‘Op het moment dat Dokter Kwaelpoot bij het invallen van de schemering knorrend en hijgend de straat kwam ingelopen, een langgerekte schaduw over de plavuizen werpend, reed het bestelbusje net de straat uit. Arie sloeg de naadloze timing met verrukking gade door de vergeelde, geknakte luxaflex van de badkamer. Hij hield het niet meer.’
ISBN
978-90-823435-1-9
Dokter Kwaelpoot
1
1e druk maart 2016 Een novelle van Max Funcke ©Max Funcke Fotografie omslag Yolanda Calatrava Dominguez Omslag ontwerp Jeroen Derks Opmaak binnenwerk Joris Funcke Speciale dank aan Maaike Brouwer & Marta Sanchez isbn
978-90-823435-1-9
www.maxfuncke.nl
Max Funcke 2
Dokter Kwaelpoot
Haarlem
3
4
1 Een smoezelige man. Had u het een willekeurig persoon gevraagd, dan had u hoogstwaarschijnlijk te horen gekregen: een smoezelige man. Dat was hij namelijk bij uitstek. Het weinige haar dat hij nog op zijn hoofd had plakte in vettige lokken aan weerszijden van zijn ingevallen gezicht, en zat als een bruggetje over het midden van zijn schedel gekamd in een halfslachtig streven om zijn nakende kaalheid te maskeren. Hij had een ranke, gehaakte neus die uitmondde in lommerrijke neusgaten. Aan weerszijden van zijn neusbeen rustte het montuur van zijn bril, waarvan de brug er permanente rode impressies had achtergelaten. Een typisch brillengezicht; hadden de glazen ervan niet vol met smeur gezeten, dan was het allicht niemand ooit opgevallen dat hij er een droeg. Hij was schriel en lang van postuur. Zijn linkerbeen was kreupel, te danken aan de vele operaties waaraan het door de jaren heen onderworpen was. Toch ging het lopen hem vooralsnog redelijk goed af: alleen wanneer het vroor maakte een nijpende kniepijn zich van hem meester, en maakte winterse wandeltochten tot een lijdensweg. Ook het begaan van trappen bezorgde hem hinder, maar tot voor kort was dit van gering belang geweest, aangezien zijn zolen al jaren geen traptreden hadden beroerd. Dokter Kwaelpoot bewoonde gedurende ruim vijfentwintig jaar een adres aan de Keizersgracht. Het was een statig pand
5
waarvan hij de gehele derde verdieping bezat. De bewoners bereikten er hun woning per lift, vanuit de vestibule. Wat deze lift speciaal maakte was dat deze de bewoner met behulp van een unieke magnetische sleutel tot middenin zijn woonkamer bracht. Na afloop van iedere werkdag, bij het betreden van de lift, ontdeed Dokter Kwaelpoot zijn voeten geroutineerd van hun schoeisel. Dit kostte om en nabij evenveel tijd als de lift nodig had om op de derde verdieping te geraken, zodat hij, tegen de tijd dat de deur weer open schoof, zijn woonkamer binnenstapte met in elke hand één schoen. Daarin gestoken zaten de lichtmeurende sokken die hij zojuist nog gedragen had. Op de scheidslijn tussen lift en appartement lag een deurmat met erop de frase ‘The Doctor will see you now.’ Het was een geschenk van een inmiddels overleden patiënt. Op de mat stonden zijn royale pantoffels, die hij daar elke ochtend steevast met de neus in de juiste richting neerzette, opdat hij ze bij binnenkomst direct kon aanschieten. De woonkamer was een labyrint van medische boeken en asbakken, de keuken van conservenblikken en karnemelkpakken. Meestijds zat hij in de studeerkamer, in een verzakte leren zetel gevuld met een kwart eeuw aan flatulentie. Aldaar las, at, neuspeuterde en doezelde hij elke nacht tot in de vroege ochtend, jaar in jaar uit. De aanwezigheid van andere mensen had hij er nooit geduld. Geleedpotigen en een enkel knaagdier werden er gedoogd. Hij achtte het de agitatie niet waard om zich te verzetten tegen deze secundaire organismen die alleen maar lokdozen negeerden, webben sponnen en zich 6
tegen de vette ramen te pletter vlogen. Zijn witte jas en stethoscoop hingen aan een haakje op zijn kantoor in het O-gebouw van het Slotervaartziekenhuis. Hier kon de dokter het traplopen al even gemakkelijk vermijden als thuis, aangezien het Slotervaart was uitgerust met enorme liften die hem in staat stelde om de trappenhuizen links te laten liggen. Dit deed hij overigens ook met de kantines en personeelsruimtes: zijn hang naar collegiaal gedrag was al even broos als zijn knie. Artsen, verpleegsters en patiënten waren het erover eens dat deze man een enigma was, een raadsel dat de oplosser ervan niets dan een koude kater zou opleveren. Gevolglijk bleef het Kwaelpoot vraagstuk vermeden en veronachtzaamd.
7
2 Arie’s felblauwe ogen keken hem verwachtingsvol aan. Diens vraag, nog steeds voelbaar in de atmosfeer van de vale woonkamer, was hij alweer vergeten. Net als bij een kind op kleuterleeftijd achtte hij het zinloos en bovendien onmogelijk om iedere inquisitie van Arie van repliek te voorzien. Elke vraag van de simpele jongen leidde steevast tot een vervolgvraag, dieper en verder, totdat zelfs de meest pietluttige kwestie tot een abstract vraagstuk werd verheven. ‘Ik ga naar bed,’ zei Dokter Kwaelpoot, meer tegen zichzelf dan tegen zijn huisgenoot. Onder het bijzettafeltje zochten zijn voeten naar zijn sloffen, de enige relikwieën uit zijn leven aan de Keizersgracht die hij nog bezat. Arie: ‘Maar dokter, hoe zit dat nou met de tering? Dat is een echte ziekte toch? Ja toch?’ De dokter maakte met zijn hand een wegwerpgebaar en hief zich met beide armen overeind. Hij maakte hierbij wat zucht- en steungeluiden, uitvloeisel van de inspanning die het hem tegenwoordig kostte om uit zijn fauteuil te geraken. Die vervloekte knie. Jarenlang had hij ermee kunnen leven, simpelweg door minimale inspanning en het mijden van trappen en hoge trottoirs. Nu zat hij hier in dit vervloekte stadsdeel in dit vervloekte appartement op de vervloekte vierde verdieping. Zonder lift. Het was de laatste in een imponerende reeks afstraffingen die het leven hem had
8
toebedeeld. Een penalty tegen in blessuretijd, recht in de kruising. De volgende middag ontwaakte hij in een bewolkte roes met een droge mond. Voor de verandering had hij het gehaald tot zijn bed, met als gevolg dat hij eens geen stramme rug had gekregen van de fauteuil waarin hij vaak wegdommelde. Een oude gewoonte uit een vorig leven. Zijn hartslag voelde hij bonken in zijn slapen. Hij nam twee paracetamol van zijn nachtkastje, kauwde en slikte ze met moeite door. Toen pas ging hij op zoek naar een glas water om de bitterheid weg te spoelen. Via de woonkamer, een wanordelijk tafereel van lege flessen en volle asbakken, liep hij het keukentje in alwaar hij een grote pot met koffie zette. Uit het gootsteenkastje nam hij een vuilniszak die hij begon te vullen met de rommel van voorgaande avond. Hij wierp een blik op de klok. Halfdrie. Hij had nog drie uur voor zichzelf totdat Arie thuis zou komen van zijn werk. Drie prachtige eenzame uren die ongenietbaar waren vanwege de wetenschap dat ze gevolgd werden door een avond in het gezelschap van zijn simpele huisgenoot. Niet aan denken. Hij nam plaats in zijn fauteuil, zich ondersteunend met beide armen, en zette de vuilniszak naast zich neer. De geur van natte peuken en oud bier walmde uit de zak. Hij schakelde de televisie in en legde zonder verder acht te slaan op de beeldbuis de afstandsbediening naast zich neer. Hij schrok op van het geluid van de dichtslaande voordeur.
