NABIJHEIDSEDUCATIE
HANDLEIDING om groepen meerdere keren te ontvangen op een landbouwbedrijf
1.
NABIJHEIDSEDUCATIE Nabijheidseducatie heeft de bedoeling om een zelfde groep meerdere keren te ontvangen op hun bedrijf. Meestal krijgen bedrijven hun bezoekers maar één keer over de vloer. Nochtans schept deze methodiek een educatieve meerwaarde. De kinderen/leerlingen leren zo de verschillende seizoenen beter kennen: ze leren welke werken de boer uitvoert in de verschillende seizoenen, hoe een plant groei, een dier groeit en hoe het leeft en de jaarlijkse kringloop ondervinden, enz. Zo kunnen gemengde bedrijven hun verhaal opsplitsen; bv de ene keer over dieren, de andere keer over de akkerbouw of verwerking. Soms is al die informatie over de verschillende aspecten teveel om in één bezoek af te handelen. Soms is van een deelaspect weinig of niets te zien tijdens een bepaald seizoen. Bijkomend kan er een verhaal gebracht worden rond de omgeving van de boerderij. Eventueel doet u een korte wandeling waar u ook niet vergeet aan te geven wat u allemaal weet over bv de aanwezige vogels en/of kleine zoogdieren die er wonen.
1 NABIJHEIDSEDUCATIE
2.
HET VERHAAL DIDACTISCH ONDERBOUWEN Probeer als nabijheidsboer/kijkboerderij de basis van didactische principes eigen te maken.
Weet: • dat interactie (vraag en antwoord) beter scoort dan een droge uitleg in één richting • dat een demonstratie beter blijft hangen dan een enkel verbaal verhaal • dat een oormerk doorgeven een ondersteuning betekent voor de uitleg over het oormerk. • dat als u het heeft over maïs die de koeien op dat moment eten, het voor de kinderen boeiender is om deze van dichtbij te bekijken, de groeifasen te volgen, te voelen en te ruiken …
2 NABIJHEIDSEDUCATIE
3.
DOE-MOMENTEN INBOUWEN ALGEMEEN
Gebouwen en de omgeving: Laat een plattegrond zien van het bedrijf en laat ze zelf ontdekken in welk gebouw wat gebeurt. Vertel een verhaal over de geschiedenis van de boerderij eventueel met foto’s van de vorige eigenaars of bewoners. Ganzenbord; waarbij elk vakje een ruimte is en waarbij elke ruimte verschillende opdrachten omvat Pannekoekenspeurtocht: waarbij er een aantal foto’s worden opgehangen volgens een bepaalde route die de kinderen moeten volgen. Bij elke foto hoort een opdracht en als ze de opdracht opgelost hebben weten ze de plaats van een ingrediënt dat nodig is om pannekoekenbeslag te maken. Op het einde van de tocht kunnen ze pannekoeken bakken en opeten!
Dieren: Doe bij elk bezoek iets rond dieren Vertel via een verhalenband de eigenschappen van de dieren Welke andere dieren komen er op elke boerderij voor? Welke andere dieren kunnen de kinderen ontdekken? Hierbij denken we aan muizen, vogels, vliegen, poezen, honden. Wat doen deze dieren op de boerderij en waar wonen ze?
Langere activiteiten: Knutselen op de boerderij: met hooi, hout, bloemen en planten, met groenten, schilderen op ingepakte strobalen, landschapschilderen … Koken: met zuivel, groenten, aardappelen, vlees… Liedjes: in de klas geleerd en daar herhalen als ze van de ene plaats naar de andere gaan Spreekwoorden en gezegden gebruiken om een uitleg mee in te leiden.
