REDACTIONEEL
Man Age of Machine Age? Wim Vermeersch Hoofdredacteur Samenleving en politiek
I-Health-behandelaar, kakkerlak-kweker, DNA-paspoortontwikkelaar, kluisexploitant, app-bouwer, plastic soep-opruimer op zee, ethisch hacker, 3D-printer-operator, digitale afkick-expert, space tourist piloot, inkoper voor coöperaties, handelaar in cryptomunten, zonnecel-fabrikant, ruilhandel-makelaar, zeewierboer,... het zijn slechts enkele van de 100 nieuwe beroepen die er volgens Adjiedj Bakas, Nederlands trendwatcher des vaderlands, zitten aan te komen (Megatrends Werk, 2014). Er wordt druk gespeculeerd over de toekomst van onze arbeid. Het VRT-journaal wijdde er enige tijd geleden een aantal reportages aan. De Standaard laat een van haar ‘correspondenten’ de fabuleuze vooruitgang in robottechnologie uitspitten. Het debat, dat in Angelsaksische media en universiteiten al enkele decennia woedt, vindt ook hier stilletjes ingang. Toch blijft het veelal steken in extremen: ofwel stevent onze samenleving in 2030 af op een dystopische
licht-Orwelliaanse ‘The Matrix’-samenleving ofwel op een wonderlijke, geactualiseerde versie van Thomas More’s ‘Utopia’. In dit nummer van Samenleving en politiek schetsen we de contouren van hoe de arbeid en de economie van de toekomst er kunnen uitzien. Zulke vergezichten zijn nodig. Want de toekomst is geen onontkoombaar gegeven, maar het gevolg van politieke keuzes. AUTOMATISERING EN ONGELIJKHEID 2014 was zonder twijfel het jaar van Thomas Piketty, maar evenzeer van de MIT-professoren Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee. Ze beschreven in hun baanbrekende boek The Second Machine Age. Work, Progress and Prosperity in a Time of Brilliant Technologies (2014) een nieuw tijdperk waarin automatisering een hele reeks cognitieve taken overneemt, en dat eenzelfde impact als de Industriële Revolutie zal hebben. sampol 2015/4|1
SAMPOL_april_2015.indd 1
4/24/2015 9:00:09 AM
Wim Vermeersch
Man Age of Machine Age?
Dit zorgt voor kansen én onzekerheid. Ja, technologie kan de economische taart vergroten (we moeten alleen nog uitmaken of we dat überhaupt willen). Maar neen, er is geen economische wet die stelt dat iedereen zal winnen bij deze winsten. Carl Frey en Michael Osborne, auteurs van dat andere briljante boek over automatisering The Future of Employment. How Susceptibel are Jobs to Computerisation? (2013), spreken over ‘The Great Decoupling’: de productiviteit gaat alsmaar omhoog, innovaties volgen elkaar in snel tempo op, maar tegelijk stagneren de mediane inkomens en is er een structureel teruglopende werkgelegenheid. Als je door de dubbele bril van Piketty en Brynjolfsson/McAfee kijkt, zie je een onstabiel tijdsgewricht opduiken: de automatiseringsgolf raakt ons op een moment dat de ongelijkheid op haar hoogste peil in decennia staat. SOCIALE EN ELECTORALE IMPACT Daar komt nog een extra bezwarend element bij. Daar waar eerdere versnellingen in de geschiedenis vooral de onderkant van de arbeidsmarkt raakten, dreigt deze automatiseringsgolf vooral het middensegment van de arbeidsmarkt te treffen. Voor wie over ‘gemiddelde’ of ‘gewone’ vaardigheden beschikt, zijn de tijden nooit slechter geweest. Zij worden vervangen door machines en gaan een toekomst tegemoet van snel opeenvolgende banen, onzekere inkomens en weinig sociale bescherming. Ze slaan aan het hosselen, gaan deeltijds werken als freelancer, hebben meerdere baantjes, ... het zijn met andere woorden de nieuwe armen van morgen. Dat heeft een impact op sociaal vlak. Vandaag rust bijna het volledige gewicht van de sociale zekerheid op de schouders van de middengroepen. Doordat hun jobs in snel tempo verdwijnen komen de grenzen van de solidariteit in zicht, de
betaalbaarheid van onze welvaartsstaat onder druk. Lagere lonen en minder (goede) jobs doen de inkomsten van de overheid tegenvallen, en vervolgens gaat ook de publieke dienstverlening achteruit. Maar ook op electoraal vlak heeft dit een impact. Aristoteles wist al dat democratie best gedragen wordt door een grote middenklasse. Eens afgegleden, gaat die met de buik stemmen. Een gebrek aan toekomstperspectief schept politieke radeloosheid. Electorale volatiliteit wordt de nieuwe norm. Vraag is of de moderne democratie de uitholling van de middenklasse zal overleven. Vooral de sociaaldemocratische beweging, die traditioneel twee publieken bedient en verbindt, komt nog meer onder druk: haar electoraat raakt verder versplinterd tussen diegenen die voordeel halen uit technologische verandering en diegenen die dat niet doen. FLEXIBEL EN ONSTABIEL De politiek staat voor een gigantische opdracht maar haar antwoorden van vandaag voldoen niet. Met het flexibeler maken van het arbeidsrecht, wat soepelere werktijden en goedkopere arbeid gaan we er niet geraken. Het onbuigzame arbeidsrecht in ons land is voor de huidige beleidsmakers reden tot frustratie, maar behoedt ons gelukkig voor bruuske aanpassingen. Kijk naar Nederland. Daar voltrok zich de voorbije jaren een ‘modernisering’ van de arbeidsmarkt en steeg het aantal werkenden met meerdere banen, twee mini-jobs of een hoofdbaan gecombineerd met werk als zelfstandige van 12 procent in 2001 tot 16 procent in 2012 (bron CBS). Flex wordt het nieuwe vast. Dat is problematisch voor de opbouw van sociale rechten, maar ook voor het algemene welzijn: uit onderzoek van de VUB en de Universiteiten van Gent en Tilburg blijkt dat werknemers zich het gelukkigst voelen en het best functioneren in een vaste job met vaste uren in een stabiele omgeving.
