoop van Nederlands- en Friestalige boeken (met uitzondering van schoolboeken) en muziekuitgaven. Op 28 januari 2010 is de eerste evaluatie van de wet uitgebracht. De evaluatie concludeert dat de wet op enkele onderdelen aanpassing behoeft. Daarnaast is op verzoek van het Commissariaat onderzocht welke mogelijkheden het nationale en het Europese recht bieden om in het buitenland gevestigde boekverkopers, die boeken of muziekuitgaven beneden de vaste prijs verkopen aan eindafnemers in Nederland, onder het toepassingsbereik van de wet te brengen. Het onderzoek heeft, na overleg met de Europese Commissie, tot een wijziging van de wet in onderhavige wet geleid. Op verzoek van de KVB bevat de wet de (her-)invoering van de werknemerskorting. De tweede wijziging betreft de afschaffing van de vaste prijs voor uit het buitenland geïmporteerde bladmuziekuitgaven die in
1238
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
verordening (hierna: de basisverordening). Aangezien verordeningen naar hun aard niet in nationale regelgeving hoeven worden opgenomen, bevat de wet geen inhoudelijke elementen, maar wordt enkel de basis geschapen voor de uitoefening van enkele bevoegdheden die voor een effectieve uitvoering van de basisverordening in Nederland noodzakelijk zijn. Tevens worden met de basisverordening strijdige bepalingen verwijderd of gewijzigd. De basisverordening reguleert een scala aan onderwerpen op het gebied van de veiligheid in de luchtvaart en voorziet in een gefaseerde inwerkingtreding van die verschillende onderwerpen. Het deel van de basisverordening dat ziet op luchtwaardigheid is reeds in 2008 in werking getreden. Uiterlijk in 2012 moesten de delen omtrent milieueisen, personeel, vluchtuitvoering en maatschappijen uit derde landen in werking zijn getreden. In respectievelijk 2013 en 2014 zullen de bepalingen omtrent luchtverkeersleiding en luchthavens in werking treden. Deze wet dient zoveel mogelijk ter uitvoering van de gehele basisverordening. De basisverordening bevat de essentiële eisen waaraan de diverse onderdelen van de luchtvaart binnen de Europese Unie moeten voldoen. Deze essentiële eisen worden door de Europese Commissie uitgewerkt en aangevuld in uitvoeringsverordeningen. De wet ziet tevens op die uitvoeringsverordeningen, voor zover de inhoud daarvan al bekend is. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
het buitenland zijn uitgegeven. In het buitenland gevestigde boekverkopers vallen buiten de werkingssfeer van de wet vanwege de territoriale werking van de wet. Inmiddels heeft jurisprudentie echter uitgewezen dat het enkele gegeven van de buitenlandse vestiging niet doorslaggevend is voor de werkingssfeer van de wet. Naar het oordeel van de rechter moet een buitenlandse (internet-)verkoper worden beschouwd als een Nederlandse verkoper als de verkoop-activiteiten hoofdzakelijk in Nederland plaatsvinden en de bij de verkoop betrokken boeken of muziekuitgaven de grens niet passeren. De situatie bestaat echter ook dat een in het buitenland gevestigde verkoper boeken of muziekuitgaven uit Nederland importeert en deze vervolgens weer vanuit het buitenland onder de vaste prijs aan eindafnemers in Nederland verkoopt. Op dit moment maken bepaalde internet-boekverkopers gebruik van deze u-bocht constructie. Om deze omzeiling van de wet tegen te gaan wordt in onderhavige wet aan artikel 6 van de Wet op de vaste boekenprijs een vierde lid toegevoegd. Met dit lid wordt geregeld dat de vaste prijzen ook moeten worden gehanteerd door buitenlandse verkopers die boeken of muziekuitgaven uit Nederland importeren en ze vervolgens rechtstreeks aan eindafnemers in Nederland verkopen. Deze wijziging is volgens de regering verenigbaar met het Europese recht. De wet wordt voorts op enkele plaatsen technisch verbeterd en wetenschappelijke boeken worden uitgezonderd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 140
Wet van 07-02-2013, Stb. 2013, 139
(Kamerstukken 33 476)
(Kamerstukken 32 641)
Luchtvaartverordening
Financieel toezicht lagere overheden
989 - Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met de uitvoering van verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart – Met deze wet wordt uitvoering gegeven aan in de aanhef genoemde
990 - Wet tot wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met het aanpassen van enkele bepalingen inzake het financieel toezicht op gemeenten en provincies. – De reden tot onderhavige aanpassing van de Gemeentewet en de Provinciewet is tweeledig. In de eerste plaats wordt in het belang van de horizontale verantwoording en het verticale toezicht het bestaande
Wetgeving
begrip “evenwicht” in de wet nader gepreciseerd. In de tweede plaats wordt een beperkte vermindering van de regel- en verantwoordingsdruk bewerkstelligd. De wijzigingen maken onderdeel uit van een traject dat is gericht op aanpassing van het financieel toezicht dat gedeputeerde staten houden op de gemeenten, en het financieel toezicht dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt op de provincies. De voorstellen moeten de randvoorwaarden voor het versterken van de horizontale verantwoording aan de raad respectievelijk aan provinciale staten verbeteren. Bij de vraag of de gemeente of de provincie een beleid voert waarbij ze financieel gezond blijft, moet tevens het reëel zijn van de begroting en de meerjarenraming aan de hand van de planning op de wat langere termijn worden beoordeeld. Een bredere tijdshorizon, met meeweging van bijvoorbeeld risico’s in het onderhoud van kapitaalgoederen, grondbeleid en verbonden partijen en de middelen die eventueel inzetbaar zijn – de weerstandscapaciteit – is van cruciaal belang om de financiële positie van de gemeente of de provincie te kunnen beoordelen. Vanwege het belang van de horizontale verantwoording en het verticale toezicht wordt het bestaande begrip “evenwicht” in de wet nader gepreciseerd in die zin dat het een “structureel en reëel evenwicht” dient te zijn. Met het begrip “structureel evenwicht” wordt nadrukkelijker benoemd dat in de begroting structurele lasten gedekt dienen te worden door structurele baten. Indien dit niet het geval is wordt ook de meerjarenraming hierop getoetst. Voorts zijn de onderhavige wijzigingen in de Gemeentewet en de Provinciewet gericht op een nadere beperking van de toezichtlast voor gemeenten en provincies. De mogelijkheid wordt geïntroduceerd om het preventieve toezicht in de loop van het jaar te beëindigen, en tevens wordt de mogelijkheid voor het instellen van preventief toezicht op grond van een tekort op de jaarrekening geschrapt. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 141 (Kamerstukken 33 302)
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
wetten van die sectoren gewijzigd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
991 - Wet tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling). – In de afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat huiselijk geweld en kindermishandeling op grote schaal voorkomt. Het gaat om een van de omvangrijkste geweldsvormen in onze samenleving. Om deze geweldsvormen zoveel mogelijk te voorkomen of in elk geval terug te dringen, is vroegsignalering ervan belangrijk. Degenen die werken bij organisaties die onder de reikwijdte van deze wet vallen alsmede de in de wet bedoelde zelfstandige professionals hebben, gezien hun rechtstreekse contacten met cliënten een bijzondere verantwoordelijkheid hierin. Uit onderzoeken is gebleken dat veel professionals onzeker zijn over de te zetten stappen als zij geweld vermoeden of signaleren. Door de stappen te beschrijven die professionals in geval van signalen van geweld kunnen zetten, worden professionals ondersteund in het effectief reageren op signalen van geweld. Dergelijke stappen kunnen worden opgenomen in een ‘meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. Met deze wet worden organisaties verplicht om zo’n meldcode op te stellen en het gebruik ervan te bevorderen. Dit instrument ondersteunt professionals bij de afweging om wel of niet te melden en eventuele verdere stappen te ondernemen. Bepaalde elementen maken verplicht deel uit van de meldcode, waarbij kan worden gedacht aan collegiale toetsing die bijdraagt aan het zorgvuldig handelen. De wet sluit aan bij de geldende kwaliteitskaders waarin het beroepsmatig handelen van professionals is geregeld binnen de verschillende sectoren. Dit kan per sector, waarvoor de verplichting gaat gelden, anders geregeld zijn. Met deze wet worden
Wet van 14-03-2013, Stb. 2013, 142 (Kamerstukken 33 062)
Rechtsmacht op open zee 1 Inwerkingtreding 992 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 15 november 2012 tot uitvoering van het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende en psychotrope stoffen (Trb. 2010, 165 en 239) (Stb. 2012, 630) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 15-04-2013, Stb. 2013, 143
Nieuwe wetsvoorstellen Maximering pensioenen 993 - Wetsvoorstel (15-04-2013) tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) – Aanpassing van het Witteveenkader kan op drie manieren plaatsvinden: verhoging van de pensioenrichtleeftijd, verlaging van de maximumopbouwpercentages en een maximering van het pensioengevend loon. Met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is geregeld dat in 2014 de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd (in 2014 naar 67 jaar en vervolgens gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting). Bovendien worden de maximumopbouwpercentages enigszins verlaagd (voor middelloonrege-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1239
Wetgeving