3 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR MELKVEEHOUDERIJ
■ Laat een kalf, een vaars, een melkkoe en een droge koe zien en geef uitleg. Laat ze duidelijk weten dat een koe eerst een kalfje moet krijgen alvorens ze melk kan geven. Hoe komt zo’n kalfje ter wereld? Komt er bij een ‘kalfje maken’ nog een stier aan te pas (of indirect)? Laat zien waarmee u ‘de helft van een kalfje’(het zaadje) inbrengt in de koe haar buik. Wat gebeurt er met een ‘oude’ koe? Heeft de koe een naam? Waarom draagt ze oorbellen? Heb je een heel ‘makke’ koe dan kan je die laten aanraken en eventueel laten melken met de hand. Voor vele kinderen is een dergelijk groot beest maar eng: laat ze eraan wennen.
■ Kalfjes sabbelen graag. Laat een kalf bij kinderen die dat durven, aan de hand sabbelen. Ze voelen hoe hard een kalf kan zuigen en hoe ruw de tong van het kalf is. Laat ze na de rondleiding wel hun handen wassen! Laat de kinderen ervaren hoe een koe aanvoelt. Is de vacht zacht of juist niet? Hoe voelt de uier aan? En de neus?
■ Laat de kinderen raden naar het gewicht van een koe, kalfje, stier. Vertel hoe een koe in de wei gras eet. Ze pakt met haar tong een pol gras en snijdt deze met haar 8 onderste tanden af (toon eventueel de tanden en de tandplaat bovenaan). Ze slikt alles meteen door om op een later tijdstip te herkauwen. Wat is herkauwen eigenlijk Doet u iets speciaals voor het welzijn van uw dieren? (genoeg plaats om ruim te liggen, loopstal, juiste voeding, ….) Waarom staan kalfjes niet bij de moeder? Begrijpt u iets van wat een koe zegt?
■ Toon het ‘buitenverblijf’ van de koe: de wei. Wat voor gras staat er eigenlijk in de wei? Groeit dit vanzelf? Vertel iets over het hooien. Houdt u rekening met vogels die in de wei broeden? Wat doet u juist om die te beschermen?
■ In een stal waar de koeien los mogen lopen, kunnen ze elkaar met de horens verwondingen aanbrengen. Daarom worden de horens bij koeien weggehaald. Vertel de kinderen hoe dat gebeurt en wie dat doet. Doet het pijn?
■ Voeding: ‘s Winters krijgen de koeien vaak ingekuild gras te eten. Laat de kinderen vers gras en ingekuild gras zien, voelen en ruiken. Ziet ingekuild gras er hetzelfde uit als vers gras? Ruikt het hetzelfde?
■ Laat zien waar het krachtvoer van de koeien wordt bewaard. Laat de kinderen aan het voer voelen en ruiken. Vertel hoe het krachtvoer wordt aangevoerd en op welke manier het bij de koeien gebracht wordt. Maak een uitstalling van de verschillende ingrediënten van krachtvoer. Uw voerleverancier kan u daaraan helpen. Geef uitleg bij de computergestuurde voedering.
■ Wat en hoeveel eet en drinkt een koe per dag? Doe in emmers en bakken de hoeveelheden voedsel zoals gras, kuilgras, kuilmaïs, krachtvoer en water dat een koe per dag krijgt. Kunnen kinderen dat optillen? Eten zij ook zoveel?
4 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR ■ Vraag hoeveel glazen melk de kinderen per dag drinken. Weten ze hoeveel melk één koe per dag kan geven? Laat ze de hoeveelheid raden. Zet eventueel een stapel van 30 lege melkkartonnen of 3 emmers naast elkaar. Zoveel melk geeft een koe per dag. Laat ze voelen hoe zwaar dat is (emmers).
■ Vertel hoe het komt dat koeien melk geven. Leg het verband met baby’s die ook melk drinken. Leg uit waarom kalfjes na de geboorte bij hun moeder weggehaald worden en hoe ze dan toch te drinken krijgen. Misschien kunnen kinderen de kalfjes te drinken geven?
■ koeien worden soms geschoren laat zien hoe dit gebeurt. ■ Mensen kammen en borstelen hun haar iedere dag. Koeien hebben een vacht. Ze worden niet geborsteld. In sommige stallen hangen borstels waar de koeien onderdoor kunnen lopen en waarmee ze zelf hun vacht kunnen borstelen.
