Nanotechnologie DE
AGENDA
OP
www.NanoSoc.be
1
Inhoud Inleiding
2
Het NanoSoc project
2
De deelnemers
3
Het proces
3
De resultaten
3
Samenvatting
4
1. Verantwoordelijkheden
7
1.1 Een verantwoord proces van variatie en selectie
7
1.2 Een verantwoordelijk gebruik van nanotechnologische toepassingen
18
1.3 Aansprakelijkheden voor ongewenste effecten bij het gebruik
19
2. Mens- en maatschappijbeelden
20
1.1 Mensbeeld
20
1.2 Wetenschappelijke kennis: publiek of privaat goed
22
1.3 Specialisatie versus een holistische benadering
22
1.4 Machtsverhoudingen
22
3. Beleidsvoorstellen
23
1.1 Educatie
24
1.2 Informatiestrategie
25
1.3 Wetgeving
27
1.4 Organisatie van het onderzoek
30
1.5 Onderzoek- en innovatiestrategie
35
4. Besluit
39
Deelnemers
40
Het NanoSoc team
41
Inleiding
2
Inleiding In deze brochure kan u het verslag lezen van het stakeholderforum ‘Nanotechnologieën voor de maatschappij van morgen’ dat op 28 november 2008 heeft plaatsgevonden in het Provinciehuis in Leuven. Aan het forum namen leden deel van een dertigtal organisaties uit heel verschillende domeinen van de samenleving: de zorgsector, het onderwijs, de milieusector, verbruikersorganisaties, de mensenrechtenbeweging, de industrie, beleidsmakers en wetenschappers (zie lijst in bijlage). Alleen de deelname van zo’n verscheiden gezelschap was reeds een succes, want voor het eerst hebben bepaalde deelnemers à fond gedebatteerd over maatschappelijke aspecten van nanowetenschap en –technologie. Wij vinden het belangrijk om ook groepen te betrekken die normaliter niet geconsulteerd worden tijdens de beginfase van de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Het was niet de bedoeling op het einde van de rit een consensus te vinden tussen alle deelnemers, maar wel iedereen toe te laten meer inzicht te krijgen in de eigen visie op nieuwe ontwikkelingen.
> > Het NanoSoc project Het forum kadert in het NanoSoc project, dat bestaat uit vier stappen.
1. Eerst hebben nano-onderzoekers en burgers zich samen nano-toekomsten verbeeld in verf en verhaal. 2. Vervolgens hebben panels van wetenschappers en burgers zich ingeleefd in deze nanoverbeeldingen en gediscussieerd over de vraag hoe het voelt om in die toekomsten te leven. De resultaten van de discussies in de burgerpanels zijn te lezen in de brochure ‘Nanotechnologie: gewikt en gewogen’. 3. Het stakeholderforum, waarover deze brochure gaat, heeft belanghebbende organisaties de mogelijkheid gegeven om de voorgaande discussies te nuanceren en aan te vullen. Tegelijk zijn de deelnemers van dit forum nagegaan hoe maatschappelijke noden en zorgen best op de onderzoeksagenda’s geplaatst worden. 4. Bij wijze van experiment organiseren we in het voorjaar van 2009 ook nog een roadmapoefening met onderzoekers van de Universiteit Antwerpen en van IMEC. De verzamelde vragen en bezorgdheden worden indien mogelijk geïntegreerd in het proces van onderzoeksplanning.
Nano Nanotechnologie otte ech chno nolo logi gie ie op de agenda ag gen end nd nda da
3
> > De deelnemers
> > Het proces
Aan het stakeholderforum hebben ‘promotoren’ van nano-onderzoek deelgenomen – zij die een directe invloed kunnen hebben op de opmaak van onderzoeksagenda’s van nanowetenschappers, industrie en beleidsmakers – alsook ‘gebruikers’ die de gevolgen van nano-onderzoek aan den lijve zullen ondervinden. In het bijzonder ging het om personen of organisaties die actief zijn in opvoeding en cultuur, arbeid en milieu, zorg voor zieken, ouderen en kinderen.
Op donderdag 27 november 2008 was er eerst een kennismaking met het domein van nanotechnologie, tijdens een geleid bezoek aan het IMEC en via een presentatie van Marc Van Rossum, strategisch manager bij IMEC.
Van de 34 vertegenwoordigde organisaties kunnen we 22 als ‘gebruikers’ catalogeren en 12 als ‘promotoren’. Er zijn relatief meer gebruikers komen opdagen dan promotoren. In de voormiddag zaten er 45 mensen aan tafel, in de namiddag net geen 40. Bij de afsluitende paneldiscussie gaven ongeveer 100 panelleden present, van wie verschillende al aan vroegere discussies van het NanoSoc project hadden deelgenomen.
Op vrijdag 28 november 2008 volgde een discussieworkshop, opgebouwd rond twee vragen: >
Welke zorgen, vragen en verwachtingen moeten aan bod komen op de onderzoeksagenda’s?
>
Hoe kunnen wij deze maatschappelijke thema’s op de onderzoeksagenda’s plaatsen en wie moet daarin welke rol spelen?
Er is gediscussieerd in vijf parallelle groepen. Twee groepen bogen zich over toepassingen in life sciences, twee over de zogenaamde ‘slimme omgeving’ en een laatste over de ontwikkeling van nieuwe nanomaterialen. Aan elke groep participeerden telkens promotoren en gebruikers.
Uiteindelijk volgde een panelgesprek met Patricia Ceysens (Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap), prof. Jean-Pierre Timmermans (Voorzitter onderzoeksraad Universiteit Antwerpen), prof. Karen Maex (Vice-rector KULeuven) en prof. Gilbert Declerck (voorzitter IMEC). Zij reageerden op de belangrijkste bevindingen van de voorbije discussierondes.
> > De resultaten In dit verslag hebben we getracht om een zo nauwkeurig mogelijke weergave te bieden van de gevoerde discussies. De thema’s die aan bod kwamen, hebben we geordend in drie categorieën.
>
Hoe kunnen we op een verantwoorde manier aan wetenschap en innovatie doen?
>
Welke dieper liggende visies en opvattingen bepalen mee de ontwikkeling en introductie van nanotechnologieën?
>
Welke beleidsvoorstellen laten toe om maatschappelijke zorgen ook op de onderzoeksagenda’s te plaatsen?
Inleiding
4
Samenvatting > > Afstemming van nanotechnologieën op publiek erkende doelen De deelnemers aan dit forum delen de zorg om nanotechnologieën beter af te stemmen op publieke doelen en reële behoeften in de maatschappij.
Maar er is een spanningsveld. Aan de ene kant zal een overheid die publieke doelen van boven af oplegt aan wetenschappers, de creativiteit van het onderzoek en van innovatie sterk aan banden leggen. Anderzijds is de kans groot dat als onderzoek en innovaties louter marktgestuurd zijn, het algemene belang en de reële behoeften uit het vizier verdwijnen. Tijdens de gesprekken kwam de vraag naar voor of dit geen theoretische keuze is. In de praktijk is er meestal sprake van een wederzijdse beïnvloeding tussen technologieontwikkeling en heersende trends in de maatschappij. Zo spelen medische nanotechnologieën of de zogenaamde ‘slimme omgeving’ in op maatschappelijke trends (decentralisering in de zorg, groeiende autonomie vanwege de patiënt, het toenemende belang van preventie, de zucht naar meer comfort en de wens om lichamelijke en geestelijke capaciteiten te vergroten). Maar de deelnemers stellen zich twee vragen. In welke mate sluiten die nieuwe technologieën echt aan bij reële behoeften van burgers en patiënten? Hoezeer kunnen nieuwe technologieën en maatschappelijke trends elkaar blijven versterken, zonder uiteindelijk voorbij te gaan aan de oorspronkelijke bedoeling, namelijk het bevorderen van de gezondheid, het comfort en het welzijn van burgers en patiënten?
> > Afstemming van nanotechnologieën op richtinggevende principes
ten moeten voorkomen worden door onbedoelde negatieve effecten nauwkeurig te voorspellen en in te perken. Andere deelnemers focussen veeleer op de mogelijkheden van nanotechnologie. Zij hebben vooral oog voor de opportuniteiten die nanopartikels en -materialen inhouden voor ecologie, zoals een lager energie- en grondstofverbruik. Hier kan een instrument zoals LCA (levenscyclusanalyse) proactief worden ingezet. Technologen worden niet zelden geplaagd door tunnelvisie en zien niet altijd alternatieven. Die moeten er zijn, vinden de deelnemers. Er moeten met andere woorden meerdere technologische oplossingen gevonden worden voor hetzelfde probleem. Een consument moet bovendien ook zonder technologie kunnen leven, in een hightech universum. De ontwikkeling van technologie moet ook zodanig gebeuren, dat een ontwikkelaar op zijn stappen kan terugkeren. Wie welke verantwoordelijkheid draagt bij de ontwikkeling en het gebruik van nanotech, moet duidelijker afgelijnd worden, zodat de collectieve verantwoordelijkheid voor een toepassing georganiseerd kan worden. Van bij de start van het traject, moet men kunnen aanwijzen wie de verantwoordelijkheid draagt voor de genomen keuzen, op elk beslissingsniveau en in elke beslissingscontext. De grootste hinderpaal om dit te realiseren, is volgens de deelnemers de almaar groeiende impact van industriële ‘sponsors’ van wetenschappelijk onderzoek.
Respect voor identiteit Geneeskunde zal preventiever worden en op maat gesneden van het individu. Tegelijk komt de ‘autonome patiënt’, die zogezegd altijd verantwoorde keuzes maakt, in de verdrukking. Is hij wel opgewassen tegen de vele problemen en keuzemogelijkheden die op hem afkomen? Sommige deelnemers stellen voor om behalve aan medisch-economische spelers, meer zeg te geven aan bijvoorbeeld mutualiteiten, gebruikersorganisaties, huisartsen. Alleen zo kan er sprake zijn van een evenwichtige begeleiding van de patiënt. Keuzevrijheid is een ander discussiepunt, zeker bij het inrichten van de ‘slimme omgeving’. Volgens sommige deelnemers impliceert de alomtegenwoordigheid van (onzichtbare) technologie sowieso een grotere afhankelijkheid en een verlies aan persoonlijke autonomie. Anderen denken dat het mogelijk moet zijn om de slimme omgeving, naargelang de context, min of meer transparant en controleerbaar te maken. Onze privacy, tenslotte, staat ook onder druk. Als gebruiker hebben wij niet de volle controle meer over het beeld of de identiteit die we willen prijsgeven aan anderen. Onze privacy wordt bedreigd door medische en andere technologie die in een complex netwerk van instanties, een massa aan persoonlijke data genereert. Gegevens die via medische technologie worden verzameld, kunnen bijvoorbeeld ‘automatisch’ doorgegeven worden en in andere levensdomeinen onvoorziene gevolgen hebben voor ons.
Duurzame ontwikkeling De kans is reëel dat bepaalde nanotechnologische ontwikkelingen negatieve gevolgen zullen hebben voor het milieu en de gezondheid. Daarover bestaat weinig discussie bij de deelnemers en dat is verrassend; eerdere stakeholderfora over bijvoorbeeld ggo’s (genetisch gemodificeerde organismen) liepen meestal uit op een welles-nietes-spelletje.
De deelnemers kijken evenwel anders aan tegen de gevolgen van nano voor ons milieu. Sommigen hebben voornamelijk oog voor de risico’s en vragen een betere preventie. Fou-
Nanotechnologie op de agenda
> > Een verantwoordelijk gebruik van nanotechnologie en aansprakelijkheden voor ongewenste effecten Onderzoekers moeten zich al tijdens de ontwikkeling van en het onderzoek naar nieuwe nanotech bezinnen over het gebruik ervan en liefst nog in overleg met toekomstige gebruikers. Dan kunnen andere vragen aan bod komen. Zullen bepaalde medische toepassingen
de menselijke contacten niet te zeer medicaliseren? Kunnen wij zoveel kennis over onze medische toekomst aan? Is het nodig dat werknemers overal getraceerd worden? Stel dat een implantaat overmatig stimuleert of een patiënt zichzelf teveel stimuleert, wie is dan aansprakelijk? Ook pleiten deelnemers voor het organiseren van ‘oefentijd’, zodat gebruikers van nieuwe technologie de gelegenheid krijgen om >
inzicht te verwerven in de mogelijkheden en beperkingen van de technologie en leren hoe ermee om te gaan;
>
gepaste vaardigheden, gewoonten, formele en informele afspraken te ontwikkelen.
> > Mens- en maatschappijbeelden Fundamentele opvattingen over mens, kennis en maatschappij hebben een impact op de keuzes die tijdens de ontwikkeling en de introductie van nieuwe technologieën worden gemaakt. Daarover is veel gepraat in dit stakeholderforum. Zo vinden deelnemers dat nano-onderzoekers zich ervoor moeten hoeden een te eenzijdige kijk op de ‘mens’ (bijvoorbeeld als ‘autonoom wezen’) of op levenskwaliteit (wanneer men, bijvoorbeeld, de belevingswereld van een dement persoon interpreteert) klakkeloos te vertalen in technologische toepassingen. Sociale wetenschappers kunnen het voortouw nemen en in overleg met onderzoekers en de maatschappij verduidelijken welke mensbeelden vandaag de toon zetten. De vraag die steeds weer opduikt is hoe vlot ons mensbeeld zich aanpast aan nieuwe technologie en vice versa. Ook onze opvattingen over kennis zijn bepalend voor de richting waarin onderzoek en technologie evolueren. Of men kennis beschouwt als een publiek of privaat goed, maakt bijvoorbeeld een groot verschil. Sommige deelnemers houden een pleidooi voor de invoering van het open knowledge-principe (kennis is toegankelijk voor iedereen) en sommigen pleiten voor een holistische benadering op onderzoek, die ingaat tegen de overspecialisatie bij onderzoekers. Onderzoek moet volgens de ‘holisten’ gericht zijn op de lange termijn, vertrekken vanuit een totaalvisie en beter afgestemd zijn op de maatschappelijke noden. In het algemeen zijn de deelnemers niet blind voor de machtsverhoudingen die bepalen wiens argumenten de bovenhand halen in de discussies. Als oplossing stellen sommigen voor om meer macht te geven aan andere actoren en meer overleg te organiseren tussen alle betrokkenen.
Technologische geletterdheid veronderstelt dat sociale wetenschappers – en burgers in het algemeen– onderlegd zijn in technologie. Tevens moeten technologen voldoende inzicht hebben in de samenleving, om relevante toepassingen te kunnen ontwikkelen.
Informatiestrategie Informatiecampagnes over nanotechnologieën moeten zich zowel tot het georganiseerde middenveld als tot het brede publiek richten. Minder voor de hand liggende thema’s verdienen ook aandacht in deze campagnes: >
Wat zijn mogelijke alternatieven voor een nieuwe technologische toepassing?
>
Hoe ons wapenen tegen technologische feilbaarheid?
>
Vergroot de invoering van een nieuwe technologie de maatschappelijke kloof?
>
Hoe veranderen ons mensbeeld en ons idee over basisbehoeften?
>
Welke motieven en overwegingen sturen het gevoerde onderzoeksbeleid?
Voorbeelden uit het verleden, zoals de controverse over kernenergie en biotechnologie, leren dat het goed is om burgers reeds vroeg bij het onderzoeksproces te betrekken.