sampol 2015/4|2
SAMPOL_april_2015.indd 2
4/24/2015 9:00:09 AM
Wim Vermeersch
AMBACHTEN EN ONDERWIJS Deze flextrend zal trouwens ook steeds meer gelden voor de getalenteerden op onze arbeidsmarkt, maar voor hen is dit minder een probleem; ze komen altijd wel op hun poten terecht. Hebben ook nog een toekomst: moderne ambachten. In het fantastische boek De ambachtsman (2008) zingt socioloog Richard Sennett de lofzang van de vakman die helemaal niet flexibel is, maar integendeel langzaam werkt met als enige doel kwaliteit af te leveren. Sennett pleit in zijn boek voor een andere manier van werken. Het ware vakmanschap maakte de voorbije decennia inderdaad plaats voor vluchtig en weinig prikkelend werk, maar wie weet draagt de automatisering wel de belofte in zich dit om te keren. Want gaan die vreselijke machines ons echt werkloos maken of zorgen ze er integendeel voor dat het saai werk waarmee sommigen gekweld worden, verdwijnt? Onderwijs moet ons, ook hier weer, redden. De kinderen die vandaag starten in het lager onderwijs stromen tussen 2027 en 2033 de arbeidsmarkt in. Futuroloog Thomas Frey verwacht dat een heel nieuw onderwijstijdperk zal ontstaan: ‘De volgende decennia zal de vraag naar onderwijs substantieel groeien, maar de traditionele onderwijsinstellingen sluiten zo slecht aan op wat toekomstige consumenten willen, dat vele hun deuren zullen moeten sluiten door teruglopende inschrijvingen’. Deze prognose is misschien wat pessimistisch, de basisthese klopt: het onderwijs zal meer moeten doen dan alleen het vak ‘programmeren’ invoeren om de ambachtslui van de toekomst af te leveren. Maar ons onderwijs moet niet alleen verdiepen, ook verbreden. Het aanleren van sociale vaardigheden op school wordt in tijden van robotisering nog belangrijker. De zorgrobot heeft geen sociale vaardigheid, een online-cursus geen inspirerende leerkracht voor het bord,... een menselijke aanpak blijft in
Man Age of Machine Age?
de toekomst een onvervangbare meerwaarde hebben. Bovendien is een goede brede scholing nodig om zich te wapenen tegen de volatiele arbeidsmarkt van morgen. WIJ EN DE ROBOTS We staan dus voor de dubbele taak om de schadelijke effecten van de automatisering te beperken en om tegelijk voordeel te halen uit de ongelooflijke opportuniteiten van een digitale revolutie. Als we niet kiezen voor de optie om met zijn allen minder uren te werken of het werk onderling te herverdelen (een lovenswaardige maar voorlopig politiek weinig realistische optie), dan rest ons maar één alternatief: meer jobs creëren dan er zullen verdwijnen door technologische veranderingen, zodat het sombere scenario van sociale afbraak geen realiteit wordt. De politiek moet daarom fors inzetten op inclusieve groei, sociale mobiliteit en duurzame tewerkstelling, door middel van nieuwe sociale en publieke investeringen. Ze moet ook een klimaat scheppen waarin innovatie tot bloei kan komen. Want alleen dan zullen machines ook weer mensen aan het werk helpen, in plaats van alleen hun banen in te pikken. En ze moet, zeer zeker, zo snel als mogelijk de sociale zekerheid anders financieren. Een tax shift weg van arbeid is in een gerobotiseerde wereld urgenter dan ooit. Hoe de digitale revolutie zich zal ontrollen, is niet te voorspellen maar wel te sturen. Het is niet de technologie zelf die bepalend is voor het resultaat; daarvoor zorgen de politieke en economische instituties die haar omkaderen. Als we die in positieve zin weten te hervormen, zal de toekomst geen Machine Age maar wel een Man Age zijn, geen race tegen de machine die de mens per se moet winnen maar wel een verhaal van ‘wij én de robots’. Met nadruk op ‘en’. En in die volgorde. sampol 2015/4|3
SAMPOL_april_2015.indd 3
4/24/2015 9:00:09 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Op 1 mei 2015 wordt ‘125 jaar Dag van de Arbeid’ gevierd. Dat gaat gepaard met een reeks festiviteiten. Ook Samenleving en politiek grijpt dit moment aan voor reflectie. We kijken echter niet achteruit, maar vooruit: in dit nummer leest u een reeks artikels over de arbeidsmarkt van de toekomst. Nemen robots echt ons werk af? Welk onderwijs is nodig voor de jobs van morgen? Hoe moeten we onze arbeidsorganisatie hervormen? Wat is de impact van flexwerk? Hoe ziet de sociale bescherming en de sociale zekerheid van de toekomst er uit? Kan heil worden verwacht van een 30-urenweek? Moeten we vrijwilligerswerk revaloriseren? En welke belofte dragen deel-, circulaire en coöperatieve economieën in zich? We laten in dit nummer 12 auteurs aan het woord over al deze vragen. Zo bent u helemaal mee hoe Arbeid 2.0 er in de economie van 2030 zal, kan of moet uitzien.