■ Koeien zijn te herkennen aan de oormerken. Laat de kinderen bekijken wat op de oormerken staat en vertel waarom een koe oormerken moet dragen. Leg uit hoe zorgvuldig zo’n oormerk wordt aangebracht en of een koe daar last van heeft. Koeien hebben allemaal een ander karakter. Vertel over de stoute, leuke en lieve dingen die koeien doen.
■ Koeien worden tweemaal per dag gemolken. Laat zien hoe dat vroeger met de hand gebeurde. Gebruik indien mogelijk een melkemmer, een melkkruk en doe de melk in een melkbus. Misschien mogen de kinderen zelf ook proberen of ze melk uit de spenen krijgen. Laat ze voelen hoe warm de melk aanvoelt.
■ Laat de melkstal zien. Laat de kinderen de route lopen die de koeien ook lopen. Leg uit hoe de melkmachine werkt. Laat ze de werking van de tepelhouders voelen door er een vinger in te steken. Laat zien waarin de melk bewaard wordt en hoe de melk via de buizen in de melktank komt. Wat gebeurt er naar hygiëne toe?
■ Welke koe heeft de meeste melk gegeven? Plak een foto van deze koe op een bord en schrijf er ook op hoe de koe heet, hoe oud ze is en hoeveel melk ze tot nu toe heeft gegeven. Hang het bord bij de stal neer. Kunnen de kinderen de koe herkennen?
■ Koeien maken niet alleen melk, maar ook mest. Wat gebeurt er met de mest? Laat zien waar de mest wordt bewaard en vertel wat ermee gebeurt. (Bewaren in tanks of bassins, over het land verspreiden met een zodenbemester, naar het mestfabriek, verwerken tot korrels). De mest van alle dieren is verschillend. Leg uit waarvoor u mest gebruikt. Wat doet u om het mestprobleem te verkleinen (aangepaste voeding, mestinjectie, mestopslag, waterzuivering door rietveld, huisgebruik van methaangas….). Zit u zelf met het probleem van mestoverschot?
■ Geef, in heel eenvoudige taal, wat uitleg over melkquota en de problematiek er rond. 5 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR VARKENSBEDRIJVEN
■ Heeft men verschillende rassen? Waarom hebben ze zo’n gekke neus? Zit er echt een krul in hun staart? Mag je ze strelen en bij hen in het hok gaan zitten? Zijn varkens écht vuile beesten? Krijgen ze een naam? Komen ze als men ze roept?
■ Wat eten varkens? Hoe gebeurt de voedering? (vraag een demonstratie) Wat zit er in die silo’s? Krijgen zij enkel van dat droge meel? Klopt het dat ze antibiotica, hormonen en kalmeermiddelen in het meel doen? Maakt de boer misschien zelf zijn veevoeder (is hij een zelfmenger)? Eet een varken ook vlees? Vraag of de boer de verschillende ingrediënten van het voeder uitstalt.
■ Laat een oormerk doorgeven in de groep. Waarvoor dient dit?
■ Gaat het hier over een gesloten of een open bedrijf? Wat wordt hiermee bedoeld? Voor- en nadelen van open en/ of gesloten? Is het bedrijf groot of eerder klein volgens de gangbare norm? Hoe merk je aan de stal of er varkens of andere dieren inzitten?
■ Waarom zitten de varkens zo donker? Wordt er iets gedaan opdat de varkens zich goed zouden voelen in de stal? (ventilatie, stro of zaagsel, ligmatten, netheid,…) Zitten ze niet met wat veel in een hok? Wat gebeurt er als de dieren zich niet goed voelen? (staartbijten, vechten, hoesten,…) Zorg eventueel voor de uitstalling van enkele hulpmiddelen tegen ziektes (van spuitje tot hogedrukreiniger).
