DRIEMAANDELIJKS MAGAZINE, JAARGANG 20, NUMMER 70, DECEMBER 2006 - JANUARI- FEBRUARI 2007 Afgiftekantoor: Antwerpen X - Erkenningsnummer: P602411 - Adres afzender: Prinsstraat 13, 2000 Antwerpen - PB-nummer: 8/0829
ALFABETA
Nanotechnologie
1
ALFABETA
Driemaandelijks magazine van de Universiteit Antwerpen
6
15
INHOUD WETENSCHAP EN SAMENLEVING
Technologie op nanoschaal maar op mensenmaat Hoofdredacteur Mark Van Dyck Coördinatie / Inlichtingen Gilberte Somers, tel.: 03 220 47 10 Redactieraad Bruno Blondé Ronny Blust Martin Decancq Patrick De Pelsmacker Fabienne Destryker Els Grieten Philippe Jorens Herwig Leirs Paul Parizel Maria Polfliet Gilberte Somers Ernest Van Buynder Mark Van Dyck Guido Vanheeswijck Ann Verhetsel Alain Verschoren Verantwoordelijke uitgever Francis Van Loon (rector Universiteit Antwerpen), Prinsstraat 13, 2000 Antwerpen Fotografie Vincent Jauniaux Kurt Kerkhofs
20
1
Moleculaire machientjes in onze bloedsomloop die de schade aan onze cellen repareren, zodat we nog lang en gelukkig kunnen leven. Of een piepkleine chip in onze hersenen waarmee we direct vanuit het brein met computers kunnen communiceren. De mogelijkheden van nanotechnologie zijn groot, maar zijn er ook risico’s? Welke keuzes kunnen we maken? Dat is het soort vragen waarop het onderzoeksproject “Nanotechnologie voor de maatschappij van morgen” antwoorden zoekt. Tijd voor een dialoog tussen nanowetenschappers en de rest van de samenleving. ONDERZOEKSPROJECT CONSERVATORIUM EN UNIVERSITEIT
De vergeten Antwerpse kerkmuziek van 1650-1750
6
Muzikanten van het Conservatorium zullen schijndode Antwerpse mismuziek uit de “ongelukseeuw” opnieuw tot leven wekken. Eén compositie, een requiemmis van Fiocco, werd al uitgevoerd. In samenwerking met het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de Universiteit Antwerpen wordt de oude kerkmuziek ook in haar brede historische context bestudeerd. Best mogelijk dat zij de modes van haar tijd weerspiegelt. HET CENTRUM VOOR GERECHTELIJKE GENEESKUNDE
Door de arts in de kraag gevat
10
In het UZA zijn alle gerechtelijke activiteiten - autopsieën, DNA-analyses, et cetera - sinds kort geïntegreerd in het moderne en slagvaardige Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde. Ook het Universitair Forensisch Centrum, dat in de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd, is daarin opgenomen. Artsen en andere zorgverleners als bondgenoten in de strijd tegen geweld en criminaliteit. POLITIEKE WETENSCHAPPEN
Regeren de media het land?
15
In 1999 kostte de breed in de pers uitgemeten dioxinecrisis Jean-Luc Dehaene wellicht het premierschap. In 2000 raakte Freya Van den Bossche door haar optreden in Bracke en Crabbé in één klap in heel Vlaanderen bekend. In 2006 zorgde de immense verontwaardiging in de pers over de raid van Hans Van Themsche mee voor een onmiddellijke aanpassing van de wapenwet. - De politieke impact van de media is reëel, maar wordt toch gemakkelijk overschat. FLITS
Grafische vormgeving g•kwadraat, Hasselt
Chris Van den Wyngaert ontvangt Prijs voor Mensenrechten
19
EEN NIEUWE METHODE VOOR DE PREVENTIE VAN PEST Druk Drukkerij De Bie, Duffel Voorpagina Met dank aan IBM Belgium en het IBM Almaden Research Center voor het bezorgen van het beeld.
De Zwarte Dood ligt nog altijd op de loer
20
Hoewel de pest wereldwijd nog maar weinig slachtoffers maakt, is het gevaar voor een catastrofale comeback van de ziekte zeker niet verdwenen. Recent ontwikkelde professor in de biologie Herwig Leirs met een team in Kazachstan een nieuwe methode die het mogelijk maakt pestepidemieën lang op voorhand te detecteren en ze efficiënt te voorkomen. PROMOTIES
ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
25
WETENSCHAP EN SAMENLEVING
Technologie op nanoschaal maar op mensenmaat Nanotechnologie is ontzettend klein, maar haar toekomstige impact zou wel eens onvoorstelbaar groot kunnen zijn. Simpel gezegd gaat het om een soort Lego-voor-gevorderden, met atomen als bouwsteentjes. Nanostructuren kunnen ons leven in tal van opzichten veranderen, en juist daarom is het belangrijk dat nanowetenschappers al in een vroeg stadium de dialoog aangaan met mensen uit diverse geledingen van de samenleving. Het onderzoeksproject “Nanotechnologie voor de maatschappij van morgen” geeft concreet gestalte aan die dialoog. Welke kansen zijn er te grijpen? Welke risico’s beter te vermijden? Welke wegen in te slaan? En welke juist uit de weg te gaan?
Nanotechnologen houden zich bezig met het vervaardigen, bestuderen en voor concrete doelen benutten van structuren met een grootte van circa 1 tot 100 nanometer. Een nanometer is één miljardste van een meter, de nanotechnologie situeert zich dus op de schaal van atomen en moleculen. Zonnecrèmes bevatten nanodeeltjes titaniumdioxide die schadelijke ultraviolette stralen tegenhouden. Ook in mobiele telefoons en computers zitten er nanostructuren, bijvoorbeeld laagjes van tien atomen dik die als barrière tussen geleiders fungeren. Toch staat de nanotechnologie nog maar in de kinderschoenen en houdt ze hoofdzakelijk beloften voor de toekomst in.
Tussen science en fiction Een nanograpje: met een scanning tunneling microscope werd dit mannetje gemaakt, dat helemaal uit koolstofmonoxidemoleculen bestaat. Met dank aan IBM Belgium en het IBM Almaden Research Center voor het bezorgen van het beeld.
Een sterk tot de verbeelding sprekende maar nog lang niet inlosbare belofte is de ontwikkeling van nanobots, minuscuul klei-
Universiteit Antwerpen 1
ne robots - moleculaire machientjes in feite die voor allerlei delicaat precisiewerk kunnen worden ingezet. Bijvoorbeeld voor het verwijderen van afzettingen op vaatwanden in ons lichaam, het repareren van schade aan cellen, het produceren van elektronische componenten of het opruimen van milieubelastende stoffen in bodems of waterlopen. Impressionante perspectieven biedt ook de synthese van nieuwe materialen die sterker, duurzamer, beter geleidend, vlotter bewerkbaar of in andere opzichten superieur zijn. Op nanoschaal, waar de regels van de kwantummechanica gelden, hebben materialen andere chemische, optische, elektrische en magnetische eigenschappen dan op de macroschaal die de leefwereld van de mens vormt. Door in het laboratorium atoom voor atoom nanostructuren met interessante eigenschappen te bouwen - wat al met succes gebeurt - en die piepkleine structuren dan in enorme aantallen te produceren - wat nog praktische problemen stelt - is het in principe mogelijk ook op onze schaal materialen met nano-eigenschappen te verkrijgen. Een bekende nanostructuur is het koolstofbuisje: een cilindertje met een doorsnede van ongeveer één nanometer dat helemaal uit koolstofatomen is opgebouwd. Deze “ultieme vezel” is zestig keer lichter en honderd keer sterker dan staal en leent zich potentieel dan ook voor tal van industriële toepassingen. Overigens zijn koolstofbuisjes goede geleiders die de verdere miniaturisering van computerchips een extra impuls kunnen geven. Een koolstofbuisje kan tot een moleculaire transistor worden omgebouwd of, door in het buisje een rijtje metaalatomen te stoppen, tot een metaaldraad van slechts één atoom dik met heel specifieke elektrische eigenschappen. Nano-elektronica kan al op relatief korte termijn een zogeheten “intelligente omgeving” doen ontstaan. Omringd door een discreet netwerk van ultrakleine computers die draadloos met elkaar interageren, kunnen we dan overal doorlopend terugvallen op een waaier van elektronische diensten en informatie- en communicatiemogelijkheden. Technisch zijn sommige zaken nu reeds haalbaar. Wie weet duurt het nog maar even vooraleer we met ons volgeladen boodschappenkarretje zonder oponthoud aan een kassa de supermarkt kunnen verlaten en het bedrag van de in-
Boven: In een van de brandpunten van een uit 36 kobaltatomen opgebouwde ellips is nog een kobaltatoom geplaatst (paarse piek). Sommige eigenschappen van dat laatste atoom blijken ook in het andere brandpunt van de ellips op te duiken (paarse vlek links). De sleutel tot draadloze dataoverdracht in toekomstige nanochips? Onder: Hetzelfde fenomeen anders gevisualiseerd. Met dank aan IBM Belgium en het IBM Almaden Research Center voor het bezorgen van de beelden.
2 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
kopen automatisch van onze rekening gaat. Combinaties van nanotechnologie en biotechnologie of biologische systemen, dus van dode en levende materie, wekken op hun beurt grote verwachtingen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan implantaten in de hersenen die het geheugen verbeteren of het mogelijk maken rechtstreeks vanuit het brein met computers te communiceren. Nu al bestaat er technologie waarmee verlamde personen louter door zich te concentreren de cursor van een computer over het scherm kunnen bewegen. Misschien komt er ooit een tijd dat we allemaal met nanochips in de hersenen rondlopen en letterlijk met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Een andere mogelijkheid is de ontwikkeling van draadloze biosensoren die in de bloedsomloop de aanwezigheid en concentratie van een hele reeks substanties of micro-organismen kunnen detecteren en zo een massieve bijdrage kunnen leveren tot een betere preventie, diagnose en therapie. Ook voor onder meer kwaliteitsbewaking in de voedingsindustrie en allerlei milieucontroles kunnen biosensoren van pas komen.
Zoeken naar realistische en zinvolle trajecten De lijst van voorbeelden, hoe onvolledig ook, laat er geen misverstand over bestaan dat nanotechnologie een ingrijpende impact kan hebben op mens en maatschappij. Het lijkt bijgevolg raadzaam om eens met verschillende partijen, dus niet enkel nanowetenschappers, uitvoerig te reflecteren over die nog prille, ontluikende discipline. Welke nieuwe mogelijkheden opent de nanotechnologie allemaal? Waar situeren zich de opportuniteiten en wat zijn de eventuele risico’s? In welke richtingen dient het onderzoek zich bij voorkeur te ontwikkelen? Het zijn deze en aanverwante vragen die in het kader van het in februari gestarte vierjarige onderzoeksproject “Nanotechnologie voor de maatschappij van morgen” gesteld en ook beantwoord zullen worden. Professor Lieve Goorden van het Studiecentrum Technologie, Energie en Milieu (STEM) van de TEW-faculteit: “We willen al in een vroeg stadium een dialoog, een interactie tot stand brengen tussen enerzijds nanowetenschappers en anderzijds humane wetenschappers, beleidsmensen, belangengroepen en, zeker niet te verge-
ten, geïnteresseerde burgers. Toen twintig jaar geleden de biotechnologie haar doorbraak kende, is het maatschappelijk debat veel te laat op gang gekomen, wat een polarisatie in de hand heeft gewerkt. Plots waren er genetisch gemanipuleerde gewassen. De mensen voelden zich door de technologische ontwikkelingen overrompeld, wat tot verhitte reacties heeft geleid. De biotechnologische bedrijven van hun kant, die al grote sommen in onderzoek en ontwikkeling hadden geïnvesteerd, hebben zich toen nogal bits verdedigd. Zo’n scenario willen we dit keer vermijden. “In het net gestarte onderzoeksproject, dat door het IWT [Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen] wordt gefinancierd, zullen we ons op drie toepassingsgebieden van de nanotechnologie concentreren: nieuwe materialen, de intelligente omgeving, en de combinatie van nano- en biotechnologie. Per gebied zullen we met alle betrokkenen eerst naar mogelijke en dan naar wenselijke toekomstbeelden zoeken, telkens met aandacht voor zowel de technologische als de maatschappelijke dimensie. Over gevaren en onzekerheden zal heel open worden gepraat, maar de vele positieve aspecten van nanotechnologie zullen ook hun terechte plaats krijgen. Het uitgangspunt van het project is opbouwend: wat kan nanotechnologie voor ons doen? Aan het slot willen we een selectie kunnen presenteren van technologische trajecten die tegelijk realistisch zijn en door iedereen als zinvol worden ervaren. “Het ligt niet in onze bedoeling de overheid over vier jaar een strikt kader aan te reiken met de vraag het aan de nanowetenschappers op te leggen. We zien het project veeleer als een dynamisch zoekproces, waarbij de nanowetenschappers centraal staan maar hun reflectie wordt gestimuleerd door informatie, vragen, bedenkingen en suggesties van humane wetenschappers en mensen uit andere geledingen van de maatschappij. Natuurlijk hopen en verwachten we dat de nanowetenschappers bij het opstellen van hun onderzoeksagenda effectief iets met de resultaten van het overleg zullen doen.” Voor het toepassingsgebied van de nieuwe materialen neemt het EMAT-laboratorium (Elektronenmicroscopie voor Materiaalonderzoek) van de Universiteit Antwerpen deel aan het project, voor dat van de intelligente omgeving en de combinatie van
nano- en biotechnologie het Leuvense IMEC (Interuniversitair Micro-elektronicacentrum). Van academische zijde is er verder nog een actieve inbreng van het Centrum voor Wetenschap, Technologie en Ethiek van de KULeuven en uiteraard ook van STEM, dat het project coördineert.
Patrick! Het belang van een dialoog met de maatschappij wordt door nanowetenschappers volmondig erkend. Professor Staf Van Tendeloo, fysicus en directeur van EMAT: “Om te beginnen moeten we de mensen uitleggen waar de term ‘nanotechnologie’ op slaat, want uit onderzoek blijkt dat 90 procent van de Vlamingen dat niet weet. In het algemeen hebben wetenschappers zich te lang in een ivoren toren opgesloten, wat tot allerlei misverstanden en vooroordelen heeft geleid. Zo associëren veel mensen de woorden ‘atomair’ en ‘nucleair’ direct met atoombommen. “Een goede communicatie over nanowetenschap is hard nodig en met het project willen we daar actief toe bijdragen. Al vrees ik dat slechts een klein percentage van de bevolking echt in wetenschappelijke informatie is geïnteresseerd. Het valt niet mee de juiste communicatiestrategie en -toon te vinden. Misschien moeten we die taak overlaten aan sociologen zoals Lieve Goorden of reclamemensen van het kaliber Patrick Janssens.” Lieve Goorden: “Ik denk dat het verkeerd is om in de communicatie over nanotoepassingen de nadruk te leggen op het technisch-wetenschappelijk verhaal. Mijn ervaring met burgerpanels, consensusconferenties en dergelijke heeft me geleerd dat het beter is dat wetenschappers over de toekomstbeelden praten die hen voor ogen staan, over de voordelen van een nieuwe technologie en ook over hun bekommernissen en onzekerheden. Dan constateer je wel degelijk een levendige interesse bij de mensen en een grote bereidheid tot meedenken.”