lingen van 2,25% naar 2,15% en voor eindloonregelingen van 2% naar 1,9%). Om het Witteveenkader verder aan te passen stelt het kabinet nu voor om de maximumopbouwpercentages verder te verlagen en een absolute grens te stellen aan het pensioengevend loon. Door de voorgestelde maatregelen ontstaat meer ruimte voor eigen besparingen. Mensen kunnen deze ruimte desgewenst aanwenden om zelf in een aanvulling op het pensioen te voorzien. De in de wet opgenomen maximumopbouwpercentages per dienstjaar worden aangepast aan het uitgangspunt dat na 40 jaar pensioenopbouw maximaal een pensioen kan worden bereikt van 70% van het gemiddelde loon (uitgaande van een pensioen dat ingaat bij het bereiken van de pensioenrichtleeftijd). Dit uitgangspunt geldt voor de jaarlijkse pensioenopbouw vanaf 2015. Voor pensioen op basis van het middelloon wordt het maximumopbouwpercentage per dienstjaar 1,75% en voor pensioen op basis van het eindloon wordt dit 1,55%. Een soortgelijke aanpassing wordt doorgevoerd voor beschikbare premieregelingen. De maximumopbouw voor het partnerpensioen en het wezenpensioen wordt overeenkomstig aangepast. De maximering van het pensioengevend inkomen betekent dat de omkeerregel niet langer van toepassing is op een pensioenregeling waarbij pensioenopbouw plaatsvindt op basis van een hoger pensioengevend loon dan het maximum van € 100 000 met ingang van 1 januari 2015. Bij de bepaling van de maximumpensioengrondslag moet nog rekening worden gehouden met de AOW-franchise. Het maximumpensioengevend loon zal jaarlijks worden geïndexeerd aan de loonindex. De inperking van het Witteveenkader conform dit wetsvoorstel leidt tot premievrijval. Het bij de memorie van toelichting gevoegde CPB-model laat zien dat wanneer pensioenfondsen de premieniveaus direct aanpassen aan de versobering van het fiscale kader, de generatie-effecten bij de huidige marktwaardes verwaarloosbaar zijn. Wanneer pensioenfondsen de premieniveaus niet aanpassen aan de versobering van het fiscale kader zijn de generatie-effecten forser. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nrs. 1-5
1240
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Modernisering arbitrage 994 - Wetsvoorstel (15-04-2013) tot wijziging van Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht – Het voorstel tot wijziging van de Nederlandse arbitrageregels is één van de maatregelen in het kader van de Innovatieagenda. Deze innovatiemaatregel brengt wijziging in het arbitragerecht op verschillende fronten, die er alle toe bijdragen dat bepaalde belemmeringen voor het gebruik van arbitrage worden weggenomen. De arbitrageprocedure wordt waar mogelijk vereenvoudigd en administratieve lasten worden verlicht, bijvoorbeeld door afschaffing van de verplichting tot deponering van het arbitrale vonnis. Ook wordt nadrukkelijk de mogelijkheid geschapen om ook gebruik te maken van eigentijdse elektronische middelen. Voorgesteld wordt verder om ‘best practices’ uit de bestaande arbitragepraktijk te codificeren, zoals de regels die in het wetsvoorstel zijn opgenomen over de schriftelijke fase in een arbitragegeding en de plaatsopneming en bezichtiging. Onduidelijkheden in de wet worden opgehelderd door bijvoorbeeld alle bepalingen betreffende het hoger beroep in één overzichtelijke afdeling te plaatsen. Het beleid van het kabinet om de rechter zo gericht mogelijk in te zetten leidt tot een aantal aanpassingen die de tussenkomst van de gewone rechter in de arbitrageprocedure betreffen. Zo komen er ruimere mogelijkheden voor – al dan niet voorlopige – bewijsmaatregelen in de arbitrageprocedure. Slechts bij uitzondering ligt hier een rol voor de gewone rechter. De procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis is teruggebracht tot een rechtsgang in één instantie, namelijk bij het gerechtshof. Ten slotte regelt het wetsvoorstel dat partijen ruimere mogelijkheden krijgen om zelf afwijkende afspraken voor hun arbitrageprocedure te maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bewijsvoering en het hoger beroep, waar de meeste bepalingen in het voorstel van regelend recht zijn. Afwijkende afspraken kunnen dan zowel blijken uit het
door partijen gekozen arbitragereglement als uit door partijen zelf gemaakte afspraken. Voorgesteld wordt het arbitraal beding op de zwarte lijst van onredelijke bezwarende bedingen te plaatsen. Dit zorgt ervoor dat een geschil tussen een consument en een ondernemer niet ‘zomaar’ door middel van arbitrage kan worden beslecht. Naast het uitvoeren van de Innovatieagenda is het verbeteren van de concurrentiepositie van Nederland ook een aanleiding voor het wetsvoorstel. Het bieden van een hoogwaardige geschilbeslechting zowel bij de overheidsrechter als in arbitrage is daarvoor essentieel. In het wetsvoorstel worden de Nederlandse arbitrageregels daarom, nog meer dan nu het geval is, geschoeid op de internationale leest van de modelwet van de Verenigde Naties op dit terrein (de Uncitral Model Law voor arbitrage) en gemoderniseerd. Het wetvoorstel maakt ook institutionele wraking mogelijk. Dit sluit aan bij de internationale arbitragepraktijk. Kamerstukken II 2012/13, 33 611 nrs. 1-3
995
Vervolgstukken Opheffen strafrechtelijke immuniteit publiekrechtelijke rechtspersonen Brief van de Minister van VenJ (15-42013) over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Recourt, Oskam en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van strafvordeing in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevers. – Brief waarmee, als bijlage, het advies van het College van Procureurs-generaal ter zake van dit wetsvoorstel wordt aangeboden. Kamerstukken II 2012/13, 30 538, nr. 14
Cliëntenrechten zorg Derde nota van wijziging (16-4-2013) bij het wetsvoorstel tot vaststelling Wet cliëntenrechten zorg. – Deze derde nota van wijziging strekt ertoe de inhoud van het wetsvoorstel te beperken tot regels inzake behandeling van klachten en
Wetgeving
geschillen, kwaliteit van zorg en meldingen. Voor de overige onderdelen van het wetsvoorstel zullen afzonderlijke wetsvoorstellen aan de StatenGeneraal worden voorgelegd Kamerstukken II 2012/13 32 402, nr. 12
Remigratiewet Memorie van antwoord (23-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. Kamerstukken I 2012/13, 33 085, C
Grondwetswijziging BES Brief van de Minister van BZK (16-42013) over het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrokkenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. – Brief inzake de opschorting van de schriftelijke behandeling. Kamerstukken I 201/13, 33 131, D
Intrekking Wet overleg minderheden Voorlopig verslag (16-4-2013) over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Kamerstukken I 2012/13, 33 297, A
Wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen
Nieuwe stembiljetten en centrale telling
Nota n.a.v. het verslag (17-4-2013) bij het wetsvoorstel houdende implementatie van kaderbesluit 2009/829/ JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294).
Verslag (22-4-2013) over het wetsvoorstel met tijdelijke regels voor experimenten met stembiljetten en een centrale stemopneming (Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming).
Kamerstukken II 2012/13, 33 422, nr. 6
Standaardpakket RTV Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (17-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radio- programmakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen. Kamerstukken II 2012/13, 33 426, nrs. 8-9
Kwaliteit hoger onderwijs Tweede nota van wijziging (17-42013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Kamerstukken II 2012/13, 33 519, nr. 10
Hoger beroep kantonzaken Nota n.a.v. het verslag (18-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de enkelvoudige behandeling van het hoger beroep in kantonzaken. Kamerstukken II 2012/13, 33 316, nr. 6
Verhoging alcoholleeftijd Brief van de Staatssecretaris van VWS (12-4-2013) over het initiatiefwetsvoorstel (20-7-2012) houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren. – Brief staatssecretaris over de inwerkingtreding van de onderhavige wet i.v.m. de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 341, nr. 17
Wijzigingswet kinderopvang Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (16-4-2013) en brief van de Minister van SZW (18-4-2013) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. – Brief met een ontwerpwijzigingsbesluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Kamerstukken I 2012/13, 33 538, A en B
Rechterlijke ambtenaren Verslag (4-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de modernisering van het loopbaanbeleid en de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Kamerstukken II 2012/2013, 33 570, nr. 5
Kamerstukken II 2012/2013, 33 573, nr. 5
Fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen Verslag (17-4-2013) en nota van verbetering (19-4-2013) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens. Kamerstukken II 2012/2013, 33 579, nrs. 5-6
Beheerders van beleggingsinstellingen Verslag (18-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/ EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU L 2011, L 174) (implementatie vrijstelling artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de AIFM-richtlijn.) Kamerstukken II 2012/13, 33 589, nr. 4
996
Nota’s, rapporten & verslagen Aanpak schijnconstructies Brief van de Minister van SZW (11-42013) over de aanpak van schijnconstructies die soms door werkgevers worden gehanteerd om wet- en regel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1241
Wetgeving
geving te omzeilen. - Het kabinet krijgt via de inspectiediensten steeds meer signalen dat sommige werkgevers schijnconstructies hanteren. De kern van het probleem is dat een aantal werkgevers via schijnconstructies probeert om de kosten van arbeid te verlagen waardoor voor gelijk werk ongelijke arbeidsvoorwaarden ontstaan. Dit is ongewenst en leidt tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Ongewenst voor werknemers omdat het leidt tot verdringing, onderbetaling en soms zelfs uitbuiting. Ongewenst voor ondernemers omdat er geen gelijk speelveld meer is om op te ondernemen. En ongewenst voor de overheid vanwege het mislopen van premies en belastingen en het betalen van extra uitkeringslasten als werknemers als gevolg van oneerlijke concurrentie worden ontslagen. Er wordt een actieplan gepresenteerd met maatregelen op het gebied van voorlichting, samenwerking, aanpassing van wet- en regelgeving en handhaving. De speerpunten van het kabinet zijn de volgende: schijnzelfstandigheid aanpakken, ontduiking minimumloon tegengaan, ontwijking premieafdracht via onder andere postbusondernemingen aanpakken, ontduiking van cao’s tegengaan en internationale afspraken maken. Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428
Mobiel toezicht KMar Brief van de Staatssecretaris van V&J (4-4-2013) over het toezicht van de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan de grenzen. - In deze brief gaat de staatssecretaris in op de mogelijkheden voor de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij het toezicht van de buitengrenzen en het mobiel operationeel binnenlands vreemdelingentoezicht. Daarnaast wordt nog ingegaan op de wijze van controle in de binnengrenszone door andere Europese landen. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1647
Dood Dolmatov žėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą V&J (12-4-2013) waarbij hij het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de zelfmoord van Alexander Dolmatov in het Detentiecentrum Rotterdam aanbiedt en waarin hij tevens een beleidsreactie op dit rapport geeft.