Wetgeving Welke logica zal doorwegen bij het maken van keuzes in de wetgeving? Daarover zijn de stakeholders het niet eens. Moeten keuzes gebaseerd zijn op ethische principes of op economische principes, wat betreft, bijvoorbeeld, prijsafspraken in de gezondheidszorg? Of zijn beide principes verenigbaar? Naar aanleiding van de opkomst van nieuwe technologieën wordt die discussie opnieuw heel actueel. Iedereen vindt dat wetgeving duidelijkheid moet scheppen en het kader afbakenen waarbinnen aan onderzoek wordt gedaan. Volgende aandachtspunten moeten volgens onze deelnemers het voorwerp uitmaken van wetgeving:
VEILIGHEID >
> > Beleidsvoorstellen Educatie Holistisch denken moet al in het secundair onderwijs een plaats krijgen. Een brede en kritische kijk op de wereld bij een groot publiek vergroot de kans dat onderzoeksinstellingen de eigen werkmethodes op een holistische leest schoeien.
VAN MENS EN MILIEU:
Gezien de slechte ervaringen met andere technologieën in het verleden, mag niets aan het toeval worden overgelaten.
PRIVACY: >
mogelijk misbruik van persoonlijke data als gevolg van transport van data tussen verschillende maatschappelijke sectoren tegengaan;
>
transparantie van onzichtbare controlesystemen verzekeren.
KWALITEIT >
VAN DE TECHNOLOGIE:
ontwikkelingen van de ‘slimme omgeving’ beheersen en controleren;
Samenvatting
5
6
>
erover waken dat nieuwe technologieën hun doel niet voorbijschieten.
>
MAATSCHAPPELIJKE TWEEDELING: >
de toegang tot nieuwe medische technologieën verzekeren, in samenspraak met ziekenfondsen.
Er is discussie over de mate van regulering. >
De vraag naar meer regulering is het minst omstreden als het over ‘veiligheid’ gaat. In de onderzoeksfase moet het voorzorgsprincipe gehanteerd worden en geval per geval bekeken. Als het gaat over de marktintroductie van een nieuwe technologie, dan moet de regelgeving erover waken dat die geleidelijk en onder gecontroleerde omstandigheden gebeurt. Daarnaast moet men blijven investeren in risico-onderzoek, om de wetgeving sluitend te maken.
>
Sommigen houden een pleidooi voor zelfregulering, voor ‘goed bestuur’ en gedragscodes. Bedrijven moeten open zijn over hun risico-onderzoek en -beheer en regelmatig consultatierondes met stakeholders organiseren.
>
In de oren van sommigen klinkt dit weinig realistisch. Bedrijven zullen pas hun strategie veranderen als ook hun concurrenten daartoe verplicht worden.
Organisatie van het onderzoek Volgens de deelnemers draagt de onderzoekswereld zelf de grootste verantwoordelijkheid voor het uitstippelen van een organisatiestrategie die maatschappelijke overwegingen ten volle aan bod laat komen in het onderzoek. De invoering van een gedragscode of ethische code voor onderzoekers van kennisinstellingen, kan hen een referentiekader bieden om meer verantwoordelijkheid op te nemen. Maar zonder een reflexieve onderzoekscultuur, is zo’n code een maat voor niets. Daar wringt het schoentje, want de gebruikelijke top-downbenadering van onderzoek vormt een hinderpaal. Volgens de deelnemers zou een meer evenwichtige spreiding van verantwoordelijkheden in en tussen onderzoeksentiteiten hieraan kunnen verhelpen. Om onderzoekers meer verantwoordelijkheid te geven, moet ook de handelingsdruk omlaag (i.e. snel publiceren en vermarkten van onderzoeksresultaten). Het voorzorgsprincipe als leidraad hanteren bij onderzoek en ontwikkeling is een middel. Tijd organiseren voor reflectie over keuzes die in het onderzoek gemaakt worden, of de ‘onthaasting’ van onderzoek, een ander. Dat onderzoekers meer verantwoordelijkheid moeten krijgen, veronderstelt dat er meer onafhankelijk onderzoek moet komen, dat niet door de industrie wordt gefinancierd. >
Vooral risico-onderzoek moet onafhankelijk kunnen gebeuren, om belangenvermenging te voorkomen. Dat wil niet zeggen dat bedrijven geen belangrijke rol kunnen spelen. Zij weten immers welke relevante partikels op de markt zullen komen.
>
Een ander argument dat pleit tegen een te grote afhankelijkheid van industriële financiering, is dat onderzoek gevoeliger wordt voor markttrends en gadgets. Dat schept economische onzekerheid. Het is bovendien moreel niet vanzelfsprekend dat wij daaraan onderzoeksexpertise spenderen.
Nanotechnologie op de agenda
Ten slotte kan onafhankelijk onderzoek helpen om sneller alternatieve paden in te slaan. Op die manier kan het onderzoek bron zijn van variëteit en voorkomen dat onderzoekers zich vastrijden of niet meer op hun stappen kunnen terugkeren.
De overheid moet de nodige voorwaarden scheppen zodat onderzoekers hun werk beter afstemmen op maatschappelijke noden: >
In de eerste plaats zal de overheid allerlei nieuwe vormen van samenwerking stimuleren: > tussen publiek en privaat onderzoek; > tussen nanowetenschappers en humane wetenschappers; > tussen wetenschappers en maatschappij; > tussen de vele beleidsinstanties die betrokken zijn bij innovatie.
>
Verder zal de overheid voorwaarden scheppen opdat reflectie in onderzoeksinstellingen mogelijk wordt. Dat kan inhouden: > visionaire mensen promoten aan het hoofd van onderzoeksinstellingen; > onderzoek lanceren dat gericht is op langetermijndoelstellingen; > ruimte scheppen voor het denken in scenario’s; > onderzoekers stimuleren bij het uitproberen van technologische alternatieven.
Onderzoeksstrategie Op het forum is nagedacht over de manier waarop een onderzoeksstrategie het best kan afgestemd worden op maatschappelijk relevante doelen en op richtinggevende principes. Daarbij is gepraat over hoe en wanneer maatschappelijke noden en zorgen best aan bod komen in het onderzoeksproces. Er wordt voorgesteld om reeds vroeg onderzoeksagenda’s aan te sturen vanuit de maatschappij en later de ontwikkeling en introductie van technologieën goed op te volgen. Gevraagd naar wie die maatschappelijke behoeften best kan verwoorden, antwoordt het merendeel: de overheid. Zij is verantwoordelijk voor het onderzoeksbeleid. Zij kan overleg organiseren via disciplineoverschrijdende fora, waar nanowetenschappers en -technologen humane wetenschappers en groepen uit het middenveld ontmoeten. Burgers betrekken bij de dialoog met wetenschappers vindt iedereen zinvol, maar voor een goed gesprek moeten nog enkele obstakels weggewerkt worden: het gebrek aan eenduidige informatie, de vele onduidelijkheden in de beginfase van een onderzoek en de vrees van de industrie voor ongewenste reacties. Tot slot worden enkele principes naar voor geschoven die de kwaliteit van de maatschappelijke discussie over nano-onderzoek kunnen bevorderen. Vooral een open discussiehouding zal de communicatie verbeteren. Stakeholders geven aan dat bestaande machtsmonopolies, -posities en politiek gekleurde standpunten struikelblokken zijn. Door de principes toe te passen van open knowledge en ‘onafhankelijk’ onderzoek, kan een overheid ervoor zorgen dat er gediscussieerd wordt over inhoud en dat men niet vervalt in welles-nietes.
7
1. Verantwoordelijkheden De introductie van nanotechnologieën in onze huidige samenleving gaat gepaard met veel onzekerheid. Daarom is het scheppen van maatschappelijk vertrouwen een conditio sine qua non om de technologie alle slaagkansen te geven. Een transparante en breed gedragen definitie, alsook een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden is een noodzaak. Wij onderscheiden drie verantwoordelijkheden. Er is de verantwoordelijkheid voor het proces van variatie en selectie. Wie bepaalt welke onderzoeks- en ontwikkelingspaden geëxploreerd worden, met hoeveel beschikbare middelen, met welk doel en met welke mogelijke gevolgen? In de tweede plaats gaat het om verantwoordelijk gebruik, verantwoorde omgang met nanotechnologische toepassingen die al hun weg naar de maatschappij hebben gevonden. Een derde verantwoordelijkheid heeft betrekking op onbedoelde en ongewenste effecten die opduiken naar aanleiding van de introductie van nanotechnologische toepassingen. Met andere woorden: wie is aansprakelijk en voor wat? In de volgende paragrafen leest u wat de stakeholders hierover dachten.
“Kleine bedrijven moeten de kans krijgen om nieuwe toepassingen op de markt te brengen. Tegelijk moet men zich hoeden voor de massale introductie van een nieuwe technologie met mogelijks nadelige gevolgen op lange termijn. Het is een moeilijk evenwicht.”
De stakeholders zijn zich duidelijk bewust van de spanning tussen beide uitgangspunten. Ze beseffen dat technologie en maatschappij elkaar voortdurend beïnvloeden en dat dit datgene waar het allemaal om gaat – het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van burgers, consumenten en patiënten – in gevaar kan brengen.
TOEPASSINGEN
VAN NANOTECHNOLOGIEËN IN DE GEZONDHEIDSZORG
Het aanbod van nieuwe geneesmiddelen schept nieuwe behoeften waarvan men zich kan afvragen of zij onze gezondheid inderdaad ten goede komen. Anderzijds gaan patiënten steeds meer medicamenten gebruiken die niet echt voor hen bestemd zijn.
1.1 Een verantwoord proces van variatie en selectie Het onderzoek, de ontwikkeling en de innovatie in het nanodomein kunnen pas maatschappelijk gedragen zijn als er wordt afgestemd op publiek erkende doelen en als de nanotoepassingen in de lijn liggen met principes als duurzame ontwikkeling of het respect voor eenieders identiteit en vrijheid.
1.1.1 Afstemming op publiek erkende doelen De stakeholders zijn bang dat teveel regeltjes het wetenschappelijk onderzoek zullen afremmen. Een overheid die in naam van maatschappelijke doelen wetenschap en technologie reguleert, dreigt een rem te zetten op innovatie. Dat klinkt als een pleidooi voor meer zelfsturing vanwege wetenschap en industrie. Anderzijds klagen stakeholders dat wetenschap en technologie niet goed zijn afgestemd op publiek erkende doelen en op de reële behoeften van de burger. Dit pleidooi voor meer maatschappelijke sturing van wetenschap en technologie is duidelijk in tegenspraak met het vorige.
Een deelnemer geeft een voorbeeld van die ambivalentie.
“Er zit veel rommel tussen de geneesmiddelen en er is veel oneigenlijk gebruik of zelfs misbruik door patiënten. In de geriatrische instelling waar ik zelf werkte, slikte een gemiddelde bejaarde liefst twaalf geneesmiddelen per dag. Dat kan toch niet! De ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen heeft een enorme behoefte gecreëerd en niet omgekeerd. Dokters zouden een matigende rol moeten spelen maar om tal van redenen lukt dat amper of niet. Een belangrijk thema is dan ook de beheersbaarheid van nieuwe technologieën. Hoe kunnen we geneesmiddelen dichter bij de patiënt brengen?”
Enerzijds groeit de spontane vraag naar medicijnen…
“Ondanks duidelijke omschrijvingen en goed opgeleide artsen loopt het gebruik van rilatine, bijvoorbeeld, voorgeschreven voor ADHD-patiënten, uit de hand. Patiënten zijn zodanig vragende partij, dat de medische sector willens of onwillens moet volgen. ”
Verantwoordelijkheden
8 “Moeten we de mogelijkheid openlaten om nieuwe technologieën te vermarkten aan wie het kan betalen, zelfs zonder tussenkomst van de ziekteverzekering? Of moet de overheid altijd ingrijpen?”
… anderzijds pusht de industrie zelf de introductie van nieuwe medische technologie.
“Een concreet voorbeeld is het gebruik van robots tijdens operaties. Voorstanders wijzen op de voordelen. De ligdagen verkorten en er kan preciezer gewerkt worden. Maar vermits er nog altijd een arts aanwezig is, valt het prijskaartje duurder uit. De overheid heeft nooit groen licht gegeven voor dit soort robots, maar de ziekenhuizen begonnen, onder druk van de industrie, zelf met het installeren van prototypes en concurrerende ziekenhuizen wilden natuurlijk niet achterblijven. Zo gaat het vaak met de introductie van nieuwe technologieën. Eenmaal ontwikkeld, veroorzaken zij een technologische push waaraan blijkbaar niet te ontsnappen valt.”
NANOTECHNOLOGIE
EN DE ‘SLIMME OMGEVING’
Ook nanotechnologieën, gericht op het creëren van een zogenaamd ‘slimme omgeving’, kunnen al snel hun oorspronkelijke doel voorbijschieten en niet langer het welzijn van mensen dienen. De discussie spitste zich hier toe op de vraag of comfortverbetering, een centraal begrip in de ‘slimme omgeving’, synoniem is met verbetering van levenskwaliteit. Trouwens wat verstaan wij onder ‘levenskwaliteit’?
Zogenaamd slimme technologieën kunnen het leven aangenamer maken door routinetaken van ons over te nemen en ons meer vrije tijd te schenken, maar creëren anderzijds ook stress.
“Technologie kan meer vrije tijd geven, maar deze wordt snel weer opgeslorpt door andere bezigheden. Het leven wordt op die manier helemaal geprogrammeerd. Denk maar aan de reisbureaus. Na de verplichte werkperiode is er de verplichte reisperiode. Dit noem ik een marktfalen. De overheid moet hier optreden.”
Nanotechnologie op de agenda
Is het moreel aanvaardbaar dat nieuwe technologieën de vrijetijdsbesteding en de spelcultuur domineren? Hierover heerst heel wat onenigheid. Voor sommigen is onze spelcultuur verworden tot inhoudsloos tijdverdrijf. Anderen vinden dat de technologie ook creatieve mogelijkheden schept voor jongeren.
“Er worden almaar meer spelletjes, videospelletjes en dvd’s ontwikkeld. Dat is een economisch erg kwetsbare trend, zoals mode dat ook is. We mogen niet te veel inzetten op dit soort ontdekkingen. Want het kan snel omslaan! Er is ook een moreel bezwaar. Moeten we onze intelligentie hiervoor gebruiken?”
In de zorgsector wordt meer comfort voor de patiënt of hulpbehoevende dankzij nanotechnologie op prijs gesteld. Wel krijgt het begrip ‘comfort’ er zeer uiteenlopende invullingen.
Nieuwe nanotechnologieën kunnen een medische behandeling comfortabeler maken.
“Nanotechnologie is noodzakelijk om in de toekomst onze luxe, welstand en kwalitatieve gezondheidszorg te behouden. Nano- en informatietechnologie kunnen helpen om de gezondheidszorg efficiënter te maken. Daaronder verstaan wij niet dat er meer gemeten zal worden, wat zich zou vertalen in hogere kosten voor de ziekteverzekering. Wel worden medische behandelingen gelukkig schaarser, accurater en comfortabeler.”
Nieuwe nanotechnologieën kunnen het comfort van ouderen verhogen door een huiselijke omgeving te scheppen.
“Ouderenzorg is een domein waar de bio-on-chiptechnologie een belangrijke rol kan spelen, maar ook de ‘slimme omgeving’ is voor ouderen interessant. Vooral via zo’n technologie zal men kunnen werken aan huiselijkheid. Huiselijkheid is een belangrijk aspect in de ouderenzorg!”
Comfort in de zin van ‘levenskwaliteit’ wordt echter ook door niet-technologische factoren beïnvloed.
9 “Kwaliteit wordt in belangrijke mate bepaald door de menselijke relatie tussen hulpverlener en hulpbehoevende.”