Fundamenteel onderzoek is van fundamenteel belang In zowel Europa als de Verenigde Staten wordt het nano-onderzoek voor meer dan 50 procent met overheidsmiddelen gefinancierd. Alleen daarom al lijkt het wenselijk dat het publiek goed over dat onder-
Universiteit Antwerpen 3
Staf Van Tendeloo (links), Lieve Goorden en François Peeters voor een van de elektronenmicroscopen in het EMAT-laboratorium.
zoek wordt geïnformeerd en er ook mee de prioriteiten van kan bepalen. Professor François Peeters, specialist in de theoretische fysica en het modelleren van nanostructuren: “De Universiteit Antwerpen beschikt over een excellentiecentrum op het gebied van nanowetenschap waar EMAT, mijn onderzoeksgroep Theorie van de Gecondenseerde Materie en de groep Plasmant rond professor Annemie Bogaerts deel van uitmaken. Dat centrum verricht vooral fundamenteel onderzoek. Met de bijzonder krachtige microscopen van EMAT kunnen Staf Van Tendeloo en zijn medewerkers materie op nanoschaal visualiseren, bestuderen en karakteriseren, terwijl wij de eigenschappen en het gedrag van nanostructuren op voorhand, dus voor ze zijn vervaardigd, al kunnen berekenen. Plasmant is dan weer gespecialiseerd in de ontwikkeling van numerieke modellen voor plasma’s en voor de interactie tussen een plasma of een laser en het oppervlak van een vaste stof. “Een probleem is wel dat het moeilijk is om bij het publiek steun te verwerven voor fundamenteel onderzoek, dat dikwijls pas op lange termijn tastbare resultaten oplevert. Toch is fundamenteel onderzoek enorm belangrijk. Kijk naar de transistor. Toen die ruim een halve eeuw geleden werd uitgevonden, kon niemand voorzien welke revolutie hij zou teweegbrengen. Zonder de transistor zouden we nog altijd met computers van gigantische afmetingen zitten die meer warmte genereren dan dat ze informatie verwerken. Veel zaken die nuttig zijn voor de maatschappij zijn een spin-off van onderzoek dat hetzij niet op toepassingen, hetzij op een heel ander soort toepassingen was gericht.”
Staf Van Tendeloo: “Viagra is een nevenproduct van onderzoek naar een medicijn tegen angina pectoris. Ik begrijp best dat de overheid en het publiek graag een resultaatverbintenis met wetenschappers willen afsluiten, maar wetenschap laat zich slechts in beperkte mate sturen. Het is essentieel dat ook nanowetenschappers voldoende ruimte krijgen om hun inventiviteit bot te vieren. De maatschappij mag gerust een inbreng hebben, de vraag is alleen op welk moment. Het fundamenteel onderzoek moet zo vrij mogelijk zijn, pas als het om toegepast onderzoek gaat lijkt inspraak van de maatschappij me realistisch en gewenst. “Vandaag wordt het fundamenteel onderzoek te sterk ingeperkt. We moeten op voorhand zeggen wat we over vier jaar met een onderzoek zullen bereiken en elk jaar een voortgangsrapport opstellen. Maar bij fundamenteel onderrzoek weet je dikwijls niet wat je zult bereiken en of je überhaupt wel iets zult bereiken. We kunnen het ons niet langer permitteren dat een onderzoek vastloopt. De neiging bestaat om dan maar op veilig te spelen, waardoor bepaalde thema’s dreigen te blijven liggen.”
Keuzes onvermijdelijk Hoe zit het met de beschikbare budgetten voor fundamenteel onderzoek? François Peeters: “Voor elke euro die daarin wordt geïnvesteerd, gaat er tien euro naar toegepast en honderd euro naar productiegericht onderzoek.” Lieve Goorden: “Aangezien de middelen beperkt zijn, moeten er onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. Misschien zouden onderzoeksgroepen zelf wat vaker over
4 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
hun eigen keuzes moeten reflecteren: zijn die wel optimaal? Het is waar dat wetenschappelijk onderzoek zich niet zomaar laat sturen, maar door prioriteiten te formuleren kun je het toch wat in de ene of de andere richting duwen.” Dat enige sturing inderdaad mogelijk is, blijkt onder meer hieruit dat nanowetenschappers regelmatig fundamenteel onderzoek verrichten dat direct inspeelt op technische behoeften. François Peeters: “In de informatica is het zo dat de beroemde wet van Moore die stelt dat het aantal transistors op een chip en dus de snelheid en kracht van computers om de achttien maanden verdubbelen, over enkele jaren niet langer van toepassing zal zijn. De verschillende componenten van een chip kunnen niet eindeloos verder worden verkleind, we stevenen af op een fysische ondergrens, de zogenaamde red brick wall. De greppeltjes die in het siliciumplaatje moeten worden gegraveerd kunnen niet smaller zijn dan de golflengte van het licht dat voor het graveren wordt gebruikt en de dikte van isolerende tussenlagen vermindert tot een paar atoomlagen. Daarom komen mensen uit de computerindustrie nu naar ons. Ze willen een dieper inzicht in wat er op nanoschaal in microprocessoren gebeurt, in de hoop een manier te ontdekken om door de opdoemende muur te breken.”
Klein maar daarom nog niet onschuldig Net als bij biotechnologie zullen ook in het geval van nanotechnologie veel mensen willen weten of er gezondheidsrisico’s aan verbonden zijn. Staf Van Tendeloo: “Een gram goud is inert, maar is een nanogram goud dat ook nog? We kennen niet precies de eigenschappen van materie in nanovorm. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat nanodeeltjes zilver die in de buurt van een kankercel komen zich rond die cel schikken en haar isoleren. Dat is een gunstig effect, maar misschien zijn er ook andere, ongewenste effecten. “Nanodeeltjes zijn zo klein dat ze in principe op alle plaatsen in ons lichaam kunnen belanden. Samen met onder andere de dienst Pneumologie van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen nemen we deel aan een onderzoeksproject waarbij wordt nagegaan wat er gebeurt als de lucht die we inademen nanodeeltjes bevat. Komen die
deeltjes via de longen in ons bloed en zo overal in ons lichaam terecht? Of ademen we ze onder invloed van turbulentie in de lagere luchtwegen gewoon weer uit? Nanotechnologie heeft de mensen potentieel heel veel positiefs te bieden, maar natuurlijk moeten we ook alle mogelijke negatieve aspecten zorgvuldig bestuderen.” François Peeters: “Waarschijnlijk zit de lucht nu al vol met nanodeeltjes, afkomstig van onder meer auto’s en fabrieken. Maar echt zeker weten doen we dat niet. We hebben geen filters die nanodeeltjes tegenhouden en lucht doorlaten. “Het is ook geen ijzeren wet dat de toxiciteit van een materiaal toeneemt naarmate de grootte ervan afneemt. Iedereen kent de ernstige medische problemen die sommige asbestvezels veroorzaken, maar het merkwaardige is dat als je die vezels korter maakt hun schadelijkheid vermindert.”
Zoals gras Om in de macrowereld waarin wij leven enig direct voordeel te kunnen hebben van nanostructuren met interessante eigenschappen, moeten we een manier vinden om die structuren supersnel in ongelooflijke aantallen te vervaardigen. Met een scanning tunneling microscope, zoals bijvoorbeeld IMEC er één heeft, kunnen nanostructuren atoom voor atoom worden geassembleerd, maar dat gaat langzaam en is alleen zinvol in het kader van onderzoek en ontwikkeling. Staf Van Tendeloo: “Zelfs als je met zo’n toestel een miljoen atomen per seconde op elkaar zou kunnen stapelen, zou het nog tien miljoen jaar duren om een kubieke millimeter materie te produceren. De hoop van nanowetenschappers is veeleer op selfassembly gevestigd, op nanostructuren die zichzelf kunnen reproduceren. De natuur moet hier ons voorbeeld zijn. Nanostructuren zouden min of meer moeten kunnen groeien zoals gras, of zoals het haar op ons hoofd. Snijd je dat af, dan groeit het vanzelf weer aan.” François Peeters: “De meeste technologie is top-down georiënteerd. Uit een grote siliciumplaat vervaardigen we chips. Maar de natuur werkt bottom-up, van nano naar macro, en bovendien verbazingwekkend vlug. Voor de toekomst van de nanotechnologie is het cruciaal dat we erin slagen die natuurlijke aanpak te ontrafelen en te imiteren. Voorlopig zijn op dit gebied nog maar de eerste stappen gezet.”
Lieve Goorden: “Zelfreproductie van nanostructuren roept bij sommigen het schrikbeeld op van een ongeremde, zich aan elke menselijke controle onttrekkende woekering. In het algemeen klopt het wel dat actieve systemen instabieler zijn, en er is geen reden waarom actieve nanostructuren een uitzondering op die regel zouden vormen. Dat verklaart ook waarom bijvoorbeeld de idee van nanoduikbootjes die een medicijn op exact de juiste plaats in het lichaam deponeren velen toch een beetje afschrikt. We mogen die angst niet zomaar wegwuiven.” Staf Van Tendeloo: “Maar we mogen ons er ook niet door laten verlammen en prachtige toepassingen al te vlug verwerpen. We zouden bijvoorbeeld koolstofbuisjes met een chemotherapeutische oplossing kunnen vullen en ze zo kunnen construeren dat ze alleen opengaan en hun inhoud afgeven onder invloed van een specifieke bestraling. Als je de buisjes dan inderdaad als een soort nanoduikbootjes in de bloedstroom van een patiënt met een tumor brengt en die tumor bestraalt, zal de chemotherapie precies en uitsluitend op de plaats waar dat nodig is vrijkomen. Je kunt kankerpatiënten dan veel gerichter behandelen, en ook veel intensiever, want er is geen gevaar meer dat je gezond weefsel vernietigt.” François Peeters: “Het publiek mag van de nanowetenschappers verlangen dat ze de risico’s tot een minimum reduceren, maar anderzijds moet het accepteren dat aan alles een zeker risico zit. Leven is op zich al gevaarlijk.”
Ethiek en privacy In het onderzoeksproject “Nanotechnologie voor de maatschappij van morgen” zullen ook ethische kwesties aan bod komen. Lieve Goorden: “Als morgen door het implanteren van een nanochip in de hersenen de ziekte van Alzheimer zou kunnen worden behandeld, zouden de meeste mensen dat waarschijnlijk fantastisch vinden. Maar als het met een soortgelijke chip mogelijk wordt hyperactieve kinderen te kalmeren, zullen de meningen daarover ongetwijfeld meer uiteenlopen. De vraag hoe ver we willen gaan in het lichamelijk en psychisch verbeteren van de mens door nanotechnologie lijkt me te belangrijk om ze uitsluitend door wetenschappers en beleidsverantwoordelijken te laten beantwoorden. Het publiek moet ook in de discussie worden betrokken.”
Staf Van Tendeloo: “Een ander pijnpunt is de bescherming van de privacy. Nu al is het mogelijk om de identiteitskaart te vervangen door een chip in het lichaam. Dat kan heel handig zijn om bijvoorbeeld verdwenen kinderen of ontsnapte gevangenen op te sporen, en als je door een ongeval bewusteloos in het ziekenhuis belandt zouden de artsen dankzij die chip naast je identiteit eventueel ook onmiddellijk je bloedgroep en je medische voorgeschiedenis kunnen achterhalen. Maar willen wij wel altijd en overal traceerbaar zijn? Hoeveel vrijheid en privacy willen we opgeven in ruil voor meer veiligheid en comfort?”
Schaamlapje? Dat de “geïnteresseerde burgers” die aan het onderzoeksproject deelnemen misschien overwegend als schaamlapje, als excuus-Truus respectievelijk excuus-Guus fungeren, wordt met klem tegengesproken. Lieve Goorden: “We aanzien alle deelnemers als volwassen en verantwoordelijke mensen met een gezond beoordelingsvermogen. Ik denk bijvoorbeeld niet dat veel burgers inzake nanotechnologie een nulrisico eisen. Ze verwachten in de eerste plaats duidelijke informatie over wat nanowetenschappers al weten en kunnen en wat nog niet, over de voordelen en de risico’s van nanotechnologie. Aan de hand daarvan zijn ze best wel in staat een kritische afweging te maken. “Veel weerstand tegen nieuwe technologie is terug te voeren op wantrouwen. Burgers vragen zich bijvoorbeeld af of er wel altijd even eerbare bedoelingen achter zitten, of bedrijven niet veel meer geïnteresseerd zijn in het maken van winst dan in het verhogen van de levenskwaliteit van de mensen. Dat wantrouwen groeit naarmate de burgers sterker het gevoel hebben dat allerlei groepen en organisaties boven hun hoofd en zonder hen enige inspraak te geven met technologie bezig zijn. Geen greep hebben op de technologische ontwikkelingen, erdoor overvallen worden, dat is wat de mensen bang en afkerig maakt. En dat is precies wat we met ons project willen helpen vermijden.”
Meer informatie over het project “Nanotechnologie voor de maatschappij van morgen” is te vinden op www.nanosoc.be.
Universiteit Antwerpen 5
ONDERZOEKSPROJECT CONSERVATORIUM EN UNIVERSITEIT
De vergeten Antwerpse kerkmuziek van Docenten van het Conservatorium en de Universiteit Antwerpen halen samen eeuwenoude Antwerpse kerkmuziek van onder het stof. De polyfone miscomposities worden in hun brede historische context bestudeerd en van enkele worden de schijndode noten op het podium opnieuw tot leven gewekt. Meerstemmige muziek die eenstemmig als een revelatie wordt beschouwd en waarin het verleden en misschien zelfs de mentaliteit en de modetrends van weleer weerklinken.
De “Vlaamse polyfonie” van de vijftiende en zestiende eeuw, met componisten zoals Johannes Ockeghem en Orlandus Lassus, geniet wereldfaam. Virtuoos zijn daarin meerdere melodische lijnen, diverse als gelijkwaardig behandelde stemmen, tot één welluidend geheel samengevoegd. De in onze contreien getoonzette meerstemmige muziek van de zeventiende en achttiende eeuw is echter zo goed als vergeten. Philippus Van Steelant, Alphonse d’Eve, Johan-Adam-Joseph Faber, Willem De Fesch, Joseph Hector Fiocco - al ooit van hen gehoord? Eén voor één hebben zij eertijds in Antwerpen als “zangmeester” van de Sint-Jacobskerk (Van Steelant) of de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (de overigen) polyfone kerkmuziek gecomponeerd die door een groot publiek werd gesmaakt. In de periode van 1650 tot 1750 moet er in Antwerpen, ook door nog een reeks andere componisten, enorm veel van die muziek zijn voortgebracht. Vermoedelijk is maar 5 tot 10 procent van het aanbod behouden gebleven, vaak uitsluitend in de vorm van de oorspronkelijke handgeschreven partituur of een gedrukte editie uit de tijd waarin het werk ontstond. De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal bezit nog een tiental partituren van toen, die in de bibliotheek humane wetenschappen van de Universiteit Antwerpen worden bewaard. In het kader van een origineel en veelzijdig onderzoeksproject binnen de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen worden nu enkele Antwerpse polyfone muziekstukken uit de tweede helft van de nieuwe tijd getranscribeerd en gepubliceerd, zodat alle musici en melomanen er gemakkelijk toegang toe krijgen. Het gaat consequent om mismuziek. Ook zullen studenten en jonge afgestudeerden van het
Studenten en jonge afgestudeerden van het Conservatorium hebben op 2 oktober in de voormalige SInt-Augustinuskerk in Antwerpen een requiemmis ten gehore gebracht die Joseph Hector Fiocco (1703-1741) als zangmeester van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal componeerde. Wellicht de eerste uitvoering ervan sinds de achttiende eeuw.
Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen (Hogeschool Antwerpen) een aantal missen live ten gehore brengen. Op 2 oktober werd in het Augustinus Muziekcentrum in de Kammenstraat alvast een requiemmis van Fiocco uitgevoerd. En om met het uitgangspunt van het project te besluiten: als proeve van urban musicology en integrale stadsgeschiedenis wordt de historische context van de betreffende mismuziek zorgvuldig bestudeerd. Een gesprek met de drie docenten die als voortrekkers van het project fungeren: dirigent, componist, klavecinist en muziektheoreticus Frank Agsteribbe, die de Fioc-
6 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
comis dirigeerde en muziekanalyse doceert aan het Antwerpse Conservatorium; musicoloog en muzikant (kamermuziek, viola da gamba) Eugeen Schreurs, die studenten van het Conservatorium wegwijs maakt in muziekgeschiedenis en onderzoek; en historicus Bruno Blondé van het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de Universiteit Antwerpen, een specialist in de geschiedenis van de nieuwe tijd.
Spannend experiment Is de vergeten Antwerpse kerkmuziek uit de periode 1650-1750 überhaupt bijzonde-
1650-1750 re aandacht en zelfs een reeks heruitvoeringen waard? Frank Agsteribbe: “Velen zullen wel denken dat de onbekendheid ervan te wijten is aan een gebrek aan kwaliteit, maar met de dodenmis van Fiocco hebben we het tegendeel bewezen. Er is ons al gevraagd die compositie in 2007 ook enkele keren in het Duitse Augsburg uit te voeren. Voor mij als muziekdocent en dirigent is de vergeten kerkmuziek een enorme ontdekking. Het is fantastisch spannend om me met een groep studenten op die werken van eigen bodem te storten. “Elke mis zal een experiment zijn. Deze muziek wijkt compleet af van het standaardrepertoire, zodat we op voorhand onmogelijk kunnen inschatten waar we zullen uitkomen. Maar als je vooruitgang wilt boeken, mag je niet altijd op zeker spelen. We hebben nog niet bepaald welke andere Antwerpse miscomposities we zullen brengen. In de loop van 2007 gaan we met studenten van het Conservatorium een aantal missen gedeeltelijk doornemen en dan een keuze maken. “De compositie van Fiocco leek ons op het eerste gezicht een beetje flauw en kaal, maar geleidelijk aan hebben we er een hoop subtiele en fascinerende elementen
Frank Agsteribbe: “Elke mis zal een experiment zijn. Deze muziek wijkt compleet af van het standaardrepertoire.”
De overgeleverde partituur van Fiocco’s requiemmis.
in ontdekt. Spontaan heb je de neiging een muziekstuk te vergelijken met wat je al kent. Dat is verkeerd. Je moet er onbevangen naar kijken en het als een potentieel waardevol iets beschouwen waarvan je de kwaliteiten moet proberen te achterhalen. In technisch opzicht was de Fioccomis voor de zangers en instrumentalisten niet zo lastig. De moeilijkheid zat vooral in het vinden van de juiste sleutel tot het werk, in de interpretatie. Hoe zorg je ervoor dat de muziek overkomt bij het publiek? Anders dan bij Bach, Händel of Vivaldi kun je bij Fiocco nu eenmaal niet op een uitvoeringstraditie terugvallen.” Eugeen Schreurs: “Het was bijna onvermijdelijk dat de Vlaamse muziek van de zeventiende en achttiende eeuw in de schaduw zou blijven staan van de absolute wereldklasse die eraan vooraf was gegaan. Maar dat betekent nog niet dat er geen interessante werken bij zitten. Door enkele ervan nu te transcriberen en ten gehore te brengen, willen we een bijdrage leveren tot de ontsluiting van een stukje Vlaams muzikaal erfgoed. “Zeker de Antwerpse zangmeesters van de eerste helft van de achttiende eeuw hadden een open geest. Ze kenden de muziek van grote buitenlandse componisten zoals Vivaldi en Corelli en lieten zich erdoor inspireren. Met name de Franse en Italiaanse invloed was aanzienlijk. Artistiek situeert de Antwerpse kerkmuziek van toen zich tussen beide stijlen. De vader van Fiocco was overigens een Venetiaan die zich in Brussel had gevestigd.”
Hoogmissen van het sociale leven Voor historicus Bruno Blondé komt de artistieke waarde van de kerkmuziek pas op de tweede plaats. Bruno Blondé: Ik wil vooral nagaan hoe die muziek interageerde met de maatschappij waarin ze ontstond, om zo tot een duiding of herduiding van haar betekenis te komen. We weten bijvoorbeeld dat paasmissen tegelijk hoogmissen van het sociale leven waren en dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw begrafenissen de glans kregen van topevenementen in de geschiedenis van de betrokken families. In Antwerpen kwam er zelfs een verbod op het al te protserig begraven. Lijkkisten werden vaak door een zee van flambouwen begeleid en ook requiemmissen bezetten een belangrijke plaats in de sociale competitie. “Eigenlijk streven we naar een zo compleet mogelijke reconstructie van het historisch kader van de Antwerpse mismuziek uit de periode 1650-1750. Het zou bijvoorbeeld mooi zijn als in een latere fase van het project een muziekhistoricus eens de groepscultuur zou trachten te reconstrueren van de kanunniken van het kapittel - het bestuur - van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal en de Sint-Jacobskerk. In de zestiende eeuw hielden die Antwerpse geestelijken er een heel distinctieve groepscultuur op na, maar ik vermoed dat ze in de tijd die wij bestuderen dichter bij de maatschappij zijn gaan aanleunen. Veel kanunniken waren afkomstig uit de maatschappelijke
Universiteit Antwerpen 7
elite, wat misschien voor een osmose tussen die elite en de kapittels heeft gezorgd en op die manier de keuze van de zangmeesters, de aard van de muziekopdrachten en uiteindelijk de kenmerken en ontwikkeling van de polyfone kerkmuziek heeft beïnvloed.” Eugeen Schreurs: “Uit inventarissen weten we dat sommige Antwerpse kanunniken muziekinstrumenten en partituren bezaten. Zij hielden zich actief met muziek bezig. Uniek is de figuur van Johan-AdamJoseph Faber, die als kanunnik van de tweede fundatie van de Onze-LieveVrouwekathedraal ook zelf missen heeft gecomponeerd.”
hoogbloei van de Antwerpse schildersschool na de dood van Rubens en Van Dyck te maken hebben gehad met een vermindering van de koopkracht van potentiële opdrachtgevers. Ook een gebrek aan nieuw artistiek talent en het uitdoven van de contrareformatie zouden een rol hebben gespeeld. Uit onderzoek dat wij in het Centrum voor Stadsgeschiedenis hebben verricht blijkt echter dat overwegend mentale veranderingen de omslag verklaren. De rijke Antwerpenaren hadden gewoon geen zin meer in schilderijen in de trant van Rubens. Veranderingen in de mode, de smaak, de mentaliteit, die direct af te leiden zijn uit het consumptiegedrag, krijgen in historisch onderzoek nog veel te weinig aandacht.” Tot de afscheiding van de Nederlandse republiek in 1648 lag Antwerpen min of meer in het centrum van het Spaans-Habsburgse rijk, waardoor het zelf toonaangevend kon zijn inzake consumptiegedrag. Daarna zitten de Zuidelijke Bruno Blondé: “Van fashion makers veranderden de Antwerpenaren in Nederlanden fashion takers. We willen nu onderzoeken of het andere consumptiekligeklemd tussen maat ook gevolgen heeft gehad voor de kerkmuziek.” buren die hun markt afschermen en ondergaan ze vooral de invloed van het Franse cultuurmodel, Modegevoelige muziek? dat in de achttiende eeuw nog een stuk Een specifieke vraag waarop het onderdominanter zal worden. zoeksproject een antwoord zou moeten Bruno Blondé: “Van fashion makers verangeven, is of de Antwerpse kerkmuziek deren de Antwerpenaren in geen tijd in van 1650-1750 onderhevig was aan fashion takers. In navolging van de Fransen modes. beginnen ze snuifdozen te kopen, pruiken Bruno Blondé: “Bij historici staat die pete dragen en te investeren in koetsen en riode bekend als een ‘ongelukseeuw’ voor paarden. Ze geven nog altijd een hoop Antwerpen. De stad heeft toen een flink geld uit, maar niet langer aan barokke deel van haar op luxegoederen georiënschilderijen. Ongeveer tegelijkertijd raken teerde industrie verloren en haar inwoook warme dranken - eerst chocoladenersaantal ontzettend zien dalen. Dikwijls melk, later koffie en thee - in trek bij de wordt naar de economische neergang verbevolking en moeten kostbare stoffen zowezen om een aantal abrupte omschakeals zijde wijken voor het veel goedkopere lingen in de maatschappij van die tijd te katoen. Alles wel beschouwd lijkt het converklaren. Zo zou het plotse einde van de sumptieklimaat koortsiger te zijn gewor-
8 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
den. We willen nu onderzoeken of dat andere consumptieklimaat ook gevolgen heeft gehad voor de kerkmuziek van die tijd.”
Florissant cultureel leven Kerkmuziek is weliswaar een tamelijk inert genre dat minder ontvankelijk is voor wereldse trends en mentale switches dan bijvoorbeeld de muziek in theaters, maar daar staat tegenover dat tot diep in de achttiende eeuw religie in Antwerpen, net als in de rest van de Zuidelijke Nederlanden, in tal van verschijningsvormen een uitermate belangrijke sociale rol speelde. Bruno Blondé: “De kerk had overal een plaats in het dagelijks leven. Processies wisten massaal mensen te mobiliseren. Op de straathoeken prijkten Mariabeelden, die vaak door buurtcomités met ingezameld geld betaald waren en onderhouden werden. Voor de kanunniken was de zorg voor de eredienst een prioriteit en uit de verslagen van de wekelijkse kapittelvergaderingen blijkt dat de muziek daarbij veel aandacht kreeg. Het loont dus zeker de moeite de wisselwerking tussen die muziek en de samenleving, en de plaats van modes erin, te onderzoeken. “In dit verband wil ik ook benadrukken dat Antwerpen in de eerste helft van de achttiende eeuw een ontzettend dynamisch en florissant cultureel leven kende. Hoewel in de tweede helft van de zeventiende eeuw, het einde van de Spaanse tijd, verschillende economische sectoren hier al in crisis verkeerden, vergaarden veel Antwerpse firma’s nog fortuinen dankzij de handel met Spanje en de Nieuwe Wereld. Maar na de overname van de Zuidelijke Nederlanden door de Oostenrijkse Habsburgers in 1714 vielen die handelsmogelijkheden bijna helemaal weg. Antwerpen telde toen plots een indrukwekkend aantal steenrijke renteniers-tegen-wil-en-dank. Velen van hen wisten met hun tijd geen blijf en gingen zich dan maar adellijke allures aanmeten, in karossen rondrijden, de opera en de theaters frequenteren - dat soort dingen. Het culturele leven, inclusief de kerkmuziek, werden hierdoor krachtig gestimuleerd. Dat dit geen internationaal vermaarde kunstenaars of werken heeft opgeleverd, doet daar niets aan af. Al die feiten nuanceren tegelijk het gangbare negatieve beeld van het Antwerpen van toen.”
Daar komt de klarinet Vraag is in hoeverre de warme belangstelling van de trendy Antwerpse elite het aanschijn van de kerkmuziek heeft beïnvloed. Eugeen Schreurs: “Het staat alleszins vast dat muziek ook honderden jaren geleden soms al aan modes onderhevig was. Zo is het chanson Douce mémoire van Pierre Sandrin 110 jaar lang, van 1550 tot 1660, populair geweest in heel Europa, maar dan niet meer. Plots verkiezen de mensen een ander soort melodieën of het gebruik van andere, vaak nieuwe instrumenten. Dat laatste zien we ook in de Antwerpse kerkmuziek van 1650-1750. De oudste klarinetmuziek ter wereld in vocaal ensembleverband is uitgerekend te vinden in een mis die hier in 1720 is gecomponeerd door Johan-Adam-Joseph Faber. In die mis treffen we bovendien eigenaardige instrumentencombinaties aan, bijvoorbeeld een tenor-aria met een klarinet, twee fluiten, twee cello’s en een klavecimbel zo’n klavecimbel is een profaan element, je verwacht daar een orgel. In de requiemmis van Fiocco komen dan weer twee hoorns voor, wat ook een nieuwigheid was.” Bruno Blondé: “Een ingrijpende mentale verandering in de achttiende eeuw is het langzaam verdwijnen van de barokke vroomheid. Aan de hand van de evolutie van de opbrengst van de stedelijke belastingen op de bij begrafenissen gebruikte kaarsen, hoop ik het moment te kunnen traceren waarop de Antwerpenaren grote luister bij religieuze ceremonieën niet langer nodig vonden. We kunnen dan nagaan of met dat omslagpunt ook een omslagpunt in de muzikale voorkeuren van de mensen correspondeert.” Frank Agsteribbe: “De requiemmis van Fiocco, die ergens in de tijdsspanne van 1731 tot 1737 gecomponeerd moet zijn, onderscheidt zich in ieder geval door heel eenvoudige harmonische verbindingen en een enorme natuurlijkheid.”
