_CLARA
MEIJER- WICHMANN
MISDAAD, STRAF EN MAATSCHAPPIJ
DE SAMENLEVING OVER CULTUUR EN MAATSCHAPPIJ
4
MISDAAD, STRAF EN MAATSCHAPPIJ DOOR
CLARA MEIJER-WICHMANN
UITGAVE ERVEN J . BIJLEVELD .-- UTRECHT
INHOUD Blz . 7
Voorwoord I. Tegen de bestaande opvattingen omtrent misdaad en straf 9 II. Het strafrecht in de kentering van de moraal (Fragment) 16 III. Strafrecht en cultuur 23 IV. Misdaad, straf en maatschappij 28 V. Stellingen 54 VI . De,,Rechtsorde" en haar handhaving . . . 64 VII. Het afschrikkingsbeginsel en de komende winter 73 VIII. De herleving van het afschrikkingsbeginsel . 69 IX . Oorlog en criminaliteit 8x X. Klassejustitie 95 XI. Tolstoy's opvatting over misdaad en straf . xoo XII . Montessori-methode en straf-methode . . . xo3 XIII. De straf in de maatschappij xo5 XIV . Het recht tot straffen iii
5
Wijze waarop de in dezen bundel opgenomen artikelen en opstellen vroeger gepubliceerd zijn :
I
verscheen als eerste manifest van het C o m i t e van actie tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf (C .M .S) alsuitgave van dat comite . II is een fragment uit „D e M o r a a 1 i n d e M a a tschappij der Toekomst", opgenomen in den bundel „De Toekomst der Maatschappij" (Wereldbibliotheek) . III, X, XI en XII verschenen in D e n i e u w e A m s t e rd a m me r (redacteur Mr . H. P . L . Wiessing) . IV Uitgegeven door D e W a e l b u r g h to Blaricum . V Uitgave van het C. M . S . VI en VII verschenen in 0 p w a a r t s, orgaan van den Bond van Christen-Socialisten . VIII is gepubliceerd in het W e e k b 1 a d van h e t R e c h t . IX Gepubliceerd in D e N i e u w e T ij d (Redactrice Henriette Roland Holst) . XIII Verschenen in Montessori Opvoeding, orgaan van de Montessori Vereeniging. XIV Opgenomenin Mensch en Maatschappij (van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschapp ii) . Sommige opstellen zijn meerdere malen gepubliceerd . Zoo verschenen van I twee Deensche uitgaven en een Duitsche, terwiji I, III, VI en VIII ook reeds in den bundel B ev r ij d i n g zijn opgenomen . Van Clara Meijer-Wichmann verschenen vroeger o.m . :
Inleiding tot de Philosophic der Samenle v i n g, Tweede druk, met een levensschets van de schrijfster door J . B . Meijer (Erven F . Bohn, Haarlem ig2g) . M e n s c h e n M a a t s c h a p p ij (N.V . Van Loghum Slaterus' Uitgevers-Maatschappij, Arnhem 1923) . B e v r ii d i n g (N.V. Van Loghum Slaterus' Uitgevers-Maatschappij, Arnhem 1824) .
6
VOORWOORD In dit boek vindt men de meeste artikelen vereenigd, welke de schrijfster over M i s d a a d, s t r a f e n m a a t s c h a p p ij gepubliceerd heeft . Hieraan zijn toegevoegd de door ondergeteekende bewerkte aanteekeningen voor een kurzus, gegeven aan de Internationale School voor Wijsbegeerte to Amersfoort, over Het recht tot straff en . Wie de (helaas niet geheel volledige) lijst van artikelen en geschriften van Clara Meijer-Wichmann, opgenomen in haar bundel Mensch en Maatschappij (bl, 323 vlgg.), nagaat, zal konstateeren, dat enkele opstellen in dit boek ontbreken . Allereerst de vakwetenschappelijke (statistische en criminologische) 1 in engeren zin, maar ook eenige andere, waarvan plaatsruimte de opname heeft belet . Sommige van deze kan men in haar bundel B e v r ij d i n g aantreffen, een ander in haar Mensch en Maatschappij (bl . 300 vlgg.). De hier volgende opstellen geven echter een duidelijk beeld van de opvattingen der schrijfster in deze materie uit de jaren vanaf 1917 . Voor de vroegere periode verwijs ik met nadruk naar hare dissertatie B e s c h o uwingen over de historische Grondslagen der tegenwoordige 0mvorming van het Strafbegrip (1912) . Elders' heeft schrijver dezes reeds opgemerkt, dat het een vergissing is ook dit boek tot de vakliteratuur in den beperkten zin van het woord to rekenen . Wie de moeite neemt het door to bladeren, zal aanstonds merken, hoe zeer deze vakliteratuur persoonlijk beleefd en van algemeene waarde is. Het recht tot straffen verscheen voor het eerstindenbundel Mensch en Maatschappij, waaruit wij het met welwillende toestemming van de 1
De Schrijfster was van 19r6 tot 1922 chef van de gerechtelijkstatistische afdeeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek . z In de levensschets, voorafgaand aan haar I n l e i d i n g t o t de Philosophie der Samenleving (b1 .47). 7
uitgeefster overnemen. In de inleiding tot dat boek is medegedeeld, dat de aanteekeningen voor deze voordracht vaak niet meer dan schematisch waren, elders weer vele hiaten en een groot aantal slechts kort aangestipte punten bevatten, die de bewerker zooveel mogelijk uit de zeer talrijke losse aanteekeningen heeft aangevuld, terwijl hij voor het historische deel veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de dissertatie . Hij kon dit doen daar - zooals in de genoemde biografie (bl . 65-68) is uiteengezet - het latere standpunt van de schrijfster in dit opzicht niet principieel verschilde van het vroegere : slechts was het accent verlegd van het beschouwende naar het meer actieve. Hij betuigde daar ook zijn dank aan (nu : wijlen) Prof. Dr. D . Simons, en aan Dr . J. R. B . de Roos, die zoo welwillend waren het stuk geheel door to lezen en hem hunne bemerkingen mede to deelen . De bewerking van Het Recht tot Straffen in dit boek is verschillend van die in M e n s c h e n M a a t s c h a p p ii. Ten eerste doordat in nog meerdere mate uit de losse aanteekeningen van de schrijfster het geschrevene is toegelicht, terwijl voorts een hoofdstukje over Socialisme, criminaliteit en strafr e c h t is ingelascht, dat uit aanteekeningen voor een aparte voordracht is samengesteld met weglating van de reeds in deze lezingenreeks behandelde punten . De volgorde der opstellen in dit boek is niet chronologisch . Onder elk artikel vindt de lezer echter de tijd van het ontstaan aangegeven. H e t r e c h t tot s t r a ff e n is aan het slot opgenomen, hoewel vroeger dan de meeste andere stukken opgezet, omdat het niet door de schrijfster voltooid is en er zeker geheel anders zou hebben uitgezien, indien dit wel het geval geweest ware . Lage Vuursche, December x930
8
J. B .
MEYER
TEGEN DE BESTAANDE OPVATTINGEN OMTRENT MISDAAD EN STRAP
Waarom wordt er gestraft? De meesten geven zich niet eens rekenschap van die vraag ; voor hen spreekt het vanzelf, dat er gevangenissen zijn, celgevangenissen, waarin zij die de strafwetten deter maatschappij hebben overtreden, voor weken of voor maanden of ook wel voor jaren worden opgesloten. Zij wandelen langs die gevangenissen, en het bestaan ervan deert hen niet . Anderen, die zich die vraag wel eens gesteld hebben, vinden ze gemakkelijk op to lossen . Het rechtsbewustzijn, zeggen zij, vraagt v e r g e 1 d i n g voor gedaan onrecht. Of wel zij stellen het belang der maatschappij op den voorgrond en oordeelen, dat deze zichzelf tegen inbreuken op haar orde moet beveiligen door van de misdaad a f t e s c h r i k k e n, door den misdadiger, als het kan, to v e r b e t e r e n, en, als dat naar hun meening niet kan, onschadelijk to maken . Zij die zoo redeneeren vooronderstellen, dat hij, die de bestaande strafwetten overtreedt, een slecht mensch is, zoo iets als een aanrander van de zedelijke wereldorde, en deze maatschappij, waarvan de meerderheid hem veroordeelt, een ware menschelijke samen-leving . En daarnaast gaan zij er van uit, als sprak het vanzelve, dat leed-aandoen en uitstooten de aangewezen daden tegenover ,misdadigers" zijn . Dit alles achten wij uit den grond van ons hart verkeerd en noodlottig: een heillooze waanvoorstelling, die menschonwaardige verhoudingen in het leven doet blijven . Het is al dadelijk niet waar, dat ons hedendaagsche recht h e t r e c h t is ; het beschermt immers de bezittende klassen, het sanctioneert de bestaande eigendomsverhoudingen, als waren die het handhaven tot elken prijs waard . Zelfbegoocheling ligt ook in de voorstelling, die de onveroordeelden zich van de veroordeelden vormen . 't Is 9
wel gemakkelijk om to denken, dat de meeste veroordeelden minderwaardigen zijn, en de meeste o n veroordeelden menschen van een beter soort ; maar waarlijk, z66 eenvoudig is het niet. En nu onderschatten wij volstrekt niet de beteekenis van den persoonlijken aanleg, wij zeggen volstrekt niet dat het alleen van de omstandigheden afhangt, waartoe een mensch komt ; maar wij zien aanleg en omstandigheden aldoor op elkaar inwerken, in gestadige wisselwerking verkeeren . Bedenkt toch, dat wie opgroeit als verwaarloosd kind en onder een voortdurend tekort aan al wat het leven waard maakt geleefd to worden, een a n d e r e persoonlijkheid wordt en tot a n d e r e daden komt, dan wie met dienzelfden aanleg onder heel andere omstandigheden leeft . Bedenkt toch, dat in alle landen het overgroote deel alley veroordeelden, zelfs in verhouding tot hun aandeel in de bevolking, behoort tot de niet-bezittende klassen! Als misdrijf alleen voortkwam uit gebrek aan sociale gevoelens, uit gebrek aan zelfbeheersching, uit „de boosheid des harten", zou dat dan ook het geval zijn? Komen onevenwichtigen, zich-niet-beheerschenden, n i e t voor onder hen, die nooit voor den strafrechter komen? En is niet ten alien tijde gebleken, dat de criminaliteit daalt en rijst met den maatschappelijken nood ; dat zij in tijden van crisis, zooals nu weer de oorlogsjaren, onweerstaanbaar toeneemt, door geen strafbepalingen to keeren? Weten wij niet sinds lang dat er regelmaat, ja wetmatigheid is in het aantal misdaden en zelfmoorden dat jaarlijks voorkomt, dat men hier dus niet met willekeurige daden van op-zich-zelf-staande individuen to maken heeft? Nogmaals : wij ontkennen niet dat het van iemands aanleg afhangt, of hij slachtoffer van die omstandigheden wordt of niet ; wij ontkennen niet het vermogen van de zelfbepalende persoonlijkheid, om zich door geen omstandigheden to laten buigen ; maar wel ontzeggen wij aan hen, die zelven niets van die ellende hebben doorgemaakt, het recht, om koud en hard de hoogste zedelijke eischen to stellen aan de to kort gekomenen . - En sterker dan dat : wij meenen dat die hoogste zedelijke io
eischen, stelt men ze wel, lang niet altijd zullen leiden tot eerbiediging der bestaande wetten, die de dienstweigering en sommige vormen van staking hebben strafbaar gesteld : wij gelooven integendeel dat die eischen dikwijls zullen verlangen verzet tegen die wetten zelf! Een maatschappij, die vrijwel op den strijd van alien tegen alien is gegrond, die de menschen opvoedt in de gedachte, dat men het recht heeft zich ten koste van den ander to verrijken en bevoordeelen, en waarin aan de meerderheid de voorwaarden voor hun normalen groei worden onthouden, zulk een maatschappij schept vanzelfde persoonlijke en maatschappelijke oorzaken, waaruit aldoor opnieuw misdaad ontstaat. De persoonlijke, omdat zij (door ondervoeding, alcoholisme, woningellende) degeneratie schept ; de maatschappelijke, omdat zij telkens de onterfden ertoe brengt, om, in een dikwijls onbewust verzet, to nemen langs onwettigen weg wat hun langs den wettigen onthouden wordt . Terwijl zij tenslotte ook schept de principieele bestrijders van deze heele „orde", hen die zich tegen het geheele beginsel van het tegenwoordig politiek-economisch stelsel richten, de dienstweigeraars, de politieke misdadigers, die alien immers door de leiders der tegenwoordige maatschappij als misdadigers worden beschouwd en gestraft . Recht tot straffen heeft dus zeker niet deze maatschappij, waarin een tekort is aan ontwikkelingsvoorwaarden voor de normalen en aan liefdevolle zorg voor de abnormalen . Wat de meerderheid van haar leden tegenover misdadigers toepast, is egoist z elf v e r w e e r, al gaat het in hun bewustzijn schuil onder allerlei leuzen, als handhaving van de orde en van het recht. Om allerlei lagere belangen meent men het niet to kunnen toelaten, dat er gestolen of ingebroken wordt ; daarom straft men het maar . En dit ingrijpen in het leven van medemenschen, dit opsluiten voor maanden, om den eigendom van wat stoffelijke goederen to beschermen, dat alles vindt men heel eenvoudig . II
Om zulke gevallen gaat het meerendeel onzer strafvervolgingen ; door schuldigen aan zulke feiten wordt de meerderheid onzer gevangenisbevolking gevormd! Maar er z ij n andere feiten ; misdaden uit ruwheid, wreedheid, winzucht, vooral van bezittenden tegenover niet-bezittenden, sexueele misdaden, moorden, lichte en zware mishandelingen . Velen zullen meenen dat daartegenover, dat overal waar men met werkelijke misdaden - of juister met werkelijke m i s d a d i g e r s of die ons zoo toeschijnen - to maken heeft, de straf toch in elk geval wel gerechtvaardigd is . Neen, het brute van de straf ligt niet alleen daarin, dat een maatschappelijke orde, die zelf aldoor de voorwaarden voor misdaad schept, die zelf (in den vorm van oorlog en economische uitbuiting) aldoor de misdaadin-het-groot sanctioneert, hen bedreigt en straft die haar belangen aanranden. H e t brute l i g t o o k i n de wijze van reactie zelf . Denken we nu aan die misdadigers, die werkelijk verbetering zouden behoeven . Wat doet dan straf tegenover hen? De straf drukt ze neer, vernedert ze, ontneemt hun het laatste restje van weerstandsvermogen. Zij worden, van het begin van het strafproces af, gesteld t e g e no v e r de maatschappij, als vijanden beschouwd, uitgestooten, terwijl zij, (ook en juist de gedegenereerden onder hen) meer dan anderen eenzamen zijn en meer dan anderen b e g r ii p e n zouden behoeven . Door dit alles wordt de i n n e r I ij k e ontwikkeling, die op iedere daad, ook op iedere wandaad, volgt, afgebroken ; de beklaagde zet zich schrap tegen zijn aanklagers, en zijn innerlijke genezingsproces wordt verstoord . In wezen wordt nog heden ten dage de misdadiger niet als een Mensch bejegend, maar als een zaak behandeld en opgeborgen . Al wat den naam van menschelijk verdient wordt hem in de gevangenis ontzegd; hij wordt er alleen in het leven gehouden. Hij heeft er niet eens de moge12
lijkheid om zijn betere voornemens om to zetten in de daad; en daarom is verbetering van den misdadiger door de gevangenis onmogelijk . De gevangenis kan niet verbeteren . Kan zij dan afschrikken? Weinig . Rijzing en daling van de criminaliteit worden in hoofdzaak door heel andere oorzaken bepaald dan door de inwerking der straf ; dat is toch waarlijk in de oorlogsjaren weer gebleken ; dat blijkt ook bij voortduring uit het groot aantal recidivisten, Maar bovenal is dat heele afschrikkingsbeginsel onzedelijk, omdat het m e n s c h e n alleen als m i dd e 1 beschouwt . Onschadelijk maken dan? De term reeds is onwaardig! En het resultaat van dit pogen is, dat velen de gevangenis ,schadelijker" verlaten dan zij haar betraden. Dit is juist het barbaarsche en het achterlijke : dat het heele strafbegrip negatief is . Wek in menschen het goede op, doe wat ge kunt om ze sterk to maken, om alle positieve en opbouwende vermogens in ze to doen groeien ; maar ga niet uit van de bedoeling ze ,onschadelijk" to maken . En voor zoover er dan onder de misdadigers e n k e 1 e n zijn, ,onverbeterlijken", in wie niets goeds op to wekken schijnt, die in hun heele wezen beneden-menschelijk lijken, slachtoffers van degeneratie -- beschouwe en behandele men die als zieken, en denke er evenmin aan hen to ,straffen" als men tegenwoordig krankzinnigen meer straft . Maar sterker dan al deze ,doeleinden" die men met de straf wil bereiken, leeft nog in de menschen het nude vergeldingsbeginsel, waarin de wraak is schuil gegaan. Dat roept erom, hem die leed deed ook leed to laten lijden, dat verlangt alles ,betaald to zetten", alles to ,verrekenen". Het eigenlijke strafrecht is maar den van de uitingen daarvan ; we vinden het op alle terreinen van persoonlijk en maatschappelijk leven terug . Juist dit primitieve, in wraak-instincten wortelend beginsel is het dat moet worden omgewenteld . E n z o o 13
richten wij ons niet alleen tegen de uitwassen van het celstelsel, noch tegen het celstelsel zelf -van welks „ongeoorloofdheid en ongewenschtheid" we diep overtuigd zijn-noch zelfs tegen ons tegenwoordig strafstelsel in zijn geheel - wij richten ons tegen dat heele strafbeg r i p z elf. Zoo behoort de verhouding van mensch tot mensch niet to zijn, zoo behooren menschen niet tegenover elkaar to staan. Tegenover die oude, overoude, uit het begintijdperk van het menschdom dateerende leer, dat kwaad vergolden moet worden met kwaad, en dat wie kwaad doet moet worden neergedrukt en vernederd, stellen wij een ander levensbeginsel : Oordeel niet. Vergeld niet . Straf niet. Beloon niet. Maar tracht to scheppen met alle kracht die in u is een wezenlijk-menschelijke samenleving, waarin de voorwaarden voor groei en ontwikkelling voor ieder mensch gegeven zijn ; en tracht, in u zelf en anderen, het kwade to overwinnen door het g o e d e. Alleen indirect kan de misdaad bestreden worden ; niet door krachten to vernietigen, maar door krachten to wekken, door, wat vernielend begon, in opbouw om to zetten. En omdat de hervormingen, die tegenwoordig in het strafrecht worden aangebracht, nog niet van d i t beginsel uitgaan, daarom voldoen zij ons niet . Zeker was het een verbetering, toen men de Kinderwetten invoerde en de voorwaardelijke veroordeeling ; zeker zal het een verbetering zijn, wanneer men eindelijk de gevangenen goed zal gaan voeden, en verzorgen, wanneer men al het mogelijke zal doen om hun weerstandsvermogen to verhoogen, inplaats van hen moe en versuft de gevangenis to doen verlaten ; wanneer men met het celstelsel breken zal ; wanneer het publiek den ontslagen veroordeelde op menschwaardige wijze tegemoet treedt. Maar door al deze verbeteringen binnen het kader der huidige maatschappij en van het huidige strafrecht - en daarbinnen z ij n ze niet eens alle mogelijk! - wordt de I4
bron van de massale misdaad niet verstopt, en het oude beginsel van straf wordt er niet door aangetast . Wij daarentegen komen niet tot u, onveroordeelden, om uw medelijden in to roepen met de gevangenen en enkele schamele verbeteringen to verzoeken in de wijze, waarop gij duldt dat zij, uw medemenschen, behandeld worden . Wij richten ons tot u, onveroordeelden en v e r o o r d e e 1 d e n, met een beroep op uw voile menschelijke waardigheid . Onveroordeelden, herziet uw maatschappij en uw strafbegrip ; beklaagden, veroordeelden, ontslagenen, voelt u mensch . Wij vragen bovenal hierom : laat men toch verandering, ,,verbetering" van gezindheid niet alleen verlangen van de misdadigers . Van wat voor een gezindheid geeft dnze verhouding tegenover hen blijk? Is hier eenige offervaardigheid, eenig broederschapsgevoel? Het kon alles zoo anders zijn . In een werkelijke Gemeenschap zou er bereidwilligheid zijn, om elkanders tekortkomingen to helpen teboven komen ; we zouden daarvoor menig onmiddellijk ,belang" vanzelfsprekend ten offer brengen ; we zouden elkaar wederkeerig begrijpen en tot steun zijn . We zouden niet, zooals nu, aldoor letten op de ,,bedreigde rechtsgoederen", maar op den m e n s c h, die met zichzelf to strijden heeft - we zouden weten dat het telkens o n s a 11 e r tekort was, wanneer een onzer in then strijd bezweek . En daarom - al zullen wij ons verheugen over iedere - mits w e r k e l ij k e - verbetering, die op het oogenblik in het strafrecht en strafstelsel wordt aangebracht, - ons streven gaat verder : wij komen radicale omzetting vragen, geen gedeeltelijke verbeteringen ; wij zien een ander beginsel dagen : dat van een nieuwen tijd, van een broederlijke menschheid, die al meer met het strafbeginsel breken zal . Augustus igig
15
HET STRAFRECHT IN DE KENTERING VAN DE MORAAL (FRAGMENT) Onze tijd dan staat in het teeken van de subjectieve moraliteit en van het indenkingsvermogen in anderen -niet, - het zij nog eens gezegd -- alsof dat het algemeen heerschend karakter zou zijn, integendeel, maar het is het specifieke, het opkomende, ontluikende nieuwe, van onze dagen . Deze twee elementen nu doen zich bizonder sterk gelden in de beoordeeling van den mensch, die n i e t aan de gestelde rechts- en zedelijke normen heeft beantwoord : den misdadiger en den zondaar. De geschiedenis van het strafrecht is geen geschiedenis van hooge gerechtigheid ; het is ,Menschliches, Allzumenschliches" . Maar in de transformatie die het in den loop der eeuwen onderging, openbaart zich, al heeft het de lagere elementen van wraakzucht en hoovaardij en phariseisme nooit g e h e e 1 afgeschud, toch een verheffing die niet to loochenen is. Dat er verheffing heeft plaats gehad inzooverre de straf, van subjectieve wraakoefening van den gelaedeerde of van zijn familie, werd tot een maatregel door den S t a a t genomen in het belang van rechtsorde en maatschappij -dan zal door niemand worden ontkend . Maar andere ontwikkelingslijnen, die de straf ook vertoont, worden wel verschillend gewaardeerd . Daar is ten eerste de overgang van objectieven naar subjectieven maatstaf, of, zooals een van de meest bekende termen van de nieuwe richting in het strafrecht luidt, „van de bestraffing van de d a a d naar die van den d a d e r". Werd in de laatste eeuwen de strafmaat overwegend bepaald door de zwaarte van het abstracte f e i t - zoodat b.v. moord p e r s e als misdadiger werd beschouwd dan doodslag - onafhankelijk van de motieven van den dader - thans wil men voornamelijk rekening trachten to houden met de mate van innerlijke verdorvenheid en van gevaarlijkheid-in-het-algemeen van then dader . Het feit zelf krijgt dan meer symptomatische beteekenis : alleen voorzoover het den misdax6
digen of gevaarlijken a a r d van den dader o p e nb a a r t, moet het worden gestraft . Hoewel nu de nieuwe richting nog maar „richting" is, door vele anderen bestreden, kan toch ieder zien dat en wetgeving en rechtspraak zich in de laatste tientallen van jaren in deze richting bewogen hebben - en dat we hier dus niet alleen meer met een theorie, maar wel degelijk met een algemeene strooming van onzen tijd hebben to maken . Hierin wordt nog door velen een gevaar gezien. Zij vreezen dat dit alles zal uitloopen op een uiterste van subjectivisme, waarbij, zooals onder het Kerkelijk Recht der Middeleeuwen, ieder boos opzet dat zich nog nauwelijks door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, zal worden strafbaar gesteld, en aan den anderen kant ernstige feiten veel to licht zullen worden gestraft, wanneer men maar vermoedt dat de dader een dergelijk feit toch nooit weer zal plegen (denk b .v, aan moorden uit jaloezie) of uit edele motieven handelde (zooals bij het dooden van een zieke op diens uitdrukkelijk verzoek) . En zoo moeten dezen ook een gevaar zien in de voorwaardelijke veroordeeling, in de uitbreiding van de voorwaardelijke invrijheidstelling en in al dergelijke nieuwere instituten, die beteekenen een ontworsteling aan de positieve ,rechtszekerheid", volgens welke op bepaalde feiten bepaalde straffen stonden . (De Code Penal der Fransche Revolutie kende minima noch maxima, maar vaste straffen!) We hebben hier to maken met een strafrechtelijk vraagstuk, dat zijn parallel vindt in de algemeener ethische vraag, of niet de huidige subjectieve beoordeeling van het k w a a d een groot gevaar oplevert? Een gevaar van moreele verwarring, van verontschuldiging van alles . Want de m o t i e v e n van den dader in aanmerking nemen, beteekent bijna altijd een betrekkelijke verontschuldiging; - geen feit immers, of v a n d e n d a d e r u i t gezien is er een kant vanwaar het begrijpelijk kan worden gemaakt . „Tout comprendre c'est tout pardonner" . En zoo ziet men dan het subjectivisme in mo-
I7 2
raal en strafrecht al uitloopen op een a f s c h a f f i n g van moraal en strafrecht . - Maar is onze eeuw dan de eerste waarin een dergelijk proces plaats grijpt? Is dan niet de heele ontwikkeling van moraal en straf er eene, hoe dikwijls ook door slingerbewegingen onderbroken, van objectief naar subjectief? Weten we niet, dat nooit de moraal zoo objectief was als ten tijde der Merovingers, toen nog niet tusschen voorbedachten raad en niet-gepremediteerd opzet, nog niet tusschen opzet en schuld, nog niet tusschen toerekenbaarheid en niet-toerekenbaarheid werd onderscheiden? En stond de moraal van die tijden dan hooger? Neen, zoo mogen we die vraag niet stellen . Want we moeten erkennen, dat, hoe primitief ook, ze iets voor had boven de onze : de positieve zekerheid. Maar juist daarom verdient ze den naam moraal nog nauwelijks . De enkele mensch met zijn geweten is er nog ternauwernood in tot zijn recht gekomen . En de heele ontwikkeling van objectieve tot subjectieve moraal (ontwikkeling, die de Oudheid evengoed heeft doorgemaakt, en die toen uitliep op het woord der Evangelien : „gij hebt gehoord, dat tot de ouden is gezegd: gij zult niet dooden, maar wie doodt, zal schuldig zijn voor het gericht . Maar ik zeg u, dat ieder die op zijnen broeder toornig wordt, schuldig zal zijn voor het gericht") -die heele ontwikkeling heeft gebracht geen afschaffing, maar een verfijning en verinnerlijking van straf en moraal . En niet alleen dat . Een van de breuken, die de toekomst wellicht nog zal kunnen helen, is juist die, dat tot nog toe wet en publiek oordeel zoo bitter weinig met innerlijke moraliteit to maken hebben . Quantitatief is de o b j e c t i e v e beoordeeling in onze maatschappij zeker nog de domineerende . Nog altijd worden iemands daden hoofdzakelijk naar hun gevolg beoordeeld - en nog altijd geldt in het strafrecht het beginsel der ,Erfolgshaftung" (- er staat een zwaarder strafmaximum op mishandeling die den dood of zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft dan op gelijke mishandeling die dit gevolg niet heeft, en dgl . -). Maar x8
de subjectieve is die van den nieuwen tijd, die bezig is zich omhoog to werken. Tenslotte hangt met deze vraag van subjectieve en objectieve moraliteit ook samen het karakter, dat men aan de s t r a f wil geven (- al wordt deze vraag nog door allerlei andere vragen van meer rechtsphilosophischen aard beheerscht) . Want wanneer men den nadruk legt op de uitwendige zedewet, de uiterlijke rechtsorde, het doen-en-niet-doen van bepaalde daden, dan hecht men vanzelf ook aan de gewoonte-van-deugd gewicht, dan zal men dus vooral d i e trachten to bevorderen, terwijl in een meer individueele ethiek alleen het geheel-doorleefde waarde heeft . De gelijkenis van den verloren zoon en de woorden, dat er in de hemelen meer vreugde is over een zondaar, die zich bekeert, dan over duizend rechtvaardigen, zijn voor een objectieve moraal onverstaanbaar . - En wanneer men bescherming van de onverstoordheid der uitwendige orde op den voorgrond stelt, dan zal men tot haar verzekering ook het beginsel van a f s c h r i k k i n g laten gelden, terwijl een subjectieve moraal altijd vobr alles zal trachten, den m e n s c h z e 1 f to veranderen en daardoor zijn daden, en dus v e r b e t e r e n d e straffen zal trachten toe to passen, maar allereerst zal trachten de toestanden en verhoudingen to herscheppen, die het kwade in den mensch bevorderen . Heel en al zijn deze beide natuurlijk n i e t uiteen to houden ; want iedere uiterlijke deugd brengt een zekere innerlijke attitude mee, en g e h e e l zonder uitwerking op den innerlijken mensch zijn ook vrees voor straf en vrees voor het oordeel der menschen, voorzoover ze hem van slechte daden terug houden, niet . Doch een maatschappij, die d i t middel vooropstelt, treedt niet als een waarlijk zedelijke op . Nu is het waar, dat in een moraal en in een strafrecht, die niet meer voor alles veroordeelen en straffen, maar die trachten to verbeteren, a f s t a n d i s g e d a a n van het trekken van een scherpe grens tusschen goed en kwaad; dat dus ook hier tq
inderdaad een ,ontwrichting" heeft plaats gehad en nog steeds meer om zich heen grijpt . Maar in dit beoordeelen in concreto, dit laten gelden van het betrekkelijk-vergeeflijke in iederen mensch, ligt toch n i e t een laten gelden a l s g e l ij k w a a r d i gh e d e n! Een maatschappij, die den gevallen mensch niet uitstoot en daardoor hoe langer hoe dieper doet zinken, maar die tracht hem to „v e r b e t e r e n", die berust toch niet stelselloos in alle kwaad, die laat toch niet, als de zon, ,haar licht gelijkelijk schijnen over boozen en rechtvaardigen" ? En al zegt men, dat tout comprendre tout pardonner is - dan wordt toch in het begrip ,pardonner" de schuld niet o n t k e n d, maar o p g e h e v e n . Waarlijk, het verschil tusschen goed en kwaad wordt niet to niet gedaan, al beschouwt men den misdadiger en den zondaar niet alleen a 1 s misdadiger en zondaar, al begrijpt men de droeve ingewikkeldheid des levens, waardoor ook in de zich noemend ,,goede" menschen de zonde, en ook in de zoogenaamde misdadige menschen het menschelijke ,schuilt" . Een van de vraagstukken, aan de beoordeeling waarvan we menschen het scherpst kunnen herkennen, is die van den z e 1 f m o o r d . Hier veroordeelen al degenen, die een abstracte, positieve moraal aanhangen - met uitzondering van de Sto?cijnen der oudheid dan! Zij weten in het algemeen to verklaren, dat de mensch zich niet mag onttrekken aan het hem opgelegde lot ; zij zijn hiervan i n h et a l g e m e e n overtuigd - en zij schromen niet, die abstracte norm op concrete gevallen toe to passen. Zij echter die anders en zachter oordeelen, doen dit over het algemeen niet zoozeer omdat zij zelfmoord wel ,geoorloofd" achten; want voor dezen beteekent meestal de vraag naar de abstracte moreele norm niet zooveel ; ze vinden eerder, dat er een uiterste van menschelijke ellende is, waartegenover ieder oordeel heeft to zwijgen . En dit voorloopig nog vrij duistere en tastende gevoel, dat we ons hebben in to denken in menschen eer we ze mogen oordeelen, waarbij we dan dikwijls, wanneer we 20
ons hebben ingedacht, alle oordeelen vergeten, dat beteekent n i e t een gemakkelijker levensopvatting waarbij alle „schuld" wordt weggeredeneerd . Want we zijn heden ten dage ook eerlijker geworden en durven het veel meer dan vroeger onder de oogen zien, dat goed en kwaad, hoog en laag wanhopig zijn dooreengeweven . We durven zelfs zeggen, dat Alles in het leven onze eigen „schuld" is . Maar in al deze dingen zeggen we telkens tegenstrijdigheden, omdat we nog met moeite naar helderheid zoeken . We hebben naar aanleiding van de vrouwenbeweging herinnerd aan de woorden : ,alles moet gekocht worden" . We kunnen ook den zelfmoord onder dit licht zien . Want de zelfmoord is bij uitstek een verschijnsel van cultuurlanden ; er is een doffe, in onderdrukking vegeteerende ellende, die nog niet aan zelfmoord toekomt . En is het niet in innerlijken zin evenzoo? We zijn het eindelijk gaan inzien, dat goed en kwaad, geluk en ongeluk geen vaste bepaaldheden zijn, dat integendeel over het algemeen fijner moreel gevoel met sterker zonde-bewustzijn, en intensiever geluksmogelijkheid met moeilijker leven samengaat . -- Alles moet gekocht worden. En sinds we dAt zijn gaan beseffen, kunnen we niet meer de menschen verdeelen in goede en kwade, of de handelingen in wenschelijke en onwenschelijke . Want we weten, dat de weg door het Teed van het kwaad noodig kan zijn, en dat menig mistasten, menig positief kwaad zelfs, de uiting kan zijn van een warmer en rijker gemoed dan het zorgvuldig houden van een recht en voorgeschreven pad. We zijn de beteekenis van het zoeken en dwalen gaan begrijpen voor het goed zijn, en die van het verdriet voor het geluk . De diepten des levens worden niet benaderd door wie niet anders deed dan normen opvolgen - zooals die rijke jongeling uit het Nieuwe Testament, die altijd volgens alle tien de geboden geleefd had, en daarom meende een goed mensch to zijn . De stem „de profundis" is altijd de stem van iemand, die ook aan zich21
zelven vertwijfeld heeft . In het religieuze leven van alle tijden is deze samenhang tusschen wanhoop en verlossing beseft . En het werd ook begrepen toen Couperus zijn boek ,Extaze" opdroeg : „Aan het geluk en het leed - tezamen" . Ook de diepere verhouding tot andere menschen wordt pas gevonden door wie niet bij de onderscheidende normen is blijven staan, die begrepen heeft, dat menschen aldoor zoeken en daarom aldoor dwalen, e n d i e i n dat dwalen dus ook het zoeken gelden last . Wanneer we het menschelijk leven als Geheel overzien, het individueele leven maar ook dat der Menschheid dan zien we het als een w e g, en dan zien we dus ook al wat kwaad leek en veroordeelenswaardig zonder meer, betrekkelijk gerechtvaardigd, omdat het phase van doorgang blijkt . En wanneer we ons dus afvragen, of de toekomst zal brengen een wereld zonder misdaad en zonder zonde en zonder Teed, dan moeten we antwoorden : neen . Want deze worden niet door uitwendige, maatschappelijke omstandigheden alleen bepaald, en op den weg des levens kunnen zondebewustzijn en verdriet niet worden gemist . Maar daarom behoeven misdaad en zonde niet g e 1 ij k to blijven . Gelijk we op het gebied der criminaliteit weten, dat bij toenemende beschaving de misdaad n i e t v e r d w ij n t, maar w e t een ander karakter aanneemt, gelijk we daar kunnen onderscheiden elementaire- en beschavingscriminaliteit, zoo weten we ook, dat alle menschelijk-zedelijke stijging meebrengt een verfijning van zondebewustzijn, ja, maar daarom dan ook een verinnerlijking van wat als zonde beleefd wordt . Maart 1917
22
STRAFRECHT EN CULTUUR ,,Alles is in alles", zei Multatuli ; - en of men op strafrechtsgebied alleen wat misstanden wil opheffen binnen het raam van het heerschende stelsel, - of wel het heele huidige strafrecht verkeerd acht, - of nog verder gaat en het ,straffen" in het algemeen wil to boven komen -- dat is waarlijk geen vraag van rechtsovertuiging alleen . De vraagstukken van misdaad en straf zijn niet op-zich-zelf-gesteld ; zij hangen onmiddellijk samen met maatschappelijke vragen en vragen van levensbeschouwing. En zoo is het ook vroeger geweest : altijd was het strafrecht vervlochten met productiewijze en cultuur van zijn tijd . Ten eerste omdat het strafrecht altijd de bestaande maatschappelijke verhoudingen beschermt ; ten tweede omdat de wreedheid of vergevingsgezindheid, bijgeloof of inzicht-in-causaal-verband, die in de reactie op onrecht aan het daglicht komen, samenhangen met de algemeene geestesgesteldheid . En van den anderen kant gezien : iedere belangrijke maatschappelijke omwenteling heeft 66k het strafrecht omgewenteld ; en dit niet alleen door verandering in de rechtsgoederen die ,beschermd" werden, maar ook door de w ij z e van r e a c t i e op schennis daarvan . Bijvoorbeeld : Toen het oer-communisme en de bloedsverwantschapsorganisatie langzaam-aan, onder velerlei schokken, zich oplosten en overgingen in de phase van privaatbezit en staat, toen wijzigde zich ook de reactie op onrecht: de bloedwraak stierf af, het boetegeld (weergeld, compositie) kwam op : „De hartstocht van de zucht naar bezit lost then van de wraakzucht af" (Steinmetz) 1) ; ,wanneer de privaateigendom eenmaal gevestigd is, vraagt bloed niet meer om bloed, maar om eigendom" (Lafargue) 2). En toen, vele eeuwen later, in de feodale maatschappij 1 Ethnol. Studien zur ersten Entwicklung der Strafe, I, bl . 4322 Le determinisme economique ; chap . Origine de 1'idee de justice, p. 11 723
de burgerij begon op to komen, stelde die van het begin of aan haar eischen op strafrechtsgebied : - dat de rechters zouden worden ontdaan van de macht tot willekeurige rechtspraak en gelegd aan de banden der wet ; dat alle burgers voor de strafwet (formeel) gelijk zouden staan ; dat zou worden betracht nauwkeurige evenredigheid tusschen misdrijf en straf . De rechtsonzekerheid immers, het overgeleverd-zijn van den burger aan de ,,hoogere machten" van landheer en inquisitie, was een feodaal verschijnsel . - En die burgerlijke strafrechtsopvattingen, voor het eerst geuit op 't einde der middeleeuwen, in de Noord-Italiaansche handelssteden, tijdens 't begin van de opkomst van het kapitalisme - ze zijn grootendeels tot verwezenlijking gebracht in de burgerlijke revolutie - in den Code Penal van x791 . Waaruit volgt : ook de verdere ontwikkeling van de opvattingen over misdaad en straf zal schoksgewijze gaan, d.w .z . met plotselinge versnellingen in tijden van kentering; ook de verdere ontwikkeling dezer opvattingen zal met de maatschappelijke en (daarmee samenhangende) geestesgeschiedenis verband houden . Breekt daarin een nieuwe phase aan, dan 66k in de reactie op de „misdaad" . Dat spreekt vanzelf . Want iedere Revolutie is alomvattend : zij zet niet alleen het economisch-politieke stelsel, maar ook het familieleven, het rechtsbewustzijn, het onderwijs, - kunst en wetenschap, religie en wijsbegeerte, om . Maar het nieuwe is, dat, wat vroeger ganschelijk onbewust z i c h v o l t r o k, nu iets meer bewust door de menschen mee-voltrokken kan worden . Wat gebeurt er nu met het strafrecht in dezen, onzen tijd, die 66k een tijd van omzetting en verandering-ingrondslagen is? - Dat veel van de rechtsgoederen, die men nii door middel van straf tegen aanvallen meent to moeten beschermen, in het communisme geen bescherming meer zullen worden waard geacht, 6f geen bescherming meer zullen behoeven, is duidelijk. Den landlooper, die wegens kippendiefstal-bij-herhaling-gepleegd tot een jaar ge24
vangenis wordt veroordeeld, kan men zich in een communistische maatschappij kwalijk voorstellen . Maar er verandert heel wat meer dan dit. Hoezeer ook de beroeps- en gewoonte-criminaliteit zal verminderen en op den duur zal verdwijnen - andere vormen van onrecht zullen ook in een gezonder maatschappij blijven bestaan, en de vraag naar de wijze van reactie daarop blijft dus 66k . En op d i t punt is een zeer essentieele verandering al in de burgerlijke maatschappij v o o r b e r e i d, al kon ze daarin niet tot verwezenlijking komen . Marx heeft gezegd, dat het kapitalisme zijn eigen doodgraver is . En de burgerlijke maatschappij heeft 66k de werktuigen geleverd, die bezig zijn de oude opvattingen omtrent misdaad en straf to ondermijnen . Want het wetenschappelijk materiaal voor de veranderingen, die in de komende eeuwen kunnen worden verwerkelijkt, is voor een deel al geleverd door de onderzoekingen der laatste halve eeuw naar de persoonlijke en maatschappelijke oorzaken van de misdadigheid en naar de veranderlijkheid der rechtsopvattingen in de geschiedenis . Zoodra men deze drie dingen werkelijk begrepen heeft, zoodra de beteekenis hiervan niet tot enkele onderzoekers, maar tot de meerderheid der menschen zal zijn doorgedrongen - ligt vanzelf het heele oude strafrecht in duigen . Ja, dan ligt zelfs meer in duigen dan de grondleggers der criminologische wetenschap zelf hebben vermoed! Dezen immers hielden voor het meerendeel nog vast aan de burgerlijke maatschappij en aanvaardden hare normen en hare taboe's, namen als vanzelfsprekend aan dat zij „de rechtsorde" was die moest worden bestendigd . En zoo is dit de tragedie van de (burgerlijke) Nieuwe Richting in het Strafrecht, die in de jaren '7o en '8o opkwam (Lombroso, Lacassagne, v . Hamel, v . Liszt enz .), dat zij zelf niet zag hoe de consequenties van hare onderzoekingen hadden moeten leiden tot aanval op het kapitalistisch stelsel in zijn geheel, niet zag dat de 25
sociale misstanden die zij als oorzaken van criminaliteit signaleerde, uitvloeisels waren van het geheele stelsel, en niet afzonderlijk to niet waren to doen . 1 Beseft men waarlijk de sociale oorzaken der beroeps- en gewoonte-criminaliteit (die dan oak alleen in bepaalde tijdperken der geschiedenis voorkomt), dan zal men, in de plaats van de ,straf" tegen de g e v o 1 g e n, stellen den strijd tegen deze o o r z a k e n . Kent men de veranderlijkheid der rechtsopvattingen, dan begrijpt men ook dat veel van wat in onze wetten als misdrijf wordt omschreven, niet is misdaad ,in eeuwigen zin", maar alleen misdrijf onder een bepaalde maatschappelijke- en rechtsorde . Een deel van wat nu. ,,misdadigheid" genoemd wordt verdient then naam niet ; en de veel grooter misdadigheid van het heele heerschende stelsel zien de meesten nog niet . Zooals een oud Engelsch versje treffend zegt : Why prosecute the man or woman Who steals a goose from off the common And let the greater felon loose, Who steals the common from the goose? 2 En wat het overblijvende deel betreft : - de w e z e n1 ij k anti-sociale of onmenschelijke daden, die in i e d e r e menschenmaatschappij betreurd en afgekeurd zullen worden^- : hoe meer men de beteekenis van erfelijke degeneratie (zelf dikwijls weer direct of indirect met maatschappelijke ellende in verband staande) heeft erkend, hoe meer de oude opvatting van de misdaad als ,,willekeurige", vrij-gekozen zonde komt to vervallen . En zoo groeit dus, in de plaats van de oude afschrikkingsen vergeldingsstraf, tweeerlei : het opbouwen van een gemeenschap, die geen oorzaken voor m a s s a 1 e criminaliteit zal leveren, en, tegenover den i n d i v i d ue e 1 e n misdadiger, een begrijpend trachten naar ,geI Een uitzondering hierop vormen de enkele, weinige, s o c i a-
l i s t i s c h e criminologen . z Waarom vervolgt gij den man of de vrouw die een gans van de gemeene weide steelt, en laat ge den grooteren schurk loopen, die de gemeene weide van de gans steelt? 26
nezing" van de psychische oorzaken van zijn vergrijp zooals dat in onzen tijd al hier en daar tegenover kinderen wordt toegepast . En die enkelen tenslotte, geestelijk zieken, zedelijk krankzinnigen, die voor normale sociale motieven niet toegankelijk zijn, zullen als zieken, als krankzinnigen, moeten worden behandeld en desnoods gelsoleerd, maar niet door een rechter gestraft . Met den overgang naar het socialisme zullen dus in de eerste plaats vele oorzaken van criminaliteit vervallen . Maar met den groei van een socialistische, dat wil zeggen kameraadschappelijke, levens- en menschheidsbeschouwing zal ook komen een vernieuwing van het rechtsbewustzijn ; met het inzicht in de oorzaken van menschelijke dwalingen een grooter mildheid in hun beoordeeling en tegelijk een grooter vermogen om die to voorkomen of herhaling to voorkomen, niet door afschrikking, maar door genezing, niet door fnuiken, maar door wasdom. Het oude strafrecht stond nog in het teeken van het mechanische : wilde door uitwendigen dwang bepaalde uitingen beletten, maar veranderde niet den toestand waarvan die uitingen maar symptomen waren : het doodde enkele malaria-muskieten maar dempte de moerassen niet. Doch die vernieuwing van het rechtsbewustzijn, die niet dan in het socialisme wezenlijk en algemeen kan uitgroeien, ze komt niet ,vanzelf" . Zob eenvoudig is het niet, dat men, als men maar voor het socialisme strijdt, de rechtsontwikkeling wet aan zichzelve kan overlaten . Want al die onderdeelen, die de socialistische omwenteling omvat - verandering van gezin, onderwijs, recht, kunst enz . - zij alle moeten al van het begin of bewust meegesteld en uitgewerkt worden, bewust mee worden opgenomen in die groote algemeene beweging van vernieuwing van maatschappij en menschheid . Maart ig2o
27
MISDAAD, STRAP EN MAATSCHAPPIJ Sinds eeuwen al worden de natuurverschijnselen wetenschappelijk waargenomen en onderzocht, hun oorzaken worden opgespoord en de wetten nagegaan die hen beheerschen. Maar het wetenschappelijk beschouwen van de m a a t s c h a p p ii is pas van heel laten datum . Enkele voorloopers daargelaten, kunnen wij van economie, vergelijkende rechtsgeschiedenis en sociologie eigenlijk eerst sedert de tweede heeft der 18e en het begin der xge eeuw spreken . Tot die maatschappelijke verschijnselen, die men dus pas sedert ruim een eeuw i n h u n o o r z a k e l ij k v e r b a n d is gaan beschouwen, behoort 66k de misdaad - dit wordt (in theorie) tegenwoordig vrij algemeen toegegeven - en 66k de straf - hiervan is men minder overtuigd . Want de straf wordt nog algemeen voor de vanzelfsprekende reactie op onrecht of vermeend onrecht, of voor het aangewezen middel ter verbetering aangezien. I Maar wat dan allereerst de m i s d a a d betreft - want dit betoog loopt over twee verschillende, hoezeer ook onderling verbonden, vraagstukken : dat van de misdaad en dat van de straf - i n d e t h e o r i e erkent bijna ieder, die dit probleem doordacht heeft, dat de misdaad in meer of mindere mate methetmaatschappelijk leven samenhangt . Maar zeer ver zijn we er vandaan, dat dit inzicht wezenlijk tot de publieke opinie zou zijn doorgedrongen; de publieke opinie, ook die van hen die waarlijk wel beter konden weten, reageert op de misdaad nog altijd op uiterst primitieve wijze : met een mengsel van verontwaardiging, wraakzucht en angst ; zij rekent alleen met de gepleegde daad en met den getroffene, niet met den dader, en acht daarom bijvoorbeeld een zoo zwaar en ingrijpend leed als vrijheidsstraf van een of twee jaar gerechtvaardigd voor het ontvreemden van enkele goederen of van een geldsom . 28
Die tegenstelling tusschen theorie en praktijk is een algemeen verschijnsel, en zij zal, naar Briffault zegt, onder meer wel verband houden met den aard van ons onderwijs. Want terwijl dit bestemd mbest zijn om aan de kinderen en jonge menschen over to leveren de wezenlijke vorderingen in inzicht van hun tijdvak, om daardoor de resultaten der maatschappelijke en geestelijke evolutie van de gene generatie op de andere over to dragen, zwijgt het daarover bijna volkomen, en brengt inplaats daarvan den kinderen, naar gelang van de maatschappelijke klasse waartoe zij behooren, een zekere hoeveelheid feitenkennis (dikwijls foutieve) bij, en allerlei tradities uit v r o e g e r e cultuurperiodes . Allersterkst geldt dit voor de misdaad . Terwijl verandering van opvatting op Ander gebied tenslotte wel aan groote groepen van menschen door de veranderende toestanden en verhoudingen zelf wordt opgedrongen, gaat het leven van „misdadigers" voor en het leven van gevangenen na hun strafbare daad to zeer buiten het gewone leven om, dan dat zij, ,wier" maatschappij het nu is, er zich erg om zouden bekommeren . En zoo is het altijd geweest : in de cultuurgeschiedenis zijn altijd de veranderingen in het strafrecht achteraan gekomen . De misdadigers zijn ongeorganiseerd ; zij hebben geen afgevaardigden ; zij oefenen geen economische macht uit ; zij zijn niet in staat hun gezichtspunt, hun drijfveeren aan al de anderen, de braven, uit to leggen . Het was kort voor 183o dat de Belg Quetelet, op grond van statistische onderzoekingen, tot de ontdekking kwam, dat er een bijna gelijkblijvende jaarlijksche tol van misdaden en zelfmoorden door de maatschappij betaald werd; waaruit volgde dat men hier dus niet kon to maken hebben met een w ill e k e u r i g e, i n d ividueele z o n d e alleen, maar met maatschappelijke verschijnselen, die door massale oorzaken moesten zijn veroorzaakt of althans mede-bepaald . Hiermee was dus gegeven een begin 29
van een deterministische beschouwing van d e m i s d a a d (die volstrekt niet tot ontkenning van wilsfactoren en dus tot f a t a l i s m e behoeft to leiden) . En het verder verloop der ige eeuw heeft een nadere uitwerking dier deterministische beschouwing vanuit t w e e gezichtspunten gebracht . De Italiaansche School, waarvan Lombroso de groote pionier is geweest, heeft alien nadruk gelegd op anatomische, physiologische en psychologische afwijkingen, die volgens hare onderzoekingen bij vele misdadigers waren to vinden . De Fransche School onder leiding van Lacassagne (wiens uitspraak, dat ,iedere maatschappij de misdadigers heeft die zij verdient" van algemeene bekendheid is) heeft daartegenover den samenhang der criminaliteit met maatschappelijke misstanden uitgewerkt . Nu is het hier de plaats niet om aan to toonen, welke fouten de Italiaansche School in haar aanvankelijken vorm, bijvoorbeeld ten aanzien van de door haar aangenomen misdadigers-kenmerken, heeft gemaakt . Historisch gezien, blijft hare beteekenis deze dat zij o p e e n zekere groep van misdadigers, namelijk die met abnormalen aanleg, een beter licht heeft doen vallen, maar is haar zeer ernstig tekort dit geweest, dat zij deze abnormaliteiten op zichzelf gesteld beschouwde, en het nauwe verband met maatschappelijke omstandigheden verwaarloosde . 1 Een tegenstelling als die tusschen Italiaansche en Fransche, anthropologische en sociologische richting in de leer van de oorzaken der criminaliteit keert aldoor in andere vormen terug ; en zoo zijn de moderne Eugenisten to beschouwen als de hedendaagsche voortzetters van de lijn, die met Lombroso begon . Ook spreekt het vanzelf, dat noch de Italiaansche, noch de Fransche 1 Dit geldt voor de Lombrosonianen in engeren zin, n i e t voor Ferri en de zgn. Terza Scuola . (,,Derde School", omdat zij noch tot de voorstanders van het nude strafrecht, noch tot de school van Lombroso behoorde . Zij erkende veel meer de maatschappelijke oorzaken der misdaad.) 30
School zoo dwaas was om hetzij maatschappelijke, hetzij aangeboren factoren to 1 o o c h e n e n ; waarover zij streden, was welke van beide i n 1 a a t s t e i n s t a nt i e beslissend waren : ook de Italiaansche School en de Eugenisten ontkennen niet de noodlottige uitwerking van alcoholisme bijvoorbeeld, maar zij meenen dat wie tot alcoholmisbruik vervallen in den regel al een erfelijke praedispositie daarvoor hadden meegekregen. Met het constateeren van dergelijke wisselwerkingen, die zonder twijfel in een groot aantal individueele gevallen bestaan, en waarbij men dan gemakkelijk bovengenoemde erfelijke voorbeschiktheid weer tot alcoholisme of ondervoeding der ouders of voorouders, door maatschappelijke ellende veroorzaakt, kan terugbrengen, zou men tenslotte in een cirkel blijven ronddraaien, wanneer men zijn onderzoekingen tot individueele gevallen bepalen bleef, en niet de m a s s a l e v e r s c h ij ns e 1 e n in het oog vatte . Het zijn deze : i° de samenhang der criminaliteit met het jaargetijde (toeneming van eigendomsmisdrijven in de winter-, van mishandelingen in de zomermaanden) ; 2° het feit, dat in alle ,beschaafde" (daarmee bedoelt men : onder het kapitalisme levende!) landen de overgroote meerderheid der veroordeelden - wij zeggen niet : der schuldigen 1 -voortkomt uit de niet-bezittende klassen, en wel vooral uit die armste lagen van het proletariaat, aan den zelfkant der burgerlijke maatschappij levende, die door Marx en Engels het „lompenproletariaat", door de Franschen „le bas proletariat" werden genoemd . 2 Wanneer nu sommige Eugenisten het behooren tot die klasse weer willen terugbrengen tot aan1 In de kapitalistische maatschappij worden beide polen der maatschappij bijna g e d r e v e n tot ,beroeps"criminaliteit ; de alles-ontberenden tot criminaliteit die onder de strafwet valt, de groote leiders der productie,de bankmagnaten en agrariers tot criminaliteit, die over het algemeen aan de strafwet ontsnapt . 2 v . Liszt ,die Gesamtlage des Proletariats" (in Aufs . u. Vortr. ,,Das Verbrechen als soz . pathol . Erscheinung"). 31
leg-factoren als zwakheid van wil, verkwisting enz ., dan mag dat eens voor een e n k e 1 e n maatschappelijken schipbreukeling, als in Gorki's ,Nachtasyl" geteekend, juist zijn, maar geeft, als a 1 g e m e e n e bewering uitgesproken, blijk van volkomen onkunde omtrent de historische oorzaken, die in bepaalde eeuwen het proletariaat als klasse deden ontstaan ; 3° de onmiddellijke stijging der criminaliteit in tijden van crisis. En juist d i t verschijnsel spreekt boekdeelen . Gedurende den wereldoorlog kon in vier jaren tijds - dus terwijl de m e n s c h e n volkomen dezelfden waren gebleven, niet door een andere generatie waren vervangen - de criminaliteit verdriedubbelen! Is het dan zoo heel ,utopisch" om to verwachten, dat onder gunstiger economische verhoudingen de criminaliteit wel eens tot een derde van wat voor den oorlog ,normaal" geacht werd zou kunnen v e r m i n d e r e n?? Waar staat geschreven, dat de maat der criminaliteit onveranderlijk zij? Die jaarlijksche tot van misdaden en zelfmoorden, die door Quetelet werd geconstateerd, zou die tot in der eeuwigheid gelijk moeten blijven, d f w a s dat slechts de tol die bij e6ne bepaalde phase behoorde? De geschiedenis pleit voor het laatste . Want o o k i n het verleden is de mate der criminaliteit niet onveranderd geweest . En juist hierbij komt de werkelijke verhouding van aanleg en omstandigheden aan het licht . Drift, boosaardigheid, wraakzucht, jaloerschheid, hebzucht hebben altijd onder menschen geheerscht (wij laten daar, of zij altijd met dezelfde intensiteit heerschten), en desondanks heeft de menschheid in het grootste deel harer ontwikkelingsgeschiedenis een massale criminaliteit niet gekend . Individueele daden van woede of gemeenheid zijn er ten alien tijde geweest ; wij hooren ervan bij de meest primitieve stammen van nu, wij lezen ervan in de germaansche sagen en in de oude rechtsboeken van weleer ; maar wat er niet was, dat was de beroeps- en gewoon32
t e c r i m i n a l i t e i t, dat was een groote groep van menschen, die van der jeugd of aan opgroeide to midden van inbraak, heling, zakkenrollerij of ladelichting. Deze massale criminaliteit is er - evenals de tegenwoordige mate van economische criminaliteit - slechts in bepaalde, aanwijsbare tijdvakken der geschiedenis geweest. Zoo was zij er ook in de laatste eeuwen der antieke wereld, die eveneens een tijdvak van kapitalisme zij het dan vroeg-kapitalisme - vertegenwoordigden, en, naast de slaven, een vrij talrijk bezitloos proletariaat kenden . En in de West-Europeesche geschiedenis is de massale criminaliteit opgekomen in hetzelfde eind-tijdperk der middeleeuwen, waarin het begin van het Westersche vroeg-kapitalisme valt - den tijd van het ontstaan van een bezitloos, zwervend proletariaat zonder bestaanszekerheid - den tijd der groote troepen noodlijdende vagebonden, die door de strengste, afschuwelijkste straffen niet to keeren waren . . . . In Engeland werden in de i5e eeuw, terwille van de winst die door den verkoop van wol naar de Vlaamsche lakenweverijen kon worden behaald, tal van landerijen omgezet in schapenweide, en de kleine pachters verdreven, 's heeren wegen opgejaagd - ,Het lijkt wel, of in Engeland de schapen de menschen opeten", schreef Thomas Morus . En,,eerst kweekt gij dieven, en dan hangt gij ze op" . De mate der criminaliteit is niet altijd gelijk geweest . Zij is gestegen en gedaald naar gelang van den maatschappelijken chaos of de betrekkelijke welstand en economische gelijkheid. Vandaar, dat het feit van „de zonde", door Calvinisten steeds naar voren gebracht, omtrent de toekomst der criminaliteit niets zegt dan dit, dat er nooit een volkomen misdaad-looze menschenmaatschappij zal zijn . Zonde is er altijd geweest en zal er altijd blijven, maar massale criminaliteit is er niet altijd geweest en behoeft er niet altijd to zijn . Ook op dit gebied heeft men vroeger, toen men over minder ethnologische en historische gegevens beschikte dan nu, voor ,eeuwige categorie" gehouden wat in waarheid 33 3
slechts ,historische categorie", slechts tijdelijk verschijnsel was . En dit is ook volkomen begrijpelijk, wanneer we ons slechts van de verhouding van aanleg en milieu rekenschap geven, en die beide niet los van elkaar, niet op zichzelf gesteld beschouwen . Het zou al heel oppervlakkig zijn om to zeggen, dat de menschen alleen „d o o r de omstandigheden" tot smokkelen, inbreken, brandstichten komen ; zij komen daartoe niet „door" de omstandigheden, maar doordat de omstandigheden op een bepaalde wijze op hen inwerken, bepaalde remmingen in hen verzwakken of opheffen, en andere eigenschappen of begeerten in hen versterken . Groote nood heeft bijvoorbeeld vanzelf de uitwerking van bijna alle andere overwegingen to overvleugelen ; die hongerlijdende vagebonden ten tijde van Thomas Morus in Engeland, ten tijde van den dertigjarigen oorlog in Duitschland, werden zelfs door galg en rad niet afgeschrikt . In anderen zin heeft langdurige ontbering (door Proudhon „la faim lente", de langzame honger, het chronisch tekortkomen genoemd) op bijna ieder een demoraliseerenden, het weerstandsvermogen verzwakkenden, invloed . Het is door een samenwerking van aanleg en omstandigheden, dat een mensch tot een bepaalde daad of een bepaalde levenswijze komt ; en d a a r o m zal onder dezelfde omstandigheden de din wel, de ander niet tot beroepscriminaliteit vervallen - n i e t omdat „het toch tenslotte alleen op den aanleg aankomt", maar omdat de omstandigheden op den din een andere uitwerking hebben dan op den ander . Het spreekt vanzelf, dat in een tijd als den dertigjarigen oorlog diegenen onder de verarmden, wier huis en land verwoest waren, die een vagebonden-n a t u u r hadden, dikwijls het lichtst tot het vagantenleven zijn gekomen ; maar niemand zal toch wel de stoutheid hebben to beweren, dat al de ,fahrende Leut" op grond van hun a a n 1 e g tot dit leven gekomen zijn! Omgekeerd -- dit is aan ieder bekend zijn er ,gezeten burgers", die een vage neiging tot zwerven in zich hebben, maar die gansch hun leven lang zeer 34
,,ordelijk" blijven, omdat de omstandigheden dat gedeelte van hun natuur niet tot ontwikkeling doen komen . En op kleinere schaal herhaalt zich telkens hetzelfde, wat we in de historie in de groote op- en neergangen der criminaliteit zien : wanneer tegen den winter het aantal diefstallen toeneemt, dan komt dit niet „door den winter"; was er geen armoede, geen honger en kou, dan zou ,,de winter" opzichzelf (als climatologische factor dus) niet de minste aanleiding tot stelen geven ; men ziet dan ook niet menschen, die tot de ,gezeten leden der burgerlijke maatschappij" behooren, op den eersten kouden dag naar eens anders winterjas grijpen ; maar in de velen, die het in den zomer nog net even hebben kunnen bolwerken,in hen worden dan honger en kou en baloorigheid sterker factoren dan de vrees voor straf en het taboe van den eigendom . Het zij dus verre, om de beteekenis van den aanleg voor eens menschen levenslot to ontkennen ; maar wat we hebben to begrijpen is, dat deze invloed voor een zeer groot deel door andere invloeden kan worden opgewogen . Iemand met een normaal-zedelijken aanleg zal onder verwilderende omstandigheden tot mishandeling en moord kunnen komen ; iemand met een vrij zwakken, onevenwichtigen of zelfs minderwaardigen aanleg kan, bij een zorgzame opvoeding en behoed leven, behouden blijven . Alleen aan de beide uitersten kunnen we ons die typen denken, bij wie de aangeboren aanleg zoo sterk is, dat hij zich zelfs onder de meest weerstrevende omstandigheden doorzet : aan den eenen kant wat men zou kunnen noemen de ,heiligen", die zelfs in de moeilijkste conflicten staande blijven, aan den anderen kant hen die, hoewel de term „g e b o r e n misdadigers" to sterk is, toch zelfs onder zeer gunstige omstandigheden tot immoreele daden komen . De wisselwerking van aanleg en milieu openbaart zich ook nog in een ander opzicht : als we verder teruggaan, blijkt een goed deel der gevallen van gedegenereerden aanleg (en volgens latere onderzoekingen zijn Lombroso's ,misdadigers-kenmerken" niet anders dan 35
algemeene degeneratie-kenmerken) indirect aan maatschappelijke ellende en aan, op den bodem van ellende eenerzijds, overmaat anderzijds opschietende, demoralisatie to wijten to zijn . Met de woningellende, de gebrekkige voeding en de psychische depressie der armen en met de levensgewoonten van verscheiden groepen onder de rijken, hangt het alcoholisme samen, en dit is, naast scrofulose en syphilis, voor een groot deel van de geboren gedegenereerden verantwoordelijk . 1 Kwamen we dus tot een deterministische beschouwing van de criminaliteit, in dien zin dat deze door oorzaken bepaald is, we zien dat de menschheid die oorzaken voor een deel in haar macht heeft . Komt er een einde aan de tegenwoordige jammerlijke verhoudingen, dan vervalt of vermindert in de eerste plaats de rechtstreeksche inwerking van nood en verwildering op den mensch ; in de tweede plaats de invloed, dien ongunstige maatschappelijke omstandigheden hebben op het geboren worden van menschen met gedegenereerden aanleg ; in de derde plaats is ook de aanleg geen onherroepelijk gegeven, en zou in een maatschappij, die aan wezenlijke cultuurgoederen haar aandacht geven en haar zorg over alle kinderen uitstrekken wilde, menig wezentje met abnormalen aanleg kunnen worden gered . Maar de burgerlijke milieu-theorie heeft den strijd tegen woningellende, verwaarloozing van kinderen, alcoholisme enz . aangebonden a 1 s t e g e n o p z i c h z e 1 f s t a a n d e m i s s t a n d e n . Zij heeft deze misstanden willen opheffen met behoud van het kapitalistisch stelsel, binnen het raam van de burgerlijke maatschappij . Zij heeft dus niet gerealiseerd : dat het kapitalistisch stelsel een bron is, waaruit aldoor opnieuw deze misstanden opwellen, als men ze hier of daar heeft vermogen to bestrijden ; dat het onmogelijk is om in een klasse-maatschappij en bij een op winst ge1 Met name blijken zwakzinnigen in een groot percentage der gevallen alcoholisten of syphilitici tot ouders to hebben; en zwakzinnigen hebben naar verhouding meet kans dan normalen om tot vagebondage, gewoonte-criminaliteit of prostitutie to vervallen .