SAMPOL_april_2015.indd 4
4/24/2015 9:00:09 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Help, de robots komen Jurgen Masure
Dit is een verhaal over de toekomst. We staan in deze bijdrage stil bij de ontwikkelingen en opvattingen van en rond het automatiseringsdebat. Velen stellen zich de vraag welke plaats robots zullen krijgen in onze samenleving. Ze zijn razendsnel. Ze denken, rijden, scannen, schrijven, praten, wandelen en rekenen. En allemaal tegelijk als het moet. De rol van de mens als belangrijkste productiefactor neemt hierdoor af. Er is iets op til. Maar nemen robots echt onze jobs over? Tijd om dit debat in een breder perspectief te plaatsen.
HOE ROBOTS MET ONS WERK GAAN LOPEN (OF TOCH NIET?) De mens krijgt concurrentie van de robots. Het bejubelde en bekritiseerde onderzoek van Carl Frey en Michael Osborne becijferde dat maar liefst 47% van de Amerikaanse jobs op termijn op de tocht staat.1 Deze professoren brachten in 2013 zo’n 702 beroepen in kaart, gecategoriseerd tussen 0 (niet te automatiseren) en 1 (makkelijk te automatiseren). Recreatietherapeuten (0.0028) en toezichthouders op machines kwamen er volgens hun methode het best uit. Telemarketeers, horlogereparateurs, belastingadviseurs, verzekeraars en dataverzamelaars (allemaal 0,99) het slechtst. De Europese denktank Bruegel deed deze oefening over voor ons continent.2 Voor de EU-28 lag het
gemiddelde hoger (54%). Voor België lag het op 50,38%. Uitschieters waren Roemenië (61,93%) en Portugal (58,94%). De ING-studiedienst onderzocht dit vervolgens voor ons land.3 Volgens hen haalt bijna 49% het niet. Vooral administratieve medewerkers (93%), verkopers (61%) en huishoudhulp (67%) dreigen kopje onder te gaan. Besluit: de helft van ons huidige jobaanbod zal anders zijn, of helemaal niet meer zijn. Een vrij onthutsende vaststelling. Maar wat moeten we daar nu eigenlijk allemaal van denken? De relatie tussen technologische ontwikkelingen en structurele werkloosheid is qua onderwerp vrij controversieel. Je doet net niet aan waarzeggerij. Je kan alleen maar ontwikkelingen vaststellen. sampol 2015/4|5
SAMPOL_april_2015.indd 5
4/24/2015 9:00:09 AM
Jurgen Masure
Help, de robots komen
Al vroeg in de Industriële Revolutie raakte een aantal mensen verontrust door technologische aanpassingen, zoals de introductie van de stoommachine. Het meest spraakmakende voorbeeld waren de Luddieten. Deze textielarbeiders uit Midden- en Noord-Engeland vreesden dat de geautomatiseerde weefgetouwen hun jobs zouden inpikken. Ze gingen over tot het systematisch vernietigen van weefgetouwen. Ze koesterden geen haat tegen deze machines, maar voelden wel de angst voor de gevolgen ervan: want wat met inkomensverlies, hongersnood en meer ongelijkheid? Het waren tenslotte gewoon een losse groep individuen die het beste voorhadden met hun gezinnen.4 Maar terwijl stoommachines (en later elektronische apparatuur) ontslagen tot gevolg hadden, werden er in andere industrieën en sectoren wel nieuwe en meer specifieke jobs gecreëerd. Er vond een verschuiving plaats van geautomatiseerde industrieën naar niet-geautomatiseerde industrieën. In de literatuur staat dit principe bekend als the Luddite fallacy. Iemand als Jo Libeer, tot voor kort gedelegeerd bestuurder van Voka, bleek hier onlangs (impliciet) aanhanger van. 5 In 2003 al kwam de rechts-libertaire Canadese professor Alex Tabarrok op de proppen met deze vaststelling: ‘Het is een drogredenering te stellen dat robots ons werk zomaar gaan overnemen. De samenleving heeft nog nooit en masse te lijden gehad onder dit fenomeen. De geschiedenis geeft onheilspellers geen gelijk’. 6 Toch neemt dit niet weg dat het gelijk ons binnenkort wel eens kan inhalen. Elke periode van technologische ontwikkeling is kwalitatief anders dan de voorgaande.7 Sinds de jaren 1990, en zeker sinds de begindagen van The Internet Age, namen de ideeën over automatisering en de mogelijke gevolgen ervan, een vlucht vooruit. Werknemers zouden niet en