9
Arie stak zijn opwekte gezicht om de hoek van de woonkamer. ‘Dokter! Ik ben thuis hoor. Borrel?’ ‘Doe maar.’ Genietend van het door Dokter Kwaelpoot in hem gevestigde vertrouwen pakte Arie een limonadeglas uit het droogrek en hield het tegen het licht. Afgezien van een paar vette vingerafdrukken zag het er schoon uit. Hij schonk het voor tweederde vol, zoals hem uitvoerig was gedemonstreerd, en pakte voor zichzelf een groot blik pils. ‘D’r staat hiero een hele volle pot met koffie. Hebt u die weer vergeten?’ De dokter haalde bij wijze van antwoord zijn neus op en blies een groene fluim in de vuilniszak aan zijn voeten. De woonkamer was ingericht rond een oude beeldbuistelevisie. Het interieur bestond uit niet meer dan een bruine nepleren bank (Arie’s vaste plek), de donkerrode fauteuil die Dokter Kwaelpoot zich had toegeëigend en waar verder niemand ooit op zat, en een lage ebbenhouten salontafel. De muren en het plafond zagen geel van de nicotine waar zij decennia lang aan blootgesteld moesten zijn geweest. Geen van beide heren had er ooit aan gedacht om de wanden te verfraaien met foto’s of prenten. Sterker nog: in de gehele woning was geen enkel object te vinden dat daar wegens sentimentele of esthetische reden een plek had veroverd. Ooit had een teamfoto van Ajax 1 uit 1996 de deur naar de keuken gesierd, maar deze was na onophoudelijk drammen
10
van Dokter Kwaelpoot weggegooid. Arie zette het glas jenever op de salontafel naast de dokter, die hem met een minuscuul knikje zijn dank betuigde. Dokter Kwaelpoot wachtte met gekromde tenen en strakgespannen billen de onvermijdelijke woordenstroom van Arie af. Tot zijn ergernis pakte Arie een van de sigaretten die Dokter Kwaelpoot met de sigarettenmachine geschoten had. Hij tikte ermee op zijn duimnagel en begon te praten. ‘Ik zat dus te denken hè, vandaag… U lacht dus bijna nooit. Is dat omdat slimme mensen altijd weinig lachen? Of bent u zegmaar somber?’ Dokter Kwaelpoot haalde zijn schouders op. ‘Slimme mensen, op teevee, die kijken dus bijna nooit vrolijk. Ken je als je superslim ben, zoals u zegmaar, niet om dingen lachen? Dat zou wel erg jammer wezen.’ Dokter Kwaelpoot had zijn glas al leeggedronken en hief het tussen duim en wijsvinger op, signalerend dat het bijgevuld moest worden. Arie liep gehaast naar de keuken en keerde terug met de fles. Hij schonk het glas bij en liet de fles op tafel staan. Als de dokter in zo’n bui was kon de nabijheid van zijn medicijn de situatie alleen maar ten goede komen. De gewoonte dat de dokter elke avond zijn enorme gok in een glas verschool was nieuw: in zijn vorige leven was de behoefte aan zelfverdoving nihil. Hij had de gewoonte echter met verve opgepikt, zoals sommige vrouwen van middelbare leeftijd op een dag wakker worden met een dwingende drang naar breinaalden en bolletjes wol.
11
‘Of is het zo dat dokters zoveel zieken en dooien zien, dat ze daarom niet kennen lachen?’ De dokter had sinds de thuiskomst van Arie slechts twee woorden gesproken en trachtte dat nog even zo te houden. De alcohol had zijn stembanden echter al bereikt en hij voelde zich met de seconde meer ontspannen. ‘Dokter?’ ‘Misschien lach ik niet zo veel omdat ik het een infantiele aangelegenheid vind. Voor mij valt er niks te lachen. Ik had een goede baan, het enige waar ik voldoening uit kon halen, en die is mij door een of andere regent door de neus geboord. Ik had een huis en een carrière. Nu zit ik in deze doorgezakte stoel mijn dagen te verkwanselen. Waar zou ik om moeten lachen volgens jou?’ ‘Nou, ik moest vandaag anders nog vet hard lachen. Marco had mij een supergrappig filmpje doorgestuurd. Mot je kijken!’ Het moeten kijken naar grappige filmpjes en plaatjes op de telefoon van Arie was iets waar de dokter een nóg grotere hekel aan had dan de voortdurende vragenstroom. Hoe kon het toch zijn dat Arie zo blind was voor zijn verbale én non-verbale signalen? Uit principiële overweging lachte Dokter Kwaelpoot nooit om wat Arie hem toonde, wat hem trouwens niet altijd even makkelijk viel. Enkele dagen eerder had Arie hem bijvoorbeeld een filmpje laten zien van een kat die per ongeluk in een toiletpot sprong. Dokter Kwaelpoot had met man en macht op zijn wangen gezogen om een gniffel te onderdrukken. Hij had zich nadien afgevraagd
12
waarom hij niet vrijelijk zou lachen in het bijzijn van Arie en was tot de conclusie gekomen dat het zijn imago als serieuze man zou schaden. Bovendien zou Arie de kortstondige vrolijkheid aangegrepen kunnen hebben om alweer te zeuren om een huisdier. Het kostte Dokter Kwaelpoot vandaag tot zijn opluchting geen enkele moeite om zijn zure grimas te behouden bij het kijken naar een skateboarder die hard ten val kwam. ‘Doe dat rotding toch weg joh! Je krijgt nog eens kanker van alle straling!’ Arie keek hem ontsteld aan en wierp de telefoon in de verre hoek van de bank. Hij bleef er angstig naar staren. ‘Ken je dan kanker krijgen van telefoons? Dat heb ik nog nooit gehoord! Hij viel een poosje stil maar herpakte zich: ‘Opoe Tientje heeft een telefoon en zij is al bijna tachtig.’ Dokter Kwaelpoot was zelf ook een beetje geschrokken van zijn uitval en probeerde Arie te sussen zonder al te amicaal over te komen. ‘Kijk, Arie, telefoons zijn bijna allemaal draadloos tegenwoordig. Dat betekent dat het signaal, bijvoorbeeld je stem tijdens een telefoongesprek, door de lucht gaat. Dat heb je vast al eens gehoord.’ Arie beet op zijn onderlip en knikte bedremmeld. ‘Nu zijn er mensen, geleerde mensen, die denken dat deze onzichtbare stroom van informatie schadelijk is voor de gezondheid. Maar het onderzoek dat zij ernaar doen heeft
13
nog geen uitsluitsel kunnen geven. Vroeger, in de tijd dat de radio werd uitgevonden, waren de geleerden uit die tijd ook bang dat de radiosignalen een kankerverwekkend effect zouden hebben. Wij weten nu dat dit lariekoek is. Ik zou me dus niet teveel zorgen maken om je telefoon. Misschien dat je hem thuis en op je werk uit je zak haalt, zodat hij niet de hele dag naast je jongeheer hangt.’ Die laatste opmerking ontlokte een grijns op het gezicht van Arie. ‘Is dat waarom u geen telefoon heb?’ ‘Dat. En ook omdat het slecht is voor je ogen, de godganse dag naar die kleine lettertjes zitten turen.’ Dat niemand hem ooit om zijn nummer vroeg of hem wenste te sms’en liet hij voor het gemak maar even buiten beschouwing. ‘Sjeuzes, wat weet u toch veel!’ ‘Ik weet dat ik nog wel een borrel lust.’