■ Wat is het verschil tussen de meststal en zeugenstal? Waarvoor zijn de rode lampen? Hoeveel spenen heeft een zeug? Wat is een gemiddelde worp? Moet er geholpen worden bij de geboorte? Waarom zijn sommige zeugen vastgebonden? Hoeveel weegt een slachtrijp varken.
■ Wat is juist het probleem van mest? Waarvoor wordt mest gebruikt? Wat doet men om het mestprobleem te verkleinen (aangepaste voeding, mestinjectie, mestopslag, strofilter, huisgebruik van methaangas, mestverwerking, genoeg grond om te voeren, ...)? Zit deze boerderij met een probleem van mestoverschot?
■ Ziekte en dood op het bedrijf: De boer toont het krengenhuisje: waarvoor dient dit? Waarom sterven er dieren in de stal? Was hier al eens varkenspest? Wat voor ziektes heb je nog zoal bij varkens? Gaan die over op de mens? Wat is een noodslachting? Doet de boer zelf de varkens naar het slachthuis? Waarom gebeurt dit veelal ’s nachts?
■ Zien jullie schermgroen op dit landbouwbedrijf? Wordt er aandacht besteed aan erfbeplanting? 6 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR PLUIMVEEHOUDERIJ
■ Geef het verschil aan tussen legkippen en braadkippen. Wat gebeurt er juist bij u?
■ De pluimveehouderij zal het meest onder vuur genomen worden als het gaat over dierenwelzijn. Bereidt u hierop voor en voorzie ook andere argumenten dan enkel de economische. (voedselveiligheid, zelfs dierenwelzijn,…)
■ Hebt u een broedmachine? Worden de kuikentjes kant-en-klaar gebracht? Zijn het meisjes of jongetjes of doet dat er niet toe? Kunt u het verschil zien als ze zo klein zijn? Zijn ze allemaal van dezelfde soort?
■ Hoe oud zijn ze nu? Gaan er veel dood? Zijn ze veel ziek? Wat doet u om dat te voorkomen? Wat ligt er op de grond? Wat eten ze? Welke handelingen doet u dagelijks?
■ Hoe oud worden ze? Waar gaan ze dan naar toe? Zijn het soepkippen of braadkippen? Waar ligt het verschil? Gebruikt men nog iets anders dan alleen het vlees? Hoeveel krijgt u voor één kip?
■ Wat moet u doen als de meststal leeg is? Vertel over de hygiënische maatregelen.
■ Wat zijn legbatterijen? Voelt een kip zich hier gelukkig? Behoren ze tot het verleden?
■ Hoe voedert u de kippen en wat krijgen ze te eten? Proeft men aan het ei wat een kip te eten kreeg? Krijgen legkippen ander eten dan vleeskippen?
■ Hoeveel eieren legt een kip? Is er een haan voor nodig? Waarom rolt het ei naar buiten? Wat gebeurt er mee? Hoe lang gaat een dergelijk kip mee? Wat gebeurt er daarna mee?
■ Doet u iets met de kippenmest? Waar gaat die naartoe? ■ Heeft een scharrelkip (wat betekent dat trouwens) betere eieren? Wat is het voordeel van (voor) een scharrelkip? Wat is een volièrestal? Wat is volgens u de beste pluimveestal en waarom?
■ Wat is de voedingswaarde van een ei? Geef eventueel een blad met een doorsnede van een bevrucht (embryo) en van een onbevrucht ei. Laat ze zelf invullen hoe de verschillende delen heten. Wat is het verschil tussen witte en bruine eieren. Hoe worden categorieën bepaald en hoe wordt dat aangeduid op de verpakking?
■ Geef uitleg over een cholesterolarm ei. Hebben uw eieren een kwaliteitslabel?
■ Praat ook eens over de symbolische waarde van een ei (Pasen, lente, nieuw leven, volkse gewoonte om eieren te beschilderen,…).