36
baseerde productie aan alien een gelijkelijk goede opvoeding en verzorging to verzekeren ; dat zoolang een tekortkomend proletariaat aan de done zijde, en geheel of gedeeltelijk parasiteerende klassen daartegenover bestaan zullen, de oorzaken voor de massale criminaliteit werkzaam blijven ; dat de telkens weerkeerende crisissen en oorlogen telkens opnieuw periodes van verhoogde criminaliteit brengen; dat niet alleen ondervoeding, verwaarloozing, woningellende en alcoholisme meedoen, maar ook de gansche geest van de kapitalistische moraal, zooals die in alle menschelijke verhoudingen tot uiting komt, haar demoraliseerenden invloed oefent in then zin, dat Riicksichtslosigkeit en voor-zich-zorgen en met-ellebogen-zich- erdoor-wringen als algemeene normen aanvaard worden ; dat in de imperialistische phase zachtere gemeenschapsgevoelens worden teruggeduwd en atrophieeren ; anders gezegd, dat verwaarloozing van kinderen, woningellende, drankmisbruik niet opzichzelf staande kwaden zijn, maar ziektesymptomen van een totaal ziek organisme. Uit deze zelfde gedachtensfeer vloeit voort, dat de bur gerlijke milieu-theoretici de burgerlijke maatschappij nog - bijna zou men zeggen ,in alle naiveteit" - beschouwden als „de" maatschappij, als de gemeenschap, die tegen aantasting beschermd moest worden . De feiten, die de burgerlijke strafwet verbiedt, zijn dus in hun oog op enkele uitzonderingen na inderdaad laakbare feiten . 1 Het misdadige in het heerschende politiek-economische stelsel, in het militarisme, als zoodanig,inde handelingen van zoovele leiders der productie, zien zij niet, omdat dit alles ,wettelijk geoorloofd" is . Meer theoretisch uitgedrukt zou men dit zelfde zoo kunHet gaat hier om een a l g e m e e n e karakteristiek. Tegen verschillende afzonderlijke strafbepalingen der geldende wetboeken zijn in de anthropologische, in de sociologische school met kracht opgekomen. (En, gelijk bekend is, tegen het geldende straf s t e 1 s e 1 met veel kracht zelfs.) I
37
nen zeggen : zij beschouwen het strafrecht niet historisch-materialistisch ; zij erkennen wel de economische oorzaken der criminaliteit, maar niet die van het strafrecht ; voor hen valt er niet de nadruk op, dat het huidige strafrecht strekt ter beveiliging en bestendiging van den bepaalde, vergankelijke ,orde" . 1 Vandaar dan ook, dat zij tegenover het recht tot straffen dezer maatschappij zoo weinig kritisch hebben gestaan . Over het algemeen is hun ideaal geweest (nogmaals zij eraan herinnerd, dat we hier de s o c i a l i s t i s c h e milieutheoretici uitzonderen) een van misstanden gezuiverde burgerlijk-kapitalistische maatschappij . Zij hebben velerlei hervormings-bewegingen en instellingen binnen het leader dier maatschappij gesteund en bevorderd. Zij hebben, in verband met deze heele denkwijze, geloofd in een geleidelijke bestrijding der criminaliteit, met behoud van de tegenwoordige basis, zonder fundamenteele veranderingen. En toch hebben criminaliteit en strafrecht beide zich in de historie met groote schokken ontwikkeld, en zijn er in de geschiedenis van de criminaliteit zeer onderscheiden p h a s e n waar to nemen. Zooals de criminaliteit in aard en mate veranderd is in de latere middeleeuwen, met het begin der opkomst van het kapitalisme, zooals het strafrecht niet verbeterd of uitgewerkt, maar op een heel nieuwe basis opgetrokken werd bij den overgang van de oude gentielorganisatie naar den Staat, van het primitief-akker-communisme naar het privaateigendom, zooals het strafrecht wezenlijk veranderde in de latere middeleeuwen, en nogmaals in de i8e eeuw - zoo zal het ook in de toekomst geschieden. En wanneer niet alle teekenen bedriegen, dan staan we wederom voor een dergelijke kentering . Steeds blijkt, dat deze groote kenteringen van criminaliteit en strafrecht hebben samengehangen met algemeen maatschappelijke kenteringen, en niet kunnen worden begrepen buiten dit algemeene cultuurverband . 1 Feitelijk w e t e n zij natuurlijk wet de veranderlijkheid van het strafrecht in verband met maatschappelijke veranderingen ; maar dit feit staat in hun opvattingen niet op den voorgrond .
38
En wanneer we nu voor het v e r 1 e d e n gezien hebben, hoe er wel altijd individueele wandaden geweest zijn, maar lang niet altijd een massale criminaliteit, dan kunnen we voor de toekomst iets dergelijks bereikbaar en waarschijnlijk achten ; en we behoeven ons daarbij niet tot deze algemeenheid to bepalen, maar kunnen de ontwikkeling, die de criminaliteit met het volgroeien van een socialistische samenleving (n i e t reeds onmiddellijk in den overgangstijd) zal kunnen nemen, preciseeren gedeeltelijk aan de hand van Ferri - in dezen geest : Psychopathische misdadigers zullen ook in een volgroeidcommunistische samenleving nog wel voorkomen, al zal hun aantal (door het wegvallen of verminderen van verschillende wantoestanden en levensgewoonten die thans het geboren-worden van gedegenereerden bevorderen) gedaald zijn . Ook de misdadigers uit hartstocht, woede, jaloezie 1 zullen niet verdwijnen. (Een moordenaar uit hartstocht komt zelfs in William Morris' „News from Nowhere" voor, een boek dat een ver droombeeld van een geadelde menschelijke samenleving geeft .) Maar ook bier is geen onveranderlijkheid aan to nemen : het is bekend, hoe nauw de frequentie van beleedigingen, mishandelingen, vechtpartijen met die van het alcoholgebruik samenhangt ; ook economische verhoudingen (woningtoestanden) zijn hierbij van grooten invloed ; en eveneens de mate van redelijkheid, zelfbeheersching en gevoelsverfijning, die in opvoeding en zelfopvoeding verkregen is . Gelegenheids-misdaden en misdaden uit schuld, nalatigheid en onvoorzichtigheid zullen voorkomen, zoolang menschen feilbaar en afleidbaar blijven . Maar in bepaalde eeuwen ontstaan, aan bep'alde economische voorwaarden gebonden - en dus daarmei tot ondergang bestemd - is d e m a s s a l e b eroeps- en gewoonte-criminaliteit . Er is wel eens gezegd, dat, inplaats van de oude, nieuwe 1 De sexueele misdadigers vallen over het algemeen meer onder de categorie der psychopathische misdadigers dan onder deze . 39
vormen van criminaliteit zullen kunnen opkomen . (Criminaliteit dus hier niet in den zin van overtreding van een bepaalde strafwet, maar van vergrijp aan wezenlijke persoonlijke of gemeenschapsbelangen .) Dit is moeelijk . Maar wanneer dan speciaal op den voorgrond gebracht wordt, dat de „economische criminaliteit" in een communistische maatschappij zou zijn de onttrekking van arbeidskracht, dan gaat men hierbij al to veel van de arbeidsverhoudingen onder het kapitalisme uit, waarin inderdaad de arbeid in fabriek, werkplaats en kantoor tot een vloek is geworden en alleen nog onder vrees voor nood of wettelijken dwang verricht wordt . Een van de belangrijkste problemen der wordende maatschappij zal dan ook zijn, of zij er binnen weinig generaties in slagen zal, den arbeid diens karakter van natuurlijke functie van menschen met normalen dadendrang en energie terug to geven . Een der zeer noodige dingen voor ons, than reeds, is echter een ,Umwertung" van de ,waardeering" der verschillende misdaden . Voorzoover men onwillekeurig niet alleen den dader, maar ook eenigszins de d a a d in aanmerking neemt, zal de opvatting onzer wetboeken, volgens welke de misdrijven tegen den staat, de orde, het gezag bovenaan staan, ganschelijk moeten worden verlaten, zal de beoordeeling van economische delicten een zeer andere moeten worden, en zullen als ernstige wandaden alleen overblijven de misdrijven tegen den persoon en die tegen w e z e n l ij k e gemeenschaps- en cultuurgoederen (waartoe de ,Staat" en ,het openbaar gezag" moeilijk kunnen worden gerekend!) . De burgerlijke nieuwe richting in het strafrecht, die omstreeks 1870 A 188o opkwam, heeft tegenover de starre wettelijkheid van het klassiek-burgerlijke strafrecht (dat van de Fransche Revolutie en hare wegbereiders dateerde) gesteld het beginsel : ,niet de d a a d, maar de d a d e r moet worden bestraft" . En voorzoover deze eisch van verplaatsing der aandacht van de daad naar den dader beteekent een eisch van verdieping van 40
psychologisch inzicht, beoordeeling in concreto, erkenning van de verschillende motieven der menschen en van de ingewikkeldheid der wegen, waarlangs zij tot hun daden komen - in al d e z e opzichten zullen wij lien eisch der strafrechtshervormers overnemen . Wij zullen hem zelfs veel verder doortrekken en juist daardoor komen tot de overtuiging van het on-recht en de on-doelmatigheid der ,straf" . Maar in die spreuk ligt ook nog de gedachte, dat de misdadiger als gevaarlijk o b j e c t zou moeten worden behandeld ; alleen maar wilde men die gevaarlijkheid niet meer uit de daden, maar uit de geheele persoonlijkheid van den dader afleiden . En ook is in deze spreuk - en dit is kenmerkend voor een eindtijdperk eener cultuur - verloren het besef, dat er wel degelijk is een verschil tusschen meer en minder belangrijke persoonlijke- en cultuurgoederen, en dat iemand, die er zijn gewoonte van maakt to vagebondeeren en daarbij of en toe to stelen, heel wat minder ernstige goederen aantast, dan steenfabrikanten, die, voor het gezinsloon van den man, zwangere vrouwen stapels steenen laten dragen . Zeker zullen een nieuwe rechtsphilosophie en een nieuw rechtsbewustzijn juist het cultuurhistorisch verschil tusschen verschillende daden, naast de vraag naar de subjectieve gezindheid waaruit zij begaan werden, naar voren moeten brengen en in dezen zin ,volksopvoedend", begrippen omwentelend, waardebepalingen omzettend, moeten werken . Evenwel n i e t in then zin, dat men dan weer Andere feiten gap± s t r a f f e n - want ook dat strafbegrip zal moet worden - en zal worden - gerevolutioneerd . Zoo gezien, d. w . z. beoordeeld naar hun cultuurhistorische beteekenis, kunnen we in wat de tegenwoordige Staat ,misdaad" noemt en als zoodanig straft d r i e soorten onderscheiden : ie. Die criminaliteit, die direct of indirect gevolg is van economische wanverhoudingen . Een deel hiervan (niet alles) is alleen in den geest der huidige strafwet en der huidige bezittende klassen laakbaar to achten ; 4I
eigenaardig is hierbij, dat deze vergrijpen zoo scherp worden veroordeeld door de dragers van een maatschappelijk stelsel, dat zelve aldoor „economische criminaliteit" in het groot pleegt . Door traditie, klasse-ideologie, beperktheid van blik en oppervlakkigheid van gevoel zijn zij zich van deze tegenstelling niet bewust . Deze criminaliteit is meestal een onbewuste, primitieve, tamelijk chaotische reactie van lAng tekortgekomenen, die zonder klaar en rustig bewustzijn van hun recht, tersluiks en individueel nemen een klein deel van wat hun en hun klassegenooten aldoor onthouden is . Deze criminaliteit zal dan ook slechts verdwijnen, wanneer de oorzaak-ervan - de huidige productie- en distributie-wijze - door een hoogere vervangen zal zijn . ae. De „criminaliteit" van hen, die n i e t als onbewuste slachtoffers in een wanhopige individueele reactie, iets trachten to ,nemen" van de goederen der aarde, maardiezich openlijk en principieel richten tegen het geheele huidige stelsel ; en zoo vallen onder de huidige strafwet politieke en economische revolutionairen, dienstweigeraars aan het militarisme, stakers in sommige bedrijven . Zij zijn „misdadigers" voor het hedendaagsch positief recht, evenals, naar Tolstoi schreef, de kannibaal die voor het eerst weigerde menschenvleesch to eten, een misdadiger was tegen de gebruiken van zijn stam ; maar zij vertegenwoordigen die eigenaardige groep van crimineelen, waartoe ook de groote ketters en hervormers moeten worden gerekend en waartoe ook Galilei behoorde - ; hun criminaliteit is wat Maxwell noemde „criminalite anterograde" en Ferri „criminalite evolutive", d . w, z. een ,misdadigheid" die een hooger zedelijken norm vertegenwoordigt dan then van het heerschende recht dat haar vonnist . 3e. De misdadigers in eigenlijken zin, d . w. z. hen die blijk geven van een min of meer a-sociaal of anti-sociaal karakter, die een bedreiging vormen voor wezenlijk menschelijke waarden en algemeen-menschelijke normen aantasten (woestelingen, wreedaards, sexueele misdadigers) . Er zijn onder dezen Jichtere en zwaardere gevallen 42
to onderscheiden ; bij sommigen is alleen sprake van een zeer gering weerstandsvermogen (dikwijls samengaande met zwakzinnigheid), bij anderen schijnen moreele gevoelens, geweten, medelijden enz. geheel of zoo goed als geheel to ontbreken . Uiteraard zijn dit menschen, die in geestelijk opzicht defecten zijn, sommigen van de geboorte of aan, anderen in den loop van hun leven geworden . II De groote vraag is nu : Moeten in een latere, verdere maatschappij, waarin de eerste groep niet meer bestaat en waarin - wij hopen het, maar twijfelen of het obit zoo zijn zal - de tweede groep als eeuwige jeugdbron der menschheid moge worden erkend, - moet dan tegen de derde groep, die der misdadigers in eigenlijken zin, op worden getreden op dezelfde wijze als t h a n s het burgerlijk strafrecht tegen alle drie deze groepen optreedt? Het spreekt vanzelf van niet. Want de straf staat niet los van maatschappij en cultuur ; en wanneer deze beide laatste in wezen veranderen, dan is het ondenkbaar dat de houding der gemeenschap tegenover misdaden onveranderd blijven zou. Iedere revolutie is alomvattend ; in ieder revolutionair tijdperk veranderen - meer of minder snel -• Alle maatschappelijke en cultuur-verschijnselen ; en iedere groote omwenteling is dan ook mede, hoewel soms pas na vrij langen tijd, een omwenteling van het strafbegrip geweest. Wij doelen hier natuurlijk niet uitsluitend of hoofdzakelijk op p o lit i e k e revoluties : ook de tijd, waarin het privaateigendom zich ontwikkelde, was een tijd van diepingrijpende omwenteling ; en we zien dan ook in then tijd de oude gemeenschappelijke verantwoordelijkheid (bloedwraak) plaats maken voor een meer individueele aansprakelijkheid en voor de afkoopbaarheid der straf (compositie) . Dit parallelisme kan men de geheele ge43
schiedenis door vervolgen : iedere ingrijpende ommekeer in de strafrechtelijke opvattingen blijkt bij onderzoek samen to hangen met ommekeer in de maatschappelijke opvattingen, en deze weer met de economische verhoudingen in het algemeen. Laatstelijk kunnen hiervan getuigen de veranderingen aan het einde der 18e eeuw, toen de burgerlijke klasse tot leidende klasse werd, toen de burgerlijke rechtsbegrippen de feodale overwonnen, en in den Code Pinal van 1791 voor het eerst het burgerlijke strafrecht zich in een wetboek uiten kon . En in ditzelfde licht hebben wij het ook to begrijpen, dat in den tijd, waarin de burgerlijke maatschappij ten einde neigt, wederom haar rechtsopvattingen gaan wankelen. - De individuen, die telkenmale die veranderingen voorgestaan of doorgevoerd hebben, blijken achteraf gedragen to zijn geweest door groote golven, orgaan to zijn geweest van een groot historisch proces . Ook de overgang van kapitalisme naar socialisme moet dus zeer essentieele veranderingen in het strafbegrip meebrengen . Niet alleen in onmiddellijk verband met de veranderde sociale verhoudingen, het verdwijnen der klassen, den anderen productiegrondslag enz .; maar ook omdat, in samenhang met dit alles, de geheele ,ideologie" verandert . En het is duidelijk, dat de straf-opvattingen in sterke mate afhankelijk zijn van de levensbeschouwing in het algemeen, in het bizonder van de opvatting over v e rantwoordelijkheid, schuld en rechtvaardigheid . Het meest primitieve rechtsbewustzijn stelt den mensch aansprakelijk voor alle gevolgen zijner daden - ook de toevallige, ongewilde ; voorbeelden hiervan vinden we niet alleen bij de ,heidenen", maar ook nog om en in ons. Maar daarnaast ontwikkelen zich langzamerhand allerlei onderscheidingen ; straffeloosheid voor hen, die in waanzin een misdaad begingen, onderscheidingen tusschen opzet en nalatigheid, tusschen gewoon opzet en voorbedachten raad . Maar zoowel in het feodaalclericale als in het liberaal-burgerlijke strafrecht blijft do44
mineeren de onderstelling, dat alien die niet volslagen krankzinnig zijn, gelijkelijk voor hun daden kunnen worden verantwoordelijk gesteld . Alle bestaande wetboeken berusten nog op deze onderstelling . Maar zij is in strijd met psychologie en sociologie beiden : die gelijke abstracte verantwoordelijkheid bestaat niet, ieder mensch verschilt ten deze van een ander, en ieder mensch verschilt van zichzelf in verschillende phasen van zijn leven, verschillende graden van vermoeidheid of opwinding. - De scheiding tusschen ,toerekeningsvatbaren" en ,ontoerekeningsvatbaren" is niet vol to houden, er is slechts gradueel verschil ; nagenoeg niemand is volslagen onverantwoordelijk, nagenoeg niemand volslagen verantwoordelijk to noemen . Om eens anders daden zedelijk to kunnen oordeelen a 1 s r e c h t e r, zou noodig zijn een kennis van diens voorgeschiedenis tot in de onderbewuste zielsprocessen toe, en daarnaast bij hem die oordeelt een volkomen zuiverheid, een absoluut ontheven zijn aan alle subjectieve prikkelbaarheden, sympathieen en antipathieen . Waaruit volgt, dat geen mensch r e c h t e r over een ander zijn kAn. Oordeelen moeten wij alien voortdurend doen ; maar dat doen wij als foutieve, feilbare menschen, als gelijken van hem over wien wij oordeelen ; nooit mogen wij het als zijn rechter doen . De bijbelsche uitspraak ,Mijn is de wraak, zegt de Heer" en de woorden van Lao-tse over der menschen strafrechtspraak : „wie inplaats van den Grooten Timmerman hout hakt, zelden dat hij zich niet in de vingers snijdt", bedoelen niet om de Godheid wederom als een straffende of wrekende Godheid voor to stellen, maar to doen beseffen dat de mensch in zijn beperktheid het vermogen tot oordeelen mist . Heel anders was (en is) dit uit het oogpunt van een heteronome, van buiten opgelegde, uit nauwkeurig omschreven gedragsregels bestaande moraal. Maar hoe meer de gemakkelijke scheiding der menschen in ,zondaren" en ,goede menschen" verdwijnt en voor klaarder, eerlijker verhoudingen (erkenning van het betrekkelijk goed 45
en kwaad in ieder, zij het ook in verschil van graad) plaats maakt, en hoe meer de oude theologische moraal, als deden de menschen „zoo-maar" willekeurig goede of slechte daden, wijkt voor inzicht in de gecompliceerdheid der oorzaken van de menschelijke handelingen en in de vele, vele graden, die tusschen volledige toerekeningsvatbaarheid en volledige ontoerekeningsvatbaarheid in liggen - des to meer zal ook h e t s t r a f b e g r i p a f s t e r v e n. Want het strafbegrip is in zijn wezen v e r g e 1 d i n g sbegrip . Nu vindt de vergeldings-gedachte, behalve in allerlei subjectieve en onzuivere wraakgevoelens, voedsel in het beginsel van g e r e c h t i g h e i d : het beginsel van de weegschaal, waarop het goed en kwaad dat een mensch wedervaren moet, naar het goed en kwaad dat hij deed moet worden afgewogen . Maar hooger dan de afwegende gerechtigheid is de liefde, die boven het meten en wegen van schuld en boete uit is . „La vraie justice", zegt Guyau, ,c'est la charite universelle" 1 - nog zuiverder lijkt het ons to zeggen, dat die Charitas boven alle recht uitgaat - en ook de Oostenrijksche anarchist Eugen Heinrich Schmitt schrijft over ,het oneindig erbarmen", dat alle rechtvaardigheid to boven is . Het is niet waar, dat ieder mensch alleen ,toekomt" wat hij ,verdiend" heeft : de juiste maat van zijn daden ; het is niet waar dat het hoogste menschelijkheid is, om ieder to geven naar gelang hij goed of kwaad gedaan heeft . Het is ook niet waar, dat de menschen zelf i n hun conflicten gestuurd worden ten goede door weloverwogen rechtsbegrippen; wat een mensch tenslotte boven zijn zwakheden en verzoekingen uitleidt, is iets diep in hem zelve, dat veel onbewuster en onnaspeurlijker werkt dan overtuiging omtrent goed en kwaad . De opvatting, dat het goede beloond en het kwade gestraft moet worden, is boven de categorie der gerechtigheid nog niet uit . Wanneer Herbart zegt, dat een onvergolden 1
„De ware gerechtigheid is de alomvattende erbarmende liefde" .
46
snoodheid ons rechtsbewustzijn onbevredigd laat, dan spreekt hij daarmede een waarheid uit omtrent ons h u i d i g rechtsbewustzijn ; maar de vraag is, of het bij het huidig rechtsbewustzijn blijven moet? Overal, waar een wezenlijk-goede daad gedaan is, is belooning een beleediging ; overal, waar een werkelijke val heeft plaats gehad, is het natuurlijke proces dat hierop volgt een heel ander dan dat van de opgelegde straf . Het spreekt vanzelf dat bij ieder mensch, behalve de moreelkrankzinnigen, een gepleegde misdaad (wij spreken dus hier over de werkelijke misdaad, niet over een daad die alleen onder het tegenwoordige strafrecht valt) een innerlijke crisis tengevolge heeft, die in haar besten vorm is een loutering n i e t door zelf-vernietiging in zondebebewustzijn, maar door heengroeien over de zwakheid . Ook spreekt het vanzelf, dat in deze crisis andere menschen, hetzij door (onopzettelijk, vanzelf, door hun persoonlijkheid) wekken van het geweten of door medezoeken van den uitweg, helpers kunnen zijn. Maar dit innerlijke louteringsproces wordt in veel gevallen door een uitwendig strafproces verstoord en verbroken ; de beklaagde gaat zich dan naar buiten richten en naar buiten verweren . De vergeldingsstraf is al lang van deterministische zijde bestreden, en de boven besproken burgerlijke Nieuwe Richting in het strafrecht heeft het strafbegrip-als-zoodanig, het strafbegrip in metaphysischen zin, al losgelaten . Zij wilde inplaats daarvan de d o e 1 s t r a f 1, die dus eigenlijk geen ,straf" meer is, maar een Teed, opzettelijk toegebracht om in de toekomst misdaden to verhinderen . Deze doelstraf is op drieerlei wijze denkbaar : Ter afschrikking, onschadelijkmaking of verbetering . De afschrikkingsstraf hoort essentieel thuis in een op 1 De strijd over vergeldingsstraf of doelstraf is veel ouder ; reeds bij de Grieksche philosophen stonden beide richtingen tegenover elkaar. Maar zij duiken in ieder tijdperk in andere vormen op, en wij hebben nu natuurlijk vooral met die van onzen tijd to maken.
47
taboe's en uitbuiting berustende maatschappij, waarin de niet-bezittenden en tekortgekomenen door schrik moeten worden afgehouden van dat wat zij niet bezitten 1. Juist daarom is het, zooals Carpenter' zegt, dwaas om ,te gelooven dat omdat wet en politie noodig zijn om een maatschappij in een abnormalen en onnatuurlijken vorm in stand to houden, daarom een maatschappij in het algemeen niet zonder deze zou kunnen bestaan ." De afschrikking is het ruwste en gemakkelijkst to grijpen, maar zeker niet het doeltreffendste middel voor hen, die de kracht en den wil missen om tot de oorzaken terug to gaan en den bodem gezond to maken . Maar er is meer . De afschrikkingsstraf gebruikt den mensch als middel . Dat geldt in het bizonder voor de generale preventie 3 : „ Anderen ten exempel" wordt dan een mensch gestraft, opdat Anderen bepaalde feiten nalaten zullen 4 . Zeer sterk komt dit uit wanneer het Openbaar Ministerie een strenge straf vraagt tegen een opzichzelf licht feit ,omdat deze houtdiefstallen tegenwoordig zoo veel voorkomen". Nergens zoo duidelijk als bij de afschrikkingsstraf komt het egoist karakter der straf, het karakter van zelfverweer van de leiders der tegenwoordige maatschappij, aan het licht. Wij hopen to molten aannemen, dat in een socialistische samenleving de eerbied voor elkanders menschelijke persoonlijkheid groeien zal, zoo, dat het op den duur o n m o g e l ij k zal worden, een mensch op deze wijze als middel, als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen, to gebruiken. Nietzsche zegt ergens, dat men geen slavendienst van een ander moet kunnen aanvaarden ; zoo i Over afschrikking zie o.m . M. Liepmann, Die Todesstrafe . 2 „Towards industrial Freedom", p . 79 . • Men onderscheidt s p e c i a l e p r e v e n t i e : straf om den misdadiger zelf van volgende strafbare feiten of to schrikken, en generate p r e v e n t i e : straf om het publiek van soortgelijke feiten of to schrikken . a In de Duitsche Middeleeuwsche vonnissen worden vergeldingsen afschrikkingsgedachte vereenigd in den zin : ,Ihm selbst zur wohiverdienten Strafe and Anderen zum Exempel" . (Hemzelf ter welverdiender straf en anderen tot voorbeeld) .
48
moet men ook Been afschrikkingsstraf kunnen toepassen. De afschrikkingsstraf, vooral in den vorm van generale preventie, is dus zedelijk to veroordeelen ; daarnaast zij er hier nog op gewezen, dat over het algemeen haar ,,practische" doeltreffendheid ontzaglijk wordt overschat . De afschrikking richt zeer weinig uit ; i n d i v i d u e e 1 blijkt dit uit de hooge recidive-cijfers (in Nederland zijn omstreeks 40 0/0 der wegens rechtbankzaken veroordeelden reeds vroeger veroordeeld geweest), m a s s a a 1 uit de toeneming der criminaliteit in alle tijden van nood, ondanks de ergste strafverscherpingen . Zoolang de onmiddellijke oorzaken sterk werken, helpt een bedreiging met een mogelijk toekomstig leed, waarvan ieder hoopt dat het hem niet treffen zal, betrekkelijk weinig . Slechts een klein aantal menschen heeft een voldoend-sterke secundaire functie om van een smartelijke ervaring to ,,leeren" . Voor zoover menschen van wandaden worden teruggehouden, geschiedt dit door Andere factoren door het geweten, door medelijden, enz . -; en voor zoover vrees meespreekt, eerder door vrees voor de publieke opinie dan voor de straf . Tenslotte berust de afschrikkings-gedachte nog op een oude - en verouderde - zonde- en schuldopvatting ; namelijk op deze, als zou ,het kwaad", „de duivel", een zelfstandige, onafhankelijke macht zijn, en als zou men dus, om den mensch op het goede spoor to brengen of to houden, dat ,kwade" in hem moeten neerslaan . Zoo is dan ook het heele tegenwoordige gevangenisstelsel erop ingericht om de menschen klein, gedwee, mat to maken, om ze to fnuiken en to knauwen . Naar nieuwer psychologisch inzicht hebben we bij antisociale of inhumane, wreede, onbeheerschte handelingen to maken met een t e k o r t : een tekort aan sociale gevoelens, aan medelijden, of aan zelf-remming ; en men zal dus, om dergelijke handelingen, of herhaling van dergelijke handelingen, to voorkomen, moeten streven naar aanvulling van dat tekort d o o r s c h e p p i n g 49 4
van een zeer gunstig milieu voor de ontwikkeling van die gevoelens of vermogens, die bij dit individu ongenoegzaam ontwikkeld zijn . Men zal ook inzien dat hiervoor de grootst mogelijke zelfwerkzaamheid en mogelijkheid tot „oefening" in vrijheid noodig zijn, terwijl het huidige strafstelsel alle initiatief doodt . We weten tegenwoordig immers wel - of moesten het weten - dat menschen tot ware activiteit en tot werkelijke inspanning niet komen door een prikkel van buiten (hoop of vrees), maar door een innerlijk surplus van kracht en vitaliteit . Naar het laten uitgroeien daarvan, naar een voortdurende oefening daarin in de practijk, en niet naar het dooddrukken van het laatste restje energie, zal het streven dus moeten gaan . - Er schijnen menschen voor to komen, z .g.n . m o r a fly insanes, zedelijk krankzinnigen, die voor normale motiveering en sociale of humane gevoelens niet of nauwelijks toegankelijk zijn . D e z e n zijn dus langs dien weg niet to benaderen - evenmin trouwens langs dien der afschrikking . Tegenover hen is dus dwang toelaatbaar, waar zich juist onder hen dikwijls de ernstigste misdadigers bevinden ; zij zullen langdurig onder toezicht moeten staan, desnoods moeten worden geisoleerd, Maar in een samenleving die met eenig psychiatrisch begrijpen deze menschen aanziet, en niet meer als die der middeleeuwen tegenover hen staat, zal deze bewaking en isolatie v a n z e l f s p r e k e n d z o nder strafkarakter zijn . En dan tenslotte de ,straf ter verbetering" - een woordverbinding die men niet zonder hoofdschudden kan uitspreken. Waar en wanneer is een mensch of een kind door straf Anders ,verbeterd" dan in volkomen uitwendigen zin? Het proces van „verbetering" of „loutering" is een diepst-innerlijk proces, waarin zeker invloeden van buiten meewerken, maar waarbij juist die invloeden die strafkarakter dragen, bijna altijd een verwarrende uitwerking zullen hebben . In de eerste plaats zal men moeten begrijpen, dat „men" menschen niet kan ,ver50
beteren", maar dat men hoogstens een weinig mag helpen bij een innerlijken groei, een innerlijke ontwikkeling ; dit helpen zal sours groote zachtheid, sans ook groote vastheid en bijkans strengheid vereischen ; maar het zal altijd moeten geschieden van den to helpen mensch zelven uit ; en in geen geval mag men meenen, v a n e e n maatregel die in zijn heele wezen strafk a r a k t e r d r a a g t (zooals de opsluiting), door eenige bijkomende maatregelen (vakonderwijs, stichtelijke toespraken en bezoeken) e e n verbeterende, opvoedende werking to k u n n e n d o e n u i t g a a n . DAt is het verkeerde in de pogingen, om de celstraf wat to hervormen en verzachten ; dat zij uitstellen het i n d e b a s i s z e l f aantasten van dat stelsel, en dat zij voorbijzien hoe een in zijn heele wezen anti-paedagogisch stelsel niet door enkele b ij v o e g s e 1 s tot een opvoedend stelsel kan worden gemaakt. i *** In de eerste plaats dus vindt een groot deel van de tegenwoordige „criminaliteit" zijn oorzaak in het heerschend maatschappelijk stelsel, en wordt het als criminaliteit beschouwd hoofdzakelijk vanuit de heerschende eigendomsmoraal . Om d e z e criminaliteit to ,bestrijden" is er maar een weg : de strijd tegen de oorzaak ervan, het huidig productie- en distributie-stelsel en de daarmee samenhangende eigendoms- en monopoliebegrippen. Waardoor dan tevens de bodem wordt weggegraven voor die criminaliteit van Rucksichtslosigkeit en uitbuiting door de leiders der productie, die onder de strafwet niet valt . 1
Men heeft ons wel verweten, dat we bij onze kritiek op bet huidig strafstelsel de voorwaardelijke veroordeeling niet genoeg in aanmerking nemen . Wij antwoorden, dat juist al wat g o e d is in de voorwaardelijke veroordeeling geen s t r a f meer is - en : dat zij slechts in een klein percentage der gevallen waarin zij mogelijk was wordt uitgesproken. Bovendien raakt zij alleen bet straf s t e l s e 1, dus een onderdeel van bet straf r e c h t . 51
Ook wat wij hebben genoemd de ,eigenlijke" criminaliteit wordt door de hedendaagsche maatschappelijke verhoudingen b e v o r d e r d, al werken hierbij ook andere oorzaken mee, die geen maatschappelijke verhouding geheel zal kunnen uitschakelen . Ten opzichte van beide vormen van criminaliteit hebben wij to ontkennen het recht op de straf, maar ook het geloof in de straf. Wat dan wel? vragen al degenen, die zich dadelijk aan een systeem willen vasthouden . -- Het spreekt vanzelf dat het even utopisch zou zijn, van to voren een precies schema to geven, als het van Saint-Just utopisch was, om van to voren uit to maken hoe de dagindeeling en levenswijze der menschen in de ,vrije en gelijke" maatschappij zouden zijn. Grondbeginselen en richting kunnen wij thans reeds aangeven ; de praktijk zal z i c hz e 1 f moeten ontwikkelen . Maar dit eene moet worden vooropgesteld : „vanzelf" komen de veranderingen in de straf o p v a t t i n g e n niet. Het is niet waar, (en het is zelfs een zeer gevaarlijke illusie om het to wanen) dat, als de maatschappij maar communistisch wordt, dat dan die heele bovenbouw van rechts- en moreele opvattingen wel vanzelf terecht komt, Wel hangt ieder onderdeel van de nieuwe cultuur met alle andere samen, maar toch heeft ieder ook weer zijn bizondere problemen, en moet om elk op zichzelf gevochten worden. Wanneer men zich niet de problemen van misdaad en straf van to voren bewust maakt, dan zal hun omzetting en omwenteling worden vertraagd . I n then strijd zullen dan ook de vormen groeien, waarin een nieuwe gemeenschap ten opzichte van haar zwakke of zedelijk-minderwaardige leden handelen zal . Die vormen moeten g r o e i e n ; de vormen komen trouwens overal wel, waar het beginsel er is . Met een andere organisatie zou op zichzelf heel weinig bereikt zijn, wanneer het levende beginsel ontbrak. De hier verdedigde opvattingen omtrent misdaad en straf zijn op het oogenblik even zeker gedoemd tot wat hunne bestrijders ,vaagheid" noemen, als de burgerlijke 52
opvattingen over misdaadd en straf dit waren in de i8e eeuw. Zij kunnen en zullen die vaagheid geleidelijk verliezen, naarmate zij zich kunnen verwerkelijken. Het gaat er dus thans om, to trachten de beginselen zuiver to stellen tegenover de oude, en de strijders voor het socialisme to doen beseffen, dat in hun strijd ook deze van het begin of aan moeten worden opgenomen ; maar het zou zeer onhistorisch en zeer oppervlakkig zijn, om thans reeds nauwkeurig een ,organisatie" to willen ontwerpen . Tot slot nog dit . Velen zeggen, dat deze vraagstukken ,,maar een klein onderdeel" raken. Zij raken in werkelijkheid een niet zoo hd6l klein percentage der menschheid . Maar al was dit niet zoo - om de quantitatieve hoeveelheid gaat het hier niet . De heerschende opvattingen over misdaad en straf zijn een schandvlek van achterlijkheid, grofheid, oppervlakkigheid en hardheid ; een beweging, die gaat in de richting van een waarlijkmenschelijke samenleving, zou een schuld op zich laden, als zij niet ook de loutering van de opvattingen omtrent de misdaad op zich nam . Maart igao
$3
STELLINGEN 1 I i . Voorzoover verband van maatschappelijke omstandigheden en misdaad wordt toegegeven en dit geschiedt tegenwoordig vrij algemeen - heeft men vooral het oog op bepaalde, afzonderlijke misstanden (woningellende, alcoholisme, ondervoeding, verwaarloozing van kinderen) . Zij, die zich voorstanders der milieu-theorie noemen, kennen aan deze feiten overwegenden invloed toe en brengen allerlei schijnbare aanleg-factoren indirect tot milieu-factoren terug . 2 . Inderdaad moet een dergelijke werking over het algemeen worden aangenomen ; bewijzen hiervoor liggen o .a. in het feit, dat de overgroote meerderheid der veroordeelden (niet to verwarren met ,misdadigers" in zedelijken zin) behoort tot de bezitloozen, in het bizonder de arbeiders zonder vast beroep, en dat in tijden van oorlog en economische crisis de criminaliteit in snel tempo stijgt . 3 . Dit sluit natuurlijk het erkennen van aanleg-factoren niet uit; onder ongunstige omstandigheden zijn het uiteraard de zwakken, onevenwichtigen, die het eerst ,,bezwijken" ; waarbij dus nooit uit het oog mag worden verloren, dat ook deze zwakken en onevenwichtigen onder gunstiger omstandigheden allicht niet bezweken zouden zijn . 4. Het tekort dezer burgerlijke milieu-theorie, hoezeer zij onzen arbeid heeft voorbereid, is echter hierin gelegen : a. Zij werkt voor verzachting van afzonderlijke misstanden binnen het raam van het kapitalistische stelsel, terwijl werkelijke opheffing dier misstanden binnen dat stelsel niet mogelijk is ; b. Zij onderzoekt wel de m i s d a a d, doch niet het s t r a f r e c h t dialektisch-empirisch ; zij gaat, even1 Gepubliceerd voor het eerste congres van het C. M . S ., gehouden zi Maart igzo to Amsterdam .