1242
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
- De IVenJ concludeert in haar onderzoek dat er op verschillende momenten door verschillende organisaties in de vreemdelingenketen onzorgvuldig is gehandeld. Zo is de heer Dolmatov onder meer ten onrechte in vreemdelingenbewaring gesteld, verliep de verleende rechtsbijstand niet conform wet- en regelgeving en is de verstrekte medische zorg tekort geschoten. Of zorgvuldiger handelen door de Nederlandse overheid uiteindelijk tot een andere afloop had geleid, kan de IVenJ niet beoordelen. De IVenJ stelt voorts dat het onzorgvuldig handelen van de Nederlandse overheid niet alleen is toe te schrijven aan het persoonlijk handelen of nalaten van functionarissen, maar ook aan de afhankelijkheid van – en het vertrouwen in – de systemen, procedures en formulieren die functionarissen bij hun besluiten in die keten ondersteunen. De aanbevelingen van de IVenJ neemt de bewindsman volledig over. Ook heeft hij direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen en zullen er nog maatregelen moeten worden getroffen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie (OM) een feitenonderzoek gedaan naar aanleiding van het nietnatuurlijk overlijden van de heer Dolmatov en heeft het sectie laten verrichten op zijn lichaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit de sectie komt naar voren dat de heer Dolmatov door suïcide middels verhanging om het leven is gekomen. In het kader van het feitenonderzoek is gekeken of er in het detentiecentrum door de medewerkers aldaar is gehandeld op een wijze die zou moeten leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. Geconcludeerd is dat dit niet het geval is. Gezien de bevindingen van de IVenJ ziet de staatssecretaris in dit concrete geval voldoende grond om de eventuele schade van de nabestaanden als gevolg van het overlijden van de heer Dolmatov te vergoeden. Er zal contact opgenomen worden met de nabestaanden om te overleggen over de omvang van de eventuele schade. In de brief wordt vervolgens op de individuele aanbevelingen van de IVenJ gereageerd. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1648
ž`äėěÿÐðĭÐąääąěÜóėôíġäÿôüýĊĭäėÿäð
(vastgesteld 18 -4-2013) tussen de vaste cie. voor V&J en de Staatssecretaris van V&J inzake het onderzoek betreffende het overlijden van de heer Dolmatov in Detentiecentrum Rotterdam, alwaar hij onterecht bleek te zijn opgesloten. - Er zijn 68 vragen gesteld die een antwoord hebben gekregen. Een en ander beslaat 44 pagina’s. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1648, 1649
Vreemdelingenbewaring Brief van de Staatssecretaris van V&J (18-4-2013) met een afschrift van zijn brief aan de Nationale ombudsman in reactie op diens rapport over vreemdelingenbewaring. - De ombudsman heeft aangegeven de eerdere reactie een onvoldoende inhoudelijk antwoord op de aanbevelingen uit het rapport van 7 augustus 2012 te vinden. De ombudsman is van mening dat het eerdere antwoord voor een belangrijk deel procedureel van aard is en mist een inhoudelijke reflectie op de ernstige behoorlijkheidsschending die hij in zijn hoedanigheid als Nationale ombudsman heeft vastgesteld. Om die reden heeft de ombudsman nogmaals een beroep op de bewindsman gedaan om zo spoedig als mogelijk tot een systeem te komen, waarin vrijheidsontneming van vreemdelingen wordt vervangen door lichtere vormen van vrijheidsbeperking ter voorbereiding van vertrek. De bewindsman stelt daarop dat hij vreemdelingenbewaring beschouwt als de uiterste consequentie van de weigering van een vreemdeling om vrijwillig Nederland te verlaten. De betrokken vreemdeling kan immers zelf te allen tijde een eind maken aan zijn bewaring door mee te werken aan zijn vertrek. Vreemdelingenbewaring is een geoorloofd middel dat door de overheid als uiterst middel wordt ingezet om daadwerkelijk vertrek van de vreemdeling te realiseren. Dan volgt nog een beschrijving van het regime dat in de detentiecentra heerst. De brief aan de ombudsman is als bijlage bij dit kamerstuk te vinden. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1650
Verdragen Brief van de Minister van BuZa (8-42013) ter aanbieding lijst van verdragen in voorbereiding met als peilda-
Wetgeving
tum 31 maart 2013. - Op de lijst staan enkele ontwerpverdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 18 januari 2013 (Kamerstukken II 2012/2013, 23 530, nr. 97). Hiervan is een apart overzicht gemaakt. De lijst is als bijlage bij dit stuk te vinden, ontwerpverdragen die worden aangemerkt als politiek belangrijk, zijn voorzien van een sterretje. Kamerstukken II 2012/13, 23 530, nr. 98
Voedselveiligheid Brief van de Staatssecretaris van EZ en de Minister van VWS (12-4-2013) over boetes ter handhaving van de regelgeving inzake voedselveiligheid en strafrechtelijk optreden tegen afnemers van illegale antibiotica. - Bij overtredingen inzake voedselveiligheid kunnen zowel voorschriften worden overtreden die op grond van de Wet dieren als op grond van de Warenwet strafbaar zijn gesteld. Via de Wet dieren zijn overtredingen strafbaar gesteld van hygiënevoorschriften voor veehouderijen, voorschriften met betrekking tot het aanvoeren van slachtdieren en het slachten, keuren en uitsnijden van vlees. Het vervoer en de opslag van vers vlees in koel- en vrieshuizen valt ook onder de Wet dieren. Overtreding van de voorschriften voor de opvolgende ketenschakels in de verwerkings- en detailhandelfase worden op grond van de Warenwet gehandhaafd. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de handhaving van de Wet dieren en vervolgens op de handhaving van de Warenwet. Tot slot komt handhaving via het Wetboek van Strafrecht aan bod. Kamerstukken II 2012/13, 26 991, nr. 347
Criminele jeugdgroepen Brief van de Minister van V&J (15-42013) waarmee hij twee onderzoeken over criminele jeugdgroepen in Nederland aanbiedt. - Het gaat om de ‘Evaluatie aanpak criminele jeugdgroepen’ en ‘Problematische Jeugdgroepen in Nederland. Omvang en aard in het najaar van 2012’. In het najaar van 2012 kent Nederland in totaal 976 jeugdgroepen, waarvan 731 hinderlijke, 186 overlastgevende en 59 criminele jeugdgroepen. Daarmee is een daling van 16% van het aantal problematische jeugdgroepen ten opzichte van
2011 gerealiseerd. Ten opzichte van het eerste landelijk beeld uit 2009 is sprake van een daling van 46% in het aantal problematische jeugdgroepen, waarbij de daling zich manifesteert bij zowel de hinderlijke, overlastgevende als criminele jeugdgroepen. De voorzitter van het college van procureurs-generaal, de voorzitter van regioburgemeesters en de plaatsvervangend korpschef van de Nationale Politie informeren halfjaarlijks over de voortgang van de aanpak van de 89 criminele jeugdgroepen die in 2010 geregistreerd zijn. Uit deze voortgangsinformatie blijkt dat per 31 december 2012 al bijna is voldaan aan de doelstelling om alle 89 jeugdgroepen aan te pakken vóór 1 mei 2013. 94% van de criminele jeugdgroepen is geprioriteerd in de driehoek en voor 86% is een integraal plan van aanpak opgesteld. Bij de groepen die niet zijn geprioriteerd en/of waarvoor geen plan van aanpak is vastgesteld, bleek een alternatieve aanpak vaak voldoende. Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 377
Ondernemingsraden Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 18-4-2013) tussen de vaste cie. voor SZW en de Minister van SZW over o.a. ondernemingsraden. - Er is gesproken over de brief van de minister d.d. 2-12-2011 over scholing van ondernemingsraadleden, kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009 en een reactie op de motieHamer c.s. (kamerstuk 29544, nr. 264) over een intensievere betrokkenheid van ondernemingsraden (kamerstuk 29818, nr. 35), de brief van de minister d.d. 20-1-2012 met een reactie op de brief van de NV Medezeggenschap naar aanleiding van het SER-advies Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad en de brief van de minister d.d. 7-3-2013 met de stand van zaken van de medezeggenschap in Nederland (kamerstuk 29818, nr. 36). Kamerstukken II 2012/13, 29 818, nr. 37
FNV een meldpunt geopend waar bijstandsgerechtigden die werken met behoud van uitkering of die een aanvulling op hun loon krijgen van de gemeente, hun verhaal kunnen doen. Volgens de staatssecretaris is werken met behoud van uitkering mogelijk voor een beperkte periode. Gedacht kan worden aan een periode van zes maanden. Bij een langere periode bestaat het risico dat de rechter vaststelt dat er sprake is van een dienstbetrekking en dat tenminste het minimumuurloon moet worden betaald. Uitzondering op de genoemde duur van werken met behoud van uitkering vormen de participatieplaatsen. Gemeenten kunnen dit instrument inzetten voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Mensen op een participatieplaats kunnen hierbij twee jaar werken met behoud van uitkering. De gemeente kan deze periode onder voorwaarden met maximaal twee keer een jaar verlengen. Naast instrumenten die gemeenten kunnen inzetten als onderdeel van reintegratie van bijstandsgerechtigden, beschikken gemeenten sinds 1 januari 2012 over het instrument van de tegenprestatie (artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB). Dit is geen reintegratie instrument, maar betreft het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het is aan gemeenten om te bepalen wie hiervoor in aanmerking komt en welke maatschappelijk nuttige activiteiten hiervoor in aanmerking komen. Gemeenten en gemeenteraadsleden kunnen hun voordeel doen met de rapportage van de FNV. Daarom zullen gemeenten geïnformeerd worden over de rapportage van de FNV en over de kaders die gelden bij werken met behoud van uitkering, zoals geschetst in deze brief. Kamerstukken II 2012/13, 30 545, nr. 121