1.1.2 Afstemming op richtinggevende principes
Innovatie, zelfs met het oog op publiekelijk erkende doelen, dient in overeenstemming te zijn met bepaalde richtinggevende principes. We kunnen twee soorten richtinggevende principes onderscheiden: zij die thuishoren onder de noemer ‘duurzame ontwikkeling’ en principes die veeleer te maken hebben met het ‘respect voor de identiteit van individuen en groepen’.
DUURZAME
A – “Veroorzaakt een slimme omgeving een stijging van het materiaalverbruik? Of is ze net zuiniger?” B – “In principe is duurzaamheid opgenomen in de definitie van een slimme omgeving. Het concept van slimme voeding, bijvoorbeeld, betekent dat er minder energie wordt gebruikt en dat bederf van voedingswaren sneller wordt opgespoord.” A – “Mijn vraag was fundamenteler. In containerparken liggen bijvoorbeeld stapels afgedankte plasmaschermen. Er wordt steeds meer geconsumeerd.” B – “De vraag is ook: ‘Hoeveel energie was er nodig om de technologie te maken?’ De volledige levenscyclus moet in rekening worden gebracht.”
TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING
Het is gebruikelijk om drie dimensies van duurzame ontwikkeling te onderscheiden: een ecologische, een economische en een sociale dimensie. Soms wordt daar nog een vierde invalshoek aan toegevoegd, namelijk de democratische dimensie, die verwijst naar de mate van participatie aan beslissingen door groepen die er de gevolgen van ondervinden.
DE
Er wordt gewezen op het belang van ‘levenscyclusanalyse’ (Life Cycle Assessment of LCA): het onderzoek naar de volledige kringloop van een product. Deze kringloop begint bij de grondstoffen en eindigt bij de afvalverwerking.
A – “De inbedding van nanotechnologie in Vlaanderen moet duurzaam georganiseerd worden.” B – “Dat is absoluut belangrijk. Materialen zijn volgens mij de basis van nanotechnologie, alles begint bij materialen. Pas dan kun je aan chiptechnologie beginnen.”
ECOLOGISCHE DIMENSIE VAN DUURZAAMHEID
Het verleden leert dat de aandacht voor de volledige levenscyclus belangrijk is. Wanneer de ecologische dimensie van duurzaamheid ter sprake komt, hebben de deelnemers het vooral over de impact van nanotechnologieën op het milieu en over de risico’s voor onze gezondheid.
> I MPACT
OP HET MILIEU
“Ik ben adviseur van een grote firma die zich met afvalstoffen bezig houdt. Alle producten eindigen tenslotte als afval. Hier wordt niet altijd even zorgvuldig mee omgesprongen. Als producten met nanomaterialen uiteindelijk op een stort belanden, zouden er nanopartikels in het milieu terecht kunnen komen.”
Volgens de deelnemers stelt het milieu de nanotechnologie voor drie uitdagingen:
1. Is de volledige kringloop van het product milieuvriendelijk? 2. Kunnen grondstoffen, materialen en producten voor 100 % hergebruikt worden? 3. Is er gedacht aan de gevolgen die zich op de lange termijn kunnen stellen?
LCA beschouwt niet alleen de mogelijke risico’s, maar laat ook toe de positieve aspecten van een materiaal voor het milieu maximaal te benutten.
Verantwoordelijkheden
10 “Men mag ook de voordelen niet uit het oog verliezen. Energetisch zijn nanodeeltjes erg voordelig. Het nut van nanotechnologie is op dit punt al bewezen. Het is daarom belangrijk de volledige levenscyclus te bepalen.”
Ook het principe van C2C (cradle to cradle of ‘van wieg tot wieg’) verdient de nodige aandacht. Bij C2C wordt gestreefd naar het volledig (100%) herbenutten van grondstoffen, materialen en producten.
“Bij de ontwikkeling van nieuwe materialen, is het goed dat wetenschappers reeds in het stadium van het fundamenteel onderzoek rekening houden met de volledige recyclage van een product”.
A – “Er wordt meer en meer gesproken over ‘van wieg tot wieg’ om materiaalstromen zuiver te houden, zodat grondstoffen opnieuw als hoogwaardige materialen kunnen ingezet worden. Maar als je 2% tot 3% nanoklei toevoegt, kan je die achteraf onmogelijk nog scheiden. En wat is de impact van die klei? Daar zullen we toch moeten over nadenken.” B – “Het probleem stelt zich ook bij composietmaterialen. Je krijgt die niet gerecycleerd. Je kan ze alleen vermalen en daar nog iets van lage waarde mee maken.”
A – “Dan kom je weer bij LCA. Iemand die een project uitschrijft, zou best nadenken hoe achteraf met de materialen moet omgesprongen worden. Katalysatoren zijn een goed voorbeeld. Vroeger werden die na gebruik simpelweg gestort, terwijl ze vol edelmetalen zaten. Nu zijn fabrikanten verplicht hun afgedankte katalysatoren terug te nemen en vandaag wordt alles gerecupereerd. Die firma’s boeren lang niet slecht, neen, ze doen zelfs gouden zaken!” B – “Dat is zo. Meestal, als je met zo’n dingen bezig bent, loont het.”
Nanotechnologie op de agenda
> V EILIGHEID
VAN NANOTECHNOLOGIEËN VOOR ONZE GEZONDHEID
“Aangezien de partikels heel klein zijn, worden ze opgenomen door de cellen. Onderzoek heeft aangetoond dat heel kleine partikels via de longen migreren naar het bloed en zo naar andere organen. Er zijn ook studies die aantonen dat de hersenen ze opnemen via het reukorgaan. De blootstellingroutes zullen dus anders zijn voor nanopartikels in vergelijking met micropartikels.”
Nanodeeltjes kunnen toxisch zijn en hebben mogelijks een negatieve impact op de gezondheid van de consument, de werknemer en de burger.
“We worden allemaal geconfronteerd met nanopartikels, want ze circuleren in de omgevingslucht, dus niet enkel in de werkomgeving.” “Is nanotechnologie gezond? Wat is de impact op het milieu? Dat moet uitgezocht worden, opdat we niet binnen enkele jaren geconfronteerd worden met de negatieve gevolgen. Asbest was ook ooit je van het. Maar dat werd daarna wel anders.”
Vooreerst zorgen de veranderende eigenschappen van nanomaterialen voor onzekerheid.
“Sommige materialen krijgen op nanoschaal heel andere eigenschappen. Er kunnen veranderingen optreden in actieve zuurstof. Er kan sprake zijn van toegenomen reactiviteit. Nanodeeltjes kunnen biologische moleculen schade toebrengen. Door hun vorm kunnen nanopartikels macrofagen aansporen tot het in gang zetten van ontstekingsprocessen met kankerverwekkende eigenschappen. Op proefdieren hebben buisvormige nanopartikels mesotheliomen geïnduceerd. Dat zijn gezwellen in longvliezen en buikvlies veroorzaakt door asbestvezels. In sommige gevallen was de reactie vier keer groter dan bij asbest.”
“We moeten de toxiciteit van de nanodeeltjes van bij aanvang onderzoeken. Helaas weten wij niet hoe partikels evolueren bij slijtage of wanneer ze vrijkomen. Dus zelfs als partikels aanvankelijk niet toxisch zijn, kan er daarna toch nog van alles gebeuren.”
11
Men moet nieuwe manieren van blootstelling in overweging nemen.
DE
ECONOMISCHE DIMENSIE VAN DUURZAAMHEID
De ontwikkelingen in het domein van nanotechnologie vertegenwoordigen op innovatief vlak een belangrijk strategisch potentieel voor Vlaanderen en België. Dat potentieel kan pas ten volle benut worden als er rekening wordt gehouden met een aantal randvoorwaarden.
Er moet aandacht zijn voor de effecten op lange termijn van deze nieuwe materialen.
“Je mag gerust stellen dat nanotechnologie voor de Belgische industrie strategisch gezien heel belangrijk is. Duurzaam investeren is dus eigenlijk een verzekering voor de toekomst. Als je vandaag fouten maakt in nanotechnologie en vijf jaar later komt een toepassing uit met onverwachte, nadelige effecten, dan zullen de bedrijven ten onder gaan die deze toepassingen produceren. Het zou dus snel afgelopen kunnen zijn met de materialenindustrie in Vlaanderen”.
Verschuivingen op de arbeidsmarkt als gevolg van innovatie moeten goed begeleid worden.
“Er moet menselijkheid aan de dag worden gelegd. Zo mogen werknemers niet afgedankt worden wanneer nanotechnologie hun job overbodig maakt. Men kan deze mensen bijvoorbeeld inschakelen voor meer fysieke contacten in de zorgsector.”
Verantwoordelijkheden
12
Een technology pushstrategie moet aangevuld worden met een maatschappelijke visie op de lange termijn.
“De Vlaamse regering voert een expliciet pushbeleid. Wij willen aandacht voor de keerzij van de medaille. Wij vragen multidisciplinaire experten om de evolutie mee op te volgen. Er moet maatschappelijk overleg zijn, niet als rem, maar als garantie voor de toekomst. En wij willen een visie op de lange termijn, zodat nano op duurzame wijze kan worden ingebed.”
DE
SOCIALE DIMENSIE VAN DUURZAAMHEID
De huidige samenleving wordt gekenmerkt door een toenemende individualisering en differentiëring in levensstijlen. Deze trend kan door de introductie van nanotechnologieën nog bevestigd worden, zelfs ten koste van onderlinge solidariteit en sociale gelijkheid.
“In hoeverre zal nanotechnologie de individualisering op de spits drijven? In hoeverre zal de bereidheid om solidair te zijn, nog verder afkalven?”
“Hoe kijken we straks aan tegen het solidariteitsprincipe? Zullen we elkaar afrekenen op onze levensstijl (zoals een roker die longkanker krijgt en een transplantatie nodig heeft)? Willen wij dat? Hoe kun je in voornoemd geval best reguleren? Tussen de verantwoordelijkheid van het individu en de verantwoordelijkheid van de gemeenschap heerst er een spanning.”
“Bij alle beginnende technologieën ontstaat er een sociale kloof. Dat is normaal. Na verloop van tijd wordt die gedicht, ook al blijft er toch altijd een zekere kloof bestaan.”
Anderen zien fundamentelere problemen.
“Vaak wordt de kost van een implantaat onderschat. Er is niet alleen de kost voor de aanschaf en voor het inplanten, maar ook de rehabilitatie en de opvolging van implantaten hebben hun prijs (upgrade, herstel en onderhoud). Het aanpassen van een implantaat is zeer duur en niet zonder risico. Levenslange support door ontwikkelingsbedrijven lijkt aangewezen, maar wie gaat dat betalen? Differentiatie op basis van financieel vermogen lijkt zich op te dringen.”
“Wie zal toegang hebben tot nieuwe technologieën? Vanuit een ethisch standpunt lijkt het goed dat behoeftigen ook toegang hebben, maar bedrijfseconomisch kan je beter mensen benaderen die de rehabilitatiekosten kunnen dragen.”
Om zich een identiteit aan te meten zullen sommige mensen technische gadgets aankopen, die te zwaar doorwegen op hun budget.
“Zwakkere groepen kopen een gsm, maar besparen op gezonde voeding. Gezondheid is het kneusje. Mensen hebben geen keuze meer.” Zal de kostprijs van nanotechnologie leiden tot grotere maatschappelijke ongelijkheid? Sommigen beschouwen de sociale kloof die ontstaat door prijzige technologie slechts als een tijdelijk fenomeen.
Nanotechnologie op de agenda
DE
13
DEMOCRATISCHE OF PARTICIPATIEVE DIMENSIE VAN DUURZAAMHEID
Opdat duurzame ontwikkeling op een democratische en participatieve manier kan worden gerealiseerd, moeten er twee voorwaarden vervuld zijn. Er moeten alternatieven zijn waartussen men kan kiezen en er moet transparantie zijn met betrekking tot de organisatie en de verdeling van verantwoordelijkheid.
> A LTERNATIEVEN Het is belangrijk dat individuen of groepen in concrete situaties kunnen kiezen voor een alternatieve oplossing voor het probleem of de uitdaging die zich stelt.
“Wellicht wordt een ‘domme omgeving’ in de toekomst zoiets als een paradijselijk eiland.”
Ontwikkelaars moeten op hun stappen kunnen terugkeren als blijkt dat er onvoorziene en ongewenste gevolgen optreden.
“We moeten een point of no return vermijden: het moment waarop technologische ontwikkeling zover gevorderd is, dat ze niet meer te stuiten valt.”
Zo moeten er alternatieven zijn voor individuen die moeilijk meekunnen met de nieuwe technologie.
> T RANSPARANTIE “Hoeveel eigen sturing vermag een persoon? Er is vaak een groot verschil tussen patiënten onderling. Sommige diabeten zien bijvoorbeeld geen graten in zelf spuitjes zetten, maar er zijn nogal wat mensen die dat niet kunnen. Het risico van een nieuwe technologie is dat men mensen overvraagt en hen zegt: ‘Maar ge kunt dat toch?!’ Men moet ook voorzien in een plan B.”
OVER VERANTWOORDELIJKHEDEN
Het moet ook duidelijk zijn wie welke keuzes maakt bij het onderzoek naar en de introductie van nanotechnologieën. Alleen op die manier is er transparantie mogelijk over de verdeling van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden.
De identificatie van verantwoordelijkheden zou al heel vroeg bij de ontwikkeling van nanotechnologieën moeten gebeuren. Mensen moeten kunnen terugvallen op een alternatief dat niet op technologie berust, om zo hun afhankelijkheid van de technologie te verkleinen.
“Er is een toenemende gewenning aan technologie. Het deel van de bevolking dat technologie nodig heeft om in leven te blijven, groeit. Nano zal overal zijn. Maar wat als die technologie plots wegvalt? Zullen wij dan hulpeloos zijn? Wellicht. Er moet bij de ontwikkeling van nieuwe technologie rekening gehouden worden met alternatieven.”
“Wij moeten de verantwoordelijkheden van bij de start objectiever identificeren. Het gaat niet op om achteraf de boel op te kuisen of de verliezen te ‘socialiseren’, zoals dat het geval is met de bodemsanering van benzinestations. Ik denk dat we van bij de start eenieders verantwoordelijkheden heel goed moeten afbakenen. Alle kaarten moeten op tafel: de toxicologische, de economische en de institutionele. Op basis van dat totaalbeeld kan je verantwoordelijkheden toewijzen.”
Overal waar beslissingen worden genomen – door de overheid, de onderzoekswereld, de industrie als de ontwikkelaars van nanotechnologie – is discussie over verantwoordelijkheden nodig.
Verantwoordelijkheden
14
Welk beleidsniveau is verantwoordelijk?
A - “Wij moeten het zien als een wake-up-call voor Vlaanderen en België.” B – “De materialenindustrie is een focus in onze industrie en bevindt zich hoofdzakelijk in het Vlaamse Gewest.” C – “De maatschappelijke bezorgdheden zijn trouwens ook Vlaamse materie (milieu en sociale aangelegenheden).” D – “Daar zit waarschijnlijk het probleem: het Europese beleid is grotendeels federaal.”
Hoe moeten wij de verantwoordelijkheden organiseren tijdens de onderzoeks- en ontwikkelingsfase?