masse omgeschoold kunnen worden tot fysici, informatici of technici. Men stelde zich niet alleen de vraag hoe die werkloze massa in hemelsnaam aan werk zou geraken8, maar ook hoe die dan zijn werk als werknemer zou beleven?9 Als je weet een vervangbaar onderdeel te zijn van een strak geoliede automatiseringsmachine, wat dan met arbeid als ‘zingever’? Een grote groep mensen zou dus met moeite het hoofd boven water kunnen houden. Profetische woorden? De moderne arbeidsmarkt wordt stilaan gekenmerkt door een toename aan goedkope banen in de dienstensector en een afname van beter betaalde functies in de industriële productie. De arbeidsmarkt raakt gepolariseerd. De onder- en toplaag drijven als gigantische ijsplaten verder uit elkaar. Onderzoek aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) treedt dit bij. Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee merken op dat we momenteel een immense automatiseringsgolf doormaken in een nieuw soort machinaal tijdperk waar nu ook de zogenaamde niet-routineuze jobs worden bedreigd. Deze kwalitatieve verschuiving brengt het automatiseringsdebat op een ander niveau. De laatste jaren nam werkgelegenheid in de privésectoren danig af, terwijl de output steeg. Er is dus een ontkoppeling gaande: productiviteit, ontwikkelingsprocessen en innovatie stijgen, maar mediane inkomens dalen, de koopkracht van gezinnen geraakt aangetast en er zijn minder beschikbare jobs.10 Een belangrijke tegenstem was die van econoom David Autor (ook van MIT). Hij twijfelt of technologische verandering wel de grote boeman is voor het immense Amerikaanse jobverlies. Hij geeft grif toe dat er iets gaande is, maar ook dat nog geen enkel onderzoek exact de vinger op de wonde legt. De aard van onze jobs evolueert onmiskenbaar wel. Ze zijn niet meer zo kwalita-
sampol 2015/4|6
SAMPOL_april_2015.indd 6
4/24/2015 9:00:09 AM
Jurgen Masure
tief als vroeger. Er zijn een heleboel bullshit jobs bijgekomen (met dank aan David Graeber en de manier waarop de Nederlandse jonge wolf Rutger Bregman deze discussie hierover ook bij ons introduceerde11). Er is een uitholling gaande van de middenklasse.12 Noem hen gerust het nieuwe precariaat (Guy Standing). De meningen zijn dus verdeeld. Zo’n 48% van heel wat technologieprofessionals en -economen is er evenwel rotsvast van overtuigd dat er binnen tien jaar een hele reeks jobs verdwenen zijn.13 Zo ook Paul Krugman. De Nobelprijswinnaar steekt zijn sympathie voor deze groep ‘Neo-Luddieten’ of ‘maximalisten’ niet onder stoelen of banken. Ook Krugman stelt vast dat er een kwalitatieve verschuiving plaatsvindt, een trend die volgens recent onderzoek van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) niet zal beteren.14 WAT TE DOEN? Onze samenleving polariseert. Er rommelt wat. Er moet dus iets gebeuren op de lange termijn. De oplossingen van Libeers stuk zijn ontoereikend. De vele analyses uit De Standaard en Knack bieden weinig soelaas. Zij observeren. Maar beleidsmakers kunnen niet op hun lauweren rusten, zelfs al loopt het niet allemaal zo’n vaart. Iedereen is het er over eens meer te investeren in onderwijs. Van Frey en Osborne tot Bregman, van The Economist tot Brynjolfsson en McAfee. ‘Creativiteit’, stellen Frey en Osborne,
Help, de robots komen
‘is datgene wat aangemoedigd en versterkt moet worden via een sterk verankerd en breed gedragen onderwijsnetwerk. Creatieve en sociale intelligentie blijven ons voordeel ten opzichte van robots. Laat ons daar op inzetten.’ Alles hangt dus af in welke mate het huidig arbeidsmarktklimaat kwalitatief wordt aangetast. Het debat kan niet langer in de marge worden gevoerd. Politici, beleidsmakers, adviesorganen en brede sociale beweging moeten dit bovenaan de agenda zetten. Er zit een automatiseringsgolf aan te komen. Doen we daar niets aan, of af als nonsens, dan krijgen we idiote politieke reacties, aangedikt met slechte maatregelen, onvoorbereid werk en nul visie op dit brede maatschappelijke probleem. Dan wordt de automatisering een terminale ziekte met uitzaaiingen waar we als samenleving niets meer tegen in te brengen hebben. We moeten blijven investeren in sociale en educatieve voorzieningen. Werknemers, van welk allooi ook, moeten de kans krijgen zich bij te scholen. Onderwijs in Vlaanderen moet er op afgestemd worden, maar ook vorming op de werkvloer. Enerzijds hebben we wel nood aan ingenieurs, technische middenkaders en professionele informatici, maar we mogen de andere zijde niet uit het oog verliezen. School creatieve, kritisch denkende geesten; individuen die out-of-the-box kunnen denken en er niet voor terugdeinzen de dingen in vraag te stellen. Zo niet, dan dreigt een belangrijk basisbestanddeel van ons sterk socialiserende cement te verdwijnen. En zitten we echt in de penarie.