54
als de school van Lombroso en evenals de klassieke strafrechtsrichting, er nog in alle naiviteit (d.w .z. zonder dat dit haar bewust is) van uit, dat de misdadiger in criminologischen zin zoo ongeveer samenvalt met den overtreder der bepalingen van het Wetboek van Strafrecht ; zij heeft althans niet nadrukkelijk het groote verschil tusschen die beide uitgewerkt ; zij ziet ook niet de misdadigheid van tal van groepen van personen, die zich aan anti-sociale daden i n h e t g r o o t schuldig maken, doch niet door de huidige strafwet getroffen worden . 5. Hiertegenover hebben wij scherp to onderscheiden tusschen feiten, die zich richten tegen blijvend menschelijke waarden, of personen, die aan een tekort aan menschelijke en sociale gevoelens lijden, -- en feiten, respectievelijk personen, die zich alleen richten tegen ,,rechten", die uitsluitend onder de tegenwoordige maatschappelijke orde als „rechten", als beschermingswaardige' rechtsgoederen, beschouwd worden . 6. Op den bodem van de beschouwingen aller burgerlijk-denkende schrijvers over misdaad en straf ligt de gedachte, dat de tegenwoordige maatschappij „de gemeenschap" of „de rechtsorde" is ; vandaar dat deze schrijvers, wanneer zij zien dat de regels en instellingen d e z e r maatschappij niet anders dan door strafbedreiging en strafvoltrekking zijn to beveiligen, hieruit afleiden, dat dit in geen maatschappij anders zou kunnen zijn . 7 . Dat het „straffen" van half- en heel-psychopathen uit achterlijkheid in p s y c h o l o g i s c h denken voortvloeit, wordt ook door de (burgerlijke) ,nieuwe richting in het strafrecht" naar voren gebracht, wanneer zij ten opzichte van d e z e personen psychiatrische behandeling en verpleging zonder strafkarakter verlangt . Daarnaast echter hebben wij to begrijpen, dat het ,,straffen" van hen die alleen door en voor de kapitalistische organisatie der maatschappij ,misdadigers" zijn, voortvloeit uit tekort in e c o n o m i s c h inzicht . De beroeps- en gewoontemisdadigers zijn, met uitzondering van hen die een aange boren-gewelddadigen aard vertoonen, 55
niet „de vijanden" van „de gemeenschap", maar eerder de slachtoffers en producten van de huidige maatschappij ; in een maatschappij immers, die den naam ,gemeenschap" zou mogen dragon, zouden deze groepen van misdadigers niet tot aanzijn komen . En de groep der misdadigers met aangeboren anti-socialen aanleg (psychopathen, verminderd toerekenbaren, gedegenereerden) zou verminderen . 8 . Want op drieerlei wijze hangt de tegenwoordige misdadigheid met organisatie en karakter der maatschappij samen : a. doordat de heerschende maatschappelijke omstandigheden het geboren-worden van gedegenereerden bevorderen (b.v. doordat armoede bevordert het alcoholisme, en dit weer tot kiembeschadiging leidt) ; b. doordat deze maatschappij, op monopolie- en uitbuitingsrechten gegrond, gelijk iedere dergelijke maatschappij, vergrijpen tegen haar taboe's (o.a. den eigendom) to voorschijn roept . Welk verzet kan geschieden onbewust, zelfzuchtig, bij wijze van diefstal b .v., door hen die tengevolge van een dergelijk taboe tekort komen aan de goederen des levens, of als bewuste strijd tegen het kapitalistische stelsel, tegen het gezag, tegen het militarisme . In het laatste geval heeft men (b.v. bij de dienstweigering) to maken met ,criminaliteit" die hooger zedelijke normen vertegenwoordigt dan het geldend recht (criminalite anterograde) ; c. doordat er is een psychische uitwerking van het geheele tegenwoordige stelsel, dat de riieksichtslosen naar boven gedragen en alle instincten en tradities van „onderling hulpbetoon" verzwakt heeft . De veranderlijkheid der sociale gezindheid echter (het feit dat in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden de menschen zich in hun sociaaleconomisch leven op wezenlijk-verschillende wijze de veranderlijkheid waaraan men gedragen), vroeger niet geloofde, toen men meende dat „de mensch altijd gelijk bleef" is door de nieuS6
were wetenschap op velerlei gebied aangetoond . 9. De gewone opvatting der behoudenden isdeze : misdadigheid zal er ten alien tijde zijn, omdat deze door 's menschen aard en door de eeuwigheid van allerlei conflicten wordt meegebracht . Dat er verandering in den a a r d der misdadigheid is (van ruwheids- tot beschavingscriminaliteit) wordt door dezen wel toegegeven ; bij historisch onderzoek zullen zij echter moeten erkennen, dat ook de m a t e der criminaliteit veranderlijk blijkt . i o. Want wel zijn er in alle menschenmaatschappijen voorgekomenindividueelemisdaden,gewelddaden,rechtsbreuken, oneerlijkheden ; maar de m a s s a 1 e criminaliteit, zooals wij die kennen (beroeps- en gewoontecriminaliteit), is opgekomen in bepaalde tijdvakken der geschiedenis - in West-Europa in dat tijdperk der latere Middeleeuwen, toen, met het eerste begin van het kapitalisme, een bezitloos proletariaat zonder bestaanszekerheid ontstond . x x . Deze m a s s a 1 e criminaliteit is product van het kapitalistisch stelsel en kan niet dan met dit stelsel verdwijnen ; gedeeltelijke bestrijding van enkele uitwassen kan niet verhinderen, dat uit dit stelsel aldoor nieuwe bronnen van ellende en misdaad opwellen . 12 . De zaak staat dus niet zoo simplistisch, dat in een socialistische maatschappij kortweg „de" misdaad zal zijn verdwenen of tot een minimum teruggebracht ; wij kunnen op grond der historie het verschil scherper formuleeren en aannemen, dat in een volgroeid-communistische samenleving nog wel zullen voorkomen misdaden uit abnormalen aanleg, misdaden uit onachtzaamheid of nalatigheid, en misdaden uit hartstocht, jaloezie, woede ; doch dat verdwenen zullen zijn de beroeps- en gewoonte-criminaliteit, die het overgroote deel der tegenwoordige criminaliteit uitmaken en die onmiddellijk met de huidige eigendomsverhoudingen samenhangen . Anders gezegd : er is een criminaliteit die blijft en een criminaliteit die vergaat . 13 . Het feit, dat de menschheid altijd ,zonde" zal kennen, heeft dus niet to maken met het vraagstuk, of 57
de maatschappij altijd zal kennen een massale criminaliteit zooals nu ; evenmin als het feit van de s zonde" een antwoord geeft op de vraag, of er altijd zal zijn prostitutie in de vormen en afmetingen van nu ; evenmin als het feit, dat er altijd leed is geweest en zal zijn, bewijst dat de maatschappij altijd in die mate van ellende vol zal zijn als in het kapitalistische tijdvak . Het eene is een eeuwig verschijnsel, het andere de t ij d e 1 ij k e over-accentueering, hypertrophie (overmatige groei) ervan . 1 4. Ook die vormen van misdaad dan (thans mis-daad genomen in den w e z e n l ij k e n zin van : vergrijp tegen waarlijk menschelijke waarden) die in een menschelijke maatschappij nooit geheel zullen verdwijnen, kunnen ten opzichte van n u verminderen ; immers bij gezonder maatschappelijke verhoudingen zullen de gevallen van degeneratie afnemen, en bij beter opvoeding van den wil de daden uit wrack en haat geringer zijn . Het erkennen van deze veranderlijkheid is dus verre van utopisch, en kan zich op de geheele historie met haar duizendvoudige veranderlijkheid beroepen . II 15. Er is niet alleen verband tusschen maatschappij en m i s d a a d ; er is 66k verband tusschen maatschappij en s t r a f . Iedere groote omwenteling is dan ook totnogtoe steeds tevens geweest een omwenteling van het strafbegrip . 16. In de eerste plaats is dit verband er wat betreft de r e c h t s g o e d e r e n, die door de strafbedreiging worden beschermd ; in een maatschappij waarin het meer om materieele dan om menschelijke, meer om uiterlijke dan om innerlijke waarden gaat, zullen bij uitstek de eerste beschermd worden . 17 . Maar in de tweede en voornaamste plaats is dit verband er in de w ij z e van r e a c t i e op de gepleegde overtredingen van de normen die in de maatschappij gelden . 58
-n een overwegend barbaarsch-voelende maatschappij, waar de mensch nog als middel tot bepaalde doeleinden gebruikt wordt, bestaat geen schroom tot vernietiging (en ook de gevangenis beteekent vernietiging) van wie voor die maatschappij nadeelig wordt geacht . Daarentegen zal, hoe meer in de menschheid groeit de (religieuze) eerbied voor het menschelijke leven in een ieder, en het inzicht in de gecompliceerdheid der gevoelens en daden, het o o r d e e l over den medemensch geen uitsluitend-v e r o o r d e e 1 e n meer kunnen zijn . In tijden, waarin het psychologisch inzicht nog gering was, kon men op abstracte wijze de menschen in ,schuldigen" en ,onschuldigen" verdeelen, en genadeloos zijn tegen de eersten; daartegenover heeft het determinisme (hoewel geenszins beteekenende, dat de mensch zelf niet oorzakelijk op zijn eigen daden in kan werken) de groote e t h i s c h e beteekenis, dat het leert zachter to oordeelen. i8 . Het tegenwoordige strafrecht nu wordt als barbaarsch gekenmerkt niet alleen, doordat het straft feiten, die het onmiddellijk gevolg van de ellende dezer maatschappij zelve zijn ; maar ook doordat het uitgaat van de gedachte, dat verkeerde daden door a f s c h r i k k i n g zouden moeten worden b e 1 e t, of wel dat menschen door middel van straf zouden zijn to ,,verbeteren", of wel dat door vergelding (door middel van nieuw onrecht) het gekrenkte recht zou worden „h e r s t e 1 d" . ig. Door hen, die op zedelijke gronden de vergeldingsstraf willen handhaven (en dat willen niet alleen de enkelen, die zich bewust aanhangers der vergeldingsleer noemen, doch de overgroote meerderheid der menschen) wordt voorbijgezien, dat er juist in de categorie der zedelijkheid van hoop-op-belooning of vrees-voorstraf geen sprake meer kan zijn . En door hen, die de vergeldingsstraf willen handhaven omdat daardoor een gepleegde rechtsschennis zou worden uitgewischt, wordt vergeten niet alleen dat niet elke overtreding van het 59
positieve recht een ,rechtsschennis" is, maar ook -- dat dit ,uitwisschen" niet geschieden kan door een nieuw onrecht, maar integendeel door een daad van zachtheid en menschelijkheid . 2o. In den loop der historie heeft het schuld- en strafbegrip, aanvankelijk geheel uitwendig, bijna alleen op de g e v o l g e n van de daad lettende, zonder onderscheiding naar opzet, toerekenbaarheid, enz ., en met den schuldige zijn familie treffende, doorgemaakt een proces van individualiseering, subjectiv e e r i n g. Dit proces is echter nog maar in zijn begin . Denkt men het ten einde, dan komt men tot het opgeven van alle aan algemeene geschreven regels gebonden rechtspraak, en tot een prijsgeven van alle mechanische,,maatregelen". Dan pas zal de spreuk waarheid zijn, dat de aandacht ,niet op de daad, maar op den dader" zal zijn geconcentreerd . -- Deze houding tegenover den ,afgedwaalden" mensch is reeds door vele groote denkers voorzien ; zij behoort bij wat Lenin op het voetspoor van Marx noemt :- „de hoogere phase van het communisme", die, volgens zijn schets, vrijwel beantwoordt aan het ideaal ook van de meeste anarchistische denkers . 21 . In de,,Nieuwe Richting in het Strafrecht" van het einde der xge eeuw, die met het vergeldingsbeginsel brak, is i n w e z e n het strafbegrip reeds vervluchtigd . („Was lasst von Lisst vom Strafrecht Ubrig?" Birkmeyer) 22. Bij het streven naar „verbetering" immers is straf in het mint niet noodig; ook in de nieuwere paedagogiek immers is de gedachte van verbetering-door-straf overwonnen . De tegenwoordige straffen trouwens zijn in de practijk allerminst op verbetering ingericht . (De voorwaardelijke veroordeeling brengt juist u i t s t e 1 v a n straf .) 23. Thans handhaaft men feed-toebrengende maatregelen, straffen, hoofdzakelijk ter afschrikking van den delinquent zelf en van anderen (speciale en generale preventie) . Dat de speciaal-preventieve werking der straf gering 6o
is, blijkt uit de hooge recidivecijfers ; over het algemeen is nu eenmaal het aantal menschen niet groot, die uit een smartelijke ervaring een blijvende ,les" trekken; hiertoe zijn een vrij sterke secundaire functie, elasticiteit en zelfbeheersching noodig . Dat de generaal-preventieve werking der straf eveneens gering is, blijkt in alle tijden van nood en crisis, waarin altijd de onmiddellijk-werkende oorzaak-tot-misdrijf op de massa der menschen sterker bleek in to werken dan de middellijk-werkende en meer verwijderde vrees voor een m o g e 1 ij k e straf. 24. Hiermee wordt niet ontkend, dat de straf allicht op een zeker aantal personen een zekere afschrikkende werking kan uitoefenen, zij het dan dat die meestal wordt overschat . Doch wie menschelijke verhoudingen waarlijk ,menschelijk" wil maken, zal ernaar streven hiertoe geheel Andere wegen to vinden dan de afschrikking, die immers tweesnijdend zwaard is en zelf tot onrecht leidt. a5. Want in de eerste plaats gebruikt deze den mensch als middel, als object, inplaats van in hem het subject to zien . En in de tweede plaats fnuikt en knauwt en vernietigt zij . 26. In overeenstemming met de nieuwere psychologie en paedagogiek echter valt de w e z e n l ii k e misdaad (de daden, die alleen naar het h u i d i g e recht misdaden heeten, schakelen we hier uit) to beschouwen als gevolg van een t e k o r t aan bepaalde vermogens : altruisme, remming, zelfbeheersching, indenken in anderen ; de misdaad is verkeerd gerichte activiteit . Dit t e k o r t nu wordt waarlijk door straf niet aangevuld ; integendeel verergerd . De weg van de ,straf" is die van fnuiken en onderdrukken : den mensch zoo klein en bang maken, dat hij ,het voor 't vervolg wel laten zal" (speciale preventie), of dat ,,de anderen 't hem niet zullen durven nadoen" (generale preventie) . De weg der toekomstige, psychologisch-begrijpende en welwillende gemeenschap moet zijn die van activiteit 6z
in goede banen leiden, en versterken van de zelf-ordenende krachten in den mensch . Afwijzen van bedreiging en afschrikking als middel om kwaad to voorkomen heeft dus, wil het geen p a ss i e v e weerloosheid worden, als onmiddellijke ommezijde het naar voren brengen van een geheel andere opvatting van het wezen van de misdaad, en daarmee ook van de wegen om die to boven to komen. 27. Dit wordt in zijn algemeenheid niet to niet gedaan door het feit, dat er e n k e 1 e n zijn, op den rand van krankzinnigheid staande, bij wie zoodanige inwerking niet mogelijk schijnt ; tegenover dezen kan een zekere mate van isolatie of bewaking gedurende langen tijd noodig zijn ; doch deze geschiede dan zooals die van geesteszieken, als duurzame verpleging (zoo mogelijk tot herstel), en zonder eenig strafkarakter . Want deze psychopathen zijn zelven ongelukkigen, erfelijk belasten en tekortgekomenen. 28 . In een samenleving dus, waarin tot misdaad uit economische oorzaken geen aanleiding meer bestaat (behalve wellicht in speciale, individueele uitzonderingsgevallen) blijven als ,misdaden" over : de ,vergissingen" of ,dwalingen" van menschen, die deze to boven kunnen komen ; en de daden van geestelijk abnormalen, die als geesteszieken moeten worden beschouwd . 29. Wie zoo denkt, kan geen raad geven omtrent de wijze, waarop het economische samenstel d e z e r h u i d i g e maatschappij dan zonder straf zou kunnen worden gehandhaafd - hoe men b .v. zonder strafbedreiging juiste belastingopgaven zou kunnen verkrijgen of rijwieldiefstallen zou kunnen voorkomen! Voor deze maatschappij en de handhaving daarvan kan hij geen verantwoordelijkheid aanvaarden ; een onnatuurlijke maatschappij is uiteraard alleen met behulp van bedreiging in stand to houden . Taboe's en monopolie's kunnen alleen met geweld of bedreiging met geweld worden beschermd . Daarom zal een meer menschelijke opvatting omtrent het wezen van de misdaad en de reactie daarop in d e z e 62
maatschappij en op d i t oogenblik nog niet ten voile kunnen worden verwezenlijkt . Ook op dit gebied zal een wezenlijke vernieuwing slechts kunnen komen tezamen met een nieuwe maatschappelijke phase . Maar wel moet de verandering van opvatting en practijk ten opzichte van misdaad en straf in den socialistischen strijd reeds van het begin of worden gesteld, opdat het nieuwe rechtsbewustzijn met de nieuwe maatschappij to zuiverder mee groeie . Maart 1920
63
DE,,RECHTSORDE" EN HAAR HANDHAVING De overvloed der rijken is het noodige der armen . Men bezit het eigendom van anderen, als men het overvloedige bezit . AMBROSIUS
Gij moet weten, dat de aarde, waaruit gij gemaakt zijt, aan alle menschen gemeenschappelijk toebehoort, dat dus de vruchten, die de aarde voortbrengt, moeten behooren aan alien zonder onderscheid . GREGORIUS DE GROOTE
De huidige orde - zoo erkennen velen, zoo erkennen alien die een hart hebben voor hun medemenschen - is verre van goed . En om to beginnen zijn wie dit erkennen geneigd om mee to voelen met hen die tegen deze orde in opstand komen . Maar toch, dat kt nnen we niet, --- zeggen zij dan ; - hoe we er ook om treuren, hoe graag we ook zouden willen ; want dan zouden we de Orde prijsgeven, die gij, opstandigen, immers aanvalt, en de wereld zou uiteenvallen in anarchie - En daarom, altijd met dit eene, volstrekt-ontoelaatbare voor oogen : de anarchie, komen zij, hoezeer ook innerlijk tegenstrevend, ertoe, het eene verdedigingsmiddel der bestaande orde na het andere to aanvaarden . Zij blijven remmen en tegenhouden wat de m a t e van toepassing betreft : zij blijven waarschuwen tegen beknotting van de vrijheid van drukpers, zij blijven ernstig waarschuwen tegen to scherpe straffen, tegen voorbarig optreden der politie - maar, zeggen zij, wanneer het o n v e r m ijd e 1 ij k words, - ja, dan moet er worden ingegrepen en verdedigd . Er liggen twee axioma's aan deze houding ten grondslag : r° . dat verdediging van verkregen rechten iets principieel anders zou zijn dan strijd voor nieuwe ; 2° . dat er geen andere keus zou zijn dan tusschen de bestaande orde en de ,anarchie" . 64
i. De opvatting, dat men, subjectief gesproken, door iets gedurende langen tijd to bezitten r e c h t daarop verkrijgt, of dat, objectief gesproken, eenige toestand door lang to bestaan „rechtsorde" wordt, wortelt eenvoudig in het menschelijk conservatisme, dat van al wat men ,gewoon" is steeds sets heiligs pleegt to maken . Voor de rede en het geweten is echter niets geheiligd eenvoudig door den tijd then het gegolden heeft . Wat scheef is wordt niet recht door lang scheef to zijn - maar wel verliezen wij door de gewoonte den juisten kijk erop, wel verliest door gewoonte ons oordeel aan zuiverheid . En wanneer ons heele positieve recht doortrokken is van deze gedachte : dat men door tijdsverloop „rechten" verkrijgt, dat een bestaande toestand door tijdsverloop „rechtsorde" wordt, en dat ,verkregen rechten" onaantastbaar zijn - dan hebben we to begrijpen dat dit is een quaestie van practische regeling, in het leven-vanallen-dag en op neutraal gebied moeilijk to missen, maar dat het allerminst is een hooger princiep ; met andere woorden : dat het als een vorm van regeling mag worden geaccepteerd waar geen beginsel in het spel is, doch nooit aan een nieuw beginsel mag worden tegengeworpen . Maar juist doordat men deze twee verwart, doordat men voor een heilig rechtsbeginsel aanziet wat alleen een gemakkelijke regeling is, komt men ertoe principieel onderscheid to maken tusschen a a n v a l en v e r d ed i g i n g, zoo als ware de eerste opzichzelve afkeurenswaardig en de laatste goed . Erkennen we evenwel, dat het verkregene en het bestaande als zoodanig nog niet gerechtvaardigd z ij n, dan zien we ook in, d a t h e t zeer essentieel is, wAt men aanvalt en w a t men v e r d e d i g t . Dan hebben we dus niet meer to maken met de formeele vraag, wie aanvaller en wie verdediger is, maar dan gaat het bij onze beoordeeling van wie ,in zijn recht" is om den i n h o u d van den strijd . Zoo sterk echter leeft in de menschen de gedachte, dat het verschil tusschen aanval en verdediging opzichzelf 65 5
al de zaak uitmaakt, dat zij geweld noemen a 11 e e n het geweld van den aanvaller en niet d a t van den v e r d e d i g e r . Zij veroordeelen het geweld van opstandelirigen, maar niet dat van politie, leger en klassejustitie om then opstand to onderdrukken ; -- en de vraag wie het betere vertegenwoordigt : de opstandelingen of de handhavers van het bestaande, wordt niet onderzocht . Hier zooals bijna overal in onze maatschappij triomfeert het formeele over het materieele verschil . En nog meer ligt deze maatstaf voor de hand, waar de inhoud van aanval en verdediging beide al even verkeerd is : wanneer de eene imperialistische staat tegenover den andere komt to staan, dan vindt men het vanzelfsprekend, dat de ,aangevallene" „zijn rechten verdedigt" . Zijn rechten? Die staan n i e t vast alleen doordat hij ze lang heeft uitgeoefend . Die zijn daardoor misschien wel formeel-juridisch vastgesteld, maar niet waarlijk gerechtvaardigd . Wanneer dus een heerschende klasse aan een in opstand komende onderdrukte klasse tegenwerpt, dat deze haar strijd niet zonder geweld voert, e n z i c h d a a r d o o r vanzelf gerechtvaardigd acht om daartegenover haar geweld van politie, leger en gevangenis to stellen, danbedenke zij dit : het geweld van de verdediging is evengoed geweld als dat van den aanval ; wanneer wat verdedigd wordt onrechtmatig bezit is in hoogeren zin, nl. doordat het niet overeenstemt met wat in een waarlijk menschelijke maatschappij to gelden heeft, dan is de opstandeling de vertegenwoordiger van het betere recht, ook al is dat het verkregen recht nog niet ; en wie het recht alleen in het verkregene zou zoeken, zou het verleden maken tot den meester over alle dingen . Dat is de fundamenteele ideologie, waarvan onze maatschappij zich heeft los to maken . En wij, wanneer we beseffen, dat de ware strijd niet meer de strijd van het geweld is, hebben dit niet in de 66
eerste plaats to zeggen tot den tekort gekomen opstandeling, maar tot de groep der heerschers en bezitters, die hun o n g e r e c h t v a a r d i g d e heerschappij en bezit met g e w e l d beschermen en verdedigen . En we hebben to trachten hen ervan to doordringen, dat ook hun geweld-van-verdediging geweld - en niet eens geweld in dienst van het betere is . Het tweede axioma is dit, dat er geen andere mogelijkheid zou zijn dan of de huidige orde, of wat men noemt de anarchie - waarmee men dan niet afwezigheid van macht of heerschappij, maar eenvoudig wanorde bedoelt . Daar men dan de anarchie als een soort van ondenkbaarheid, althans een volkomen onaannemelijkheid, dadelijk ter zijde stelt, blijft alleen dit eene over : de huidige orde to handhaven. En als men eenmaal d i t als het hoogste gebod, de uiterste noodzakelijkheid, heeft vooropgezet, komt men er ook toe, d e s n o o d s politie, leger en gevangenis in dienst van die handhaving to aanvaarden - ja in het algemeen i e d e r geweld d e s n o o d s to aanvaarden - want heeft men eenmaal een doel vooropgesteld als onaantastbaar, dan is men daaraan gebonden, dan kan men, als het tot het uiterste komt, geen hulpmiddel meer afwijzen . Dan ligt het verschil tusschen humane en gevoellooze verdedigers van het bestaande alleen nog in den ernst en de intensiteit van dat „d e s n o o d s" . En dan kunnen de gevoelloozen met een zeker recht aan de humanen tegenwerpen, dat handhaving met w e i n i g geweld niets uitricht, en de keus tusschen onvoldoend en ,,voldoend" geweld valt, w a n n e e r men e e n m a a l op het hellend vlak van het geweld is, tenslotte altijd op het laatste. Dit is de eeuwige tragiek van de humane enkelingen, die aan den kant der geldende orde staan : dat zij, terwille van de handhaving daarvan, aldoor gedrongen worden om middelen to aanvaarden, waartegen hun binnenste zich verzet - maar waartegen hun verzet toch tot onmacht gedoemd is, 2.
67
omdat het tegenover het beginsel der voor-niets-terugdeinzende verdedigers der orde geen a n d e r b e g i ns e 1 kan stellen, doch alleen een aanmaning tot matiging . . . . En daarom was 't altijd in de geschiedenis zoo, dat wanneer het op het uiterste kwam, de stem van de humanen onder de verdedigers der bestaande orde wegstierf ongehoord, en alleen de twee strijdende beginselen in hun zuiverheid tegenover elkaar kwamen to staan : dat van de bestaande en dat van de wordende wergild . Want da.t is het Derde, het geheel Andere, naast, boven die tegenstelling van ,rechtsorde" en „anarchie" : de n i e u w e orde . Aldoor leek aan hen, die geen andere maatschappij konden of wilden denken dan de hunne, de absolute wanorde to dreigen (zij noemden dit de anarchie), wanneer er aan deze hun samenleving zou worden getornd; en aldoor is, wat ontbinding scheen, achteraf gebleken wording en groei van iets nieuws to zijn geweest. Wanneer ons gezegd wordt : willen we nu eenmaal de volstrekte wanorde niet, dan moeten we de bestaande orde wel handhaven, ook al kennen we haar ondeugdelijkheid - een derde mogelijkheid is er niet -, dan weten we het antwoord : een derde is er wel ; maar dan moet men die w i 11 e n. Een derde is er niet voor wie Been andere „orde" zien kan dan die we tognogtoe hebben gekend ; zeker, van d a t standpunt kan men de zaken niet hun gang laten gaan, en het is onredelijk van handhavers van het bestaande to eischen, dat zij dit zoo zwak mogelijk zullen handhaven . Maar er i s heel iets anders dan of tyrannieke handhaving, die tot de „orde" des doods leidt, of zwakke en slappe handhaving, die tot wanorde leidt : er is het afzien van iedere handhaving, het zich stellen tegenover de bestaande orde, niet ter negatie daarvan alleen, maar om een nieuwe en betere to helpen scheppen . October 1917 68
HET AFSCHRIKKINGSBEGINSEL EN DE KOMENDE WINTER De Officier van Justitie to Amsterdam heeft tegen drie beklaagden, die in den nacht van 3 op 4 Juli uit een winkel in de Pontanusstraat een kist met thee hebben geroofd, drie maanden gevangenisstraf geeischt . Volgens een courantenbericht wees hij ter motiveering op ,het ernstige van de gepleegde feiten . Rustige burgers dienen hun verstand to bewaren, als een opgeruide menigte zich to buiten gaat . I n h e t b e 1 a n g van d e algemeene veiligheid en vooral met het oog op den komenden winter(zijn) strenge straffen gerechtvaardigd to a c h t e n" . En de rechtbank, zich vermoedelijk hierbij aansluitende, veroordeelde de beide eerste beklaagden tot drie maanden, met aftrek van de preventieve hechtenis 1. Het doet goed to zien, dat er tegen deze motiveering verzet is gekomen, uit rechtsgevoel-zonder-meet, van iemand, die voor het overige geheel op het standpunt van de geldende maatschappelijke ordening staat . ,Mijn „vraag is deze : -- schrijft Mr . C . Bake in het Weekblad „van het Recht van 15 Aug . No. 10127, - kan de streng,,heid van een straf ooit gerechtvaardigd worden door ,,omstandigheden die met de meerdere of mindere ,,s c h u 1 d van hem die het misdrijf gepleegd heeft, ,,in geenerlei verband staan? . . . . M a g een rechter ,,iemand zwaarder straffen dan hij verdient, enkel om ,,in de toekomst anderen van het plegen van hetzelfde „misdrijf of to houden? Wat hadden deze beklaagden „eigenlijk to maken met omstandigheden die zich wel1 Zich v e r m o e d e l ij k hierbij aansluitende . Want het is denkbaar dat ze om andere redenen een hooge straf noodig achtte ; het is b.v. mogelijk dat de daders zware recidivisten waren . Maar indien de rechtbank op een geheel a n d e r e n grond dan den door den officier aangevoerden de door hem geeischte straf had toegewezen, zou zij dit denkelijk wel zoo duidelijk hebben doen uitkomen, dat er ook in het versiag iets van to vinden ware geweest.
69
,,licht in den volgenden winter zullen voordoen? Waarom ,,moeten zij daarvoor bij voorbaat boeten? En als die „omstandigheden later meevallen en zij hebben hunne ,,straf nog slechts gedeeltelijk ondergaan, krijgen zij dan ,,kwijtschelding van hetgeen zij blijken to veel gekregen ,,te hebben? . . . . Ik vermoed, dat men hier to doen ,,heeft met een overleefsel van het oude afschrikkings,,stelsel, dat door de hedendaagsche wetenschap van het „strafrecht verworpen is . En to recht : want strafrecht ,,is R e c h t, en iemand zwaarder to straffen dan hij „verdient, is 0 n r e c h t. Of zou men meenen, dat ,,de schuld zwaarder wordt naarmate de omstandig„heden het plegen van het misdrijf meer begunstigen? ,,Mij dunkt, eer het tegendeel is het geval" . De Redactie van het Weekblad teekent hierbij aan, dat deze vraag de quaestie van de straftoemeting en daarmee het grondbeginsel van het strafrecht raakt, en daarom moeilijk zoo terloops kan worden beantwoord . Dit is zoo ; de vraag, of niet de straf, naast het d o e 1 van verbetering en onschadelijkmaking, vanzelf de f u n c t i e van afschrikking heeft, is niet in 't kort met ja of neen to beantwoorden . Maar daarom gaat het bier tenslotte niet . Want iets anders is het stellen van de afschrikking als w e 1 b e w u s t d o e 1 van de straf ; als r i c h t s n o e r bij de bepaling van de strafmaat ; d i t maakt den mensch tot middel ter handhaving van wat de Justitie op dat oogenblik handhaven wil, ziet dus of van het verband tusschen schuld en straf, keert terug op den weg van verinnerlijking van het schuldbegrip, die het menschdom o zoo langzaam heeft afgelegd . En die terugkeer dreigt overal, waar belangen op het spel to staan schijnen, die de justitie nog ernstiger lijken dan zelfs het recht . Er wordt zoo veel gesproken over den invloed van ,algemeene opwinding" op de c r i m i n a1 i t e i t en zoo weinig over den invloed daarvan op de r e c h t s p r a a k . Wel hebben we, toen in het begin van den oorlog in de bezette gebieden tot zelfs de collectieve straffen weer opdoken, toen voor daden van enkelen heele dorpen of steden met verwoesting of geld70
boete werden gestraft, moeten erkennen dat in den oorlog het meest primitieve strafrecht weer herleefde . Maar nu leeren we begrijpen, dat dit niet alleen in den oorlog en niet alleen op het oorlogsterrein het geval is . Een rechter wordt voorondersteld onpartijdig, bovenpartijdig to zijn . En er zijn allerlei wettelijke waarborgen voor, dat hij dit i n d i v i d u e e 1 ook inderdaad is : hij mag niet verwant zijn met hem over wien hij recht heeft to spreken, hij mag niet van to voren met hem in overleg treden, enzoovoorts . Maar er zijn omstandigheden, waaronder hij a l s lid van e e n b e p a a 1 d e g r o e p - hetzij dan een bepaald yolk of een bepaalde klasse -- onbewust wel partij staat . Dan herleeft in hem het oude zelfverweer ; hij is geen rechtsprekende meer, maar een verdediger van belangen ; en dan is dus de rechts-orde bedreigd, niet allermeest door hen die den eigendom aantasten, maar door hen die bij de verdediging van den eigendom gering achten het recht van iederen mensch, dat hem tot straf niet meer zal geschieden dan z ij n daad verdient . Dit geluid klinkt in dat Amsterdamsche requisitoir ; en het is niet alleen terwille van de zuiverheid van het recht, maar ook en bovenal uit menschelijk oogpunt een jammerlijk teeken, wanneer een officier van justitie, van ,,den komenden winter" verwachtende een stijging van de misdrijven tegen den eigendom e n d u s b e g r ijpende, dat het een winter van nood z a 1 z ij n, al van to voren zijn maatregelen meent to moeten nemen, om die noodlijdenden toch vooral van vergrijpen tegen then heiligen eigendom of to houden. Waar een onpartijdig rechter en een onbevangen vertegenwoordiger van het Openbare Ministerie altijd een verzachtende omstandigheid in zou zien, waar ieder menschelijk mensch, uit welke klasse of partij dan ook, een verzachtende omstandigheid in ziet (blijkt dat niet ook uit de slotwoorden van Mr . Bake?) - dat is hier tot een v e r z w a r e n d e omstandigheid geworden in de oogen van een lid van de rechterlijke macht, dat in werkelijkheid een klassebelang verdedigt . 71
En zoo zien we clit voor ons ; er dreigt gevaar dat, wanneer de klassenstrijd zich verscherpt, de rechtspraak „partij" zal kiezen in meerder mate dan nu . En wanneer het Openbaar Ministerie meent nu reeds to moeten waken tegen mogelijke eigendomsdelicten, die het gevolg van den steeds verergerden nood zullen zijn, dan hebben wij onzerzijds to waken en to waarschuwen tegen, en opmerkzaam to maken op, iedere poging om in „den komenden winter" de afschrikking weer als straf-doel binnen to halen . Augustus 1917
72
DE HERLEVING VAN HET AFSCHRIKKINGSBEGINSEL Van alle kanten gaan er klachten op over de toenemende criminaliteit; maar die klachten getuigen voor een groot deel van een dergelijk gebrek aan het meest eenvoudige menschelijk gevoel of van een dergelijk gebrek aan inzicht in de oorzaken der misdadigheid, dat het hoog tijd begint to worden stemmen to doen hooren t e g e n de heillooze richting, waarin men meerenmeer hetstrafrechtsturen wil . Het zijn nog niet zoozeer de juristen zelven - vermoedelijk omdat die toch meer beseffen van de diepere wortels der criminaliteit en van de complicatie van het vraagstuk van de bestrijding daarvan -; het zijn vooral de dagbladschrijvers en het groote publiek der dagbladlezers, die roepen om meer gevangenissen, meer politie nietalleen,maarom dwangarbeid aan kogel e n k e t t i n g (het Vaderland van 3o Sept . igi8), ja zelfs om het neerschieten van dieven en i n b r e k e r s . „Op smokkelaars wordt lustig geschoten, waarom niet op gevaarlijke dieven?" leest men in het Vaderland van 28 Sept . ; het Christelijke dagblad de Nederlander neemt op g Oct . j .1 . zonder eenig commentaar een artikel uit Humfeld's Financier over, waarbij ter voorkoming van ontvluchting wordt aangeraden, de barakken der gevangenen met een geladen electrische draadversperring to omgeven en het terrein daarbuiten door schildwachten, met s c h e r p e (de spatieering staat in den tekst) patronen gewapend, to doen bewaken : ,,Wie dan den dood aan den draad ontkomt, valt ten offer aan de patronen van de schildwacht!" - (waarlijk, nu pas gaat men art . 191 Sr . waardeeren, waarin tegen pogingen tot zelfbevrijding van een gevangene geen straf bedreigd wordt!) -; en bij den hoefijzer-correspondent van het Handelsblad (28 Sept . i9i8 ochtendblad) vinden wij de volgende opwekking tot eigenrichting, om het juridisch - of opwekking om ter beveiliging van eigen materieel bezit er maar het leven van een tekortgekomen 73
en gedemoraliseerd medemensch aan to geven, om het gewoon menschelijk uit to drukken : ,Reken meer op uw eigen revolvers dan op die van nieuwe veldwachters" . - Dat stmt er ; tot ziilke dingen wordt tegenwoordig in de groote pers - - o p g e r u i d . Daarbij verdient het dan nog de aandacht, dat men in deze bladen zelden den eisch van scherpe bestraffing van den k e t t i n g h a n d e 1 vindt ; het is vooral d i e f s t a l waartegen zij om hulp roepen ; maar zoowel deze bladen, die de bezitters vertegetiwoordigen, als de S . D . A . P ., die den kettinghandel door strenge strafbedreigingen wil bestrijden, beiden verwachten zij heil van de straf. En ook wanner we van excessen als de bovenaangehaalde afzien, -- overal schijnt de meening to heerschen, dat de criminaliteit wel weer zou afnemen, wanneer er maar zooveel huizen van bewaring en gevangenissen werden gebouwd, dat men geen aangehouden delinquent behoefde to laten loopen . Een wonderlijke gedachtengang . Want wat is er duidelijker d a n d a t d e o o rzaak van de toeneming der criminaliteit elders ligt dan in het plaatsgebrek in de gevangenissen, waar toch dit plaatsgebrek zelf pas door de toeneming der criminaliteit ontstaan is? Dat plaatsgebrek is een geheel secundair verschijnsel, en zelfs als men dat opheft, dan kan men hoogstens verwachten, de criminaliteit i n i e t s 1 a n g z a m e r tempo to doen toenemen ; maar waarlijk niet, daardoor ,snel en afdoende uit het crimineele gevaar to raken" (Vad . 3 Oct . igi8) . DAt de toeneming dan in een iets langzamer tempo zou gaan, kan men met een schijn van juistheid, ook zonder zelve het afschrikkingsbeginsel aan to hangen, verdedigen, omdat in een grootendeels op afschrikking gebaseerd strafstelsel het verflauwen van de afschrikking natuurlijk een zekeren invloedheeft, zoolang er geen andere remming voor in de plaats komt . Dit is dan 74
ook de reden waarom sommigen, die steeds gestreefd hadden naar opvoering van de bestrijding der criminaliteit b o v e n het peil van afschrikking en onschadelijkmaking, op het oogenblik meenen de afschrikking niet to kunnen ontberen . Maar ook deze bescheidener verwachting lijkt ons een illusie . In de eerste plaats omdat de werkelijke o o r z a k e n der toeneming thans met veel to elementaire kracht werken : honger aan het Une, gewetenlooze winzucht aan het andere uiterste, en daartusschenin tal van overgangsvormen . Doch ook en bovenal, omdat al wat ter repressie gedaan kan worden tweesnijdend zwaard i s . Zelfs van ,onschadelijkmaking", een begrip trouwens waarbij menschen vrijwel met gevaarlijke dieren worden gelijkgesteld, is geen sprake ; het verblijf in de gevangenis en de werkeloosheid daarna maakt de veroordeelden eer ,schadelijker" ; en onjuist is de opmerking van den heer Schaper in de Tweede Kamerzitting van 15 Oct . j.1 . „de misdaad is er, en door ze to straffen maakt men niet meer misdadigers" . Maar nieuw kwaad veroorzaken ook alle bizondere maatregelen die men thans voorstelt . Bestrijding van de opkooperij - de N. Rott . Ct . merkt het (30 Oct . avbl. C) terecht op -, zal de c 1 a n d e st i e n e opkooperij slechts in de hand werken ; plaatsing der gevangenen in de gemeenschap, zooals in het wetsontwerp ,ter verkrijging van meer plaatsruimte enz ." wordt voorgesteld, zal - de redacteur van dit Weekbladl heeft er in no . 1034 reeds op gewezen groot gevaar voor verdere demoralisatie opleveren ° . Het geeft alles niets ; het afschrikkingsbeginselzal ook thans fiasco ma1 Nl . het Weekblad van het Recht . 2
Dit geldt natuurlijk allerminst voor een r a t i o n e e l e opheffing van het celstelsel ; maar wel voor het terugvallen, als noodmaatregel, tot een opeenhooping van gevangenen zonder voldoende individualiseering. Overigens is het teekenend, dat gedurende tientallen van jaren van medische en criminalistische zijde tegen het celstelsel is geprotesteerd zonder succes, terwijl thans, wegens gebrek aan plaats, men er plots wel mee blijkt to kunnen breken!
75
ken, gelijk bet dat ten alien tijde gedaan heeft . En dat laatste wisten wij, ,hoogontwikkelde" twintigste-eeuwers, immers wel? Sinds lang hadden we immers de Constitutio Criminails Carolina als een product van barbaarsche duistere tijden opgevat ; we hadden onzen tijd, met al zijn onderzoekingen naar de physiologische, psychologische en economische o o r z a k e n van de misdaad, immers ver boven de mogelijkheid van zulk een dwaas afschrikkingsstelsel uit gewaand? W a a rtoe heeft dan toch de geheele crimineele aetiologie gediend, wanneer we nu, zoodra bet op bet in practijk brengen aankomt, toch weer grijpen naar de oude methodes, wier ondeugdelijkheid door de geheele geschiedenis van criminaliteit en strafrecht bewezen is? Dat men toch weer daarnaar greep, het is misschien hoofdzakelijk hierom : omdat de mensch dan toch iets d o e n wil . En omdat al die nieuwere inzichten nog weinig in zijn onderbewustzijn zijn doorgedrongen ; ze zijn theorie geweest en in hoofdzaak gebleven . Vele duizenden jaren lang hebben onze voorouders leed met leed vergolden en hebben zij eigen belangen gehandhaafd door anderen op gruwzame wijze van aantasting ervan of to schrikken, dat alles leeft nog voort en zal nog Lang voortleven in de instincten der menschen . In tijden van betrekkelijke rust kon de stem der rede zich doen ' hooren ; toen richtte men Elmira-gestichten en Borstal-institutes op, men verbeterde de rijksopvoedingsgestichten, men organiseerde tehuizen voor schoolgaande kinderen en reclasseering van ontslagen gevangenen ; altemaal dingen, die de laatste oorzaken der misdadigheid niet raken, altemaal maatregelen, die nog betrekkelijk aan de oppervlakte bleven, maar die dan toch tenminste gebroken hadden met vergelding en afschrikking, die zich toch tenminste bewogen in de r i c h t i n g van : goede opvoeding en opheffing van economischen 76
nood, al gebeurde dat laatste, bij gebrek aan economisch inzicht, to uitsluitend individueel . Maar in tijden van beroering gaan die oude instincten van oog om oog, tand om tand weer spreken ; neen erger nog, men valt terug in gevoelens van voor het tijdperk van het jus talionis, dat immers reeds den zeer belangrijken stap vertegenwoordigt van een eerste inperking der ongelimiteerde wraak ; en de hoefijzer-correspondent van het Handelsblad roept om een revolver niet slechts tegen moordenaars, maar tegen dieven en inbrekers . Niet alleen de criminaliteit, ook het strafrecht beleeft thans een crisis ; en daarom wordt het tijd, dat we weer wakker worden, en met schrik zien waar we bezig zijn heen to drijven : naar een herleving van middeleeuwsche strafopvattingen; straks ook - de hemel, peen : w ijz e 1 f mogen het verhoeden - van middeleeuwsche straffen . Tijd dat we opnieuw beginnen, die instincten van vergelding en afschrikking to bestrijden, en ons opnieuw to binnen brengen wat de wetenschap ons omtrent de oorzaken der criminaliteit heeft geleerd . En had niet juist deze oorlogstijd ons nog wijzer kunnen maken? Als eenig verschijnsel het belang der economische omstandigheden voor de criminaliteit ad oculos gedemonstreerd heeft, dan is het toch wel de ontzaglijke toename daarvan, tengevolge van de algemeene ontreddering,binnen enkele jaren tijds,dusonder geheel d e z elf d e menschen als vroeger . En wanneer minister Heemskerk de oorzaken der criminaliteit - tot zekere hoogte terecht - tevens zoekt ,in het menschelijk hart", doch daaruit de conclusie trekt, dat verbetering der economische omstandigheden van weinig beteekenis zou zijn, dan moet worden gevraagd : ten eerste, of dat hart niet onder verschillende omstandigheden zeer verschillend reageert, anders gezegd, of er geen w i s s e 1 w e r k i n g is tusschen die beide? in de tweede plaats, of niet, in verband met de maatschappelijke omstandigheden (klassewetgeving en dgl .) b e p a a 1 d e groepen van feiten, die uit ,boosheid" kunnen voortvloeien, strafbaar zijn gesteld e n a n d e r e 77
n i e t ; ja zelfs of niet tegen allerlei feiten, die uit zeer edele motieven kunnen voortkomen, straf is bedreigd? en in de derde en voornaamste plaats : o f d a n w a a rlijk, voor zoover inderdaad de veroordeelden tevens ,boozen van hart"zijn, (wat voor een minderheid onder hen, die wij dan echter liever gedegenereerden zouden noemen, op mag gaan) gevangenisstraf het aangewezen middel is om die boosheid op to heffen?1 Als we ons de oorzaken der criminaliteit, persoonlijke en maatschappelijke, herinneren, als we dus weer met bezinning tegenover het vraagstuk van de wassende criminaliteit staan, dan zal die instinctieve drang tot handelen, die nu zoovelen drijft om to roepen om politie en gevangenissen, hoe dan ook, plaats maken voor deze gedachte : nog beter niets doen dan verkeerd doen . En dit inzicht is noodig ; want inderdaad, er kan thans niet veel gedaan worden . Ook preventief niet . Het is zooals de redacteur van dit Weekblad i in no . 10305 heeft geschreven : „De wonde zit zoo diep, dat de strafrechter haar niet kan bereiken . Haar helen zal buiten zijn bereik liggen" . De criminaliteit in het algemeen en de oorlogscriminaliteit in het bizonder is een van „de vruchten", waaraan wij „den boom" - onze maatschappij - leeren kennen ; en de vruchten zullen pas anders van aard zijn, wanneer die geheele boom gezonder is geworden. Wie dus de misdadigheid bestrijden wil, die werke daarvoor . Kan hij het niet nalaten aan maatregelen voor dit oogenblik mede to werken, dan doe hij zulks, zonder er to veel van to verwachten, mits het dan maar geschiede in de goede richting, en niet een verspilling van krachten beteekent aan hopeloos werk . Want ook onder hen, die zich hebben opgewerkt tot het inzicht, dat preventie beter dan repressie is, heerscht nog veel illusie . Wat NI. (nu wijlen) Prof. Dr. D . Simons .