Solistisch De keuze voor een brede historisch-contextuele benadering van de Antwerpse polyfone kerkmuziek van 1650-1750 wordt ook onderschreven door de docenten van het Conservatorium die aan het onderzoeksproject deelnemen. Frank Agsteribbe: “Ik merk bij veel muzikanten duidelijk de goesting om het histo-
risch en maatschappelijk kader van compoeeuw in haar tijd solistisch - met één zansities te bestuderen, want zo kunnen ze die ger per stem - of door een koor werd uitgecomposities beter begrijpen en dus ook bevoerd. Sigiswald Kuijken heeft grote Bachter uitvoeren.” werken zoals de Matthäus-Passion en de JoEugeen Schreurs: “Te lang heeft de musihannes-Passion solistisch gebracht. Aan de cologie zich nogal eenzijdig op noten en hand van oude bewaard gebleven rekeninanalyse geconcentreerd. Maar als je de gen kunnen we voor sommige Antwerpse achtergronden van een muziekstuk niet polyfone missen natrekken hoeveel zankent, kun je kapitale interpretatiefouten gers en instrumentalisten eertijds bij de maken. Ik denk dat de aan de gang zijnde uitvoering werden ingeschakeld en onze academisering van de hogere kunstopleibevindingen dan bijvoorbeeld vergelijken dingen van twee cycli ervoor zal zorgen met de Duitse traditie ter zake. De mis van dat muzikanten zich intensiever op contexFiocco hebben we solistisch uitgevoerd, en tueel onderzoek zullen toeleggen.” dat heeft ongelooflijk goed gewerkt.” Bruno Blondé: “Ons project is bedoeld als Eugeen Schreurs: “Vroeger varieerde de een concrete ondersteuning van die acadebezetting van de polyfone missen vaak misering. Wel vind ik dat zeker op langere termijn het wetenschappelijk onderzoek in de kunstrichtingen meer moet omvatten dan onderzoek over kunst dat direct aansluit bij traditionele academische disciplines zoals geschiedenis of musicologie. Er moet ook voldoende ruimte zijn voor onderzoek in de kunsten, dat zich dan wellicht op een Eugeen Schreurs: “Te lang heeft de musicologie zich nogal eenzijdig op noten en analyse geconcentreerd. Maar als je de achtergronden van heel eigen manier een muziekstuk niet kent, kun je kapitale interpretatiefouten maken.” zal ontwikkelen. De universiteiten moeten de moed hebben de resulterende nieuwe onderzoeksvormen te naargelang de mogelijkheden en omstansteunen, ook als de taal ervan niet evident digheden. Als een mis maar weinig mocht voor hen is.” kosten, werd gemakkelijk voor een kleine Frank Agsteribbe: “Elke wetenschappebezetting gekozen, wat wordt bewezen lijke benadering heeft haar merites. Intedoor afschriften van aria’s in een gereduressant aan het contextueel onderzoek ceerde bezetting. Van de Fioccomis weten binnen ons huidige project vind ik overiwe eerlijk gezegd dat ze oorspronkelijk begens nog dat we ieder vanuit onze eigen doeld was om in een dubbele bezetting te invalshoek naar de polyfone kerkmuziek worden uitgevoerd, maar gezien de historikijken. De verschillende competenties vulsche gebruiken was onze aanpak toch verlen elkaar aan en zullen ongetwijfeld een antwoord. Ook artistiek, want door de soscherper totaalbeeld opleveren. Wat mij listische uitvoering kwamen de polyfonie persoonlijk sterk boeit, is de historische en de schriftuur ervan beter tot uiting. Het uitvoeringspraktijk. In de internationale is niet slecht dat we een beetje stout zijn muziekwereld wordt er momenteel druk geweest.” gediscussieerd over de vraag of de kerkmuziek van de zeventiende en achttiende
Universiteit Antwerpen 9
HET CENTRUM VOOR GERECHTELIJKE GENEESKUNDE
Door de arts in de kraag gevat Autopsie. DNA-analyse. Vaststelling en melding aan de politie van verdachte letsels bij patiënten. Opsporing van giftige stoffen in het lichaam. - Regelmatig levert medisch onderzoek een belangrijke en soms zelfs beslissende bijdrage tot de opheldering van misdrijven. Het eind april 2006 opgerichte Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde (CGG) van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) bezit een grote expertise op dit gebied en voert maandelijks tientallen opdrachten uit voor de magistratuur. In het CGG is bovendien het Universitair Forensisch Centrum (UFC) opgenomen, dat zich toespitst op de begeleiding en behandeling van seksuele delinquenten.
Professor Werner Jacobs, anatoom-patholoog en medisch coördinator van het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde: “Het Centrum integreert een aantal activiteiten die hier al langer bestonden. Binnen het gerechtelijk arrondissement Antwerpen vinden alle lijkschouwingen sinds 1999 in het UZA plaats en ook voor de arrondissementen Turnhout, Mechelen en Hasselt voeren we regelmatig dergelijke opdrachten uit. Verder beschikken we in het UZA sinds 2002 over een forensisch [gerechtelijk] DNA-laboratorium, dat sinds 2004 officieel is erkend als een van de negen Belgische labs die gerechtelijke DNA-analyses mogen verrichten. Het door professor Hugo Neels geleide laboratorium voor Toxicologie op de campus Drie Eiken heeft dan weer veel ervaring met het traceren en het bepalen van de concentratie van giftige stoffen in het lichaam. Recenter, in 2005, is er ook een samenwerking opgestart met het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis van Aalst. Het hoofd van de spoedgevallendienst daar, dokter Marc De Leeuw, is gespecialiseerd in forensisch onderzoek van levende personen en als consulent aan het UZA verbonden. Terwijl het accent in ons gerechtelijk werk vroeger sterk op autopsieën lag, onderzoeken we nu ongeveer evenveel levende als dode mensen. “Het UFC, dat in 1993 door professor Paul
Cosyns is opgericht en onder de door hem geleide dienst Psychiatrie van het UZA ressorteert, bezet een wat ongewone In het gerechtelijk mortuarium van het UZA kunnen op ieder moment van maar evengoed de dag of de nacht lijkschouwingen worden uitgevoerd. belangrijke plaats in ons Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde. Het legt zich toe op de bedringend. Binnen het UZA wordt de gerechhandeling van daders van seksueel geweld, telijke geneeskunde als een vorm van maatom zo te vermijden dat zij na hun vrijlating schappelijke dienstverlening gezien. We nieuwe slachtoffers zouden maken.” [Zie ook beschikken hier over een modern uitgerust het kaderstuk op pagina 12.] gerechtelijk mortuarium en alle vereiste Dankzij de oprichting van het CGG kunnen kennis en ervaring.” de forensische activiteiten van het UZA Snel en alert zijn beter op elkaar worden afgestemd. Vroeger gebeurde het wel eens dat verschillende Professor Jacobs onderzoekt een veertigtal experts van het ziekenhuis er pas in de asmoorden en een vijfenzeventigtal moordsisenzaal achter kwamen dat ze bij dezelfde pogingen per jaar. In het forensisch DNA-lab zaak betrokken waren. worden jaarlijks twee- tot driehonderd anaWerner Jacobs: “Het gerecht is in zekere lyses verricht, onder meer in het kader van mate ook vragende partij geweest voor het verkrachtingszaken. Bij zware misdrijven Centrum. Het was op zoek naar een ziekenmet doden of gewonden komt het er ook huis dat op eender welk moment van de dag voor forensische artsen op aan snel en alert of de nacht lijkschouwingen kon en wilde te zijn. uitvoeren. Niet alle ziekenhuizen zijn daarin Werner Jacobs: “Dikwijls trekken we naar geïnteresseerd. Een autopsie is geen proper de plaats van het delict. We willen levende werk, komt altijd onverwacht en is ook vaak
10 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
slachtoffers graag zien vooraleer hun kwetsuren verzorgd en bijgevolg gemanipuleerd zijn. Bij een steekwonde gebeurt het dat de chirurg in het ziekenhuis de kwetsuur verlengt om de wonde beter te kunnen exploreren. Een letsel van drie centimeter kan dan bijvoorbeeld in een hechting van tien centimeter resulteren, maar voor de medico-legale interpretatie is het natuurlijk belangrijk de initiële grootte te kennen. “Er kunnen zich een hoop te vrijwaren microsporen van de dader of daders op en rond een lijk of gewonde bevinden. De belangrijkste zijn DNA-sporen zoals bloedvlekken, sperma of speekselresten, die dus in ons DNA-lab kunnen worden geanalyseerd. Andere microsporen zoals vezels of pollen denk aan wat er is gevonden op de kleding van Ait Oud, de mogelijke moordenaar van Stacy en Nathalie - worden buiten ons Centrum onderzocht. “Ik heb al vaststellingen gedaan bij mensen met een mes in de borst die ze aan het reanimeren waren. Medische hulp bieden en gerechtelijk onderzoek verrichten hoeven niet incompatibel te zijn. Je moet ook altijd oplettend blijven. Het is niet omdat iemand met een kogel in de buik op de grond ligt dat die persoon enkel een slachtoffer is. Misschien heeft hij ook zelf geschoten. Dus moet je papieren zakken over zijn handen trekken, zodat deskundigen van de politie eventuele kruitsporen op die handen nog kunnen terugvinden.” De kenmerken van een wonde zeggen veel over het gebruikte wapen. Werner Jacobs: “We zien bijvoorbeeld of het om een steek- of een schotwonde gaat. Bij
die arts zo gefocust op de medische hulpvereen steekwonde kunnen we ook inschatten lening, die natuurlijk heel belangrijk is, dat hoe groot het mes moet zijn geweest en bij er sporen worden vernietigd of dat bepaalde een schotwonde van hoe ver en vanuit welke gegevens die relevant kunnen zijn voor het richting er is gevuurd. Interessant zijn verder gerecht niet in het medisch dossier worden bijtsporen. Die kun je registreren en dan opgenomen. nagaan of ze afkomstig zijn van het gebit Werner Jacobs: “Aan de Universiteit Antwervan een verdachte. pen proberen urgentiearts Marc De Leeuw “Als forensisch patholoog werk ik regelmatig en ikzelf dat probleem nu op te lossen door er samen met een antropologe en een tandin het laatste jaar van de artsenopleiding in arts. De antropologe is vooral een grote hulp de colleges gerechtelijke geneeskunde en de bij het bepalen van de leeftijd, de lengte en module traumatologie expliciet aandacht het geslacht van personen op basis van hun aan te besteden. Het eerste medisch contact skelet. Nog niet zo lang geleden konden met mensen die bij misdrijven gewond zijn twee verkoolde en volstrekt anonieme mengeraakt vormt de achilleshiel van de forensisen die in een wagen waren gevonden door sche geneeskunde. middel van hun skelet zelfs bij een specifieke “Overigens zijn dokter De Leeuw en ik ook etnische groep worden ingedeeld. betrokken bij de nieuwe opleiding rampen“Als er in het geval van een ongeïdentifigeneeskunde waarvan professor Luc Beauceerd lijk een vermoeden bestaat wie het court, hoofd van de dienst Spoedgevallen zou kunnen zijn, kan via de tandarts van die van het UZA, de bezieler is. De meeste ramlaatste persoon worden gecontroleerd of pen worden gevolgd door een gerechtelijk de betrokken gebitten met elkaar overeenonderzoek dat de oorzaak, de verantwoorstemmen. Er zijn mensen bij wie hun naam delijkheid en eventueel de uit te keren schain hun tandprothese is gegraveerd en aan de hand van sommige prothesen is te achterhalen welke tandarts ze heeft geplaatst. Er zijn ook prothesen die typisch zijn voor bepaalde gebieden, bijvoorbeeld Oost-Europa. “Om een zaak op te lossen komt het er dikwijls op aan verschillende medische en gerechtelijke gegevens te combineren. Als Forensisch arts Werner Jacobs: “Je moet altijd oplettend blijven. Het bijvoorbeeld het is niet omdat iemand met een kogel in de buik op de grond ligt dat die verhaal dat iepersoon enkel een slachtoffer is.” mand aan de politie heeft verteld niet te rijmen valt devergoedingen moet bepalen. Soms is met de verwondingen die hij of zij vertoont, er ook een identificatie van slachtoffers maakt dat die persoon onmiddellijk vernodig. In dit verband kunnen artsen een dacht.” belangrijke inbreng hebben.”
Eerste arts mag geen sporen vernietigen Vanzelfsprekend is het in veel gevallen geen forensische arts maar een huisarts of een arts in een ziekenhuis die als eerste in contact komt met slachtoffers van een verkrachting, mishandeling of ander delict. Soms is
Naar een reconstructie van het uiterlijk aan de hand van het DNA Aangezien iedereen een uniek DNA-profiel bezit - behalve dan eeneiige tweelingen, bij wie alleen de vingerafdrukken verschillen - is de analyse van DNA-sporen vaak een bijzon-
Universiteit Antwerpen 11
der geschikt instrument om misdadigers of andere mensen te identificeren. Het onderzoeksmateriaal kan bijvoorbeeld bestaan uit sperma dat op de jurk van een verkrachte vrouw is gevonden of uit een weefselfragmentje dat is weggenomen bij een te identificeren lijk. Werner Jacobs: “In het forensisch DNA-lab brengen we niet iemands complete DNA in
kaart, maar kijken we slechts naar vijftien welbepaalde plaatsen op welbepaalde chromosomen waar het DNA sterk varieert van individu tot individu. De kans dat die vijftien merkers er allemaal identiek uitzien bij twee verschillende mensen bedraagt één op honderden miljarden. Natuurlijk hangt aan een DNA-profiel geen naam, je moet al een aanwijzing hebben bij wie het zou kunnen horen
en die persoon, of als dat niet mogelijk is eventueel een naast familielid, vervolgens aan een vergelijkende DNA-analyse onderwerpen. Het gebeurt ook dat het profiel via de nationale DNA-databank kan worden gekoppeld aan iemand van wie het DNA al eerder werd geanalyseerd. “Een klassieke DNA-analyse kost minstens vier dagen tijd, maar er wordt gewerkt aan
HET UNIVERSITAIR FORENSISCH CENTRUM: BEHANDELING VAN SEKSUELE DELINQUENTEN Het Universitair Forensisch Centrum is een bijzonder onderdeel van het CGG. Het houdt zich niet bezig met het ophelderen van misdrijven, maar is gespecialiseerd in het begeleiden en behandelen van daders van seksuele delicten. Klinisch psycholoog Siegfried Koeck: “70 tot 80 procent van onze cliënten wordt door het gerecht naar ons doorverwezen. Maar we helpen ook mensen met afwijkende seksuele neigingen die geen criminele daden hebben gesteld, bijvoorbeeld fetisjisten die te veel geld uitgeven aan artikelen die hen seksueel opwinden. De meer-
De meeste cliënten van het UFC zijn personen die zich hebben vergrepen aan minderjarigen onder de zestien jaar. De mensen op de foto zijn toevallige passanten op straat.
derheid van de cliënten, 60 tot 65 procent, heeft zich vergrepen aan minderjarigen onder de zestien jaar. De tweede grootste groep, zo’n 20 procent, bestaat uit exhibitionisten. Verkrachters maken circa 10 procent van het totaal uit en dan is er nog een heterogene restgroep van onder meer voyeuristen, sadisten en masochisten.”