Jurgen Masure Projectmedewerker Linx+
sampol 2015/4|7
SAMPOL_april_2015.indd 7
4/24/2015 9:00:09 AM
Jurgen Masure
Help, de robots komen
Noten 1/ Carl B. Frey. en Michael Osborne (2013). The Future of Employment: How Susceptible are Jobs to Computerisation?, OMS working Paper, 71 p., online op: http://www.oxfordmartin.ox.ac. uk/downloads/academic/The_ Future_of_Employment.pdf. Frey en Osborne geven toe dat hun methode limieten heeft. De prijs voor arbeid en kapitaal en/of politiek verzet werden niet ingecalculeerd. Ze houden daarnaast ook geen rekening met het feit dat je gewoonweg ook andere dingen kan doen tijdens je werkuren. Dat zijn belangrijke variabelen. 2/ Bowles, J. (2014). ‘The Computerisation of European Jobs’, in: Bruegel - Improving Economic Policy. Op http://www.bruegel. org/nc/blog/detail/article/1394the-computerisation-of-european-jobs/. 3/ Anthony Baer en Philippe Ledent, De technologische revolutie in België, in: ING Focus - Werk, 9 februari 2015, online op https:// about.ing.be/Over-ING/Pressroom/Press-article/De-technolo-
gische-revolutie-in-Belgie.htm. 4/ Kevin Binfield. Writings of the Luddites. Baltimore, John Hopkins University Press, 2004, pp. 3-7. 5/ Jo Libeer, ‘Wees niet bang van de robot’, in: De Standaard - opinie, 10/02/2015. 6/ Alex Tabarrok, ‘Productivity and Unemployment’, in: Marginal Revolution, 31/12/2003, http:// marginalrevolution.com/marginalrevolution/2003/12/productivity_an.html. 7/ Riccardo Campa, ‘Technological Growth and Unemployment: A Global Scenario Analysis’, in: Journal of Evolution & Technology, Vol 24 (1), February 2014, p. 87. 8/ Jeremy Rifkin, The End of Work. The Decline of The Global Labor Force and the Dawn of the Post-Market Era. New York: Putnam Publishing Group, 1995, pp. 34-39. 9/ Robert Ayres, Turning Point. The End of the Growth Paradigm. London: Earthscan Publications, 1998, pp. 94-98. 10/ Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee. The Second Machine Age:
Work, Progress, and Prosperity in a Time of Brilliant Technologies. New York/London: W.W. Norton & Company, pp. 107-117. 11/ Rutger Bregman. Gratis geld voor iedereen en nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen. Amsterdam, De Correspondent, 2014. 12/ David Autor. Polanyi’s Paradox and the Shape of Employment Growth. Paper prepared for Federal Reserve Bank of Kansas, Jackson Hole Conference, 22 Augustus 2014, pp. 29-30. Online op: http://economics.mit.edu/ files/9835. 13/ Aaron Smith en Janna Anderson, ‘AI, Robots and the Future of Jobs’, in: PEW Research Center - Internet, Science & tech, 06/08/2014, op http://www. pewinternet.org/2014/08/06/ future-of-jobs/. 14/ International Labour Organisation, Global Wage Report 2014/15: Wages and income inequality, International Labour Office, Geneva, 2015, pp. 62-63.
sampol 2015/4|8
SAMPOL_april_2015.indd 8
4/24/2015 9:00:10 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Welk onderwijs voor de jobs van morgen? Dirk Van Damme
De vraag hoe de arbeidsmarkt er tegen het midden van deze eeuw zal uitzien, veroorzaakt flink wat onrust. Zal er nog wel voldoende werk voor iedereen zijn (of moeten we naar een samenleving evolueren met minder werk en een basisinkomen voor iedereen)? Welke jobs zullen verdwijnen en welke komen er in de plaats? En hoe kunnen we de jonge generaties nu al voorbereiden op de snel veranderende realiteit? Die laatste vraag is voor onderwijsmensen geen denkbeeldige oefening in toekomstdenken: de kinderen die vandaag naar het eerste studiejaar van de lagere school gaan, zullen tussen 2027 en 2033 de arbeidsmarkt instromen. En geen mens die weet hoe die er zal uit zien.
WELKE JOBS? De oorzaak van de onrust komt grotendeels door de razendsnelle technologische ontwikkelingen, die ook in belangrijke mate onvoorspelbaar geworden zijn, althans over de horizon van een normaal beroepsleven. Bijvoorbeeld, de rekenkracht van een gemiddelde computer neemt toe volgens een exponentiële schaal: over een paar jaar zal die de rekenkracht van een menselijk brein evenaren, maar tegen 2040 zal die de rekenkracht van alle menselijke breinen op de planeet evenaren. Over de gevolgen voor
mens en werk doen dan ook allerlei fantasierijke voorspellingen de ronde, maar zelfs over een tijdsspanne van vijf tot tien jaar lijken de gevolgen vrij drastisch te zijn. Wat zullen de consequenties zijn van de zelfrijdende auto zoals die momenteel door Google, Tesla of Mercedes wordt ontwikkeld. Hoe moeten we ons de gevolgen voorstellen voor vrachtwagenchauffeurs, buschauffeurs, enzovoort. De - terechte - onrust over Uber of grensoverschrijdende sociale dumping zijn wellicht klein bier vergeleken met de gevolgen van deze technologieën voor de jobs die we vandaag kennen. sampol 2015/4|9
SAMPOL_april_2015.indd 9
4/24/2015 9:00:10 AM
Dirk Van Damme
Welk onderwijs voor de jobs van morgen?