A – “De eerste beslissingspoort geeft een licence to operate: het materiaal is toxicologisch verdacht of niet. De tweede beslissingspoort geeft een licence to apply. Als we groen licht hebben voor een bepaald materiaal, moet er een globale LCA worden uitgevoerd voor de toepassing. B – “Volledig mee eens, maar realistisch is dat niet. Nanotubes, ik kan u verzekeren, er zijn al tonnen in omloop. Wat ga je daarmee doen?” C – “Maar het is niet omdat het al allemaal op de markt is… dat mag toch geen excuus zijn.” B – “Zij die al op de markt zijn, hebben wel een licence to operate gekregen, omdat er toen nog geen wetgeving was. Het idee is heel mooi, maar het is niet realistisch, het is idealistisch.” C – “Principieel ga ik hiermee akkoord, maar ‘in principe’ is niet genoeg.” D – “Het is misschien idealistisch, maar laat ons dan onderzoeken welke stappen wij kunnen zetten om dat te realiseren.”
A – “De onderzoeker moet zelf meer kritische inbreng hebben. Zou een dergelijke aanpak mogelijk zijn op IMEC? Stelt zich niet het probleem dat onderzoek top-down wordt georganiseerd? Dat de doelen van het onderzoek extern worden opgelegd door bedrijven?” B – “Structuren zullen ook moeten veranderen, en verantwoordelijkheden moeten herverdeeld worden.” A – “Dus heel de bedrijfscultuur moet veranderen.” B – “Inderdaad. Zowel top-down als bottom-up.”
plementeerd? Bijvoorbeeld in het medische domein, waar steeds meer industriële spelers opduiken?
“Aansprakelijkheid is moeilijk voor een technologische toepassing omdat er veel verschillende technieken in één toepassing zitten.”
“Ook de informaticasector gaat een rol spelen in telegeneeskunde. Zij werken softwarepakketten uit waardoor de thuiscomputer in staat zal zijn om bloedwaarden op te volgen, te analyseren en zelfs de nodige therapie voor te stellen.”
En wat met de rol van de huisarts?
“Met telemonitoring verandert de relatie tussen arts en patiënt. Telemonitoring is trouwens maar een tussenfase naar volledig intelligente systemen. Eén van de problemen is de vervlakkende verantwoordelijkheid. Zal de verantwoordelijkheid niet afgeschoven worden op de patiënt? Wat met de positie van de huisarts? De belangrijkste vraag blijft wie de eindverantwoordelijkheid draagt.”
“Het is mogelijk dat de geneesmiddelenindustrie artsen in dienst neemt en zo de rol van de huisarts overneemt. Misschien is dit beangstigend. Maar waarom ook niet? Waarom zou de farma-industrie geen all-inpakket mogen leveren? Wat is er tegen een directe relatie tussen farma en patiënt?”
Kortom, hebben we niet vooral met een collectieve verantwoordelijkheid te maken en hoe zullen we die organiseren? Hoe zit het met de verdeling van verantwoordelijkheden, eens de technologie is geïm-
Nanotechnologie op de agenda
In andere uitspraken benadrukt men hoe belangrijk het is om mensen te begeleiden bij hun keuzes en om rekening te houden met de specifieke context van de gebruiker, wil men inschatten in hoeverre hij in staat is om autonoom keuzes te maken. “Moet er überhaupt wel een eindverantwoordelijke zijn voor het geval er iets misgaat? Geneeskunde wordt meer en meer teamzorg. Maar wie zal sturing geven aan de evolutie naar telegeneeskunde? Wie zal dat nog willen doen?”
RESPECT
VOOR DE IDENTITEIT VAN INDIVIDUEN EN GROEPEN
Elk individu meet zichzelf een identiteit aan of vormt zich een beeld van de waarde die het aan zichzelf toekent: ‘wie ben ik?’ Dat zelfbeeld dient om zich te onderscheiden van de anderen (persoonlijke identiteit) en zich te identificeren met een bepaalde groep of subcultuur (sociale of culturele identiteit).
In het verleden konden mensen gemakkelijker terugvallen op vanzelfsprekende identiteiten die hen houvast boden en die ze niet in vraag hoefden te stellen omdat ze berustten op vaste normen, waarden en keuzes. In onze moderne maatschappij zorgen nieuwe technologieën voor een snelle verandering van de sociale omgeving waarin we leven en van de normen en waarden die daar heersen. Hierdoor worden individuen en groepen gedwongen om steeds opnieuw de eigen identiteit in vraag te stellen, nieuwe keuzes in overweging te nemen en zich een nieuwe levensstijl aan te meten. Mensen krijgen op die manier meer zeggingsmacht over het eigen lot en leven. Dit wordt ook wel de tendens naar toenemende individualisering genoemd.
De introductie van nanotechnologieën in de slimme omgeving en in medische toepassingen lijkt daarmee aan te sturen op een paradox. Aan de ene kant wordt van burgers/patiënten steeds meer verwacht dat ze in staat zullen zijn om in nieuwe medische situaties autonoom eigen keuzes te maken en zo zelf controle te hebben over de eigen lotsbestemming. Ook wordt benadrukt dat slimme systemen op de achtergrond zullen verdwijnen zodat het de mens is die kiest en beslist en niet omgekeerd. Anderzijds ontnemen diezelfde technologieën mensen steeds vaker de controle over hun persoonlijke gegevens die in allerlei databestanden terecht komen en daar een eigen leven gaan leiden. Mensen verliezen zo hun greep op de eigen identiteit en op het beeld dat men van zichzelf naar buiten wil brengen.
AUTONOMIE
Enerzijds worden de voordelen benadrukt van een gepersonaliseerde benadering van de patiënt die meer keuzeruimte voor het indvidu inhoudt.
“Nano zal de mogelijkheid bieden tot een verdere uitbouw van preventieve diagnostiek via vernieuwde screeningtechnieken en een gepersonaliseerde medicatie. Nu is het nog trial-and-error. De farmaceutische industrie is al sinds tien jaar geen commercieel gedreven tablettendraaierij meer, maar houdt er een meer gepersonaliseerde benadering op na.”
Anderzijds zijn er ook nadelen aan teveel autonomie of empowerment van de patiënt, waaronder onverantwoord gedrag, zoals bijvoorbeeld bij het overmatig gebruik van rilatine.
“Wie zal het fenomeen van empowerment begeleiden? Moet onverantwoord patiëntengedrag bestraft worden? Moeten de mutualiteiten het disease management begeleiden? Met andere woorden: wie doet wat in het geval een patiënt empowered is? De effecten op lange termijn van patiëntenstimulatie zijn onvoldoende gekend.”
Gebruikersorganisaties kunnen reflectie over keuzes door patiënten ondersteunen.
“Gebruikersverenigingen moeten reflectie over prioriteiten en autonome beslissingen door de patiënt of door de vertegenwoordiger van de wilsonbekwame persoon ondersteunen. Er moet steeds aandacht zijn voor patiënt empowerment en voor versterking op het niveau van zijn mogelijkheden.”
In sommige uitspraken wordt ervan uitgegaan dat de individuele gebruiker of patiënt bij machte is om autonoom te handelen en om zelf verantwoorde keuzes te maken. Verantwoordelijkheden
15
16
Vandaar dat een belangrijke vraag voor technologieontwikkelaars wordt: “Belangrijk is dat je als burger de keuze hebt om ja of nee te zeggen. Vind ik die omgeving bedreigend voor mijn vrijheid of niet? ” “Zullen onderzoekers vooral aansturen op meer autonomie van de patiënt of zullen ze nieuwe technologie ontwikkelen met het oog op de inpassing in de persoonlijke arts-patiënt-relatie?”
KEUZEVRIJHEID
In de officiële visie die circuleert over ambient intelligence (elektronische omgeving die gevoelig is voor en kan reageren op de aanwezigheid van mensen) verdwijnen computersystemen letterlijk – ze worden onzichtbaar– en figuurlijk naar de achtergrond – de technologie doet wat de mens beslist of kiest en niet omgekeerd. In dit beeld is technologie alomtegenwoordig aanwezig in onze omgeving en wordt zij zodoende een tweede artificiële ‘natuur’.
A – “Ik zie twee voorwaarden: het systeem moet transparant zijn en je moet doorhebben dat het er is. Plus, je moet ermee akkoord gaan. Dan is het OK.” B – “Transparantie is niet voldoende. In veel situaties moet je je gegevens invullen, bijvoorbeeld via internet. Je moet elke keer op je rechten staan, telkens een gevecht leveren. Dit is een beperking van je vrijheid, want die gegevens worden ergens bijgehouden.” A – “Men moet mensen die met ontwikkelingen bezig zijn, daarop wijzen.”
“We moeten de keuze hebben om de knop aan of uit te zetten. Dat is een belangrijke voorwaarde. We moeten de keuze hebben om het toestel aan of uit te zetten.”
“Een ‘slimme omgeving’ moet onzichtbaar zijn. Dat is nu eenmaal de definitie van slimme omgeving.”
Voor sommigen impliceert een slimme omgeving in principe geen beperking van hun vrijheid.
“Ik doe niets verkeerd, dus ze mogen weten wat ik doe. Ik vind dit niet bedreigend voor mijn vrijheid.”
Volgens anderen moet een ‘slimme omgeving’ beantwoorden aan randvoorwaarden die garanderen dat onze vrije keuze gegarandeerd is. Die voorwaarden hebben betrekking op transparantie, kennis van de mogelijkheden en de beperkingen, op de specifieke gebruikerscontext, enzovoort.
Nanotechnologie op de agenda
“We moeten ons bewust zijn van de mogelijkheden en de beperkingen van een ‘slimme’ technologie, opdat de autonomie van de gebruiker niet in het gedrang komt.”
A – “Ambient technology bestaat vandaag nog niet. Er bestaat wel al domotica die de temperatuur automatisch wijzigt. Hier neemt de technologie de controle over. Bij een ‘slimme omgeving’ moet er op één of andere manier een controle zijn door de gebruiker.” B – “Dit hangt af van de behoefte die je zelf bepaalt. In een tehuis voor demente bejaarden, bijvoorbeeld, moet de omgeving controle hebben.”
17
Sommigen vinden een alomtegenwoordige aanwezigheid van ‘slimme’ technologie, als een tweede natuur waarin we moeten functioneren, een fundamentele aantasting van hun vrijheid. “Er dreigt gevaar voor verlies van eigenheid. Wat met de verwerking van informatie en de toegang tot die informatie? De mens moet controle blijven hebben over de eigen identiteit.” “We hebben geen keuze, we worden overgeleverd aan het systeem.”
“De afhankelijkheid van technologie neemt toe. Dit brengt een verlies aan autonomie met zich mee. Dit is tevens een verlies van overlevingsmogelijkheden. Wie of wat kunnen we vertrouwen als we afhankelijk zijn geworden van technologie?”
Maar het principe van controle over de eigen gegevens is door de realiteit al grotendeels achterhaald en wordt trouwens niet door iedereen even belangrijk gevonden.
“Hoe dikwijls geven wij iemand toelating om onze privégegevens te gebruiken? Hoe dikwijls geven wij die toelating niet, maar worden ze toch gebruikt? Supermarkten volgen aankoopgegevens op de voet en niemand neemt daar aanstoot aan.”
“Vrijheid is dat ik volledige zelfbeschikking heb. Unobtrusiveness (discreetheid) is te beperkt. Ik definieer vrijheid veel ruimer.” “Hoe zit het met dat elektronisch medisch dossier op Google? Nu al worden vaccinatiegegevens in de VS opgeslagen via Google. En in Wallonië hebben patiënten blijkbaar weinig problemen met de toegang tot hun medische gegevens.” “De vrije keuze moet gewaarborgd blijven. Men moet de keuze hebben om niet mee te doen. Deze vrije keuze is in ieder geval al begrensd door de maatschappelijke invulling van de ‘slimme omgeving’.”
“De helft van de patiënten schijnt te beweren dat ze graag weten wie toegang heeft en wie niet. De andere helft heeft er geen probleem mee. Denk maar aan de discussie over de transplantatie van weefsels of organen: wil men echt weten door wie het weefsel of orgaan zal gebruikt worden?”
PRIVACY
Mensen willen de controle behouden op het beeld dat ze van zichzelf vrijgeven en op de definitie van een eigen identiteit. Dat veronderstelt controle op persoonlijke gegevens die over hen worden verzameld en controle op wie toegang heeft tot die data.
“Elkaar in positieve zin informeren is veel belangrijker dan elkaar tegenwerken. De meeste mensen gaan ermee akkoord dat hun medische gegevens beschikbaar zijn in een ruime medische context, omdat ze er zelf beter van worden.”
Verantwoordelijkheden
18
Toch is preventieve geneeskunde ingebed in een veel complexer netwerk van instanties dan vroeger het geval was. In die netwerken worden persoonlijke data uitgewisseld, waardoor patiënten misschien ongewild met voorspellingen over hun gezondheid geconfronteerd worden. Het risico op marginalisering, uitsluiting en discriminatie is niet denkbeeldig.
“Net zoals vroeger vaccinatie werd gestimuleerd of zelfs verplicht, is het mogelijk dat veralgemeende screening verplicht of sterk aangeraden wordt. In een vroege fase ingrijpen, zorgt ervoor dat we solidair met de schaarse middelen omgaan. Maar wat met het recht op niet-weten?”
“Ik ben me volop bewust van de fantastische mogelijkheden van deze technologie, maar ik ben ook bezorgd, bijvoorbeeld wat betreft de privacy die in het gevaar komt door de koppeling van databanken. Nanotechnologie gaat dit proces van privacyverlies versnellen.”
A -“Is er nog keuzevrijheid als verzekeringsmaatschappijen jouw informatie kennen? Een totale vrije markt is hier uit den boze.” B – “Er is nu geen regelgeving om hier adequaat op te reageren. En het is niet mogelijk om zoiets nu in te bouwen in het onderzoeksbeleid.”
1.2 Een verantwoordelijk gebruik van nanotechnologische toepassingen
De introductie van nieuwe technologieën daagt onze gebruikelijke manier van handelen uit. Denk maar aan de manier waarop jongeren (en zij niet alleen) het internet en nieuwe communicatietechnologieën gebruiken om hun sociale netwerken uit te bouwen en te onderhouden. Of denk aan de veranderende rol en gedraging van huisartsen, patiënten en bedrijven onder invloed van nieuwe diagnostische en therapeutische technieken. Wat als de geneesmiddelenindustrie artsen in dienst neemt en het werk van huisartsen gedeeltelijk gaat overnemen? Wat zal de rol van een huisarts dan nog zijn? En hoe verandert de rol van de patiënt?
Het is niet altijd duidelijk wat een verstandig gebruik van nieuwe technologische toepassingen precies betekent. Verstandig gebruik veronderstelt ‘inzicht’. Waarvoor is een specifieke technologie bedoeld? Welk onbedoeld gebruik kan men er van maken? Kan bedoeld en onbedoeld gebruik ongewenste gevolgen hebben? Gebruikers hebben ook tijd nodig om gepaste vaardigheden te ontwikkelen, zich nieuwe routines en gewoontes eigen te maken, gezamenlijk formele en informele afspraken uit te dokteren, en een gezonde (zelf)discipline aan de dag te leggen.
Om dit verantwoord gebruik van nieuwe technologie te verzekeren, wijst het stakeholderforum op het belang van een goede communicatiestrategie vanwege de overheid. De overheid zal via mediacampagnes mensen niet alleen op de hoogte brengen van nieuwe technologische ontwikkelingen. Ze dient mensen ook te sensibiliseren, opdat ze
”…voldoende onderlegd zijn om op een gepaste manier met de nieuwe technologieën om te gaan.”