12 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
Criminoloog Roel Verellen: “Het UFC is erkend en wordt gefinancierd door de Federale Overheidsdienst Justitie. Inzake de opvolging van vrijgelaten seksuele delinquenten is er een duidelijke taakverdeling. Justitie staat via een justitieassistent in voor de controle, het toezicht, terwijl wij de behandeling en begeleiding op ons nemen. In zekere zin probeert het gerecht een terugval van de delinquent te voorkomen door de rol van boeman te spelen, met als ultiem afschrikkingsmiddel opsluiting in de gevangenis, en streven wij hetzelfde doel na via hulpverlening.” Siegfried Koeck: “Hulp aan daders van seksueel geweld ligt heel gevoelig bij het publiek, maar kadert inderdaad in de preventie van nieuwe delicten. Uit betrouwbare Canadese gegevens blijkt dat van de professioneel behandelde seksuele delinquenten gemiddeld 10 procent vroeg of laat recidiveert en van de niet-behandelde 18 procent. Therapie halveert dus bijna het risico op een terugval. Dat resultaat is beter dan dat van sommige algemeen aanvaarde medische interventies zoals chemotherapie bij borstkanker. Voor het UFC, dat ambulante behandelingen verstrekt aan mensen met een laag tot gemiddeld gevaar voor recidive, zijn de cijfers zelfs nog gunstiger. Van de eerste honderd seksuele geweldplegers die we hier hebben behandeld is 6 procent gerecidiveerd, en slechts 3 procent op een flagrante manier.” Het UFC-team bestaat uit twee psychiaters, drie psychologen, een criminoloog, een administratief medewerkster en externe consulenten. De therapeutische aanpak is veelzijdig en wordt telkens afgestemd op de individuele cliënt. Siegfried Koeck: “Centraal staat de cognitieve gedragstherapie. Uitgangspunt daarvan is dat een pathologisch gedragspatroon in stand wordt gehouden door een disfunctioneel denkpatroon. Het komt erop aan beide patronen bloot te leggen en de cliënt anders te leren denken en handelen. Het is onmogelijk om iemands seksuele voorkeuren te veranderen, maar we kunnen mensen wel helpen bij het leren vermijden van risicovolle situaties en van stimuli die gemakkelijk tot gevaarlijke fantasieën leiden. Er kan ook worden gezocht naar een substituut voor het maatschappelijk niet aanvaardbare seksuele gedrag, zodat de cliënt toch van een soort seksuele beleving en intimiteit kan genieten. “Belangrijk is ook dat de cliënt een gestructureerd leven leidt en bijvoorbeeld een job en een woonst heeft. Als er sprake is van een tekort aan zelfcontrole kunnen we voor controle vanuit de omgeving zorgen. Er kan dan bijvoorbeeld aan begeleid wonen worden gedacht.” In 5 tot 10 procent van de gevallen heeft ook medicatie een plaats in de therapie.
een methode om dat tot enkele uren te reduceren. Door met een mobiel DNA-laboratorium naar de plaats te rijden waar zich een misdaad heeft voorgedaan, zou dan soms bijna onmiddellijk het DNA-profiel en met een beetje geluk ook de identiteit van de dader of daders bekend zijn. Probleem is dat je voor een snelle analyse over heel zuivere sporen moet beschikken. Je bent ook ver-
plicht een aantal gebruikelijke stappen en controles in de analyse over te slaan, wat de zo essentiële betrouwbaarheid van het resultaat vermindert. “Om de privacy van de betrokkene te beschermen, stemmen de vijftien merkers bij een DNA-analyse niet overeen met coderende genen en dus biologische eigenschappen. Uitzondering is de geslachts-
Siegfried Koeck: “De nieuwe generatie antidepressiva tempert de fantasie een beetje en er zijn ook farmaceutische producten die de testosteronproductie tot nul reduceren en zo de seksuele drive afremmen. Dat laatste wordt wel eens ‘chemische castratie’ genoemd, maar dat is een overdrijving: als met de medicatie wordt gestopt, keert het libido na verloop van tijd helemaal terug.” Hoewel de therapie erop is gericht de cliënt zoveel inzicht in zijn probleem en zoveel controle over zijn gedrag te laten verwerven dat verdere begeleiding eigenlijk niet meer nodig is, verbreekt het UFC de band met zijn cliënten nooit volledig. Siegfried Koeck: “Na de begeleiding vragen we de cliënt één of twee keer per jaar eens langs te komen om te vertellen hoe het gaat, welke moeilijkheden er eventueel zijn. Alle cliënten krijgen van ons ook de garantie dat ze in crisisperioden hier opnieuw een poosje op consultatie kunnen komen.” Het UFC fungeert ook als steuncentrum voor alle medewerkers van zowel de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg als de psychosociale diensten van de gevangenissen in Vlaanderen die zich met de problematiek van seksueel afwijkend gedrag bezighouden. Roel Verellen: “We verstrekken informatie en advies aan de collega’s in het werkveld, organiseren vormingen voor hen en
Klinisch psycholoog Siegfried Koeck. “Van de eerste honderd seksuele geweldplegers die we hier hebben behandeld is 6 procent gerecidiveerd, en slechts 3 procent op een flagrante manier.”
merker, die ons toelaat te zeggen of we met een man of een vrouw te maken hebben. Met een DNA-chip, die nu al bestaat maar nog erg duur is, kunnen echter duizenden merkers worden bepaald. Als voor merkers zou worden gekozen waar specifieke eigenschappen mee samenhangen, zouden we via een DNA-profiel tot op zekere hoogte het uiterlijk van de persoon in kwestie kun-
Criminoloog Roel Verellen.
verrichten wetenschappelijk onderzoek om de gehanteerde therapieën te optimaliseren. Met het UFC streven we naar een evenwicht tussen onze therapeutische en onze ondersteunende opdracht. Om andere hulpverleners goed te kunnen assisteren, is het belangrijk zelf directe voeling te hebben met de behandelingspraktijk. “Op wetenschappelijk gebied hou ik mij momenteel onder meer bezig met het vraagstuk van de geïnterneerden - de geestelijk gestoorden die in de gevangenis worden opgesloten. De federale regering zoekt naar een alternatieve aanpak, waarbij voor die mensen een gepaste medische context wordt gecreëerd.” Siegfried Koeck: “We sleutelen ook aan een meer verfijnde classificatie van pedoseksuelen en verkrachters. Die twee groepen zijn namelijk nogal heterogeen. Sommige pedoseksuelen zijn bijvoorbeeld vooral op zichzelf gericht, andere meer op de kinderen tot wie ze zich aangetrokken voelen. Per groep willen we de verschillende subgroepen in kaart brengen en daar dan telkens een heel gerichte therapie voor ontwikkelen. Want de vraag is niet zozeer of onze therapie werkt, maar veeleer welke therapie voor welke seksuele delinquent werkt. Nee, Marc Dutroux kunnen we met geen enkele therapie helpen. Hij behoort tot die uitzonderlijk extreme gevallen waar ik zelf helemaal koud van word.”
Universiteit Antwerpen 13
nen reconstrueren. Er is bijvoorbeeld een gen dat karakteristiek is voor mensen met ros haar, een ander gen zegt iets over de huidskleur, enzovoort. Wie weet zullen we op termijn over een apparaat beschikken waar je maar een bloeddruppel in hoeft te stoppen om er een portret van de leverancier van die druppel uit te laten rollen.”
Massagraven in Kosovo en Rwanda Regelmatig wordt ook in internationaal verband een beroep gedaan op het CGG voor identificatieopdrachten. Werner Jacobs: “We hebben geholpen bij het identificeren van tsunami-slachtoffers en ik heb ook massagraven in Kosovo en Rwanda onderzocht. In Kosovo hadden de daders veel moeite gedaan om de identificatie onmogelijk te maken, onder meer door de identiteitspapieren van slachtoffers te vernietigen en hun kleding onderling te verwis-
zo goed mogelijk te reconstrueren wat er was gebeurd. In Rwanda was dat zelfs onze enige opdracht, want alleen al omwille van het enorme aantal slachtoffers - in sommige graven lagen tienduizend mensen - was identificatie ginder onbegonnen werk. “In Rwanda waren bij een aantal slachtoffers eerst de achillespezen doorgesneden, zodat ze niet konden vluchten. En in een bepaald massagraf in Kosovo vonden we mensen die door de knieën waren geschoten vooraleer ze definitief waren afgemaakt - de vrouwen met een kogel door het hoofd, de mannen met een salvo in de borst. Merkwaardig hoe op uiteenlopende plaatsen bij slachtpartijen vergelijkbare methoden worden gehanteerd.”
Shaken baby syndrome
Een niet zo bekend maar in deze stresserende tijden toch tamelijk courant probleem waaraan binnen het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde speciale aandacht wordt besteed, is het shaken baby syndrome. Het gaat hierbij om baby’s die zo krachtig door elkaar worden geschud dat ze hersenschade oplopen. Tot de mogelijke gevolgen behoren onder meer blindheid, gehoorverlies, verlamming, spraak- en leerproblemen en zelfs de dood. Werner Jacobs: “Ouders of andere opvoeders zullen doorgaans niet bekennen dat ze hun geduld en zelfbeheersing hebben verloren en een baby te hard hebben geschud. Overigens is er niet echt veel voor nodig om letsels te veroorzaken. Een bijkomend probleem voor het vinden van de dader is dat we moeilijk kunnen inschatten hoeveel tijd er is verstreken Vandaag oogt een DNA-profiel nog heel technisch, maar wie tussen de symptomen die we weet rolt er over enige tijd wel gewoon een menselijk portret vaststellen en het schudden. uit de analyseapparatuur. Baby’s kunnen er een uur nadat ze zijn geschud al zo ellendig aan toe zijn dat ze in selen. Identificatie via DNA-analyse kon alhet ziekenhuis belanden, maar het is ook leen als er nog familieleden in leven waren mogelijk dat ze pas na drie dagen duidelijke van wie we het DNA als referentiemateriaal symptomen gaan vertonen. We zoeken nu konden gebruiken. naar wetenschappelijke methoden waarmee “In Kosovo hadden we ook de opdracht om we het tijdstip van het schudden vrij precies aan de hand van de kwetsuren van de doden kunnen achterhalen, zodat we kunnen na-
14 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
gaan wie er op dat moment bij de baby was. We proberen bijvoorbeeld specifieke combinaties van symptomen aan een bepaald tijdsverloop te koppelen. Verder trachten we ook een profiel op te stellen van potentiële daders. Bij welke mensen en in welke gezinnen doet het shaken baby syndrome zich het frequentst voor? Hoe groot is het gevaar dat iemand die al eens een kind te hard heeft geschud dat opnieuw doet? Urgentiearts Marc De Leeuw werkt aan een doctoraal proefschrift over dit thema.”
Natuurlijk of verdacht? Niet alle geweldplegingen op mensen zijn direct als dusdanig herkenbaar. Hoe maak je als arts bijvoorbeeld het onderscheid tussen een natuurlijk en een verdacht overlijden? Werner Jacobs: “In België mag elke arts om het even welk overlijden vaststellen en gaat het gerecht in principe op zijn of haar bevindingen voort. In Groot-Brittannië is alleen de behandelende arts bevoegd en dan nog op voorwaarde dat deze de betrokkene hoogstens twee weken voor zijn of haar overlijden persoonlijk heeft onderzocht. Anders wordt het lichaam automatisch overgedragen aan de coroner, de lijkschouwer, die dan bepaalt of er nader onderzoek nodig is. Het Belgische systeem is minder strikt, waardoor het risico toch groter is dat een moord onopgemerkt blijft. “Bij ons kunnen magistraten ook volledig autonoom beslissen wie ze als wetsdokter aanstellen. Meestal kiezen ze voor een specialist, maar ze mogen evengoed een huisarts inschakelen. Sinds 2006 kunnen artsen in België een vijfjarige opleiding tot wetsdokter volgen, misschien zal dat een verschil maken. De huidige wetsdokters hebben het vak vrijwel altijd in de praktijk geleerd van een ancien. Zelf heb ik dat ook zo gedaan, al heb ik daarnaast nog een opleiding forensische pathologie voltooid. “Er komt pas een gerechtelijk onderzoek als er iets is dat tegen een natuurlijke dood pleit. Dat kunnen ook gewoon geruchten zijn die ineens opduiken en die de politie ertoe aanzetten de procureur des Konings om een lijkschouwing te vragen. Het is al gebeurd dat ik amper drie uur voor de crematie nog een lijk aan het onderzoeken was dat eerst was vrijgegeven maar waar op de valreep twijfels over waren ontstaan. Dat was niet elegant tegenover de nabestaanden, maar de enige manier om te verhinderen dat er misschien cruciaal bewijsmateriaal in rook zou opgaan.”
POLITIEKE WETENSCHAPPEN
Regeren de media het land? Hoe groot is de politieke macht van de media? Zijn de politici van de Wetstraat de marionetten van de journalisten van om slechts die twee te noemen - de Reyers- en de Medialaan? Het wetenschappelijke antwoord is genuanceerd: de politieke invloed van de media is reëel, maar meestal beperkt. De politieke berichtgeving zelf blijkt uitvoeriger en degelijker dan ooit te wezen. Stefaan Walgrave en Peter Van Aelst, twee politieke wetenschappers die deel uitmaken van de onderzoeksgroep Media, Middenveld en Politiek (kortweg M2P), bestuderen al diverse jaren de impact van de media op de politiek. Stefaan Walgrave: “Er zijn natuurlijk vele
soorten media en vele soorten impact. Wij leggen ons toe op nieuwsmedia. Zoals andere media kunnen die invloed hebben op bijvoorbeeld de agenda setting van de politiek, dus op de thema’s die worden behandeld. Ze kunnen ook mee bepalen wat de politiek over een thema beslist of welke mensen
politieke macht verwerven. Maar misschien wel het meest sluipend en moeilijkst vatbaar is de impact van de media op de manier waarop de politiek functioneert. Zo worden de interventies van premier Verhofstadt in het parlement getimed in functie van de tv-journaals ‘s avonds. Partijen en
Universiteit Antwerpen 15
Freya Van den Bossche raakte in het jaar 2000 dankzij Bracke en Crabbé in geen tijd in heel Vlaanderen bekend, maar iemand zoals Jo Vandeurzen bewijst dat je het ook zonder speciale hulp van de media nog altijd kunt maken in de politiek.
politici hanteren in toenemende mate een medialogica naast een politieke logica, ze stemmen hun handelingen en formuleringen steeds meer op de media af. “Nieuwsmedia kunnen directe of indirecte politieke effecten hebben. Onder directe effecten verstaan we de effecten op politici en partijen, onder indirecte de effecten op het publiek. Als politici rekening houden met wat de media zeggen en schrijven, is dat uiteraard niet om de betrokken journalisten tevreden te stellen, maar vooral omdat ze denken dat die media de mening van het publiek sturen of reflecteren. Er is nog een ander soort indirecte media-impact. Ook zonder zelf een krant te lezen of tv te kijken kun je namelijk door de politieke berichtgeving in de media worden beïnvloed. Anderen kunnen je bijvoorbeeld vertellen wat een politicus in Het Nieuws op VTM of in Ter Zake op Canvas heeft gezegd. “Het zal duidelijk zijn dat het niet simpel is de politieke impact van de nieuwsmedia precies te meten. Toch is onze onderzoeksgroep M2P behoorlijk positivistisch ingesteld, we proberen macht te meten en kwantitatief in te schatten. We bestuderen in welke omstandigheden, op welke momenten, in welke opzichten en op welke manieren nieuwsmedia een politieke impact hebben. Voor de jaren negentig hebben we een tijdreeksanalyse verricht, waarbij we voor België week na week hebben nagetrokken welke thema’s eerst in de nieuwsmedia aangekaart en vervolgens door de politiek opgepikt werden. Dat onderzoek heeft aangetoond dat de media regelmatig als aangever fungeren. Af en toe spelen ze zelfs heel manifest die rol. Recent
hebben we dat nog gezien toen de 18-jarige Hans Van Themsche op straat in Antwerpen met zijn pasgekocht geweer drie mensen neerschoot, wat tot een enorme aandacht en verontwaardiging in de media leidde. Onmiddellijk na het drama is de wapenwet aangepast.”