Werken in de bijstand Brief van de Staatssecretaris van SZW (9-4-2013) over ‘werken in de bijstand’. - De FNV heeft in februari de rapportage ‘Werken in de bijstand, allesbehalve gewoon goed werk’ gepubliceerd. In de zomer van 2012 heeft de
CITES verdrag Brief van de Staatssecretaris van EZ (9-4-2013) over de resultaten van de 16e Conferentie van Partijen bij het CITES verdrag, die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok plaatsvond. - De CoP is voor Nederland en voor
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1243
Wetgeving
de EU een succes is geweest. Nederland heeft zich jarenlang ingezet om CITES een grotere rol te laten spelen bij commercieel verhandelde houten vissoorten. In Bangkok is een doorbraak op het mariene dossier bereikt. Dit geldt ook voor de voorstellen met betrekking tot tropische houtsoorten. Veel Afrikaanse en Latijns Amerikaanse landen hebben zich actiever en onafhankelijker ingezet voor deze voorstellen. Hierdoor zijn er meer mogelijkheden voor het smeden van coalities om commercieel verhandelde hout- en vissoorten op CITES-lijsten te plaatsen. Ook is onder druk van de toegenomen stroperij van olifanten en neushoorns een aantal maatregelen genomen die de naleving van het verdrag sterk verbeteren. Het wordt betreurd dat het voorstel van de VS om de ijsbeer op Appendix I te plaatsen het niet gehaald heeft. Met name de verdeeldheid tussen de landen met ijsberenpopulaties heeft hieraan bijgedragen. Muzikanten kunnen voortaan voor instrumenten waarin CITES soorten verwerkt zijn een paspoort aanvragen. Dit vermindert de lastendruk aanzienlijk. Kamerstukken II 2012/13, 31 379, nr. 18
EURODAC Brief van de Staatssecretaris van V&J (4-4-2013) over o.m. de ontwikkelingen bij de besluitvorming van het EURODAC-voorstel. - Tijdens het AO over het Eurodacvoorstel van 31 januari 2013 (Kamerstuk 32317, nr. 163) en het Voorgezet AO van 28 februari 2013 heeft de staatssecretaris een aantal toezeggingen aan de Kamer gedaan. Aansluitend, op 5 maart 2013, zijn door de Kamer drie moties aangenomen over het Eurodac-voorstel (32317-158, 32317-159 en 32317-162). In deze brief informeert hij de Kamer over de uitvoering van deze toezeggingen en moties. De Europese Commissie heeft toegezegd dat bij de evaluatie van de EURODAC-verordening de impact op de grondrechten onderzocht zal worden, met inbegrip van de vraag of toegang voor strafrechtelijke doeleinden heeft geleid tot indirecte discriminatie van personen op wie de verordening van toepassing is. Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 170
1244
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Insolventieverordening Verslag van een Algemeen Overleg van 6-3-2013 (vastgesteld 11-4-2013) over het Fiche: Mededeling en verordening wijziging insolventieverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 1554). - Woordelijk verslag van het overleg tussen de vaste cie. voor V&J en de vaste cie. voor Europese Zaken met de minister van V&J over het EUvoorstel Verordening insolventieprocedures COM(2012)744 en de brief van de minister van BuZa d.d. 25 januari 2013 inzake Fiche: Mededeling en verordening wijziging insolventieverordening. Kamerstukken II 2012/13, 33 536, nr. 2
Sociaal akkoord Brief van de Minister van SZW (11-42013) met de uitkomsten van het overleg dat is gevoerd met centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Stichting van de Arbeid. - Kabinet en sociale partners hebben elkaar gevonden op een structurele aanpak voor onze economie en onze arbeidsmarkt. Over de volle breedte van het arbeidsmarktbeleid zijn afspraken gemaakt, die zich uitstrekken over het gehele decennium. De rol van sociale partners bij werknemersverzekeringen zal worden versterkt. In plaats van instroom in de WW verschuift alle aandacht naar het voorkomen van die instroom. Dat komt tot uitdrukking in de aandacht voor goed werkgeverschap en de begeleiding van werk naar werk door werkgevers ter voorkoming van ontslag en werkloosheid. De verantwoordelijkheid van de werkgever wordt bijvoorbeeld ondersteund door de introductie van een transitievergoeding bij beëindiging van vaste en tijdelijke arbeidsrelaties. Werknemers vullen hun verantwoordelijkheid onder meer in door mee te betalen aan de WW-premie en via de samen met werkgevers te ontwikkelen sociale infrastructuur voor de arbeidsmarkt. Deze gezamenlijke aanpak van werkgevers en werknemers strekt zich ook uit tot de begeleiding naar werk van mensen met een beperking. Daartoe zetten sociale partners samen met gemeenten op regionaal niveau Werkbedrijven op. Via een baangarantie stellen werkgevers zeker dat er voor deze mensen ook werk is.
De flexibele schil is van groot belang voor het functioneren van bedrijven, en daarmee voor economische groei. Op dit gebied zijn de afgelopen jaren echter ook excessen ontstaan, die kabinet en sociale partners gezamenlijk willen aanpakken. Tijdelijke contracten worden zoveel mogelijk beperkt tot tijdelijke werkzaamheden, met eerlijke arbeidsvoorwaarden; schijnconstructies worden tegengegaan. In deze ongunstige economische periode kan een snelle doorvoering van maatregelen het vertrouwen schaden. Invoering kost ook tijd, om zaken uit te werken en ervaring op te doen met verschillende instrumenten. Om die reden zal het kabinet pas vanaf 2015 en 2016 aanpassingen implementeren, die vervolgens in de periode tot 2020 tot volle wasdom kunnen komen. Op de korte termijn zullen sociale partners ervaring opdoen met de aanpak van-werknaar-werk, onder meer via sectorplannen, de Werkbedrijven opzetten en de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur verder uitwerken. Daarmee worden de economisch minder gunstige jaren ontzien en wordt de tijd benut om een brug te slaan naar de tweede helft van dit decennium. Bij de uitwerking trekken kabinet en sociale partners gezamenlijk op. Het kabinet is verheugd met de inzet en de voorstellen van de Stichting van de Arbeid, zoals vastgelegd in ‘Perspectief voor een sociaal én ondernemend land’ (als bijlage bij dit stuk te vinden) en dat op basis daarvan gefundeerde tripartiete afspraken zijn gemaakt. Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 15
Interparlementair Koninkrijksoverleg 2013 Brief van de Minister van BZK (11-42013) over de afsprakenlijst van het Interparlementair Koninkrijksoverleg - In deze brief geeft de minister zijn reactie op de afsprakenlijst van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (kamerstuk 33577, nr. 1), voor zover in die afsprakenlijst wordt verwezen naar de Nederlandse regering, c.q. de regeringen van de andere landen van het Koninkrijk. Daarbij gaat hij met name in op de gezondheidszorg en de geschillenregeling. Kamerstukken II 2012/13, 33 577, nr. 2
Nieuws
997
EU-Hof legt begrip handicap in EU-richtlijn gelijke behandeling uit Een handicap is een langdurige beperking als gevolg van lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die iemand verhinderen volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen. Dat is de kern van de uitleg van het begrip handicap die het EUHof van Justitie afleidt uit het VNgehandicaptenverdrag. De EU-richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep zelf bevat geen definitie van het begrip handicap.
H
et Hof gaf deze uitleg in een arrest van 11 april 2013 in de gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11 (Ring en Skouboe Werge). Ring en Skouboe Werge werden door hun werkgever ontslagen nadat ze een bepaalde periode wegens ziekte niet hadden kunnen werken. De Deense wet staat toe dat zieke werknemers versneld kunnen worden ontslagen. Beide werknemers, bijgestaan door hun vakbond, vochten het ontslag aan met een beroep op Richtlijn 2000/78
tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 2000, 303). Zij stelden dat hun werkgevers hen arbeidstijdverkorting hadden moeten voorstellen, als aanpassingsmaatregel voor gehandicapten als bedoeld in artikel 5 van de richtlijn. Hun werkgevers bestreden deze uitleg van de richtlijn. Het EU-Hof geeft de beide werknemers gelijk. Het beroept zich daarbij op het VN-Gehandicaptenverdrag, waarbij de EU partij is.
Uitleg begrip ‘handicap’ Het begrip handicap moet volgens het EU-Hof zoveel mogelijk overeenkomstig het verdrag worden uitgelegd. Het moet gaan om een beperking als gevolg van lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die, in wisselwerking met diverse drempels, iemand verhinderen volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen. De handicap hoeft niet aangeboren te zijn of door een ongeval veroor-
zaakt te zijn. Hij kan ook het gevolg zijn van ziekte. Die ziekte hoeft niet per se ongeneeslijk te zijn. Wel moet de beperking langdurig zijn. De aard van de maatregelen tot aanpassing, zoals het gebruik van bijzondere hulpmiddelen, is niet bepalend voor de vaststelling of er sprake is van een handicap. Vastgesteld wordt dat de definitie van het begrip ‘handicap’ in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2000/78 voorafgaat aan de vaststelling en de beoordeling van de passende maatregelen tot aanpassing als bedoeld in artikel 5 van deze verordening. Arbeidstijdverkorting kan een passende aanpassingsmaatregel vormen, mits dat geen onredelijke belasting voor de werkgever is. In casu had de werkgever direct na het ontslag een vacature voor deze baan in deeltijd geplaatst. De toepassing van ontslagwetgeving als de Deense is zo in strijd met de richtlijn, nu de werkgever door het aanbieden van vermindering van werkuren de werknemer aan het werk had kunnen houden.