14
3 Zo ging het vaak in de Van Suchtelen van de Haarestraat in Osdorp sinds Dokter Kwaelpoot hier zijn intrek had genomen. Zijn frequente katers maakten de ergernis jegens Arie vaak onduldbaar totdat hij een paar borrels in zijn keel had gegoten. Daarna was de dokter in staat om enkele uren te converseren met de simpele jongen, die een leven vol met pedagoogbezoeken en maatschappelijk werkers te verstouwen had gekregen. Deze gesprekken gingen door tot in de kleine uurtjes, wanneer de jeneverfles leeg was en zijn bittere gemoedstoestand wederkeerde. Dokter Kwaelpoot was nooit een hartelijke man geweest en genoot zijn leven lang al een reputatie als eenzaat. Gedurende zijn jeugd hield hij er rare hobby’s op na, die een vervreemdende werking hadden op zijn leeftijdsgenoten. Als tienjarig mannetje was zijn favoriete bezigheid het zoeken naar kikkers. Deze ving hij en sloot hij op in lege pindakaaspotten, waar zij hun weinig hoopvolle lot afwachtten. Eenmaal thuis werden de beesten één voor één met een stanleymes opengereten en in stukjes aan de kat van de buren gevoerd. Dit maakte dat hij op weinig empathie van de buurtkinderen kon rekenen. De kat van de buren vond de haute cuisine van kikkerbillen en ingewanden onversmadelijk, en was zijn enige kameraad. Als het kikkerseizoen ten einde kwam begon het zoeken naar menselijke proef-
15
konijnen waar het kind zijn curiositeit op kon botvieren. De zeldzame keren dat hij een speelmaatje vond stond hij erop om doktertje te spelen. Komt u maar binnen en kleedt u zich maar vast uit. De belofte van snoep maakte dat de patiëntjes meestal wel meewerkten, zij het met tegenzin. Als het spreekuur teneinde kwam werd het preutse patiëntje met een rood hoofd en een hand vol snoep uitgelaten, liegend dat het binnen een week terug zou komen voor een vervolgafspraak. De hele avond pleegde het kleine doktertje dan nog aan zijn vingertje te ruiken. Men zou dus kunnen stellen dat een carrière als maag-, darm- en leverarts hem op het lijf geschreven was. Die ambitie had hardnekkig in zijn hoofd postgevat, zonder ooit een andere richting te overwegen. Gedurende zijn studiejaren had hij enkel oog voor zijn boeken, colleges en bovenal de proeftijd waarin hij de door hem felbegeerde praktijkervaring kon opdoen. De wereld van romantiek en erotiek was hem vreemd, het domein van gezelligheid bleef door hem onverkend. De ballingschap waarop hij zichzelf als klein mensje al had toegelegd werd zijn levenswerk: hoe een kluizenaar te worden in de grote stad. Eén keer had hij de diensten van een lichtekooi ingehuurd, waarbij enkel werd bevestigd wat hij al wist: lust was niet aan hem besteed. De in zijn bovenkamer residerende neuronen die belast waren met het verbinden van genot aan lichamelijk contact waren niet beschikbaar
16
voor commentaar. Een afgang in de aanwezigheid van een hoer werd hem gelukkig bespaard, maar dat kwam louter omdat schaamte een nog exotischer emotie voor hem was dan lust. Als arts had hij het ver geschopt. Zijn niet-aflatende begeerte om alle literatuur die werd geschreven ter verrijking van zijn vakgebied in zijn kop de stampen viel in vruchtbare aarde. Hij was gerespecteerd maar ongeliefd. Het was Dokter Kwaelpoot allemaal om het even. Zolang hij in de voortkabbeling van zijn werk de dagen tot een aaneengesloten onbenullige kluit kon reduceren was hij content. Dertig jaar lang week Dokter Kwaelpoot nauwelijks af van zijn routine. Elfduizend identieke dagen, vakantieloos en verstoken van gezelschap. En toen veranderde alles. Een politiek figuur uit Den Haag, lijdend aan een ‘uiterst gênante’ kwaal (dit waren de woorden waarmee de dagbladen er spoedig over repten), had Dokter Kwaelpoot zijn carrière gekost. Gefascineerd door de symptomen had de dokter het patiëntdossier van de bewindvoerder in zijn aktetas gestoken, alwaar het wekenlang verbleef. Elke inactieve minuut bracht hij door met zijn neus in het document. In de tram, op het ziekenhuistoilet of in de lunchroom die hij elke zondagmiddag routineus bezocht voor een broodje pekelvlees: overal las en herlas hij de intrigerende details. In het laatstgenoemde etablissement nam het leven van de eigenaardige medicus een
17
onverhoedse wending. Hij had aan zijn vaste tafeltje gezeten, achterin. De mosterd waarmee hij zijn zondagse traktatie royaal besmeerde had een vlek achtergelaten op zijn enige vrijetijdsshirt. ‘Godsakke!’ kafferde hij, en begaf zich naar het toilet. Toen hij terugkeerde was zijn aktetas verdwenen. Zijn curiositeit inzake het euvel van Meneer Politicus kwam Dokter Kwaelpoot duur te staan. Op de maandagmiddag na het mosterdincident ontploften de sociale media. Aanvankelijk berustte de berichtgeving nog puur op medische informatie, maar al snel begon het moppentappen en het in twijfel trekken van de politicus’ geschiktheid voor het bekleden van een publieke functie; de karaktermoord. De incubatieperiode voor wanstaltige, op actualiteit inspelende humor was met de komst van het internet een verwaarloosbaar fenomeen geworden. Meneer Politicus liet het er niet bij zitten en betichtte zijn arts ervan de informatie opzettelijk gelekt te hebben, met politieke overtuiging als motivatie. Dit was onjuist: voor Dokter Kwaelpoot was deze patiënt niet meer dan een interessante zak organen. Hij was aanhanger van geen enkele politieke overtuiging en was naar eigen zeggen niet eens op de hoogte van het feit dat het leven van zijn patiënt zich in de collectieve kijker afspeelde. Deze laatste bewering werd door de tuchtcommissie naar het rijk der leugens verwezen, aangezien de politicus, met zijn gebleekte haar en rancuneuze ideologie, tot ver buiten de landsgrenzen geregeld het nieuws haalde. Op medewerking en getuigschriften van