78
verstaat men al niet onder preventie! De N. Rott. Ct . (3o Oct . 'i8 avbl . C) schrijft in den aanvang van haar artikel ,Criminaliteit en preventie", dat „een gezonde crimineele politiek er naar (behoort) to streven, de misdaad in hare oorzaak to bestrijden", en concludeert op grond daarvan tot . . . . vermeerdering der politie ; alsof afwezigheid van politie b 6 r z a a k van criminaliteit ware . Heel wat scherper ziet Mr . A . de Graaf, die (in de Hervorming) schrijft : Geef den kinderen voldoende to eten - hervorm het onderwijs - bestrijd het alcoholisme en den woningnood . Maar dat is het laatste nog niet . Niet alleen de onmiddellijke honger, de gansche demoraliseerende werking van het huidig maatschappelijk stelsel is aansprakelijk voor de mate onzer criminaliteit. En tegenover hen, die uit een min of meer onberedeneerden drang naar handelen nu maar dadelijk willen ingrijpen, kan niet genoeg gewaarschuwd worden : bedenk dat al uw handelingen gevolgen hebben . D a t ge een tweesnijdend zwaard hanteert met uw verscherping van afschrikkende straffen, met uw opeenhooping van maatschappelijke of zedelijke schipbreukelingen, aan wier schipbreuk onze gansche maatschappij mede schuld is, met uw verdeeling van het heele yolk in politie-agenten en vervolgden . En bedenk bovenal, dat het u toch niets geeft, omdat, en in de paedagogiek en in de criminologie, de ervaring flu eenmaal geleerd heeft, d a t men all e e n Ian g s indirecten weg voorkc men kan . Men verbeelde zich niet, dat als men maar dadelijk iets doet, dit ook dadelijk iets helpt . Alleen door een gunstigen ontwikkelingsbodem to scheppen, door al het mogelijke to doen om het opgroeien van een gezond, harmonisch menschengeslacht to bevorderen, door voor to bereiden een economische orde, waarin niet meer de eene mensch de vijand van den ander is, kunnen wij het verschijnsel van de massale criminaliteit bestrijden . Die meerdere beheersching van den drang tot handelen en ingrijpen zal ook tengevolge hebben, dat men de 79
illusie afleert, de menschen van ongewenschte daden to kunnen terughouden alleen door hen die to verbieden . „Manche unserer Gesetzgeber scheinen zu glauben, man brauche nur anzuordnen, zu gebieten and zu verbieten, mit den notigen Strafandrohungen nattirlich, dann sei die Sache gemacht and alles in schonster Ordnung", schrijft de rechter De Niem in een wijs artikel in de Deutsche Juristenzeitung van i Aug . '18 . En wanneer zij, die den indirecten weg voorstaan, door de menschen van het onmiddellijke ingrijpen utopisten plegen to worden genoemd, dan kunnen we daartegenoverstellen, dat het integendeel ten alien tijde utopie is gebleken, door verbod en straf de menschen beter wegen uit to leiden, en dat het eenig practische is gebleken het ornslachtiger, veeleischender en langduriger werk van omzetting der oorzaken van kwaad in factoren van goed . November 1918
8o
OORLOG EN CR1MINAL1TEIT
Belangrijker bijna dan de geheele samenhang tusschen oorlog en criminaliteit zelf is de manier, waarop de burgerij over het algemeen daarop gereageerd heeft ; want deze is typeerend voor het volkomen wettische van haar denkwijze . Kwam men van een andere planeet plots op deze aarde binnenvallen en zag men dan, dat menschen na een eeuw van crimineele anthropologie en crimineele sociologie redeneerden, zooals zij tijdens dezen oorlog gedaan hebben, men zou zijn oogen niet gelooven ; maar wie al wat langer op dit ondermaansche vertoefd hebben, weten al wel hoezeer de menschen in hun oordeelvellingen bepaald worden door de overgeleverde w e t. En zoo staan we dus voor het verschijnsel, dat men, bij de bespreking van de ,oorlogs-criminaliteit", meestal het eerste van die beide begrippen vrijwel vergeet, en de zorgwekkend toegenomen criminaliteit tracht to bestrijden df door straffen, of door allerlei „maatregelen" die, vergeleken bij de oorzaken der desorganisatie en demoralisatie, in het niet zinken . Hiertegenover dan hebben wij er niet alleen aan to herinneren, dat de menschenmaatschappij hare heele geschiedenis door vergezeld is geweest van die donkere schaduw van haar criminaliteit, en dat deze met iedere wijziging in die maatschappij mee-veranderd is ; we hebben ons niet alleen to beroepen op alle vroegere tijden van verwording en nood, waarin ook telkens de criminaliteit angstwekkend gestegen is en evenals nu alle repressieve maatregelen vergeefs zijn gebleken ; maar we hebben vooral ons los to maken van het gelijkstellen van „criminaliteit" met overtreding der bestaande strafwetten . Onder de daden, die door de huidige strafwet verboden zijn, zijn er vele - zooals moord, mishandeling, dronkenschap, verlating van hulpbehoevenden -- die in i e d e r e menschelijke samenleving als onmenschelijke en afkeurenswaardige daden zouden worden opgevat ; 8x 6
maar daaronder vallen er 66k zooals de aanslag tot verandering van den staatsvorm, de dienstweigering, de staking van ambtenaren en spoorwegpersoneel - die strafbaar zijn gesteld om een zeer bepaalden maatschappijvorm (door de vertegenwoordigers daarvan kortweg met „de orde" samengedacht) to handhaven . Onder „criminaliteit" vallen aldoor twee dingen : verzet tegen de geboden der menschelijkheid, en verzet tegen de bestaande orde . Het is niet juist, dat ons g e h e e 1 e strafrecht dient om klassebelangen to beveiligen ; er is wel degelijk een deel in de tegenwoordige strafwetgeving, dat bescherming van zwakken beoogt ; maar een ander deel beoogt heel wat anders, al zijn zij die het toepassen zich daar dikwijls niet eens van bewust . En omgekeerd is er een groote hoeveelheid onrecht, dat n i e t onder de strafwet is gebracht : allerlei persoonlijke oneerlijkheid en onzedelijkheid, maar ook alle moord en mishandeling, die in het heerschende stelsel zelf gelegen zijn. Er is een oud spreekwoord, volgens 't welk men de kleine dieven ophangt en de groote laat loopen . Dit wordt meestal als een aanduiding van klassejustitie inengeren-zin opgevat . We kunnen het nog anders uitleggen : de kleine dieven worden dieven genoemd, van de groote begrijpt men met eens dat zij dieven zijn . Naar verteld wordt heeft een zeeroover eens aan Alexander den Groote op diens vraag, of hij zich niet schaamde de zee onveilig to maken, geantwoord met de wedervraag, of Alexander zich dan niet schaamde, den geheelen aardbol onveilig to maken? Deze man gaf blijk van een ruim inzicht . Hij zou in onze dagen, wanneer hij over „oorlog en criminaliteit" hoorde spreken, gevraagd hebben, of de oorlog dan geen heel wat erger misdaad was dan een van de feiten, die 'als oorlogsmisdaden werden gestraft? Zoo valt de cirkel van het wettelijk strafbare wel voor een deel samen met then van het afkeurenswaardige uit een oogpunt van maatschappelijke zedelijkheid ; maar de cirkel van het wettelijk strafbare wordt verder gevormd 82
door allerlei dat alleen of hoofdzakelijk ongewenscht is vanuit het oogpunt der heerschende moraal van het privaatbezit en der bestaande orde 1; en aan den anderen kant is er een groot, groot domein van daden, die de meest elementaire menschenrechten en menschenplichten aantasten, maar die niet eens als misdadig worden begrepen . De wet is tot vloek geworden en beheerscht de menschen ; duizendvoudige moord, die grondwettig geregeld is, wordt door bijna niemand met misdaad gelijkgesteld, en evenmin roof en uitbuiting als maatschappelijk stelsel . En onze tijd heeft er dus behoefte aan, deze dingen opnieuw i n h e t g r o o t to zien, en er zich bewust van to worden, dat, a I s men dan de daden der menschen in misdadige en niet-misdadige wil verdeelen (een indeeling, die o.i. tenslotte niet houdbaar zal blijken), men althans van een heel anderen maatstaf dan den tegenwoordigen zal moeten uitgaan . Maar dit alles neemt niet weg, dat ook het verschijnsel, dat men meestal met oorlogscriminaliteit bedoelt, de moeite van het beschouwen zeer waard is . Wanneer de oude vooroordeelen iets minder vastgeroest hadden gezeten, dan zou men in deze oorlogsjaren veel hebben geleerd omtrent de criminaliteit en omtrent de straf. Want de oorlog heeft ook op dit gebied veel verduidelijkt, dat vroeger zoo scherp niet uitkwam. Twee dingen vooral heeft hij in het licht gesteld : d e n samenhang van de criminaliteit met de sociale omstandigheden, en de ondoelmatigheid van de straf als maatregel om criminaliteit to bestrijden . De eerste oorlogsmaanden brachten uit het oorlogvoerend 1 Deze daden worden natuurlijk door de beschermers van dat privaatbezit en van die orde zelf niet alleen als ,ongewenscht", maar ook inderdaad als misdadig gevoeld . De ideologie, zegt Max Adler terecht, zou geen uitwerking hebben wanneer ze niet geloofd werd.
83
buitenland verrassende berichten over een sterke daling van de misdadigheid . Duitsche, Fransche, Engelsche couranten en tijdschriften spraken van een zedelijke regeneratie der bevolking, die, vervuld van hooger doeleinden, den kleinen onderlingen strijd (mishandeling) en de toeeigening ten eigen bate (diefstal) zou hebben laten varen . En er mag i e t s van aan zijn geweest, dat in de allereerste weken van den oorlog de spanning van de wereldgebeurtenissen veel andere gevoelens en driften heeft overstemd . Maar toch was die aanvankelijke daling van de criminaliteit ook, en waarschijnlijk voor het grootste deel, uit andere oorzaken to verklaren . Zij heeft zich nafnelijk ook in Nederland voorgedaan, en hier, waar tijdens den oorlog de statistieken zijn blijven verschijnen, lieten die oorzaken zich veel beter nagaan . In de Nederlandsche Crimineele Statistiek over 1914 dan werd geconstateerd, dat het aantal onherroepelijke veroordeelingen wegens rechtbankzaken tusschen 19x3 en 1914 daalde van 15 .768 op 14.709. Bij splitsing naar de maanden, waarin de feiten waren gepleegd, bleek, dat die daling niet in Augustus, maar - reeds in Juli intrad. 1 Gezien het zeer plotseling uitbarsten van den oorlog zou dit onverklaarbaar schijnen, wanneer men niet in het oog houdt, dat tusschen het plegen en het berechten van een feit meestal wel een maand verloopt . Met andere woorden : het waren de in Juli ge p 1 e e g d e, doch in Augustus en September b e r e c h t e feiten, die de daling der cijfers voor Juli hebben veroorzaakt . En dit feit werpt een scherp licht op de heele daling der criminaliteit in het begin van den oorlog : want het doet zien, dat het vermoedelijk niet zoozeer het aantal gepleegde feiten, als wel het aantal veroordeelingen is geweest, dat v e r m i n d e r d e . En wel omdat in Augustus en September, door de algemeene paniek, maar vooral door de mobilisatie van vele rechterlijke ambtenaren, niet op de gewone wijze met de rechtspleging kon worden doorge1 Zie de Crimineele Statistiek over 1914 . Inleiding van Dr . J. R. B . de Roos, b1z. XI, XXII, XXIII en XXXV .
84
gaan . Er zijn nog andere verschijnselen die in dezelfde richting wijzen : de daling van 194 beperkte zich hoofdzakelijk tot l i c h t e r e feiten, zooals mishandeling, die in tijden van groote drukte dikwijls onvervolgd worden gelaten, en zip deed zich vooral voor in arrondissementen, waar de schok het sterkst gevoeld werd, namelijk die van de grensstreken en van Amsterdam . Wanneer we dan ook in aanmerking nemen, dat door de mobilisatie een groot aantal mannen op den leeftijd, waarop de meeste strafbare feiten worden gepleegd, aan de burgerlijke rechtspraak waren onttrokken, dan zien we wel dit, dat de daling van 1914 in Nederland voor het over-overgroote deel uit formeele, justitieele oorzaken kan worden verklaard . Wat een sterke aanwijzing geeft om to vermoeden, dat dit in de oorlogvoerende landen (waar bovendien veldwachters, politie enz . i n sterker mate in het leger waren ingelijfd) ook wel de hoofdfactor zal zijn geweest! In de oorlogvoerende landen heeft zich dan ook de criminaliteit al onmiddellijk verplaatst naar een ander terrein: het slagveld en het bezette gebied . De daar gepleegde brandstichtingen, plunderingen, verkrachtingen, worden in geen statistiek vermeld ; voorzoover ze gestraft zijn, is het standrechtelijk geschied . Maar wanneer men de balans opmaakt van wat de oorlog op crimineel gebied gebracht heeft, dan behooren zij niet to worden vergeten . De vreugde over de zedelijke regeneratie heeft niet lang geduurd : in het voorjaar van 1915 begonnen uit de oorlogslanden al ernstige klachten to komen over de toenemende misdadigheid en verwildering van de jeugd gevolg van de mobilisatie van vaders en onderwijzers, van den loonarbeid buitenshuis van de moeders, van de ondervoeding, en van de algemeene oorlogsstemming, de atmosfeer van ,Riicksichtslosigkeit" en avontuur, die in de pers, in de bioscoop, in de gesprekken, -- die overal dm de kinderen was . De klachten over de kindercriminaliteit werden met ieder half jaar erger ; en langzamerhand bleek het, dat ze niet alleen in aantal was gestegen, 85
maar ook wat de zwaarte van de gepleegde feiten betrof en : dat de stijging zich vooral had voorgedaan bij de jongste leeftijdsgroepen, bij de kinderen beneden de 14 jaar . Wat deed men er tegen? „Men", dat was in de eerste plaats de strafrechter, en in de tweede plaats de talrijke vereenigingen voor kinderbescherming en kinderverzorging . Ja, wat zouden deze laatste doen? Zij hebben over het algemeen, tegenover een hier en daar, vooral bij militaire autoriteiten (in gebied dat in staat van beleg was verklaard) opduikende neiging, om door strenge straffen to intimideeren, gevraagd om Andere maatregelen : om demobilisatie van onderwijzers, om tehuizen voor schoolgaande kinderen, om schoolvoeding en kinderclubs - alles maatregelen, die totaal onmachtig waren tegenover de groote, als het noodlot zoo sterke, met den voortgang van den oorlog voortgaande ontbinding en verwildering . Over deze kindercriminaliteit zijn in Oostenrijk, Duitschland en Engeland herhaaldelijk cijfers gepubliceerd ; over die der volwassenen tasten we veel meer in het duister, Maar d i t kurinen we op grond van velerlei berichten wel aannemen : dat drie soorten van criminaliteit er gestegen zijn : de economische, de ruwheids- en de politieke criminaliteit . De economische criminaliteit, die in Nederland al zoo sterk is gestegen, moet althans in de centrale landen, waar de nood nog zooveel bitterder werd, vervaarlijk zijn toegenomen, zooals in alle tijden van ellende immers gebeurd is . De stijging van de ruwheidscriminaliteit in de courantenberichten uit het buitenland werd gedurende de laatste jaren van toenemende onveiligheid gewaagd en van de neiging van teruggekeerde soldaten, om iederen twist met de vuist uit to maken - is een meer d i r e c t gevolg van het oorlogvoeren zelf. (In Nederland heeft dit verschijnsel dan ook niet plaats gehad .) Met betrekking tot de jaren na den oorlog van 187o-'7I 1 Naar men weet, is t ij d e n s then oorlog de criminaliteit zoowel in Frankrijk als Duitschland v e r m i n d e r d ; hierbij moet
86
deelt Dr . Rob . Heindl mee, dat in de jaren 1871 ---- 76 in Pruisen, Saksen en Beieren de d e l i c t e n t e g e n den p e r s o o n veel s t e r k e r zijn gestegen dan die tegen den eigendom, zoodat de stijging van de criminaliteit niet alleen uit de economische crisis dier jaren kan worden verklaard, maar ook met directe verwildering door den oorlog moet samenhangen ; en hij komt tot de slotsom, dat „de ergste economische crises de misdadigheid nog niet zoo bevorderen als de oorlog" 1 . Met de politieke criminaliteit komen we op een ander terrein . Hier hebben we niet meer iets, dat o b j e c t i e f werkelijk ook door ons als verwildering to beschouwen is, al zijn de directe o o r z a k e n dier verwildering in den imperialistischen oorlog gelegen ; hier hebben we over het algemeen feiten, wier beoordeeling heel en al afhangt van het standpunt waarop men zich plaatst . I Ferri heeft onderscheid gemaakt tusschen ,atavistische" en ,evolutieve" criminaliteit ; onder de eerste verstaat hij een criminaliteit, die een terugval beteekent tot meer barbaarsche verhoudingen, onder de tweede eene, die een aankondiging is van een latere, toekomstige zedeleer . „Iedere kannibaal, die ophoudt zijns gelijken to eten, zondigt tegen de orde zijner gemeenschap", zegt Tolstoi ; en zoo zijn alle godsdienststichters, alle apostelen, alle in aanmerking worden genomen, dat de Fransche statistiek toen niet het geheele gebied van Frankrijk kon omvatten, en dat in Duitschland in 1871 een nieuw strafwetboek in werking trad, voor een groot deel milder dan het oude . N a den oorlog steeg in beide landen de criminaliteit zeer sterk . De neutrale landen hebben toen die curve van daling en stijging in veel zwakker mate vertoond. 1 Dr. Rob . Heindl, ,Kriminalistische Ubergangswirtschaft", in Archiv fur Kriminologie van 30 Sept . 1918 blz . 18o vlgg . Zie over den oorlog van 1871 ook Mr . J. S l i n g e n b e r g . ,Oorlog, strafrechtspleging en criminaliteit" in Vragen des Tijds 1915. 2 We stellen hier natuurlijk een a l g e m e e n e v e r h o u d i n g, geen omschrijving die voor alle gevallen opgaat . Het spreekt vanzelf dat onder politieke criminaliteit ook kunnen vallen feiten, die met verzet tegen het stelsel niets to maken hebben ; men denke b.v. aan spionnage .
87
ketters, alle vrijdenkers, alle weerloozen door alle eeuwen heen de misdadigers van hun tijd geweest . De geschiedenis van de voorloopers van het socialisme is een lange geschiedenis van vervolgingen, ook voorzoover het volkomen ongewelddadige predikers van en strijders voor een nieuwe gemeenschap betrof . En dit verschil moeten we ook in het oog houden, wanneer we de ontwikkeling van de criminaliteit in Nederland in de oorlogsjaren willen nagaan . De groote stijging, die op de aanvankelijke daling van 191 4 gevolgd is, werd in hoofdzaak veroorzaakt door de toeneming van wat we nu maar zullen noemen de ,,atavistische" criminaliteit ; (al wordt door dezen naam de gemiddelde misdadiger in vergelijking tot de gemiddelde moraal der maatschappij veel to ongunstig voorgesteld ; maar daarnaast zijn tijdens den oorlog naar voren gekomen allerlei nieuwe feiten, vroeger nog zeldzaam, die Al meer een nieuw maatschappelijk bewustzijn aankondigen . Quantitatief is de criminaliteit tijdens den oorlog gestegen, maar ook is zij in then tijd qualitatief veranderd . De quantitatieve stijging is algemeen bekend . I- Van 19 1 3 tot 1917 klom het aantal veroordeelingen wegens rechtbankzaken van 15450 op 37919, of, neemt men de cijfers van de Justitieele Statistiek, waarin de wegens smokkelen bij verstek veroordeelde b u i t e n 1 a n d s c h e kinderen zijn meegeteld, van 17399 op 62840 2. Het aantal jeugdige delinquenten (beneden de 18 jaar), schuldig verklaard wegens rechtbankzaken, bedroeg in 1 91 3 1632, in 1917 3981 ; het aantal van misdrijf verdachte kinderen, ten opzichte van wie van vervolging werd afgezien (meestal op grond van het z.g.n . opportuni1 De gegevens zijn to vinden in de „Hoofdcijfers der gerechtelijke en gevangenisstatistiek in de oorlogsjaren", afgedrukt in het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek, afl . 6, jaarg. 1918, en in de ,Speciale delicten 1913 t/m 1917", afgedrukt in het Weekblad van het Recht No . 10336. 2 Over het verschil van de cijfers der Crimineele en Justitieele Statistiek zie men punt 5 der Toelichting tot de zooeven aangehaalde „Hoofdcijfers",
88
teitsbeginsel, d.w .z . omdat men inzag dat de straf hun meer kwaad dan goed zou doen), bedroeg in 1913 1 879, steeg in 1916 tot 7615, maar daalde in 1917 tot 269o een ,daling", die bijna geheel samenhangt met het feit, dat de overdrukke rechtbanken aan de grenzen toen voor smokkelende buitenlandsche kinderen geen telkaarten meer behoefden in to vullen! Het verschijnsel van een zeer sterke toeneming van de criminaliteit der j e u g d heeft zich dus ook in Nederland voorgedaan . Met dat al was de ,crimineele" paniek, die in den zomer van 1918 in de groote pers geheerscht heeft, en die daar tot de meest barbaarsche voorstellen leidde, lichtelijk overdreven . Wat reeds dadelijk vermoed kon worden kwam in het overzicht der ,Speciale Delicten 19131917" aan het licht : die stijging met tienduizenden komt bijna uitsluitend voor rekening van den smokkelhandel. Van de ruim 22ooo, waarmee de veroordeelingen van 1913 met die van 1917 verschillen, werden er (in 1917) 19758 nitgesproken wegens verboden uitvoer, 1883 op grond van de Distributiewet en 568 wegens verboden terugkeer naar in staat van beleg verklaard gebied . Andersgezegd : verreweg het grootste deel der toeneming was door de speciale oorlogsdelicten veroorzaakt, hingsamen met den oorlog zelf en met de nieuwe strafbepalingen, die in deze jaren waren gemaakt . Maar - de cijfers van de andere feiten zijn toch niet zonder belang . Want eenvoudige diefstal, gequalificeerde diefstal, verduistering in dienstbetrekking en vooral heling namen toe, de meeste andere delicten verminderden. Terwijl bijv. eenvoudige diefstal van 2328 in 1913 steeg tot 4203 in 1917, en heling van 233 in 1913 tot 556 in 1917, zijn de veroordeelingen wegens eenvoudige mishandeling gedaald van 3428 tot 1885 . We zeggen opzettelijk : „de veroordeelingen wegens", niet : „de mishandelingen" . Want ook hier, evenals in Augustus 1914, heeft zich vermoedelijk het verschijnsel voorgedaan, dat de met zaken overkropte rechtbanken de lichtere mishandelingen maar lieten loopen . 89
Maar al moet met dit laatste gerekend worden, we kunnen toch met vrij groote zekerheid zeggen, d a t 't i n N ederland vooral de economische criminaliteit was die steeg . Want waren de mishandelingen in zeer bedenkelijke mate t o e g e n o m e n, dan had men ze niet meer „laten loopen" ; en al is er misschien in werkelijkheid geen a f n e m i n g van het aantal mishandelingen geweest, op een sterke t o e n em i n g wordt door niets gewezen . Ditfeitdan, dat de economische criminaliteit binnen vier jaren verdubbelde - spreekt dat geen boekdeelen? - Binnen vier jaren tijds ; dat wil dus zeggen b i n n e n pre c i e s d ezelfde menschengeneratie, onder precies dezelfde individuen! Als ooit debeteekenis van maatschappelijke veranderingen voor de criminaliteit duidelijk aan den dag is getreden, dan hier. Dit beteekent natuurlijk niet, dat de individueele factoren van de criminaliteit van geen belang zouden zijn : het zijn altijd de onevenwichtigen, de erfelijk belasten, de zwakken, die onder moeilijke omstandigheden het eerst bezwijken ; maar vijf jaren geleden waren deze zelfde zwakken en onevenwichtigen nog niet ,crimineel" geworden . W i e tenslotte ,misdadig" wordt onder bepaalde omstandigheden, w i e als zondeboek de woestijn wordt ingedreven, ja, dat hangt wel van persoonlijken aanleg af ; maar met precies denzelfden persoonlijken aanleg zou zoo iemand onder andere omstandigheden onaangetast zijn gebleven . En hieruit vloeit voort, dat, evengoed als de criminaliteit onder de zeer noodlottige omstandigheden van de oorlogsjaren kon verdubbelen, d e n o r m a 1 e", meestal als onvermijdelijk beschouwde jaarlijksche criminaliteit van v66r d e n o o r 1 o g - van gemiddeld i5ooo veroordeelingen wegens rechtbankzaken, per jaar - o n d e r andere, betere economische en psychische verhoudingen verminderen 9o
zou. De criminaliteit is onder onze oogen een uiterst variabel verschijnsel gebleken . De oorlogscriminaliteit heeft de twee aangezichten van de kapitalistische maatschappij : de winzucht en de nood . Vele van de feiten, die onder de speciale oorlogsdelicten vallen een groot deel van den smokkelhandel bijvoorbeeld (vooral van den smokkelhandel in het groot), de vervalsching van levensmiddelen, de prijsopdrijving, de overtreding van de oorlogswinstbelasting, de weigering van aflevering van den oogst - zijn tot 't eerste terug to brengen ; vele andere - diefstallen, in 't bizonder van hout en levensmiddelen, en 66k allerlei gevallen van smokkelhandel hangen onmiddellijk samen met het tekort, het gemis, den honger . En over dit alles hing de stemming van onderlinge vijandschap, van vertwijfeling en dofheid hier, van koelbloedig ,ieder voor zich" daar ; de stemming van een maatschappij in ontwrichting en ontbinding . Maar er was gelukkig ook nog iets anders . Naast de criminaliteit van hen, die zich de omstandigheden en het maatschappelijk stelsel ten nutte maakten -- de criminaliteit uit winzucht - en naast de criminaliteit van hen, die stalen of bedrogen in een i n d i v i d u e e 1 verweer tegen de ellende, staat nog de „criminaliteit" van hen, die zich tegen het gansche stelsel zelf hebben verzet . Numeriek is zij zoo talrijk niet . Maar in beginsel en als beginsel is zij zeer belangrijk . Hieronder kunnen wij brengen verschillende misdrijven van courantenredacteuren, verschillende gevallen van ,,opruiing", en dan de militaire dienstweigering en het dienstweigerings-manifest . Vooral in de beide laatstgenoemde vinden wij een voorbeeld van die ,evolutieve criminaliteit", die een voorlooper van later en hooger zeden beteekent . Al deze veelsoortige dingen vormen samen de oorlogscriminaliteit . 91
En tegen die alle is men opgetreden met geldboete, hechtenis en gevangenisstraf ; en waar de gevangenissen to klein bleken, heeft men er barakken bijgebouwd . Anders gezegd : in een tijd waarin meer dan ooit de o o rz a k e n van de criminaliteit aan den dag waren gekomen, is men kalmweg voortgegaan de ,schuldigen" to „straffen" volgens de oude individueele schuldleer, als in de dagen van Kant. Wie gedrukt en verstooten was, then heeft men nog meer neergedrukt en nog meer tot uitgestootene gemaakt ; van wie zich als vijand van zijn medemenschen voelde heeft men de vijandschap verhoogd ; wie nood leed heeft men nog den nood van ontslagen gevangene erbij aangedaan . En d i t is van geen enkel standpunt to verdedigen. Niet van dat van de individueele verantwoordelijkheid, want begreep men die goed, dan zou men alles hebben aangewend om levenskracht op to wekken inplaats van ze to vernietigen . Niet van dat van de gerechte vergelding, want dan had men moeten straffen naar het motief, naar de gezindheid . En zeker niet van dat van hen, die inzicht hebben in den samenhang van maatschappelijk en persoonlijk leven . - • Het strafrecht, dat op de oorlogscriminaliteit is toegepast, is noch vergeldend, noch verbeterend, noch zelfs onschadelijk-makend geweest . Het was alleen afschrikkend. En hiermee staat het op een lijn met het strafrecht van andere tijden van ontwrichting en ontbinding, tijden als die van de onteigening der boeren in Engeland, van den dertigjarigen oorlog in Duitschland . En dit doet zien, dat, evenals de staat niet is wat hij voorgeeft to zijn : de organisatie der gemeenschap, maar is een gezagsinstrument in de hand van de heerschende klassen, zoo ook het strafrecht niet is wat het voorgeeft to zijn : een instelling ter bescherming van de gemeenschap en ter opvoeding van den enkeling, maar eveneens is een middel ter handhaving van de bestaande ,orde" . In tijden van betrekkelijke rust kon het allerlei evoluties doormaken, en het heeft die doorgemaakt 't zou 92
dwaasheid zijn het to ontkennen -; maar in tijden van spanning valt het terug, allerlei met moeite verworven beginselen van rechtspraak en gevangeniswezen worden prijsgegeven, en het words v e r w e e r m i d d e l tegen hen die het bestaande bedreigen - bedreigen hetzij door onprincipieele persoonlijke wanhoopsdaden, hetzij door principieel en welbewust verzet . Nog sterker dan in de rechtspraak is dit uitgekomen in de vermaningen, die in verschillende groote couranten -- vooral in het Vaderland en het Handelsblad, tot de rechters en de regeering gericht zijn, om toch vooral voor de meest krasse maatregelen niet terug to schrikken . En het resultaat van de afschrikkingsstraf is geweest gelijk ten alien tijde -nets . Want wat doet de afschrikkingsstraf? Niet anders dan tegenover de vele uitwendige en inwendige factoren die tot misdaad drijven, een enkelen tegenwerkenden factor stellen, den meest botten, ruwen then men zich denken kan : de vrees . En daarom, hoezeer er verschil is in zedelijke waarde tusschen het voorbereiden van een nieuwe orde en het slachtoffer worden van de demoralisatie der tegenwoordige, -- ook tegenover dit laatste is de straf ongerechtvaardigd . Te groot is de schuld der maatschappij zelf daaraan . Men toone dan toch iets to verstaan van de zooveel aangehaalde woorden van Lacassagne, dat iedere maatschappij de misdadigers heeft die zij verdient . Maar hoewel in deze vier oorlogsjaren de machteloosheid van de afschrikkingsstraf tegenover de zooveel sterker drijfveeren van nood en winzucht opnieuw gebleken is, zijn de meesten nog bevangen door de oude suggestie van de straf als redmiddel . En waarlijk niet alleen het Handelsblad en het Vaderland . Er zijn er onder de reformisten, die meenden de straf in deze kapitalistische maatschappij en in de oorlogsjaren in dienst van de volksvoeding to kunnen stellen door er de kettinghandelaars mee to treffen, alsof dit niet, zoolang de o o r z ak e n van den kettinghandel niet waren opgeheven, zou leiden tot listiger geknoei, slimmer ontduiking . En er zijn er onder de revolutionairen, die van de burgerlijke 93
maatschappij de afschrikkingsstraf overnemen en willen gebruiken als middel voor den opbouw der socialistische maatschappij, die zich dus tegenover het strafbegrip zelf nog niet revolutionair verhouden . En toch moet dit het einde zijn . Het spreekt vanzelf, dat een oeroude instelling als de straf, die nog met tallooze vezelen in onze opvoeding, ons maatschappelijk leven, onze wereldbeschouwing vast zit, niet in den dag kan worden a f g e s c h u d . Maar wel zal een wezenlijksocialistische maatschappij-beschouwing v a n d e n aanvang of 66k den strijd tegen de straf in haar vaandel moeten schrijv e n, omdat het oude strafbegrip in strijd is met het inzicht in de inwerking van de sociale factoren op de psyche van den mensch, en met den wil om alle verhoudingen van verdrukking en knechting to niet to doen . In de plaats van den n e g a t i e v e n maatregel van de straf zal zij hebben to stellen de schepping van sociale voorwaarden, die niet meer tot wanhoop en verwildering en degeneratie leiden, en een maatschappelijke paedagogiek, die de opvoeding van den mensch tot gemeenschapswezen niet meer verwacht van verbod en bedreiging, maar van opwekking en ontplooiing van alle krachten die in hem zijn . Juni i9i9
94
KLASSEJUSTITIE In de Telegraaf van ag Januari jl. schreef Mr. G. T. J . de Jongh : ,,De tijd, dat er gesproken werd van klassejustitie, hebben wij achter den rug . De meening, dat de rechterlijke macht zelfs bij de berechting van gewone inbraken (zaak gebrs . Hoogerhuis) zich door den economischen klassenstrijd zou laten beinvloeden, wordt zelfs door de heftigste propagandisten niet meer gedeeld" . Waarop dan evenwel weinige alinea's verder volgt : „lets anders is het, of de Nederlandsche rechter juist om dat groote stands- (lees : klasse-) verschil zich wel altijd goed kan indenken in de psyche en de levensomstandigheden van den man, die onder zoo geheel andere omgeving is geboren en opgegroeid dan hij z elf . . ." Begrijpen wij het goed, dan verstaat Mr . de Jongh dus onder „klassejustitie" alleen b e w u s t e klassejustitie, d.w .z . het zich opzettelijk laten leiden, zienderoogen, door motieven van politieken of economischen aard bij de rechtspraak 1. Dat dit zoo heel veel niet voorkomt, willen wij graag gelooven, zoo eenvoudig gaat het in de werkelijkheid niet toe: bewuste bedriegers, bewuste rechtsverdraaiers zijn betrekkelijk zeldzaam . Taine zag al in, dat Moliere wel in een drama een bewust-doortrapten Tartuffe kon scheppen, maar dat het leven nog gecompliceerder was, ' Blijkens het Kort Verslag zei Mr. G. W. Sannes
12 Februari in de Tweede Kamer bij de behandeling der duurteraden : ,,Wij behooren niet tot degenen, die de justitie klasserechtspraak verwijten ; wij zijn overtuigd, dat de rechterlijke macht bestaat uit mannen, die individueel intact en integer zijn, maar de hoogstaande mannen, die over de zaak to oordeelen hebben, zitten vast aan familie en traditie en den kijk in die kringen, die eenzijdig zijn". Ook hier dus de opvatting, als zou er van klassejustitie alleen dan sprake zijn, wanneer die welbewust, „met voorbedachten rade" plaats had . 1920
95
en de huichelaar der werkelijkheid ,c'est l'hypocrite convaincu de sa sincerite" . Het historisch materialisme heeft ons geleerd, dat klassebelangen achter ideologieen schuil gaan, dat zij, die volgens klassebelangen handelen, zich daar over het algemeen meest niet van bewust zijn, doch meenen veeleer vaderland of vrijheid of orde of wat dan ook to dienen. En zoo hebben we ook onder klassejustitie een maatschappelijk en psychologisch heel wat gecompliceerder verschijnsel to verstaan dan dat van bewustpartijdige rechtspraak . Er is een tijd geweest, waarin het klassekarakter der rechtspraak klaar en open aan den dag lag : de tijd waarin de adel voor een anderen rechter terecht stond dan de poorter ; waarin een andere weergeldsom moest worden betaald voor het dooden of mishandelen al naar gelang de gedoode of mishandelde was een edelman, een gewone vrije of een hoorige, waarin zelfs het procesrecht (toepassing van tortuur) anders was voor zwervers dan voor gezeten burgers . . . . 1 D e z e ongelijkheden zijn door de burgerlijke revolutie opgeheven ; thans is er f o r m e e 1 e gelijkheid voor alien . Maar dat wil alleen zeggen, dat de klassejustitie in haar historische ontwikkeling dezelfde verandering heeft doorgemaakt, die ook de uitbuiting, de onderdrukking, de ongelijkheid ondergingen : in het feodale tijdperk nog eerlijk erkend, zijn ze sedert de burgerlijke revolutie, die immers in het teeken der vrijheid en gelijkheid begonnen was, officieel ontkend maar niet in hun wortel aangetast en daarom in andere vormen meer omsluierd blijven voortleven . Zoolang er een klassemaatschappij is, zal er klassejustitie wezen . Want zoolang zal zich het volgende blijven voordoen : 1°. Daar het recht van iedere maatschappij strekt ter instandhouding van de essentieele instellingen dier maat1 Vgl . diss. bl . io8. 96
schappij, is het recht van een klassemaatschappij noodwendig klasserecht . In onzen tijd, in de burgerlijke maatschappij die r e c h t e n s geen verschil meer erkent, komt dit o .a. uit in de bepaling van w a t strafbaar feit is, in de rangschikking der strafbare feiten, waarbij de misdrijven tegen den staat en het gezag vooraan staan 1, en in de strafzwaarte, die bij misdrijven tegen den eigendom groot is. Dit is geen nieuwe wijsheid . Adam Smith schreef in Wealth of Nations, uitg . van i9oo bl . 56o ":,,De burgerlijke staatsmacht is in werkelijkheid ingesteld tot verdediging der rijken tegen de armen of tot verdediging van hen, die eigendom bezitten tegen hen die bezitloos zijn" ; en bij Heine vindt men in het 6e tooneel van William Ratcliff de regels : ,,O seht mir doch die klugen, satten Leute, Wie sie mit einem Walle von Gesetzen Sich wohl verwahren gegen alien Andrang Der schreiend iiberlastgen Hungerleiderl Weh dem, der diesen Wall durchbrichtl Bereit sind Richter, Henker, Stricke, Galgen ." En zoo is het in wezen - al zijn er nu geen galgen meer - gebleven tot den huidigen dag . Want de gebruikelijke definities van misdaad, voorzoover wetgeving en rechtspraak daarop gegrond zijn, gaan niet uit van de criminologie, maar eenvoudig van de binnen de tegenwoordige h e e r s c h e n d e klassen bestaande rechtsovertuigingen. Met andere woorden : niet alleen de c r iminaliteit, maar ook het strafrecht hangt ten nauwste met de economische omstandigheden samen . :z°. Terwijl in de theorie nu bijna algemeen wordt erkend de ontzaglijke beteekenis der economische omstandigheden voor de criminaliteit, wordt er gestraft 1 Vgl . dissertatie bl .
81 .
Geciteerd in ,Nieuwe Tijd" XI bl . 140 vlgg.
97 7
zonder daar - anders dan bij hooge uitzondering rekening mee to houden . Men ,straft" nog steeds voor daden, waarvan men weet of weten moest - iedere statistiek kan het leeren - dat zij direct of indirect verband houden met de omgeving waarin de daders zijn opgegroeid . En ten opzichte waarvan men dus het heil niet van straffen, maar van opheffing dier omstandigheden verwachten moest . Dat men dit niet doet, is alweer gevolg van klassevooroordeel : van de ingeroeste zekerheid, dat deze maatschappij met hare klasseverschillen en ellenden bestemd is ten eeuwigen dage voort to duren. 3°. In een maatschappij, waarin het recht zich heeft losgemaakt van zijn bodem en „juristenrecht" is geworden, is de rechtspraak toevertrouwd aan rechtsgeleerde rechters. Dezen zijn, in de huidige maatschappij, zoo goed als alien afkomstig uit de bourgeoisie, in Nederland zelfs voor een groot deel uit de ,hoogere" bourgeoisie . Zij staan zeer ver - Mr. de Jongh zegt het terecht van het leven van hen, die wegens mishandeling of diefstal met inbraak of landlooperij plegen to worden veroordeeld . Zoo ver, dat zij over hen recht spreken als vanuit een andere wereld . ,Der Arme, der aus Hunger stiehlt, sollte Hunger kennende Richter finden.' 4°. Officieel wordt er geen verschil tusschen de kiassen meer gemaakt . Maar hier en daar zijn in hoekjes van het geldende recht toch nog resten van een meer duidelijk klasserecht blijven leven . Wie tot geldboete veroordeeld is en die betalen kan, - die blijft in vrijheid ; wie odk tot geldboete veroordeeld is en die n i e t betalen kan - die ondergaat vervangende hechtenis . En de gedetineerden tot het ondergaan van vervangende hechtenis vormen bijna de heeft van de bevolking der Huizen van Bewaring! - Het gaat hier dus om dieper dingen dan boos opzet bij sommige rechters . De klassejustitie is in deze maatschappij niet uit to roeien, ook niet door afzonderlijke ,,maatregelen" zooals Mr . de Jongh er voorstelt : het vergemakkelijken van de rechtsstudie van onvermo98
genden! Wat zouden deze enkelen, aan hun klasse ontrukten, in de bourgeoisie ingelijfden, w e z e n 1 ij k veranderen? Alleen waar er geen klasseverschillen meer zijn, kan de klasse-justitie ,afsterven" . Dan b 1 ij v e n echter andere, fijnere conflicten -blijft in Alle rechtspraak de kans, dat een mensch oordeelt over een ander die hij niet begrijpt . En zoo zal er ook dAn nog een strijd to strijden zijn . Februari xg2o
99
TOLSTOY'S MATTING VAN MISDAAD EN STRAF Wat men meestal onder strafrechtsphilosophie verstaat is een uiteenzetting van de verschillende gronden, waarop een lange reeks van wijsgeeren het recht-totstraffen hebben gerechtvaardigd . Aan degenen, die dat recht-tot-straffen principieel betwijfeld hebben, wordt in dat verband meestal weinig aandacht gegeven. Zij waren dan ook weinigen in getal . Maar tot hen hebben behoord Lao-tse, en het Evangelie der Christenen, en Tolstoy, en Nietzsche, en Guyau . Ook Tolstoy . En deze in allen eenvoud . Met diezelfde absolutistische vanzelfsprekendheid, die men naief zou kunnen noemen, wanneer ze niet zoo grootsch was, die we van Tolstoy kennen ten opzichte van andere problemen, staat hij ook tegenover het beginsel van de straf. Tolstoy's afwijzen van de straf (het opzettelijk leed toebrengen in verband met een voorafgegane misdadige handeling) zoowel ter vergelding als ter o p v o e d i n g hangt organisch samen met twee grondgedachten van zijn maatschappijbeschouwing of, ,menschelijker" gezegd, met twee elementen van zijn wezen. In de eerste plaats met Tolstoy's diepe overtuiging, dat het beginsel van het goede niet mag, noch kan worden gediend of bevorderd door dwang en geweld . Dit kan men gerust het centrale punt van Tolstoy's leer noemen : het gebod : ,wedersta den booze niet met geweld" . En dit geldt voor hem volkomen, eenvoudig, absoluut . De ontwikkelingsgeschiedenis van het bewustzijn der menschheid draait voor hem voor een groot deel om dit eene : dat aanvankelijk geen ander middel gekend werd om aan een strijd een einde to maken dan geweld, terwijl langzamerhand (Tolstoy zegt : sedert het Christendom) de mogelijkheid van ander verzet en andere strijdmiddelen begon to worden begrepen . Zoo wijst hij van100
zelf of de Justitie, die ,verdorven of zwakke menschen verbant of in de gevangenis zet, waar zij . . . . eenvoudig gaandeweg verdorvener en slechter zullen worden" ; van de gevangenissen en andere straffen zegt hij, dat zij ,,eer de verwildering dan de verzachting der zeden in de hand werken" . En dit is bij hem geen ,opportunistische" opmerking, dit bepaalt zich volstrekt niet alleen tot bepaalde misbruiken of een bepaald achterlijk strafstelsel (zooals dat van Tsaristisch Rusland was), maar dit verzet is bij Tolstoy principieel . Hij verwacht geen goed van uitwendige maatregelen, die iemand desnoods kunnen dwingen tijdelijk tegen zijn begeerten in to handelen, maar die geenerlei invloed oefenen op die begeerten zelf . En de weg, then Tolstoy gaan wil (naar zijn inzicht de eenige weg, die ,Christelijk" mag genoemd worden) is de tweede . Maar er is nog een andere grond, waarop Tolstoy het recht-tot-straffen aantast . In lijnrechte tegenstelling tot de algemeen-heerschende opvatting, die meent dat regeering, politie, gevangenissen enz . „noodig" zijn, opdat „de kwade elementen niet overheerschen zullen", wijst Tolstoy op het volkomen onbewezene van de meening dat „de braven zij zijn, die thans de macht in handen hebben" . . . . En hij gaat voort : ,Om het gezag to erlangen en het to behouden moet men het gezag liefhebben . En de heerschzucht gaat niet gepaard met braafheid, maar integendeel met hoogmoed, sluwheid, wreedheid. Zonder verheffing van zichzelve en vernedering van anderen, zonder huichelarij en bedrog, zonder gevangenissen, vestingen, terechtstellingen kan geen gezag verkregen noch behouden worden . . . . De slechten heerschen altijd over de goeden en doen hen altijd geweld aan ." Met andere woorden : Tolstoy richt zich in de eerste plaats tegen de straf als methode ; in de tweede plaats ontkent hij, dat ,het staatsgezag" zou noodig zijn om ,,de betere elementen" tegen „de slechtere" to beschermen (hij ziet heel goed, dat het machtsapparaat van den staat dient om klassevoorrechten in stand to houden) ; en IOI
tenslotte heeft hij al met onbevangen blik gezien, dat het meerendeel der menschen, ,die als misdadigers beschouwd worden, geen menschen van een andere natuur zijn, zooals de verscheurende dieren onder de schapen, maar menschen zooals wij alien, die er niet meer dan wij van houden misdaden to bedrijven . Wij weten tegenwoordig, dat de bedreigingen en de lichaamsstraffen het getal van die menschen niet kunnen verminderen, en dat het alleen minder zal worden door verandering van den toestand en door zedelijken invloed ." Vergelijken we Tolstoy's houding tegenover den misdadiger (zoowel hem die dit alleen is in de oogen van een bepaalde,,rechtsorde",als van de werkelijke)metdiewelke nog vrijwel heerschende is, dan zien wij een w e z e n1 ij k e tegenstelling. Aan den eenen kant de oude, primitieve levenshouding, die het vanzelfsprekend vindt den medemensch als object to gebruiken en ,eronder to houden" ; aan den anderen kant een zuiver vertrouwen op het vermogen van het goddelijk beginsel in de menschen om zich met eigen middelen door to zetten. Vandaar, bij Tolstoy, een niets-ontziende strengheid tegenover de ,schijndeugd", en zijn volstrekte eisch, dat de menschen zich jegens elkander, ook jegens de misdadigen onder hen, menschelijk gedragen zullen .I November ig2o 1 Zie Tolstoy „Het Koninkrijk Gods is binnen in U", biz . 125-126, 133, 139, 141, 171, 173, 177, 185, 186 en ,,Modern Slavernij" b1z . 55 .
102
DE MONTESSORI-METHODE EN DE STRAFMETHODE Het is merkwaardig en droevig tegelijk, dat, terwijl de Montessori-methode als opvoedingsmethode al meer begint to worden begrepen en zelfs verwerkelijkt, nog maar zoo bitter weinig van de char gewonnen wijsheid is doorgedrongen op terreinen, die buiten de kinderopvoeding in-engeren-zin liggen. Wie dit waarneemt gaat verlangen, dat de vele aanhangers der Montessori-opvoeding zich 66k zouden geroepen voelen om hunne ideeen tevens andere, m a a t s c h a p p e1 ij k e verhoudingen to doen beinvloeden. Want het feit dat de meesten hunner de Montessori-methode alleen i n d e o p v o e d i n g propageeren, en niet als algemeen levensbeginsel, dat alle menschelijke verhoudingen zou aantasten en omzetten, heeft tot ongewild gevolg, dat op alle ander gebied nog nauwelijks met de uitkomsten van die methode wordt rekening gehouden . In de Montessori-methode is het geloof in uitwendigen mechanischen dwang opgeheven en vervangen door dat van groei van-binnen-uit. En het is gebleken, dat de uitkomsten van dit nieuwe „geloof" beter waren dan die van het oude. Tevens is in de levenswaardeering van Maria Montessori het nastrevenswaardige niet meer een uitwendige ongestoordheid, zooals men meestal de,,orde" opvat, maar een wezenlijke harmonie van levende kinderen of menschen. Zoo lezen wij op blz . 59 van,,De Methode Montessori" (Uitgave J . Ploegsma, Zeist igig) : ,Een individu is niet ordelijk, wanneer men het dwingt tot zwijgen als een stomme en tot onbeweeglijkheid als een paralyticus . Dat is geen o r d e l ij k, maar een v e r m o o r d individu . . . . W ij noemen ordelijk een individu, dat z i c h weet to beheerschen", en op blz . 65 : ,Het mensch-zijn behoort to worden geeerbiedigd met godsdienstige vereering In haar hoofdstuk ,Afschaffing van belooningen en straffen" schrijft zij : ,Worden deze grond103
beginselen aanvaard, dan gaat men er vanzelf toe over, belooningen en straffen of to schaffen. De ware, de eenige belooning, die nooit teleurstelt, is het gevoel, iets to kunnen, het gevoel van innerlijke vrijheid ." En, zouden we eraan willen toevoegen, de eenige ,straf" die beteekenis heeft is het innerlijk en uit den mensch zelf geboren louteringsproces . In de nieuwere opvoeding is dus erkend, dat ,straf" geen opvoedingsmiddel is . En desondanks geschiedt het in de maatschappij buiten de Montessori-scholen nog alom, dat wie het nu zoover hebben gebracht dat zij „misdadigers" niet meer hun daad willen ,vergelden" of hen of anderen voor de toekomst,,afschrikken", doch deze „misdadigers" willen ,,verbeteren" en ,opvoeden" - d a t d e z u 1 k e n nog als vanzelfsprekend eraan vasthouden dat dit opvoeden door middel van straf of strafbedreiging geschieden moet . januari ig2o
104
DE STRAP IN DE MAATSCHAPPIJ De lezers van dit tijdschrift 1 zullen er over het algemeen wel van doordrongen zijn, dat de Montessori-methode niet alleen een nieuwe paedagogiek, maar een nieuw levensbeginsel beteekent . En zij zullen dan ook vanzelf belangstellen in die stroomingen, die ook in de maatschappij het in-vrijheid-laten-groeien willen doen ingang vinden in de plaats van de heerschappij door gebod en verbod, en van het buigen door dwang . 2ij, die de straf in de opvoeding willen to boven komen, zullen vanzelf gaan twijfelen aan de wenschelijkheid en noodzakelijkheid van de straf in de maatschappij . Een soort van algemeene bereidwilligheid om dit vraagstuk to overdenken is dus zeker bij de meeste aanhangers van Montessori aan to nemen ; zij zullen niet als zoovele anderen het recht tot straffen vanzelfsprekend, ja zelfs straf en boete een eisch van rechtvaardigheid vinden. Maar daarmee zijn we er nog niet . Want het vraagstuk van de straf in de maatschappij i s m a a r v o o r e e n deel een paedagogisch vraagstuk ; de juridische straf i s niet in de eerste plaats opvoedingsmaatregel ; en als we dus de straf in de maatschappij gaan bestrijden, dan kunnen we dat niet alleen op paedagogische gronden doen . Laten we liever zeggen : dan b e h o e v e n we dat niet alleen op paedagogische gronden to doen . Want juist hierdoor staan we sterker : nog a f g e z i e n van het Montessori-beginsel, afgezien van die algemeene levenshouding, die geen vergelding, geen afschrikking, geen buigen en breken meer wenscht, -- afgezien van dat alles is het maatschappelijk strafrecht to bestrijden . Het ,,erge" is juist, dat in de rechterlijke straf tal van elementen op den voorgrond komen, die in de paedagogische straf maar heel zwakjes meedoen . Het kardinale verschil is al dadelijk dit, dat in de paedagogische wereld de strijd erom gaat, of de straf i n d e 1 Montessori-Opvoeding, jg . igig 105
o p v o e d i n g al dan niet onontbeerlijk is ; en al is het waar, dat daarbij niet alleen bedoeld wordt : ,onontbeerlijk voor het kind", maar ook ,onontbeerlijk voor de onbeschadigdheid van het huisraad"(!) -- toch is 't in het algemeen het k i n d, dat in het middelpunt van de aandacht staat . Maar bij de straf in de maatschappij is het juist omgekeerd : daar is de zelfbeveiliging dier maatschappij hoofddoel, en wordt bijna rucksichtslos nagestreefd. Het menschelijk recht, de meest vitale belangen van den overtreder worden alleen in aanmerking genomen voorzoover dat kan zonder eenig ,gevaar" voor wat men dan onze ,samenleving" pleegt to noemen . Alleen voor een klein deel poogt de huidige straf opvoedend to zijn . In de theorie heet zij tegenwoordig ook verbetering to beoogen, maar zij is (met uitzondering van het strafrecht voor kinderen en de voorwaardelijke veroordeeling) zoo heel en al gegoten in de oude vormen van vergeldende en afschrikkende straffen, dat zij practisch niet verbeteren kAn . En wanneer niet bijna alle onveroordeelde menschen hun leven lang waren gedrenkt met de overtuiging, dat misdadigers geheel andere wezens zijn dan zij zelve, wanneer dezen niet in hun bewustzijn nog steeds „outlaws", uitgestootenen, buiten de wet staanden waren - dan zouden tegen het huidige strafrecht zich waarlijk niet alleen die enkelen, die het heele beginsel en begrip van straf verwerpen, hebben gekant, maar ook zij, die niet kunnen dulden dat een mensch eenvoudig als m i d d e 1 gebruikt wordt . En juist dit ligt ten sterkste in wat men noemt het beginsel van de ,generale preventie", de afschrikking van de algemeenheid door de straf : hier wordt op een mensch een straf toegepast, o p d a t a n d e r e n niet zullen misdoen . ,,Misdoen" . Was 't nog maar zoo, dat menschen alleen werden gestraft om wezenlijk misdadige, beneden-menschelijke daden . Dan was het een harde en koude, maar, in uiterlijken zin, toch nog ,rechtvaardige" orde, volgens welke dat Teed van de straf werd aangedaan . Maar het merkwaardige is in de eerste plaats, dat een ontzaghjk io6
groot aantal misdadige handelingen niet gestraft wordt, en in de tweede en voornaamste plaats, dat het feit dat iemand wel tot „strafbaar onrecht" komt, mede schuld is van de maatschappij zelf die hem dan meedoogenloos daarover ter verantwoording gaat roepen, „Iedere maatschappij heeft de misdadigers die zij verdient, ' (Lacassagne .) De criminaliteit als massaal verschijnsel hangt met maatschappelijke ziekte-processen samen, en z ij neemt dan ook in iederen tijd van deso r g a n i s a t i e toe ; de verdubbeling der criminaliteit in de oorlogsjaren zal toch ook wel hen, die het meest den nadruk op den individueelen factor legden, aan het denken gebracht hebben . Het spreekt vanzelf dat de individueele factor van belang is voor de vraag, w i e als slachtoffer van de omstandigheden vallen ; uitteraard vallen de zwakken, de gedesequilibreerden, de erfelijk belasten het eerst . Maar onder gunstiger omstandigheden waren diezelfde zwakken n i e t tot misdrijf gekomen ; men vergete toch niet dit gene ontzettende feit, dat in alle ,beschaafde" landen, d .w .z . in alle landen met kapitalistische productiewijze en geprononceerd klasseverschil, nagenoeg a 11 e veroordeelden behooren tot de niet-bezittenden . Gedesequilibreerden, zedelijk defecten, asocialen zijn er onder de bezittenden toch waarlijk 66k ; dat zij nauwelijks tot „strafbaar onrecht" komen, ligt aan hun maatschappelijke omstandigheden . Maar we kunnen veel verder gaan . We kunnen het strafrecht der maatschappij niet alleen aantasten, omdat die maatschappij zelve mee-schuldig is en tegenover de vele normalen, die zij een menschwaardig leven onthoudt, en ook tegenover de abnormalen, die meer dan alle anderen een groote zorg en toewijding zouden behoeven. We tasten het 66k aan omdat dat strafrecht zelf zooveel tijdelijke bestanddeelen bevat . Het dient volstrekt niet ter handhaving van de zedelijke wereldorde, maar van een zeer bepaalde, tijdelijke, maatschappelijke orde . Gaat men de strafbepalingen van ons Wetboek van Strafrecht na, dan vindt men daar, naast eenige delicten die in iedere maatschappij als misdaden tegen mensch of 107
dier zouden worden beseft (daargelaten of men er met ,,straf" tegen zou willen optreden), ook een zeer groot aantal feiten, die strafbaar zijn gesteldd omdat zij inhouden verzet tegen het gezag of tegen de openbare orde, of aantasting van den eigendom . Anders gezegd : niet alleen de criminaliteit, maar oQk het strafrecht is voor een goed deel historisch-materialistisch to verkiaren . Waarmee het dan meteen ,ontmaskerd" is . Denken we nu d e z e elementen weg ; stellen we dus het vraagstuk van de straf in een volgroeid-socialistische samenleving, waar de beroeps- en gewoontecriminaliteit haar bestaansgrond verloren heeft, maar doodslag of mishandeling in een plotselinge opwelling nog wel zullen voorkomen, en waar ook nog met wandaden van verminderd toerekenbaren moet worden gerekend, al zal hun aantal wel, door het verminderen van de oorzaken van degeneratie, geringer zijn dan nu . Moet dan niet worden gestraft? Of, om het probleem voor den tegenwoordigen mensch nog wat naderbij to brengen: de een of andere laaghartige moord, of een langzaam doodmishandelen van een weerloos kind - moet dat niet worden gestraft? Het primitieve rechtsbewustzijn eischt van wel . En dat is geen wonder . Want gewroken, vergolden en gestraft hebben de menschen al de millioenen jaren lang, waarin zij uit het dierenri}k groeiden en mensch werden, en al de honderdduizenden jaren van hun menschelijke geschiedenis . -- Het feit, dat dit rechtsbewustzijn zoo spreekt, bewijst dus niet, dat zijn stem de hoogste is, die in een menschenhart zou kunnen spreken ; en er z ij n dan ook al, hier en daar, onder de grootsten en mildsten, geweest, die zelfs tot de zeer schuldigen met een oneindig groot begrijpen gegaan zijn . Er is eigenlijk nets, dat vergelding zou eischen . Waarom zou een leed goedgemaakt worden als men er een leed, een onrecht als men er een onrecht aan toevoegde? De heele strafrechtsphilosophie loopt over deze vraag en geeft er gronden voor aan ; maar van uit een hooger moraal zijn stemmen opgegaan die wilden, io8
dat het goede n i e t beloond en het slechte n i e t vergolden zou worden. De afschrikking dan? En hier raken we nu eindelijk het paedagogische probleem . Naast de vergeldingsstraf is opgekomen de doelstraf, en gene van haar doeleinden is de voorkoming van misdrijven door de strafbedreiging - dat wit dus zeggen door het angst-aanjagen, intimideeren, doen terugschrikken . En voorzoover iemand ondanks die bedreiging tot een strafbaar feit komt, doet de strafvoltrekking hetzelfde: knauwen, neerdrukken, vernietigen . En dit is het barbaarsche . Hier wordt niet getracht een mensch boven iets uit to helpen, hooger to doen groeien, sterker to doen worden, maar men maakt hem zwakker, kieiner. En dit is zelf misdadig, dit is zelf mishandeling, dit is zelf ingrijpen in de allerheiligste levensrechten van een medemensch . Men weet niet hoe men 't dan wel moet doen? (Want dit is toch duidelijk : hier wordt niet betoogd voortaan misdaden maar to laten gaan, maar er iets anders tegenover to stellen dan nu geschiedt .) We weten niet hoe iemands wildheid om to zetten in kracht, of gevaarlijke impulsiviteit in schoone spontaniteit? G o e d, m a a r dan is d a t j u i s t ins tekort ; dan bewijst dit, dat wij in onze verhouding tot onze medemenschen nog maar zeer, zeer in 't begin staan . En dat wij dus met alien ernst een anderen weg moeten zoeken . V i n d e n, voor alle gevallen, zullen wij then nog niet dadelijk. Keulen en Aken zijn al niet in een dag gebouwd ; hoe zou dan ons heele innerlijk in enkele jaren tijd omgebouwd kunnen worden? We zullen aanvankelijk zeker nog telkens, zoowel in de maatschappelijke als in de individueele paedagogiek, maatregelen nemen die wel beter b e d o e 1 d zijn, en door een beter, liefdevoller gezindheid gedragen dan die van vroeger, maar die toch nog sterk 1 ij k e n op straffen . Dat behoeft ons niet to doen twijfelen ; een nieuw beginsel openbaart zich aanvankelijk altijd in vormen, die nog aan de oude herinneren : de eerste stoombooten leken op zeillog
schepen, de eerste automobielen op rijtuigenl Laten we dan ook in zooverre Montessorisch to werk gaan, dat we, eenmaal het goede willende en in de goede richting zoekende, vertrouwen op eigen verderen groei . Het essentieele is tenslotte ook niet in den v o r m van den maatregel gelegen . De vormen van al onze handelingen en verhoudingen moeten zich immers toch voortdurend vernieuwen. Het essentieele is, dat wij tweeerlei begrijpen . In de eerste plaats, dat k w a a d a 11 e e n indirect kan worden voorkomen, alleen langs den langen weg van het scheppen van gezonde levensvoorwaarden voor alien . En in de tweede plaats : dat ook wie ,misdoet" onvervreemdbare menschenrechten heeft, die niet mogen worden opgeofferd doordat hij eenvoudig gebruikt wordt ter afschrikking of onschadelijkmaking . De tegenwoordige maatschappij maakt door straf den ,misdadiger" nog meer tot haar vijand ; maar denkbaar is een tijd, waarin de vriendschap der menschen zoo groot zal zijn, dat hun wensch alleen nag zal wezen om elkander over hun moeilijkheden, vergissingen en zwakheden heen to helpen . Juli 1919
1 10
HET RECHT TOT STRAFFEN I Algemeene definities van misdaad en van straf . - Verschillende elementen in het strafrecht . Historische ontwikkeling (vloeibaarheid der beriafen II Strrechtstheorieen . III De Nieuwe Richting in het strafrecht . IV Misdaad en maatschappij . V Socialisme, criminaliteit en s trafrecht . V I Philosophen tegen de straf. VII Besluit.