998
Kantonrechter verbiedt uitwisseling gegevens tussen partijen convenant aanpak hennepteelt Woningcorporatie Nijestee mag de persoonsgegevens van een huurder waarvan de huurovereenkomst wordt ontbonden wegens hennepteelt, niet verstrekken aan andere partijen van het Convenant Aanpak Thuisteelt van Hennep. Dit heeft de
kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 april j.l. (LJN BZ7896) bepaald.
H
et convenant is opgesteld in het kader van een samenwerkingsverband tussen de
gemeenten Groningen en Haren, Regiopolitie Groningen, het Openbaar Ministerie, de woningcorporaties en Essent met als doel de hennepteelt gezamenlijk aan te pakken. In het convenant is geregeld dat onderling informatie kan worden uitgewisseld.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1245
Nieuws
De kantonrechter is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens ten behoeve van derden. Dit is volgens de wet verboden tenzij er passende en specifieke waarborgen zijn getroffen en de procedure is gevolgd volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens. De kantonrechter oordeelt dat niet gebleken is dat de procedure die de Wet Bescherming Persoonsgegevens voorschrijft is gevolgd en verbiedt in dit geval de uitwisseling van persoonsgegevens.
Het convenant bepaalt dat na het einde van de huurovereenkomst wegens ontdekking van hennep, de huurder voor een termijn wordt uitgesloten van het huren van een sociale huurwoning in Groningen of Haren. Daarbij worden twee termijnen gehanteerd: een uitsluiting voor twee jaar wanneer de huurder zelf de huurovereenkomst opzegt nadat de hennepteelt is ontdekt en een uitsluiting voor vijf jaar wanneer de rechter de ontbinding van de huurovereenkomst uitspreekt wegens hennepteelt. De kantonrechter
plaatst vraagtekens bij dit onderscheid, omdat de huurder hierbij, naar het lijkt, wordt ‘gestraft’ wanneer hij ervoor kiest zijn zaak voor te leggen aan de rechter. De kantonrechter heeft wel de huurovereenkomst tussen beide partijen ontbonden en huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning. Maar de kantonrechter heeft ook bepaald dat Nijestee de huurder niet voor een periode langer dan twee jaar mag uitsluiten van een sociale huurwoning.
999
De homofobe voetbalmanager Club moet bewijzen dat ze niet discrimineert De Richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG ) creëert met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader voor de bestrijding van discriminatie. Wanneer voor een rechter of andere bevoegde instantie feiten komen vast te staan die discriminatie kunnen doen vermoeden, verschuift krachtens deze richtlijn de bewijslast naar de betrokken verwerende partijen, die dienen te bewijzen dat ondanks deze schijn van discriminatie het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.
O
p 3 maart 2010 heeft Accept, een niet-gouvernementele organisatie die zich tot doel stelt in Roemenië de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen te bevorderen en te beschermen, bij de Nationale raad voor de bestrijding van discriminatie (de NRBD) een klacht ingediend tegen de professionele voetbalclub SC Fotbal Club Steaua Bucureşti SA (FC Steaua) en tegen ene Becali, die zich voordeed als de manager van deze club. Accept heeft aangevoerd dat het beginsel van gelijke behandeling inzake aanwer-
1246
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
ving was geschonden. In een interview over de eventuele transfer van een voetballer heeft Becali namelijk in wezen verklaard dat hij nooit een homoseksuele sportman zal aanwerven. Accept heeft tegen zowel Becali als FC Steaua een klacht ingediend bij de NRBD, omdat de club zich nooit van de uitspraken van Becali heeft gedistantieerd. De NRBD heeft met name geoordeeld dat deze omstandigheden niet de arbeidsverhouding betreffen, aangezien Becali’s uitspraken niet konden worden beschouwd als uitspraken van een werkgever of van een voor de aanwerving verantwoordelijke persoon. De NRBD heeft echter wel geoordeeld dat deze uitspraken discriminatie in de vorm van intimidatie vormden en Becali een vermaning gegeven. Deze vermaning was de enige sanctie die krachtens het Roemeense recht nog kon worden opgelegd aangezien de NRBD meer dan zes maanden nadat de ten laste gelegde feiten zich hadden voorgedaan uitspraak deed. Accept heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Curtea de Apel Bucureşti (hof van beroep te Boekarest), dat het Hof vragen over de uitlegging van de richtlijn heeft voorgelegd.
Arrest van het Hof In zijn op 25 april j.l. gewezen arrest (C-81/12) merkt het Hof op dat de Richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep van toepassing kan zijn in situaties zoals aan de orde in het voor de Curtea de Apel Bucureşti aanhangige hoofdgeding nu deze betrekking heeft op verklaringen over de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst met inbegrip van de aanstellingscriteria. Het Hof benadrukt dat de specificiteit van de aanwerving voor beroepsvoetballers daaraan niet afdoet, aangezien sportbeoefening onder het Unierecht valt voor zover zij een economische activiteit vormt. Wat het standpunt van FC Steaua in het hoofdgeding betreft, preciseert het Hof dat de enkele omstandigheid dat uitspraken zoals die van Becali niet rechtstreeks afkomstig zijn van een bepaalde verwerende partij, niet de vaststelling ten aanzien van die partij verhindert van ‘feiten die discriminatie kunnen doen vermoeden’ in de zin van de richtlijn. Bijgevolg kan een werkgever die verweerder is feiten die kunnen doen vermoeden dat hij een discriminerend aanwervingsbeleid voert niet weerleggen met het loutere argument dat de ver-
Nieuws
klaringen die een homofoob aanwervingsbeleid suggereren afkomstig zijn van een persoon die beweert en belangrijk schijnt te zijn bij de bedrijfsvoering van deze werkgever maar niet over rechtsbevoegdheid beschikt om deze inzake aanwervingen te binden. Volgens het Hof kan de omstandigheid dat deze werkgever zich niet duidelijk van de betrokken verklaringen heeft gedistantieerd, in de beschouwing over de beoordeling van zijn aanwervingsbeleid worden betrokken. Voorts preciseert het Hof dat de bewijslast, zoals geregeld door de
richtlijn, er niet toe leidt dat bewijs wordt verlangd dat niet kan worden geleverd zonder het recht op eerbiediging van het privéleven te schenden. FC Steaua hoeft dus niet te bewijzen dat in het verleden personen met een homoseksuele gerichtheid zijn aangeworven. Dergelijke aanwijzingen kunnen met name bestaan in een duidelijke distantiëring van de discriminerende publieke verklaringen en in uitdrukkelijke regels van deze partij in het kader van haar aanwervingsbeleid ter verzekering van de naleving van het beginsel van gelijke behandeling.
Tot slot merkt het Hof op dat de richtlijn in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan bij vaststelling van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid na het verstrijken van een verjaringstermijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de feiten zich hebben voorgedaan, slechts een ‘vermaning’ kan worden uitgesproken, wanneer deze sanctie niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend is. Het is echter aan de Roemeense rechter om te beoordelen of dit in casu het geval is.
1000
Btw-bijtelling privégebruik milieuonvriendelijke auto van de zaak De Hoge Raad heeft op 12 april j.l. (LJN BX9444) beslist dat ondernemers voor de berekening van de btw over het privégebruik van een niet-milieuvriendelijke auto van de zaak geen beroep kunnen doen op de gunstiger regeling voor milieuvriendelijke auto’s.
D
e zaak gaat over de btw-regeling betreffende het privégebruik van een auto van de zaak zoals die gold tot 1 juli 2011. De belastingdienst voerde het beleid dat de waarde van dat privégebruik, waarover de btw werd berekend, mocht worden gesteld op een bepaald percentage van de waarde van de auto. Dat percentage was 25, maar voor auto’s met een lagere CO2uitstoot gold een lager percentage van maximaal 14. De belastingplichtige in de deze zaak gebruikte een niet-milieuvriendelijke auto van de zaak maar bepleitte op grond van het gelijkheidsbeginsel dat ook in zijn geval moet worden uitgegaan van 14% van de waarde van de auto,
zodat hij voor zijn privégebruik net zoveel moest betalen als gebruikers van milieuvriendelijke auto’s.
Gelijk De belastingplichtige werd zowel door de rechtbank als door het gerechtshof in het gelijk had gesteld. Volgens deze rechters worden als gevolg van het hierboven beschreven beleid van de belastingdienst auto’s met een lagere CO2-uitstoot veel gunstiger behandeld dan andere auto’s zonder dat is bewezen dat de werkelijke kosten van privégebruik van die auto’s lager zijn dan die van andere auto’s. Voor dit onderscheid bestaat voor de heffing van btw geen rechtvaardiging. Rechtbank en hof oordeelden op basis daarvan dat de belastingplichtige de waarde van het privégebruik op 14% mocht stellen.