“Ik heb problemen met deze ontwikkelingen: voornamelijk op het gebied van privacy. Ten eerste: vrijheid is de regel, maar er is een omkering aan de gang. Nu is er sprake van onvrijheid. Ten tweede: er worden massaal veel data gegenereerd. Wie heeft daar toegang toe en voor welke doeleinden? Ten derde: dataretentie. Dit is in essentie een schending van de mensenrechten. Zo is het bijhouden van data van burgers die niets misdaan hebben op zich al fout. Ten vierde: Controlesystemen worden onzichtbaar. Momenteel is macht nog zichtbaar in onze maatschappij, bijvoorbeeld in de gedaante van een politieman, een wegversperring. Maar dit kan veranderen. De burger zou toch ergens moeten weten dat hij ‘gecontroleerd wordt’.”
Nanotechnologie op de agenda
Ook moet worden gewezen op de feilbaarheid van technologie en op mogelijke manieren om zich hiertegen te wapenen (back-upsystemen).
Van de onderzoeksgemeenschap wordt verwacht dat zij zich al tijdens de fase van onderzoek en ontwikkeling bezint over het gebruik van technologie, liefst in overleg met toekomstige gebruikers.
1.3 Aansprakelijkheden voor ongewenste effecten bij het gebruik “Nieuwe technologie (zoals de introductie van robots in de gezondheidszorg) moet in een vroeg stadium voorwerp zijn van discussie. Bij robots is de introductie verkeerd gelopen. Wij moeten ons afvragen of er niet teveel vertrouwen wordt gesteld in het systeem? Kunnen we met de huidige werkwijze uit de voeten?”
Welke eisen zijn er aan het gebruik van een toepassing? Zijn er, behalve voordelen, ook situaties denkbaar die nopen tot een voorzichtig gebruik? Kan de toepassing tot oneigenlijk gebruik leiden?
Nieuwe technologieën die hun weg naar de maatschappij hebben gevonden, kunnen falen of ongewenste effecten met zich meebrengen. Hier stelt zich de vraag naar de toekenning van aansprakelijkheden. Deelnemers aan het stakeholderforum bespreken aansprakelijkheidskwesties vooral met betrekking tot ontwikkelingen in de medische en zorgsector.
“Technologie kan zonodig zeer betrouwbaar zijn. Telemonitoring via biosensoren zal een hoge vlucht nemen. Waarom? Omdat zij data betrouwbaarder maakt dan het subjectieve aanvoelen van de patiënt. Telegeneeskunde installeert de arts ‘in’ de patiënt. Er stelt zich wel een aansprakelijkheidsvraagstuk.”
”Nieuwe medische toepassingen kunnen tot medicalisering van menselijke contacten leiden of tot onverantwoord consumptiegedrag, al dan niet omdat de producent de behoefte creëert.” Het zal niet eenvoudig zijn om aansprakelijkheden af te bakenen, omdat een apparaat bestaat uit diverse technologische toepassingen en de verantwoordelijkheden van gebruikers niet duidelijk uitgeklaard zijn.
”Wellicht wordt het mogelijk om straks te berekenen hoeveel dagen je nog te leven hebt en te berekenen of en zo ja, wanneer je een hartinfarct zal krijgen. Dat roept wel ethische vragen op.”
”Ook op het gebied van de rechtspositie stellen zich problemen. Als jouw badge op een bepaalde plaats geregistreerd is, zal men aannemen dat jij daar effectief was. Maar is dat zo? Wie de technologie beheerst, heeft meer macht en mogelijkheden.”
“Wie is er verantwoordelijk wanneer iets fout gaat? Stel dat een implantaat overmatig stimuleert of dat de patiënt zichzelf teveel stimuleert? Het Europese regulerende model is zeer goed uitgewerkt. Hoge schadeclaims moeten zeker vermeden worden, want die maken de industrie kapot. Maar de aansprakelijkheid met betrekking tot één toepassing is moeilijk af te bakenen, juist omdat in één toepassing verschillende technieken gecombineerd worden”.
Men verwacht dat de verantwoordelijkheid van de industrie, zowel in de geneesmiddelenals de informaticasector, zal toenemen. Die ontwikkeling veronderstelt wel een actieve inbreng van de overheid.
“Op die manier wordt de verantwoordelijkheid van de industrie groter op het vlak van productaansprakelijkheid. Ook de rol van de overheid wordt in deze belangrijker: er dient gereguleerd te worden en liefst op internationaal niveau.”
Verantwoordelijkheden
19
20
2. Mens- en maatschappijbeelden Discussies over een maatschappelijk verantwoorde definitie en verdeling van verantwoordelijkheden hebben baat bij reflecties op een fundamenteler niveau: reflecties over dominante opvattingen en over hoe deze vertaald worden in structuren en instituties. Onderliggende opvattingen en hun structurele of institutionele vertalingen bepalen immers mede de keuzes die gemaakt worden tijdens de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën.
”Stel dat er een nog groter stigma rond roken ontstaat, dan zullen we het niet langer problematisch vinden dat een persoon die rookt, geen operatie krijgt. Maar waar stopt zo’n redenering? Zullen we hetzelfde zeggen over een topsporter die willens nillens zijn knie overbelast? Wat is het verschil?”
1.1 Mensbeeld
Sommige deelnemers aan het forum staan stil bij het heersende Westerse mensbeeld.
“Ons mensbeeld is dat van een ‘autonome, zelf beslissende mens’. Klopt dat of is het niet meer dan een beeld?”
Stakeholders stellen vast dat er in verschillende culturen en groepen uiteenlopende mensbeelden bestaan. Het beeld van de mens als een autonoom wezen is slechts het perspectief van een beperkt deel van de bevolking. Bovendien komt dat beeld in een specifieke historische context tot stand en zal het in de toekomst aan verandering onderhevig zijn. De beperktheid van dit mensbeeld kan leiden tot het eenzijdig voorrang geven aan bepaalde technologische keuzes. De waarde die wij vanuit een Westers perspectief hechten aan een specifieke technologische toepassing kan nogal verschillen van de waarde die men daaraan in andere regio’s (Afrika, China, …) toekent.
Ons mensbeeld heeft ook gevolgen voor de wijze waarop verschillende levensstijlen naar waarde worden geschat. Dat beeld kan ertoe leiden dat wij mensen en groepen met een bepaalde levensstijl de toegang tot bepaalde technologieën ontzeggen.
Nanotechnologie op de agenda
Deelnemers aan het stakeholderforum verschillen van mening over de vraag of nano-onderzoekers verantwoordelijk zijn voor de vertaling van bepaalde mensbeelden in technologieën.
”De verontrusting is terecht, maar dit is een zaak voor de samenleving in zijn geheel. Je mag de last niet op de schouders van de technologie leggen.”
Deze uitspraak staat haaks op de opvatting dat nano-onderzoekers zich moeten hoeden voor de vertaling van een eenzijdig mensbeeld in technologische toepassingen. Onderzoekers kunnen ook onbewust een bepaald mensbeeld – bijvoorbeeld dat van een individu als autonoom wezen – in hun ontwikkelingen bevorderen en ertoe bijdragen dat mensen geïsoleerd raken.
”Dementieonderzoekers analyseren de belevingswereld van de persoon met dementie, ondermeer in relatie tot zijn omgeving. Men moet alert zijn voor een eenzijdige prioriteitsstelling vanuit een eenzijdig mensbeeld. Het risico op een steeds eenzijdigere kijk op de mens en de kwaliteit van leven is reëel.”
21
Onderzoekers zullen, in overleg met stakeholders, zoeken naar een mensbeeld waar we met z’n allen beter van worden en waarin technologie — als onderdeel van onze cultuur — een gepaste plaats krijgt. Deelnemers zien een taak weggelegd voor ethici, filosofen, sociologen wanneer het erop aan komt onderliggende mensbeelden te herkennen en naar waarde te schatten. Sociale en humane wetenschappers zouden via publieke discussies moeten verduidelijken welke mensbeelden bij technologieontwikkeling de toon zetten. Mensen beseffen immers niet altijd goed hoe technologieën op hen inwerken. Er is nood aan een nieuwe emancipatiegolf.
“Ethici dienen een algemeen ethisch kader te ontwikkelen. Hierin moet het gangbare mensbeeld en andere potentiële mensbeelden geëxpliciteerd worden en dient de vraag beantwoord wat ‘kwaliteit van leven’ precies inhoudt.”
Wat er met een verduidelijking van mensbeelden beoogd wordt, is minder duidelijk. Moet die nano-onderzoekers helpen bij het maken van keuzes?
”Filosofen dienen met burgers te dialogeren over de invloed van nanotechnologie op het mens- en wereldbeeld en vice versa.”
Of eerder om gebruikers aan te passen aan de eisen die nieuwe technologie aan ze stelt?
”Ons mensbeeld is nog niet aangepast aan de impact van technologie. Veel gevolgen kunnen wij gewoon nog niet bevatten. De vraag is in hoeverre wij dit alles moeten verwerken. De technologie lijkt altijd ver voorop te lopen op de ethiek. Er is een spanning tussen wat de wetenschap en technologie kunnen en wat wij als mensen moeten doen. Naarmate de technologie vooruitgaat, is er bijkomende ondersteuning van het zelfbeeld nodig.”
Mens- en maatschappijbeelden
22
1.2 Wetenschappelijke kennis: publiek of privaat goed
Deelnemers aan het forum verschillen van mening over de vraag of en in welke mate kennis een publiek of een privaat goed is. Sommigen vinden het belangrijk dat kennis publiek toegankelijk is. Daarom dienen overheid, industrie en gebruikers gezamenlijk informatiekanalen te creëren om technologische kennis uit te wisselen. Binnen de nano-onderzoeksgemeenschap zou er een gedragscode moeten komen, die stoelt op het principe van open knowledge. Ook het middenveld heeft recht op informatie over wetenschappelijke resultaten. De media zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het doorgeven van deze informatie aan het ruime publiek.
1.3
Specialisatie versus een holistische benadering
Veel deelnemers reageren op de specialisatie en het hokjesdenken, zowel in onderzoek, ontwikkeling als beleid. Zij formuleren, soms onder de noemer van ‘holisme’, voorstellen om de samenhang te herstellen en zo de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren. Onderzoek zou meer op de lange termijn gericht moeten zijn, het zou moeten vertrekken van een ‘totaalvisie’ of een ‘wereldvisie’ en beter afgestemd worden op maatschappelijke noden. En dit
”…niet als rem, maar als garantie voor de toekomst.”
De wijze waarop onderzoek gefinancierd wordt, kan een belemmering zijn voor het ontwikkelen van een kritische visie.
“Er is te weinig ruimte voor kritisch denken of het ontwikkelen van een wereldvisie. Bedrijven kunnen niet overweg met onderzoekers met een holistische visie. Hier in Leuven bekommeren bedrijven zich niet om ethische beslommeringen. In Azië gaat men toch verder.”
Een holistische benadering hoort niet thuis in de huidige onderzoekscultuur en tussen onderzoekers onderling heerst trouwens geen echte discussiecultuur. Dat verklaart misschien ook waarom individuele onderzoekers minder baanbrekend werk verrichten.
Nanotechnologie op de agenda
”Onderzoekers zijn experten. Het zijn intelligente mensen, maar ze zouden meer met beide voeten in het leven moeten staan en minder gevoelig moeten zijn voor de gadgetcultuur. Onderzoek is als een snelweg. Eens je erop zit, is de bal aan het rollen en begin je te ontwikkelen. Ik zou liever wat meer reflectie zien op het eigen onderzoek. Sta ik zelf achter het onderzoeksproject waaraan ik werk? Dat lijkt nu op voorhand meestal al een uitgemaakte zaak.”
1.4 Machtsverhoudingen
Machtsverhoudingen tussen de verschillende actoren die betrokken zijn bij technologische innovatie, zijn mede bepalend voor de richting die nano-onderzoek en –innovatie uitgaan. Indien het evenwicht tussen de actoren zoek is of indien bepaalde stakeholders helemaal niet bij onderzoek en ontwikkeling betrokken zijn, dan doet dit afbreuk aan de kwaliteit van de communicatie. Machtsverhoudingen bepalen mede welke argumenten in de discussie komen bovendrijven, hoe die gehanteerd worden, en op welke manier zij in onderzoek en ontwikkeling vertaald worden. De vraag stelt zich hoe een maatschappij een gepast machtsevenwicht kan instellen in het domein van onderzoek en ontwikkeling. Als voorwaarden noemen de deelnemers: geen concentratie maar een verdeling van macht, overleg tussen alle betrokkenen en garanties dat het overleg in alle onafhankelijkheid en openheid kan plaatsvinden.
23
3. Beleidsvoorstellen Van de deelnemers hebben wij concrete beleidsvoorstellen gekregen, over hoe maatschappelijke bezorgdheden een plaats kunnen krijgen op de onderzoeksagenda. Wij hebben deze voorstellen onderverdeeld in vijf categorieën: educatie, informatiestrategie, wetgeving, onderzoeksorganisatie en onderzoeks- en innovatiestrategie.
OVERHEID: overheidsinstellingen, regering, parlement
De stakeholders willen vooral meer betrokken worden bij technologieontwikkeling en zijn vragende partij voor een holistische kijk op wetenschap en technologie. INDUSTRIE: ondernemingen, sectoren
Onder ‘EDUCATIE’ verstaan wij alle onderwijzende en vormende taken met betrekking tot nieuwe technologieën.
Onder ‘INFORMATIESTRATEGIE’ vallen diverse initiatieven die doelgroepen over nanotechnologie moeten informeren.
De ‘WETGEVING’ moet de wettelijke grenzen en randvoorwaarden van onderzoek en ontwikkeling in het nanodomein definiëren.
ONDERZOEKSWERELD: onderzoeksinstellingen, universiteiten
De volgende twee beleidsdomeinen zijn directer verbonden aan het nano-onderzoek zelf.
De ‘ONDERZOEKSORGANISATIE’ omvat voorstellen om tot een betere organisatie te komen van wetenschappelijk en technologisch onderzoek.
De ‘ONDERZOEKS- EN INNOVATIESTRATEGIE’ gaat over de vraag wat vereist is om tot goede en strategische keuzes te komen in het onderzoeksbeleid.
ANDERE STAKEHOLDERS: media, onderwijs, vorming, muStakeholders
Bij de behandeling van elk beleidsdomein, zal u telkens vier icoontjes aantreffen. Elk icoon verwijst naar een actor die betrokken is bij onderzoek en ontwikkeling in het nanodomein. De grootte van elk icoon geeft een idee over hoe vaak de actor werd vernoemd door de deelnemers.
tualiteiten, zorg, vakbonden, milieu, mensenrechten, consumenten, burgers
Beleidsvoorstellen
24
1.1 Educatie
Ook andere actoren dragen hiervoor verantwoordelijkheid. De inspanningen van onderwijsinstellingen zullen op het thuisfront ondersteund moeten worden. Ouders kunnen kinderen een kritische houding aanleren ten opzichte van technologische gadgets en de huidige consumptiemaatschappij. Stakeholders
Ook onderzoeksinstellingen kunnen een bijdrage leveren. Zij moeten hun werkmethodes op een holistische leest schoeien. Meerdere actoren bij onderzoek betrekken, kan ervoor zorgen dat nieuwe ontwikkelingen door een brede laag uit de maatschappij worden gedragen.
Ook de media moeten hun steentje bijdragen in een snel veranderende samenleving, waar voortdurend bijleren noodzakelijk is. Er is een mentaliteitswijziging nodig om maatschappelijke bezorgdheden op een meer systematische manier te integreren in de onderzoeksagenda’s. Zowel holistisch denken als technologische geletterdheid kunnen die mentaliteitswijziging bevorderen.