I De problemen ,misdaad" (slecht doen) en ,straf" (leed ondervinden in verband met een begane ,misdaad") beheerschen ons zedelijk voorstellingsleven voor een groot deel . In maatschappelijk, kosmisch en individueelpsychologisch opzicht, ja tot in de opvattingen over het hiernamaals toe, kan men hiervan vele voorbeelden geven . (Nemesis, Karma, hel, Egyptisch doodengericht, wetboek van Manou 1 , de opvatting van de ,innerlijke straf" of het berouw - vgl. Nietzsche's strijd hiertegen 2 - welke bizondere beteekenis krijgt door de opvatting van Freud omtrent de ziekte als onbewuste zelfbestraffing S , de ,wereldwraak", de ,Weltgeschichte als Weltgericht . ") Deze vragen zijn van buiten- en boven-juridischen aard, vaak van algemeene ethiek i Vgl . bl. 123, de gerechtigheid in de historie bij de Joden, de voorstelling van de wraaknemende Grieksche goden . ,Volgens de Boeddhisten is men rijk, machtig en groot, omdat men vroeger vroom en goed was" (J . Makarewicz, Das Wesen des Verbrechens, 1896, bl. 177) . Ook Platinos leerde de vergelding in het hiernamaals in verband met de zielsverhuizing . (Gunther, ,Idee der Wiedervergeltung", blz . io8). Voor lateren tijd vgl. bv. Fechner's ,,Biichlein vom Leben nach dem Tode", 1887, bl . 11 vlgg. s Loutering is wel to aanvaarden, niet zelfvernedering . 3 Vgl . Th. Reik, Gestandniszwang and Strafbedurfnis, 1925. Bl . 145 zegt hij zelfs : ,dass die unbewussten Selbstbestrafungen der Neurotiker durchaus auf dem Grundsatze der Talion aufgebaut sind" . III
en zelfs van algemeene wereldbeschouwing . Wij hebben hier aan het maatschappelijke vraagstuk ons het ethische bewust to maken . Daarom moeten wij er niet alleen theoretisch, maar ook actief tegenover staan . En hierbij worden norm en sanctie, misdaad (onrecht of vermeend onrecht) en straf bijna altijd door de menschen samengedacht en als bijeenbehoorende beschouwd . Wij zullen trachten ze los to maken door een beschouwing van beide verschijnselen en hun samenhang, en van hun verband met andere . Om het wezen van de misdaad en van de straf to leeren kennen, hebben we niet slechts van-nu-uit to vragen, wat zij zijn en hoe wij er tegenover staan, maar ook na to gaan hoe zij zich in de geschiedenis hebben ontwikkeld . En wel in tweeerlei zin : i° . onderbewust, als maatschappelijke verschijnselen ; 2° . in het bewustzijn van de denkers (strafrechtsphilosophie) . Dan zal blijken, dat zij in een d e f i n i t i e niet to ,,vangen" zijn, omdat zij veranderlijk zijn in wezen . Zooveel is duidelijk : de straf is in oorsprong (wat nog niet hetzelfde is als in wezen) instinctieve reactie . Zij komt reeds in het dierenrijk voor . Terecht wijst Jellinek (Die soz . eth. Bedeutung von Recht, Unrecht and Strafe, Wien 1878, bl . gx) erop : ,,Die Biene kehrt ihren giftigen Stachel gegen denjenigen, der ihre Zellen eindringen will, der Hund schnappt nach dem Rauber seines Frasses, das Kind zertrummert das Spielzeug, an dem es sich Weh getan hat" . (Onbeteugelde wraak, die zich ook tegen dingen of onschuldige menschen richt . Vgl. Exodus XXII, 28-32, over den os, die gesteenigd wordt, en R . His, Deutsches Strafrecht bis zur Karolina, bl . 18 vlgg.) Let wel : i n s t i n c t i e v e reactie . - De straf kan er dus eerder zijn dan het misdaadbegrip ; het misdaad= begrip wordt hier gevormd tijdens de strafreactie : in zijn toorn vindt degeen die straft, dat waarop hij vertoornd is ,misdadig" . We moeten er ons dus ten eerste al dadelijk van los112
maken, dat misdaad een objectief begrip is . En ten tweede zien, dat de motieven der straf niet alleen in de uitwerking liggen, die ermee beoogd wordt . Wel tracht men haar daarmee to rechtvaardigen! Dit houdt een waarschuwing in, om ook tegen onszelve op onze hoede to zijn . En reeds in dit verband trekt het de aandacht, dat bijna de geheele rechtsphilosophie van de straf als een g eg e v e n is uitgegaan, en alleen naar v e r k 1 a r i n g daarvan getracht heeft 1. Aan den aanvang der geschiedenis van het menschengeslacht staan in alle mythologieen misdadigers : Prometheus, Lucifer, Adam. En waarom worden zij gestraft? Om hun ongehoorzaamheid. Vooral bij Prometheus is dit duidelijk . Ook bij Antigone . - En ook verder in de geschiedenis zijn zij die door de historie gestraft worden of de menschen van de groote hubris, de persoonlijke heroen, of de groote ,dwaze" idealisten : als Lucifer en Prometheus . Er is dus in de misdaad-die-gestraft-wordt een Ander element dan dat van slechtheid of zonde, n .l . van ongehoorzaamheid. En dit is, om to beginnen, de eerste wonde plek van de poenale sanctie . Gaan we er nader op in . Wanneer wij nalezen de vele definities, die van ,het wezen der misdaad" gegeven zijn, en zien, hoe sterk daarin het ongehoorzaamheidselement uitkomt, dan blijkt ons, dat die definities alle opgesteld zijn door menschen, die „van de partij" van Jupiter of de aartsengelen waren ; d .w .z . die het misdaad vonden, wanneer de ont1 In de philosophie van het strafrecht worden ons uiteengezet de verschillende gronden, waarop denkers van allerlei richting het jus puniendi, het recht tot straffen, hebben gevestigd, gerechtvaardigd; - maar daarin vindt men niet vermeld degenen, wier worsteling hen ertoe heeft geleid dat zoodanig recht tot straffen niet bestaat . En toch keert bij een heele reeks van denkers deze gedachte weer, in heel verschillende tijdperken van de geschiedenis. Vgl. het art . S t r a f e in Fritz Mauthner's ,Worterbuch der Philosophie" (Bd . III) . 8
1 13
bloeiende knop het nude omhulsel barsten deed: iedere vernieuwing is als zoodanig misdaad, want zij gaat de regelen van het oude to buiten, zij splijt die . (Tolstoy zegt ergens, dat de kannibaal, die weigert zijns gelijke to eten, tegen de orde zijner gemeenschap zondigt 1 en Nietzsche ,Siehe die Guten and Gerechten! Wen hassen sie am meisten? Den, der zerbricht ihre Tafeln der Werte, den Brecher, den Verbrecher : das aber ist der Schaffende .' enz. in ,Also sprach Zarathustra" .) Wijsgeerig gesproken is het begrijpelijk dat het oude dit als misdaad ziet ; maar wijsheid is zijn inzicht allerminst : het is partijstandpunt . In de oude rechten, die doorzichtiger en openhartiger zijn, komt dit nog sterker uit . In alle autocraten-recht is de ongehoorzaamheid op zichzelf strafbaar . In het oud-Germaansche recht is misdadiger hij, die de fride breekt, d .w.z . 't goede gangetje verstoort . Want dit is tenminste een zijde van het begrip „fride" . Wijzer zegt Jacques Perk : Noem hen niet deugdzaam slechts, die U gelijken . Wie eigen leven leidt en leven laat En doet hetgeen hij moet, zal deugdzaam blijken .
Hier hebben wij het conflict van de innerlijke norm in den groei der persoonlijkheid met de gestelde, de positieve norm . Zoodat wij, zedelijk sprekende, worden gedreven om to zeggen, dat alvast dit deel van het recht, dat zich richt tegen de ongehoorzaamheid-als-zoodanig op den naam van zedelijk, moreel recht geen aanspraak maken mag . Want bij Lucifer moge 't dan nog om persoonlijke heerlijkheid zijn gegaan, bij Prometheus ging 't om een hooger zedelijk gebod, en bij Antigone ook, en bij Galilei . Wie als persoonlijkheid aan de wetten van zijn tijd den dienst weigert, die doet dat meestal niet alleen terwille van zijn persoonlijkheid, maar ook terwille van het hooger opvoeren van de gemeenschap, waarin hij 1
Geciteerd door E . H. Schmitt, L e o T o 1 s t o y and seine Bedeutung fur unsere Kultur, lgoi, b1 . 354 . 114
leeft . Voorzoover men hem dus „straft", „straft" men niet, maar bestrijdt men . En zoo zien wij dat : in samenhang met de misdaad, die niet zonde, maar ongehoorzaamheid blijkt, de reactie geen straf, maar verweermiddel is . En, voorzoover men de misdaad definieert als ongehoorzaamheid aan de positieve norm 1, sluit men velerlei edele daden in, n .l . van hen, die zich openlijk en principieel tegen het geheele bestaande stelsel richten . Hun criminaliteit is wat Maxwell noemde ,criminalit6 anterograde" en Ferri ,criminalitd evolutive", d .w.z . een „misdadigheid", die een hooger zedelijke norm vertegenwoordigt dan die van het heerschende recht, dat haar vonnist . Maar er zijn andere definities van misdaad . Zoo zeer zijn de menschen in hun denken aan het bestaande gebonden, dat zij, zoekende naar een verklaring van wAt misdrijf eigenlijk is, wat zij dus eigenlijk mogen straffen, er veelal toe komen in hun definities weer op to nemen :,,Misdrijf is datgene . . . . en dat door den Staat met straf is bedreigd"! Indien de ongehoorzaamheid als kenmerk van misdrijf niet stand houdt voor zedelijke kritiek, is de misdaad dan zonde, zooals de middeleeuwsche schrijvers meenden? Ten deele wel, maar slechts zeer ten deele! Hetgeen ons blijken zal, wanner wij de oorzaken der criminaliteit hebben nagegaan en wanneer wij de verhouding van recht en moraal hebben besproken . (B .v . is in landen 1 De moderne consequentie van dit standpunt is het uitgaan van de gestelde wet : nullum crimen sine lege . Deze is to verklaren uit de i9de-eeuwsche overschatting van wet en codificatie . Welke op haar beurt to begrijpen is uit de groote willekeur, die aan het eind van de 18de eeuw geheerscht heeft . In deze periode waren de rechtsbronnen zeer onzeker en daardoor de macht van den rechter onbepaald, ook t.o .v . straf en strafmaat (,,arbitrairelijk" straffen) . V r o e g e r is de ongehoorzaamheids-opvatting juist een uiting geweest van barbaarsche tyrannie van opperhoofd, alleenheerscher of patriarch.
II 5
waar de slavernij bestaat, het bevrijden van slaven strafbaar .) Een andere vraag, die wij naderhand zullen bespreken, is deze : of de misdaad gestraft moet worden, omdat (of : inzooverre) zij zonde is . Of is de misdaad de voor de gemeenschap nadeelige handeling? De vraag is dan wat men onder ,Gemeenschap" verstaat . Makarewicz zegt terecht : ,,Nicht das wirklich Social Niitzliche, sondern das als solches anerkannte" (door de sterkste groep of kaste) is de grondslag der straf. Terwijl het dan nog een vraag blijft, of die gemeenschap egoist reageeren mag . Bovendien : indien men het welzijn der gemeenschap wil, kan men daaronder alleen een ,natuurlijk" of ook een geestelijk verstaan . In het laatste geval zal men trachten to helpen bij het to boven komen van elkanders tekortkomingen ; en zal men daarvoor menig onmiddellijk ,belang" vanzelfsprekend ten offer brengen, zal er een wederkeerig begrijpen en tot-steun-zijn wezen . De definities van „s t r a f" leiden ons niet veel verder dan die van misdaad, al zijn dan ook staat, wetgeving, enz. er niet steeds als element in genoemd. Want zij gaan alle uit van een bepaalde en beperkte levensbeschouwing. Zoodat ons tenslotte slechts deze definitie overblijft : de straf is een kwaad, een Teed, dat in verband met voorafgaand onrecht of vermeend onrecht wordt toegebracht. Wij moeten dus misdaad en straf genetisch, positiefwetenschappelijk, gaan onderzoeken . „Men kent slechts wat men heeft zien worden" (Fruin) . En merkwaardig : dan zal blijken dat de definitie : „misdaad is . . . . wat gestraft wordt", nog zoo gek niet is -- t.w. als men haar descriptief-historisch en niet normatief opvat. In hun oorsprong zijn de begrippen misdaad en straf niet to scheiden . Al dadelijk moeten wij nu waarschuwen tegen de voor1x 6
stelling, alsof het reeds oorspronkelijk ging om subjectieve schuld, om misdadige gezindheid 12 . In het algemeen werd geen verschil gemaakt tusschen dolus (opzet) en culpa (schuld), aanvankelijk zelfs niet tusschen dolus en casus (toeval), geen verschil tusschen voorbedachten raad en plotseling opzet, geen verschil tusschen toerekenbaarheid en niet-toerekenbaarheid . In verband met de weinige differentiatie en individualisatie, welke samenhing met het primitieve communisme en de gentielorganisatie was er een collectieve verantwoordelijkheid van alle familieleden . Eerst langzamerhand treedt de beperking in tot den schuldige zelf . Er bestond een ,ongerichte wraak", die vaak een ander dan den schuldige trof 3 . De straf richt zich aanvankelijk alleen naar het geleden nadeel 4, is dus alleen schadevergoeding . Hetgeen ook blijkt uit het private karakter dat zij tijdenlang draagt . Deze schadevergoeding heeft tweeerlei zin : i o . gewone schadevergoeding (berekenend utilitaire), 2° . wraak . Want de wraak is het in zijn tegendeel verkeeren (sic!) van een geleden vernedering . (Zie uitvoerig Steinmetz, Ethnologische Studien zur ersten Entwicklung der Strafe, iste druk, dl . I, bl . io3 ex . en 444 ex.) Men denke aan de mogelijkheid van overerving van wraakneiging door selectie : in de primitieve maatschappij kon zich alleen handhaven „wie terug kon slaan" . Ook aan die van het construeeren van verantwoordelijka Bij kinderen richt zich de straf zelfs tegen levenlooze dingen . Volgens het reeds genoemde werk van R . His (bl . ig) waren in het recht vodr de C .C.C . ,nicht nur Tiere, (sondern) auch leblose Sachen nach der ursprunglichen Auffassung, wie sie sich besonders im englischen Rechte zah erhalten hat, fahig, eine Missetat zu begehen" . 2 De spreekster volgde voor het volgende, historische deel blijkbaar vrij bi. 31 e.v . van haar dissertatie . In de volgende bladzijden worden daarom slechts eenige punten weergegeven . 8 Vgl . de doodstraf tegen den jobsbode . 4 De geldboete richt zich aanvankelijk alleen naar het toegebrachte nadeel .
zip
heid, waar men in werkelijkheid met wraak als ,Affektentladung" to doen heeft (Nietzsche Genealogie der Moral, Werke, Ed . Naumann, Erste Abt . VII, bl . 377/8 : „Irgend wer muss etwas dafur konnen, sonst ware es nicht auszuhalten" . „Die Affectentladung ist der grosste Erleichterungs- namlich Betaubungsversuch des Leidenden" .) en aan de neiging om met den aldus verantwoordelijk gestelde ,af to rekenen" . Wanneer we nu denken aan Herbart's aesthetischen eisch van straf ~ en aan het gemiddelde ,volksrechtsbewustzijn", dat nog steeds op deze wijze een geleden onrecht ,goedmaken" wil, dan zien wij dat men hier nog steeds zich wil verheffen door vernedering van den aantastenden ,misdadiger" . Toch heeft de straf in den loop der eeuwen een zeker proces van verplaatsing der aandacht van geleden nadeel naar gezindheid van den dader doorgemaakt . Deze ontwikkelingslijn valt to constateeren . En er is ook niemand die haar ontkent . Maar wij zijn nog middenin dat proces . - ,Tatseite" en ,Schuldseite" doen beide nog mee - zooals wij ook in andere opzichten waarlijk nog niet aan het einde der ontwikkeling zijn. Want in ons hedendaagsch recht - maar ook in onze zedelijke beoordeeling - speelt de Erfolgshaftung 2 nog een heele rol! Bijvoorbeeld doordat de poging lichter strafbaar is gesteld dan het voltooide feit en bij de mishandeling, waar hoogere strafmaxima gesteld zijn, wanneer het feit zwaar-lichamelijk letsel, respectievelijk den dood, ten gevolge heeft dan wanneer deze niet gevolgd zijn. Indien we nu deze lijn doortrekken - welke mogelijkheid kan dan daaruit volgen? Dat we nog tot heel andere perspectieven komen dan men meestal verstaat onder een ,wegwerken der elementen tie bl. 142In tegenstelling tot de S c h u I dhaftung . Vgl . bl . 18 . Bij de Erfolgshaftung beslist het resultant (Erfolg) inplaats van deschuld : le fait juge 1'homme . 1 2
II 8
van Erfolgshaftung uit ons recht" . Want wanneer het werkelijk om de gezindheid ging, dan kwam men tot een volkomen individualiseering, die geen strafwetboek, geen algemeene regelen meer gedoogen zou : tot die individualiseering, waarin de mensch alleen 't met zijn eigen geweten in wisselwerking met dat van anderen uitmaakt (louteringsproces) . In verband hiermee ziet men hoe de opvattingen omtrent den misdadiger met de tijden mee veranderd zijn : oorspronkelijk was hij vooral de vijand, toen de ongehoorzame, toen de zondaar ; in de natuurwetenschappelijke igde eeuw werd in hem vbor alles gezien de abnormale -- (hetzij dan als moreel-krankzinnige, of als atavistisch verschijnsel, of als de in verwaarloosd milieu tot onmaatschappelijk voelen en handelen opgegroeide, of als minderwaardige en gedesequilibreerde ; - naar mate bij de ,,Zustandsverbrecher" het eene of het andere type sterker naar voren treedt, of door de eene of andere strafrechtsrichting meer vooropgesteld wordt) . De reactie op misdaad (of ongewenschte daad) maakt ook dezen ontwikkelingsgang door : zij wordt bewust, planmatig, gerationaliseerd. Aanvankelijk was het recht een primitief en impulsief reageerend recht, daarna had het een religieus symbolisch karakter . Hoe meer het strafrecht publiek recht wordt, staatszaak wordt, des to meer wordt het gerationaliseerd, terwijl dit proces in versneld tempo plaats vindt in de laatste tijden, waarin het denkleven door een algemeene rationaliseering gekenmerkt wordt . Maar ook in dit opzicht staan we nog maar middenin de ontwikkeling . Het instinctieve heerscht nog zeer sterk . En anderzijds hebben wij to bedenken dat boven deze rationaliseering een hoogere, begrijpende en bevrijdende, intuitie uitgaat . Om een anderen ontwikkelingsgang to noemen : aanvankelijk is de ,straf" mateloos, zooals de wraak uitteraard is (noodweer-exces is nog heden ten dage straffeloos) . Voor een doode neemt men 2o, 3o dooden van de andere gens . xig
De meest ongelimiteerde, matelooze straf die denkbaar is, is de oer-oude straf der vredeloosheid, wier hoofdwerking voor de historische tijden ligt en vooral uit de Scandinavische sagen to benaderen valt . Wie den ,vrede", de rust der maatschappelijke orde, bij de Germanen ,brak", trad vanzelve buiten de rechtsorde, werd vredelooze, „wolf", ,wargus", ,Waldganger" . Hij werd de uitgestooten vijand der rechtsgemeenschap die straffeloos door ieder kon worden gedood, wiens vermogen werd geconfisqueerd, enz . De eerste beperking vormen dan de talio (Steinmetz, dl . I bl . 401) en de compositie . Het streven naar beperking en regeling der wrack vinden we overal ; eigenaardig is, dat de strafvorm (of strafmaat) die bij zoovele volkeren als ordenende factor naar voren treedt : de talio („oog om oog, tand om tand"), bij de Germanen voorloopig slechts een geringere rol speelt . In de eerste eeuwen onzer jaartelling wordt de vredeloosheid bij de Germanen teruggedrongen, dan staat voorloopig de meest beperkte, proportioneele, wraakzuchtlooze maatregel dien men zich denken kan : de compositie, op den voorgrond . De misdadiger mocht zich in de maatschappij terugkoopen in den letterlijken zin van het woord ; hij mocht den tot wraak gerechtigde verzoenen door een boete, waarmee hij diens materieele schade vergoedde en tevens, door de erkenning van schuld, dien wreker een zekere genoegdoening gaf, hem zachter stemde . Verscheidene factoren hebben dit componeeren der fida 1 in de hand gewerkt 2 . Toen het oer-communisme en de bloedverwantschaps1 Faida is familietwist ; deze kan veroorzaakt zijn door misdrijf, maar ook anderszins . 2 Over de oorzaken der toename van de compositie en het beperken der wraak, zie verder dissertatie bl . 37 e.v. en Steinmetz, I bl . 427 vlgg. en de daar geciteerde plaatsen van Lippert en Letourneau . 12 0
organisatie langzaam-aan, onder velerlei schokken, zich oplosten en overgingen in de phase van privaatbezit en staat, toen wijzigde zich ook de reactie op onrecht : de bloedwraak stierf af, het boetegeld (weergeld, compositie) kwam op'. ,,Eerst wanneer de economische ontwikkeling dusdanig gevorderd is, dat een beslist en algemeen erkend, geeerd streven naar rijkdom ontstaat, wordt de compositie mogelijk . Eerst dan geldt het niet langer als schande om voorwerpen van waarde aan to nemen in plaats van wraak uit to oefenen" (Steinmetz I, bl . 431) , Door slavenhandel en vrouwenkoop onder het patriarchaat waren de menschen vertrouwd geraakt met de gedachte een menschenleven tegen een w a a r to verkoopen . En Lafargue zegt : Lorsque, sous 1'action de la propriete, le talion se transforma et que l'equation brutale, vie pour vie, fut remplacee par l'equation economique, bestiaux et autres biens pour vie, blessure, injure, etc ., 1'esprit du barbare fut soumis A une rude epreuve : it eut A resoudre un probleme qui l'obligeait d penetrer dans le domaine de 1'abstraction . . . . Cette tarification lui fit forcement acquerir de nouvelles notions abstraites sur les rapports des hommes entre eux et avec les choses, qui, A leur tour, engendrerent dans son cerveau l'idee de justice retributive, laquelle a pour mission de proportionner, aussi exactement que possible la compensation au dommage" (Le determinisme economique, bl . 122--123) . Bij de compositie mocht de misdadiger zich terugkoopen in de maatschappij, waarbij de boete in het algemeen niet berekend werd naar den dader, maar naar den gelaedeerde (gekwetste) 2. Weergeld vindt men reeds in de Ilias IX . Over afkoopen van de talio volgens de Mozazsche wetgeving, zie bv . Exod . II. 2 Aanvankelijk (bv. in IJsland) is het weergeld onbeperkt, later gaat men het precies vaststellen . Eerst in goederen (runderen, enz .), later in geld . 121
De mate der boete wordt naar oud-Germaansch recht berekend : a. naar de nationaliteit van den gelaedeerde, b. naar den stand van den gelaedeerde, c. naar het letsel door den gelaedeerde geleden . Door een becijfering met deze drie factoren verkreeg men de in concreto op to leggen boetesom . Later werd de prijs van ieder afgehouwen lichaamsdeel gefixeerd, en bovendien bepaald, dat men voor verminking van een lichaamsdeel half zooveel verschuldigd was als voor het afhouwen ervan, en zoo voorts . Het was een „System der festen Preise" (Jhering) . Totdat, met de verandering der maatschappelijke toestanden in de latere Middeleeuwen (proletariseering van de criminaliteit in verband met het opkomende kapitalisme), met de meer dreigende criminaliteit van then tijd, met de roovers en vagebondenbenden tegenover wie een geldboetesysteem nutteloos was, daar zij nets bezaten, -- de toepassing der lijfstraffen toeneemt en de compositie op den achtergrond raakt (boete blijft als privaatrechterlijke schadevergoeding en als publiekrechterlijke straf voor lichtere delicten) . Bij deze lijfstraffen staat het afschrikkingsdoel op den voorgrond . In dezen tijd viel ook het bekend worden van het Romeinsche en Mozaische jus talionis, die den samenhang tusschen misdrijf en straf symbolisch verduidelijkten . Reeds het oorspronkelijke Germaansche recht kende de a n a 1 o g i s c h e talio, die nu in het middeleeuwsche recht wordt binnengehaald, bij een misdrijf, n.l. de valsche aanklacht . In dezen vorm, dat de straf die op het valschelijk aangegeven misdrijf stond, op den aanklager zelve werd toegepast . Thans werd dit beginsel ook toegepast bij moord en mishandeling, ja zelfs bij mondelinge beleediging ; de verminking van het schuldige lichaamsdeel maakte den samenhang tusschen misdrijf en straf zoo aanschouwelijk mogelijk . Langzamerhand vormt zich een uitgewerkt systeem van analogieen, dikwijls van de afschuwelijkste wreedheid ; brandstichting 122
wordt met den vuurdood gestraft, valsche munt met zieden . In den eersten tijd had men het verband tusschen misdrijf en straf willen verduidelijken door de mate, in den tweeden door de soort en den vorm der straf; over 't geheel streven de 16de en 17de eeuw naar geenerlei bepaalde proportie van daad en strafreactie . Grove nuttigheidsoverwegingen zitten voor . Eerst in de i8de eeuw duikt de proportionaliteitsleer weer met kracht op, zij het dan ook in geheel andere vormen dan ten tijde van het compositiestelsel (Montesquieu, Beccaria, enz .) . (Diss., bl . 75 ex.) In de geschiedenis wordt de talio geleidelijk „ vergeestelijkt" en ,opgeheven" tot de beroemde ,evenredigheid", in plaats van gelijkheid, van misdrijf en straf . Maar deze evenredigheid is i 11 u s o i r : men noemt evenredig de projectie van eigen wenschen . Zoo wordt in het wetboek van Manou het lid der 3 hoogste klassen, dat vleesch van dieren gegeten heeft, in zijn reincarnatie door diezelfde dieren verscheurd . En Hegel handhaaft b.v. nog de doodstraf op grond van de absoluutheid van het misdrijf tegen het leven . Wij zijn hier nog in het stadium van de afwegende gerechtigheid en van de Rechenhaftigkeit . Reeds in de doelstraf is wezenlijk met de ,straf" gebroken. Later geldt de gelijkenis van den verloren noon, voor wien een kalf geslacht wordt ; en het woord van Guyau, dat de misdadiger dubbele liefde noodig heeft ; en dat de liefde altijd verkwist . Wanneer we de ontwikkeling van het strafproces, der strafsoorten, van het strafstelsel overzien, dan blijkt dat de primitieve reactie van den mensch (van het dier) is physiek geweld : aanvankelijk wordt de „misdadiger" eenvoudig verdelgd . (Tegenover alle bewering, dat de geweldloosheid toch nooit bereikt wordt, worde hierop gewezen : dat het geweld thans niet meer in iedere verhouding de beslissende 123
factor is (cf. Westermarck 1: toenemende eerbiediging van het leven) . En dat het nog meer in de richting van menschelijkheid gaan m o e t, naar een Herrschaft fiber die aussere Natur and fiber uns selbst (Engels) . In het tweede tijdvak werd, niet zoozeer uit idealisme, maar in verband met economische omstandigheden (toeneming van privaat-bezit), bij zeer vele volkeren het weergeld of compositie ingevoerd . In het derde tijdvak treft men een herleving der lijfstraffen aan, dock thans als staatsstraffen : dit in verband met de reeds genoemde proletariseering der misdadigheid, welke met de verandering der maatschappelijke toestanden in de latere Middeleeuwen samenhing . i. In dezen tijd wordt de criminaliteit massaal verschijnsel. (De massale criminaliteit is er niet altijd geweest - evenmin als het kapitalisme er altijd geweest is. - Dit mag men niet wegdoezelen door to zeggen dat de ,zonde" en het ,egolsme" er altijd geweest zijn .) 2. De zoogenaamde ,Gauner" zijn niet in staat boete to betalen en hierdoor neemt de toepassing der lijfstraffen toe. Dientengevolge blijft de boete alleen nog en als privaatrechtelijke schadevergoeding en als publiekrechtelijke straf voor lichtere delicten gehandhaafd . Gevangenisstraf is in den geheelen loop van het Germaansche recht nog volkomen bijzaak ; zij kon eerst hoofdzaak worden in een tijd waarin het verbeteringsdoel althans bedoeld wordt . Bovendien heeft zij voor de vroegere tijdperken een to abstract karakter. (Ook de gevangenisarbeid heeft op zichzelf weer een ontwikkeling doorloopen . Aanvankelijk was zij die van de servi poenae en galeislaven .) Ook de vrijheidsstraffen zullen het laatste stadium wel niet vormen . Wij beginnen nu al wel to zien, dat geen algemeene definities mogelijk zijn, omdat de kenmerken van de huidige misdaad en van de huidige straf niet toepasselijk 1 The origin and development of the moral ideas . Macmillan Co 1go6 I Chap . XIV e .v.
12 4
zijn op de oorspronkelijke . En dat het dus Been zin heeft om een algemeene definitie to zoeken. Wanneer we nu met wezenlijk historische tijdvakken rekenen - en niet met a A 300 jaar - dan mogen we, gezien het verleden, voor de toekomst aannemen, dat geen van de tegenwoordige kenmerken der straf meer toepasselijk zal zijn op de reactie-op-onrecht in een geheel andere historische phase . Wie de veranderlijkheid in het verleden gezien heeft, neemt ook die in de toekomst aan . En daardoor doemen horizonten na horizonten op, na die welke wij thans nieuw noemen . Over groote tijdvakken gezien, is er in het verleden wel evolutie to constateeren, en daarom nemen we haar ook voor de toekomst aan. Voorts willen wij de volgende punten kort bespreken : A. De straf, aanvankelijk privaatrecht, wordt meer en meer publiekrecht . Het is niet altijd de staat geweest, die het strafrecht uitoefende . In het oudste strafrecht zal dit geweest zijn gedeeltelijk de gelaedeerde gens tegen de vreemde gens, gedeeltelijk de patriarch of het opperhoofd tegen den ongehoorzamen geslachtsgenoot, gedeeltelijk de gemeenschap in haar geheel tegen hem die den ,vrede", de orde, brak. In het overgangstijdperk, dat voor WestEuropa in de eerste eeuwen onzer jaartelling valt, vinden we naast elkaar een openbare strafmacht en een private wraak . De eerste is nog tot uiterst weinig gevallen beperkt. Langzamerhand echter breidt de openbare strafmacht zich uit - zoowel door de berechting van meerdere feiten direct aan zich to trekken, als door inmenging in en regeling van de private wraakoefening. We zagen reeds dat met het opkomen van het privaatbezit, onder invloed van het opkomend centraal gezag en dat van de kerk meer en meer de compositie de wraak verving . Onder Karel den Grooten is de gelaedeerde verplicht de compositie aan to nemen . In den tijd van het rnachtige Frankische koningschap 1 25
verandert de compositie formeel van privaatrechtelijke afkoopsom in ,straf", wanneer langzamerhand de veroordeeling tot belofte van betaling overgaat in een veroordeeling tot betaling. En in dienzelfden tijd, dat „der Volksfrieden sich in einen Konigsfrieden verwandelte" (W. E. Wilda, Strafrecht der Germanen, bl . 253), dat het oud-Germaansche vredesbegrip plaats begint to maken voor een meer van-boven-af organiseerend en bevelend r e c h t, begint ook de overheid haar deel to nemen van de compositie ; naast het Fehdegeld treedt het Friedensgeld of f r e d u m - in den beginne als vergoeding voor des rechters tusschenkomst bij het vaststellen der boete, weldra echter als aan den koning betaalde boete ter vergoeding van de schade, die de gemeenschap als zoodanig door het misdrijf geleden had . Totdat deze ontwikkeling erop uitloopt, dat in nog lateren tijd de overheid, voorzoover ze dan nog geldboeten oplegt (maar dan is dit reeds niet meer de algemeene straf voor alle misdrijven) de geheele boete voor zich opeischt ; ook op dit gebied is dan de publiekrechtelijke strafrechtspleging bereikt, en de actie tot schadevergoeding van den gelaedeerde, laatste rudiment van de private strafoefening in ons huidige recht, vormt dan nog slechts een afzonderlijke civielrechtelijke actie (H. J. Hamaker, Het Recht en de Maatschappij, bl . 98 vlgg .) . Ook de plaats van den beklaagde verandert gedurende dit proces geheel . Mede in verband met de proletariseering van de criminaliteit aan het eind van de Middeleeuwen wordt de beklaagde van gelijkberechtigde ten slotte een object van onderzoek voor de inquireerende overheid . Het dualisme van publiek- en privaat-strafrecht heeft echter lang bestaan . (Voor voorbeelden zie dissertatie pag , 43/44 .) Globaal kunnen we zeggen, dat de strijd tusschen eigenrichting en staatsstraf ongeveer vijftienhonderd jaar heeft geduurd . B. Ontstaan van de „j u r i s t e r ii" . De oud-Germaansche rechten kennen nog geen behoor126
Like systematiek, geen zuivere en nauwkeurige indeelingen. Langen tijd waren immers in het Germaansche denken zelfs recht en zede nauwelijks onderscheiden . Tengevolge van Romeinsch-rechtelijken invloed (misschien zoo gretig opgenomen omdat in later tijden die behoefte aan systematiek toch was ontstaan, in elk geval, die aan een geschreven, zeker, duidelijk recht) maakt zich de juridische wetenschap los van religie, philosophic en volksrechtsbewustzijn 1; wordt scholastiek, wordt ,,juristerij". Dit in verband met fijne onderscheidingen der feiten in plaats van der individuen 2 . Voor het ,behandelen" van menschen heeft men psychologen noodig . Wij mogen daarom aannemen, dat de met de scholastiek opgekomen beroeps-juristen van het criminologisch terrein tenslotte zullen verdwijnen . C. Klasse-elementen in het straf r e c h t en klassejustitie . Met het opkomen van het centraal gezag treedt de bevelende overheid op tegenover den onderdaan die to ,gehoorzamen" heeft ; dit richt zich geleidelijk tegen delinquent en gelaedeerde, daar den eerste zijn positie van gelijke in het proces, den laatste zijn macht van eigengerechtigden wreker ontnomen wordt . En niet alleen dat ; met de steeds grooter wordende differentiatie der verschillende volksgroepen vertegenwoordigt de overheid minder en minder het rechtsbewustzijn van het geheele yolk, het rechtsbewustzijn dat oorspronkelijk dat van allen gelijkelijk was ; het bestuur van de overheid is niet meer de eenvoudige weerspiegeling van oude volksopvattingen : zij vertegenwoordigt een bepaalde groep, die 1 Saleilles, 1'Individualisation de la Peine, bl. ag Het hoofdwerk van den (juridischen) rechter is tegenwoordig de onderscheiding van diefstal, verduistering, oplichting, heling, van moord, doodslag, mishandeling met doodelijken afloop, dooding door schuld, enz . Omdat dit naar het tegenwoordige strafrecht noodzakelijk is, daarom is thans de rechtsgeleerde rechter onmisbaar . Deze fijne juridische onderscheidingen hangen samen met het vergeldingsstrafrecht. Bij een G e s i n n u n g s s t r a fj u s t i z vervallen zij . (Rich . Schmidt, Strafrechtsreform, bl . a17) F
12 7
als zoodanig bewust optreedt tegenover de andere, en zoo wetten uitvaardigt, die niet zijn de opteekening van vroegere gewoonte-regels, maar maatregelen uitgevaardigd met het doel, de volksopvatting omtrent recht en onrecht to influenceeren . Daarbij is gedurende vele eeuwen de overheid nauwelijks gebonden ; vooral in de tijden der absolute monarchieen staat het staatsgezag eenvoudig antithetisch tegenover de onderdanen, en bemoeit zich met al hun aangelegenheden op de wijze van de willekeur (Dissertatie, bl . 107) . Over de verdere ontwikkeling in dezen werd reeds in dit boek gesproken . D. Rechterlijke vrijheid en gebondenheidl . Het strafrecht, dat na de C C C 2 tot aan het eind der 18de eeuw gold, kenmerkte zich door groote willekeur ; weinig was bepaald, wat strafbaar was, wie aansprakelijk was, en hoe gestraft moest worden . Er heerschte dus groote onzekerheid, ook in de rechtsbronnen . De rechterlijke bevoegdheid was heel groot: de rechter kon kiezen welke straf hij wilde toepassen, en bovendien nog naar eigen inzicht naar strafverscherpingen zoeken . De rechter kon dus ,arbitrairelijk" straffen, naar eigen goedvinden en inzicht. Vandaar de reactie daartegen in de Fransche revolutie, toen men vond : optima lex quae minimum relinquit arbitrio judicis (Diss ., bl. 64-85) . Met den Code Penal van 179 1 is, evenals in het nude compositie-stelsel, het strafrecht weer geworden tot het ,,System der festen Preise", de straf tot „le risque du delit" (Saleilles) . De vrijheid van den rechter is to niet gedaan door de volstrekt gefixeerde strafmaat voor ieder misdrijf. De Rechten der Persoonlijkheid worden beschermd, maar op formeele externe wij ze (Diss . bl. 89) . i De uitwerking van dit punt ontbrak geheel . Uit elders gegeven punten stelde ik dit overzicht samen, zoodat conclusies ontbreken . Waarschijnlijk heeft de spreekster o .m . betoogd, dat in landen waar de rechtspraak meer op het volksrechtsbewustzijn berust dan in de huidige geciviliseerde, den rechter grooter vrijheid kan worden gelaten . Constitutio Criminalis Carolina (uitgevaardigd door Karel V) . Vgl . ,Mensch en Maatschappij", bl . 25. xa8
Reeds in den Code Penal van 18io werd dit systeem van de bepaalde straffen wederom verlaten en werd aan den rechter bij de tijdelijke vrijheidsstraffen en de vermogensstraffen de keuze gelaten tusschen een maximum en een minimum. Door het huidige Nederlandsche wetboek van strafrecht is de rechter alleen gebonden door een door de wet gegeven maximum en een algemeen minimum, dat voor gevangenisstraf en hechtenis een dag is en voor geldboete 50 cts . E . In de oorspronkelijke straf waren t w e e s o o r t e n e 1 e m e nt e n, n .l . interne, paedagogische en externe, vindicatieve (Diss ., bl . 31-35) . (Tarde e .a . hebben erop gewezen, dat de oorsprong van het strafrecht niet zoozeer in de bloedwraak, als wel in de i n t e r n e rechtspraak van den stam (familierechtbanken) ligt .) Hierbij is de evolutie denkbaar, dat de vindicatieve elementen overwonnen worden door de paedagogische . Maar dan zal blijken, dat de straf als zoodanig niet als paedagogisch to handhaven is . F. Ook de criminaliteit heet e v o 1 u t i e s doorloopen ; b.v .: van elementaire tot beschavingscriminaliteit, van individueele tot massale, beroepscriminaliteit (vgl . bl . 124) . Tot nu toe hebben we volstrekt nog niet nagegaan de ontwikkeling der strafrechtstheorieen, of van het strafbegrip, maar nog alleen de feitelijke, onbewuste ontwikkeling der straf zelf. En deze omvat duizenden van jaren, terwijl die van de theorieen alleen de laatste eeuwen beslaat. Wat zien wij nu bij de beschouwing van deze punten? 1 ° . Dat wij hier in de ontwikkeling dezelfde phasen aantreffen als in die van de algemeene (geestes)geschiedenis. Dus hangt ook de toekomstige ontwikkeling van misdaad en straf samen met de algemeene omvorming . 12 9 9
2° . Dat in de historie het strafbegrip onder onze handen
vervloeit. 3° . Dat de ontwikkeling heen wijst over de tegenwoordige straf. 4° . In deze heele historische ontwikkeling is wel een zeker ethisch element immanent aanwezig 1, maar meer niet : niet bewust gesteld . (Mogen we deze ontwikkelingslijnen als norm gebruiken? Onderscheiden ,Sein sollendes" en ,Werdendes" vgl . Diss . bl . 12 ex.) Hier krijgen we dezen sprong : meer en meer moet de „mensch" warden : de mensch bewust en willend het betere en meer zuivere zoeken . 5° . Tot nu toe was gemeenschappelijk aan al die straffen (wreed of betrekkelijk humaan, barbaarsch of betrekkelijk beschaafd) dat ze zonder aarzelen uitgingen van het beschermen van bepaalde, tijdelijke rechtsgoederen ; dat de mensch in den misdadiger niet begrepen werd ; dat men zich recht over hem aanmatigde ; dat instinctieve wraak-reactie of koude doelmatigheid (,,vergeldings"- en ,doelstraf") de drijfkracht waren . Dit alles dan behoeft niet zoo to blijven ; wij zijn ,ein rollendes Rad" . II In het eerste stuk hebben wij nagegaan, dat het begrip ,,straf" zich in de geschiedenis voortdurend oplost . Toch wordt thans door de klassieke school het verwijt gericht tegen de zgn . Nieuwe Richting in het Strafrecht : gij doet iets vreeselijks . Gij lost het strafrecht op, want : i° . loochent gij den vrijen wil ; 2° . vervangt gij de straf door een maatregel, die a. niet aan een feit aanknoopt, b. niet samenhangt met de zwaarte van het misdrijf, c. niet samenhangt met de schuld, d. een maatregel van politie en administratie is, en niet van justitie . i „God in het universum wordt, wordt in de menschheid ook" . H. Roland Holst in ,Verzonken Grenzen"
130
Nu zou de Nieuwe Richting kunnen verwijzen naar die heele historie van verandering, zoo als de futuristen verwijzen naar de heele historie van verguizing van nieuwe richtingen ; en dat hebben haar aanhangers een enkele maal ook wel gedaan ; maar meestal hebben zij beweerd, dat zij de straf wel handhaafden ; en nooit hebben zij met blijdschap ja gezegd op dat verwijt! Toch hadden ze dat zoo mooi kunnen doen - zij hadden kunnen wijzen op de zedelijke beteekenis van het twijfelen aan de persoonlijke verantwoordelijkheid (het tegenovergestelde van wat men meestal vindt!), omdat dit een dieper, milder, veel gedifferentieerder begrijpen van verschillende menschen mogelijk maakt. (Wij zijn alien min of meer ,psychopathen" ; de mensch is niet df goed of slecht, maar heeft goede en slechte elementen ; - en het is beter op de eerste in to werken dan op de laatste .) Er zijn vele ,strafrechtstheorieen", d .w.z . philosophische rechtvaardigingen van het recht tot straffen . En slechts weinige philosophische betwistingen van dat recht. Hoewel deze theorieen eerst ontstaan zijn lang nadat het recht tot straffen in practijk werd gebracht, kunnen zij voor de ontwikkeling van de straf in het heden wel degelijk beteekenis hebben . Gaan we nu die rechtvaardigingen eens na . Wonderlijk genoeg gaan ze bijna alle van een petitio principii uit, van de straf als datgene wat gerechtvaardigd moet worden 1. - Het woord van Bolland geldt ook hier : ze weten al van to voren wat ze to bewijzen hebben : de onmisbare straf moet voor het forum der wijsbegeerte worden gerechtvaardigd. Dat hangt hiermee samen, dat slechts weinigen de maatschappij in haar grondslagen critisch hebben durven bestudeeren, en verder dat zij den elementairen drang tot vergelding en afweer slechts als een rest van het primitieve, natuurlijke beschouwen . 1 En van ,orde", ,staat" en ,eigendom" . 1 31
Maar de wijze waarop zij gerechtvaardigd wordt, verschilt in hooge mate . Sedert het begin van het westersch-theoretiseerend denkleven, d .w .z . sedert de Grieksche wijsbegeerte, zijn twee groepen van theorieen to onderscheiden : de absolute en de relatieve . De eerste kennen de straf als een transcendentaal gebod ; de tweede willen haar alleen waar zij noodzakelijk is ; voor de eerste is de straf essentieel 1 e e d, de eerste zien op het verleden, de tweede op de toekomst (,,non quia peccatum est, sed ne peccetur" Seneca); de eerste zijn vergeldings-, de tweede doeltheorieen . Natuurlijk zijn zij in de practijk meer to onderscheiden dan to scheiden ; maar er is toch een vrij sterk verschil in accent . In ieder boek over de geschiedenis der straf kunt ge vinden, dat de oorspronkelijke straf en vergelding en alle verschillende doeleinden die zich later hebben gedifferentieerd, omvatten . Zeker is dat waar ; maar vaak vergeet of verdoezelt men, dat ook de tegenwoordige straf nog en vergelding en verschillende doeleinden omvat . Zeker is het waar, dat de geschiedenis van het menschelijk denken over de straf is een geschiedenis van differentiatie ; maar men overschatte den invloed dier bewustwording op de werkelijke straf niet . Terecht zegt P o s t, dat het bij een bepaald yolk heerschend strafstelsel een neerslag is van zijn geheele ontwikkeling bis in die tiefste friedensgenossenschaftliche Zeit hinein, en soms een rommelkamer van honderden en duizenden van jaren . Iedere maatschappij bergt tal van lagen in zich, die volstrekt niet op eenzelfde geestelijke en cultuurhistorische hoogte zijn . Zoo leven onder ons nog tal van ,hochfamiliale" (Muller-Lyer) opvattingen betreffende familieverhoudingen ; en zoo ook met betrekking tot de straf. Tarde zegt (Transformation du droit, bl . 16-17) : ,,Ainsi, a l'origine, la reaction defensive contre l'acte 1 32
criminel se bifurque en deux formes bien distinctes et d'une etendue bien inegale l'une morale, indignee et compatissante A la fois ; l'autre vindicative, haineuse et impitoyable ; l'une et l'autre, d'ailleurs, ayant pour trait commun tine tendance au talion vrai ou simule" . Ook nu doet allerlei elementaire drang tot afweer, vergelding, enz . nog in ons mee . Bv. de ongerichte wraak . Maar zooals deze laatste als maatschappelijke instelling verdwenen is, zoo kan ook de ,straf" min of meer rudimentair worden . In tegenstelling tot de gewone opvatting, volgens welke de straf zich heeft geevolueerd van wraak tot staatsstraf, kan men de zaak eens omgekeerd beschouwen en zich afvragen, of niet het oorspronkelijke eerlijke karakter van : reactie, verdediging, noodweer, veelal langzamerhand is verdoezeld en schuil gegaan achter een ,Recht", ja volgens sommigen zelfs een verheven plicht - m .a .w . of dit geheele baseeren van de straf op metaphysische gronden, deze geheele rechtvaardiging waardoor verduisterd wordt dat de straf iets zeer ,natuurlijks" is, niet als een ontwikkeling van hypocrisie is to beschouwen . - De vraag wordt hier opzettelijk zoo scherp geformuleerd, om nu eens het voile licht op d e z e kant van de zaak to doen vallen . (Vgl . Diss . bl . 98 en G . H . Neuendorff, Ueberwindung der Justizkrise, bl . 78 .) Zeker heeft het strafrecht vele s c h ii n b a r e evoluties doorgemaakt . Veel van wat men voor de groote evoluties ervan aanziet, was grootendeels schijn . Zoo : 1° . De verzachting (bv . afschaffing van de tortuur), terwijl bestaan bleef het misbruiken van een mensch voor de ,openbare orde" . 2 De reeds genoemde overname van de wraak door den staat . Meestal zegt men, dat daardoor de straf boven de wraak wordt uitgeheven . Inplaats daarvan kan men, historisch materialistisch redeneerend, zeggen, dat de menschen hun wrack pas aan den staat hebben afgestaan, toen ze zeker waren, dat die - als klassewerktuig - ze goed zou ,behartigen" . Laten we ons dus niet verblinden door optimistische uristen van de Nieuwe Richting, die meenen dat b .v . 1 33