Ongelijk De staatssecretaris van Financiën heeft de uitspraak van het gerechtshof met succes aangevochten bij de Hoge Raad. Evenals het gerechtshof is
de Hoge Raad van oordeel dat het beleid van de belastingdienst leidt tot een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Dit betekent echter niet dat de belastingplichtige met succes een beroep kan doen op het beleid voor auto’s met een lagere CO2-uitstoot. Dat beleid leidt namelijk tot een heffing van btw over het privégebruik van auto’s met een lage CO2-uitstoot, die in strijd is met de verplichtingen die het Europese (btw-) recht aan Nederland oplegt. Uitbreiding van dat onjuiste beleid tot auto’s met een hogere CO2-uitstoot zou leiden tot een nog verdere inbreuk op de btw-regelgeving van de EU. Zover gaat het gelijkheidsbeginsel volgens de Hoge Raad niet. Dat beginsel en ook de verplichting van Nederland tot het naleven van het Europese recht brengen mee dat het onjuiste beleid van de belastingdienst wordt beëindigd, zoals inmiddels ook is gebeurd. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de belastingplichtige alsnog in het ongelijk gesteld.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1247
1001
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 15 mei 2013 houdt dr. A.A.M. Schrauwen, hoogleraar European Integration, in particular citizenship law and history, aan de Universiteit van Amsterdam om 16.00 uur haar inaugurele rede, getiteld: Fragmenten en facetten. Burgerschap onder gedeeld gezag. Plaats: Aula, Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Op 17 mei 2013 houdt prof. mr. T.A. (Theo) de Roos, hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht aan Tilburg University, om 16.15 uur zijn afscheidsrede: Grimmig spiegelbeeld. Het strafrecht als weerspiegeling van de maatschappelijke ontwikkelingen. Plaats: Auditorium Tilburg University, Warrandelaan 2
Dhr. dr. mr. J.E. Soeharno, hoogleraar Rechtspleging in rechtsfilosofisch perspectief aan de Universiteit van Amsterdam, houdt op 22 mei 2013 om 16.00 uur zijn oratie getiteld: De waarde van de eed. Plaats: Aula, Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Op 23 mei 2013 houdt prof. dr. Wouter Devroe, benoemd tot hoogleraar Mededingingsrecht aan de Universiteit Maastricht, om 16.30 uur zijn inaugurele rede, getiteld: The protection of non-economic interests in European competition law. Plaats: Minderbroedersberg 4-6 te Maastricht
Op vrijdag 24 mei 2013 spreekt prof. dr. Lenneke Alink, bijzonder hoogleraar Voorkomen, gevolgen en aanpak kindermishandeling (Jan Brouwer leerstoel) aan de Vrije Universiteit, om 15.45 uur haar inaugurele rede uit: Kindermishandeling beter in beeld. Plaats: Aula VU, De Boelelaan 1105, Amsterdam
Op 7 juni 2013 aanvaardt prof. dr. I. (Iris) Wuisman haar benoeming als hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden. De oratie
1248
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
begint om 16:15 uur precies. Belangstellenden moeten zich vooraf aanmelden. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op 28 juni 2013 aanvaardt prof. mr. J.H. (Jan) Crijns zijn benoeming als hoogleraar Straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit Leiden. De oratie begint om 16:00 uur precies. Belangstellenden moeten zich vooraf aanmelden. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Arbeidsrechtspraak Het zijn roerige tijden voor de rechtspraak. Rechters hebben zelf in december 2012 de noodklok geluid met het zogenoemde Leeuwarder Manifest, waarin zij hun grote zorgen uiten over de toekomst van de rechtspraak. En dergelijke openlijke stellingname van rechters is nooit eerder vertoond. Kwaliteit moet weer voorop komen te staan binnen de rechtspraak, dat is de hoofdboodschap. Hoe staat het met die kwaliteit in arbeidszaken? Nederland kent geen gespecialiseerde arbeidsrechter. In arbeidszaken moeten partijen zich wenden tot de kantonrechter. De kantonrechter functioneert in Nederland als arbeidsrechter in eerste instantie, besteedt een groot deel van de tijd aan arbeidszaken, maar spreekt daarnaast ook recht op diverse andere rechtsgebieden. Op 1 januari 2002 is de organisatie van de kantonrechtspraak ingrijpend gewijzigd. Sedert die datum zijn de zelfstandige kantongerechten opgeheven en als sector kanton ondergebracht bij de rechtbank. Als gevolg van de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart bestaat de wettelijke verplichting tot instelling van een sector kanton sinds 1 januari 2013 niet meer. Het is voortaan aan de gerechtsbesturen overgelaten hoe zij de rechtspraak in kantonzaken organiseren. Een risico van het vrijgeven van de organisatie is gelegen in het verloren gaan van arbeidsrecht als rechterlijk specialisme. In het onderzoek van Yvonne Erkens staat de vraag centraal hoe arbeids-
rechtspraak het best kan worden vormgegeven. Uitgangspunt daarbij is dat zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan de specifieke kenmerken van het arbeidsrecht en arbeidsrechtelijke conflicten. De belangrijkste functies van het arbeidsrecht zijn bescherming en ongelijkheidscompensatie. Kenmerkend voor het arbeidsrecht is de invloed van de arbeidsomgeving op de juridische relatie, het feit dat arbeidsvoorwaarden die op het individuele niveau gelden vaak op het collectieve niveau overeengekomen worden en het gebruik van open normen, die een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van het arbeidsrecht. Arbeidsrechtelijke conflicten spelen doorgaans tussen ongelijke (proces)partijen, zijn persoonlijk van aard, vragen om een snelle oplossing en spelen zich af in de specifieke omgeving van arbeidsverhoudingen. Deze kenmerken en functies zijn vertaald in een aantal criteria, die als volgt kunnen worden samengevat. De arbeidsrechter dient rekening te houden met de ongelijkheid van de procespartijen (ongelijkheidscompensatie), hij of zij moet inzicht hebben in en kennis hebben van (arbeids)verhoudingen en beschikken over bepaalde procesvaardigheden (communicatieve en zittingsvaardigheden). Verder stelt hij/zij zich in de procedure actief op; de procedureregels moeten een actieve houding mogelijk maken (procesvaardigheid en proceshouding). Bij de inrichting van de procedure dient met de ongelijkheid van de procespartijen rekening te worden gehouden (laagdrempeligheid). Tot slot is voortgang van de procedure belangrijk, zonder dat daarbij de zorgvuldigheid in het gedrang komt (snelheid). Onderzocht is vervolgens op welke wijze deze criteria als maatstaf kunnen dienen bij het inrichten van arbeidsrechtspraak en de arbeidsrechtelijke procedure. Zij vormen de rode draad in het boek en dienen als ijkpunt bij de analyse van de historische ontwikkeling, de internationale vergelijking, de ontwikkeling van de organisatie van kantonrechtspraak in het afgelopen decennium en het procesrecht in arbeidszaken. In haar conclusie dringt de onderzoekster er op aan het arbeidsrecht als afzonderlijk specialisme binnen de recht-
Universitair Nieuws
spraak te erkennen en als zodanig te behandelen. Erkens promoveerde op 25 april 2013 aan de Universiteit Leiden. Haar promotor was prof. dr. G.J.J. Heerma van Voss. Mr. drs. M.Y.H.G. Erkens Rechtspleging in arbeidszaken Reeks Monografieën Sociaal Recht, nr. 57 Kluwer 2013, 352 p., € 53 ISBN 978 90 1311 531 4
Naar een betere vaststelling van smartengeld Juridische onderzoekers, wetgevers en rechters erkennen dat het lastig is om smartengeld voor niet-fataal letsel te begroten. Er bestaat behoefte aan een eenvoudiger en betere methode, zo blijkt uit discussies in verschillende Europese landen. Het is van belang dat smartengeld juist wordt vastgesteld omdat daarmee, vanuit een juridisch perspectief, de schade van het slachtoffer gecompenseerd wordt en hem genoegdoening wordt gegeven. Omdat jurisdicties diverse vaststellingsmethodes hanteren, waardoor uiteenlopende resultaten waarschijnlijk zijn, rijst de vraag hoe smartengeld moet worden vastgesteld met inachtneming van deze doelstellingen. Een juiste vaststelling van smartengeld is echter ook van belang vanuit rechtseconomisch perspectief omdat volgens de economische analyse van het onrechtmatigedaadsrecht smartengeld een middel is om optimale afschrikking te bewerkstelligen, schade te spreiden en de kosten van het juridische systeem te beperken. Het vervullen van deze doelstellingen heeft grote voordelen voor het onrechtmatigedaadssysteem in het algemeen, bijvoorbeeld vanwege een efficiënter gebruik van middelen. Daarom is het wenselijk dat de benadering die wordt gekozen voor de vaststelling van smartengeld ook probeert in bedragen te resulteren die de doelstellingen van de economische analyse van het onrechtmatigedaadsrecht vervullen. In deze studie van Vaia Karapanou wordt onderzocht welke doelen van het onrechtmatigedaadsrecht wor-