3.1.1 Holistisch denken
De huidige tendens tot verregaande specialisering moet worden aangevuld met een meer holistische benadering. Dat is in eerste instantie een taak voor het onderwijs. Het onderwijs dient kritisch denken te stimuleren, meer ruimte te bieden voor reflectie en bruggen te slaan tussen verschillende vakgebieden.
“Holistisch denken moet een plaats krijgen in het onderwijs. Dat impliceert een brede kijk op de wereld en op andere vakken dan de eigen vakopleiding.”
“Mediacampagnes en sensibilisering moeten hun bijdrage leveren tot het opvoeden van mensen. De overheid is hier de sturende kracht.”
Tenslotte kan verplichte etikettering van producten bijdragen tot meer bewustwording bij consumenten.
“Labels zoals ‘ecotaks’ kunnen kopers bewust maken van het duurzame karakter van een product.”
3.1.2 Technologische geletterdheid
Er wordt ook gepleit voor meer technologische geletterdheid.
“In de humaniora wordt niet genoeg gefocust op kritisch denken. Ook niet op de universiteit. Er worden specialisten gemaakt.”
Sommigen begrijpen ‘technologische geletterdheid’ als het vermogen om technologie op een gepaste wijze te ontwikkelen ten dienste van de samenleving. Dit veronderstelt bij onderzoekers voldoende inzicht in de samenleving. Groepen met verschillende achtergronden betrekken bij de ontwikkeling van technologieën, kan hierbij helpen.
Andere deelnemers doelen met de term ‘technologische geletterdheid’ eerder op een tekort aan technologische kennis in de maatschappij.
Nanotechnologie op de agenda
25
1.2 Informatiestrategie “Stakeholders moeten technologisch geletterd zijn. Zo zou het goed zijn, mochten zij vakoverschrijdend denken.”
Stakeholders
Tijdens het afsluitende panelgesprek stelde iemand …
“… dat wetenschappers natuurlijk bezig zijn met de maatschappelijke betekenis van hun onderzoek. Het zijn veeleer sociologen die moeten bijstuderen over nieuwe technologieën.”
De overheid krijgt de grootste verantwoordelijkheid toebedeeld met betrekking tot het verstrekken van informatie. Zij moet de voorwaarden scheppen en de nodige middelen uittrekken zodat er een goede communicatie kan plaatsvinden. Naast de overheid zijn de industrie en de onderzoekwereld de belangrijkste actoren, aangezien zij een hoofdrol vervullen in het onderzoeksproces.
3.2.1 Toegang tot informatie
Om een goede informatiestrategie uit te bouwen, is het nodig dat informatie toegankelijk is. Stakeholders benadrukken dan ook het belang van onafhankelijk onderzoek en van het open knowledge-principe. Bovendien vereist een goede informatiestrategie het vermogen om zich in te leven in het doelpubliek. De taal waarin informatie verspreid wordt, dient daarom aangepast te zijn aan dat publiek. Vakjargon moet vermeden worden.
3.2.2 Doelgroepen
Men heeft twee verschillende doelpublieken voor ogen: de betrokken belangengroepen en het brede publiek.
De belangengroepen moeten op een gepaste manier geïnformeerd worden over wetenschappelijk-technologisch onderzoek. De overheid, de industrie en de onderzoekswereld hebben hier een opdracht te vervullen.
“De overheid moet technologische informatie verstrekken aan de industrie en de belangengroepen uit de verschillende sectoren.”
Beleidsvoorstellen
26 “De industrie moet samen met de overheid en de andere belangengroepen een communicatiekader opstellen om elkaar gedegen kwalitatieve technologische informatie te kunnen verstrekken.”
“Onderzoekers moeten het middenveld en de media informeren over geboekte resultaten in het gebied van de fundamentele wetenschappen.”
Om het brede publiek bij nieuwe technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen te betrekken, zijn er educatieve informatiecampagnes nodig. De overheid is voor deze campagnes verantwoordelijk.
“De overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen aangaande de impact van nanotechnologie op de maatschappij. Zij dient daartoe te communiceren met burgers .”
De overheid kan deze campagnes zelf organiseren, of de taak overlaten aan mediamaatschappijen.
“Media hebben de taak de burgers op een gedegen manier te informeren.”
Het brede publiek heeft recht op informatie over nieuwe technologische ontwikkelingen en over de maatschappelijke vragen die zich naar aanleiding van deze ontwikkelingen stellen.
Klassieke thema’s zoals veiligheid kunnen daarbij aan bod komen, maar ook minder voor de hand liggende thema’s verdienen aandacht: >
de nood aan alternatieven voor nieuwe technologieën;
Nanotechnologie op de agenda
>
de technologische feilbaarheid en het belang van secundaire systemen die ingeschakeld kunnen worden bij het falen van de technologie;
>
het gevaar op de verbreding van de maatschappelijke kloof;
>
de wisselende betekenis van mens-zijn en verschuivingen in de invulling van onze basisbehoeften.
Verschillende deelnemers aan het forum vinden dat informatieverstrekking aan het brede publiek nog een stap verder moet gaan. Informatiecampagnes moeten inzicht bieden in de motieven en overwegingen die aan de basis liggen van het gevoerde onderzoeksbeleid. Dit geldt in het bijzonder voor onderzoek dat met overheidsgeld gefinancierd wordt.
“Burgers stellen pertinente vragen, zoals ‘Wat doen ze met mijn centen?’. Ze gaan ervan uit dat onderzoek door hen betaald wordt. Dan moet je kunnen zeggen: ‘Er wordt fundamenteel onderzoek gedaan, op multidisciplinaire basis, en dat is goed voor u’.”
In de casus ‘Nieuwe Materialen’ was er in dit verband een interessante discussie over veiligheid. Zo werd verwezen naar het voorbeeld van kernenergie en atoombewapening. De stakeholder wilde met zijn verhaal illustreren hoe belangrijk het was dat burgers betrokken worden bij het onderzoeksproces en dat fouten uit het verleden zich niet herhalen.
“Wij weten allemaal dat atoomonderzoek ingevoerd is zonder maatschappelijk debat. Op een gegeven moment is dat toch in de openbaarheid gekomen en werden zelfs protestmarsen gehouden. Waarom is dat zo uit de lucht komen vallen? Als men vroeger over die technologieën gecommuniceerd had, zou er misschien al vroeger weerstand of enige acceptatie geweest zijn. Gaan we met nanotechnologie hetzelfde meemaken? Stel je voor dat nanotechnologie plots zware toxicologische problemen blijkt te veroorzaken en dat de technologie intussen wijdverbreid is. Dan zal de burgermaatschappij wakker worden en zeggen: ‘Zie je wel!’ Plots zal er grote consternatie heersen en veel tamtam worden gemaakt en zal men misschien de positieve kanten over het hoofd zal zien. Daarom denk ik dat wij de hele gemeenschap bij het proces moeten betrekken.”
1.3 Wetgeving
hier voor een sterke regulering, zeker sinds de slechte ervaringen in het verleden. De veiligheid van mens en milieu moeten verzekerd worden. Men mag nu niets aan het toeval overlaten. Daarnaast moet de wetgever onze privacy beschermen tegen mogelijke excessen die gepaard gaan met de introductie van nieuwe technologie.
Stakeholders
Het is niet verwonderlijk dat de overheid qua wetgeving de grootste verantwoordelijkheid toebedeeld krijgt. Opmerkelijk is wel dat ook de industrie een grote rol krijgt. Inbreng van de industrie is nodig om de veiligheid van nieuwe technologieën mee te helpen verzekeren.
“Misbruik van door nanotechnologie verschafte gegevens kan bijvoorbeeld inhouden dat verzekeringsprijzen buitensporig worden opgetrokken of jou de toegang tot de arbeidsmarkt wordt ontzegd.”
Intrinsiek aan nanotechnologie is dat zij piepkleine applicaties mogelijk maakt, die niet of nog nauwelijks te zien zijn. Zo worden controlesystemen onzichtbaar. Sommige stakeholders wijzen op de gevaren hiervan.
3.3.1 Doelstellingen
Wetgeving moet sturen en bijsturen met het oog op het maatschappelijke belang. Belangrijke maatschappelijke keuzes en beslissingen zullen in wetten en decreten worden vastgelegd.
De deelnemende stakeholders zijn het niet eens over de vraag waarop keuzes in de wetgeving—bijvoorbeeld met betrekking tot prijsafspraken in de gezondheidszorg—gebaseerd moeten zijn. Volgens sommigen zullen keuzes hoofdzakelijk gebaseerd zijn op ethische principes. Volgens anderen veeleer op economische principes.
In elk geval zal wetgeving duidelijkheid moeten scheppen en als leidraad fungeren voor te nemen beslissingen met betrekking tot onderzoek. Wetgeving dient een kader te scheppen en de grenzen van het onderzoek af te bakenen.
“Momenteel is de macht in onze maatschappij nog zichtbaar. Denk aan een politieman of een wegversperring. Maar dit kan veranderen. De burger zou toch ergens moeten weten dat hij gecontroleerd wordt. Dat kan juridisch perfect geregeld worden.”
De verdieping van de sociale kloof is een ander aandachtspunt dat op het stakeholderforum regelmatig ter sprake kwam. Nieuwe technologieën zijn niet altijd toegankelijk voor iedereen, omdat de kostprijs dikwijls te hoog ligt. Stakeholders verwachten hier een regulerende rol van de overheid.
“De toegang tot nanotechnologie moet een maatschappelijk gegeven zijn dat sociaal verzekerd is.”
3.3.2 Aandachtspunten
Enkele aandachtspunten zullen centraal staan in het wetgevende werk.
Veiligheid is een thema dat steeds weer opnieuw opduikt bij de introductie van nieuwe technologieën. Nanotechnologie is daarop geen uitzondering. In de eerste plaats moet de veiligheid van nanotechnologie worden verzekerd. Deelnemende stakeholders pleiten
Voor toepassingen in de medische sector hebben ziekenfondsen, naast de overheid, een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze rol kunnen zij pas ten volle spelen mits afspraken met de industrie.
Beleidsvoorstellen
27
28
3.3.3 Wijze van regulering “Regelgeving is nodig en haalbaar via de ziekteverzekering. De ziekteverzekering dient nieuwe applicaties eerst als experimenten te catalogeren. Men moet overeenkomsten bereiken met daarin afspraken rond het te bereiken doel en rond evaluaties. Na positief advies van de betrokken partijen en mits prijsafspraken, kan een bredere implementatie worden voorzien.”
Volgens de stakeholders dient wetgeving op een ‘zo hoog mogelijk’ niveau georganiseerd, afhankelijk van het onderwerp waarop zij betrekking heeft. Als het om het reguleren van sociale tweedelingen gaat, moet dit op zijn minst nationaal gebeuren. Voor veiligheidskwesties wordt het Europees niveau voorgesteld.
“Op Europees niveau moet de overheid proactief risico-onderzoek reguleren.” De wetgever moet volgens de deelnemers aan het forum oog hebben voor de kwaliteit van nieuwe technologie.
Daarnaast stelt men dat er rekening moet worden gehouden met de sociale context waarbinnen nieuwe technologieën gebruikt (zullen) worden. Er dient wettelijk verzekerd te worden dat de introductie van nieuwe technologieën op een verantwoorde manier beheerst en beheerd wordt.
“Onderzoek inzake beheersbaarheid en controleerbaarheid van de slimme omgeving moet gereguleerd worden.”
Sommige stakeholders pleiten voor meer regulering van de vrije markt, terwijl anderen voorstander zijn van zelfregulering.
Meer regelgeving invoeren is het minst omstreden als het om veiligheid gaat. Men maakt daarbij een onderscheid tussen regulering tijdens de onderzoeksfase en regulering bij de marktintroductie.
Wetgeving bestemd voor de onderzoeksfase moet zodanig zijn dat zij
“het voorzorgsprincipe en de fysisch-chemische hygiëne doet naleven.” Er moet op de een of andere manier over gewaakt worden dat nieuwe technologieën hun doel niet voorbij schieten.
“Betere technologie kan ons meer vrije tijd geven, maar deze tijd wordt ook snel weer opgeslorpt door andere bezigheden. Alles wordt geprogrammeerd. Denk maar aan de reisagentschappen. Na de verplichte werkperiode is er de verplichte reisperiode.”
Een dergelijke wetgeving dient eveneens ad hoc te zijn.
“De taak van de onderzoeksgemeenschap is om geval per geval te kijken. Er moet eerst een ‘evidentie’ zijn. Neem bijvoorbeeld de gsm. Het heeft geen zin om gsm’s helemaal te verbieden, maar men moet elk geval afzonderlijk bekijken. Regelmatige consultatierondes zijn noodzakelijk.”
Ten slotte pleiten sommige deelnemers voor alternatieven, in de vorm van ‘technologiearme’ omgevingen.
Wetgeving bestemd voor de marktintroductie moet zodanig zijn dat deze introductie op
Nanotechnologie op de agenda
29
gecontroleerde wijze verloopt.
“Nanobuisjes in vergelijking met asbest? Als je de markt laat spelen, dan komt nano massaal op de markt en is er geen weg meer terug. Onze houding is de volgende: eenmaal een nieuwe technologie de studiefase voorbij is, moet zij geleidelijk en onder gecontroleerde omstandigheden op de markt worden gebracht.”
Met betrekking tot de regulering van marktintroductie, voelen verschillende deelnemers zich voor voldongen feiten gesteld. Vermits er al producten op de markt zijn waarvan men niet weet of ze veilig zijn en bij gebrek aan adequate wetgeving, genieten bedrijven die voorop lopen een concurrentieel voordeel.
“Nanotubes, ik kan u verzekeren, er zijn al tonnen in omloop. Wat ga je daarmee doen?” C – “Maar het is niet omdat het al allemaal op de markt is… dat mag toch geen excuus zijn.” B – “Diegenen die al op de markt zijn, hebben wel een licence to operate gekregen, omdat er toen nog geen wetgeving was. Het voorstel om pas een licence to operate te verstrekken als men met redelijke zekerheid kan stellen dat een materiaal of product veilig is, lijkt heel mooi, maar het is niet realistisch, het is idealistisch.”
Als oplossing hiervoor wordt het volgende voorgesteld:
“Men moet kennis blijven vergaren over de risico’s, maar ondertussen moet er al een regelgeving zijn voor vandaag, voor de producten die nu al op de markt zijn of nog komen. Intussen kan gewerkt worden aan een meer sluitende wetgeving die nog efficiënter is.”
“Het is belangrijk dat de overheid een kader creëert waarin ondernemerschap wordt gestimuleerd. Het scheppen van een kader mag niet gepaard gaan met een overdreven regulering. De industrie moet nog kunnen manoeuvreren. Als zij volledig aan banden wordt gelegd, wordt het moeilijk. Daarom kunnen sommige industrieën maar moeilijk overleven.”
Tegenstanders van overregulering willen producenten meer verantwoordelijkheid toekennen. Zij pleiten voor ‘zachte’ vormen van regulering of voor zelfregulering. Bedrijven nemen beter zelf de verantwoordelijkheid op zich, zodat overdreven regulering wordt vermeden. Zelfregulering achten deze stakeholders een haalbare weg voor een goed beheer van veiligheid en risico’s, van technologiekwaliteit en van solidariteit. Het kadert volgens hen ook in een Europese trend naar de realisatie van good governance1 in bedrijven. Als tegenprestatie voor meer zelfregulering moet de industrie transparanter zijn, als teken van goede wil.
“Good governance in bedrijven laat u bijvoorbeeld toe om te vragen: ‘Hoeveel procent van uw O&O-uitgaven heeft u besteed aan onderzoek naar de impact van uw producten, van uw nanotechnologie? Hoeveel heeft u daaraan uitgegeven?’ Desnoods moet men quota opleggen, zoals met de lonen van topmanagers.”