18
ambtgenoten kon Dokter Kwaelpoot evenmin rekenen: geen van hen had ooit een inhoudelijk gesprek met hem gevoerd. Nadat hij enkele maanden op nonactief gesteld was geweest werd Dokter Kwaelpoot uiteindelijk uit zijn ambt gezet. Voor de politicus, die zijn gram gehaald had, was het reeds te laat: tijdens de volgende verkiezingen zou niemand nog een stem uitbrengen op de man die voor altijd de gedwongen vertegenwoordiger van een uiterst gênante kwaal zou zijn. Het ontslag luidde een nieuw hoofdstuk in van het leven van de dokter. Hij was platzak. De kosten van het uitgesponnen proces, dat als afschrikwekkend voorbeeld moest dienen, waren volledig op hem verhaald, met persoonlijk faillissement als gevolg. Het kleine fortuin dat hij had vergaard dankzij zijn minimalistische leefgewoonten werd verdeeld over de zakken van allerhande juristen. Om zijn rekeningen te kunnen betalen was Dokter Kwaelpoot enkele keren in praatprogramma’s op televisie verschenen, een medium dat zijn toch al beroerde reputatie alleen maar verder deed wegteren. Noodgedwongen had de dokter zijn huis, de geïsoleerde bunker aan die voorname Amsterdamse gracht, van de hand moeten doen. Via een oud-patiënt had hij Arie leren kennen. Arie was achtentwintig jaar oud en zwakbegaafd. Zijn streng gelovige moeder vatte het povere intellect van de vrucht uit
19
haar schoot op als een straffe Gods, een beschuldigende wijsvinger uit het koninkrijk boven de wolken. Zij meende zich veroordeeld tot het grootbrengen van een onnozelaar wegens haar losbandigheid. Het benedengemiddelde verstand van haar zoon was de enige eigenschap die zij kon zien. Zijn eeuwige vrolijkheid werd vertaald als zwakzinnigheid en wanneer andere ouders de jonge alleenstaande moeder complimenteerden omdat haar zoon zo goed kon delen met andere kinderen, schreef zij ook dit toe aan zijn geringe bevattingsvermogen. De enige persoon op wiens steun en barmhartigheid Arie altijd had kunnen rekenen was Opoe Tientje. Zij nam hem mee naar Artis, zij legde hem uit hoe zich te scheren. Zij had hem alle liefde en geduld van de wereld geschonken en was het onbetwiste middelpunt in Arie’s leven. Opoe Tientje had Arie geholpen sollicitatiebrieven te schrijven en dat had hem uiteindelijk een baan als postsorteerder opgeleverd. Een baan waar Arie apetrots op was: hij was officieel zelfstandig en kon nu op kamers. De ontmoeting met Dokter Kwaelpoot betekende het einde van de lange zoektocht naar een huisgenoot die Opoe Tientje geschikt vond. ‘Schande of geen schande,’ had zij gezegd, ‘een arts als huisgenoot is praktisch een garantie voor gezondheid!
20
4 ‘Voor mijn verjaardag wil ik graag iets speciaals doen.’ Dokter Kwaelpoot kende zijn huisgenoot inmiddels lang genoeg om dit soort uitspattingen direct te beantwoorden. ‘O, wat wil je doen dan?’ ‘Ik wil naar een restaurant. Een écht restaurant. Met Opoe Tientje en met u.’ ‘Uitgesloten. Mijn knie staat het niet toe.’ Er viel een stilte en Dokter Kwaelpoot gebaarde dat Arie de as van zijn sigaret moest aftikken. Toen zei Arie: ‘Het moet wel heel erg zijn, om invalide te zijn…’ ‘Ik ben niet invalide.’ ‘Maar dat is toch dat je zegmaar slecht ken lopen?’ ‘Het ligt wat genuanceerder dan dat. Als je invalide bent dan kan je jezelf niet zelfstandig, zonder bijvoorbeeld een rolstoel, voortbewegen. Ik kan dat wel, alleen doet het mij pijn. Je zou kunnen zeggen dat ik minder valide ben.’ ‘Minder valide dan wie?’ Ergernis besloop het gezicht van Dokter Kwaelpoot. Uit frustratie spande hij zijn kaken hard aan. Dit waren de momenten waarop hij moest opletten om niet al te wreed uit de hoek te komen. Vooralsnog behield hij zijn compositie. ‘Minder valide dan jij.’ ‘Ben ik valide dan? Wat is valide eigenlijk?’ ‘Valide betekent dat je goed ter been bent.’
21
‘Dus ‘in’ betekent ‘niet’?’ Dokter Kwaelpoot was aan het einde van zijn geduld en kon een vileine uithaal niet langer weerstaan. Hij wipte vooruit in zijn stoel en keek Arie voor het eerst dit gesprek in de ogen. ‘Als ik invalide ben, dan ben jij een mongool.’ Arie keek hem met grote ogen aan. ‘Ik ben geen mongool! Ik ben gewoon soms wat langzamer. Ik neem zegmaar mijn tijd voor dingen.’ ‘Dat is juist wat ik je probeer uit te leggen. Wat jij hebt met nadenken en redeneren, dat heb ik met lopen. Het is niet dat ik het niet kán, maar ik moet er (luchtaanhalingstekens) ‘zeg maar’ meer tijd voor nemen.’ ‘U heb wel een hekel aan een boel dingen hè, dokter? ’T is toch veel makkelijker om je niet zo boos te maken? Ik heb nergens een hekel aan. Maarja, ik ben dan ook niet zo slim…’ Het was een zaterdagmiddag en de huisgenoten zaten in de woonkamer samen sigaretten te maken. Op de televisie werd er geschaatst maar geen van de heren schonk er aandacht aan. Dokter Kwaelpoot begon zich de laatste tijd vaker schuldig te voelen na dit soort kortaffe uitspattingen. Hij had er echter geen idee van hoe hij losser kon omgaan met zijn irritaties. ‘Ga lekker met je oma. Zo’n kniesoor als ik zet alleen maar een domper op je verjaarsfeest. Ik kom nooit op feestjes en dat hoeft van mij ook niet. Ik vind het attent van je dat je
22
mij uitnodigt, maar bedankt.’ ‘En als u nou minder minder valide zou zijn, zegmaar, zou u dan wel meegaan? Ik zou dat echt vet vinden.’ ‘Welja, dan zou ik met jullie mee gaan. Maar dat is puur hypothetisch.’