■ Aan wie verkoopt u de eieren? Hoeveel krijgt u voor een ei? Worden ze enkel gebruikt voor rechtstreekse consumptie?
7 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR AKKERBOUW EN VOLLE GROND GROENTEN:
■ Wat verbouwt u en wanneer kunt u oogsten? Vertel wat over seizoensgebonden activiteiten (zaaien, sproeien, maaien, oogsten, verpakken,…). Wanneer zijn de drukste periodes? Gaat u ook op reis?
■ Toon de plant die u verbouwt (en wat ze er van maken): kennen de kinderen de plant? Benoem de verschillende onderdelen van de plant en waarvoor die dienen of gebruikt worden.(consumptie, veevoeders, verwerking in de fabriek,…) Veel minder gekende bijproducten zijn bv. biodiesel (koolzaad), bioplastics (maïs),….. Toon ook daarvan voorbeelden mocht u die hebben. U kunt een testhoek plaatsen om hen te laten raden over wat voor granen het gaat: rogge, gerst, lijnzaad, tarwe,….
■ Laat de kinderen de groente voelen en ruiken (eventueel geblinddoekt) en sorteren op grootte en kleur
■ Wat doet u om een mooi gewas te bekomen? Toon gewassen met verschillende beschadigingen of aantastingen. Hebt u een microscoop: laat ze hier dan door kijken. Verzamel ook schadelijke (én nuttige) insecten in een potje. Kijk of de kinderen ze kennen. Vertel over de soorten aaltjes in de grond die zorgen voor ziektes bij verschillende planten. Vertel over het principe van de vruchtenafwisseling. Hoe bestrijdt u schadelijke insecten? (preventie eerder dan genezen, ruime vruchtenafwisseling, biotechnologie, minder sterke maar meer gerichte en afbreekbare chemische producten gebruiken, registratie van de luchtvochtigheid, insecticidecoating van zaad,…)
■ Stal verschillende onkruiden uit die de plant belagen: laat de kinderen raden over welke onkruiden het gaat. Wat doet u om deze te bestrijden en waarom doet u dat? Houdt u dan niet van korenbloemen, margrieten en klaprozen?
■ Waarom bemest u de akkers? Wat is dierlijke mest en wat is kunstmest? Vertel wat u doet om overbemesting en mineralenuitspoeling te voorkomen (aangepaste voeding dieren, mestinjectie, niet te lang wachten met onderwerken, grondontleding, inzaaien van groenbemesters, juiste tijdstip kiezen,…). Wat is erosie en hoe voorkomt u dit op uw grond? (groenbemesters inzaaien, gras tussen de maïs,…). Let erop dat u niet te technisch wordt voor jonge kinderen.
■ Laat de kinderen een veld afstappen om te weten wat bv. een hectare tarwe inhoudt. Hoeveel broden kan je maken van een hectare tarwe? Hoeveel kilo’s suiker van 1 ha suikerbieten?
8 NABIJHEIDSEDUCATIE
4.
PER SECTOR ■ Hoe weet u wanneer u wat moet doen? Doet u alles zelf? Wat is een loonwerker? Welke machines gebruikt u? Wat is een trekker? Hebt u een combine? (misschien kunt u dit illustreren met het speelgoed van uw kinderen of kleinkinderen)
■ Aan wie verkoopt u uw producten? Wat kost het verbouwen van een gewas (grond, bewerking, zaaiof plantgoed, verzorging, machines, loonwerker, opslag,….) en hoeveel verdient u er aan? Waarvan hangt de verkoopprijs zoal af?
■ U gebruikt machines om het land te bewerken. Voordat er gezaaid kan worden, moet er heel wat gebeuren. Er moet geploegd en bemest worden. Laat de kinderen met een spa proberen in de grond te spitten. Ze zullen merken dat het heel zwaar gaat en dat ze er moe van worden. Met een sterke machine gaat dat veel gemakkelijker en sneller.