De macht van de media? Of van de realiteit? Aan de media wordt doorgaans veel macht toegedicht. Ook op politiek gebied. Kort voor de federale verkiezingen van 1999 leek de door Jean-Luc Dehaene geleide rooms-rode coalitie nog haar meerderheid te zullen behouden. Maar toen brak de dioxinecrisis uit, die in de nieuwsmedia een tyfoon van kritiek op de federale bestuursploeg genereerde. Resultaat: de nieuwe regering kleurde paars en Guy Verhofstadt werd na twaalf jaar oppositie premier. Peter Van Aelst: “De media hebben toen inderdaad de politieke agenda kunnen bepalen en van de dioxinecrisis het centrale thema van de campagne gemaakt, maar dat was toch een uitzonderlijke gang van zaken. Het klinkt eigenaardig, maar uit ons onderzoek in verband met agenda setting blijkt dat in verkiezingstijden de politieke macht van de nieuwsmedia kleiner is dan in niet-verkiezingstijden.” Stefaan Walgrave: “De werkelijkheid is hier contra-intuïtief. Toch ligt de verklaring voor de hand. In verkiezingstijden proberen politici en partijen zelf heel actief de agenda te bepalen. Ze willen dan de thema’s die zij belangrijk vinden onder de aandacht van de mensen brengen en zijn weinig receptief voor onderwerpen die de media naar voren
16 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
schuiven. Bovendien zetten de media tijdens kiescampagnes spontaan al een stap achteruit. Vanuit een nu-is-het-aan-hengedachte gunnen ze de politieke actoren wat meer ruimte.” Peter Van Aelst: “De impact van de media kan in specifieke gevallen groot zijn, maar in het algemeen moet hij toch worden gerelativeerd. Eerder dit jaar ben ik gepromoveerd op een studie naar de rol van de nieuwsmedia tijdens de federale verkiezingscampagne van 2003. Belangrijkste vaststelling was dat de media in het politieke spel nog altijd vaak de rol van toeschouwer vervullen. Meermaals zijn ze ook speler, maar slechts heel uitzonderlijk, zoals ten tijde van de dioxinecrisis, treden ze als scheidsrechter op. Nieuwsmedia kunnen ook niet om het even wat zeggen of schrijven. Ze kunnen een verhaal wel opkloppen, dat is bijvoorbeeld met de Visa-affaire in Antwerpen gebeurd, maar er moet altijd iets zijn om een artikel of reportage aan op te hangen. De kapstok, of bananenschil, moet vanuit de werkelijkheid worden aangeleverd.” Stefaan Walgrave: “De media hebben de dioxinecrisis niet bedacht. Iedereen weet nog hoe op bevel van de overheid de kippen uit de supermarkten moesten worden weggehaald. De macht van de media mag niet met de macht van de realiteit worden verward. Het is onzin te beweren dat de nieuwsmedia de politiek in beslissende mate zouden sturen. De media hebben een politieke impact, maar de meeste empirische onderzoeken tonen aan dat die beperkt is. De politiek wordt nog altijd in de eerste plaats endogeen en dus van binnenuit, door partijen en politici, gestuurd.”
Hoe meer media-aandacht, hoe meer voorkeurstemmen De politieke invloed van de nieuwsmedia verschilt naargelang het thema. Stefaan Walgrave: “Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen obtrusive en unobtrusive issues, tussen laten we zeggen voelbare en niet-voelbare thema’s. In het eerste geval gaat het om zaken zoals inflatie, waarmee de mensen in het dagelijks leven zelf direct te maken hebben. In het tweede geval om bijvoorbeeld de CO2problematiek of de ontwikkeling van de overheidsschuld, waarover we alleen indirect, via de media, informatie kunnen verwerven. Het is evident dat hoe voelbaarder een thema is, hoe minder ons den-
ken erover door de media zal worden beïnvloed. We hebben geen krant nodig om te weten dat de prijzen stijgen. Uit een en ander volgt dat bij gemeenteraadsverkiezingen, die vooral over voelbare thema’s handelen, de media-impact gemiddeld kleiner is dan bij - in deze volgorde - Vlaamse, federale en Europese verkiezingen.” Nieuwsmedia hebben een grote invloed op de populariteit van individuele politici. Peter Van Aelst: “Een onderzoek naar voorkeurstemmen dat ik samen met collega’s van de KULeuven heb verricht, heeft ondubbelzinnig aangetoond dat politici meer stemmen halen naarmate ze meer media-aandacht krijgen. Nogal wat politici doen dan ook hard hun best om zo dikwijls mogelijk in het nieuws te komen. Van de andere kant is de impact van de media op de electorale score van politieke partijen gering. Karel De Gucht of Yves Leterme hebben veel meer te winnen bij uitgebreide media-aandacht dan de VLD of de CD&V. De media beïnvloeden niet zozeer de krachtsverhoudingen tussen als wel binnen de verschillende partijen. “Tijdens de campagne van 2003 besteedde de openbare omroep in één dag meer tijd aan de verkiezingen dan in 1961 gedurende de hele campagne. De mediatisering werkt een personalisering van de politiek in de hand. In politieke interviews en debatten zijn het nu eenmaal altijd personen die het woord voeren. Ook als zij in naam van hun partij spreken, trekken ze in de eerste plaats als individuen de aandacht.” Freya Van den Bossche is een schoolvoorbeeld van iemand die dankzij de media politiek is gelanceerd. In 2000 won ze in het meerdelige VRT-televisieprogramma Bracke en Crabbé de debatwedstrijd tussen dochters en zonen van bekende politici die kandidaat waren voor de gemeenteraadsverkiezingen. Peter Van Aelst: “Dat ze via de televisie in één klap in heel Vlaanderen bekend is geworden, betekent natuurlijk nog niet dat ze het anders als politica niet zou hebben gemaakt. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Inge Vervotte. Nog altijd zijn er mensen zoals Jo Vandeurzen, Bart De Wever en Yves Leterme, die zonder speciale hulp van de media komen bovendrijven in de politiek. Dat is toch ook weer een belangrijke relativering en nuancering van de media-impact. “Overigens stellen we vast dat Freya Van den Bossche door de nieuwsmedia niet echt wordt gehypet. Maar er zijn nog tal
van andere media die een invloed kunnen hebben op de politieke voorkeuren van mensen. Misschien dat een uitvoerig portret van Freya in Flair, met ruime aandacht voor haar persoon en emoties, een aantal lezeressen van dat blad voor haar kan doen stemmen. De media zijn vandaag alom present en ons onderzoek brengt maar een deel van hun impact in kaart.”
Doe de Stemtest Naast het genoemde Bracke en Crabbé (2000 en 2003) werd de voorbije jaren in campagnetijden onder meer Doe de Stemtest (2003 en 2004) op de Vlaamse kijkers /
Peter Van Aelst: “De media beïnvloeden niet zozeer de krachtsverhoudingen tussen als wel binnen de verschillende partijen.”
kiezers losgelaten. Het ging om druk bekeken maar vaak scherp bekritiseerde programma’s. Stefaan Walgrave: “Kritiek op de kwaliteit van de nieuwsmedia is van alle tijden. Tegenwoordig zou het infotainment te sterk domineren. Maar als je een breed publiek wilt bereiken, wat in het geval van verkiezingen toch een logisch streefdoel is, moet je af en toe wat populairder durven zijn en eens een luchtige babbel inlassen of een BV opvoeren. Ter Zake 06, Ter Zake XL en Woord tegen Woord, de tv-programma’s die tijdens de campagne voor de jongste gemeenteraadsverkiezingen werden uitgezonden, vond ik degelijk en interessant. Het ging
daarin echt over lokale politiek. “Bij Doe de Stemtest konden de kijkers door enkele tientallen stellingen te evalueren achterhalen welke politieke partij het meest bij hun persoonlijk profiel paste. Dat lag natuurlijk gevoelig, niet alle partijen waren even gelukkig met die test, maar zelf stond ik er vierkant achter. Het was een feest van de democratie. Door de stellingen en alle uitleg en interviews erover raakten honderdduizenden mensen op een boeiende manier beter geïnformeerd over de politiek. “In 2003 diende elke politieke partij aan één stelling van Doe de Stemtest een joker te koppelen. In feite dwong de VRT de partijen toen een accent in hun programma te leggen. Dat vond ik te ver gaan. Van de politiek mag niet worden verlangd dat die zich ook inhoudelijk naar de wensen van de media plooit.” Peter Van Aelst: “Een door ons verricht onderzoek heeft geleerd dat de impact van Doe de Stemtest op het kiesgedrag al bij al minimaal is geweest. Heel veel mensen die aan de test meededen, zagen hun politieke voorkeur gewoon bevestigd. Een deel van het publiek geloofde niet in de test, waardoor de uitkomst ervan ook geen invloed kon hebben op hun kiesgedrag. Slechts een kleine groep werd door de test aan het twijfelen gebracht, maar hun uiteindelijke keuze veranderde er niet automatisch door: ze namen het resultaat van de test gewoon mee als een element in hun overwegingen. Het verwijt dat Doe de Stemtest de kijkers zou hebben gemanipuleerd en de verkiezingsuitslag in een bepaalde richting zou hebben gestuurd, slaat nergens op.” Stefaan Walgrave: “Ik heb de indruk dat het scepticisme over de nieuwsmedia de jongste tijd wat afneemt. Misschien omdat velen beginnen in te zien dat de macht van de media minder groot is dan ze dachten.” Peter Van Aelst: “We hebben het hier uitsluitend over verkiezingsprogramma’s van de openbare omroep. VTM heeft om financiële redenen afgehaakt. Zeker in het licht van het feitelijke monopolie dat is ontstaan, vind ik het belangrijk dat de VRT voor diversiteit zorgt. Naast Doe de Stemtest moet er ruimte blijven voor ernstige, Walter Zinzenachtige formats. De niche van kijkers die inhoud, diepgang en lange, harde debatten wensen, moet ook worden bediend. Het mag niet allemaal populair zijn.”
Universiteit Antwerpen 17
Doe de Stemtest. Onderzoek toont aan dat het effect van dit druk bekeken tv-programma op het kiesgedrag gering is geweest. Foto: © VRT.
Opgepast met opiniepeilingen Zeker in verkiezingstijden regent het in de nieuwsmedia resultaten van opiniepeilingen. In hoeverre beïnvloeden die de latere uitslagen? Stefaan Walgrave: “Mensen hebben de neiging voor een partij te stemmen die op winst staat in de peilingen. Er is een bandwagoneffect. Het omgekeerde, een underdogeffect, bestaat ook, maar is doorgaans toch iets zwakker. Als een partij waarvoor je enige sympathie hebt het slecht doet in de peilingen, stijgt de kans dat je uit medelijden voor die partij zult stemmen.” Peter Van Aelst: “Bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober heeft in Mortsel misschien het underdogeffect gespeeld. In de media was het beleid van burgemeester Ingrid Pira enorm bekritiseerd, maar toch heeft Pira veruit de meeste voorkeurstemmen behaald en is het door haar geleide kartel Groen!-sp.a-Spirit als grootste politieke formatie uit de stembus gekomen.” Stefaan Walgrave: “In landen waar geen stemplicht bestaat, kunnen peilingen ook een mobiliserend of demobiliserend effect hebben. Als er een nek-aan-nekrace wordt voorspeld, zullen meer kiezers gaan stemmen. Maar als de uitslag op voorhand al
lijkt vast te staan, zullen minder mensen zich de moeite getroosten hun stem uit te brengen.” Peter Van Aelst: “Indien een partij volgens de peilingen net onder de kiesdrempel dreigt te stranden, kan haar dat extra stemmen opleveren. De mensen weten dan dat die partij hun stem heel hard kan gebruiken. Iedereen zal zich nog wel het succes herinneren van de Groen! is nodig-actie van 2004.” Opiniepeilingen leveren interessante informatie op, alleen spelen ze vandaag soms een iets te dominante rol in de politieke berichtgeving. Stefaan Walgrave: “Het gaat steeds minder over de inhoud, over hoe partijen bepaalde kwesties willen aanpakken, en steeds meer over hoe goed of slecht die partijen bij de kiezer en in de race met de andere partijen scoren. De aandacht wordt van de hoofdzaak afgeleid.” Peter Van Aelst: “Te gemakkelijk misbruiken journalisten de resultaten van opiniepeilingen ook om politici in het nauw te drijven, ze ter verantwoording te roepen en zelfs verdacht te maken. Ze krijgen bijvoorbeeld te horen dat een peiling aantoont dat hun standpunt botst met dat van de meerderheid van de bevolking. ‘U pleit voor min-
18 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
der parkeerplaatsen in Antwerpen, terwijl 60 procent van de mensen er juist meer wenst. U gaat dus tegen de wil van de bevolking in?’ Dat is zo’n beetje de toon.” Stefaan Walgrave: “Je roept daarmee het beeld op dat de politiek wereldvreemd is en zich niet bekommert om de zaken waar de mensen van wakker liggen. Dat is populistisch, het getuigt van een bedenkelijke anti-establishmenthouding. Politieke partijen hoeven niet klakkeloos het standpunt van de meerderheid van de bevolking over te nemen. Ze mogen gerust afwijkende meningen vertolken en de mensen van de voordelen daarvan proberen te overtuigen. Maar dat veronderstelt dat de nieuwsmedia hen de ruimte geven om over de inhoud te praten. “Het is uitstekend dat partijen onderling van standpunt verschillen, dat ze uiteenlopende voorstellen doen om de problemen van de samenleving op te lossen. Op basis van het aanbod en de confrontatie van al die ideeën moet de kiezer dan maar een keuze maken. Politici moeten kloten aan hun lijf hebben en de mensen, om het met Steve Stevaert te zeggen, desnoods tegen hun zin gelukkig maken. Als de media te veel aandacht schenken aan peilingen en meerderheidsstandpunten, creëren ze de
illusie dat er zoiets als het volk, het publiek bestaat. Terwijl er op politiek gebied constant sprake is van tegenstellingen, van het botsen van meningen. In Vlaanderen of België vertegenwoordigt geen enkele politieke partij de meerderheid van de bevolking.” Als er voorzichtig moet worden omgesprongen met peilingen, geldt hetzelfde dan ook voor directe democratie? Een referendum is net zo goed een peiling. Stefaan Walgrave: “Maar dan wel één waarrond campagne wordt gevoerd. Bij gewone opiniepeilingen vormen mensen zich vaak een instantmening. Bij een referendum kunnen verschillende partijen verschillende standpunten innemen en daar ook verschillende argumenten voor aanvoeren. De mensen krijgen de kans zich behoorlijk te informeren en op die manier tot een doordachte keuze te komen.”
Stefaan Walgrave: “Het gaat steeds minder over de inhoud en steeds meer over hoe goed of slecht partijen bij de kiezer en in de race met de andere partijen scoren.”
Vroeger was het slechter In het algemeen zijn we er inzake politieke berichtgeving de laatste decennia met reuzenschreden op vooruitgegaan.
Peter Van Aelst: “Zowel de omvang als de diversiteit van het aanbod is ongelooflijk toegenomen. Misschien is er nu zelfs een overkill aan politieke informatie. In die bre-
de stroom zit ongetwijfeld wat meer onzin dan vroeger, maar tegelijk is ook de hoeveelheid degelijke informatie groter dan ooit. Twintig, dertig jaar geleden moest de openbare omroep zozeer letten op het respecteren van politieke evenwichten, dat hij zijn berichtgeving bewust sober hield. De kranten van hun kant waren nog sterk ideologisch gekleurd, wat hen partijdig en eenzijdig maakte. Ze besteedden ook minder aandacht aan politiek nieuws dan nu. Mensen die heimwee hebben naar hoe het vroeger was, moeten zich toch eens afvragen waar ze precies heimwee naar hebben. “De verkiezingscampagnes duren tegenwoordig wel wat te lang. Je krijgt door de media, en natuurlijk ook door de politieke partijen zelf, zo veel informatie over je heen gestort, dat je het onvermijdelijk beu wordt. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen heb ik Ter Zake 06 en heel wat extra krantenartikels best kunnen smaken, maar de laatste week had ik het toch gehad. Komaan, dacht ik, geef ons nu eindelijk de verkiezingsuitslagen.”