Zogenaamde codes of conduct zijn voorbeelden van zelfregulering. Deelnemers pleiten voor de invoering van dergelijke gedragscodes in functie van een veralgemening van de REACH-wetgeving2. Deze codes moeten ertoe leiden dat industrieën zelf preventief tewerk gaan. Ook al zijn niet alle risico’s te vermijden, toch dienen bedrijven alles in het werk te stellen om de risico’s zo beperkt mogelijk te houden. Consultatierondes met verschillende stakeholders zijn aangewezen en moeten in de gedragscodes worden opgenomen. De verantwoordelijkheid ligt bij de producenten, niet bij de gebruikers.
Niet alle stakeholders zijn even enthousiast over zelfregulering. Een deelnemer verwijst in dit verband naar een eerdere ervaring.
Maar er is ook een pleidooi tegen teveel regulering.
1 De Europese Commissie definieert governance als het geheel van regels, procedures en praktijken die een invloed hebben op de wijze waarop macht wordt uitgeoefend. De Commissie noemt als belangrijke principes van goed bestuur openheid, participatie, verantwoordelijkheid, effectiviteit en samenhang, naast subsidiariteit en proportionaliteit (http://ec.europa.eu/governance/index_en.htm, geraadpleegd op 16 april 2009). 2 REACH is een systeem voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie geproduceerd of geïmporteerd worden. De naam ‘REACH’ betekent Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals. De regelgeving (Verordening nr. 1907/2006) hierover dateert van 18 december 2006 en is sinds 1 juni 2007 van kracht.
Beleidsvoorstellen
30
1.4 Organisatie van het onderzoek “Ik geloof niet in zelfregulering. Zelf heb ik daar zeer veel over nagedacht met betrekking tot kankerverwekkende stoffen. Een industrie kan het zich niet permitteren om dure maatregelen te nemen als die niet ook opgelegd worden aan de concurrenten.”
In sommige gevallen loont het voor bedrijven pas om hun strategie aan nationale of internationale normen of principes aan te passen, indien ook andere bedrijven daartoe verplicht worden. Bedrijven hebben wetgeving nodig als een duwtje in de rug. Een deelnemer haalt het voorbeeld van recyclage aan.
“Producten die hun tijd gehad hebben, kunnen volledig worden gerecycleerd en de producent doet daarmee soms gouden zaken. Bedrijven weten dus wel hoe ze hun product volledig recycleerbaar kunnen maken, maar als ze niet verplicht worden, dan doen ze het niet.”
In de huidige economische crisis kan zelfregulering nog sterker onder druk komen te staan.
Stakeholders
De deelnemers hebben suggesties geformuleerd met betrekking tot de vraag: hoe moeten we het onderzoek organiseren zodat maatschappelijke bezorgdheden daadwerkelijk op de onderzoeksagenda belanden?
Relevante discussiethema’s zijn: >
Wat is de eigen verantwoordelijkheid van onderzoekers en in welke mate kunnen ze die opnemen?
>
Hoe zullen de verschillende actoren met elkaar omgaan; welke relaties onderhouden ze onderling; hoe zullen ze samenwerken?
>
In een context van globalisering en hoge handelingsdruk, wat zal de doorloopsnelheid zijn van het onderzoeks- en ontwikkelingsproces?
Volgens de deelnemers draagt de onderzoekswereld zelf de grootste verantwoordelijkheid voor het uitstippelen van een organisatiestrategie die maximaal maatschappelijke overwegingen aan bod laat komen in het onderzoek. In tweede instantie wordt gekeken naar overheid en industrie.
Wij bespreken eerst de principes waarop de organisatie van het onderzoek volgens de deelnemers zou moeten stoelen en raken vervolgens enkele prioritaire beleidssuggesties aan, die deze principes in de praktijk moeten omzetten.
Nanotechnologie op de agenda
31
3.4.1 Principes
RELATIES
ROLLEN
Het kunnen opnemen van verantwoordelijkheid door onderzoekers veronderstelt tevens meer ‘onafhankelijk’ onderzoek, dus niet door de industrie gefinancierd.
EN VERDELING VAN VERANTWOORDELIJKHEDEN
Een gedrags- of ethische code voor onderzoekers kan deze een referentiekader bieden om meer verantwoordelijkheid op te nemen. Een gedragscode is een set van regels die de verantwoordelijkheden en de praktijken van een onderzoeker of een onderzoeksorganisatie beschrijven. Een ethische code verwijst naar de waarden en principes van een organisatie inzake kwaliteit, werknemers, milieu. Soms beslaat die code ook procedures die worden toegepast in ethisch gevoelige situaties.
Onze deelnemers vragen zich af of dezelfde standaarden moeten gelden voor militair als voor burgerlijk onderzoek. Gelijk vragen sommigen zich ook af of militair onderzoek sowieso moreel verwerpelijk is, of juist een belangrijk potentieel inhoudt voor de burgermaatschappij (dual use)?
Naast het belang van een gedragscode is het stimuleren van een ‘reflexieve’ onderzoekscultuur belangrijk. De groei van zo’n cultuur wordt echter afgeremd door de top-downbenadering in veel onderzoeksinstellingen.
TUSSEN DE ACTOREN
“Het onderzoek moet minder afhankelijk zijn van industriële fondsen en meer van overheidsgeld.”
De deelnemers voeren hiervoor verschillende argumenten aan. Onafhankelijk onderzoek is noodzakelijk om de veiligheid van producten te garanderen en de risico’s te verkleinen.
“Ik heb, bijvoorbeeld, bedenkingen bij de gsm. De straling van deze toestellen zou mogelijkerwijs problemen veroorzaken. Men doet dan onderzoek en wat is de uitkomst? Stapels rapporten met tegenstrijdigheden. De ene zegt ‘het is goed’ en de andere zegt ‘het is slecht.’ Uiteindelijk weet men niet wie gelijk heeft. Vandaar het belang van onafhankelijk onderzoek dat gesponsord wordt met publiek geld. Zo verliezen we geen decennia met welles-nietes-spelletjes.”
“Zou een dergelijke aanpak mogelijk zijn op het IMEC? Hebben wij niet het probleem dat onderzoek top-down wordt georganiseerd? Hoe meer onderzoeksgelden van buitenaf komen, hoe meer top-downonderzoek. ” Sommigen zien het anders en vinden het juist nodig dat de industrie al van bij het begin, op de universiteit, betrokken wordt bij toxicologisch onderzoek. Waarop een andere deelnemer:
“Daarom net moeten onderzoeksstructuren veranderen. De verantwoordelijkheden moeten zowel top-down als bottom-up worden georganiseerd. Alleen zo kan de bedrijfscultuur veranderen.”
“Als je bedrijven hierbij betrekt, kunnen zij aangeven wat relevant is en wat vandaag al op de markt is. De universiteit heeft daar geen zicht op.”
“Hoe garandeer je dat er relevant onderzoek voor de maatschappij gebeurt. Je moet geen onderzoek doen op deeltjes die toch nooit gebruikt zullen worden.”
Beleidsvoorstellen
32 “Dialoog met de industrie moet je vanaf het begin voeren, vanaf dag een.”
“Voor IMEC houdt dat economisch gezien een onzekerheid in, want het maakt je gevoelig voor modes en trends. Anderzijds kan je niet zomaar beslissen om de prioriteiten te verleggen van pakweg spelletjes naar medische toepassingen. Er is geen vast budget te verdelen. Elk domein heeft zijn eigen dynamiek. Maar er rijst ook een morele vraag. Moeten we onze expertise daaraan wijden?”
“Laat bedrijven mee betalen, want zij gaan uiteindelijk dit onderzoek valoriseren. Bijkomend voordeel is dat zij dan meer hun best doen.”
RITME
VAN HET ONDERZOEK- EN ONTWIKKELINGSPROCES
Waarop iemand anders:
A- “Dan moet je er wel voor zorgen dat de onafhankelijkheid van het onderzoek op een of andere manier gegarandeerd wordt, omwille van de geloofwaardigheid.” B- “Dat is een terechte bezorgdheid.” C- “Dialoog van het begin met de industrie is oké, maar het is gevaarlijk om bedrijven mee te laten betalen. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.”
Sommigen argumenteren dat fundamentele kennisontwikkeling los moet staan van de markt. In principe moet die kennis toegankelijk zijn voor iedereen. Het belang van het principe van open knowledge wordt hier aangehaald. Kennis is ‘open’ wanneer iedereen vrij is om ze te gebruiken en ze te verdelen, zonder wettelijke, sociale of technologische beperkingen.
Onderzoek dat niet wordt aangestuurd door de industrie kan bovendien nieuwe paden bewandelen, zo luidt een bijkomend argument.
Als een onderzoeker meer verantwoordelijkheid kan opnemen, verlicht ook de handelingsdruk die op hem weegt. Dit kan verwezenlijkt worden door, bijvoorbeeld, het voorzorgsprincipe als leidraad te hanteren voor onderzoek en ontwikkeling.
“Het rood licht moet blijven branden zolang we niet alles weten. We moeten niet willen lopen voor we kunnen stappen.”
Tijd vrijmaken voor reflectie over keuzes die in het onderzoek gemaakt worden, is ook relevant.
“Onderzoek is als een snelweg. Eens je erop zit, is de bal aan het rollen en begin je te ontwikkelen. Ik zou liever wat meer reflectie zien op het eigen onderzoek. Sta ik zelf achter het onderzoeksproject waaraan ik werk? Dat lijkt nu op voorhand meestal al een uitgemaakte zaak.”
“Onafhankelijkheid is zeer belangrijk. Het is niet goed om altijd ingeslagen wegen te blijven volgen. Zo ontdek je geen nieuwe paden.” Onderzoekers leveren aan de lopende band output ten behoeve van de samenleving. Maar er moet ook tijd gemaakt worden om maatschappelijke noden te benoemen en na te denken over die noden. Onderzoek dat afhankelijk is van financiering door de industrie, is bovendien zeer gevoelig voor markttrends. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gadgetcultuur. De economie draait op overbodige spullen, zo stellen sommigen.
Nanotechnologie op de agenda
33
3.4.2 Beleidssuggesties
Vraag is welke maatregelen kunnen helpen om de onderzoeksorganisatie beter af te stemmen op de integratie van maatschappelijke bezorgdheden in het onderzoek. De deelnemers zien vooral heil in de promotie van bepaalde vormen van samenwerking en in de stimulering van kansen tot reflectie.
SAMENWERKING
De overheid kan samenwerking promoten tussen het publieke en het private onderzoek, vooral wanneer men risico’s moet inschatten. Zo wordt voorgesteld om het fundamentele onderzoek naar toxiciteit van nanopartikels over te laten aan publieke labo’s, die ook het risico-onderzoek dat door de industrie wordt uitgevoerd, van nabij moeten opvolgen.
In de discussies met onze deelnemers is het belang van multidisciplinaire samenwerking meermaals onderlijnd. Voor sommigen volstaat het dat verschillende exacte disciplines samenwerken, iets wat nu al gebeurt in nano-onderzoek.
“Het is duidelijk dat nanotechnologie steunt op een multidisciplinaire samenwerking tussen bijvoorbeeld een informaticus, een ingenieur en een bioloog.”
Anderen zien die samenwerking ruimer. De inbreng van humane en sociale wetenschappers acht men nodig om langetermijnvisies, wereldvisies en scenario’s te helpen ontwikkelen.
“Als je multidisciplinair werkt, dan krijg je meteen ook richtlijnen over welk onderzoek relevant is voor de maatschappij.”
Beleidsvoorstellen
34 “Het onderzoek moet meer multidisciplinair worden aangepakt, met inbegrip van een toxicologisch luik, een LCA-analyse, een sociale en economische kant. We moeten naar een integrale aanpak evolueren en naar platformen waarin mensen uit verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn.”
“De industrie wil geen overleg omdat zij bang is voor onverwachte en ongewenste reacties. Als je de uitkomst van een eerste overleg onmiddellijk in regelgeving giet, kunnen er inderdaad grote problemen ontstaan.”
Iemand zoekt naar een oplossing voor deze tegenstelling. Opdat deze samenwerking zou slagen is een open houding nodig, een houding waarbij men elkaar uitdaagt en wederzijds begrip aan de dag legt voor elkaars sterktes en zwaktes. “Men moet het gangbare principe van ‘ontkoppeling’ vervangen door een principe van ‘koppeling’. Als de maatschappelijke zorgen in een vroege fase ter sprake komen en op die manier mee de drive van onderzoekers bepalen, dan krijg je wellicht een andere situatie.”
“Niet iedereen kan dat. Sommige onderzoekers zijn autistisch. Iemand die erin slaagt om mensen bij elkaar te brengen is een heel intelligente persoon. Hij is een soort kunstenaar.”
“Emotionele intelligentie is essentieel. Daar wordt nooit over gepraat.”
De afstemming tussen technologie en maatschappij veronderstelt een holistische benadering van onderzoek en ontwikkeling en dus meer samenwerking tussen de betrokken partijen. Maar dat is niet voldoende. Er is ook nood aan een samenhangender beleid.
“De huidige wetgeving denkt in vakjes, die los staan van elkaar (wetgeving rond voedseltechnologie, rond toxiciteit, medisch recht, enzovoort). Gezien de medicalisering van ons voedsel, ware het beter te beschikken over geïntegreerde wetgeving die zowel voedsel- als gezondheidsaspecten behandelt. Al te vaak is er verschillende wetgeving van kracht naargelang de toepassing.”
Volgens sommigen moet nieuwe technologie in een vroeg stadium voorwerp zijn van maatschappelijke discussie. Technologie moet ontwikkeld worden in een proces van co-design met maatschappelijke actoren.
“Nieuwe technologie moet in een vroeg stadium het onderwerp zijn van een ruime discussie.”
Anderen zijn bang dat discussie van bij aanvang zal leiden tot het invoeren van teveel regels. Zij vinden dat technologie in alle vrijheid moet ontwikkeld worden.
KANSEN
VOOR REFLECTIE
Er is ook ruimte nodig voor reflectie. Reflectie kan op verschillende manieren worden ondersteund.
Plaats visionaire mensen aan het hoofd van een onderzoeksinstelling, is de raad van sommige deelnemers.
Nanotechnologie op de agenda
35
1.5 Onderzoek- en innovatiestrategie “Heel wat experts reflecteren wel, maar daarom niet over hun werk. Er is te weinig tijd om aan reflectie te doen. Zet iemand aan de top, een visionair iemand die mensen daarin kan coachen.”
Stakeholders
Stimuleer langetermijnonderzoek en denk na over maatschappelijke noden.
“Ik stel een ander evenwicht voor tussen korte- en langetermijndoelstellingen. De politiek is hier klaar voor, zoals de autoindustrie bewijst, die momenteel een speelbal is van de industrie.”
Scenario’s kunnen een hulpmiddel zijn bij het nadenken over de zin of onzin van een technologie in een bepaalde situatie, over de beheersbaarheid van een technologie en over de mogelijke gevolgen van een toepassing. Dit is een werk voor filosofen en sociologen in samenwerking met technologen.
Op het forum is nagedacht over de manier waarop een onderzoeksstrategie het best afgestemd kan worden op maatschappelijk relevante doelen en op de richtinggevende principes die hierboven zijn aangehaald. Men vroeg zich vooral af vanaf welk ogenblik de onderzoekers rekening moesten houden met maatschappelijke zorgen en noden en over de vraag wie die best kan verwoorden. Tot slot zijn er enkele principes naar voren geschoven, die de kwaliteit van de maatschappelijke discussie moeten garanderen.