■ Op uw bedrijf zijn veel machines te zien. Zet deze als het kan buiten. Schrijf op stukken karton de namen van de machines (ploeg, eg, frees, cultivator, zaaimachine, mestinjecteur, enz.). Laat de kinderen de bordjes bij de machines zetten. Ga na of ze het goed hebben gedaan.
■ Je voelt je een echte boer als je op een trekker mag zitten. Zet de trekker buiten en laat de kinderen er één voor één op klimmen. Zorg ervoor dat de contactsleutel is verwijderd!!!!!!
9 NABIJHEIDSEDUCATIE
Koeienmasker
5.
LIJST VAN DIDACTISCH MATERIAAL
Knip de oren uit. Kleef ze met een stukje plakband of lijm vast aan de achterzijde van
Er bestaan al een aantal dingen die uw bezoek kunnen ondersteunen. Kijk bijvoorbeeld zeker ook eens op www.weidepoort.be www.plattelandsklassen.be Maak gaatjes aan de zijkant van het masker om de elastiekjes te bevestigen. TIP: kleef eerst een stevig stukje plakband op de achterzijde, zo scheuren de gaatjes minder makkelijk door.
5
WERKBLAADJES Werkblaadjes hoeven niet uitsluitend in de klas gebruikt te worden, ze kunnen ook een hulpmiddelen zijn bij een bedrijfsbezoek. Enkele voorbeelden:
De vlekken maken de koe! Werkblad 6 Vroeger identificieerde men een koe wel eens aan de hand van het vlekkenpatroon. Dit patroon is namelijk voor elke koe anders, net zoals onze vingerafdruk. « Ieder kiest een koe die in de weide staat en tekent heel nauwkeurig het vlekkenpatroon na op onderstaande koe. Ook het Wit Blauw-rund heeft een vlekkenpatroon, zij het minder duidelijk dan de zwart-bonte melkkoeien.
• Bodemonderzoek • Welke vogels heb je gezien? • Sanitrace – identificatiesysteem • De vlekken maken de koe • Gelamineerde verzamelwoede • Koeienmasker • Kleur een koe kunstig • Landschap, een karakter • Insecten leren kennen • Lopen er beestjes op het water?
12 12
• Akkers, een lappendeken • Hoogte van een boom meten • Wat staat er op het menu, mevrouw?
Sanitel - identificatiesysteem Werkblad 5 Vanaf de leeftijd van 7 dagen bezit elk kalf, verplicht, een uniek paar oormerken. Alle landbouwdieren dragen een oormerk zowel in het linker- als het rechteroor. Het is een hulpmiddel bij het SANITEL-identificatiesysteem dat vanaf 1990 wordt toegepast. Dit dient om het hele traject van een rund, varken, schaap of geit van geboorte tot aan het slachthuis, te kunnen volgen. Zo weet men meteen waar bijvoorbeeld zieke dieren vandaan komen. Ook de gebruiker van ongewenste preparaten kan worden opgespoord of de bron van besmetting kan worden achterhaald. Via het Sanitelnummer kunnen we zien welke ziektes, inentingen en geneesmiddelen dit dier kreeg. De registratie laat ook zien waar het dier werd aangekocht of wie de moeder en de vader ervan is.
Je paspoort graag! landcode
hermerkingsnummer provinciecijfer
Deze opdracht kan je enkel uitvoeren als er koeien in de buurt staan. (Eventueel kan je de opdracht ook later uitvoeren als je langs een weide met koeien passeert.) «
barcode
controlegetal
Kan je enkele oormerknummers noteren?