Het is niet zo dat niet alleen, of wellicht niet in hoofdzaak, laaggeschoolde jobs bedreigd zijn. In tegenstelling tot wat arbeidssociologen vroeger dachten, leidt de ‘skills-biased technological change’ niet zozeer tot een vervanging van laaggeschoolde door hooggeschoolde jobs. Ook bij hooggeschoolde jobs zijn er die geen rooskleurige toekomst hebben. Sommige specialisten verwachten bijvoorbeeld dat juristen een erg bedreigde beroepsgroep zullen worden omdat een groot gedeelte van hun taken vrij routinematig zijn en gemakkelijk door computers kunnen worden overgenomen. Enkel de oordeelsvorming en het nemen van ethisch geladen beslissingen ontsnappen voorlopig. Overigens is het beeld dat er enkel jobs zullen verdwijnen ook volstrekt fout. De technologische ontwikkelingen en vooral de interneteconomie hebben voor een groot aantal nieuwe jobs gezorgd. De nettojobcreatie is nog steeds positief. Er komen met andere woorden meer jobs bij dan er door technologie verloren gaan. Maar allerlei institutionele factoren, zoals rigiditeit op de arbeidsmarkt of traagheid in het onderwijssysteem, kunnen er wel voor zorgen dat landen minder goed in staat zijn dan andere om de negatieve consequenties te compenseren met de snelle creatie van jobs die door innovatie ontstaan. WELKE KENNIS EN VAARDIGHEDEN? Velen denken inderdaad dat het onderwijs hopeloos achterloopt bij de snelle technologische ontwikkelingen. Sinds het geruchtmakende boek van Goldin & Katz, The Race Between Education and Technology (2008), raakt de stelling wijd verspreid dat onderwijs de strijd met de technologie volledig aan het verliezen is. In het verleden zijn snelle technologische ontwikkelingen, zoals de Tweede Industriële Revolutie
aan het einde van de 19de eeuw, gepaard gegaan met een onderwijssysteem dat achterop bleef hinken, waardoor arbeidskrachten niet de vaardigheden hadden die nodig waren. Maar onderwijs heeft zich daarna aangepast door zijn systemen te moderniseren en de curricula aan te passen. In ons land is dat gebeurd in de jaren 1930 met bijvoorbeeld het erg moderne leerplan lager onderwijs van Ovide Decroly, dat veel meer aandacht gaf aan natuurwetenschappen en observerend leren. Plannen om het technisch en beroepsonderwijs uit te bouwen zijn door de Tweede Wereldoorlog pas in de jaren 1950 gerealiseerd. Zij het met veel vertraging en wellicht nog in onvoldoende mate heeft het onderwijs toch een inhaalbeweging gemaakt, mede waardoor de economische groei en welvaartsstijging van de jaren 1960 mogelijk was. De vraag is of onderwijs die veerkracht vandaag en morgen eveneens zal hebben en of de technologie niet te snel zal gaan. Die vraag kan enkel beantwoord worden door wat dieper in de beschikbare evidentie te duiken. We kunnen daarvoor kijken naar de kwantitatieve dimensie (‘hoe hoog zullen mensen moeten zijn opgeleid’) en de kwalitatieve dimensie (‘voor wat soort taken zullen welke kennis en vaardigheden nodig zijn’). Voor de kwantitatieve dimensie is Grafiek 1 erg interessant. De grafiek geeft de relatieve evolutie van de tewerkstelling voor vier niveaus van vaardigheden in de landen die aan het PIAAConderzoek deelnamen. Zoals verwacht zien we een steile stijging van jobs waarvoor een hoog vaardigheidsniveau verondersteld is. Het lijdt geen enkele twijfels dat hooggeschoolde jobs in de arbeidsmarkt van de toekomst dominant zullen worden. Deze tendens staat enigszins haaks op de huidige beleidstrend, in Vlaanderen maar ook in andere landen, om het hoger onderwijs
sampol 2015/4|10
SAMPOL_april_2015.indd 10
4/24/2015 9:00:10 AM
Dirk Van Damme
Welk onderwijs voor de jobs van morgen?
Grafiek 1. Evolutie tewerkstelling van beroepscategorieën naar competentieniveaus (OECD/ PIAAC data, 2012).
opnieuw wat selectiever te maken. Onder het mom van ‘niet iedereen hoeft naar universiteit of hogeschool te gaan’ is onze expansie van hogeronderwijsparticipatie en -uitstroom volledig aan het stilvallen. Op dit moment is de gemiddelde jaarlijkse stijging van het percentage hooggeschoolden in de 25-34-jarige leeftijdsgroep tot nul teruggevallen, terwijl dit tien jaar geleden nog 2,7% was. Het ziet er dus niet naar uit dat we ons goed aan het voorbereiden zijn op de toekomstige vraag naar hooggeschoolden. Grafiek 1 laat nog twee andere erg interessante observaties toe. Het aantal jobs voor laaggeschoolden lijkt ongeveer stabiel te blijven. Laaggeschoolde jobs blijven hun aandeel in de economie en de arbeidsmarkt behouden, hoewel hun verloning achteruit gaat (‘working poor’). Aan de andere kant is de scherpste daling
te zien bij de jobs met een midden-laag niveau van vaardigheden. Met andere woorden, het lagere middenkader verdwijnt in snel tempo uit de jobhiërarchie. Dit houdt uiteraard verband met de hele problematiek van het uithollen van de middenklasse, de dualisering van de arbeidsmarkt waarbij vooral de middengeschoolde jobs verdwijnen. Ook hier stelt zich de vraag of het onderwijs voorbereid is op deze evolutie. Het onderwijssysteem hanteert een piramidale structuur, breed in het midden en smal aan de top, terwijl de arbeidsmarkt naar een zandloperstructuur evolueert, smal in het midden en breed aan de top. Het onderwijs bereidt in hoge mate voor op middengeschoolde jobs, waarvan de toekomst twijfelachtig is. Voor het onderwijsbeleid is dit een belangrijke opgave. In de eerste sampol 2015/4|11
SAMPOL_april_2015.indd 11
4/24/2015 9:00:10 AM
Dirk Van Damme
Welk onderwijs voor de jobs van morgen?