3.5.1 Wanneer rekening houden met maatschappelijke zorgen?
Er moet ook ruimte zijn voor het uitproberen van alternatieven. Er wordt voorgesteld om onderzoeksvragen al in een vroege fase aan te sturen vanuit de maatschappij. Het is heel goed om reeds vroeg te praten over onderzoeksagenda’s. “Het is belangrijk dat we niet altijd allemaal dezelfde weg inslaan bij het ontwikkelen van nieuwe technologieën. Iemand begint toevallig met iets en iedereen volgt maar. Die tendens houdt net als de verregaande clustering risico’s in. Ik denk dat we soms iets nieuws moeten uitproberen.”
“Als de maatschappelijke zorgen in het begin ter sprake komen en hierdoor mee de drive van onderzoekers bepalen, dan krijg je wellicht een andere situatie.”
“Creatief overleg in een vroege fase is nodig. De meeste individuele wetenschappers willen echt wel discussiëren over de maatschappelijke draagwijdte van hun onderzoek. Je kan bijvoorbeeld reflectiesessies opzetten in bedrijven of discussies voeren met wetenschappers. Op hoger niveau dient er zeker meer gediscussieerd te worden over onderzoeksprioriteiten.”
Beleidsvoorstellen
36
En in die optiek moet het onderzoek ook verder opgevolgd en geëvalueerd worden.
“Zo moet erop gewezen worden dat technologie naast voordelen, ook nieuwe kwetsbaarheden introduceert.”
“Reële maatschappelijke behoeften moeten ter sprake komen in het onderzoek. Dat kan door het uitzetten van een Vlaamse onderzoekslijn, door fiscale stimuli, door een ethische code op te leggen aan onderzoekers, door het toepassen van selectiecriteria bij het toewijzen van subsidies.”
Deelnemers uit de industriële sector stippen aan dat dit alles in een stimulerende omgeving dient te gebeuren: Over de rol van de wetgevende macht, is er discussie. “Men mag de industrie ook niet fnuiken. Technologie moet hand in hand ontwikkeld worden met de verwachtingen en de wensen van de stakeholders. Maar niet teveel regelgeving in het begin!”
“En wat met de wetgevende macht?” B- “Die is te zwak in ons land.” A- “Wij leven toch in een democratie. Ik ga ervan uit dat ons systeem werkt. De parlementairen moeten de maatschappelijke behoeften van de burgers verwoorden. Hun voorstellen moeten dienen als basis voor de onderzoeksagenda’s, niet alleen de economische belangen.”
3.5.2 Wie zal de maatschappelijke behoeften verwoorden?
De uitvoerende overheid krijgt een grote rol toebedeeld in het bepalen van reële maatschappelijke behoeften.
“De uitvoerende macht moet sterk aanwezig zijn.”
“De overheid moet onderzoekslijnen uitzetten zoals Europa die naar voren schuift.”
Hoe kan de overheid die rol op zich nemen?
Nanotechnologie op de agenda
Er is dus vraag naar meer multidisciplinaire (met verschillende wetenschappelijke disciplines) en transdisciplinaire fora (met wetenschappers en stakeholders) om de maatschappelijke behoeften te definiëren.
“Waarom geen sterk overlegorgaan in een vroege fase installeren?”
“Belangrijk bij het bepalen van onderzoeksagenda’s is dat er een soort multidisciplinair forum is dat door wetenschap en industrie gedragen wordt. Dat forum gaat na, in een zo vroeg mogelijk stadium van het onderzoek, of er een draagvlak is voor de technologie en of er toxicologische aspecten zijn. De overheid dient na te gaan of alles wel in rekening wordt gebracht. Daarna zou er gerapporteerd moeten worden en ngo’s kunnen nagaan hoe dit onderzoek in een breder maatschappelijk draagvlak kan vertaald worden.”
37
Anderen zien obstakels voor een geslaagde dialoog met burgers.
“Een sterk geïntegreerd overlegorgaan is belangrijk. Overleg tussen wetenschappers en doelgroepen bestaat vandaag nauwelijks of niet. Men spreekt altijd over technologische innovatie. Waarom niet innoveren in overlegvormen? Hoe breng je mensen opnieuw samen?”
Er is, bijvoorbeeld, een gebrek aan eenduidige informatie.
“Als je twee politiekers aan het woord laat over nanotechnologie dan kan je heel makkelijk verwarring scheppen. Ruk zo’n gesprek uit zijn context en niemand durft nog de deur uit! Dus ik weet het niet. De burger betrekken? Kan je de informatie echt wel brengen op een manier die correct, genuanceerd en voor iedereen begrijpelijk is?”
Wetenschappers blijken hier ook vragende partij te zijn.
“De meeste wetenschappers willen graag zelf meer discussiëren over de maatschappelijke draagwijdte van hun onderzoek. Creatief overleg in een vroege fase is nodig.”
Over de vraag of dialoog met burgers over hun behoeften zinvol is, lijkt iedereen het eens. Wel is er nog discussie over de manier waarop die dialoog moet plaatsvinden.
Sommigen houden een pleidooi voor meer burgerparticipatie.
“Na het bezoek aan IMEC is het duidelijk dat zij vijf tot zeven jaar voorop lopen op de maatschappelijke introductie van innovatieve technologieën. Onderzoekers en de industrie maken al keuzes zonder enige participatie van patiënten. Dat is een probleem.”
In de beginfase van het onderzoek weten onderzoekers vaak niet eens waar ze zullen uitkomen.
“Onderzoekers gaan op zoek naar zaken die nuttig zijn. Het is niet zo simpel om burgers te betrekken bij iets waarvan ze nog niet weten of het ooit praktisch nut zal opleveren.”
Een ander obstakel is de houding van een industrie die geen overleg wil omdat zij bang is voor onverwachte en ongewenste reacties van burgers en overregulering vanwege politici.
“Als je na een eerste overleg onmiddellijk regelgeving opstelt, kunnen er grote problemen ontstaan. De wetgever zou wel moeten bepalen dat er overleg moet zijn en maatschappelijk debat, in een vroeg stadium van het onderzoek.”
“Naast een dialoog met gemandateerde stakeholders moeten ook burgers een rol spelen, bijvoorbeeld via interdisciplinaire debatten waarin alle partijen aan het woord komen. Het moet mogelijk zijn om burgerfora te creëren waar mensen op een eenvoudige manier kunnen formuleren wat ze willen, hoe ze willen zijn en hoe ze hun leven willen organiseren. Dat is burgerdemocratie, dicht bij de mensen.”
Beleidsvoorstellen
38 3.5.3 Kwaliteit van de maatschappelijke discussie
De bereidheid om openlijk te discussiëren verbetert de kwaliteit van de communicatie. Hoe evident dit mag zijn, de praktische invulling is minder evident. Stakeholders geven aan dat bestaande machtsmonopolies, posities en politiek gekleurde standpunten een open communicatie in de weg staan.
“Een open discussiehouding kan win-winsituaties creëren voor alle stakeholders. Daartoe moet een depolitisering en een onafhankelijke houding bewerkstelligd worden.”
Stakeholders kijken vooral naar de overheid om het initiatief te nemen.
“De overheid engageert zich om openheid te bevorderen, de klassieke stellingnames te doorbreken en alle stakeholders te ondersteunen.”
Dat kan maar gebeuren wanneer men het open knowledge-principe huldigt en er sprake is van onafhankelijk onderzoek. Hierdoor komt de focus te liggen op de inhoud en verkleint de kans dat men vervalt in welles-nietes.
Om goed te kunnen discussiëren moeten alle betrokken partijen een toegankelijk taalgebruik hanteren. Overdreven gebruik van vakjargon is storend.
Nanotechnologie op de agenda
4. Besluit Hoe kunnen we op een verantwoorde manier aan wetenschap en innovatie doen? Dat is de eerste vraag waarop het forum antwoorden heeft gezocht. Uit de discussie bleek dat veranderingen altijd het gevolg zijn van een wisselwerking tussen technologie en maatschappij.
Op een verantwoorde manier innoveren betekent dat de wijze waarop technologie en maatschappij elkaar beïnvloeden, wordt opgevolgd en getoetst aan richtinggevende principes. Als belangrijkste principes onderscheidden de deelnemers aan dit forum:
>
risico’s proberen voorkomen;
>
de mogelijkheden van nanotechnologieën inzake duurzame ontwikkeling optimaal benutten;
>
de identiteit van mensen en groepen zien als iets wat vorm krijgt in wisselwerking met een omgeving. Daarom staan principes als privacy, autonomie en keuzevrijheid niet voor eeuwig vast, maar is hun invulling afhankelijk van de historische en sociale context.
Een toetsing van technologie aan richtinggevende principes moet volgens de deelnemers gebeuren in direct overleg met toekomstige gebruikers en met betrokken maatschappelijke groepen.
Uit de discussies bleek ook dat eenzijdige mens- en maatschappijbeelden de toon zetten en de ontwikkeling en introductie van nanotechnologieën mee bepalen. Daarom drukken de deelnemers erop om verschillende invullingen van ‘relevante’ kennis, ‘kwaliteit van leven’ en verschillende levensdoelen mee te nemen in de gesprekken over onderzoeksagenda’s.
39
>
de invoering van een gedrags- of ethische code;
>
de organisatie van een onderzoekscultuur die het voorzorgsprincipe onderschrijft en die tijd schept voor reflectie, iets wat nu niet kan wegens prestatiedruk;
>
het aanstellen van visionaire mensen aan het hoofd van onderzoeksinstellingen;
>
onderzoek lanceren dat gericht is op langetermijndoelstellingen en geïnspireerd door het algemeen welzijn, dus niet louter door economische overwegingen zoals nu;
>
ruimte scheppen voor het denken in scenario’s;
>
onderzoekers aansporen om alternatieve onderzoeks- en technologiepaden te bewandelen;
>
nieuwe vormen van samenwerking uitproberen, zowel met andere disciplines als met de maatschappij in bredere zin.
Volgens de deelnemers aan het forum moet de onderzoeksstrategie al in een vroege fase maatschappelijke zorgen en vragen meenemen op de onderzoeksagenda’s. Daartoe zullen onderzoeksinstellingen en onderzoekers actief participeren aan fora waar wetenschappers met andere maatschappelijke actoren aan tafel schuiven. De overheid zal de nodige spelregels opstellen voor een open dialoog.
Het is de bedoeling om de ideeën die tijdens dit stakeholderforum geuit werden, mee te nemen naar een volgend NanoSoc-initiatief. Met onderzoekers van de Universiteit Antwerpen en IMEC zal, bij wijze van experiment, een roadmapoefening worden opgezet. Zo’n routekaart geeft aan hoe promotoren van wetenschap en technologie een aantrekkelijke sociotechnische toekomst zien en welke acties zij nodig achten om zover te geraken.
Bij het uittekenen van die routekaart willen wij zoveel mogelijk rekening houden met de insteek van de burgerpanels (zie brochure ‘Nanotechnologie Gewikt en Gewogen’) en van het stakeholderforum.
Volgens de deelnemers draagt de onderzoekswereld zelf de grootste verantwoordelijkheid voor het meenemen van maatschappelijke overwegingen bij de opmaak van onderzoeksagenda’s. Weliswaar kan de overheid met educatie, informatie en wetgeving, en via het stimuleren van onafhankelijk onderzoek, de nodige randvoorwaarden scheppen. Maar uiteindelijk moeten onderzoekers zelf maatregelen nemen om hun verantwoordelijkheidszin aan te scherpen:
Besluit
40 Deelnemers
Vzw CAZ Midden-Limburg Sint-Fransiscusziekenhuis, Astrid Herman Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, Christiaan Van Hul Expertisecentrum Dementie Vlaanderen vzw, Patrick Verhaest VVI - Algemene Ziekenhuizen (Verbond van Verzorgingsinstellingen), Ingrid Nolis Agfa Healthcare NV, Dirk Colaert VITO (Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek), Rudi Torfs, Jan Meneve Cochlear Technology Centre, Carl Van Himbeeck IMEC (Instituut voor Micro-Electronica en Nanotechnologie), Jo De Wachter, Wolfgang Eberle, Marc Van Rossum Landsbond van Liberale Mutualiteiten, Jean-Pierre Bronckaers Terra Reversa, Mark Deckers Gasthuiszusters Antwerpen (GZA), Willeke Dijkhoffz Vlaams Patiëntenplatform, Els Meerbergen Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, André Tielens VVI – Leiehome, Hugo Vandenbussche Johnson & Johnson Pharmaceutical Research & Development, Paul Cockaerts Kabinet Minister Patricia Ceysens, Bart Haex Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, Bert De Wel Bond Beter Leefmilieu, Kristof Debrabandere KU-Leuven, Barbara Legiest, Johan Evers, Johan De Tavernier Universitair Ziekenhuis UGent, Nicolas Van Larebeke CAWET, Koninklijke Academie, Jan Kretzchmar Sirris (Collectief Centrum van de Technologische Industrie), Hans Vercammen IST (Instituut voor Samenleving en Technologie), Robby Berloznik Liga voor Mensenrechten, Maartje De Schutter Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs, Chris Van Woensel Vlaams Welzijnsverbond vzw, Paulus Van Bortel Demacos bvba, Hugo De Man IBBT/VUB (Instituut voor Breedband Technologie), An Jacobs Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Natalie Stragier Vlaamse Gemeenschap, Pieter Van Hecke VVKSO (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs), Jean Tiesters OIVO-CRIOC (Onderzoeks- en informatiecentrum van de gebruikersorganisaties), Joost Van den Cruyce FocusFree vzw, Angelo Vermeulen Agoria Vlaanderen, Patrick Van Den Bossche, Nadia Fahsi Universiteit Antwerpen, Staf Van Tendeloo, Silvia Lenaerts, Catherine Gorlé, Michiel Van Oudheusden, Hannes De Zutter, Marian Deblonde, Lieve Goorden
Nanotechnologie op de agenda
41 Het NanoSoc team
Prof. Dr. Lieve Goorden (TA-groep, Universiteit Antwerpen), coördinator en promotor van het NanoSoc-project Prof. Dr. Marc Van Rossum (IMEC), promotor Prof. Dr. Johan De Tavernier (CWTE, K.U.Leuven), promotor Prof. Dr. Gustaaf Van Tendeloo (EMAT, Universiteit Antwerpen), promotor Prof. Dr. Silvia Lenaerts (Departement Bio-Ingenieurswetenschappen, Universiteit Antwerpen), co-promotor Prof. Dr. ir. Herman Maes (IMEC, Director INVOMEC), co-promotor Dr. Marian Deblonde (TA-groep, Universiteit Antwerpen), senior onderzoeker Dr. Wolfgang Eberle (IMEC, Bioelectronic Systems Group), senior onderzoeker Ing. Bart Van Poucke (IMEC), senior onderzoeker Ir. Johan Evers (CWTE, K.U.Leuven), doctoraatstudent Ir. Catherine Gorlé (EMAT, Universiteit Antwerpen), doctoraatsstudent Hannes De Zutter, Universiteit Antwerpen, junior onderzoeker Michiel van Oudheusden (TA-groep, Universiteit Antwerpen), doctoraatsstudent Joeri Nys (Universiteit Antwerpen), administratieve ondersteuning Jim Baeten (Trizone), facilitatie Wim Vander Elst (Challenge Learning), facilitatie Stefaan Anrys (journalist), copy-writing
Project gefinancierd door het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen
www.NanoSoc.be
Besluit
www.NanoSoc.be