23
5 Zonder tegen te sputteren en vol plichtsbesef deed Arie altijd de boodschappen voor Dokter Kwaelpoot. Twee keer per week naar Gall & Gall en daarnaast het aanvullen van de potten en conservenblikken met gezouten haring en mosselen. De dokter gebruikte één maaltijd per dag, rond het einde van de middag. Net zoals lust en gezelligheid vreemde talen voor hem waren, zo ontleende hij ook geen genot aan het consumeren van etenswaar. De enige traktatie die hij zichzelf ooit veroorloofde was het zondagse broodje pekelvlees met mosterd, het symbool van zijn teloorgang. Zonder die weke zelfverwennerij zou hij nog steeds in zijn kasteel woonachtig zijn, slotgracht en poort incluis. Ongeveer een uur voordat Arie thuiskwam pakte hij een spaarzaam afgemeten handje geconserveerde mosselen uit een pot en legde ze op een stuk roggebrood, waar eerst de schimmel vanaf geschraapt moest worden (geen haar op zijn hoofd die eraan dacht om een nieuw pak aan te breken eer het oude op was, wat het nieuwe automatisch het oude maakte), en at het bij voorkeur boven de gootsteen, want dat scheelde vaat. Arie had het uit fascinatie een keer willen proberen, een beproeving die uitmondde in walging, gekokhals en een nipt gemiste toiletpot, bijgestaan door de smadelijke schaterlach van zijn huisgenoot. Bijna was het tussen hen een keer tot een fysieke confron-
24
tatie gekomen. Elke vrijdagavond trakteerde Arie zichzelf op een zak patat met kroketten, die hij rijkelijk besmeerde met mosterd. Een vettige kleinverpakking daarvan raakte verdwaald tussen de paperassen van de dokter (onbestemde kladjes voor een conceptueel boek met de werktitel: ‘Rectale bloedingen en u’). Het gevolg liet zich raden: toen Dokter Kwaelpoot de geelbruine smurrie op zijn documenten aantrof was het appartement te klein. Arie werd uitgemaakt voor dingen die hier beter ongespecificeerd bleven. Ofschoon hij beduidend sterker was dan zijn wederpartij weerhield zijn goedhartigheid hem ervan zich met deze kracht te verweren. Hij sloot zich op in de badkamer en luisterde huiverig naar de vernieling die aan de andere kant van de deur werd aangericht. Nadat de stilte was wedergekeerd had Arie nog ruim een uur gewacht voor hij de deur van het slot durfde te draaien. Op de grond van de woonkamer lagen glasscherven en verscheurde, gele stukken papier. Een lamp lag kapotgeslagen naast de televisie. De dokter snurkte met open mond in zijn fauteuil. Arie ruimde alles op, veegde de scherven bij elkaar en trachtte de verscheurde en besmeurde documenten te plakken met tape. Hij verving het peertje van de lamp en constateerde dat die nog werkte. De dokter repte er nadien met geen woord meer over, maar betuigde zijn berouw door Arie een week lang het alleenrecht over de afstandsbediening te schenken. Desalniettemin zou het nog lang duren voor Arie weer trek in patat en kroketten kreeg.
25
6 Vier dagen na het ontvangen van een zwartomlijnde envelop kwam Dokter Kwaelpoot voor het eerst sinds de verhuizing in de buitenlucht. ‘Naar de dooienakker,’ had hij tegen Arie gemompeld. Hij keek er niet bepaald naar uit om de acht trappen af te dalen, meerdere malen over te stappen op een andere bus, lopen lopen lopen, ten einde ‘een handje aarde op de kist van mijn zuster te kwakken’. Arie had hem geholpen met de routebeschrijving middels een app op diens telefoon. Hij had de haltes en tijden keurig op lijntjespapier uiteengezet: bus 61 vanaf het einde van de Van Suchtelen van de Haarestraat tot aan Sloterdijk. Van daaruit bus 36 tot aan de halte van Vorticellaweg in Noord. Tot slot bus 125, waarna het nog 25 meter lopen was naar uitvaartcentrum ‘Jagtveldt’ in Landsmeer. Arie had de dokter geïnformeerd dat het met de trein stukken sneller zou gaan maar daarop had de dokter, scheel van de drank, enkel een wegwerpgebaar gemaakt met zijn hand. Aan de NS had hij een broertje dood. En nu ook een zuster. Zijn zwarte pak deed de dokter voorkomen als Magere Hein. Het dieet van één maaltijd per dag als bedje voor de jenever had zijn gezicht ver doen invallen, en de mouwen en broekspijpen van zijn kostuum hingen losjes om zijn gestel. Zijn vaalwitte huid verried een totaal gebrek aan zonlicht.
26
De hele ochtend liep hij sputterend te stuntelen: een gestoten teen tijdens het tandenpoetsen en een gebroken glas karnemelk in de keuken, vergezeld door luid getier, deden Arie huiverend ineenkrimpen. Zodra hij de deur uit was keerde de rust weder in de woning van het duo, maar dat was niet voor lang. Krap een half uur later parkeerde er een bestelbusje voor de deur met op de zijkant de naam ‘Heijs & Zn. Aannemers’. Het trappenhuis in de Van Suchtelen van de Haarestraat werd spoedig daarop gevuld met het geluid van boormachines, hamers, metaal op metaal, metaal op steen. Urenlang ging dat zo door. Arie, gefascineerd door de Ajax-mouwtatoeage van zoon Heijs, probeerde zichzelf nuttig te maken. Hij liep in het rond met mokken filterkoffie en gevulde koeken en wierp af en toe een bezorgde blik op zijn horloge. Wekenlang had hij al gehoopt op een moment waarop de dokter zijn zetel zou verruilen voor de buitenwereld, zodat hij zijn meesterplan ten uitvoer kon laten brengen. Na het lezen van de rouwkaart had hij zijn kans schoon gezien en een aannemersbedrijf gevonden dat beschikbaar was op het juiste tijdstip. De lange voorbereiding, planning, financiering en uitvoering van dit geheime project waren van een groter omvang dan Arie ooit aan de hand had gehad. Opoe Tientje, die voor de gelegenheid ook was langsgekomen, had hem aan de randjes wat geholpen, voornamelijk om de subsidiëring van de gemeente rond te krijgen. Maar dit voelde als Arie’s Grote
27
Werk. Zijn Taj Mahal, zijn Dark Side of the Moon. En het liep voorspoedig. Op het moment dat Dokter Kwaelpoot bij het invallen van de schemering knorrend en hijgend de straat kwam ingelopen, een langgerekte schaduw over de plavuizen werpend, reed het bestelbusje net de straat uit. Arie sloeg de naadloze timing met verrukking gade door de vergeelde, geknakte luxaflex van de badkamer. Hij hield het niet meer.