Grafiek 2. Relatieve evolutie van categorieën taken in de Amerikaanse arbeidsmarkt.
plaats moeten we veel ambitieuzer zijn in de instroom, slaagkansen en uitstroom uit het hoger onderwijs. Sommige landen hanteren vandaag streefcijfers voor toekomstige generaties hoger onderwijsgediplomeerden van 60 à 70% van elke leeftijdscohorte, terwijl wij net aan slechts 40% geraken. Het is moeilijk in te zien hoe we de innovatie en productiviteitsstijging zullen kunnen realiseren in onze kennisintensieve economie zonder een veel hoger aanbod van hooggeschoolden. In de tweede plaats moeten we de opleiding van middengeschoolden, vooral in de technische beroepen, aantrekkelijker maken en kwalitatief verbeteren. Goed technisch opgeleide middenkaders zullen niet volledig verdwijnen, maar hun plaats in de jobstructuur zal afhankelijk zijn van hun kwaliteit. Dit brengt ons bij een meer kwalitatieve benadering van de kennis en vaardigheden die op
de toekomstige arbeidsmarkt nodig zullen zijn. Jammer genoeg is er bitter weinig onderzoek over deze vraag. Voor de Verenigde Staten heeft MITonderzoeker David Autor een analyse gemaakt van de ‘task-input’ in de Amerikaanse economie volgens vijf categorieën. Grafiek 2 is op die data gebaseerd. De grafiek toont aan dat handenarbeid geleidelijk afneemt, maar de grootste daling zit bij routinematige cognitieve taken. Dit zijn precies de taken die in hoofdzaak aanwezig zijn in de laag-middengeschoolde jobs waarover we het net hadden. Het onderwijs bereidt in hoge mate voor op dat soort arbeid door procedures en goed voorspelbare handelingen aan te leren. Aan de andere kant nemen taken in snel tempo toe die gekenmerkt zijn door hun non-routinematige karakter, met een hoge mate van onvoorspelbaarheid en onzekerheid. Zowel cognitieve als communicatieve taken die weinig routine
sampol 2015/4|12
SAMPOL_april_2015.indd 12
4/24/2015 9:00:10 AM
Dirk Van Damme
vergen, nemen snel toe. Dit gaat om taken die frequent vaak in hooggeschoolde, maar ook in middengeschoolde jobs vereist zijn, waar moet worden ingespeeld op nieuwe, onverwachte uitdagingen, waar met onzekerheid moet worden omgegaan, waar een grote mate van creativiteit en inventiviteit wordt verondersteld. ONDERWIJS OPNIEUW MODERNISEREN Deze empirische evidentie roept de vraag op in welke mate het onderwijs voorbereidt op de zogenaamde ‘21st century skills’, zoals kritisch denken, communicatieve vaardigheden, teamwork, creativiteit, innoverend vermogen, ondernemerschap, enzovoort. Tot op zeker hoogte zitten deze zogenaamde vakoverschrijdende eindtermen al in de curricula, maar nog veel te zwak en staan ze onder druk van de klassieke vakgerichte inhouden. De discussie gaat echter over meer dan enkel een tegenstelling tussen interdisciplinariteit en vakken of disciplines. Het lijdt geen enkele twijfel dat ook in de toekomst uitstekende basisvaardigheden (‘ foundation skills’) zullen nodig zijn, waartoe elk vak een bijdrage levert. Een goede basis levert de grondslag voor een stevig bouwwerk van kennis en competenties en voor levenslang leren. En een diepe vakinhoudelijke kennis blijft
Welk onderwijs voor de jobs van morgen?
eveneens noodzakelijk. Maar eindtermen en curricula verdienen grondig opgefrist te worden in het licht van de vraag hoe we jonge mensen het best voorbereiden op de snel veranderende wereld. Waarom bevat het wiskunde-onderwijs nog steeds driehoekmeetkunde - dat door geen mens in de professionele omgeving gebruikt wordt en veel beter door rekenmachines en computers gebeurt - maar bevat het bitter weinig statistiek en kansrekening - wat een absoluut cruciale vaardigheid is in tal van professionele omgevingen en in de moderne wereld? De huidige modieuze vraag om meer aandacht te geven aan financiële geletterdheid bijvoorbeeld kan in grote mate opgevangen worden door een wiskunde-onderwijs dat in statistiek en kansrekening essentiële basisvaardigheden ziet. Perfect voorspellen van de toekomstige aard van jobs is erg moeilijk. Maar we hebben wel de opdracht om wat we vandaag weten te gebruiken om het onderwijs opnieuw te moderniseren. Er bestaat weinig twijfel over de richting van de veranderingen, naar brede en diepe kennis (enkel competentiegericht onderwijs zal tekortschieten), naar creativiteit en kritisch denken, naar communicatie en teamwork. Beter- en hogerschoolde mensen zullen beter gewapend zijn om weerbaar te zijn op die volatiele arbeidsmarkt van de toekomst.
Dirk Van Damme Hoofd van de onderzoeksafdeling in het Directorate for Education and Skills van de OESO
sampol 2015/4|13
SAMPOL_april_2015.indd 13
4/24/2015 9:00:10 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Jongeren in onzekere banen Fabian Dekker
Zowel in Nederland als in België doen zich een aantal in het oog springende ontwikkelingen voor op de arbeidsmarkt (met de flexibilisering van de arbeidsrelatie en de oplopende werkloosheid als belangrijkste), maar in Nederland treft deze transitie tegen de achtergrond van een terugtrekkende overheid vooral de positie van jongeren. Deze bijdrage leest als een waarschuwing: in het uitstippelen van het Belgische arbeidsmarktbeleid van morgen dient het Nederlandse pad vooral niet te worden bewandeld.
MEER FLEXIBILISERING, MINDER WERKZEKERHEID Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 kampen Europese landen met oplopende werkloosheidscijfers. Dat er hierbij verschillen bestaan tussen zowel landen als groepen werkenden is vanzelfsprekend. Toch wordt de scheidslijn in werkzekerheid tussen jongeren en andere groepen werkenden steeds saillanter. Dit heeft alles te maken met een toegenomen flexibilisering van de arbeidsrelatie, die onder andere haar oorsprong vindt in een combinatie van processen van globalisering, nieuwe technologie en een verzwakking van de positie van vakbonden (Kalleberg 2011).