den nagestreefd met het smartengeld en aan welke eisen het smartengeld moet voldoen om ze te bereiken. Op basis van een rechtsvergelijkende analyse wordt onderzocht hoe smartengeld voor letselschade in Engeland, Duitsland, Griekenland, Italië en Nederland wordt geregeld. Uit deze analyse volgt dat de juridische benadering in deze landen niet voldoet aan de genoemde criteria en dat daardoor de doelen van het onrechtmatigedaadsrecht niet worden bereikt. Verder worden de doelstellingen van smartengeld in de rechtseconomische benadering besproken. Om deze doelen te bereiken, worden criteria voorgesteld die deel moeten uitmaken van de vaststelling van het smartengeld. Na een analyse van de bestaande rechtseconomische voorstellen met betrekking tot het vaststellen van smartengeld, wordt geconcludeerd dat een benadering waarvan deze criteria deel uitmaken, ontbreekt. Gebaseerd op de conclusies uit de analyse, wordt in deze studie de uitdaging aangegaan om een kader te ontwerpen voor het vaststellen van smartengeld, waarmee de doelen van het onrechtmatigedaadsrecht vanuit zowel het juridische als het rechtseconomische perspectief kunnen worden gerealiseerd. Aangezien de evaluatie van de gevolgen van letselschade echter buiten het domein van het onrechtmatigedaadsrecht en de rechtseconomie vallen, wordt voorgesteld om instrumenten te gebruiken uit de gezondheidseconomie, een vakgebied dat juist gericht is op hoe letsel en andere gezondheidsproblemen individuen beïnvloeden. In de context van de gezondheidseconomie is de Quality Adjusted Life Years (QALY) een criterium dat wordt toegepast om verschillende gezondheidszorgprogramma’s en medische interventies te evalueren op basis van de voordelen die ermee worden behaald voor de kwaliteit van leven en de kosten die ermee samenhangen. In het proefschrift wordt aangetoond dat door gebruik te maken van bestaande informatie uit QALYonderzoek, een bijdrage kan worden geleverd aan het kader dat tot nu toe ontbrak in het juridische en rechtseconomische onderzoek, waardoor er een significante verbetering van de
huidige vaststellingsmethode voor smartengeld kan worden bereikt. Vervolgens wordt aan de hand van voorbeelden aangetoond hoe dit kader kan worden toegepast op smartengeld bij doofheid, verlamming, amputatie van het onderste deel van het been, verlies van gezichtsvermogen in één oog en een HIV besmetting, waarmee de toepasbaarheid en het praktisch nut van deze benadering worden aangetoond. De bedragen voor smartengeld die hiervan het resultaat zijn, worden vervolgens vergeleken met de schadevergoedingen zoals die daadwerkelijk zijn toegekend. Karapanou promoveerde op 31 januari 2013 aan de Erasmus School of Law (Erasmus Mundus European Doctorate in Law and Economics (EDLE) programma). Haar promotor was prof. dr. M.G. Faure LL.M. Vaia Karapanou Towards a better assessment of pain and suffering damages for personal injuries - A proposal based on Quality Adjusted Life Years Publicatie verwacht in 2013
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
1249
1002
Agenda
07 05 2013 t/m 28 05 2013 Waarheid en dwaling Prof. dr. mr. Herman Philipse (Universiteitshoogleraar, UU) spreekt in vier colleges over voorbeelden van dwalingen en drogredenen die zijn ontleend aan de rechtspraktijk, aan religie en aan het dagelijks leven. Hoe komt het dat sommige foute redeneringen zo moeilijk zijn te ontmaskeren? Sommige argumentaties verleiden ons om deze te geloven. Waarom vragen we dan niet door? 7 mei: Waarheidsvinding en dwaling: typologie van de valkuilen In 2006 diende wetenschapsfilosoof Ton Derksen een verzoek tot herziening van de zaak Lucia de B. in bij de commissie Buruma, omdat hij sterke twijfel had op basis van onder andere statistische analyse. Zijn pleidooi voor heropening van de zaak leidde tot algehele vrijspraak. Wat kan er misgaan bij waarheidsvinding door de rechter? Verschillende typen fouten en drogredenen worden in kaart gebracht. 14 mei: Waarschijnlijkheid en drogredenen Bij de reconstructie van gebeurtenissen in het verleden hebben we steeds te maken met waarschijnlijkheden. Maar hoe definieer je waarschijnlijkheid en welke soorten zijn er? Verschillende modellen, zoals de Law of Likelihood en de regel van Bayes, worden besproken en de voorwaarden voor hun correcte toepassing uiteengezet. Tevens worden veelvoorkomende drogredenen aan de hand van voorbeelden geïllustreerd. 21 mei: De betrouwbaarheid van getuigenverklaringen Wanneer kunnen we vertrouwen op getuigenverklaringen? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn zowel logische, waarschijnlijkheidstheoretische als empirische onderzoeksresultaten van belang. In dit college wordt herhaaldelijk verwezen naar het werk van wijlen Willem Albert Wagenaar, die een pionier was op dit gebied. 28 mei: Een filosofische analyse van de opstanding van Christus Hoe kunnen de eerder verworven theoretische en empirische inzichten worden toegepast op het wonder van de lichamelijke opstanding van
1250
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-05-2013 – AFL. 18
Jezus? Hoe waarschijnlijk is het dat dit werkelijk heeft plaatsgevonden? Om deze vraag te beantwoorden wordt David Hume’s analyse van wonderen kritisch besproken. Ook worden verschillende hypothesen ter verklaring van de ‘getuigenissen’ tegen elkaar afgewogen. Tijd: dinsdag 7 mei t/m 28 mei van 20.00 tot 22.00 uur Plaats: Academiegebouw (Aula), Domplein 29 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: http://www.sg.uu.nl/programma/voorjaar-2013/valkuilen/
14 05 2013 NGB Extra Aan de hand van praktijkvoorbeelden en recente rechtspraak wordt ingegaan op de laatste ontwikkelingen op het gebied van bestuurdersaansprakelijkheid. Er wordt onder meer ingegaan op de betekenis van het maken van werkverdelingsafspraken en de reikwijdte van vrijwaringen. Tevens komt aan de orde waar op moet worden gelet bij het afsluiten van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Tijd: dinsdag 14 mei van 16.00 tot 18.00 uur Plaats: Ploum Lodder Princen, Blaak 28 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via: www.ngb.nl.
21 05 2013 De zieke werknemer in 2013 Dit is een sectiebijeenkomst Arbeidsrecht van het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB). Mr. Christine Kehrer-Bot, advocaat bij AKD, behandelt onder andere de volgende vragen: Hoe ver moet een werkgever gaan qua herplaatsing en het creëren van functies? Wat zijn de gevolgen bij een nieuw ziektegeval met dezelfde oorzaak? En welke verplichtingen zijn er in en na het derde ziektejaar?
Juridisch Genootschap opgericht. Het lidmaatschap staat open voor juristen. De vereniging heeft ten doel de belangstelling voor en de kennis van het recht in het algemeen te verdiepen door middel van juridische voordrachten. De vereniging organiseert zeven tot acht lezingen per jaar. Voor elke lezing worden bij de Orde en de KNB punten aangevraagd. Het lidmaatschap bedraagt € 45 voor één jaar, waarvan € 5 gaat naar de Stichting Tibet naar School. De komende maanden worden onder andere de volgende lezingen georganiseerd: 28 mei: De Magna Carta Tijdens deze eerste bijeenkomst vertelt prof. N. Vincent (Professor of Medieval History, University of East Anglia) uitgebreid over het ontstaan van het originele Magna Carta document, het belangrijkste juridische document ter wereld. 5 juni: De kunstroof tijdens WOII In deze voordracht wordt uiteengezet op welke wijze Nederland aan de uitvoering van de Washington Principles on Nazi-Confiscated Art (1998) gestalte heeft gegeven. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de theoretische en beleidsmatige aspecten als aan een aantal praktische problemen die kunnen opkomen bij het onderzoek dat door de Restitutiecommissie wordt uitgevoerd om te komen tot een beslissing omtrent een verzoek tot restitutie van ‘Nazi-roofkunst’. Inlichtingen en aanmelding: http://magnacartajg.nl/
13 06 2013 Symposium RIMO De Vereniging tot bestudering van het Recht van de Islam en het Midden Oosten (RIMO) organiseert haar 31ste jaarlijkse symposium. Het thema van dit jaar is ‘Nationaliteit en Staatloosheid in het Midden-Oosten & de Nederlandse Rechtspraktijk’.
Tijd: dinsdag 21 mei van 14.00 tot 17.00 uur
Tijd: donderdag 13 juni van 10.00 tot 16.30 uur
Plaats: AKD, Wilhelminakade 1 te Rotterdam
Plaats: Sterrenwacht, zaal C1.04, Universiteit Leiden,
Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn
Sterrewachtlaan 5-9 te Leiden
uitsluitend toegankelijk voor leden. Sectiebijeenkomsten
Inlichtingen en aanmelding: mr. E. van Eijk, p/a Leiden
zijn kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrij-
University Institute for Area Studies, telefoon: 071 527
ven voor de bijeenkomsten etc. via: www.ngb.nl.
2944 of e-mail:
[email protected]. RIMO-leden betalen € 35 incl. lunch; niet-leden € 75 incl. lunch. Voor
vanaf 28 05 2013 Magna Carta Juridisch Genootschap In februari 2013 is het Magna Carta
studenten is het gratis (excl. lunch); € 20 incl. lunch.
NIEUW
SmartDox Distributie & Agentuur
Met één druk op de knop een compleet en actueel distributie- of agentuurcontract opstellen? Dat kan met SmartDox D&A, het nieuwe Legal expertsysteem van Kluwer. Met SmartDox D&A doorloopt u aan de hand van een interactieve vragenlijst snel en efficiënt het hele totstandkomingsproces van een distributie- of agentuurovereenkomst. Met één druk op de knop genereert u vervolgens een compleet en actueel maatwerkconcept, waarin de relevante onderwerpen zijn meegenomen. Snel, efficiënt, compleet en actueel. Maak contract. Met SmartDox D&A bent u zeker van uw zaak.
Wij komen graag bij u langs voor een vrijblijvende demonstratie. Kijk op de website voor meer informatie.
Expert in juridische contracten
Zeker van uw zaak Met SmartDox D&A worden de essentiële vragen gesteld en komen alle belangrijke onderwerpen aan de orde. Een redactie van gerenommeerde specialisten uit de juridische praktijk houden SmartDox continu actueel.
Optimale controle Het opstellen van een distributie- of agentuurovereenkomst is een complex proces. Details zijn belangrijk. Met SmartDox heeft u optimale controle over dit proces. U hoeft geen eigen modellen meer te meer te onderhouden of eerdere contracten te hergebruiken.