28
7 Aanvankelijk had Dokter Kwaelpoot de link nog niet gelegd tussen het bouwsel in de vestibule en zichzelf. Hij moest er zelfs om grinniken, een sadistisch lachje waarbij zijn mondhoeken ietwat omhoog krulden en een vluchtig zuchtje zijn neus ontsnapte. Zij die weinig grijnzen, glimlachen of grinniken plooien hun gezicht dan veelal in de lelijkste uitdrukkingen. Een traplift! Hoe verzin je het! Stel je het oude velletje eens voor dat zoiets laat installeren! Spataderen en osteoporose! Liever meteen dood dan zo’n moderne remedie voor dat waar geen remedie voor bestaat: oud worden en doodgaan. Als die verrotte medische wereld met zijn ethische plichtpleging nou eens zou inzien dat levenslengte en levenskwaliteit afzonderlijke, vaak haaks op elkaar staande principes zijn! Onderwijl kwam Arie de trap afgestoven en bleef op de onderste trede naast het parelmoer witte kuipstoeltje staan. Hij spreidde zijn armen en keek Dokter Kwaelpoot gelukzalig aan. ‘Surprise!’ riep hij uit, gebarend naar het stoeltje. ‘U zult hem delen met Mevrouw Spruit op de derde verdieping, dat was zegmaar nodig zodat de gemeente er helemaal voor ging betalen. Maar het is sowieso beter als traplopen! Ja toch? Nu kennen we uiteten op mijn verjaardag! ‘K heb zelfs al online gekeken naar restaurants!’
29
Er verscheen een demonische uitdrukking op het gezicht van de dokter. Hij deed een stap achteruit alsof er een wild roofdier in de vestibule stond dat naar hem lonkte en hij struikelde over de drempel. Met een lelijke smak viel hij op het trottoir. Arie kwam met uitgestoken handen op hem toegesneld, maar hier moest de dokter niets van weten. ‘Blijf van me af! Ik ben goddomme geen bejaarde!’ beet hij zijn attente huisgenoot toe. Hij was tierend op handen en knieën gekropen en begon zich hijgend op te heffen, waarbij zijn armen steun zochten aan weerszijden van het portiek. ‘Waar haal je het godgloeiende lef vandaan?! Zie ik er zo hulpbehoevend uit? Laat me toch met rust!’ Het was onduidelijk of hij zinspeelde op de nieuwe traplift of op Arie’s hulpbetoon bij zijn val. Hij moest zijn gezicht afwenden om een nabije grienbui te verhullen. Boosheid en een uitheemse verlegenheid maakten zich van hem meester. Hij beet op zijn onderlip, liep wankelend aan de traplift en Arie voorbij en begon demonstratief de trap op te klauteren met twee handen aan de leuning. Zijn rechtervoet zocht ongewis de bovengelegen treden op, zijn linkerbeen bezat amper genoeg kracht om op te steunen en sleepte er machteloos achteraan. Eenmaal boven trok hij zich terug in zijn slaapkamer en liet de rest van de avond niets meer van zich horen. Door de deur hoorde hij hoe Opoe Tientje het voorval trachtte te relativeren voor haar teneergeslagen kleinzoon. De adrenaline ebde weg. De innerlijke disputen, waarin hij zowel zijn
30
eigen rol als die van Arie vertolkte en die hij dus met gemak won, verstomden. Hij begon snotterend en met lange uithalen te huilen. Zijn gezicht drukte hij ferm in het kussen, opdat niemand hem zou horen.
31
8 De volgende dag schrok hij wakker van de dichtslaande deur. Voor het eerst sinds de verkoop van de Kazemat der Keizersgracht was hij ingedommeld zonder de hulp van Bokma of Bols; het nat van zijn tranen had gedistilleerd vocht overbodig gemaakt. Hij wierp een blik op de klok en constateerde tot zijn verbazing dat het pas acht uur ’s ochtends was. Hij voelde zich gereinigd en fris. In de woonkamer nam zijn goedgemutstheid weer enigszins af toen hij op tafel de handleiding van de traplift zag liggen. De Handicare Vermeer. Andere in de reeks waren de ‘Rembrandt’ en de ‘Van Gogh’. De logica achter deze categorisering ontging hem. De kaft van de handleiding toonde een contente senior, zittend in het kuipje met een gulle spierwitte grijns. Spierwit zoals alleen doktersjassen en kunstgebitten dat kunnen zijn. Dokter Kwaelpoot hobbelde als een manke ijsbeer van woonkamer naar voordeur en terug. Telkens als hij de salontafel passeerde viel zijn oog op het boekje en wanneer hij bij de voordeur stond tuurde hij door het spiekgaatje naar de witte monorail die langs de binnenleuning naar beneden leidde. Tenslotte liet hij zich piekerend zakken in zijn fauteuil en begon zich te verdiepen in de werkwijze van dit gerobotiseerde gevaarte.
32
9 De bulderende lach van Opoe Tientje kaatste van muur naar muur, etage naar etage en wekte de indruk van een spookhuis. Ze greep om zich heen naar de leuning om zich volledig over te kunnen geven aan het kostelijke beeld dat zij hier gadesloeg. Ze had hem tuk. Hij kon geen kant op. Kwaelpoot’s curiositeit had het gewonnen van zijn scepsis. Eén druk op de knop bovenaan de trap en de stoel was als een brave robothond zoemend naar boven gekomen. Nadat hij had plaatsgenomen, de gesp vastgeklikt en het stuurknuppeltje tussen duim en wijsvinger had genomen, alsof hij de openingszet van een schaakspel overpeinsde, had hij het gevaarte tot beweging gemaand. Hij was van boven naar beneden getuft en weer terug naar boven. Telkens wanneer het stoeltje een bocht nam en de dokter het zicht op zijn route ontnomen werd, voelde hij een kietelende sensatie in zijn onderbuik. Vroeger, in de tijd dat zijn leeftijdsgenootjes met propellorpetjes op aan zuurstokken lebberden in attractieparken, werd hij nooit uitgenodigd. De opwinding en adrenaline van achtbanen, zweefmolens en waterglijbanen waren hem vreemd. Het gevoel van uitbestede controle dat gepaard ging met de illusie van imminent gevaar had een verkwikkende uitwerking op zijn gemoed. Tot acht keer aan toe had hij zijn nieuwe speeltuig tot vlak boven de buiging gema-
33
noeuvreerd, ‘this is ground control to Major Tom’ gemompeld, en de lift met een ruk aan het pookje ingeschakeld. De laatste twee keer had hij het zelfs aangedurfd om zijn ogen erbij te sluiten. Zijn geravot kwam hem duur te staan. Het liftje bleek niet bestand tegen de korte pulserende bewegingen waaraan de dokter het steeds baldadiger had onderworpen. Tijdens rit negen hoorde de dokter tot zijn ontzetting een ratelend geluid, waarna het liftje stilviel. Daar zat hij dan. Het had op geen ongelukkiger plek kunnen gebeuren: hij zat op de hoek tussen twee trappen, het enige deel van de route waar de afstand tussen voet en betonvloer groter was dan de lengte van zijn gestrekte been. Het euforische gevoel dat tijdelijk weer een jongetje van hem had gemaakt verdween als sneeuw voor de zon. Het maakte plaats voor angst, schaamte, radeloosheid. Het pookje had hij in een verwoede poging tot verlossing losgetrokken. Bevend sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht. In deze staat trof Opoe Tientje hem anderhalf uur later aan. ‘Ik kwam om jou de les te lezen, maar zo te zien heeft Onze Lieve Heer dat al gedaan!’ ‘Maak me toch los uit dit kankerding!’ Opoe Tientje nam ruim de tijd om te bekomen van deze frappante speling van het lot. De man die onwrikbaar leek zat haar als een hoopje ellende door zijn wimpers heen aan te turen. Ze zag haar kans schoon om Dokter Kwaelpoot
34
te larderen met voorschriften omtrent zijn behandeling van haar kleinzoon. Ze slaakte een diepe zucht, veegde een lachtraan uit haar oog en zette haar handen demonstratief op haar reusachtige heupen. ‘Vanaf vandaag zullen er wat dingen veranderen hier in huis.’ Dokter Kwaelpoot keek Opoe Tientje verdwaasd aan. Zij reageerde door haar gezicht ietwat naar beneden te richten, zonder een moment het oogcontact te verbreken, en versmalde haar oogleden alsof ze tegen de zon in keek. ‘Ten eerste,’ zei ze, ‘zal je wat sympathieker met Arie omspringen. Gisteravond werd mij duidelijk hoe jij hem bejegent en eerlijk gezegd: daar lusten de honden geen brood van.’ ‘Oké, oké!’ jammerde de dokter. ‘Zeg het!’ bitste ze hem met opgestoken wijsvinger toe. ‘Ik zal aardiger doen tegen Arie…’ ‘Goed zo. Ten tweede: volgende week ga jij mee naar het restaurant dat Arie voor zijn verjaardag heeft uitgekozen. Je zal ordentelijk gekleed gaan en zal je tevens voorkomend gedragen.’ De dokter knikte. ‘En tot slot mag Arie nooit te weten komen dat wij dit gesprek hebben gevoerd.’ Ze bekeek de zittende dokter van top tot teen, in al zijn hulpeloosheid, en voegde er proestend aan toe: ‘Maar ik denk dat we het daarover wel eens zijn!’