de vergeldingsstraf een overwonnen standpunt is, dat men niet meer behoeft to bestrijden . lien wij liever om ons heen ; hoe de meeste menschen reageeren op ieder „onrecht" . Dan blijkt helaas, dat wat „historisch" overwonnen is, alleen van de eerste, bewuste plaats is verdrongen, maar nog wel voortleeft . All that is buried is not dead, zegt Olive Schreiner . Met andere woorden : de vergeldingstheorie is voor ons niet alleen een historische bizonderheid . Daar is een verband van vergelding met wraak ; hetgeen bv . uitkomt in het gezegde van Thomas van Aquino, dat de zaligen in het hemelsche koninkrijk de straffen der verdoemden zullen zien, opdat hun eigen gelukzaligheid hun des to meer behagen zal . I Verschil tusschen wraak en vergelding : a° . to vergelden wenscht men ook onrecht een Ander aangedaan ; 2° . de ,straf" is in de vergelding meer gerationaliseerd ; 3° . Wraak kent geen maat en is affectbeladen (,,De wraak is zoet") . Vgl. bl . 118 . 4° . de vergelding heeft een,,rechtsbevestigende" werking . Men zegt : vergelding voelt men ook voor wat anderen is aangedaan . Maar dit kan evengoed wraak zijn . Want wraakzucht kan collectief zijn . (Lynch-justitie . De criminaliteit der menigte .) Vergelding wordt als lets zedelijks beschouwd ; maar ieder getroffene is tegelijk ,vertoornd" en zedelijk verontwaardigd ; dat is juist het gecompliceerde in den mensch (vgl. bij het historisch materialisme : hoe het eigenbelang verschijnt als heilige zaak ; algemeene beteekenis van de leus 2: leder wreker voelt zich min of meer als voltrekker van een zedelijke vergelding . Dit wil niet zeggen, dat ik ieder verschil in graad loochen ; 1 Nietzsche spreekt over hen, bij wie „die Rache hervorspringt hinter ihrem Wort,,Gerechtigkeit" .- Merkwaardig is dat Guyau zonder Th. v . Aquino to noemen erop wijst, dat de verdoemden, indien zij werkelijk ongeneeslijk zijn, meer behoefte hebben aan de heerlijkheden van den hemel dan de uitverkorenen zelve . 2 tie ,,Mensch en Maatschappij" bl . 3 e .v. = 34
maar dat het m.i .slechts een verschil in g r a a d is . Er i s een soort van primitieve rechtschapenheid, die vergelding eischt ; maar de hoogste trap van rechtsgevoel is de retributieve „rechtvaardigheid" niet (Vgl . bl. I43) Er zijn verschillende vergeldingstheorieen, die alle dit gemeen hebben, dat volgens hen op het onrecht de straf behoort to volgen, onafhankelijk van practische doeleinden (verbetering, afschrikking, onschadelijkmaking) welke met die straf zouden kunnen worden bereikt . I° . Alle oude religieuse strafopvattingen . Daar bezit de straf een sacraal karakter . Maar ook hier zit allerlei leelijks achter : men draagt eigen wraakgevoelens aan de godheid over ; door de goddelijke voors chriften wordt dat gehandhaafd, waaraan de menschen gehecht zijn'- . Ook het ,Mij is de wraak" kan in tweeerlei beteekenis worden opgevat, ni . dat de mensch in zijn beperktheid het vermogen tot oordeelen mist 2, maar ook, dat hij zich toch nog wreekt, nl . door de godheid . Op dezelfde wijze kan men het Laatste Oordeel zien als een wereldwraak . lets dergelijks komt ook tot uiting in de troost van „ex oriore aliquis nostris ex ossibus ultor" . (,,Moge eens een wreker uit ons gebeente opstaan!") - Men heeft de Godheid echter niet zoo to denken. 2° . De leer van de strikte rechtvaardigheid ; het scherpst is deze bij Kant . In het algemeen was er in de i 8de eeuw een sterke behoefte aan theorieen ter rechtvaardiging van de straf . (De vroegere, theocratische staatsleer stond er gemakkelijk tegenover . In de igde eeuw vindt men den staat meer 1 In het oud-testamentische priesterrecht is het goddelijk recht zeer menschelijk . Volgens de Peruaansche voorstelling zijn er g standen in het hiernamaals . 2 Vgl . bl. 45 ; cf. G . H . Neuendorf ,Ueberwindung der Justizkrise" (bl. 26 en 34), die deze spreuk opvat als : ,Wreekt u niet, i k wil vergelden" . Hij ontkent ook het (menschelijke) recht tot ,begenadiging", dat eveneens bij de monarchie ,von Gottes Gnaden" hoort, waarvan de monarch, als drager van een van God afgeleide genade, genade verleenen kon . I 35
,,vanzelf" tot straf gerechtigd .) Er was toen een samenhang met de leer van het contrat social, volgens welke alleen de toestemming van den misdadiger zelf recht tot straffen geven kan . Dit is natuurlijk een fictie 1. Op het oogenblik vindt men de vergeldingstheorie nog i Ook Rousseau gaat ervan uit, dat de Staat den plicht der zelfhandhaving heeft (Contrat Social II . 4. le plus important de ses soins est celui de sa propre conservation) . Rousseau accepteert ook nog de doodstraf: Contact Social II, 5 : ,,c'est pour n'etre pas la victime d'un assassin que Yon consent A mourir si on le devient" . Bij Rousseau loopen nog dooreen de twee beginselen, die Fichte later in zijn Abbiissungsvertrag organisch samengevoegd heeft : de uitstooting en de gehoorzaamheidsdwang tegen hot lid der gemeenschap. Rouseau accepteert nog een zeker ,oorlogsrecht" tegen den misdadiger. In onmiddellijk verband hiermee staat de vraag, of het misdrijf is Rechtsverletzung dan wel 0ngehorsam . In Beccaria is een stork geluid van erkennen der menschelijkheid van den misdadiger : de straf moet voor de a n d e r e n zoo afschuwelijk mogelijk, maar voor hem die haar ondergaat zoo zacht mogelijk zijn . Door die humaniteit raakt hij dikwijls in tegenspraak met zijn eigen staatsrechtelijke theorieen . Laistner pag . 98 schrijft dan ook : „der Satz, dass eine Strafe nur so weit gerecht sei als sie notwendig heissen konne, fuhrt logisch ganz richtig zu der auch wirklich ausgesprochenen Folgerung, dass die Notwendigkeit nicht von dem Strafenden verschuldet rein diirfe, der vielmehr nur dann gerechtfertigt strafe, wenn er vorher die Mittel, dem Verbrecher zuvorzukommen, erschopft habe : ein Satz, d e r ge wissenhaft erwogen zum Verzicht auf jegliches Strafrecht treiben musste" . Hot v o o r k o m e n van misdrijven denkt de r8de eeuw (Beccaria) zich nog niet anders dan door heilzame en vrees verbreidende we t t e n : Beccaria § XLI : ,Volete prevenire i delitti? Fate, the le Leggi siano chiare, semplici, e the tutta la forza della Nazione sia condensata a difenderle, e nessuna parte di essa sia impiegata a distruggerle . . . . Fate, the gli uomini le temano, e temano esse sole", en § XLIV : ,Un altro mezzo di prevenire i delitti a quello di ricompensare la virtix" . Vergeleken met het voorafgaande is dit al zedelijke vooruitgang, getuigt van verzachting van zeden ; maar een n i e u w e ontwikkeling komt, die verder gaat . . . . want zoo bevangen is Beccaria nog in de oude voorstellingen, dat hij, in de plaats van de doodstraf, den meest harden levenslangen dwangarbeid aanbeveelt als veel meer afschrikkend. --Zoozeer,datDiderot
1 36
bij de orthodoxie, en bij de aanhangers der ,idealistische" philosophie (Kant, Hegel, enz .) . K a n t gaat in zijn staatsrecht nog veelal van het contrat social uit, maar keert zich in zijn strafrecht daartegen omdat hij den enkeling niet als middel voor het staatswelzijn beschouwen wil. Hij zoekt daarom de rechtvaardiging der straf in een categorischen imperatief . (Kant's heteronome moraal, gelijk voor alle menschen 2 .) ,Das Strafgesetz ist ein kategorischer Imperativ, and wehe dem! welcher die Schlangenwindungen der Gluckseligkeitslehre durchkriecht, um etwas auszufinden, was durch den Vortheil, den es verspricht, ihn von der Strafe, oder auch nur in einem Grade derselben entbinde, nach dem pharisaischen Wah lspruch : ,es ist besser dass e i n Mensch sterbe, als dass das ganze Volk verderbe" ; denn, wenn die Gerechtigkeit untergeht, so hat es keinen Werth mehr, dass Menschen auf Erden leben" (Metaphys . Anfangsgriinde der Rechtslehre, (bl. 226, 227, Diss . bl . ioo) En daarvodr : ,Richterliche Strafe . . . . kann niemals bloss als Mittel, ein anderes Gute zu befordern, fur den Verbrecher selbst, oder fur die biirgerliche Gesellschaft (dus speciale en generale preventie), sondern muss jederzeit nur daaum wider ihn verhangt werden, weil er verbrochen hat; hem geprezen heeft, omdat hij tegenover den misdadiger van zijn beginsel van humaniteit toch ten slotte heeft afgezien. L . zegt : ,Beccaria hat sich in der ganzen Behandlung der Frage nicht fiber den Standart der Niitzlichkeit erhoben" . Dat is zoo : maar g e d r e v e n werd hij wel degelijk door wat anders, al uitte hij het in utilistischen vorm. : 1 Art. 18 van het program der Christelijk-Historische Unie (19o8) bij de vaststelling van het strafrecht behoort uitgegaan to worden van het beginsel, dat der overheid het recht om to straffen van Godswege is toegekend, niet slechts om de maatschappij to beschermen, maar allereerst tot herstel van de geschonden gerechtigheid, desnoods door de doodstraf, waartoe het recht haar in beginsel toekomt" . De Katholieken zijn hierin utilistischer en meer gematigd . I Vgl . b1z . 45 . Heteronoom (in tegenstelling tot autonoom) in then zin, dat haar grondslagen niet liggen in den menschelijken geest of het menschelijk gemoed e.d., maar objectief in het metaphysische vaststaan . 1 37
denn der Mensch kann nie bloss als Mittel zu den Absi chte n eines Anderen gehandhabt and unter die Gegenstande des Sachenrechts gemengt werden, wowider ihn seine angebohrne Personlichkeit schiitzt . . . ." Hij gaat zoo ver om to verlangen, dat de burgerlijke maatschappij v66r hare oplossing nog den laatsten moordenaar zou moeten terechtstellen, „d a m i t j e d e rmann das widerfahre, was seine Thaten werth sind, and die Blutschuld nicht auf dem Volke hafte . . . ." Hiertegen kan men aanvoeren : i°. zooals Kerler 1 uitwerkt: juist op grondvaneenabsolute moraal moeten straf en belooning worden verworpen ; 2 2° . de Kantiaansche leer : „D i e M e n s c h h e i t i n deiner Person wie in der Person eines jeden anderen jederzeit zugleich als Zweck, niemals bloss als Mittel zu g e b r a u c h e n" kan in wezen het strafbeginsel (66k het vergeldingsstrafbeginsel) niet meer aanvaarden, tenzij men van alles een fictie maakt . Want volgens die leer is ,straf" alleen to aanvaarden in die i n d i v i d ue e 1 e gevallen, waarin zij in het louteringsproces noodig is : kan zij nooit algemeen worden voorgeschreven . Maar : in de heele klassieke philosophie gaat het nu eenmaal abstract toe ; en hoewel zij I n t h e o r i e den misdadiger eert, heeft zij voor zijn c o n c r e t e persoonlijkheid niet de minste menschelijke belangstelling . Even abstract is Kant in zijn s t r a f m a a t : de evenDietrich Heinrich Kerler, volgeling van Kant, evenals deze aanhanger van de imperatieve moraal, die op den voorgrond stelt de p i i c h t in plaats van het g e 1 u k . - Vgl . Kerler, „Die Idee der gerechten Vergeltung in ihrem Widerspruch mit der Moral" (igo8) en zijn ,Nietzsche and die Vergeltungsidee (igio) . 2 Wat uit vrees voor straf gelaten wordt of uit hoop om belooning gedaan, heeft zijn zedelijke beteekenis verloren . En zeker is er geen enkele zedelijke reden om aan een gepleegd onrecht nog een onrecht toe to voegen . Hier is nog een oud-testamentische gerechtigheid. In het Nieuwe Testament is een fecondite morale (Guyau), die geen belooning vraagt, noch bedoelingen heeft .
t
1 38
redigheid, die aan alle vergeldingstheorie eigen is, draagt bij hem zelfs nog het karakter van mechanische gelijkheid . (Hij is ook tegen gratie . Vgl . Merkel over vergiffenis .) Deze leer brengt altijd met zich een pleidooi voor de doodstraf. Tegen de leer van de evenredigheid geldt vooral, dat zij in concreto niet to vinden is . De mensch matigt zich hier iets aan, dat hij niet bij machte is uit to voeren . Vanzelf wordt zij altijd een a b s t r a c t e evenredigheid . Bovendien is hieraan inhaerent een overmatig nadruk leggen op de d a a d ; en een schromelijk verwaarloozen van wat er innerlijk in den misdadiger gebeurd is en verder gebeuren gaat . F i c h t e ging voort op Kant en het contrat social . Wie het ,verdrag" breekt, wordt a .h .w. vredelooze ; nu is de straf hem nog een weldaad, daar hij zich daardoor terugkoopt . Het Abbussungsvertrag, waartoe hij Tangs dezen weg komt, luidt : ,Alle versprechen alien, sie, inwiefern dies mit der offentlichen Sicherkeit vereinbar ist um ihrer Vergehungen willen nicht vom Staate auszuschliessen, sondern ihnen zu verstatten, these Strafe auf andere Weise abzubiissen" (Fichte, Naturrecht, 1896 2, 97; L. Laistner, Das Recht in der Strafe, 1872 bl . 116) . Terecht vraagt Laistner kritisch : ,warum verlangt der Staat fur die Wohltat der Wiederankniipfung des zerrissenen Bandes nur eine so passive Leistung wie die Strafe 1st?" Er wordt hier weer uitgegaan - evenals bij Plato van de opvatting, dat het lijden op zichzelf reinigende kracht heeft, in plaats van dat wat de mensch er van maakt 1. Maar iedere ,Siihne", boete, is a c t i e f, terwijl het ondergaan van leed passief is en op zichzelf niet reinigt . 1 Ook Jos. Kohler (Das Wesen der Strafe) ziet de beteekenis van de straf in de siihnende, reinigende, weihevolle Kraft des Schmerzes . 139
We gevoelen duidelijk, dat Fichte eenvoudig weer van de straf is uitgegaan en er een rechtvaardigingsgrond voor gezocht heeft - zooals de menschheid aldoor geworsteld heeft om een rechtvaardigingsgrond van de straf . Ten aanzien van de realiteit (terugkeer van ontslagen gevangenen in de maatschappij!) is deze leer een bespotting . Ook Fichte staat in de rest van zijn philosophie hoog boven dit standpunt . (Vgl . zijn prachtige gedachten over het volledig levensrecht van al wat menschengelaat draagt .) In het algemeen zijn de strafrechtsinzichten der menschheid altijd achterlijk geweest ; en is ook de practijk van het strafrecht nog beneden het algemeene cultuurpeil gebleven. Volgens H e g e l is de Staat ,absoluter, unbewegter Selbstzweck", de Staat heeft het hoogste recht tegen den enkeling, en hoogste plicht der enkelingen is het leden van den Staat to zijn (Grundlinien der Philosophie des Rechts, § 258) . Vandaar zijn conservatieve rechtsphilosophie, die wel ,konigliche preussische" genoemd is . (Men moet wel onderscheiden Hegel's m e t h o d e van zijn s y s t e e m . Zijn methode, de dialectische, is revolutionair .) Zijn strafrechtstheorie hangt eenerzijds met deze staatsvergoding, anderzijds met het abstract karakter van zijn dialectiek samen. (Ook bier, nog meer eigenlijk dan bij Kant, ontbreekt het reeele, bloedwarme, menschelijke element .) Volgens de eerste heeft de staat het recht tot straffen, volgens de tweede is de straf op zichzelf gerechtvaardigd . Recht en onrecht hangen onverbrekelijk samen . In het onrecht staat de enkeling op tegen het algemeene recht, verloochent het wezen daarvan, negeert het (Dissertatie, bl . 104) . „Die Erscheinung des Rechts geht im Unrecht zum Schein fort . . . . " ; door negatie daarvan bewijst het Recht zich dan als ,Wirkliches and Geltendes" . (Het onrecht verschijnt als de bizondere wil tegenover den algemeenen ; ook hier weer de typische autoritaire denkwijze van de ,hochfamiliale" phase!) 1 40
De ,Nichtigkeit" van het onrecht moet uitwendig gedemonstreerd worden door de straf . Ook Hegel staat op a b s o 1 u u t standpunt : ,es ist nicht bloss um ein Uebel oder um dies and jenes Gute zu tun, sondern es handle sich bestimmt um Unrecht and um Gereehtigkeit" . Tegenover deze opvattingen staat als iets principieel veel hoogers wat Nietzsche zegt (Aphor . 422) : „als door misdaad de maatschappij vernederd is, is het de taak der goeden, door edele daden een ,Ausgleich" to bewerkstelligen" 1. En Eduard von Hartmann zegt : „Die Vergeltung schafft objectiv genommen eine n e u e Verletzung, ein neues Leid, um die suss e r e genugthuung fur das alte zu gewinnen ; gleichwohl erreicht sie durch dieses sittlich bedenkliche Mittel strenggenommen doch nicht die Wiederherstellung des sittlichen Gleichgewichtszustandes in dem Niveau von der ersten That, sondern in einem tiefer liegenden, durch die dazwischen liegende Uebelthat and ihren Gegenstoss her a b g e d r u e k t e n . Die Vergebung hingegen ist eine p o s i t i v e sittliche Leistung, welche durch ihren positive n W e r t h auch c bj e c t i v genommen das negative Gewicht der Uebelthat aufwiegt, and so erst wirklich den status quo ante in sittlieher Beziehung w i e1 Heine schreef Juli 1843 : ,es widerstrebt uns zu glauben, dass, wenn der einzelne eine Untat begangen, die Gesellschaft in corpore gezwungen sei, dieselbe Untat zu begehen, sie feierlich zu widerholen". („Gefangnisreform and Strafgesetzgebung" in ,,Franzosische Zustande".) Mr. J . I . de Haan (Tijdschr . v . Strafr. XXVIII (1917) bl . 286) heeft dit ,redelijke eenheid van recht en onrecht" genoemd . Echter, een andere tijd zal ook tot een andere wijsheid kunnen komen dan dat het wezen van de straf hierin bestaat, dat de staat zelf onrecht doet . - Wat betreft de criminaliteit in verband met sociale factoren kan men de „misdaad" zeif beschouwen als de ,straf" aan de maatschappij . Daarmee is dus de boete voltrokken en behoeft men niet als volgens het stelsel van de bloedwraak wederom een straf to doen volgen . - Vgl. ook oproer als gevolg van (straf voor) slechte levensmiddelenpolitiek, kettinghandel, enz. - Vgl. voor Freud's opvattingen in dezen Reik op, cit. bi . 153 v1gg. 141
d e r h e r s t e 11 t" . (Phanomenologie des sittlichen Bewusstseins, (1879, bl . 208 .) Men bedenke, dat het hier niet alleen om Hegel en zijn volgelingen gaat . In een eenvoudiger terminologie leven dergelijke gedachten wel degelijk nog in het gemiddelde rechtsbewustzijn! Een opvatting, die ook zeer sterk in alien leeft, is die van H e r b a r t, dat de straf een aesthetische noodzakelijkheid zou zijn . Terecht zegt Laistner, dat deze leer meer aandacht verdient dan zij meestal vindt : ,Immerfort sprechen die unvergoltenen Taten" (Allgemeine practische Philosophie) . Hij erkent, consequent, ook het loonbeginsel voor goede daden 1. Hierover nu prachtig Guyau (Esquisse dune Morale sans Obligation ni Sanction, Ed . 1885, bl . 161) ; zeker, die onvoltooidheid, dat gebrek aan symmetrie doet leed, ,,mais nous aimons mieux souffrir que profaner" . ,Seule la volonte interieure peut efficacement se corriger ellememe" . Hier wordt ons een verdere horizon gewezen; want dit is het tekort van Herbart : dat hij eenvoudig uitgaat van de geldende gevoelens en behoeften der menschheid (vgl . heksenprocessen, auto da fe), terwijl toch de ethica ook een normatieve, optrekkende taak heeft! Een der anti-paedagogische uitwerkingen van het strafrecht is juist, dat het aldoor allerlei wraak-rechtvaardigheidsgevoelens sanctioneert . (Zoo zegt H . von Hentig, dat door de doodstraf ,nur der Rachetrieb restlos befriedigt" werd en over het strafrecht der middeleeuwen sprekend, dat het uitliep op een ,intimen Kultur aller rachsuchtigen Instinkte" .) Ook deze instincten kunnen in den loop der geschiedenis verdrongen worden (om van gesublimeerd nog niet eens to spreken!), zooals immers met vele oude instincten gebeurd is (dooden van jobsbode, ongerichte wraak, in het algemeen onmiddellijk terugslaan) . De heele vergeldingsleer hangt samen met een object Herbart behoort overigens niet geheel tot de absolute theoretici, hij eischt ook een ,motief" voor de straf, vooral afschrikking . 142
tieve, heteronome moraal, waarin men van buiten aan een daad kan zien of zij goed of kwaad is . De a b s o l u t e theorieen zijn dus niet to handhaven ; de vergelding is een lagere, mathematische rechtvaardigheid, hooger staat de erbarmende gerechtigheid Gods, die zijn zon laat opgaan over boozen en goeden, van den Vader, die den verloren zoon meer welkom heet dan he m die nooit afdwaalde . De „zedelijke" eisch van de vergelding hoort in een primitieve ethica thuis, en de „logische" eisch in een abstracte logica. De vergeldingstheorie, die zich als zedelijke straftheorie bij uitstek voordoet, is in wezen immoreel to noemen . i °. Leed en belooning hebben met zedelijkheid niet to maken . Het belooningsbegrip hoort in het ruilverkeer thuis, is tenminste daarin ontstaan (prestatie en tegenprestatie). Op het gebied van de zedelijkheid gaat het juist nooit om tegenprestatie, om belooning . (Het verschillend reageeren op de zonde van een ander .) 2° . De „zedelijke wereldorde" eischt geen „leed" voor den zondaar, maar opbouw, opheffing . 3°. De menschen zijn niet in rechtvaardigen en zondaren to verdeelen . 4° De mensch aan wien iets vergolden wordt, is niet meer dezelfde die het feit beging . 5°. De misdaad zelf heeft haar uitwerking in dengeen die haar beging ; dat proces wordt door de uitwendige straf verstoord . Het verwarren van de ruwe, uiterlijke straf en het innerlijke louteringsproces na een w e z e n1 ij k slechte daad (wel to onderscheiden van een door de wet strafrechtelijk-verbodene), welk laatste proces men desnoods een innerlijke vergelding zou kunnen noemen . 6° . De vergelding richt zich of tegen de daad, en dan is ze achterlijk; of tegen den dader en dan is zij niet to bepalen door menschen . (Vgl. bl . 45 .) Bovendien zeide Joubert (18de eeuw) terecht : ,Les 143
hommes ne sont justes qu'envers ceux qu'ils aiment" (het ,arrogante" van het straffen) . 7° . Onmogelijkheid de schuld zuiver to meten . 8° . Onmogelijkheid een ,evenredige" straf to vinden . g° . Werkelijk karakter der rechtspraak gansch anders dan dat van een ,zedelijk gericht". 1o°. De vergeldingsstraf houdt geen rekening met de gecompliceerdheid der menschelijke natuur, met de samenwerking van uitwendige en inwendige factoren, met de mengsels van toerekenbaarheid en ontoerekenbaarheid, noch met de wetmatigheid van de criminaliteit (Quetelet) . ii' . Er wordt geen rekening mee gehouden, dat de mensch, die in verband met uitwendige omstandigheden tot misdrijf komt, niet slechter behoeft to zijn dan wie er niet toe komt . 12° . Er is een grout verschil tusschen de theoretisch gefundeerde vergelding en de empirische straf . En wanneer dit niet zeer nadrukkelijk wordt naar voren gebracht, bestaat gevaar, dat de verdediging van de eerste in de practijk neerkomt op een verdediging van de laatste . In het algemeen is de vergeldingstheorie aan een wetenschappelijke bestudeering van de criminaliteit nog niet toe; noch aan een indeeling der misdadigers in categorieen . Zij is dus ethisch en wetenschappelijk to veroordeelen . III De theorie van (den jurist) Feuerbach behoort tot de zoogenaamde doeltheorieen . Deze leiden de rechtmatigheid der straf uit een bepaald doel af, bv. afschrikking, onschadelijkmaking en verbetering . Door Feuerbach werd de nadruk gelegd op de strafbedreiging, welke tegenover den ,prikkel" tot misdaad een ,,tegenprikkel", een psychischen dwang, moet uitoefenen . Deze bedreiging is bij hem hoofdzaak, de uitvoering der straf is een noodzakelijk kwaad . De laatste kan hier meer humaan worden, maar is toch essentieel . 144
Hiertegen kan onder meer opgemerkt worden : i° . dat zij alleen op den lageren kant van den mensch inwerkt; 2° . merkt Kerler terecht op, dat zij de natuur van den wil voorbijziet, ,dessen Macht in der Leidenschaft alle Vernunftgrunde fiber den Haufen wirft" ; 3° . de afschrikking heeft demoraliseerende werking (historische ervaringen) ; 4° . de afschrikkende kracht wordt meestal overschat : gemiddeld worden regels opgevolgd niet om de sanctie, maar omdat zij in de meerderheid nog (al) leven; 5° . tegen de afschrikkingstheorie in het algemeen heeft Rich . Schmidt (Aufgaben der Strafrechtspfege, bl . 50) opgemerkt : „Von jeher hat sich ein eigentumliches Geffihl des Widerstrebens gegen die Zumutung geregt, die Strafe ausschliesslich auf eine unedle Empfindung der Burger zu berechnen!" Hoe weinig de straf ,helpt", bewijst, zooals wij (bl . 49) hebben nagegaan, de sterke recidive . Bentham heeft reeds gezegd, dat tegenover den n o o d de misdadigheid niet met straffen to bestrijden is en dit is in de geschiedenis voortdurend bewezen . Prof. Mr . D. Simons heeft naar aanleiding van de crisisrechtspraak gedurende den wereldoorlog in het Weekblad v. h . Recht 1 geschreven : „Men wil een stelsel handhaven door steeds strengere straffen . D a t i s n o o i t g e 1 u k t e n zal ook ditmaal niet gelukken . De noodzakelijkheid van steeds weer een beroep to doen op het scherpe zwaard van het strafrecht is de sterkst mogelijke veroordeeling van het gevolgde stelsel . Vrijheid moet het op den duur winnen van straf . Victa vincit libertas" . Men vergete trouwens niet, dat er slechts een k a n s is (en een veel minder groote dan men veelal denkt), dat er straf op het strafbare feit volgen zal . Volgens Kauffmann (Psychologie des Verbrechens) worden slechts ongeveer io % aller strafbare feiten gevonnisd, hetgeen overeenkomt met de cijfers der Saksische Cri1 No. ro
10248, 24
Mei
1818,
bl . 4. x45
inineele Statistiek betreffende brandstichtingen . Dr . Walter Hoffmann, die dit citeert 1, merkt dan ook op :,,Wenn das Verbrechen sich nicht so haufig 1 o h n t e, warden wir in der Verbrechensbekampfung langst andere Erfolge erzielt haben" . ,,Mangel an Intellekt, geistige Minderwertigkeit sind daher nicht Griinde der Straftat, sondern ihres M i s s l i n g e n s" . Belangrijker dan de strafrechtstheorie van Feuerbach (die op de wetgevingsbeginselen van zijn tijd grooten invloed uitgeoefend heeft) is de zoogenaamde N i e u w e Richting in het strafrecht, dievoorlooper is van groote omwenteling op het gebied van hetstrafrecht . De Nieuwe Richting (ecole positiviste) in het strafrecht laat zich niet begrijpen zonder haar tegenpool en voorgangster, de klassieke strafrechtsschool, die ontstaan was uit de 18de eeuw, Vgl . het abstract denken der 18de eeuw (Aufklarung), rechtlijnigen stijl 2. Terecht vergelijkt iemand Beccaria bij Adam Smith : triomf van het abstract individualisme . De ,rechten van den mensch" denkt men schablonenmassig (abstracte democratie), vgl . vrouwenbeweging (Diss . bl . io5, io6) . Opstand tegen alle autoriteit, tegen alle ,hoogere machten" (feodalisme), ook in het religieuze . Overschatting van de wetten . ,L'erreur du i8eme siecle est de regarder la question morale comme une question politique" (Brunetiere) . De willekeur van vroeger was gevolgd door een honger naar beperking daarvan . Uit dit laatste vloeit voort : de beperking van de macht van den staat om den enkeling niet verder aan to tasten dan hij zelf zou moeten goedvinden (Rousseau), niet 1 Psychologie der straffalligen Jugend, igig, bl . 7 . 2
Me hiervoor de dissertatie . De bewerker heeft het niet noodig geoordeeld om meerdere bladzijden daaruit bier over to nemen . De aanteekeningen loopen voor dit stuk ongeveer parallel met deze. 1 46
verder dan hij heeft verdiend, en waarop hij heeft gerekend : dus de leer van de proportionaliteit van straffen en misdrijf (hier veelal gegrond op het afschrikkingsbeginsell) ; en van den regel, dat niet achteraf en in concreto, maar van to voren en in abstracto de straf moet worden bepaald : nullum crimen sine lege! (Reeds bij Beccaria to vinden .) De strafrechtshervormingsbeweging der i8de eeuw pleitte voor humaner straffen ; in de lgde eeuw is zij langzamerhand verhard. Gelijkstelling van alle burgers voor de wet . De Code Penal van 1791 let nog alleen op de daad en op het gevolg (geeft een volledig tarief van straffen voor iedere daad) ; abstracte verantwoordelijkheid en toerekenbaarheid . Elke groote maatschappelijke omwenteling die de menschheid heeft doorgemaakt, is alomvattend geweest ; dat wil zeggen dat zij, behalve productiewijze en politieke organisatie, ook gezinsvorm, godsdienst, kunst, en, voorzoover die er al waren, ook wetenschap en wijsbegeerte herschapen heeft . En zoo is ook geen van die omwentelingen aan het strafrecht voorbijgegaan . Heeft deze samenhang in het verleden gegolden, dan zal hij dat ook voor de toekomst doen 1. Gaan we nu omgekeerd van het strafrecht uit, dan zien we hetzelfde : de ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht loopt parallel aan die van de maatschappij ; en de groote vervormingen er van worden wel geleidelijk voorbereid, maar snel voltrokken in tijden van een algemeene ,Umwertung aller Werte", die de1
Voor onderzoek naar wisselwerking van economische verhoudingen en strafrecht is niet voldoende een onderzoeken van een bepaalden tijd; dan zien we alleen dat er samenhang bestaat . Een d y n a m i s c h onderzoek is noodig : van de tijden van v e r a n d e r i n g . (Aldus ook Jos . Karner in Marx-Studien I, bl. 74 .) 147
zelfde zijn waarin ook de andere maatschappelijke instellingen in hun grondvesten worden geschokt . En de aard van de verandering, die het strafrecht in zulke tijden onderging, komt overeen met de veranderingen, welke de productiewijze, de staatsvorm, de godsdienst enz . doormaakten . Dit parallelisme is aan alle tijden gemeen ; maar in een ander opzicht is er groot verschil tusschen de vroegere en de latere omwentelingen . D e s t r a f r e c h t s h e rvorming der 18de eeuw en eveneens die der 2oste zijn theoretisch voorbereid, b e w u s t b e v o r d e r d ; zij werden teweeggebracht niet onmiddellijk en vanzelve door de algemeene economische, sociaal-politieke verschuivingen, maar hingen daar meer indirect mee samen . Want in die tijden had het recht zich reeds gedifferentieerd en leidde, als zoovele ideologieen, een betrekkelijk zelfstandig leven . Zoo hebben we dus in de 18de en 2oste eeuw niet alleen to rekenen met de drijvende krachten der maatschappij in haar geheel, maar wel degelijk ook met speciale, partieele bewegingen op strafrechtsgebied . Daarentegen is het waarschijnlijk, dat van de vroegere groote omvormingen van het strafrecht de menschen zich veel minder bewust zijn geweest, dat de theorie er een veel geringere rol bij gespeeld heeft . Dit maakt het onderzoek naar het wezenlijke in die veranderingen moeilijker : men moet het uit de (soms ook maar gebrekkig bekende) feiten afleiden ; het is niet uitdrukkelijk gezegd . In dit opzicht is er ook in de 2oste eeuw weer een voortgang in bewustheid vergeleken bij de 18de, omdat de voorloopers van de Fransche Revolutie en die van de burgerlijke strafrechtshervorming, hoe zeer zij ook theorethiseerden, nog onvoldoende bekend waren met den samenhang van alle maatschappelijke verschijnselen, en dus het verband tusschen de hervormingsbeweging van Beccaria bijvoorbeeld met de algemeen maatschappelijke wel voelden (zooals vanzelf spreekt; Beccaria was trouwens geestdriftig aanhanger van Rousseau en gaat geheel van diens leer van het contrat social uit), maar 148
niet als eenzelfde historisch verschijns e 1 hebben beseft . En de burgerlijke strafrechtswetenschap der igde eeuw heeft dat voetspoor gevolgd en op het parallelisme van strafrechtsgeschiedenis met algemeene sociale geschiedenis weinig nadruk gelegd, evenals op het feit, dat de culminatie-punten van snelle veranderingen in het strafrecht samenvallen met intensieve ineenstorting en nieuwvorming op ander gebied ; met andere woorden, dat ook de ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht voor een goed deel revolutionair is geweest . De eerste groote verandering van het strafrecht, die, tenminste gedeeltelijk, binnen onzen historischen gez i c h t s k r i n g l i g t (het strafrecht in de dierenmaatschappij en de hypothesen over het strafrecht onder de meest primitieve menschen laten we rusten) v i e 1 samen met den overgang van het primitief communisme naar het privaatbezit van productiemiddelen . Als algemeene karaktertrekken van het strafrecht onder het primitieve communisme kunnen we, omdat we ze nog tegenwoordig vinden bij de stammen, die een dergelijken maatschappij-vorm hebben, de volgende beschouwen : i'. De mensch is zich nog weinig van zijn individualiteit bewust, leeft nog bijna geheel als deel van zijn kleinen stam ; vandaar dat als beleediging van de heele stam gevoeld wordt, wat aan een eenling wordt aangedaan, en dat de heele stam aansprakelijk gesteld wordt voor wat een van zijn leden doet . Dit zijn de twee zijden van de bloedwraak ; de stam van den benadeelde verweert zich collectief en de stam van den schuldige wordt collectief ter verantwoording geroepen . Het spreekt vanzelf, dat individueele schuldopvattingen, onderscheiding tusschen opzet en toeval, toerekenbaarheid en niettoerekenbaarheid, voorbedachte raad en impulsief handelen, zich hierbij nog niet konden ontwikkelen . Wie x49
o b j e c t i e f n a d e e 1 aan een lid van een anderen stam v e r o o r z a a k t had, diens stam werd daarvoor ,,gestraft" . 2° . B i n n e n den kring van den kleinen (door bloedverwantschap verbonden) communistischen stam geldt evenwel een meer eigenlijk strafrecht (Vgl . bl. 129) ; in wezen niet z66zeer wraakzuchtig en verdelgend, iets meer paedagogisch van acrd. Het is het strafrecht, dat door de stamgenooten of door de oudsten van hen wordt uitgeoefend over het lid, dat aan de gewoonten en gebruiken ongehoorzaam geweest is . 3°. De reactie tegen een onrecht is aanvankelijk onbeperkt, mateloos, zooals wraakinstinct zich niet aan beaalde grenzen houdt ; en zoo worden aanvankelijk, om Eet leven van een stamgenoot to wreken, vele levens van den anderen stam geofferd . Als het dan in den loop der geschiedenis, in verband met de moordende uitwerking van die onbegrensde weerwraak, tot inperking daarvan moet komen, kunnen primitief communistische stammen tot geene andere geraken van die van de t a 1 i o : de straf mag niet verder gaan dan de misdaad gegaan is, voor een leven mag slechts een leven, voor een oog slechts een oog, voor een Land slechts een tand genomen worden 1 . Dit aanvankelijk recht, dat eigenlijk nog meer wraakrecht dan strafrecht is, gaat langzamerhand breken en scheuren, in denzelfden tijd waarin het oude communisme meer en meer doorbroken wordt . Want naar gelang de absolute eenheid van alle stamgenooten vermindert, neemt de individueele zelfstandigheid toe, en daarmee is er een begin van het opkomen van individueele aansprakelijkheid in de plaats van de collectieve . Maar niet alleen de gevoelens omtrent schuld en aansprakelijkheid, ook de straf zelf ondergaat een groote wijziging : naast de talio komt er nu een heel Andere beperking van wraak-reactie op, en gaat in sommige tijden heele1 Talio hangt waarschijnlijk samen met het Latijnsche t a I e of sanskriet t a 1 = wezen. VgI. Exodus XXI, 23 -251 50
maal overheerschen : het a f k o o p e n van de wraak, de zoogenaamde c o m p o s i t i e . Zooals wij reeds hiervoor (bl . 121) gezien hebben, ontstaat zij niet bij stammen, die nog alleen maar privaatbezit kennen van enkele kleine armelijke voorwerpen ; zij kan zich pas ontwikkelen zoodra er een zekere mate van privaten rijkdom aanwezig is . Want voor het stelsel van de compositie (dat we in den vorm van ,weergeld" immers oak in de Germaansche middeleeuwen kennen) is noodig, dat er reeds een sterke drang naar bezit aanwezig is, zoo dat het bezit in staat is, wraakgevoelens to dooven . „De hartstocht van de zucht naar bezit lost then van de wraakzucht of", zegt Steinmetz (dl . I bl . 432) ; en Lafargue merkt op : „De eigendom dringt als een furie het menschelijk hart binnen, werpt de diepstgewortelde gevoelens, instincten en ideeen omver, en wekt nieuwe hartstochten op . . . . Wanneer de privaateigendom eenmaal gevestigd is, vraagt bloed niet meer om bloed, maar om eigendom" . We kennen dan ook een overgangstijd, die bijvoorbeeld in de Noorsche sagen duidelijk uitkomt, waarin de ,ouderwetsche" helden, de vertegenwoordigers van een ondergaand rechtsbewustzijn, het nog schande oordeelen om w e e rg e I d aan to nemen, terwijl toch de schim van den doode om een 1 e v e n als zoenoffer vroeg . In die worsteling van twee levensbeschouwingen, waarvan tot ons nog maar vage klanken doordringen, maar die een langdurige en zware worsteling geweest moet zijn, heeft de levensbeschouwing en daarmee ook het recht van het privaatbezit het gewonnen . Een tweeden mijlpaal vinden we in de vorming van een centraal staatsgezag boven de oude kleine stammen . Want wanneer de voornaamste maatschappelijke eenheid niet meer gevormd wordt door de b 1 o e d v e rwante stammen, maar door een territorialen staat, die allerlei verschillende stammen aan zich onderwerpt, dan treden naast en boven de oLroude g e w o o nt e-r e c h t s-r e g e 1 s, die in spreuk- of versvorm van '5'
ouders op kinderen overgingen, u i t d r u k k e l ij k vastgestelde, geschreven rechtsvoors c h rift a n, die aan de onderdanen werden o p g e1 e g d . Naast het gegroeide recht komt het gedicteerde, het auto r i t e i t s r e c h t . Voor een deel van dat recht (vooral voor dat deel dat op zuiver particuliere verhoudingen betrekking heeft), blijft het oude gewoonterecht nog wel grootendeels gelden ; maar de sociaalpolitieke verhoudingen worden bijna geheel door het ,,opgelegde" recht beheerscht . Met betrekking tot het strafrecht is er dan een lange tijd (in onze eigen Middeleeuwen duurt hij wel duizend jaar) waarin naast elkaar bestaan een privaat en een publiek strafrecht, en waarin het laatste meer en meer het eerste verdringt. De allerlaatste sporen van dat private strafrecht vinden we heden ten dage in de ,,klachtdelicten" (feiten die door den staat alleen mogen worden vervolgd wanneer de benadeelde particulier een klacht heeft ingediend) en in de actie die een particulier kan instellen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad . Met de heerschappij van den staat over het strafrecht treedt een bewust doelmatigheidselement naar voren : de staat gaat strafbaar stellen allerlei feiten die voor hem a l s s t a a t, voor de handhaving van zijn gezag, ongewenscht zijn . En voor hem is de misdadiger de ongehoorzame onderdaan : het s t r a f p r o c e s is voortaan niet meer een geding tusschen twee gelijken, maar de beklaagde wordt o b j e c t voor de onderzoekingen van de rechterlijke macht, hij wordt meer en meer rechteloos ; het vooronderzoek wordt schriftelijk en geheim, om bekentenis to verkrijgen wordt tortuur toegepast ; allemaal verschijnselen, die in de methode van de inquisitie haar hoogtepunt bereiken, maar waarvan de verzachte sporen nog wel degelijk in het Europeesche strafrecht (met uitzondering van dat van Engeland) zijn blijven voortleven . Bij zijn vorming had het staatsstrafrecht - dat zich ontwikkelde met den modernen staat - niet alleen to wor1 52
stelen met de taaie overblijfsels van het oude primitieve gewoonterecht, maar ook met de willekeurige rechtspraak van de feodale heeren . En ook het middeleeuwsch strafrecht van den staat zelf heeft sterke elementen van willekeur aan zich . De ,arbitraire bevoegdheid" van den rechter om straf to bepalen zoo hoog hij goed vond, duurt voort tot aan de Fransche Revolutie ; een duidelijk, onverholen, brutaal v e r s c h i 1 i n r e c h t t o ss c h e n d e k 1 a s s e n heeft zich eeuwenlang gehandhaafd : de edelman stond terecht voor andere rechters, zijn proces werd op een andere wijze gevoerd, en andere, minder onteerende en wreede straffen werden op hem toegepast dan op den poorter en vooral andere dan op den lijfeigene. En nu is het zeer merkwaardig, dat de allereerste kenmerken van de burgerlijke strafrechtsrevolutie, die in den Code Pen a 1 v a n 1'791 haar beslag krijgt, en die tegen dit feodale strafrecht ingaat zooals de burgerlijke omwenteling tegen de feodale maatschappij - dat de eerste kenmerken van het b u r g e r l ij k e strafrecht opduiken op het einde der Middeleeuwen i n d e Noord-Italiaansche handelssteden ; dat wilduszeggendaar, waar ook het kapitalisme begon zich to ontwikkelen . Daar vinden we een streven, om de macht van den r e c h t e r to beperken en door wettelijke bepaling der strafmaat de willekeurige rechtspraak to bestrijden ; met andere woorden we vinden er het streven naar r e c h t s z e k e rh e i d . De rechtsdnzekerheid, het overgeleverd zijn van den burger aan de ,hoogere machten" van landheer en inquisitie, was een feodaal verschijnsel . Watde burgerlijke revolutie opstrafrechtsgebied bracht, laat zich als volgt samenvatten : 1° . De wet stelt precies de strafmaat vast (streven om rechterlijke willekeur to niet to doen) ; in den Code Penal van 1791 is de rechter zelfs volstrekt gebonden aan een bepaalde, door het wetboek voor ieder delict afzonderlijk voorgeschreven straf ; in latere wetboeken krijgt hij de vrijheid, om zich tusschen maxima en minima to bewe153
gen : hij kan dan een straf opleggen van ten minste x en ten hoogste ij . 2° . Geen feit mag worden gestraft dan op grond van een daaraan voorafgegane strafwet, Hiermee werd de mogelijkheid afgesneden om onvoorziene delicten met een willekeurige straf „naar analogie" van soortgelijke feiten to straffen. 3°. Gewoonterecht en volksrechtsbewustzijn worden definitief buiten werking gesteld ; de geschreven wet, het gecodificeerde wetboek heerscht oppermachtig. Rechtsgeleerde rechters . 4°. Voor de wet zijn thans alle burgers formeel gelijk ; alle oude ,standen"-verschillen ten opzichte van rechtspraak en strafvoltrekking worden opgeruimd ; de duidelijk zichtbare klassejustitie verdwijnt . 5° . De vorm van het proces wordt humaner (afschaffing der tortuur) en eveneens die der straffen (afschaffing van de verminkende lijfstraffen ; vervanging van de verscherpte door de eenvoudige doodstraf) . 6° . Er wordt gestreefd naar evenredigheid tusschen delict en straf, zoowel in de geschriften der Encyclopaedisten, als in die der Duitsche philosophen omstreeks het jaar 18oo . De eischen van Lepelletier de Saint Farg e a u zijn : ,exacte overeenkomst van den aard van het delict en van den aard der straf ; gelijkheid der straffen op grond van het kostbaar beginsel der menschelijke gelijkheid ; ieder delict moet door een vaste en van to voren bepaalde straf worden gestraft, om alle arbitraire willekeur uit to sluiten ; en de schuldige moet worden verbeterd" . Dit streven naar verbetering echter, dat in de geschriften van lien tijd vrij algemeen wordt aangetroffen, wordt voorloopig niet, of op een zeer kinderlijke wijze, in daden omgezet . (Vgl . Diss . bl . 87 .) 7° . Opvatting dat iedereen aansprakelijk is, mits niet krankzinnig. Theorie van de vergelding in verband met die van den vrijen wil. 8°. De symboliek verdwijnt uit de strafrechtspleging, evenals alle bovennatuurlijke elementen bij het bewijs ; 1 54 .
bewijs is voortaan alleen door getuigen, geschriften, plaatsonderzoek enz . mogelijk . Ook in dit opzicht vinden we hier het algemeene karakter der burgerlijke revolutie terug : de wereld is nuchter en wetenschappelijk geworden . - Opheffing van het geheim karakter van het onderzoek . De heerschappij van de (niet zonder medewerking der burgerlijke volksvertegenwoordiging vast to stellen!) wet dus ; de uiterlijke gelijkheid aller burgers voor die wet ; de humaniseering van het strafstelsel - en dientengevolge het op den voorgrond komen der gevangenis- inplaats van de lijfstraffen en de talrijke doodstraffen van vroeger - dat waren de hoofdkenmerken van de burgerlijke strafrechtshervorming der i8de eeuw . Endaarom is het een groote vergissing, wanneer men de nieuwe strafrechtsrichting der rgde en 2oste eeuw als een herleving van die hervormingsbeweg i n g der i8de v o o r s t e l t : het strafrecht, waartegen de nieuwe richting der rgde eeuw zich v e r z e t, is juist dat ,klassieke", dat burgerlijke liberale strafrecht, dat devruchtvan de beweging der x8de eeuw is geweest . (Vgl . Diss. bl . g3 .) In het karakter dier x8de eeuwsche beweging op strafrechtsgebied - uit de zooeven gegeven omschrijving blijkt het duidelijk - vinden we op een bepaald gebied het algemeen karakter der burgerlijke omwenteling terug . En ook hier beteekent zij een niet to miskennen bevrijding ten opzichte van wat voorafging, maar bracht, in andere vormen, nieuwe knechtschap . Zoo heeft iedere groote omkeer in werkelijkheid en theorie er ook een op strafrechtsgebied gebracht . Waaruit volgt, i Men moet niet vergeten, dat de burgerlijke democratie b e g o n als bevrijding van feodale macht en willekeur .
x55
dat de kentering van nu wederom uiterst ingrijpende veranderingen op dit gebied brengen zal 1 . Maar wanneer we die gaan bespreken, doen we dat op een andere wijze dan we de veranderingen in het verleden besproken hebben . Wat nog toekomstig is, is nog niet volslagen gedetermineerd ; wie over de toekomstige ontwikkeling van eenige maatschappelijke instelling denkt, denkt niet alleen als historicus ; want die toekomst wordt mee gevormd door de daden en gedachten van alien die nu leven . Zoodat we niet alleen vragen, wat het socialisme voor het strafrecht brengen zal, maar ook, wat het er voor brengen moest ; - twee vragen, die natuurlijk telkens dooreen loopen, maar die hier, eerlijkheids- en duidelijkheidshalve, toch even moesten worden onderscheiden . Het burgerlijke klassieke strafrecht wordt langzamerhand ,arriviste" en reactionair . Het burgerlijke strafrecht ondergaat in de igde eeuw aanvankelijk allerlei kleine wijzigingen zonder principieel belang ; het ontwikkelt zich wat verder op den ouden grondslag. Maar terwijl dit proces voortgaat, ontstaan daarnaast de voorwaarden voor een beweging tegen then grondslag zelf . Want het burgerlijke strafrecht gaat uit van de burgerlijk-liberale beschouwing, volgens welke alle niet-krankzinnige menschen op gelijke wijze aansprakelijk zijn voor hun daden, evenals de Manchesterleer ervan uitging, dat alle personen vrij waren om al dan niet de arbeidscontracten to sluiten die zij wilden . De grondslagen bleven voorloopig : toerekenbaarheid van alle niet krankzinnigen en vrije wil . Men kan nauwelijks een strafrechtelijk geschrift van algemeenen aard uit die jaren (tot omstreeks 188o) opslaan, zonder dat men er uitdrukkelijk in vindt uitgeI Miiller-Lyer, Phasen der Kultur, bl . 13 . ,Indem sie (die Soziologie) den ewigen Wechsel der Phasen vor Augen fuhrt, gewohnt sie den Menschen an die ihm verhasste Idee, dass alles, auch die Gegenwart, nur ein Uebergang zu hohern Formen ist, and bekampft aufs Wirksamste den schadlichen Irrtum, als stUnden wir schon am Ende der Entwicklung and mussten uns dem Neuen verschliessen and entgegenstemmen" .