Chris Van den Wyngaert ontvangt Prijs voor Mensenrechten Op zondag 10 december, de internationale dag voor de rechten van de mens, heeft professor in strafrecht Chris Van den Wyngaert in het Elzenveld in Antwerpen de jaarlijkse Prijs voor Mensenrechten ontvangen, haar toegekend door de Liga voor Mensenrechten. Haar hele volwassen leven al strijdt Chris Van den Wyngaert tegen onrecht en onmenselijkheid. Als jonge vrouw deed ze dat onder meer via protestliedjes op gitaarmuziek naast haar juristenopleiding voltooide ze een conservatoriumopleiding klassieke gitaar en nu doet ze hetzelfde in toga. Chris Van den Wyngaert zetelt sinds 2003 als rechter in het Joegoslaviëtribunaal van de Verenigde Naties in Den Haag. Eerder werkte ze verschillende wetboeken uit, onder andere voor de Europese Unie. Nog eerder streed ze mee tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika - in opdracht van de Liga voor Mensenrechten volgde ze er als waarnemer het proces tegen ANC-actievoerster Hélène Passtoors. Professor Van den Wyngaert werd door de Liga expliciet geëerd voor haar bijdrage tot de ontwikkeling van het internationaal strafrecht. De internationalisering en humanisering van het strafrecht kunnen in belangrijke mate het wereldwijde respect voor de mensenrechten bevorderen, aldus de Liga. “Mede dankzij u zijn politieke en militaire bevelhebbers met bloed aan de handen niet langer veilig binnen de eigen landsgrenzen”, luidde het tijdens de prijsuitreiking. Al was dat laatste misschien toch iets te optimistisch uitgedrukt, want uitgerekend diezelfde dag overleed in Chili op 91-jarige leeftijd Augusto Pinochet, die voor zijn daden als dictator nooit verantwoording heeft moeten afleggen voor een rechtbank. Blijven strijden, dus.
Universiteit Antwerpen 19
EEN NIEUWE METHODE VOOR DE PREVENTIE VAN PEST
De Zwarte Dood ligt nog altijd op de loer
Verdelging van de vlooien van een kolonie gerbils (woestijnratten) in Kazachstan in het kader van pestpreventie.
In de veertiende eeuw maakte de pest in Europa ettelijke miljoenen slachtoffers. Tegenwoordig is de Zwarte Dood helemaal uit Europa verdwenen en besmet de Yersinia pestis-bacterie wereldwijd nog maar enkele duizenden mensen per jaar. Toch blijft de pest een potentiële megakiller en is waakzaamheid zeker geboden. In Kazachstan ontwikkelde professor in de biologie Herwig Leirs, een specialist in de ecologie van knaagdieren, met een internationaal team een methode die toelaat mogelijke pestepidemieën lang op voorhand te detecteren en ze efficiënt te voorkomen. Ook in Afrika, het continent waar zich nu de meeste gevallen van pest voordoen, verrichten Herwig Leirs en zijn medewerkers onderzoek naar pest en pestbestrijding.
Builenpest, longpest Meestal neemt de pest de vorm aan van builenpest. De pestbacterie nestelt zich dan in de lymfevaten, wat tot pijnlijke klierzwellingen leidt (“builen”), maar bijvoorbeeld ook tot koorts, hoofdpijn en, als gevolg van inwendige bloedingen, zwarte vlekken op de huid. Zonder behandeling met antibiotica overlijden de meeste patiënten binnen drie tot vijf dagen. Soms manifesteert de ziekte zich als long-
pest, waarbij de patiënt bloed ophoest, moeizaam ademhaalt en ook weer geteisterd wordt door onder andere koorts en hoofdpijn. Bijna alle patiënten sterven binnen twee dagen. Herwig Leirs: “Longpest is zowel het dodelijkst als het besmettelijkst. Builenpest kan nog worden behandeld wanneer de patiënt al symptomen van de ziekte vertoont, maar bij longpest is het dan te laat en een fatale afloop onvermijdelijk. Een verschil met builenpest is nog dat longpest via
20 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
hoesten en niezen gemakkelijk van mens op mens kan worden overgedragen. Het gevaar dat de pest vroeg of laat nieuwe catastrofes zal veroorzaken, is daarom vooral bij longpest reëel. Stel je maar even voor dat de builenpest die soms in het noordoosten van Tanzania voorkomt zich tot longpest zou ontwikkelen en dat een besmette persoon dan de bus zou nemen naar de enkele uren verder gelegen stad Dar es Salaam met haar drie of vier miljoen inwoners. Een massale verspreiding van
longpest zou totaal niet meer tegen te houden zijn. Om praktische redenen zou het in zo’n stad nooit lukken om tijdig alle contactpersonen van patiënten te isoleren en ze een preventieve antibioticakuur te laten volgen, wat het enige is dat zou kunnen helpen.”
Wilde knaagdieren en hun vlooien Het natuurlijke reservoir van de pestbacterie en meteen ook de ultieme basis van pestepidemieën onder mensen zijn wilde knaagdieren. Herwig Leirs: “Afhankelijk van de streek gaat het nu eens om ratten, dan weer om marmotten, muizen of eekhoorns. Dikwijls maakt de pestbacterie die knaagdieren ziek zonder ze te doden. Ze bewaren de bacterie in hun lichaam en geven ze van knaagdier op knaagdier en van generatie op generatie door. “De besmetting van mensen gebeurt meestal via vlooien die zich met het bloed van knaagdieren voeden. De meeste vlooiensoorten hebben een voorkeur voor een bepaalde gastheer, bijvoorbeeld de zwarte rat, maar die voorkeur is niet exclusief. Als de omstandigheden ernaar zijn, durven ze ook bloed van andere dieren of van mensen opzuigen. Het is bijvoorbeeld bekend dat in het oosten van Kazachstan, in de bergen aan de grens met China, van tijd tot tijd marmottenjagers met pest besmet raken. Die jagers villen elke marmot die ze te pakken krijgen onmiddellijk en hangen de pels, waarin nog vlooien zitten, dan over hun schouder. Het kan dat de vlooien de jagers in de nek bijten en hen zo besmetten. “Maar het grootste gevaar voor een epidemie onder mensen doet zich voor wanneer in een streek een variant van de pestbacterie opduikt die, anders dan doorgaans het geval is, heel veel knaagdieren doodt. De besmette vlooien van die dieren zijn dan wel verplicht een andere voedingsbron, bijvoorbeeld mensen, te zoeken. Dit betekent ook dat je bij een pestepidemie altijd eerst de vlooien moet bestrijden - waarbij je moet controleren of de betreffende populatie niet resistent is voor het insecticide dat je gebruikt - en pas daarna de knaagdieren. Verdelg je eerst de knaagdieren, dan zullen hun besmette vlooien om hun honger te stillen andere gastheren zoals katten of mensen uitkiezen, met alle gevolgen vandien. “In de Verenigde Staten krijgen elk jaar wel
enkele mensen pest door contact met een besmette kat. Katten die een besmette rat vangen en ervan eten, raken zelf besmet en ontwikkelen dan gemakkelijk longpest. Door druppeltjes bloed in het slijm of speeksel dat ze uithoesten kunnen ze de ziekte overdragen op mensen. Het gebeurt in Amerika ook dat stukken van een nationaal park worden afgesloten omdat er builenpest is geconstateerd bij grondeekhoorns, wat een risico inhoudt voor kampeerders. “In de steppen in Kazachstan komt het af en toe voor dat een kameel met een poot in het holen- en gangensysteem van een gerbilkolonie wegzakt - gerbils zijn woestijnratten - en blijft vastzitten tot de eigenaar het dier uren of zelfs dagen later vindt en bevrijdt. Intussen hebben de vlooien die zich aan de gerbils voeden de gelegenheid gehad ook bloed van de kameel op te zuigen en hem zo eventueel met de pestbacterie te besmetten. Die kameel wordt dan ziek, waarop hij vlug zal worden geslacht om hem als voedsel voor de mens toch nog enig nut te laten hebben. Bij het slachten kunnen pestbacteriën die in het kamelenbloed zitten via wondjes in het lichaam van de slachters dringen. Ook als het kamelenvlees niet helemaal doorbakken wordt gegeten, kunnen pestbacteriën mensen besmetten, meer bepaald via wondjes in de mond of darm.
De grote gerbil (Rhombomys opimus) is maar een van de vele knaagdiersoorten die als natuurlijk reservoir voor de pestbacterie fungeren.
“In Mozambique voeden mensen zich soms met ratten, die dan op een stokje worden gestoken en geroosterd. Zoals we ook in België bij het barbecueën wel eens meemaken, kan het vlees dat wordt gegeten aan de buitenkant verbrand zijn, maar vanbinnen nog rauw. Gaat het om vlees van een rat die met de pestbacterie was besmet, dan kan de ziekte rechtstreeks van het knaagdier op de mens overgaan.”
Pestcontrole in de Sovjet-Unie Doordat verschillende soorten knaagdieren als natuurlijk reservoir voor de pestbacterie fungeren en nog een hele reeks andere dieren - van vlo, over kameel en kat, tot zelfs vogels - een rol kunnen spelen bij de verspreiding van de ziekte, zal het waarschijnlijk nooit lukken de pest volledig uit te roeien. Herwig Leirs: “We hebben weet van drie reusachtige pestepidemieën, pandemieën in feite. De eerste vond plaats in de zesde eeuw. De tweede, die miljoenen Europeanen heeft gedood, in de veertiende eeuw. En de derde, die in Azië en Amerika een dramatische tol heeft geëist, op het einde van de negentiende eeuw. Bij elke pandemie hoorde een specifieke stam van de pestbacterie en alle drie die stammen zijn ook vandaag nog terug te vinden in de natuur. In Congo en Tanzania zitten pestbacteriën die vermoedelijk directe afstammelingen zijn van de bacteriën die de eerste pandemie veroorzaakten.” Als het niet haalbaar is om na de pokken in de jaren zeventig van de vorige eeuw nu ook de pest van de aardbodem te doen verdwijnen, dan is efficiënte preventie de beste oplossing. In 1947 hebben de Sovjets in Centraal-Azië - Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizstan, Tadzjikistan en delen van Rusland - een omvangrijk controlesysteem opgezet, dat helemaal was toegespitst op gerbils, die daar de basis van de pest vormen. Herwig Leirs: “Officiële cijfers geven aan dat er in de eerste helft van de twintigste eeuw in Kazachstan regelmatig jaren waren waarin honderden mensen aan builenpest stierven. Het ging om lokale epidemieën, die soms in één klap een compleet dorp in een spookdorp veranderden. Via een batterij onderzoeksstations verspreid over Centraal-Azië zijn de Sovjets dan gestart met de systematische controle van alle gerbilkolonies. Zo’n kolonie graaft een stelsel van gangen en holen in de
Universiteit Antwerpen 21
grond dat ze vele jaren kan gebruiken - een gerbilburcht. Per burcht gingen de Sovjets twee keer per jaar na of er gerbils aanwezig waren en, zo ja, hoeveel. Al die gegevens werden zorgvuldig genoteerd en bewaard. Van de bewoonde burchten werden telkens ook enkele gerbils en vlooien van gerbils naar een laboratorium gebracht om ze te onderzoeken op een mogelijke besmetting met pestbacteriën. Werden er bacteriën aangetroffen, dan volgde een bestrijdingsactie, waarbij in de betrokken burcht insecticide werd gespoten om de vlooien, de belangrijkste schakel in het overdragen van pest op de mens, te
Europese Unie redenen tot bezorgdheid. Herwig Leirs: “Relevant is verder dat de tweede pandemie is begonnen in CentraalAzië en zich via Turkije over grote delen van Europa heeft verspreid. Ook de derde pandemie, die eerst in China opdook, had mogelijk haar wortels in Centraal-Azië. In 1997 heeft de Europese overheid mij dan gevraagd om in Kazachstan een wetenschappelijk project in verband met de pestbestrijding te coördineren. In het internationale team zaten onder meer mensen die zich in het Sovjettijdperk met de pestcontrole in Kazachstan hadden beziggehouden, maar bijvoorbeeld ook weten-
Tot het midden van de vorige eeuw veranderde de builenpest in Kazachstan complete dorpen soms in één klap in spookdorpen.
doden. Dat systeem bleek succesvol. In Kazachstan daalde het aantal gevallen van pest bij mensen onmiddellijk tot nog maar enkele per jaar.”
Voor Europa naar Kazachstan Meer dan veertig jaar bleef het systeem van de pestcontrole in Centraal-Azië goed functioneren, maar toen omstreeks 1990 de Sovjet-Unie uiteenviel kwam de klad in die controle. Dat zorgde voor ongerustheid over een mogelijke toename van het aantal mensen dat de pest zou krijgen. Aangezien Centraal-Azië uiteindelijk niet zo heel ver van Europa ligt en nogal wat Europeanen directe contacten hebben met dat gebied omdat ze er betrokken zijn bij het zoeken naar olie en gas, waren er ook binnen de
schappers met een rijke onderzoekservaring in het domein van de biologische oorlogvoering. Sommigen hadden mathematische modellen ontworpen voor het berekenen van de optimale hoogte waarop een bom met bacillen tot ontploffing moet worden gebracht om een zo wijd mogelijke verspreiding van een bepaalde ziekte te verkrijgen. Dat ook dergelijke personen bij het project betrokken werden, kwam doordat de Europese Unie, de Verenigde Staten, Canada, Japan en Australië in de jaren negentig een fonds hadden opgericht dat ervoor moest zorgen dat experts die in de Sovjet-Unie militaire research hadden verricht niet naar een ‘schurkenstaat’ zouden uitwijken of voor terroristen zouden gaan werken, maar voor vredelievende projecten zoals het onze werden ingezet.”
22 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
Drempelwaarde als houvast In Kazachstan zijn Herwig Leirs en zijn team aan de slag gegaan met de enorme schat aan gegevens die in de Sovjetperiode was verzameld over het aantal gerbils in de verschillende kolonies en het percentage besmette dieren. Een nauwgezette analyse van de tientallen jaren lang op een gestandaardiseerde manier verworven biologische data kon nieuwe inzichten in de pestproblematiek opleveren. Herwig Leirs: “We hebben ons geconcentreerd op de gegevens van één stepperegio in het oosten van Kazachstan. Dat heeft tot de belangrijke vaststelling geleid dat het aantal gerbils er sterk varieert in de tijd en dat er twee jaar na een piek in de populatie dikwijls een uitbraak van pest onder de dieren volgt, wat dan meteen het risico met zich meebrengt van een pestepidemie onder mensen. Blijft de gerbilpopulatie beneden een bepaalde drempelwaarde, dan is er geen enkel gevaar voor pest. Om aan de weet te komen of in de regio binnen afzienbare tijd pest dreigt, volstaat het zelfs om na te gaan hoeveel procent van de lokale gerbilburchten effectief bewoond is. Blijkt minder dan 47 procent bewoond, dan is er geen reden om ongerust te zijn. Is het percentage hoger, dan is een pestuitbraak twee jaar later nog niet zeker maar wel mogelijk en wordt er best een preventieve actie georganiseerd. Stephen Davis van ons team heeft een voorspellingsmodel ontwikkeld dat we nu in de betrokken regio aan het toetsen zijn op zijn praktische bruikbaarheid en doeltreffendheid. “Overigens staat het niet vast dat wat we in die ene regio hebben geconstateerd in gelijke mate van toepassing is op alle andere delen van Kazachstan met een steppehabitat. Daarom hebben we een voorstel ingediend om ons onderzoek tot enkele van die andere gebieden uit te breiden. Voor sommige regio’s in het 2,7 miljoen vierkante kilometer grote Kazachstan zal het model in ieder geval moeten worden aangepast, want er zijn bijvoorbeeld plaatsen met een Alpenachtig landschap, waar de builenpest door marmotten wordt verspreid. In andere regio’s spelen ook woelmuizen een rol bij het overbrengen van pest. Toch denken we dat in principe overal, ook buiten Kazachstan en Azië, waarschuwingssystemen voor pest kunnen worden uitgebouwd die op drempelwaarden voor knaagdierenpopulaties zijn geba-
seerd, alleen kunnen de soorten knaagdieren en de drempelwaarden ruimtelijk verschillen. “Via dergelijke waarschuwingssystemen kan ruim op tijd en stukken selectiever en trefzekerder aan pestpreventie worden gedaan. Je hoeft dan pas tot actie over te gaan en dus mensen en middelen in te zetten als er ergens een drempelwaarde is overschreden. En lang niet al de betrokken knaagdieren in het bedreigde gebied moeten worden verdelgd, het volstaat hun aantal tot onder de drempelwaarde te reduceren.”