35
10 Daar stond de appel van haar oog. Gestoken in pak, want zo hoort het als je chique gaat dineren, en een das. Opoe Tientje moest op haar tenen staan om de plooien in Arie’s kraag glad te strijken. De hele week stond al in het teken van de voorbereiding en toen Dokter Kwaelpoot ineens te kennen gaf dat hij graag mee wilde, ‘Nee echt, het genoegen is gehéél aan mijn kant!’, kon het voor Arie niet meer stuk. Op koopavond had hij met zijn grootmoeder bij de C&A op het Bos en Lommerplein een armvol colberts met begeleidende pantalons uitgeprobeerd en tenslotte voor een donkerblauw ensemble gekozen. De schoudervulling deed de jongeman, die normaal alleen maar spijkerbroeken en sportsweaters droeg, serieus en mannelijk voorkomen. De gulden snede. Na herhaaldelijk aandringen van Opoe Tientje dat hij écht geen gympen onder een pak kon dragen (‘dat is voor komedianten en yuppies’), zelfs geen zwarte, had hij zich bruine gaatjesschoenen uit de collectie van vorig jaar laten aanpraten. De goedkope zolen waren vervaardigd van thermoplastisch elastiek en veerden bij elke stap mee. Na afloop hadden ze bij de Hema nog een rookworst (Arie met extra mosterd) gegeten, onderwijl continu pratend over het aanstaande feestmaal. Op de ijskoude donderdag van Arie’s verjaardag had de dokter met gespeelde frivoliteit aangekondigd dat hij naar
36
buiten ging om een wandelstok te kopen. Opoe Tientje was al in de vroege middag verschenen, in haar hand een slagroomtaart gegarneerd met chocolade krakelingen, vermalen stukjes hazelnoot en droge mandarijnpartjes. Onder haar argwanende blik had Dokter Kwaelpoot beloofd om zich om zeven uur stipt bij het restaurant te melden. Als hij nog één minuut langer had moeten toezien hoe de oude vrouw al kwebbelend slagroom van de taart in haar glaasje advocaat lepelde, dan had hij het hoogstwaarschijnlijk uit haar hand gerukt en tegen de muur kapotgesmeten. Toen de dokter met behulp van de gerepareerde stoellift het pand had verlaten, informeerde Opoe Tientje naar het reilen en zeilen van de heren. ‘Is hij al een beetje bekoeld na je grote verrassing?’ ’Nou, soms, als we gewoon hiero zitten, dan kijkt ie me vet diep aan. Alsie dan ziet dat ik terugkijk, dan lachtie heel raar naar me.’ Hij staarde uit het raam naar de toppen van de besneeuwde bomen, alsof daar een beter antwoord verscholen lag. ‘Hij zegt wel vaker dankjewel enzo. En hij liet me naar Voetbal International kijken.’
37
11 Dokter Kwaelpoot prikte om zeven uur met zijn wandelstok de deur van het restaurant aan de Keizersgracht open. De kleine ruimte was gevuld met het gekletter van bestek en geroezemoes dat van de tafeltjes opfladderde. Hij vermande zich en stapte naar binnen. Zijn bril besloeg onmiddellijk en hij veegde de sneeuw van zijn overjas. De sneeuwvlokken in zijn wenkbrauwen smolten. Een jonge aantrekkelijke vrouw die aan een tafeltje vlakbij de ingang zat sloeg hem gade en mompelde met een half-discrete hoofdknik iets tegen haar metgezel, die zich met een ruk omdraaide en in lachen uitbarstte. Godverdomme, hij was herkend. Arie zag hem nu ook en stond met een ruk op, het servet dat op zijn schoot lag viel tussen de tafelpoten op de terracotta tegels. Op krachtige fluistertoon trok hij de aandacht van de dokter, die zich maar al te graag uit zijn netelige positie ontworstelde en zo goed en zo kwaad als het ging naar het tafeltje hupte. Als een boer met kiespijn gaf hij Arie een kordaat tikje op zijn schouder. ‘Nogmaals gefeliciteerd jongen.’ Hij richtte zijn aandacht tot Opoe Tientje, die hem met een indringende blik gebood om Arie te complimenteren met zijn kostuum. ‘En wat zie je er verdomd scherp uit zeg. Wat een vent.’ De mond van Opoe Tientje plooide zich in een voldane glimlach. Arie straalde. De mannen gingen zitten, de dok-
38
ter kreunend met behulp van zijn staf. Er viel een vreemde stilte die aanhield tot de ober kwam vragen wat er gedronken mocht worden. Op de tafel stond een half vaasje en een vol sherryglas. Er werd een glas jenever bij gebracht. Opoe Tientje kneep haar ogen fijn om de piepkleine lettertjes van de menukaart te lezen. Ze zaten hier niet in een felverlichte bingohal. Ze keek wanhopig over de rand van het lederen boekwerk en constateerde tot haar opluchting dat ook de dokter worstelde met de fijne print. ‘Gepofte knoflook ravioli met een wa…. met een wal….’ ‘Met een walnotenpesto’ zei Arie triomfantelijk. Zijn menu lag ongeopend voor hem. Vier bebrilde ogen keken hem verwonderd aan. ‘Ik heb op internet al gekeken wat ze hier hebben.’ ‘Wel heb je ooit… die moderne generatie en hun technologie!’ zei Opoe Tientje. De dokter kreeg het bijna te zwaar bij het vooruitzicht een avond lang te moeten luisteren naar en instemmen met dit soort platitudes. Maar hij herpakte zich en construeerde met zijn mond een afzichtelijke groef die als glimlach moest volstaan. Onder de tafel voelde hij een felle schop tegen zijn scheenbeen. Opnieuw een signaal van de uitgedoste, hevig geparfumeerde tang die hem maande tot participatie. Hij waagde een poging. Eens kijken. Waar hebben mensen het normaal over? ‘Arie, wat zou je doen als je miljonair was?’ ‘Pfff… Een miljoen? Zoveel post ken ik nooit sorteren,
39