156
sproken den trots „wie wir es doch so herrlich weit gebracht" . Met dit verstarren van wat eenmaal blijde hervormingsmoed geweest was, gaat evenwel, zooals meestal, tevens een zekere verdieping, een wetenschappelijkworden samen . Met beide eigenschappen, het hoogmoedige conservatisme en de wetenschappelijke degelijkheid, die ten slotte ook een bepaalden vorm van arrivisme vertegenwoordigt 1, richt het zich dan in de tachtiger jaren fel afwijzend tegen de ,Nieuwe Richting in het strafrecht" . Deze was ontstaan door de volgende nieuwe kennis en inzichten, die de 19de eeuw gebracht had : 1°. Door het natuurwetenschappelijk denken . Quetelet toonde statistisch aan, dat er jaarlijksch een bepaald percentage van misdrijven en zelfmoorden bestaat, waardoor de leer van den vrijen wil geschokt werd . 2°. Door het sociologisch-ethnologisch denken . Men kreeg meer kennis van de primitieve volken, waardoor de oude moraal geschokt werd . 3° . Door het anthropologisch inzicht in misdadigers en in het algemeen in gedegenereerden . 4° . Door het economisch inzicht in de maatschappelijke oorzaken van de misdaad . Voorloopig hebben deze geleid tot een nieuwe richting in het strafrecht nog in de burgerlijke maatschappij zelf . De Nieuwe Richting begint eenerzijds met Quetelet op wie we in hoofdstuk IV terugkomen - anderzijds en vooral met Lombroso 2. Lombroso's eigen leer, bekend als de leer van den geboren misdadiger is overwonnen ; maar we moeten niet vergeten dat ze een nieuwe aera geopend heeft . 1 In zooverre zij niet vol interesse tegenover iedere nieuwe mogelijkheid staat, maar iedere theorie, iedere wetenschapsopvatting die nog niet door den tijd geijkt is, of die nieuwe gebieden bestrijkt, a priori als niet-in-aanmerking-komend afwijst . Dit is een oude geschiedenis, die zich to alien tijde en in elk vak van wetenschap herhaalt (dissertatie bl . 95) . 2 Vgl . bl . 29 vlgg . 1 57
Uitgangspunt van Lombroso (medicus) was zijn ervaring, dat bij misdadigers vaak bizondere kenmerken worden aangetroffen, waardoor ze zich van niet-misdadige menschen zouden onderscheiden . Deze kenmerken zijn biologische (anatomische en physiologische), bv . afwijkingen in den schedelvorm, de schedelmaten enz ., en psychologische, zooals hypo-aesthesie (verminderde gevoeligheid), irritabiliteit, gebrek aan sociale gevoelens . Lombroso stelde achtereenvolgens drie theorieen op, welke gemeen hadden, dat de misdadigheid als aangeboren eigenschap werd beschouwd . Volgens de eerste zou de misdadiger overeenkomst vertoonen met den primitieven mensch en de criminaliteit derhalve zijn een verschijnsel van a t a v i s m e, d .i . terugkeer langs erfelijken weg van eigenschappen van vroegere geslachten ; later meende hij de oorzaak der criminaliteit in geestelijke afwijkingen to moeten zoeken, dacht eerst aan epilepsie en daarna aan insania moralis (zedelijke krankzinnigheid) een erfelijke afwijking, welke destijds als een afzonderlijken vorm van geestesstoornis werd beschouwd, zich kenmerkend door een zedelijk gebrek, zonder, althans zonder waarneembare, verstandelijke afwijkingen . Lombroso's stellingen hebben zeer veel tegenstand ontmoet . Zoo heeft bv . Osborne als een onzinnig gevolg van zijn leer genoemd, dat deze de neiging heeft bevorderd om de ,misdadigers" als een afzonderlijke groep van menschen to beschouwen . Als een van de practische consequenties van de leer der Italiaansche school (Lombroso en zijn aanhangers) heeft men genoemd, dat zedelijke veroordeeling van den misdadiger niet meer mogelijk zal zijn, wanneer de misdadigheid een aangeboren eigenschap en zelfs een ziekte is, en dat deze theorie dus zal leiden tot sentimentaliteit . Dit laatste verwijt is echter geheel misplaatst, daar de Italiaansche school naast een humanitairen kant ook een harde strooming heeft to voorschijn geroepen, en o .m. door Garofalo de elimineering van den misdadiger uit de maatschappij, door doodstraf of verbanning, is 1 58
gepredikt . En Ferri verwijt juist de klassieke school dat zij to veel tot strafverlichting leidt (diminution souvent exageree des peines) . Aanvankelijk is de verbeteringsvatbaarheid van den misdadiger onderschat ; later is een splitsing gemaakt in verbeterlijken en onverbeterlijken . Ook van medische zijde is Lombroso weerlegd . Tegenover de Italiaansche school ontstond de F r a ns t h e s c h o o 1, welke de misdaad verklaarde uit m i l i e u f a c t o r e n, en wel tellurische (climatologische) en sociale . Ook Ferri (hoewel to rekenen tot de Italiaansche school) en de latere Terza Scuola (derde school), hebben de beteekenis van milieu-factoren erkend . De Duitsche criminalist Prof . von Liszt en de door hem met den Belgischen hoogleeraar Adolphe Prins en den Nederlandschen Prof . G . A . van Hamel opgerichte Internationale Kriminalistische Vereinigung namen een middenstandpunt in. De b i o 1 o g i s c h e richting herleefde later weer in de eugenisten (Galton, Davenport enz .) en hun brochures over criminaliteit . (Vgl. Dr. W. A . Pannenborg over de ondoelmatigheid der Rijksopvoedingsgestichten, enz . in het Tijdschrift voor Strafrecht, dl . 24(I9I3),bl .477vlgg.) De Nieuwe Richting vormt dus niet een geheel . In vergelijking met de klassieke richting zijn er echter allerlei gemeenschappelijke trekken tusschen de aanhangers der Nieuwe Richting, vooral in de practijk . Deze zijn voornamelijk : i°. Het verlaten van de juridische beschouwing van de misdaad'. Garofalo heeft gezegd : ,1es juristes se sont empares de la science de la criminalite" . In de plaats van de aandacht voor de daad treedt die voor den dader, in de plaats van de classificatie, der feiten 1
In beginsel is hiermee ook de juridisch gevormde rechter prijsgegeven, wanneer niet meer tusschen diefstal, verduistering, oplichting, tusschen doodslag, dooding door schuld, zware mishandeling, behoeft to worden onderscheiden .
15 9
treedt de classificatie der misdadigers . Enkele voorbeelden van zulke classificaties volgen hieronder. Ferri : krankzinnige misdadigers, geboren misdadigers, misdadigers door verworven gewoonte, gelegenheidsmisdadigers, misdadigers uit hartstocht . Aschaffenburg : Zufalls- (culpose), Affekts-, Gelegenheits-, Vorbedachts-, Ruckfalls-, Gewohnheits-, Berufsverbrecher . Andere indeelingen zijn bijvoorbeeld die in acute- en chronische criminaliteit, die in actief- en passief antisocialen. Die classificaties hebben beteekenis voor de wijze van behandeling van den misdadiger en voor de beoordeeling van de al- dan niet-ophefbaarheid onder andere sociale verhoudingen ; zoo komt hartstocht-criminaliteit meer in primitieve verhoudingen voor, thans is er meer beroeps- en gewoonte-criminaliteit ; zie ook de tegenstelling tusschen elementaire en beschavingscriminaliteit . Men kan aannemen dat er in een socialistische maatschappij nog wel krankzinnige en geboren misdadigers en die uit hartstocht zullen zijn ; zij waren er ook in oude tijden . (Dit wil nog niet zeggen dat zij ,gestraft" zullen moeten blijven .) Maar de massale (beroeps- en gewoonte-) criminaliteit is pas ontstaan op het einde der Middeleeuwen, in de tijden van verarming en proletariseering, die het eerste begin van het kapitalisme begeleidden . En kan dus ook verdwijnen . Zoo kan men ook verwachten, dat de invloed van alcohol en syphilis verminderen zal . 2° . Het streven naar doelmatige prev e n t i e v e b e s t r ij ding der criminaliteit als maatschappelijk verschijnsel - en daarmee : naar d o e 1 m atige „bescherming der maatscha ppij" - treedt op den voorgrond . Dat wordt dus een nieuwe doeltheorie ; niet meer straffen ne peccetur (om misdaad to voorkomen), maar allerlei andere maatregelen nemen : veiligheidsmaatregelen naast straffen . (Zoowerderop gewezen hoe de struikrooverij door sporen en trams verminderd was meer dan door straffen!) 16o
Ferri noemde zulke maatregelen : sostitutivi penali (strafvervangende middelen) . Maar wel staan verschillende maatregelen uit het program der Nieuwe Richting, hoewel niet meer in het teeken der zedelijke reprobatie, nog in dat van het geweld of den dwang ; ze zijn eenzijdig verstandelijk, zoowel tegenover de ,geboren misdadigers" als de misdadigers door sociale oorzaken . Door deze maatregelen heeft de doelstraf nu, evenals (mutatis mutandis) ten tijde der autocratie, de tendens om de macht der bureaucratie to vermeerderen . Ook kan ze licht een klassekarakter dragen, b .v . door scherpe bestrijding van de beroepscriminaliteit en de landlooperij . Radbruch i heeft gezegd, dat de tegenstelling van veiligheidsmaatregel en vergeldingsstraf in laatste instantie samenvalt met de tegenstelling van liberale en conservatieve staatsleer. (Staat voor welzijn van de burgers of deel van de goddelijke wereldorde .) Maar juister zegt Rich . Schmidt, dat het op het oogenblik om een ander conflict gaat : ,Die rechtlicheGrenzederstaatlichenStrafgewalt" . En hier ligt dan o ok een der gevaren van de Nieuwe Richting, joist omdat het ethische tegenwicht onvoldoende ontwikkeld is : misbruik maken van het menschen a priori ,gevaarlijk" verklaren . - Zoodoende blijven we in de vijandelijke houding van de maatschappij tegenover den misdadiger . Dit gevaar komt bijzonder sterk uit bij de onbepaalde straffen 2. - Kraepelin (die Abschaffung des Strafmasses, I), Ferri en anderen wijzen op het onredelijke vaneen b-1handeling, waarvan de duur van to voren bepaald is ; op de tegenwoordige abstracte „doseering" der strafmaat in maanden, halve maanden enz . Maar deze nieuwe mogelijkheden zouden alleen onder een geheel ' Die politische Prognose der Strafrechtsreform; Aschaffenburg, Band 5f igog. I Vgl . Rich. Schmidt, Die Strafrechtsreform, in ihrer Staatsrechtlichen and Politischen Bedeutung (Leipzig, F . Meiner igi2), bl . 2og-2io . I6i II
ander ,straf"-recht, dat then naam niet meer zou mogen dragen, to rechtvaardigen zijn . 3°. De Nieuwe Richting kant zich -- in verband met haar deterministische geestesrichting (al schakelt zij over het algemeen het philosophische vraagstuk van den vrijenwiluit)-tegen het straffen in evenredigheid met de schuld, daarditevenredig l i c h t e straffen voor de gevaarlijke misdadigers zou eischen en de Nieuwe Richting immers juist practische bescherming der rechtsgoederen beoogt . Inplaats daarvan wil zij de ,straf" of ,maatregel" bepalen naar gelang van de gevaarlijkheid (redoutabilite, readaptabilite) van den dader. 4° . De p s y c h i a t r i e in de rechtspraak. --- Een andere steen des aanstoots voor de aanhangers der klassieke schuldleer! Dit p r a c t i s c h e probleem hangt onmiddellijk samen met de 19de-eeuwsche ,crise de la morale" (Tarde), die veel meer omvat dan het strafrecht alleen (zie Diss. bl. i ig), en welke door het experimenteele stadium van die eeuw veroorzaakt is . Maar nu is juist op dit gebied het eigenaardig tekort, dat de Nieuwe Richting de ethische ,consequentie" van het determinisme, de groote mildheid, de charite universelle (niet als sentimenteele weekheid, maar als begrip van de gecompliceerdheid van iederen mensch) n .l . mildheid tegenover a n d e r e n, doch gevoel van verantwoordelijkheid tegenover onszelf (meestal is het juist andersom), niet genoeg getrokken heeft . En ook niet die conclusie, die toch eigenlijk gegeven was met het verzinken van de oude theocratische, van boven opgelegde moraal : dat de eene mensch de ander niet oordeelen mag (kan) . Schroom tot oordeelen is er zeer weinig in de Nieuwe Richting. Integendeel : voor de meest draconische en ingrijpende maatregelen (levenslange uitbanning, huwelijksverbod, steriliseering) schrikken sommigen harer voorstanders niet terug, ook voor de doodstraf niet . Terwijl zij dus zeggen niet meer over zedelijke schuld to 162
oordeelen, oordeelen ze met dezelfde vrijmoedigheid als hun voorgangers, m a a r n u over d e g e v a a rlijkheid en onverbeterlijkheid . En nu weet ik wel, dat geen onzer er aan toe is alle oordeelen of to leggen ; maar we zijn al een eind, als we tenminste schroom daarin geleerd hebben . Prof. van Hamel heeft geschreven over de ethische beteekenis der Nieuwe Richting (Die ethische Bedeutung der modernen Richtung im Strafrecht . Zeitschrift fur die gesamte Strafrechtswissenschaft . 32 . Bd .), maar deze had nog meer kunnen zijn . De misdadiger is nu, evenals voor 15oo jaar, de vredelooze, de verstootene, degeen die ,v66r de poort" staat . Dit geldt niet alleen voor den misdadiger door omstandigheden, maar allermeest van den abnormalen, van den eigenlijken misdadiger dus . En nu is het juist de taak om dezen niet altijd alleen als den gevaarlijke to beschouwen, maar ook als den rampzalige . Niets is z66 rampzalig als waanzin of wat daarop lijkt . Alweer, we zijn niet bij machte hier volkomen christelijk tegenover to staan - tegenover de bedrijvers van wreedheden en zededelicten - maar in de richting van een andere beoordeeling (zooals die tegenwoordig toch ook aan krankzinnigen ten deel valt) moeten we gaan . Want ook zij behooren tot degenen, waarover von Hoffmansthal's gedicht x spreekt, wien het leven niet welgezind is. Dr . Rud . Bussmann (Das Verbrechen am Verbrecher, Bern 1917) werkt uit, dat de houding onzer maatschappij tegenover den misdadiger zeer egoistisch is . En nu is het ethisch tekort van de Nieuwe Richting juist dit : dat zij aan dit egoistisch karakter niet getornd heeft . Integendeel haar recht staat in het teeken der doelmatige verdediging : Rechtsgiiterschutz durch Rechtsgiiterverletzung! Nu is op zichzelve de bescherming der maatschappij geen kwaad. Integendeel . Maar het is hier to veel gegaan om ,natuurlijke" bescherming : bescherming van lagere 1
Geciteerd ,,Mensch en Maatschappij", bl . 21 .
163
belangen . En deze heeft men beschermd door een laag middel: het geweld ; aanvankelijk ,verkleed" in de schijn van vergelding, later eerlijker als preventie- of repressiemiddel. Daartegenover staat de bescherming in hoogeren zin . Deze wordt alleen gediend door wederkeerige innerlijke opheffing harer leden (cf . Fichte) . En deze is alleen mogelijk door onderlinge welgezindheid . Allereerst tegen den verstootene! Van deze gezindheid is vanzelf uitvloeisel, dat men geen geweld meer gebruikt . Niet als dogma, maar omdat een volledig andere attitude wordt verondersteld . En dit geen-geweld-gebruiken is Been passiviteit : het vereischt integendeel een uiterste van inspanning tegenover zichzelven: niet alleen om den wensch tot gewelddadige zelfhandhaving to beheerschen, maar ook om zich zoo to verplaatsen in den ander en zich op een zoo hoog niveau to heffen, dat men wegen vindt om opbouwend op den ander in to werken . Wat dit laatste betreft : we zijn nog maar aan 't begin en daarom weten we nog dikwijls niet h o e . De klassieke richting verwijt aan de Nieuwe Richting, dat ,von Liszt nichts vom Strafrechte ubrig lasst", dat er niets dan politie, administratie en ziekenzorg overblijft . En dit blijkt juist historisch de groote beteekenis van de Nieuwe Richting, dat zij het strafbegrip ondermijnd heeft . Maar zij heeft getracht het toch nog, naast administratie en ziekenzorg, to handhaven op een ander fundament, n.l . in plaats van op de zedelijke verantwoordelijkheid op dat van de sociale schuld, waarbij zij als criterium voor de aanwezigheid dier aansprakelijkheid voor de toerekenbaarheid de ,normale Bestimmbarkeit durch Motive" (vgl . Diss . bl . 12g) beschouwt . Wij hebben dus, de betrekkelijke verdiensten der Nieuwe Richting erkennende, verder to gaan en to zeggen, dat die Rechtsguterverletzung zelve een k w a a d is en voorts de Nieuwe Richting - als,,de wet en de profeten" 164
- niet to niet to doen, m a a r t o v e r v u 11 e n . In de werkelijkheid is het natuurlijk uitgeloopen op een resultante van oud en nieuw : er zijn moderner wetten gekomen mast de oude, en veiligheidsmaatregelen mast cellulaire gevangenissen, die door Ferri ,ces etranges ruches humaines du systeme cellulaire" genoemd werden, en elders ,broedstoven van criminaliteit" . In Amerika (Elmira en later Mott Osborne) en Engeland (Borstal) is men tot nieuwe gevangenisstelsels gekomen 1. Maar het woord van Kropotkin blijft gelden : „Men kan geen gevangenis verbeteren . Behoudens eenige kleine verbeteringen zonder belang blijft er volstrekt niets anders over dan om ze to sloopen" . In zijn ,beschermings"neigingen ging de Nieuwe Richting zelf ook niet tot de uiterste consequentie, erkende b .v. over het algemeen een daad als voorwaarde van strafrechtelijke bemoeienis ; von Liszt noemde in then geest het strafwetboek de magna charta van den misdadiger . Men ziet : er is ,reformisme", ,revisionisme", ook in de Nieuwe Richting in het strafrecht, die aanvankelijk revolutionair, radicaal-omzettend, optrad. Nog in een heel ander opzicht heeft de Nieuwe Richting zich - en hierin van den beginne of aan - aangepast : zij heeft zich geplaatst op den bodem van de burgerlijke rechtsorde . Men zou kunnen zeggen : de Nieuwe Richting : de klassieke richting = de Verwaltungsstaat : de Rechtsstaat = staatsinmenging : staatsonthouding (zie dissertatie bl . 133 en 145) . De klassieke strafrechtsrichting behoort om zoo to zeggen bij de liberale staatsidee ; de moderne bij de vrijzinnig-democratische (organische staat inplaats van verdragstaat) . Deze staatsideeen hangen weer samen met de economiI Vgl. o .m. de op bl . 184 foot i genoemde boeken .
165
sche geschiedenis der xgde eeuw ; met de andere levensbeschouwing (natuurwetenschappelijk, utilitair, antiphilosophisch, deterministisch, ethnologisch), enz . (Vgl. Diss . bl . II3-I2I .) En dit is een uiterst belangrijk punt . Het raakt indirect ook de theorieen van de Nieuwe Richting voorzoover zij de ,werkelijke misdadigers", de misdadigers tegen goederen die in iedere samenleving zullen worden gewaardeerd, betreft ; maar i n d e e e r s t e p 1 a a t s raakt het hare verhouding tot den misdadiger tegen orde en eigendom . Wij hebben n .l . twee questies to onderscheiden : I°. of ,straf" de juiste maatregel ter bescherming van eenig rechtsgoed is ; a° . welke rechtsgoederen men beschermen wil . In het volgende zullen wij nagaan in hoeverre de misdaad met de huidige structuur der maatschappij samenhangt, en dus : inhoeverre deze maatschappij eenvoudigweg met d e g e m e e n s c h a p mag worden geldentificeerd . Maar trekken we eerst nog kort het facit van de Nieuwe Richting. Aan haar creditzijde komt zonder twijfel, dat zij gewezen heeft op de crimineele aetiologie en de crimineele politiek ; dat zij inderdaad een omvorming van het strafbegrip gebracht heeft - het vergeldingsbegrip vervalt voor haar; dat zij naar een systematische preventie van veel dieper aard dan de preventie door afschrikking van Feuerbach getracht heeft . We kunnen zeggen : de Nieuwe Richting is (bv . wat gevangeniswezen betreft 1) nog lang niet genoeg doorgedrongen, en toch moeten we alweer verder, zien we 1 Nemen wij b .v. de volgende citaten van Dr . H . v. d . Hoeven Jr. (,,Contra Celstraf", in Pro en Contra III, zo, bl . 17) : „De opzet om het verblijf in de cel tot een Teed to maken, zoo gevoelig als maar bereikbaar is, niissende alles, maar dan ook letterlijk alles, wat op afleiding, ontspanning, gelijkt, ver houdende elken, maar dan ook letterlijk elken indruk anders dan lien der verlatenheid,
166
achter de Nieuwe Richting alweer een nieuwe opdoemen . IV Het zoeken naar de oorzaken van de misdaad is reeds in de Renaissance begonnen . Maar eerst in de igde eeuw is dit op uitgebreide schaal en op wetenschappelijke wijze geschied (crimineele aetiologie) . Gelijk wij reeds bij de bespreking van de Nieuwe Richting gezien hebben bl . 157 vlgg .) vond men tweeerlei oorzaken : anthropologische en sociologische, waardoor de oude misdaad- en schuldbegrippen zijn komen to vervallen . En hiermee komt men vanzelf anders to staan tegenover de vraag, in hoeverre er een recht bestaat om van uitgestooten-zijn, die opzet komt to klaarblijkelijk naar voren gm niet, daardoor alleen reeds, den zoo vaak gehoorden roep naar individualiseering, zedelijke verbetering, opvoeding, tot een bevreemdenden dissonant to maken die in het verdere lied niet past" . Hier komt zoo duidelijk uit dat de paedagogische bedoelingen in dezen 1 e u z e zijn : dat zij niet met den geest overeenstemmen die de celstraf doortrekt . De bestaande celstraf is nagenoeg alleen op afschrikking gericht. En aldaar bl. 2i : ,,Niet de verkregen resultaten kunnen den doorslag geven . . . . Het principe zal het uitgangspunt moeten zijn . D e d w a n glooze krankzinnigenbehandeling is niet uit de slechte resultaten van den dwang gebor e n. Het oude boeien- en dwangpakkenstelsel bood een maximum veiligheid, was de eenvoud zelve. Maar een verwonderlijke helderziendheid stelde verlichte geesten als Conolly en Pinel in staat to profeteeren dat het beter kon . Menschenliefde en een heilige overtuiging lichtten hen voor" . Mooi is ook het volgende (over het feit dat alleen-verplegende maatregelen niet afschrikwekkend zouden zijn) : ,,Wanneer deze (de straf) echter een construeerenden opvoedenden invloed werkelijk beoogt, dan mag, meen ik, de kans op vermeerdering van het aantal dergenen die haar zoeken, uit gemakzucht, nooddruft, of armoe van geest, eer een voordeel heeten. Ook deze toch zijn, juist blijkens hun tegen alle normaal-menschelijke voelen getuigend begeeren, schipbreukelingen in het sociaal verkeer" . (Ibid. bl . 28-2g.) 1 67
den „misdadiger" to straffen . We dienen hierbij echter to realiseeren - waarop wij reeds herhaaldelijk de aandacht hebben gevestigd - dat de straf nog voor een groot deel instinctieve reactie is, die niet eenvoudig door een ommekeer van intellectueel inzicht wordt to niet gedaan! Het inzicht krijgen in de oorzaken der misdaad is slechts een van de factoren om zich to bevrijden van den wil-tot-straffen . Toen Herder e .a . wetmatigheid begonnen to zien in de menschelijke geschiedenis was dit een ontzaglijke ontdekking . Evenzeer toen Quetelet den „jaarlijkschen tol van misdaad en zelfmoord" ontdekte . Langen tijd is deze ontdekking evenwel in de criminologische wetenschap over-geaccentueerd (zooals het zeer vaak gaat met een nieuwe vondst) : men beschouwt then tol min of meer als een fatum . Wij moeten echter thans ontwaken tot een nieuwe verantwoordelijkheid, niet meer van ,anderen", maar van onszelf. Sinds Quetelet (die voorloopers gehad heeft in de 18de eeuw en in alle eeuwen) is de misdadiger niet meer een alleenstaand booswillige, maar deel van een ziek geheel. De misdaad is symptoom van een algemeene ziekte gebleken . Daarmee is i n b e g i n s e 1 ook een andere richting gegeven aan de maatregelen ter bestrijding van de misdaad : 't geldt dan het geheel - als den bodem waaruit zij wast - gezond to maken . Een van de voornaamste strijdleuzen van de Nieuwe Richting is dan ook geweest, dat het oude strafrecht o n d o e 1 m a t i g was 1. Dieper gezien is deze richting echter bovenal uiting van een andere, de 19de eeuwsche geestesrichting, die we immers op ieder cultuurgebied kennen 2 Want en de economische en statistische, en de individueel- psychologische onderzoekingen zijn een van de vele uitvloeisels van datgene, wat de 19de eeuw het meest typeert : het experimenteele denken . Deze 1 Men denke aan het bekende woord van Von Lisst : ,Eine Strafe
die das Verbrechen fordert, das ist die letzte and reifste Frucht der vergeltenden Gerechtichkeit". (Diss. bl. 130) 2 Diss. bl. 113-121 .
x68
denkrichting uitte zich niet alleen in den plotselingen opbloei van het geloof in de natuurwetenschappen, maar ook in het karakter dat alle wetenschappen, dat de geheele gemiddelde levensopvatting ging aannemen ; wat we in geschiedenis, in economie, in psychologie, in philosophic zien, zien we ook op het gebied van het strafrecht : men gaat de oorzaken systematisch onderzoeken . De rationalistische geest der 18de eeuw wordt overwonnen door het natuurwetenschappelijk positivisme . Beide stroomingen - zoowel de anthropologische als de sociologische - waren natuurwetenschappelijk, en beteekenden als zoodanig een grooten vooruitgang t .o .v . de oude, ideologische opvattingen. Beide waren empirisch ; maar de eerste was, zooals we straks zullen zien, niet dialektisch . Volgens statische methoden is er veel voor de eerste to zeggen, volgens dynamische methoden meer voor de tweede (J . van Kan, Les causes economiques de la criminalite) . Maar gemeen hebben deze stroomingen (vgl . bl . 122 der dissertatie) : i° . Verzet tegen het scholastisch-juridische. 2° . Aandacht voor de concrete feiten op criminalistisch gebied (anthropologische of sociologische) . 3° . Hun deterministische beschouwingswijze . 4° . Het overboordwerpen van het verband tusschen het gepleegde f e i t en den daarop volgenden maatregel . 5° . De ,straf" raakt op den achtergrond. 6° . Op den voorgrond komen ,doelstraf" en andere maatregelen . De strijd over de vraag individueele en (of) milieufactoren duurt nog steeds voort . P e r s o o n l ij k e factoren, die tot misdaad kunnen disponeeren, zijn : algemeene degeneratie, verzwakte secundaire functie (verminderd remmingsvermogen), acuut en chronisch alcoholisme . Voorts zijn leeftijd (hoogste criminaliteit bij mannen van 18-25 jaar, bij vrouwen iets later), sexe en burgerlijke staat van invloed op de criminaliteit . M i l i e u-f a c t o r e n zijn, zooals we ook reeds gezien 169
hebben, van climatologischen of (en) socialen aard . Tarde (La criminalite comparee) heeft erop gewezen, dat het klimaat als factor van criminaliteit werkt i n v e r b a n d met maatschappelijke factoren, en zelfs daardoor kan worden geneutraliseerd . Bv. : tegenwoordig hebben Italie en Spanje een hooger percentage geweldscriminaliteit dan noordelijke landen, zooals Engeland en Duitschland . Men is geneigd dit aan klimaat of ras toe to schrijven ; maar in de tijden, toen Griekenland, Italie en de Romeinsche kolonie in Spanje op hun hoogtepunt waren en de Germanen nog ongecultiveerd, zijn natuurlijk de winstdelicten talrijker geweest in 't Zuiden en de ruwheidsdelicten in het Noorden . Bonger wijst erop, dat leeftijd, jaargetijde enz . eveneens geen o o r z a a k van criminaliteit kunnen zijn . Bv . 's winters heeft men meer behoefte aan kleeren en voedsel ; dat behoefde echter niet tot s t r a f bare d i e f s t a 1 to leiden als iedereen voldoende had . („Was man besitzt, das braucht man nicht zu stehlen", zegt Engels .) Dat de criminaliteit der vrouwen veel lager is dan die der mannen hangt waarschijnlijk met de sociale positie samen . Bij de gehuwde vrouwen treft men meer criminaliteit aan dan bij de ongehuwde ; vermoedelijk door sociale wantoestanden, alcoholisme enz . Allerlei niet-sociale factoren worden dus pas criminogeen in verband met maatschappelijke omstandigheden, en uitingen, die met niet-sociale factoren samenhangen, behoeven niet op zichzelve crimineel to zijn . Nu heeft de anthropologische richting tegenwoordig een herleving gevonden door de eugenistische onderzoekingen (bv . Goring) . Inderdaad is samenhang van criminaliteit aangetoond zoowel met economisch-sociale als met individueele factoren en ook met niet-economische milieu-factoren (bv. climatologische) . Maar daarmee zijn we er nag niet ; want de individueele factoren kunnen gedeeltelijk tot economische worden teruggebracht ; bv. degeneratieve aanleg tot alcoholisme . En in het algemeen komt die aanleg het meest t o t u i t i n g bij slechte opvoeding, verwaarloozing, gebrek . Zeker zullen onder 170
,,misdadigers" en onder crimineele kinderen veel ,,minderwaardige"(geestelijk en lichamelijk) gevonden worden . Maar dat is geen aanwiJzing van die minderwaardigheid als laatste oorzaak van de misdadigheid . Immers het spreekt vanzelf, dat de minderwaardigen het eerst aan bepaalde omstandigheden ten offer vallen . We ontkennen dus niet, dat de aanleg van belang is ; m a a r o f d i e aanleg zich in ,crimineele" handeling e n u i t, dAt hangt grootendeels van het milieu af . - De milieu-theorie is dus niet met de feiten der erfelijkheid e nz. i n strijd, maar deze worden voor een deel tot verder liggende algemeene oorzaken teruggebracht . Juist de Eugenisten wijzen erop, dat steeds slechts een klein deel der menschen „aan de erfelijkheid meedoet" 1. Het feit nu van de selectie, wie in een bepaalden tijd geelimineerd worden en wie zich voortplanten, dat hangt van de omstandigheden van then tijd af . Iedere ,,natuurwet" werkt naar gelang van de maatschappij, waarin zij werkt . Van grout belang is voorts, - hetgeen wij reeds genoemd hebben - dat de sociaal-economische factoren de meest v e r a n d e r l ij k e zijn . Zij vormen de variabele factor. Over het algemeen hebben de socialisten gemeend eenzijdig op de milieu-factoren den nadruk to moeten leggen . Dat behoeft niet . Ook de bestrijding van individueelphysiologische oorzaken van degeneratie, enz . (eugenetiek) valt binnen de taak van een ,redelijke" samenleving . Maar wel moet tegenover de burgerlijke aanhangers van de aanleg-theorieen aldoor de nadruk erop worden gelegd, dat veel van wat zij als aanleg beschouwen (bv . degeneratie) in laatste instantie met omstandigheden samenhangt, en in elk geval wel voor verbetering vatbaar is . En wanneer we dan ook in een socialistische samenleving een vermindering van misdaden kunnen verwachten, dan is dat niet alleen door het eindigen van 1 Dr. W. A. Pannenborg was zoo vriendelijk mij erop attent to waken, dat dit o.a . uitvoerig uiteengezet wordt door Karl Pearson, The groundworks of Eugenics, 1912, bl . 27-30 . J . B . M. IT
den nood en de economische tegenstellingen en van den dwang en van den eigendom die beschermd moet worden, van de concurrentie, enz ., maar ook door het verminderen van de factoren van degeneratie . Natuurlijk zijn daarmede alle misdrijven de wereld nog niet uit . (Vgl . blz . 39 vlgg .) De milieu-theorie treedt in twee vormen op : een burgerlijke en een socialistische . De eerste konstateert, dat bijna alle ,misdadigers" uit de lagere volksklassen voortkomen, dat armoede, slechte woningtoestanden (zedelijkheid), alcoholisme, werkloosheid en bestaansonzekerheid (Vgl . bv. het onderzoek over de criminaliteit in verband met het beroep to Amsterdam van igo8-igio door E . Boekman',) gebrekkige opvoeding en verwaarloozing, physieke degeneratie bij de onderste lagen van het proletariaat, criminaliteit-bevorderende factoren zijn ; de socialistische milieu-theorie heeft in de eerste plaats niet zoozeer deze verschijnselen afzonderlijk als wel in hun algemeen maatschappelijk verband als oorzaken van criminaliteit aangewezen, maar bovenal heeft zij de aandacht gevestigd op het demoraliseerende karakter van het huidige economische stelsel, dat de sociale en altruistische gevoelens weinig ontwikkelt en vaak verzwakt, doordat de belangen der menschen tegenover elkaar staan, terwiji zij voorts niet alleen onderzocht heeft de ,sozialen Bedingtheiten des Verbrechens, sondern auch des Verbrechensbegriffs" (Dr . Siegfrieda, Neue Zeit, XXVI, bl . 79) . Dat wil dus zeggen, dat zij ook gekomen is tot de vraag : waardoor worden de moraal en de begrippen omtrent onrecht en straf zelf bepaald? De samenhang met de economische toestanden is bizonder duidelijk bij : x° . De oorlogscriminaliteit (Vgl . bl . 32 en 81 vlgg., en uit de laatste jaren ,Kriminalstatistik und Moralstatistik" door Dr . Fr . Zahn 2) . 1 Tijdschrift voor Strafrecht, DI . XXXI, Afl. 2 .
Zeitschr. f.d. ges . Strafrechtswissenschaft, 49 . Bd., bl . 328 vlgg .
2
1 72
2 ° . De economische criminaliteit
(al is het een misvatting, dat meestal uit o n m i d d e 11 ij k e nood zou worden gestolen) . Vgl . wat Proudhon genoemd heeft „la faim lente" . (Bl . 34.) 3° . De gewoonte-misdadigers . 4° . Bankbreuk, oplichting en dergelijke feiten, die onmiddellijk met het huidige stelsel samenhangen . 51 . De politieke criminaliteit (criminalite anterograde ; vgl . bl . 42) . Maar b ij n a a 11 e delicten (ook mishandelingen) worden voornamelijk door de armere klassen begaan . Dat beteekent dus, dat een economisch zwakkere met gelijken aarileg als een economisch meer bevoorrechte strafbaar kan worden, terwijl de ander dit niet wordt . De burgerlijke milieu-theorie leidde tot bestrijding van alcoholisme, vereenigingswerk enz . en tot de zg . veiligheidsmaatregelen (dwangopvoeding van dronkaards e .d .) . Maar de volledige toepassing van deze middelen is in het tegenwoordige maatschappelijk stelsel niet mogelijk . Maar vooral: zij tast de bron der misstanden niet aan, waardoor werkelijke v o o r k o m i n g van misdadigheid geheel onmogelijk blijft . (Vgl . bl . 36 .) De eigenlijke, principieele milieu-theorie is de socialistische . Want zij erkent de wisselwerking van mensch en maatschappij . Beider ontwikkeling is niet to scheiden . Wie de een verbetert, verbetert ook de ander . En daarom is in het huidige maatschappelijk stelsel de voorkoming van de misdaad onmogelijk . Reeds bij de oude socialisten treft men dit besef aan, hoewel naiever uitgedrukt : niet de individueele dader is de schuldige . (Hier wordt in de aanteekeningen verwezen naar een manuscript met citaten van kerkvaders, dat echter niet gevonden is . Bew.) 1 Vgl. Aschaffenburg, Das Verbrechen, bl . 93 over het zg. parallelisme van vermogenscriminaliteit en levensmiddelenprijzen (bv . graanprijzen) . Een studie van den laatsten tijd over dit onderwerp door Wl. Woytinsky vindt men in het Zeitschrift fur die gesamte Strafrechtswissenschaft, 49. Bd., bl. 647 vlgg. 173
En Thomas Mortis zeide : ,Gij kweekt eerst dieven en dan hangt gij ze op" (bl . 33) . Deze uitingen verhouden zich tot het 19de eeuwsche inzicht in deze materie gelijk het utopisch socialisme zich tot het wetenschappelijk socialisme verhoudt . Met de 19de eeuwsche criminalistische wetenschap krijgt het inzicht, waarvan zij getuigen, een andere basis . Men begrijpe hoe 66k de strafrechtsphilosophieen van Kant en Hegel nog aan gene zijde van deze grens staan, en dus niet meer kunnen voldoen aan een tijd die daarna kwam. Sedert de crimineele statistiek zijn zij verouderd . - En deze beiden raken in deze materie niet aan then top van gezindheid, die voor alle tijden is . Men kan zeggen, op ieder gebied : wat de grootsten en edelsten gedroomd hebben, is in vele opzichten hetzelfde geweest . Maar wat misdaad en straf betreft, behooren Kant en Hegel hiertoe niet 1. Een strafrechtsphilosophie van dezen tijd moet de nieuwe gegevens in zich opnemen . V De gewone voorstelling over het verband van socialisme, criminaliteit en strafrecht is deze : i°. Dat een verbetering van maatschappelijke verhoudingen een vermindering der criminaliteit ten gevolge zal hebben en dat in een volgroeid socialistische samenleving de factoren voor misdaad zeer zouden zijn gereduceerd . (bl . 39 .) 2 0. Dat de klassejustitie moet worden afgeschaft, resp . zal ophouden to bestaan . Maar dit is zeer onvolledig . De socialistische levensen wereldbeschouwing brengt een andere beschouwing 1 Heine zegt in zijn op bl . 141 genoemden brief : ,Sonderbarl wahrend hier die Religion im Fortschritt erscheint, ist es die Philosophie, welche stationer geblieben, and die Stra€rechtstheorie unserer Philosophen von Kant bis auf Hegel ist, trotz aller Verschiedenheit des Ausdrucks, noch immer das alte jus talionis" . 174
zoowel van m i s d a d i g e r als van misdaad en s t r a f met zich mede. Daaruit vloeit voort : 3° . Een wetenschappelijke en broederlijke beschouwing van den „misdadiger", en dus 4° . een andere methode om op hem in to werken . Bovendien : de meeste socialisten, die over strafrecht schreven, hebben nog als misdadiger beschouwd, wie het geldend recht overtrad . Noodig is dus ook : 5° . een historisch-materialistische beschouwing van het strafr e c h t, Betreffende de k 1 a s s e j u s t i t i e 1 hebben wij reeds vroeger opgemerkt, dat zij begonnen is met den klassenstaat, die zich wetgeving en rechtspraak toeeigende en aldus, zich voordoende alsof hij boven de partijen stond, in werkelijkheid de straf gebruikte ter verdediging van z ij n doeleinden, al had hij ook de taak van inperking der privaat-wraak . En die doeleinden waren sours die van den koning, soms die van den adel, later die van de bourgeoisie . Er bestond een zeer duidelijke klassejustitie (verschil in weergeld, verschil in doodstraf, verschil in toepassing van tortuur en verschil in rechter) . In dit opzicht bracht de burgerlijke revolutie de f o rm e e l e g e l ij k h e i d van alle burgers voor de wet . Maar daarmede is de klassejustitie nog niet geeindigd ; want zij bestaat voort in: i° . De bepaling van wAt strafbare feiten zijn . (Ieder ingrijpen in de bestaande verhoudingen!) z° . De rangschikking van de strafbare feiten (misdrijven tegen den staat en den eigendom) en de strafzwaarte . 3° . De keuze van de rechters uit de rechtsgeleerden, d .i . steeds uit de bourgeoisie . 4°. Niet kennen van de levensomstandigheden der betrokkenen . (Bv . van de losse arbeiders, die de meerderheid der veroordeelden vormen) 5° . De welgestelde die den knapsten advocaat kan betalen heeft een groot voordeel . (D .i . geen opzet van den wetgever .) Hierop wees reeds de allerminst radicaal 1 Men dient wel to onderscheiden klasse r e c h t en klasserechtspraak. 1 75
gezinde Mr . L . Ch . Besier (in het Weekblad v. h . Recht, 10231, 15 April 1918) . 6°. Het bestaan van een vervangende hechtenis . 1 Bovendien -- want dit alles wijst vanzelf ve rder --- df iemand tot misdrijf vervalt of niet, hangt voor een belangrijk deel met zijn economische omstandigheden samen, zooals wij vroeger gezien hebben . Wanneer wij echter in d i t verband op de sociaal-economische oorzaken der criminaliteit terugkomen, geschiedt het met een andere strekking, nl . om het recht tot straffen van d e z e maatschappij to ontkennen . In het begin dezer verhandeling hebben wij opgemerkt, dat de gebruikelijke definities van misdaad steeds uitgaan van de binnen een groep bestaande overtuigingen. Zoo zijn ook zoowel de anthropologische als de sociologische school bij al hun onderzoekingen uitgegaan van de criminaliteit, als ware dat een vaststaand begrip . Beide beschermen daardoor in wezen de bestaande maatschappij ; gaan uit van wat daarin tot misdrijf geworden is, en speuren dan de oorzaken na waardoor menschen ertoe komen deze handelingen to begaan, n i e t d e o o r z a k e n waarom deze als misdrijf werden opg e v a t . Zij bezien de criminaliteit niet ethnologisch ; maar stellen haar gelijk met ,overtreding der geldende strafwet", die echter dient tot bescherming van de bestaande orde, en de geestesgesteldheid daarvan weerspiegelt. Niet alleen de criminaliteit, maar ook de criminalisten dienen historisch-materialistisch beschouwd to worden . En in dit opzicht staan de burgerlijke milieutheoretici aan denzelfden kant als de anthropologen . Dit neemt niet weg, dat in de milieu-theorie van den aanvang of een kiem van dialectisch-ethnologisch denken geweest is . Reeds Quetelet zeide : c est la societe qui pre3 Door de alternatieve toepasselijkheid van lijfstraf en geldboete, zegt Rich. Schmidt (Die Aufgaben der Strafrechtspflege, bl .156), ,,war ein newer Dualismus in Kampf genommen worden, die grundsatzlich verschiedene Behandlung der Bevolkerungsklassen, der Vermogenden and Unvermogenden" . Dit openbaarde zich met het zich scherper afteekenen van klassen in de maatschappij . 176
pare les criminels en Lacassagne heeft later het bekende woord geschreven, dat iedere maatschappij de misdadigers heeft, die zij verdient . Waarmede dus gezegd is, dat er een onverbrekelijke samenhang is tusschen criminaliteit en ontwikkelingsstadium der maatschappij ; dat een maatschappij g e t e e k e n d wordt door haar criminaliteit . Ook door haar strafrecht! Niet alleen door inzicht en houding der leden van die maatschappij, welke niets begrijpen van de schuld aan de criminaliteit in hun midden, doch alle schuld op den overtreder stapelen en hem daarvoor straffen als alley,,zondebok" 1, maar ook door de belangen, die het strafrecht beschermt . Makarewicz 2 schrijft : „Wenn es sich uberhaupt um die Frage handelt, was der gegebenen Gesellschaft schadlich ist, so entscheidet theoretisch die Gesamtheit, praktisch der starkere Teil, welcher dabei die eigenen Interessen nicht vergisst, sondern dieselben mit denen der ganzen Gemeinschaft identificirt . . . ." en onder verwijzing naar het kastenstelsel in het Wetboek van Manou : ,Dass these gemeingultigen Prinzipien eigentlich nur Abbildungen der subjectiven Ansichten der kleinen Gruppe von Gesetzgebern sind, dass die Interessen der Letzteren eine hervorragende Rolle bei dieser Codifizierung spielen . . . ." Hij gaat zelfs zoover daaruit to concludeeren ,dass keine sociale Institution, als Missbrauch betrachtet werden kann, denn eigentlich ist jede ein gewisser Missbrauch des starkeren Theils" (bl. 15) 1 . Jaures heeft tijdens het Dreyfus-proces gezegd : Er zijn twee deelen in de kapitalistisch-burgerlijke wetgeving : 1 Merkwaardig is dat men bv . wel spreekt (Bamberger, bl . 7)
over den ,Bruder . . . . der ohne die Kriegserlebnisse wahrscheinlich niemals aus dem Gleichgewicht gerissen ware", maar deze lijn niet doortrekt en ook hem ,broeder" noemt, die zonder de economische ellende nooit uit zijn evenwicht geraakt zou zijn . 2 Das Wesen des Verbrechens, 1886, bl . 13 . 3 Vgl. Nietzsche's woorden in ,Also sprach Zarathustra" (von der Selbst-Ueberwindung) : ,,Mit euren Werten and Worten von Gut and Bose ubt ihr Gewalt, ihr Wertschatzenden" . 1 77 12
een deel, dat bestemd is om het privaat-eigendom en de uitbuiting van den loonarbeider to beschermen . Dat deel moet vernietigd worden! Maar daarnaast zijn er enkele andere wetten, die de weinige stappen voorwaarts der menschheid beschermen" . (0 . Volkart, Jean Jaures, Bern 1817 .) Allerlei belangen van tijdelijken aard, die niet in iedere maatschappij beschermd zijn of zullen worden, worden verdedigd, andere - bv. het recht op een behoorlijk bestaan van ieder individu - weer niet. (Bij de Patagoniers en bij nomaden in Oost-Siberie wordt het leven van ouden van dagen niet beschermd, bij de Arreoy op Tahiti (een sekte) wordt het niet dooden van pasgeboren kinderen in bepaalde omstandigheden als strafwaardig beschouwd, en in den slaventijd was het strafbaar slaven to bevrijden .) In onze maatschappij is het to weinig loon uitkeeren aan arbeiders b .v . evenmin strafbaar als het to veel laten betalen door het publiek 1. (tie ook bl . 41 .) Ja, de uitbuiting wordt door het geldend recht gesanctioneerd . En eigendomsdelicten en oproer straft het streng, maar veel dat zedelijk slecht moet heeten in het geheel niet . Terwijl den eigendom handhaven toch beteekent de ongelijkheid handhaven, en den arbeiders-producenten grond en productie-middelen onthouden 2. En wat van de strafbepalingen ter bescherming van den eigendom geldt, geldt ook voor die ter bescherming van gezag en orde . 1 A. Fenner Brockway, A new Way with Crime, bl. 157 . Dr. Kauffmannen Hoffmann (zie bl . 145)hebben er op attent gemaakt, hoe groot percentage der strafbare feiten niet gevonnisd wordt door de intelligentie der ,misdadigers" . In dit verband denke men aan de nog intelligentere leiders der productie enz ., die steeds „uit de handen der wet" blijven, terwiji zij toch - zelfs volgens het nu geldende volksrechtsbewustzijn - normen schenden . 2 Stelen verschijnt den bezitter als misdrijf allereerst omdat het zoo onaangenaam voor hem is; zooals ongewenschte concurrentie licht oneerlijke concurrentie wordt genoemd . Diefstal is echter niet verkeerd, omdat hij den eigendom aantast, „maar omdat hijzelf geheel in de begeerlijkheid staat . Terecht kan men echter zeggen, dat in then (psychologischen, niet economischen) zin : la propriete c'est le vol. 178
Ieder bestaand gezag waant zijn aantasting heiligschennis . Maar „das Positive ist das Unvernunftige", en de redelijke, naar hooger strevende mensch zal eeuwig boven bestaande heerschappij uit moeten . Zooals de samenhang van misdadigheid en economische omstandigheden ons tijdens den oorlog opnieuw duidelijk is geworden, zoo tijdens de na-oorlogsjaren van revolutie en contra-revolutie de beteekenis van het „gezag" en van de misdrijven tegen het gezag . De ketters en revolutionairen worden gestraft, want het recht dient om verkregen rechtsgoederen to beschermen, is daarom later dan de verhoudingen, verandert later dan deze . Vandaar zijn reactionaire tendens . leder ingrijpen in de bestaande verhoudingen wordt hiermee tot misdrijf gestempeld . We begrijpen nu het diepe woord van Eugen Debs, den Amerikaanschen revolutionair, die tijdens zijn proces (igig) zeide 1 : ,As long as there are prisons I am in them. As long as there is a criminal class, I am of it" . (Vgl . bl . 88 2.) Wij raken hier een zeer speciale soort van criminaliteit : de criminalite evolutive of anterograde (welke staat tegenover de criminalite retrograde of ataviste 3), ,representant des moeurs qui se realiseront plus tard", die men vooral niet verwarren moet met het door sommigen beweerde ,recht" van ,Herrenmenschen" om zich riicksichtslos niet aan de voor anderen geldende zedeleer to houden . Uit het feit, dat deze ,evolutieve" criminaliteit bestraft wordt, blijkt wel heel duidelijk, dat het aardsche strafrecht zeer aardsch is, en dus - dit tegen Kant en Hegel - zich wel wachten moet zich als goddelijke gerechtig1 The Call (Brit . Soc. Party), 8 Mei 1919 . 2 Gorter in „Pan" : ,Verdoemd zij 't kapitaal, dat mensche' als sterren vergaan doet, en 't grauw ontuig doet bestaan" . 3 Men zegt zoo vaak, dat in misdadigers nog leven ,verdrongen" resten uit den oertijd, maar vergeet meestal dat die in gevangenisstelsel, militarisme, enz . ook nog tot uiting komen. En : antisociaal was de oermensch niet, wel gewelddadig . 179
heid voor to doen . Wij hebben hier to doen met menschelijke afweer- en verweermaatregelen . En met dit inzicht is ook het vraagstuk van de klassejustitie (beoordeeling van klassestandpunt uit van wat criminaliteit is en wat niet enz .) in een ruimer verband gezet . Dat de edelsten vervolgd worden (Socrates en Rousseau, volgens Schiller), dat zal niet eerder eindigen voor de menschen van de betrekkelijkheid van eigen normen doordrongen zijn : Maar elke zede wordt een keurs dat knelt, want leven groeit aldoor tot nieuwe vormen uit d'oude weg, het duldt geen andere normen dan de breek'lijke, die 't zich zelven stelt . H. Roland Holst (Het Feest der Gedachtenis)
Het zal nog wel een lange weg zijn tot dat inzicht en then wil, om eigen eindigheid to beseffen en het vasthouden daaraan prijs to geven . En tot zoolang zal iedere hervormer hebben to offeren . - Want diep wortelt in alle menschen de neiging om normen, afgeleid uit de werkelijkheid, als boven-werkelijk vast to houden . Dit is de tyrannie van het verleden, de orthodoxie van het vroeger verworven inzicht, het dogma 1. Es erben sich Gesetz' and Rechte Wie eine ewige Krankheit fort . . . .