Aannemelijke theorie eindelijk empirisch bewezen De bevindingen in Kazachstan zijn wetenschappelijk zo relevant dat ze in het toonaangevende tijdschrift Science werden gepubliceerd. Herwig Leirs: “De theorie dat een infectieziekte zich enkel epidemisch in een populatie kan verspreiden als die populatie een minimale dichtheid heeft, bestaat al lang en is ook aannemelijk: er moeten voldoende contact- en dus overdrachtmogelijkheden zijn. Toch was de geldig-
heid ervan tot voor kort nooit in het veld gedemonstreerd. Het enige wat al was gezien, was dat een ziekte zoals mazelen zich permanent kan vestigen in grote steden maar niet in kleine dorpen. Dankzij onze analyse van data over de pest in Kazachstan hebben wij voor het eerst empirisch kunnen aantonen dat in een populatie waarvan de dichtheid zich nu eens boven en dan weer onder een bepaalde drempelwaarde situeert er in het eerste geval wel een epidemie en in het tweede geval geen epidemie kan ontstaan. Dat praktische bewijs heeft in kringen van biologen en epidemiologen behoorlijk de aandacht getrokken. “We proberen nu te achterhalen waarom er in Kazachstan ondanks het overschrijden van de drempelwaarde bij de gerbils soms toch geen pest uitbreekt. We vermoeden dat in perioden waarin het aantal gerbils in een regio gering is, de pest daar helemaal verdwijnt. Stijgt het aantal gerbils een tijd later tot boven de drempelwaarde, dan moet de pestbacterie eerst opnieuw van elders worden binnengebracht voor er een epidemie kan ontstaan. Sommige trekvogels bouwen hun nesten in de holen van gerbils, het zou kunnen dat af
Herwig Leirs: “Stel je maar even voor dat de builenpest die soms in het noordoosten van Tanzania voorkomt zich tot longpest zou ontwikkelen en dat een besmette persoon dan de bus zou nemen naar de enkele uren verder gelegen stad Dar es Salaam met haar drie of vier miljoen inwoners.”
en toe vlooien van besmette gerbils honderden kilometers ver met die vogels meereizen.”
1.0
In Afrika is de pest sterk plaatsgebonden
Optreden van pest
0.8
0.6
0.4
0.2
0.0 0.0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8 0.9 1.0 1.1
1.2
Verhouding van het aantal bewoonde gerbilburchten tot het totale aantal gerbilburchten Deze grafiek is gebaseerd op een lange reeks waarnemingen met betrekking tot twee steppevlakten in Kazachstan. Het blijkt dat daar pas een pestepidemie kan komen wanneer 47 procent of meer van de lokale gerbilburchten bewoond is. De kromme geeft aan hoe de kans op een epidemie toeneemt met dat percentage. Naar Davis et al., 2004, Science.
Bij mensen komt de pest de jongste decennia vooral in Afrika voor. Herwig Leirs: “Met verschillende wetenschappers van de onderzoeksgroep Evolutionaire Biologie, waar ik ook zelf deel van uitmaak, zijn we in Afrika actief. We onderzoeken onder andere hoe het komt dat de builenpest daar op een beperkt aantal plaatsen is geconcentreerd. In Tanzania situeert ze zich grotendeels in een zone van pakweg dertig bij dertig kilometer. Wat maakt dat gebied zo bijzonder? Doctoraatsstudente Anne Laudisoit heeft alvast ontdekt dat ginder in de dorpen waar builenpest relatief frequent de kop opsteekt meer mensenvlooien te vinden zijn. Haar onderzoek is vergelijkbaar met dat van een andere doctoraatsstudente, Katrien Tersago, naar de verspreiding van het hantavirus in West-Europa door de rosse woelmuis. Hoewel dat wilde knaagdier overal in Europa voorkomt, is de hantavirusinfectie, die bij
Universiteit Antwerpen 23
de mens griepachtige verschijnselen en soms ernstige nierproblemen kan veroorzaken, aan welbepaalde plaatsen gebonden. “In Tanzania werken we samen met bioingenieurs van de KULeuven, die onderzoeken in welke mate specifieke kenmerken van de omgeving en de bodem de verspreiding van de pest kunnen stimuleren. Spelen bijvoorbeeld de hoogte waarop een dorp is gelegen en, daarmee samenhangend, de lokale temperatuur een rol? Is de chemische samenstelling van de bodem van invloed? Zorgen daarentegen ravijnen en andere natuurlijke barrières er mee voor dat de pest lang niet overal opduikt? Simon Neerinckx, een bio-ingenieur die bij ons aan een doctoraat werkt, bestudeert met de computer kaarten en satellietgegevens van heel Afrika, op zoek naar patronen die sommige plaatsen vatbaarder maken voor builenpest.”
Congo: WGO-missie afgeblazen In het noordoosten van Congo, aan de grens met Oeganda, komt al sinds de jaren twintig van de vorige eeuw builenpest voor. En de laatste jaren ontwikkelt die zich steeds vaker tot longpest. Herwig Leirs: “Dat was ook weer zo in het midden van 2006 in het Ituri-district. Een bijkomend probleem was dat daar als gevolg van de burgeroorlog in Congo duizen-
Onderzoekers van de Universiteit Antwerpen en de KULeuven proberen te achterhalen waarom in de Usambara-bergen in Tanzania sommige dorpen vaak met pest worden geconfronteerd en andere bijna nooit.
den mensen op elkaar gepakt zitten in vluchtelingenkampen. Toen in de buurt van de kampen longpest uitbrak en al vlug enkele tientallen mensen aan de ziekte bezweken, heerste er terechte angst dat de pest op de kampen zou overslaan en een ramp zou veroorzaken. De mogelijkheid bestond dat de vluchtelingen dan halsoverkop uit de kampen zouden weglopen en de longpest in alle richtingen zouden verspreiden. In die context vroeg de Wereldgezondheidsorganisatie [WGO] ons in juni om naar Congo af te reizen en er, beschermd door
Aantal menselijke gevallen van pest per continent
Koploper inzake pest bij mensen is niet langer Azië maar Afrika. Hoewel de pest wereldwijd nog maar betrekkelijk weinig slachtoffers maakt, blijven plotse catastrofes mogelijk.
24 ALFABETA nummer 70 december 2006 - januari-februari 2007
blauwhelmen, de verdelging van vlooien en ratten op gang te trekken. We zouden ginder teams samenstellen en opleiden voor die taak en ook een plan uitstippelen van wat zij waar en wanneer moesten doen. We hadden al grote hoeveelheden insecticide en knaagdierenvergiften besteld en stonden klaar om te vertrekken, maar omdat door botsingen tussen blauwhelmen en rebellen onze veiligheid niet langer voldoende kon worden gegarandeerd, heeft de WGO op de valreep, amper enkele uren voor ons vertrek, de hele missie afgeblazen. “Het is verschrikkelijk om machteloos aan de kant te moeten blijven staan. Gelukkig is de situatie in het Ituri-district ondertussen opnieuw onder controle en werden de vluchtelingenkampen niet door de pest getroffen, al heeft de ziekte zich wel verder verspreid. Ik had ginder heel graag hulp geboden, maar toch was ik het volkomen eens met de beslissing van de WGO. Noordoost-Congo behoort tot de onveiligste plekken van de wereld. Als de WGO de aanwezige gevaren via militaire steun had kunnen neutraliseren, wat eerst leek te zullen lukken, dan hadden we onze opdracht gewoon kunnen uitvoeren. Maar hulpverleners bewust aan grote risico’s blootstellen heeft geen enkele zin. Als je thuisblijft kun je in Congo niets nuttigs doen, dat klopt, maar als je naar ginder trekt en wordt doodgeschoten kun je nooit nog voor om het even wie iets nuttigs doen, wat veel erger is. Mijn vrouw denkt daar ook zo over.”
PROMOTIES
in micro-tomography”. Promotoren: prof. P. Scheunders en prof. D. Van Dyck.
Doctor in de Wetenschappen
Bart Du Bois (Informatica) Proefschrift : “A study of quality improvements by refactoring”. Promotor: prof. S. Demeyer.
Veerle Claes (Biologie) Proefschrift: “Hormonal regulation of fruit ripening of oilseed rape (Brassica napus) and molecular approaches for fine tuning”. Promotor: prof. H. Van Onckelen. Helga D’Havé (Biologie) Proefschrift: “Non-destructive exposure and risk assessment of persistent pollutants in the European hedgehog (Erinaceus europaeus)”. Promotoren: prof. W. De Coen en prof. R. Verhagen. Zuzanna Kwade (Biologie) Proefschrift: “Adenosine kinase of Nicotiana tabacum cv. ‘Bright Yellow-2’ cell line: the role in cytokinin metabolism and its implication for the cell cycle.” Promotor: prof. H. Van Onckelen. Marion Liberloo (Biologie) Proefschrift: “Study of the effects of elevated atmospheric CO2 concentrations and nitrogen fertilization on ecosystem processes in a fast growing short rotation coppice of poplars”. Promotor: prof. R. Ceulemans.
Andy Zaidman (Informatica) Proefschrift: “Scalability solutions for program comprehension through dynamic analysis”. Promotor: prof. S. Demeyer. Raf Dewil (Toegepaste Biologische Wetenschappen) Proefschrift: “Origin, fate and removal of micro-pollutants in waste activated sludge”. Promotor: prof. J. Baeyens. Vaflahi Meite (Toegepaste Biologische Wetenschappen) Proefschrift: “Developing an appropriate methodology and tools for the environmental management in small scale manufacturing operations”. Promotoren: prof. J. Baeyens en prof. L. D’Haese.
Stefan Voorspoels Proefschrift: “Environmental distribution of brominated flame retardants in Belgium”. Promotoren: prof. P. Schepens en prof. A. Covaci.
Doctor in de Biomedische Wetenschappen Michiel Berends Proefschrift: “Network activity and coding strategies in the cerebellar granular layer”. Promotoren: prof. E. De Schutter en prof. R. Maex. Gregor Kuhlenbaumer Proefschrift: “Identificatie van het genetisch defect voor erfelijke neuralgische amyotrofie (HNA)”. Promotor: prof. C. Van Broeckhoven. Soon-Lim Shin Proefschrift: “Analysis and modeling of Purkinje cell spiking patterns”. Promotor: prof. E. De Schutter.
Doctor in de Medische Wetenschappen
Doctor in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Vicky Van Sandt (Biologie) Proefschrift: “Function and importance of XTHs in cell wall elongation”. Promotoren: prof. J.-P. Verbelen en prof. Y. Guisez.
Geert Dom Proefschrift: “Drinking without thinking: cognitive-behavioural studies on impulsivity in early- and late-onset alcoholism”. Promotoren: prof. B. Sabbe en prof. W. Hulstijn.
Sofie Vincke (Biologie) Proefschrift: “Diversity and ecology of the testate amoebae fauna of Ile de la Possession (Crozet Archipelago, sub-Antarctica)”. Promotor: prof. L. Beyens.
Katrien Lemmens Proefschrift: “Endothelial neuregulin1 as a paracrine modulator of adult myocardial function”. Promotor: prof. G.W. De Keulenaer.
Joeri De Haes Proefschrift: “Investigating online consumer behaviour: the impact of internet shopping site design on emotional and cognitive consumer responses”. Promotoren: prof. A. Lievens en prof. W. van Waterschoot.
Judith Voets (Biologie) Proefschrift: “Accumulatie en effecten van zware metalen in driehoeksmossels (Dreissena polymorpha)”. Promotoren: prof. L. Bervoets en prof. R. Blust.
Tom Seerden Proefschrift: “Study of gastrointestinal motility disturbances during acute necrotising pancreatitis induced by a choline deficient ethionine supplemented diet in mice”. Promotor: prof. P. Pelckmans.
Vera Meynen (Chemie) Proefschrift: “Synthesis and characterisation of a new generation of materials with bimodal porosity”. Promotoren: prof. E.F. Vansant en prof. P. Cool.
Vedat Topsakal Proefschrift: “Genetic deafness, a clinical audiological approach”. Promotor: prof. P. Van de Heyning.
Khaiwal Ravindra (Chemie) Proefschrift: “Polycyclic aromatic hydrocarbons in the atmosphere: fast determination, concentrations, sources and health risks”. Promotor: prof. R. Van Grieken. Mon Van Gysel (Chemie) Proefschrift: “Improved mathematical procedures for the analysis of energydispersive X-ray spectra”. Promotor: prof. P. Van Espen. Peter ter Heerdt (Fysica) Proefschrift: “De oorsprong van anisotrope magnetische interacties in exchange gekoppelde hoge-spin transitie-metaal clusters: een hoog-frequente 1-kristal EPR studie”. Promotor: prof. E. Goovaerts. Greg Tisson (Fysica) Proefschrift: “Reconstruction from transversely truncated cone beam projections
Doctor in de Farmaceutische Wetenschappen Inger Brandt Proefschrift: “Substrate specificity in the prolyl oligopeptidase family”. Promotor: prof. A-M. Lambeir. Kathleen Dillen Proefschrift: “Development of nanoparticles for topical ocular delivery of antibiotics”. Promotor: prof. A. Ludwig. Annelies Goeminne Proefschrift: “Development of nucleoside hydrolase inhibitors as potential antiparasitic agents”. Promotoren: prof. K. Augustyns en prof. A. Haemers. Marie-Berthe Maes Proefschrift: “Human DPPII. Biochemical and functional characterization.” Promotor: prof. I. De Meester.
Tony Van Kerckhoven Proefschrift: “Corporate internet reporting: determinants and effects”. Promotor: prof. J. Vanneste.
Doctor in de Rechten Stefan Sottiaux Proefschrift: “Terrorism and the limitation of rights. The European Convention on Human Rights and the United States Constitution.” Promotor: prof. M. Bossuyt. Steven Van Garsse Proefschrift: “De concessie in het raam van publiek-private samenwerking”. Promotor: prof. I. Opdebeek.
Doctor in de Taal- en Letterkunde Gert Morreel Proefschrift: “Circles in the sand: utopian encyclopedism from antiquity to the interwar period (1919-1939)”. Promotor: prof. G. Lernout. Karen Schauwers Proefschrift: “Early speech and language development in deaf children with a cochlear implant: a longitudinal investigation”. Promotoren: prof. S. Gillis en prof. P. Govaerts.
Doctor in de Wijsbegeerte Johan Veldeman Proefschrift: “Externalism and phenomenal content”. Promotor: prof. J. Leilich.
Universiteit Antwerpen 25