« Als de koeien dicht genoeg staan kan je misschien ook het provincienummer noteren?
werknummer
10 NABIJHEIDSEDUCATIE 11 11
Hulpmiddelen die een bezoek aan een landbouwbedrijf kunnen opfleuren. AANKLEDING: Prenten met dieren: Melkvee Vleesvee Varken Kip Konijn Geit Schaap Paard Deze kaarten zeggen meer over de leden van de familie, wat de dieren eten, welke producten ze leveren, …
Haan Hen Kuiken
11 NABIJHEIDSEDUCATIE
ACTIVITEITEN:
Verhalen vertellen: • •
Kamishibai-verhaal (1), prenten op A3 geprint Bert en Dagobert: prenten op A3 geprint
(1)
Diertjes die je kan vinden in de boomkwekerij *GVFKGTVLG
veldkrekel
groene sabelsprinkhaan bladvlo
spintmijt
ja
kruisspin
sabelsprinkhanen & krekels
ja
vlooien
JGGHVRQVGP
neen
roofmijt
ja
spinachtigen
neen
ja
JGGHVXGTNGPIFG CEJVGTRQVGPQO OGGVGURTKPIGP
JGGHVRQVGP Neem hier best de zoekkaart bodemdiertjes
Speurtocht: • •
Pannenkoekenspeurtocht: Foto’s kopiëren – uitleg meegeven Op basis van zoekkaarten (2) op pad gaan en zoeken naar insecten, bodemdiertjes, planten, …
JGGHVOKPFGT FCPQHOGGTFCP RQVGP
ja
neen
bladluizen
JGGHV GGPFWKFGNKLMG KPUPQGTKPIVWUUGP DQTUVUVWMGP CEJVGTNKLH
honingbij
ja
neen
oorworm
JGGHVRCCT XNGWIGNU
JGGHVXGTJCTFG XNGWIGNUGPQH GGPFGMUEJKNF
mii (werkster) ( mier
ja
JGGHVMNGKPG CEJVGTXNGWIGNU
ja
KUUNCPMIGDQWYF GPJGGHVDGJQQTNKLM NCPIGRQVGP
JGGHVGGP VCPIXQTOKI CEJVGTNKLH
• • • •
NABIJHEIDSEDUCATIE
hommels
JGGHV FQQT\KEJVKIG XNGWIGNU
ja
gaasvliegen gaasvlieg
dagpauwoog
neen neen
JGGHVUEJWKP KPFCMXQTO QRUVCCPFG XNGWIGNU
neen
neen
vliegen
appelwants
neen
zweefvlieg
JGGHVGGP DQNFGMUEJKNF
ja
JGGHVKPTWUV DTGGFWKVUVCCPFG HTCCKIGMNGWTFG XNGWIGNU
JGGHVXNGWIGNU FKGQRGPUVCCP KPTWUV
muggen
steekmug
dagvlinders atalanta koolwitje
neen ja
cicaden
ja
mineervlieg
ja
juffers
nachtvlinders
libellen
bladroller
neen
ja
kevers
klein avondrood bladhaantje
mineermot
lapsnuitkever lieveheersbeestje
weidebeekjuffer
x schadelijke insecten
fruitmot grote keizerlibel
x nuttige insecten larve lieveheersbeestje
Ooit van bomen gehoord?
(4)
Puzzelen van een in stukken geknipte poster Memory, Mix max (4), Domino Liedjes en versjesboek met gepaste teksten CD ‘Op de boerderij’
(3)
12
mier (koningin of mannetje) neen
neen
Maskers (3) Postkaartjes kleuren
Spelletjes/spelen
ja
huisvlieg
groene cicade
wespen, bijen & mieren
neen
JGGHVFWKFGNKLM NCPIGCPVGPPGU
roofwants
wantsen
JGGHV GGPFWKFGNKLMG KPUPQGTKPIVWUUGP DQTUVUVWMGP CEJVGTNKLH
aardhommel
Knutselactiviteiten: • •
ja
neen
ja
oorwormen
sluipwesp ja
neen
ja
mieren
bruine sprinkhaan wesp
neen
neen
veldsprinkhanen
JGGHVCPVGPPGU NCPIGTFCPFGJGNHV XCPJGVNKEJCCO
KUMNGKPGTFCP OO
JGGHVFWKFGNKLM \KEJVDCTG XNGWIGNU
groene bladluis
(2)
neen ja
PARTNERS