Toch ligt het in den geest van dezen tijd, nu alle o u d e vaste normen door ethnologie en sociologie betrekkelijk zijn gebleken om tot het inzicht to komen, dat ook wat bij ons strafbaar is gesteld met onze maatschappelijke organisatie samenhangt : geen eeuwigen zedelijken norm weergeeft, al zijn er natuurlijk normen van hoogeren aard mede gesanctioneerd 2. (Over die s a n c t i e zullen we nog spreken, hier hebben wij het over den n o r m .) Veel dichter bij dan het inzicht in de betrekkelijkheid der strafrechtelijk gesanctioneerde normen ligt voor de meeste menschen het inzien van de noodzakelijkheid 1 Zie hierover uitvoerig het eerste opstel in ,,Mensch en Maatschappij", Arnhem 1823. 2 Reeds de regel uit de tien geboden ,Gij zult niet stelen" wijst op het tijdvak van privaateigendom .
'8o
eener maatschappij, die niet meer in die mate als de tegenwoordige de voorwaarden tot massaal misdrijf schept . Het is dan ook reeds vaak verkondigd, dat in een volgroeid socialistische samenleving de factoren voor misdaad zeer zouden zijn gereduceerd . Zooals wij reeds bl . 39 gezien hebben, nam Ferri aan, dat de gewoonte- en beroepsmisdadigers zouden verdwijnen, en de zg . geboren en krankzinnige misdadigers in aantal verminderen . De taak van het socialisme ten opzichte van het strafrecht blijkt dus ruimer to zijn dan alleen to wijzen op de klassejustitie en de economische oorzaken van de criminaliteit . Een socialistische strafrechtswetenschap heeft bovendien : a° . Een andere opvatting van de ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht . 2° . Een andere opvatting van wat misdrijf is en wat niet . 3° . Een andere opvatting over de menschelijke verantwoordelijkheid . 4°. Een andere opvatting over de rechtspraak . (Niet meer juristen .) 5° . Een andere opvatting over het op menschen inwerken (,,strafstelsel") zooals wij straks zullen zien . Maar kent deze opvatting dan Been misdaden meer? - Ja, zeker : I0 . Egotste, onsociale daden,misdaden uit hartstocht, enz . 2° . Retrograde daden (ruwheid, barbarisme, terugvallen in vroegere cultuurstadia) . Wij komen hiermede tot de vraag : maar hoe dan op to treden tegen die vormen van misdrijf, die uit algemeenmenschelijk oogpunt als zoodanig moeten worden beschouwd (bv . verlating van hulpbehoevenden)? Daarbij dienen wij ons to herinneren, waarop wij hiervoor uitvoerig gewezen hebben, hoe zeer de straf nog onze geheele denkwijze beheerscht : de opvatting dat men met iemand ,moet afrekenen" (,,net goed"), straf in de opvoeding, vergelding in internationale verhoudingen, enz . Wij hebben toen ook nagegaan, dat de vergeldingsstraf 181
zedelijk niet to handhaven is (Kerler tegen Kant) en praktisch ondoelmatig . Dat achter haar vaak wraakinstincten schuil gaan, die wellicht door eeuwenlange selectie zoo sterk in ons zijn . (Alleen wie zich verweerden, hebben zich in den oertijd gehandhaafd .) En gezien, hoe na en naast de vergeldingsstraf de d o e 1 s t r a f gekomen is, waarin het begrip ,straf" als iets dat noodwendig op een misdaad volgen moet, al overwonnen is . Maar hierin blijft de bedreiging toch gehandhaafd als de methode om iemand op den rechten weg terug to brengen . Neen, eigenlijk niet als d e methode, want zij erkent, dat voorkomen beter is ; maar zij handhaaft toch nog in de praktijk de straf als een belangrijk deel van die methode . (Niet alleen is voorkomen beter dan genezen, maar zeker ook : genezen beter dan straffen .) D i t nu kunnen wij ons zeer goed ook nog in een socialistische maatschappij denken, gelijk het er ook in het primitieve communisme is geweest, bv . bij vergrijpen tegen medemenschen (uit drift, jalouzie, enz .) en bij ongehoorzaamheid aan voorschriften (bv . van arbeid) . Maar ook t .a .v. het strafrecht zullen vele ,Omwentelingen in den toekomststaat", vele phasen, op elkaar volgen . De onvolledigheid en ,achterlijkheid" van de doelstraf zal men echter ten slotte moeten inzien . i ° . Op zichzelf is door straf niets to handhaven . Zelfs het recht van onze tegenwoordige maatschappij wordt niet hoofdzakelijk door de strafbedreiging, maar door de traditie en de publieke opinie, gesteund . 2° . Strafbedreiging schept een sterke neiging tot ontduiking (cf. oorlogscriminaliteit ; ook cf. verbod tegenover kinderen in de opvoeding) . Zoo lang de v o o r w a a r d e n, de oorzaken - en deze zijn zoowel uitwendige als inwendige -, niet zijn opgeheven, blijft de oude neiging tot misdrijf . Deze kan alleen i n d i r e c t voorkomen worden 1. 1 Godwin heeft al in „Political justice" gezegd, dat until the institution of property was abolished the moral nature of man could never get a chance . 182
De straf echter schept niets ; de voorwaarden voor ontwikkeling in beter richting bederft zij . Want zij kortwiekt en knot . Over zijn slechte en zwakke neigingen moet de mensch heenkomen door daarbovenuit to groeien, niet door zoo to worden geknauwd dat hij er den moed niet meer toe heeft . Misdaad is verkeerd geleide energie ; energie die geen beter banen gevonden heeft . Zoo goed als ook de straf verkeerd geleide energie is : de gemakkelijkste wijze om op iets to reageeren, om zich to verweren . Maar niet alleen dat de straf geen goed schept, ze doet positief kwaad, doordat zij het innerlijke proces verhindert, dat op iedere daad volgt . De doelstraf heeft veel to veel nog de middelen van de vergeldingsstraf overgenomen . Geweld kweekt geweld, haat kweekt haat, uitstooting kweekt ,vredeloozen", ,,bandieten" . Zij verkeert nog in dezelfde sfeer, wat betreft de wijze van inwerking der menschen op elkaar 1. - Tegenover beide staat een ander beginsel : wanneer er ,misdreven" is, dan moet de betrokken mensch worden opgeheven, en opdat hij niet misdoe, moet hij eveneens worden opgeheven . Door straf, die altijd uiterst deprimeerend werkt, en bedreiging met straf, die altijd op vrees - dus op het lagere in den mensch - speculeert, heft men echter menschen niet op . Nu denke men niet, dat de ware methode dan is de v e r b e t e r i n g in den zin der 19de eeuwsche humane reclasseerders . Want ten eerste ziet deze verbetering dikwijls de sociale oorzaken van het gepleegde feit voorbij, is dikwijls min of meer puriteinsch en burgerlijk in eenen ; z° plaatst zich daarbij de niet-gevallen mensch als de opheffende meerdere tegenover den verloren broe1 Cf. G . H. Neuendorff (bl . 57) : „Die soziologische Strafrechtschule ahnt wohi eine neue Gesinnung, die die Gesellschaft gegeniiber dem Rechtbrecher betatigen soil, aber sie ist von der alten Anschauung der strafenden Erziehung and von den damit verbundenen Denkformen noch so sehr erfullt, class das Neue nicht zum Durchbruch komint, sondern in unorganischer Verbindung mit dem Alten einen seltsamen and beunruhigenden Zwitterzustand ergibt".
x83
der (de "thuisgebleven zoon" uit de gelijkenis) . Wel zijn er natuurlijk verschillende enkelingen geweest die verre hierboven uitgegaan zijn en van-binnen-uit, vol begrijpen en vol tact, dit hebben gedaan . Maar dit kan de weg met zijn . - Men geve den afgedwaalde de middelen om zichzelf op to heffen 1. Daartoe is noodig een eerbiediging van de persoonlijkheid van den ander, een tijd van steeds meer zoeken van de aansporing tot goed in plaats van bedreiging met kwaad . Men zal zeggen : maar zoo kan het toch niet in de praktijk, en : zonder wettenrecht en sanctie daarop zou immers geen samenleving in stand kunnen blijven? Wat de tweede vraag betreft: zeker, geen samenleving d i e o p d w a n g b e r u s t ; waarin de eene mensch werktuig en middel is voor den ander en dus „eronder moet worden gehouden" . En omdat de latere maatschappijen zoo waren, daarom kan men zich niet anders denken . Ook de eerste vraag wordt gesteld, omdat in de praktijk de methoden van onderdrukking en bedreiging gewoon zijn. Zoozeer gewoon, dat men de wegen nog niet kent waarlangs men volgens een andere methode gaan zou . Men denkt eenvoudig de oude methode weg, ziet een blank vlak overblijven - de chaos -- en roept : zoo kan het toch niet! Men vergeet dan, dat er inplaats van de onderdrukking en de bedreiging a n d e r e beginselen komen : de groei en het wederkeerige vertrouwen, zooals men vergeet, dat men bij onmogelijkheid van vivisectie wel a n d e r e middelen zou vinden, bij onmogelijkheid om bepaalde klassen het laagste werk to laten doers, eveneens 2. Dit anarchisme op strafrechtsgebied hebben we dus 1 Over pogingen daartoe, welke nu reeds hebben plaats gevonden, zie o .m. Dr . Clara Maria Liepmann, Die Selbstverwaltung der Gefange~ven, 1928 en in het Nederlandsch : Thomas Mott Osborne, Gevangems en Samenleving, 1920 . I Aan ziekenbehandeling voor ontoerekenbaren zijn we reeds toe. En het lijkt niet onmogelijk ,vrij spoedig" een „berisping aan kameraden" in to voeren . Bv . bij diefstal . (Geen wonder trouwens, wanneer men aan de praktische uitwerking van zoo'n berisping denkt.) 1 84
niet op to vatten als een passief laten-gaan : alsof we al wat nu aan banden en regelen vast zit, eenvoudig zouden moeten loslaten zonder meer . Dat zou losbandigheid worden inplaats van zelfbepalende vrijheid . Het beteekent, dat in de plaats van de barbaren-methode (de heerscher stelt vast wat strafbaar is en dwingt den onderworpene door vrees om zijn geboden op to volgen) treedt de verhouding (Fichte) : de elkaar dpheffende wisselwerking der menschen ; die van den wil om elkander to begrijpen, en van den wil tot groei in plaats van tot verdrukking. Het gaat hier om tweeerlei levensopvatting, die van de duisternis en den dwang tegenover die van het licht en de vrijheid en de mildheid . Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij hebben een taak op aarde . Ook bij de doelstraf verhoudt zich de maatschappij nog alleen egoist-v e r w e r e n d tegenover den ,misdadiger" . Zij bedenkt meer moderne middelen om hem to behandelen, maar vraagt nog hoofdzakelijk hoe zij zichzelf het meest practisch beschermt, niet wat het best is voor den misdadiger . Die bescherming is op zichzelf niet kwaad, maar 't gaat hier alleen om ,natuurlijke" bescherming . In hoogeren zin vereischt de bescherming van de i n n e r 1 ij k e goederen eener maatschappij ook onderlinge welgezindheid . Nu zal men voorloopig aldoor weer vragen : ja maar is een samenleving mogelijk zonder straf? Niet alleen onze verkeerde samenleving, die uiteraard naar dwang en bedreiging grijpen moet, maar ook een b e t e r e? Zie, we hebben nu wel dit ingezien, d a t e r a n d e r e m i d d e l e n zijn om op menschen in to werken dan de nu gebruikte . Maar een feit is, dat wij ze nog niet altijd weten to vinden . Dat is o n s tekort . We leven alien, ook al zijn we daar theoretisch overheen, nog in de oude wereld . Als we geen raad weten zonder straf, dan is dat dus o n z e fout, o n s tekort . Laten we het eens zoo zien in plaats van to zeggen, dat de a n d e r e n er nog niet rijp voor zijn . Wie hiervan ernstig doordrongen is, zal in steeds meer gevallen ook de andere middelen 185
vinden, gelijk dat ook bij een aantal opvoeders het geval is geweest . Zoo komen we tot den volgenden slotsom : Het strafrecht moet niet zonder meer verdwijnen, maar het moet denzelfden weg afleggen die de opvoeding heeft afgelegd : het moet overgaan in een w e t e n s c h a p van maatschappelijke paedagogiek .En de leer van de erfelijkheidsfactoren, en die van de milieufactoren, en die van de psychologische factoren krijgen dan hun plaats . Hier ligt het opbouwende gedeelte van het werk van hen, die de menschheid van het spook van de straf willen verlossen, en die meenen, dat ook het socialisme bij het to boven komen van het strafbeginsel een taak heeft . VI We hebben al in het begin gezegd, dat de I,gewone" strafrechts-philosophie bestaat in een uiteenzetting van de gronden van het jus puniendi, zooals die volgens vele verschillende wijsgeeren gegeven zijn . Degenen, die dat jus puniendi principieel betwijfeld hebben, worden echter weinig genoemd . En toch behooren de allergrootste leeraars der menschheid tot deze groep . Wij herinneren U aan : het Evangelie : i°. Christus en de overspelige vrouw. 2° . Hij doet zijn zon opgaan over boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen . 3°. Vader, vergeef het hun ; want ze weten niet wat zij doen. 4° . Zie ik zend U als schapen onder de wolven . 4° . Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beerven. 6°. Wedersta den booze niet . 7° . Overwin dan het kwade door het goede . 8°. Mattheiis 18 : 21 en vlgg . 186
L a o T s e zegt uitdrukkelijk (Tao Teh Tsjmg spreuk LXXIV) : ,Als het yolk den dood niet vreest, hoe het dan schrik aan to jagen met den dood? En als het steeds den dood vreesde en ik greep en doodde den misdadiger, wie zou dan durven? Daar is altijd Een, die beschikt over den dood . Inplaats van then Eenen to dooden is in plaats van den grooten timmerman hout gaan kappen . Wie in plaats van den grooten timmerman hout kapt, zelden dat hij zich niet in de vingers snijdt" 1. (Maar hierin is het wereldgericht nog gehandhaafd, al is dit dan ook beter dan de straf door m e n s c h e n ; vgl. ,,Mij is de wraak", bl . 135 ,) En indirect spreekt hij zich in gelijken zin uit, waar hij zich richt tegen het vertrouwen op wetten : „Hoe sterker de wet ingrijpt, hoe meer dieven en roovers er komen" . ,,Ik doe niet en het yolk zal vanzelf zich hervormen" . (Niet het ,doen", maar het „zijn" .) ,Zwak overwint sterk, zacht overwint hard" . ,Het yolk is moeilijk to regeeren, omdat zijn vorst to veel doet" . ,Wat sterk is en groot, is minder ; wat zacht is en zwak, is meer" (Vgl . in het Oude Testament : De dienstknecht van Jahve : ,,het geknakte riet breekt hij niet, de kwijnende pit dooft hij niet uit".) En Kong Tse : ,,Der Meister sprach : Wenn man durch Erlasse leitet and durch Strafen ordnet, so weicht das Volk aus and hat kein Gewissen. (Blijkbaar : ontduikt de wetten, neemt alleen uiterlijk de regels in acht .) Wenn man durch Kraft des Wesens leitet and durch Sitte ordnet, so hat das Volk Gewissen and erreicht (das Gute) . (Kung Futse, Gesprache (Lun Yu) in het Duitsch vertaald door Rich . Wilhelm, 1914 .) In het Evangelie en in Lao Tse is dit beginsel : vertrouw, laat over, laat groeien, heb lief, - geformuleerd met i Voorzoover er werkelijk schulddelgend leed is, dat op een zondige daad volgt, treedt het vanzelve in en wordt door de m e n s c h e l ij k e wraak slechts verstoord . 187
verschil in accent : bij den Chinees meer passief, bij den Christus meer actief-liefdevol . Over het algemeen immers kunnen we zeggen, dat in de wezenlijke dingen de grootste geesten elkaar raken . Bij beiden symbolisch, niet ,systematisch", voorwetenschappelijk . Onder de modernen sluit T o 1 s t o y het meest bij hen aan . Ook hij spreekt meer over het geweld in het algemeen dan over de straf 1. In ,Het Koninkrijk Gods is binnen in U", zegt hij (bl . 35) : ,Er kunnen slechts twee oplossingen bestaan : of een werkelijken onbetwistbaren maatstaf to vinden van hetgeen men kwaad noemt, of het kwaad niet to weerstaan met kwaad" . Bl. 34 : ,Het oordeel van alle critici, Russen of buitenlanders, loopt . . . . uit . . . . op dit : dat de leer van Christus . . . . voor ons niet geschikt is, omdat zij ons zou verplichten ons geheele leven to wijzigen" . Tolstoy verwijst met instemming naar de Verklaring van beginselen, aangenomen door de leden der Maatschappij tot bevord,ering, van den algemeenen vrede onder de menschen, Boston 1838, opgesteld door W . Harrison, en waarin gezegd wordt : . . ,,Derhalve achten wij voor ons onmogelijk, niet alleen alien werkelijken dienst in het leger, maar zelfs elke bediening, welke ons oplegt de menschen bij het goede to bepalen door bedreiging met gevangenis of doodstraf" . . . en: ,Wij belijden, dat de strafwet van het Oude Testament - oog om oog, tand om tand -door Jezus is ingetrokken, en dat, volgens het Nieuwe Testament, al de geloovigen hunnen vijanden, in alle gevallen zonder uitzondering, moeten vergeven, en zich niet mogen wreken . Waar men met geweld geld afperst, in de gevangenis zet, naar het bagno zendt of ter flood 1 De ,geweldloosheid" heeft meerdere kanten : het is niet toevallig, dat de anti-militaristen tegen het straffen ageeren .
x88
brengt, is er natuurlijk geen sprake van vergeven, maar van zich wreken" . Dit laatste is een ,boute" bewering ; in staatshanden heet de straf immers geen wraak meer to zijn? Daarbij is to bedenken : x°. dat de gelaedeerden hun strafactie pas op den Staat hebben laten afwentelen, toen zij die daar wel ,veilig" wisten; en 2°. zooals Tolstoy (bl . 126) zegt: ,Zelfs zoo er een tijd geweest is, waarin, tengevolge van de verlaging van het zedelijk peil en van de geneigdheid der menschen tot het geweld, het bestaan van het gezag eenig voordeel heeft opgeleverd, doordien het geweld van het gezag minder was dan dat der partikulieren, is het toch duidelijk, dat dat voordeel niet eeuwig kon wezen . . . enz.". En vooral bl . 37 : ,Inplaats van strafbedreigingen op de overtreding der voorschriften door de oude godsdienstige of burgerlijke wetten gegeven, inplaats van den prikkel van belooningen voor de opvolging ervan, trok die leer (van het Christendom) alleen tot zich doordat zij de Waarheid was" . Hier hebben we de gedachtengang, die bij Guyau en Montessori wordt uitgewerkt . Hieruit volgt : het is altijd een tekort als men straffen noodig heeft . En waarnaar men dus trachten moet is, de zedelijke hoogheid van een samenleving zoo hoog mogelijk op to voeren, niet den overtreder zoo laag mogelijk neer to drukken . En tegen de doelstraf kunnen we de redeneering van Tolstoy aanwenden, dat uitwendige doeleinden en gevolgen niet binnen het bereik van onze macht liggen : we kunnen nooit weten, hoe de gevolgen onzer daden zullen uitvallen . Ook daarom mag de moraal niet op de utiliteit worden gebouwd ; dat zou een volkomen onzekere basis zijn. Bovendien leidt een dergelijke moraal er noodwendig toe, slechte middelen voor goede bedoelingen toe to laten (Kajaphas tegen Christus) . Dietrich Heinrich Kerler richt zich, op x89
grond van een uiterst absolutistische moraal - even absoluut als die van Kant - tegen Kant's leer van de vergeldingsstraf. (De doelstraf accepteert hij tot zekere hoogte en hoort in dit verband dus slechts thuis inzooverre hij sterker dan een der moderneri om e t h i s c h e r e d e n e n tegen het strafbeginsel opkomt .) Hij gaat uit van den absoluten eisch der ethiek ; zijn ethiek is anti-eudaimonistisch, impersonalistisch (ook tegen sociaal-eudaimonisme dat alleen het ,welzijn" van velen zoekt) . ledere handeling of gezindheid heeft haar waarde of onwaarde alleen in zichzelf, niet in (egoistische) gevoelens van bevredigd-zijn . Daarom strijdt de idee der Vergelding (die immers „loon" of ,straf" verlangt) met de ,Sittliche Grundtatsachen" . Dit vormt wel een tegenstelling met Schopenhauer's opmerking (Grundlinien der Moral § 4) : ,Eine gebietende Stimme ist es schlechterdings unmoglich, sich anders als drohend oder versprechend vorzustellen" . Merkwaardig is (dit in parenthesi) dat Kerler, evenals trouwens Guyau, de ideeen vergelding en belooning vindt thuis to behooren in het economische leven . (Dus zij meenen dat de justice retributive to veel onder den invloed der justice distributive staat .) Ruskin heeft (in „Unto this last") den wensch uitgesproken om ieder evenveel loon to geven, onverschillig of hij goed of slecht werkt . En Nietzsche zegt ergens : ,Arbeiter sollten wie Soldaten empfinden lernen . Ein Honorar, ein Gehalt, aber keine Bezahlung!" Zoo zien we, dat een ethiek, stellende den eisch van het to boven komen van vergelding en belooning, ook voor het economische leven allerbelangrijkste consequenties meebrengt : als ideaal : i e der w e r k e n a a r v e rmogen en ontvange naar behoef ten . Het tegenwoordige stelsel „loon naar werk" staat nog geheel in het vergeldingsteeken en leeft bovendien nog uit de opvatting dat arbeid een last is, waartoe de menschen door een prikkel v a n b u i t e n moeten worden aangespoord. 19o
Een ander karakter heeft het verzet van N i e t z s c h e tegen de straf. Hij richt zich niet alleen, zelfs niet zoozeer, t e g e n d e s,traf die de menschen elkaar aandoen (daar hij in het algemeen weinig de practische, sociale consequenties zijner leer uitwerkt - cf . ,Ziichtung des Uebermenschen" en eugenese - laat hij dat ook hier in het midden ; schijnt niet alle maatschappelijk strafrecht of to keuren), als wel t e g e n h e t b e g i n s e 1 v a n ,,s t r a f" in het universum e n i n d e m or a a 1 ; en is 66k tegen het berouw. Uit Mo r g e n r 6 t h e : ,Zur neuen Erziehung des Menschengeschlechts". ,Helft, ihr Hilfreichen and Wohlgesinnten, doch an dem einen Werke mit, den Begriff der Strafe, der die ganze Welt uberwuchert hat aus ihr zu entfernen! Es gibt kein boseres Unkraut! Nicht nur in die Folgen unserer Handlungsweisen hat man ihn gelegt - and wie schrecklich and vernunftwidrig ist schon dies, Ursache and Wirkung als Ursache and Strafe zu verstehen! - aber man hat mehr getan and die ganze reine Zufalligkeit des Geschehens um ihre Unschuld gebracht, mit dieser verruckten Interpretationskunst des Strafbegriffes . Ja, man hat die Tollheit so weit getrieben, die Existenz selbe als Strafe empfinden zu heissen, - es ist alsob die Phantasterei von Kerkermeistern and Henkern bisher die Erziehung des Menschengeschlechts geleitet hatte" . En uit zijn W e r k e (Aphor . 265) : Die j e t z i g e Stufe der Moralitat fordert : x° . keine Strafe! keine Vergeltung! 2° . keinen Lohn 3° . keine Servilitat, 4° .keine p i a f r aus! (- Wir ertragen den Anblick nicht mehr, folglich schaffen wir die Sklaven ab .) - Zoo moeten we ook de straf niet meer kunnen verdragen : zoo moeten we zelf worden, dat we dit niet meer kunnen . Vandaar ook Nietzsche's afkeer van aanklagers, die hij uit in Aph . No . 413 (Morgenrothe) : 191
Die Privaten and offentlichen Ank 1 a g e r . - Sieh dir Jeden genau an, der anklagt and inquirirt, - er enthullt dabei seinen Charakter : and zwar nicht selten einen schlechteren Charakter, als das Opfer hat, hinter dessen Verbrechen er her ist . Der Anklagende meint in aller Unschuld, der Gegner eines Frevels and eines Frevlers musse schon an sich von gutem Charakter sein oder als gut gelten, - and so lasst er sich gehen, das heisst : er lasst sich h e r a u s . Aph . 312 spreekt hij over „jene . . . . Ausdeutung, dass im Verlauf der Dinge selber Recht and Gerechtichkeit liege and hinter allem causalen Geschehen noch eine Art von criminalistischem Hintersinn" . Aph . 416 . Die Abwehr des Fremden . . . . fur die Meisten eine Nothdruft zur Erhaltung . A b e r d e r r e i c hste Heilige lebt unter Verbrechern wie in seinem Elemente . Wer reich ist in seiner Heiligkeit, der ist unter den Bosesten gut zu Hause ; a n d a l l e s N e i n s a g e n gehort den Armen . Aph. 419 . ,Rache" - das Verlangen nach Vergeltung - ist n i c h t das Gefiihl, dass Unrecht geschehn sei, sondern dass ich b e s i e g t bin 1 - and dass ich mit alien Mitteln jetzt meine Geltung wiederherstellen muss . En dan deze gedachtengangen, die in dezelfde lijn liggen als die van Montessori en Guyau : Aph . 361 . Das ,Heil der Seele" ist ein vollerer Begriff als das ,Gliick", von dem alle Moralisten schwatzen . . . . Das Begehren nach ,Gltick" charakterisirt die halboder nicht-gerathenen Menschen, die ohnmachtigen ; alle andern denken nicht an's ,Gliick" s o n d e r n i h r e Kraft will heraus! Aph . 367 : . . . . Das Gli ck als Ziel des Handelns . . . . darf nicht verwechselt werden mit dem G 1 u c k, d a s in der Action selber liegt . Aph . 437 . Wo die Machtmittel nicht gross genug sind, tritt die Einschuchterung auf, Terrorismus : insofern ist 1 Eerder : het is dit laatste verkleed in de voorstelling van onrecht (cf. Steinmetz!) . 1 92
alles Strafen um der Abschreckung willen ein Zeichen, dass die positive ausstr6mende Tugend der Machtigen nicht gross genug ist : ein Zeichen der Skepsis an der eigenen Macht. En E . H . S c h in i t t schrijft (Fr . Nietzsche an der Grenzscheide zweier Weltalter, bl . 124 - 125) ,,Wenn das kirchliche Christentum in seiner Moral eine Lehre lauernder niedriger Rachsucht ist, die unter dem Namen der ,Gerechtigkeit" im Himmel and auf Erden, durch Kirche and Staat geheiligt wird, so hat das seine Ursache in der Weltanschauung des Christentums, in der Annahme, dass der Mensch eine endliche Kreatur sei. Und wenn Nietzsche eine Weltanschauung fordert, die mit der Rachsucht, mit dem Ressentiment, mit dem Hass bricht, so kann das nur eine Weltanschauung sein, die fiber these grosse geschichtliche Grenzscheide hinausgegangen ist, in der der Mensch seiner geistigen Seite nach, als schlechthin universales Wesen erscheint . Nur wenn es d a s s e l b e Leben ist, das in ihm and in andern erscheint, muss jeder Hass des andern a 1 s U n b ewusstseindieserLebensgemeinschaft als Umdunklung, als das tiefste Elend, als Mangel des Bewusstseins dieser gottlichen Herrlichkeit erscheinen, ein Mangel, gegen den das leibliche Leid and der leibliche Tod gering erscheint fur die an and fur sich als universales notwendig ewige Individualitat . Die moralische Forderung der Aufhebung aller Rachsucht, aller Vergeltung bei Nietzsche hangt daher aufs engste zusammen mit der Lehre vom Uebermenschen, mit der Lehre, dass fiber den Menschen (als blocs endliches Wesen) hinausgegangen werden, dass dieser iiberwunden werden musse" . Maar veel positiever, scherper onderscheidend, de gedachte tot een s t e I s e 1 bouwend, zijn G u y a u en M o n t e s s o r i ; de laatste heeft de straf uit de kinderopvoeding gebannen, de eerste heeft, tientallen van jaren voor haar, in de menschenmaatschappij e e n b e t e r e paedagogiek dan die van straf gepredikt . 193 13
M o n t e s s o r i (De Methode Montessori bl . 58, 59, 65, 68, 69 . Zie ook a39) : ,,Vrijheid is zelfwerkzaamheid" : ,,Een individu is niet pas ordelijk, wanneer men het dwingt tot zwijgen als een stomme en tot onbeweeglijkheid als een paralyticus . Dat is geen o r d e 1 ij k, maar een v e r m o o r d individu . . . . Wij noemen ordelijk een individu, dat zich weet to beheerschen" . ,,Het mensch-zijn behoort to worden geeerbiedigd met godsdienstige vereering . . . . Om dit to doen is het noodwendig, dat zoo gestreng mogelijk worde vermeden het onderdrukken van spontane bewegingen en het handelen op bevel van anderen ; tenzij er sprake is van nuttelooze of gevaarlijke handelingen, omdat die juist moeten worden onderdrukt en voorkomen" . Boven een hoofdstuk zet zij dan : ,Afschaffing van belooningen en straffen" . (Let wel : in de paedagogiek! In de maatschappij zijn we er nog niet eens aan toe dat de straffen in het algemeen in dienst der opvoeding worden aangewend .) Daarin zegt zij : ,Worden deze grondbeginselen aanvaard, dan gaat men er vanzelf toe over, belooningen en straffen (ook hier evenals bij Nietzsche worden die twee als samenhangend begrepen) of to schaffen . D e ware, d e e e n i g e b elooning, die nooit teleurstelt, is het gevoel, iets to kunnen, het gevoel van innerlijke vrijheid" . Als practische toepassing van het beginsel, dat zij in de plaats van het straffen stellen wil, geeft zij dit voorbeeld : „Dan plaatsten we een tafeltje in een hoek van de zaal, om het kind of to zonderen, zoo, dat het de anderen goed kon zien . Het kreeg natuurlijk op zijn tafeltje alle dingen, die het wou hebben . Die afzondering hielp altijd ; het kind kwam tot kalmte ; het zag de gansche klasse, en haar wijze van zich to gedragen was een uitstekende aanschouwelijke les in het gedrag . . . . Langzamerhand zag het dan in, dat het aangenamer was, bij de anderen to zijn, en vroeg dan to mogen doen als de anderen . Op 194
die wijze hebben we tot de orde gebracht alle kinderen, die eerst weerbarstig schenen" . (Montessori legt er den nadruk op, dat zoo'n afgezonderd kind met bizondere vriendelijkheid werd bejegend .) ,,Den diepen zin van de onafhankelijkheid hebben we ons nog niet al to duidelijk gemaakt, daar de maatschappij, waarin wij leven, nog op d i e n e n is ingericht . Evenals in de tijden der slavernij het begrip van vrijheid niet bijster helder was, zoo kan het begrip van onafhankelijkheid zich niet ontwikkelen in een beschavingstoestand, waarin dienaren bestaan . Deze dienaren zijn niet afhankelijk van ons, wel to verstaan - w ij z ij n h e t v a n h e n . - De toekomstige mensch zal als grondslag van zijn waardigheid deze opvatting huldigen : ,Ik wil niet gediend worden, want ik ben geen onmachtige" . En de taak van de opvoeding wordt dan : „de teere wezentjes, die kinderen zijn, steunen o p d e n w e g n a a r de onafhankelijkheid" . 1 G u y a u (in zijn ,Esquisse d'une Morale sans Obligation ni Sanction") stelt het vraagstuk het meest algemeen . Het meest van alien ziet hij de moraal van plicht, belooning en straf als h e t m e e r a a n v a n k elijke stadium . Guyau herinnert eraan, dat ook de r e l i g i e een ontwikkeling heeft doorgemaakt van vrees-en-belooning naar zuivere religie . En zoo is het overal : in de liefde, in de maatschappelijke broederschapsgevoelens, in de verhouding van ouders en kinderen : overal, waar het Leer en innerlijk is geworden, daar is de plicht overwonnen . De plicht hoort bij een betrekkelijk laag stadium . Dit is nu niet zoo op to vatten, alsof we dan ,onzen plicht maar niet moeten doen", maar we moeten trach1 Vgl. L . Sirks-Harmeyer, Straf en Belooning (in ,Vernieuwing", Eerste jaargang, bl. i o vlgg.) . 195
ten zoo to worden, dat die scheiding van plicht en neiging er niet meer is . Zoek ,het Koninkrijk Gods", word een gaaf mensch -- en doe dan wat ge wilt . Guyau constateert, helaas terecht - en zie, als we dit nu alvast maar aan het wankelen brengen, dan hebben we al een begin! . . . . : ,L'humanit6 a presque toujours considers la loi morale et sa sanction (die Normen and ihre Uebertretung -- and die Sanktion!) c o m m e i n s 6parables . . . ." (bl . x39) . En ook hij ziet, dat de mensch zich dit zelfs kosmisch denkt . ,Il nest pas une religion qui n'admette une providence,et la providence nest qu'une sorte de justice distributive qui, apres avoir agi incompletement daps ce monde, prend sa revanche dans un a u t r e" . (bl . 140) Guyau dan stelt in de plaats van de oude wetten- en straffen-moraal een andere : „la morale future . . . . ne sera pas seulement a u t on o m o s mais a n o m o s" (bl . 3) ; en hij ziet meer en meer in plaats van den p l i c h t andere b e w e e gredenen dagen : ,,Les equivalents ou substituts du d e v o i r nous semblent titre : i° . la conscience de notre p o u v o i r interieur ; 2° . l'influence mecanique exercee par les i d e e s sur les actions ; 3° . la fusion croissante des s e n s i b i l i t e s et le caractere toujours plus social de nos plaisirs (vooral van de hoogere, geestelijke genoegens) ou de nos douleurs ; 4° . 1'amour du r i s q u e dans faction ; 5° . l'amour de l'hypothese metaphysique, qui est une sorte de risque dans la pensee (bl . 4) . Gm Guyau to begrijpen moet men er van uitgaan, dat hij als de groote heerlijkheid van het leven ziet de activiteit, het geven, het uitstorten van den innerlijken rijkdom over de wereld : ,,Sentir interieurement ce qu'on est capable de faire, c'est par IA meme prendre la premiere conscience de ce qu'on a le d e v o i r de faire" (bl . 27)196
,,Le plaisir fondamental par excellence : c'est le plaisir meme d'agir" (bl . 88) . (Daarom kunnen -- dit ad optimisme en pessimisme : Schopenhauer! - leed en geluk niet tegen elkaar worden afgewogen ; in de herinnering domineert het leed, omdat het streven dan verdwenen is.) Dat de n o r m a 1 e mensch handelt geschiedt uit een s u r p 1 u s, niet om een belooning to bereiken of een straf to ontvluchten . In den zin van Guyau (het „surplus") heeft al Socrates gezegd : ,Indien de wijze geen slaaf is van zijn maag, van de slaap, van zijn wellust, dan is dat o m d a t h ij grooter vreugde kent" . (Dus niet : onderdrukking, of plicht, of verstarring, of dwang-van-buiten door afschrikking of door publieke opine .) En prachtig wordt dan de volgende s y n t h e s e v a n het oeroude conflict van persoonlijkheid en gemeenschapsleven getrokken : „Done la depense pour autrui qu'exige la vie sociale nest pas, tout compte fait, une perte pour 1'individu ; c'est un agrandissement souhaitable, et meme une necessite , , . ," (bl . 24) En hij spreekt van het p r i n e i p e d'e x p a n s i o n : ,,La vie la plus riche se trouve titre aussi la plus portee a se prodiguer, a se sacrifier dans une certaine mesure, a se partager aux autres, D'o dft i 1 suit q u e l'o rganisme le plus parfait sera aussi le plus sociable, et que l'ideal de Ia vie individuelle c'est la vie en common" (bl . 25) . Ook dit : ,Sommige menschen houden hun geluk voor onvereenigbaar met dat van anderen, anderen zoeken hun geluk i n dat van anderen ; voila ce qui distingue les bons des mechants" (bl . 156) . (Juister : de volledigen van de armen, engen, onvolledigen, die ,hebben willen" .) Ook hierin is de tegenstelling van individueel geluk en geluk van anderen opgeheven ; de concurrentie-moraal overwonnen . De „instincts desinteresses" zijn dan ook voor hem geen producten der maatschappij, zooals voor Spencer (en 1 97
vele anderen!) zij zijn uitvloeisel van de f e c o n d i t e morale indenmenschzelf, van de intensiteit des levens . Hier zijn we verre boven de moraal van den plicht uitgestegen . En zoo ziet hij dan ook de i m m o r a lit e i t niet als een ongehoorzaamheid aan een wet, maar als een tekort aan warmte, als een leegte : ,,Celui qui n'agit pas comme it pense, pense incompletement . . . . L'immoralits est une mutilation interieure . . . . Nepasagirseloncequ'on croit le meilleur, c'est ressembler a quelqu'un qui ne pourrait rire quand it est joyeux ni pleurer quand it est triste . . . . Ce serait le supreme supplice" . ,,De uitwendige beweegkrachten behoeven niet tusschenbeide to komen, zoolang als le m6canisme interne de la pensee et de la vie voldoen . . . . D6 s 1 o r s 1 a m oralits n'est autre chose que 1'units d e l'et r e" (bl. 29) . Het normale leven zelf schept dus al een zekere ,obligation", en daarvoor is noch contrainte noch crainte noodig . Om aan den drang dier innerlijke activiteit to ontsnappen, moet men een soort van innerlijken coup d'etat begaan : en dat is wat we s c h u 1 d of m i s d a a d noemen! We loochenen dus de misdaad niet! „En le commettant l'individu fait tort A lui-meme" . Maar wat wij tegen Misdaad en Zonde, wanneer we die als T e k o r t (niet als ongehoorzaamheid) begrepen hebben, moeten doen, is niet neerdrukken, maar opwekken een groote warmte en rijkdom, opdat daaruit, inplaats van verarmd en ziek egoisme (want egoisme is armoede), fecondite morale geboren wordt. En van dezen nieuwen grondslag der (niet heteronome, maar ook niet autonome, doch anome!) moraal uit komt hijdantotzijn kritiek op l'idse de sanction (bl . 139 vlgg .), waarvan hij, helaas met recht, zegt : „L'humanits a presque toujours considers la loi morale et sa sanction comme ins6parables" . 198
We hebben wel to begrijpen, dat het in zijn gevolgen ellendig is geweest, dat het spontane, wezenlijk moreele gevoel in zijn groei verhinderd is door dit vastbinden van „goed" aan ,wat beloond" en van „slecht" aan ,wat gestraft" zal worden . En dan zegt hij : ,Uit maatschappelijk (hij bedoelt : nuttigheids-) oogpunt zou een rationeele sanctie van een wet alleen een b e s c h e r m i n g dier wet kunnen zijn, die niet op het verleden, maar op de toekomst zag" . (Dus dan is een zekere doelstraf nog toelaatbaar, maar een vergeldingsstraf in geen geval .) ,,Maar uit m o7r e e 1 oogpunt beteekent s a n c t i e alleen heiliging (consecratie, sanctificatie) ; . . . . moet dus beteekenen een soort van renoncement, van desinteressement supreme ; hoe heiliger een wet is, hoe wapenloozer moet zij zijn . - Alle p o e n a 1 e recht is onrechtvaardig ; sterker, alle d i st r i b u t i e v e gerechtigheid heeft een uitsluitendmaatschappelijk karakter - . . . . (dus niet zedelijk) . (Wij kunnen daartegenover de vraag stellen, of het maatschappelijk terrein van het zedelijke verlaten mag blijven, of deze twee zoo scherp mogen worden gescheiden!) La charite seule ou la pitie est une idee vraiment universelle . En - dit tegen Kant enz ., en in denzelfden geest als Kerler : - De idee van remuneration sensible is een materialistische leer, die men ten onrechte tot tegenstelling van het beweerde materialisme zijner tegenstanders (dus van de voorstanders der doelstraf, of van de wijsgeerige materialisten die alle goddelijke vergelding ontkenden) heeft willen maken (bh x47) . Tenslotte deze zedelijke veroordeeling van de straf : ,,Nooit zal deze bewering : gij zijt goed, of : gij zij t slecht - kunnen leiden tot deze andere : men moet U doen genieten o f l ij d e n . De schuldige mag dit privilegie niet hebben van den rechtschapene to kunnen dwingen tot kwaaddoen . De ondeugd en de deugd zijn dus slechts aan zichzelven verantwoordelijk en op zijn hoogst aan het g e w e t e n van anderen . . . . De verscheurende x99
dieren in menschengedaante moeten, absoluut gesproken, met dezelfde mildheid en hetzelfde mededoogen worden behandeld als alle andere wezens ; . . . . z ii zij n toch al in zedelijk opzicht to beklagen ; waarom wit men dat zij ook nog in phy siek opzicht to beklagen zullen word e n ?" (bl . 155) . Guyau herinnert aan de legende van Boeddha, die zich wel aan den hongerigen tijger wilde offeren : ,C'est 1A la pitie supreme, la seule qui ne renferme pas quelque injustice cachee" (bl .r55) . En dan volgt dit prachtige : ,In p 1 a a t s van die enge en zeer menschelijke gerechtighe.id, die het goede weigert aan hem die reeds zoo rampzalig is schuldig to zijn, moeten wij stellen een ruimer gerechtigheid, die het goede aan alien geeft, en daarbij niet alleen niet weten wil met welke hand zij geeft, maar ook niet vraagt welke hand het ontvangt" (bl .156) . Guyau schijnt ook wel even to zien, al staat dat voor hem niet in het middelpunt van zijn aandacht, dat de b e s t e m m i n g der menschheid (denk aan Fichte!) ook het m a a t s c h a p p e l ij k recht in die richting dringt . Hij constateert evenwel : ,Notre societe actuelle ne peut assurement realiser le lointain ideal de l'indulgence universelle . . . . " (bl . 158) . Maar kunnen wij vervolgen : wet moet ze zich bewust in die richting b e w e g e n (beteekenis van partieele bewegingen, die ,,te vroeg" komen) ; en daartoe moeten we beginnen met i n t o z i e n, dat haar straf geen s a n c t i o n, maar alleen d e f e n s e is . En in de tweede plaats : deze beweging uitzetten tot een ruimer beweging tot omvorming dezer heele maatschappij . Guyau geeft den wijsgeerigen grondslag . In ,Das Verbrechen am Verbrecher" geeft R u d . B u s s m a n n een uit gevoel geboren verzet vol van 2 00
fijne psychologisch-zedelijke opmerkingen (bv . over het egoist karakter van het strafrecht ; het breken van den eigen ontwikkelingsgang in de ziel van den misdadiger door het strafproces) . Zoo zijn er meerderen geweest . Want dit moeten we goed begrijpen : we vinden op dit gebied terug den oerouden strijd van twee wereldbeschouwingen, die van licht en duisternis, vertrouwen en vijandigheid, liefde en macht . Van de anderen noemen wij flog : W i 11 i a m M o r r i s in zijn uiterst lieflijke „News from Nowhere" (Hfdst . z2) . De twee noodlottige factoren privaatbezit en autoriteit zijn daar ,opgeheven" (in Hegelschen zin) ; de menschen treden elkaar liefdevol tegemo et . De man uit de rgde eeuw vraagt : ,But as to these days, you don't mean to tell me that no one ever transgresses this habit of good fellowship?" ,,Certainly not", said Hammond, ,but when the transgressions occur, everybody, transgressors and all, know them for what they are : the errors of friends, not the habitual actions of persons driven into enmity against society" . (Dus: de massale criminaliteit is verdwenen, en tegenover hen die nog wel misdoen (cf . Ferri) is er een menschelijke houding .) ,,Such things will happen . Hot blood will err sometimes . A man may strike another . . . . But what then? Shall we, the neighbours, make it worse still?" ,,That punishment of which men used to talk what was it but the expression of their fear? And they had need to fear, since t h e y -- i. e . the rulers of society - were dwelling like an armed band in a hostile country . But we who live amongst our friends need neither fear nor purish" . En dan dit : ,,When any violence is committed, we expect the transgressor to make any atonement possible to him, and 201
he himself expects it . But again, think if the destruction or serious injury of a man momentarily overcome by wrath or folly can be any atonement to the commonwealth? Surely it can only be an additional injury to it" . Said I : ,But suppose the man has a habit of violence kills a man a year, for instance?" ,,Such a thing is unknown", said he : ,In a s o c i e t y where there is no punishment to evade, no law to triumph over, remorse will certainly follow transgression" . En in denzelfden geest heeft Dr . H . v. d. B e r g h v a n E y s i n g a, Paschen igi8, in Amersfoort gezegd :,,Als de idee zich verwerkelijkte zou er zijn een Civitas Dei, een Koninkrijk Gods op aarde . . . . Als alle menschen geestelijke wezens waren, zouden ze alien elkaar eerbiedigen. (Dat is het niet-geweld-oefenen van het Evangelie .) In een maatschappij die uit de Idee leeft wordt voorondersteld het recht, de arbeid, enz en ook de vergissing, het dnrecht . In een volmaakte wereld zou de ondeugd er ook zijn, maar door oefening overwonnen worden". Zooals Guyau spreekt van indulgence universelle, zoo dr. Eugen Heinrich Schmitt, de Oostenrijksche anarchistische philosoof over het u n e n dliche Erbarmen (Tolstoybl .33o) . Hij ziet „die Morgenrothe einer neuen Kultur" waarin de mensch tot bewustzijn van zijn geestelijk wezen, van zijn deel-zijn van het Al, en ook : tot het deel-zijn van iederen medemensch aan dat Al, zal zijn ontwaakt, „und wo mit dieser heiligen Majestat der Liebe die Fessel und die Peitsche des Gewaltgesetzes unvereinbar ist, und seine, auf die Entwurdiging der Individualitat gegrundete, staatliche Zwangsordnung (de uiterlijke door straffen to handhaven gezagsorde) die allerdings notwendige Verfassung des Kreaturen- und Tierbewusst202
lisches Gericht, keine Begnadeten and Verdammten, kein Guter, kein Boser, kein Richter : alles, alles hat aufgehort zu sein . Und jetzt hebt, schlicht and leise, wie aus weiter Ferne kommend, der Gesang ,Auferstehn, ja auferstehn" an" - (Rich . Specht, Gustav Mahler, bl . 240) . En wat de praktijk betreft : Laten we het nu eens zoo zeggen, inplaats van de ,,anderen" to slecht to vinden om zonder straf in „de orde" to blijven : r e c h t tot s t r a f fen hebben wij niet, maar het is nog boven onze macht om van zelfverweer en verweer voor anderen geheel afstand to doen, en we zijn nog to grof om uitsluitend door andere middelen to werken . Ook waar het strafrecht rechtsgoederen beschermt, die een bescherming waard zijn, en waar het niet de sterkeren tegen de zwakkeren beschermt, daar geschiedt dit nog met lagere middelen en zonder het besef dat men elkaars vergissingen en fouten gezamenlijk behoort to dragen . De ontkenning van het recht tot straffen moet men echter niet opvatten als een w e e r 1 o o s h e i d, waardoor het gevaar zou kunnen ontstaan van een zinken tot een peil beneden dat van de staatsstraf (lynchwet, eigen richting), maar als een g e e s t e l ij k e w e e r b a a rh e i d . Zooals wij ook tegenover het militarisme geen weerloosheid, maar een geestelijke weerbaarheid hebben gesteld, een andere activiteit . De gewone mentaliteit is : ieder misbruik moet met een strafbedreiging bestreden worden . Een samenleving, die op dwang berust, kan inderdaad zonder straf niet in stand blijven. Maar met het afsterven van den staat en van den dwang zou ook de straf kunnen verdwijnen . Het hooger geestelijke beginsel, dat ons tot richtsnoer zijn moet in het maatschappelijke leven, is de eerbiediging van ieder menschelijk wezen, dat dus nooit middel, werktuig, mag wezen . Daarom zegt Bussman : ,Wir horen auf, danach zu fragen, was wir u m u n s e r e t205
w i 11 e n mit dem Verbrecher beginnen sollen ; wir fangen an, nachzudenken, was wir zu seiner Hilfe tun dUrfen" . Het strafrecht is egoistisch : ,Das Verbrechen am Verbrecher" . Ieder mensch komt vele malen in het leven voor deze vragen to staan, in allerlei verhoudingen . Als ge U er nog niet voor kunt verklaren om tegenover ,,ernstige misdadigers" van straffen of to zien, tracht dan tenminste in elk concreet geval in Uw leven, waarin Uw omgeving een strafmaatregel eischt, en waarin misschien ook Uw eigen eerste reactie in die richting gaat, U to bezinnen op dit, dat het strafbeginsel het hoogste rechtsbeginsel niet is ; en tracht U in to denken in dengeen om wien het gaat . Eerste helft van iglg
2o6
In de SERIE
DE SAMENLEVING verscheen reeds : B. DE LIGT . No. 1 .
Een Wereldomvattend Vraagstuk. (Gandhi en de Oorlog
Ing. f 1 .25, Geb . f 1 .90
No. 2 . OTTO LEHMANN-RUSSBULDT .
De bloedige Internationale der Bewapeningsindustrie : No. 3 .
Ing. f 1 .25, Geb . f 1 .90 LEONHARD RAGAZ
Van Christus tot Marx Van Marx tot Christus Ing. f 2 .50, Geb . f 3 .25 Verder verscheen bij de Uitgevers dezes RENE FULOP MILLER .
LENIN EN GANDHI . Groot formaat met 105 platen en portretten . Geb . f 6 .90 JOHANNA W . A. NABER .
WEGBEREIDSTERS . Over : Elisabeth Fry ; Florence Nightengale ; Josephine Butler ; Priscilla Bright Mac Laren . Tweede omgewerkte en veel vermeerderde druk . Ing. f 3 .75, Geb . f 4.75 VERKRIJGBAAR 1N IEDEREN BOEKHANDEL .