hahaha!’ ‘Zie het als een spel. Wat is je fantasie? Je droom?’ ‘Ik denk op vakantie erreges ver weg ofzo. Opoe Tientje heeft ’t wel eens over Java. Da’s wel ver, toch?’ De koetjes en kalfjes waren niet aan te slepen. Het weer, het eten, geen enkel onderwerp bleef hem bespaard. Toch voelde het ergens ook wel goed om deze jongen te verheugen met zo’n klein offer van tijd en moeite. Uit eten gaan met diens hoerenmoeder had nooit meer omhelsd dan een slappe schnitzel met een doosje Playmobil uit een wegrestaurant. Was dit hoe het voelde om iets goeds voor iemand te doen? Er werd inhalig gedronken door alle drie, en ach, het viel eigenlijk best mee. ‘Ik moet even naar het toilet.’ De dokter legde zijn servet naast de onaangeroerde citrusparfait en liep naar de deur. ‘Dokter, de wc is achterin, hoor! Naast de bar, trappetje af!’ Hij negeerde Arie’s aanwijzing en stiefelde langs de mooie vrouw en haar metgezel, die hij een vernietigende blik toewierp, opende de deur en stak zonder te kijken de besneeuwde weg over. Een fietser moest vol in de remmen hangen om een botsing te voorkomen en schold hem de huid vol. De dokter liep alsof hij niets gehoord had langs twee schuin geparkeerde auto’s naar de kade, stapte over de groene metalen railing en liet zich met een plons in het ijzige grachtwater vallen.
40
De jarige job, zijn grootmoeder en de rest van de clientèle observeerden het tafereel vol ongeloof. Een paar lange tellen wist niemand wat te doen. Toen schoot Arie als gekatapulteerd overeind en rende als een bezetene langs de tafeltjes de straat over naar de kade, waar zich al een klein groepje toeristen met identieke Amsterdam mutsjes had verzameld. Met grote gebaren probeerden ze in een vreemde taal vast te stellen waar ze zojuist getuige van waren geweest. Arie trok zijn colbert uit en stond op het punt om achter de dokter aan te duiken, maar dit werd hem belet door de vakantiegangers die riepen: ‘Mucho frío!’ en ‘Muerto!’ Opoe Tientje, die zich door de de bedrijvigheid heen een weg naar Arie had gebaand, stemde in met de Spanjaarden en sloeg haar armen om zijn middel. In haar rechterhand hield ze een witte envelop met daarop in slecht leesbaar doktershandschrift vier letters. ‘Arie’. ‘Och, jongen toch…’ stamelde ze. Veel meer kon zij er immers ook niet van maken. En toen zei ze: ‘Dit lag op zijn stoel…’
41
Epiloog Naarden, 17 maart 2015
Aan Norbert, mijn enige bloedverwant. Zelfs tijdens het dicteren van dit document twijfel ik aan de juistheid van deze beslissing. Enerzijds lijkt het mij logisch dat jij, mijn kleine broertje, aanspraak maakt op mijn huis en spaarrekening, in totaal een vermogen van ruim twee miljoen euro. Ik kan het niet meenemen. Anderzijds ben ik van mening dat jouw totale gebrek aan interesse, laat staan affectie jegens mij jou nergens recht op geeft. Doch dewijl ik niet wens om dit leven achter mij te laten met bitterheid en afgunst, kies ik voor eerstgenoemde en benoem ik jou tot enige begunstigde. Na het publieke debacle dat jou je carrière, het enige waarvoor jij ooit belangstelling hebt getoond, heeft gekost kan ik presumeren dat je het goed kan gebruiken. Ik heb nooit iets van je verlangd. Ik was niet meer dan een voetnoot in jouw leven. Al mijn pogingen om toenadering te zoeken, in verscheidene stadia van ons leven, bleven door jou onbeantwoord. Zelfs nadat jij vorig jaar op de hoogte werd gesteld van mijn diagnose heb je verzuimd om contact met mij op te nemen. Ik had niet anders van je verwacht, maar het heeft mij nochtans gekwetst. Nu is het moment daar, met mijn grafsteen tussen ons in, om nog een laatste
42
poging tot verzoening te wagen. Mijn enige stipulatie is het verzoek aan jou, broertje, om met ten minste tweederde van deze erfenis voor één keer in je leven iets voor een ander te doen. Ik betreur het feit dat ik nooit getuige zal mogen zijn van de voltrekking hiervan, maar het zij zo. De wijze waarop je invulling geeft aan mijn laatste wens is aan jou. Het ga je goed, Irma Kwaelpoot
De notaris zette zijn leesbril met halvemaan glazen af en keek hem over het antieke eikenhouten bureau aan. ‘Nog vragen?’ Dokter Kwaelpoot zat te frunniken met het plastic bandje waarmee het prijskaartje nog aan zijn nieuwe wandelstok gehecht was. Hij probeerde het met op elkaar geperste lippen los te rukken, de huid van zijn vingertoppen sloeg wit uit. De notaris reikte hem ongeduldig een schaar aan. Eenmaal ontdaan van het label balanceerde hij de stok tegen het bureau, waarlangs het met een doffe klap op het parket gleed. De notaris keek hem geprikkeld aan en toen het oogcontact tussen de twee was hersteld trok hij zijn wenkbrauwen agressief omhoog. Irma Kwaelpoot had nog beter de eendjes kunnen voeren met haar pecunia dan het na te laten
43
aan deze schlemiel. Dokter Kwaelpoot trok een bedenkelijk gezicht, wreef met een lange wijsvinger over zijn kaaklijn, en lichtte toen op. Een eurekamomentje. ‘Ik wil graag dat u mijn testament opmaakt. Kan dat nu? Ik heb over een uur een etentje in de stad.’
44
‘Op het moment dat Dokter Kwaelpoot bij het invallen van de schemering knorrend en hijgend de straat kwam ingelopen, een langgerekte schaduw over de plavuizen werpend, reed het bestelbusje net de straat uit. Arie sloeg de naadloze timing met verrukking gade door de vergeelde, geknakte luxaflex van de badkamer. Hij hield het niet meer.’
ISBN
978-90-823435-1-9