Bespaar kostbare tijd Met SmartDox D&A maakt u snel een maatwerkcontract van hoge kwaliteit. SmartDox D&A bespaart u dus tijd en geld.
www.kluwer.nl/smartdox/d&a
RAADSHEER GERECHTSHOF DEN HAAG ,ĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨĞŶ,ĂĂŐďĞŚĂŶĚĞůƚnjĂŬĞŶŽƉŚĞƚŐĞďŝĞĚǀĂŶĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚ͕ƐƚƌĂĨͲĞŶďĞůĂƐƟŶŐƌĞĐŚƚŝŶŚŽŐĞƌďĞƌŽĞƉ͘sĂŶƵŝƚĚĞ͚ůĞŐĂů ĐĂƉŝƚĂůŽĨƚŚĞǁŽƌůĚ͛ŐĞĞŌŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨŝŶǀƵůůŝŶŐĂĂŶĚĞŬĞƌŶǁĂĂƌĚĞŶǀĂŶĚĞĂƉƉĞůƌĞĐŚƚƐƉƌĂĂŬ͘^ĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐŵĞƚĂŶĚĞƌĞ ;ĂƉƉĞůͿĐŽůůĞŐĞƐǀŝŶĚĞŶǁĞďĞůĂŶŐƌŝũŬ͘ŽŽƌŚĞƚĚĞůĞŶǀĂŶ͚ďĞƐƚƉƌĂĐƟĐĞƐ͛ƐƚƌĞǀĞŶǁĞŶĂĂƌǀŽŽƌƚĚƵƌĞŶĚĞǀĞƌďĞƚĞƌŝŶŐĞŶŽƉŚĞƚ ŐĞďŝĞĚǀĂŶŬǁĂůŝƚĞŝƚĞŶďĞĚƌŝũĨƐǀŽĞƌŝŶŐ͘/ŶŶŽǀĂƟĞƐƚĂĂƚǀŽŽƌŽƉĞŶŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨƉĂƌƟĐŝƉĞĞƌƚĚĂŶŽŽŬŵĞƚǀĞĞůĞŶƚŚŽƵƐŝĂƐŵĞŝŶ ůĂŶĚĞůŝũŬĞƉƌŽũĞĐƚĞŶĂůƐ<ǁĂůŝƚĞŝƚĞŶ/ŶŶŽǀĂƟĞ;</ͿĞŶ͚/ŶŶŽǀĂƟĞǀĞŚŽǀĞŶ͛͘sĞƌŶŝĞƵǁŝŶŐŝŶƉƌŽĐĞƐƐĞŶĞŶĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐŵŽĞƚĞŶ ďŝũĚƌĂŐĞŶĂĂŶĞĞŶŐŽĞĚĞĂĂŶƐůƵŝƟŶŐďŝũĚĞďĞŚŽĞŌĞŶǀĂŶƵŝƚĚĞƐĂŵĞŶůĞǀŝŶŐ͘
sŽŽƌĚĞafdeling strafrecht zijn wij op zoek naar een
RAADSHEER sŽŽƌĚĞafdeling civiel recht zijn wij op zoek naar een
RAADSHEER voor het rechtsgebied Octrooirecht (team handel I) en
RAADSHEER voor het rechtsgebied Ondernemingsrecht (team handel II) ĞĂĨĚĞůŝŶŐƐƚƌĂĨƌĞĐŚƚŬĞŶƚĚƌŝĞũƵƌŝĚŝƐĐŚĞƚĞĂŵƐďĞƐƚĂĂŶĚĞƵŝƚƌĂĂĚƐŚĞƌĞŶĞŶũƵƌŝĚŝƐĐŚŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ͘ŝŶŶĞŶĚĞĂĨĚĞůŝŶŐǁŽƌĚĞŶ ŽŽŬŝŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂůĞŵŝƐĚƌŝũǀĞŶďĞƌĞĐŚƚĞŶŚĞƚůĂŶĚĞůŝũŬŬĞŶŶŝƐĐĞŶƚƌƵŵLJďĞƌĐƌŝŵĞŝƐĞƌŽŶĚĞƌŐĞďƌĂĐŚƚ͘ ĞĂĨĚĞůŝŶŐĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚďĞƐƚĂĂƚƵŝƚĚƌŝĞƚĞĂŵƐ;ŚĂŶĚĞů/͕ŚĂŶĚĞů//ĞŶĨĂŵŝůŝĞͿ͘dĞĂŵŚĂŶĚĞů/ďĞŚĂŶĚĞůƚnjĂŬĞŶŽƉŚĞƚŐĞďŝĞĚǀĂŶ ŽǀĞƌŚĞŝĚƐĂĂŶƐƉƌĂŬĞůŝũŬŚĞŝĚ͕/ͲƌĞĐŚƚ͕ĂĂŶďĞƐƚĞĚŝŶŐƐƌĞĐŚƚ͕njĂŬĞůŝũŬĞƌĞĐŚƚĞŶ͕ďŽƵǁƌĞĐŚƚĞŶŚƵƵƌƌĞĐŚƚ͘dĞĂŵŚĂŶĚĞů//ďĞŚĂŶĚĞůƚ njĂŬĞŶŽƉŚĞƚŐĞďŝĞĚǀĂŶŚĞƚĂƌďĞŝĚƐƌĞĐŚƚ͕ĂĂŶƐƉƌĂŬĞůŝũŬŚĞŝĚƐƌĞĐŚƚ͕ŽŶĚĞƌŶĞŵŝŶŐƐƌĞĐŚƚ͕ŝŶƐŽůǀĞŶƟĞƌĞĐŚƚ͕ǀĞƌǀŽĞƌƐƌĞĐŚƚĞŶ ǀĞƌnjĞŬĞƌŝŶŐƐƌĞĐŚƚ͘dĞǀĞŶƐŝƐŝŶĚŝƚƚĞĂŵŚĞƚůĂŶĚĞůŝũŬĞŬĞŶŶŝƐĐĞŶƚƌƵŵǀĞƌnjĞŬĞƌŝŶŐƐƌĞĐŚƚŽŶĚĞƌŐĞďƌĂĐŚƚ͘
Arbeidsvoorwaarden ,ĞƚƐĂůĂƌŝƐďĞĚƌĂĂŐƚŵŝŶŝŵĂĂůΦϲ͘ϳϳϳ͕Ͳ;ĐĂƚĞŐŽƌŝĞϴͲϬͿĞŶŵĂdžŝŵĂĂůΦϳ͘ϰϯϳ͕Ͳ;ĐĂƚĞŐŽƌŝĞϴͲϯͿďŝũĞĞŶϯϲͲƵƌŝŐĞǁĞƌŬǁĞĞŬ͕ĞdžĐůƵƐŝĞĨ ǀĂŬĂŶƟĞƚŽĞƐůĂŐĞŶĞŝŶĚĞũĂĂƌƐƵŝƚŬĞƌŝŶŐ͘ZĞŝƐŬŽƐƚĞŶǀŽŽƌǁŽŽŶͲĞŶǁĞƌŬǀĞƌŬĞĞƌŵĞƚŚĞƚŽƉĞŶďĂĂƌǀĞƌǀŽĞƌ;ϮĞŬůĂƐƐĞͿǁŽƌĚĞŶ ǀŽůůĞĚŝŐǀĞƌŐŽĞĚ͘
Inlichtingen sŽŽƌŵĞĞƌŝŶĨŽƌŵĂƟĞŽǀĞƌĚĞǀĂĐĂƚƵƌĞďŝũĚĞĂĨĚĞůŝŶŐƐƚƌĂĨƌĞĐŚƚĞŶĚĞƐĞůĞĐƟĞƉƌŽĐĞĚƵƌĞŬƵŶƚƵĐŽŶƚĂĐƚŽƉŶĞŵĞŶŵĞƚŵĞǀƌŽƵǁŵƌ͘ ͘͘DŽƐͲsĞƌƐƚƌĂƚĞŶ͕ǁĂĂƌŶĞŵĞŶĚĂĨĚĞůŝŶŐƐǀŽŽƌnjŝƩĞƌƐƚƌĂĨƌĞĐŚƚ;ϬϳϬͲϯϴϭϯϲϯϮͿ͘ sŽŽƌŵĞĞƌŝŶĨŽƌŵĂƟĞŽǀĞƌĚĞǀĂĐĂƚƵƌĞƐĞŶĚĞƐĞůĞĐƟĞƉƌŽĐĞĚƵƌĞďŝũĚĞĂĨĚĞůŝŶŐĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚŬƵŶƚƵĐŽŶƚĂĐƚŽƉŶĞŵĞŶŵĞƚĚĞŚĞĞƌ ŵƌ͘:͘:͘ZŽŽƐ͕ĂĨĚĞůŝŶŐƐǀŽŽƌnjŝƩĞƌĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚ;ϬϳϬͲϯϴϭϮϵϯϱͿ͘ EĂĚĞƌĞŝŶĨŽƌŵĂƟĞŽǀĞƌŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨĞŶ,ĂĂŐǀŝŶĚƚƵŽƉwww.rechtspraak.nl.
UW REACTIE hŬƵŶƚƐĐŚƌŝŌĞůŝũŬƌĞĂŐĞƌĞŶŽƉĚĞnjĞǀĂĐĂƚƵƌĞĚŽŽƌƵǁƐŽůůŝĐŝƚĂƟĞďƌŝĞĨ͕ĐƵƌƌŝĐƵůƵŵǀŝƚĂĞĞŶĚƌŝĞƐĐŚƌŝŌĞůŝũŬĞƌĞĨĞƌĞŶƟĞƐƚŽƚƵŝƚĞƌůŝũŬ ϮϰŵĞŝϮϬϭϯƚĞƌŝĐŚƚĞŶĂĂŶĚĞƉƌĞƐŝĚĞŶƚǀĂŶŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨĞŶ,ĂĂŐ͕ĚĞŚĞĞƌŵƌ͘>͘sĞƌŚĞŝũ͕WŽƐƚďƵƐϮϬϯϬϮ͕ϮϱϬϬ,ĞŶ,ĂĂŐ͕ ŽŶĚĞƌǀĞƌŵĞůĚŝŶŐǀĂŶ͞ƌĂĂĚƐŚĞĞƌĂĨĚĞůŝŶŐƐƚƌĂĨƌĞĐŚƚͬĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚ͘͟
Gerechtshof Den Haag