In deze bijdrage zal ik specifiek stilstaan bij de positie van jongeren in Nederland aangezien dit land bij uitstek behoort tot de landen in Europa met een relatief grote aanwas van flexibele arbeidsrelaties (Muffels 2013). In Nederland zien we dat vooral jongeren steeds eerder in de loopbaan een tijdelijk dienstverband krijgen aangeboden (CBS 2015; De Beer 2013) die zeker in een periode van economische teruggang niet snel verlengd wordt. Figuur 1 laat de ontwikkeling zien van het aandeel flexibel werkenden onder jonge werknemersgroepen. Nu zijn er onderzoekers en beleidsmakers die hier tegenin brengen dat ook vaste arbeidscontracten steeds meer onder druk staan en dat flexibele banen wel degelijk uitkomst kunnen bieden aan
sampol 2015/4|14
SAMPOL_april_2015.indd 14
4/24/2015 9:00:10 AM
Fabian Dekker
Jongeren in onzekere banen
Figuur 1. Flexibele werknemers in Nederland (15-24 en 25-34 jaar) 2000-2014.
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), StatLine.
groepen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dit neemt echter niet weg dat werkenden in vaste arbeidsrelaties nog altijd een hogere baanzekerheid, autonomie, werktijdflexibiliteit en leermogelijkheden in het werk ervaren ten opzichte van flexwerkers (Dekker en Van der Veen 2015). Bovendien weten we dat onzekerheid in het werk gepaard gaat met een lager welzijn (Van der Meer en Wielers 2014). Jongeren in flexibele banen hebben dus een serieus probleem. Zeker de jongens en jongeren met een relatief laag opleidingsniveau. Een groot deel van de jongens dat zonder werk zit, kiest immers eerder voor beroepen in conjunctuurgevoelige sectoren, zoals de bouw, ICT en transport en het zal duidelijk zijn dat het niet hebben van een (hoog) diploma ook al niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. Daarnaast ligt er steeds meer bewijs dat niet alleen laagopgeleide jongeren zijn aangewezen op flexibele banen maar ook steeds vaker hogeropgeleiden. Een afnemende werkzekerheid voor de jonge beroepsbevolking is (zeker in crisistijd) een lo-
gisch gevolg. Maar flexibilisering brengt ook een aantal andere economische en sociale gevolgen met zich mee die de positie van jongeren raakt. ECONOMISCHE EN SOCIALE GEVOLGEN Naast het afzwakken van de werkzekerheid heeft het ontbreken van een duurzame arbeidsrelatie een aantal nadelige gevolgen voor de kennisopbouw van werkenden. Over het algemeen wordt er in flexibel werkenden minder geïnvesteerd door werkgevers, wat weer nadelig is voor de kansen in de latere loopbaan. Daarnaast verwerven flexibel werkenden minder goede posities op de woning- en pensioenmarkt. Ondanks een aantal lopende pilots die het gemakkelijker moet maken om een hypotheek af te sluiten is een flexibel contract geen pluspunt bij het aanvragen van een lening voor een koopwoning. Wat de pensioenopbouw betreft zullen jongere generaties langer door moeten werken en is in Nederland de algehele verwachting dat sampol 2015/4|15
SAMPOL_april_2015.indd 15
4/24/2015 9:00:10 AM
Fabian Dekker
Jongeren in onzekere banen
jongeren in de toekomst mede door een gefragmenteerde pensioenopbouw een lager pensioen ontvangen (Vermeij et al. 2014). Ten slotte zijn er vermoedens dat een flexibel dienstverband nadelig zou zijn voor het aangaan van relaties en het besluiten tot gezinsuitbreiding (Mills en Blossfeld 2005), maar hoogstwaarschijnlijk houden deze beslissingen eerder verband met de macro-economische situatie in plaats van het type dienstverband (De Lange 2013). Toch is het algemene beeld duidelijk. Hoewel flexibele banen een belangrijke opstap kunnen betekenen voor een succesvolle arbeidscarrière, vallen een groot aantal nadelen wel degelijk samen met een flexibel dienstverband. Een type arbeidsverbintenis die, zoals al eerder is aangegeven, met name de positie van jongeren raakt. ‘DO IT YOURSELF’ De vraag is vervolgens wat het betekent als je als jonge flexwerker onverhoopt je baan verliest. Allereerst valt op dat de overheid zich in Nederland langzaam terugtrekt en een groot vertrouwen etaleert in de kracht van het individu. In het stelsel van sociale zekerheid zien we dit bijvoorbeeld terug in de versoberingen rondom werkloosheidsuitkeringen. Ook in het denken over risico’s van de arbeid zien we veranderingen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert dat we strenger zijn gaan oordelen over vrijstelling van sollicitatieverplichtingen (Van Echtelt en Josten 2012). Tevens zijn meer burgers van mening dat werkloosheid (deels) individueel beïnvloedbaar is (Achterberg et al. 2010). Voor jonge baanzoekers betekent dit dat ze meer dan ooit op zichzelf zijn aangewezen. Tijdens het veldwerk voor mijn eigen boek over jeugdwerkloosheid (Dekker 2013) viel me in dit verband op dat de jonge werklozen die ik sprak ontzettend optimistisch in het leven staan. Er waren onder mijn respondenten geen aanhangers van negativisme en doemdenken. Dit leek op het eerste
gezicht niet voor de hand te liggen, werkloosheid leidt immers tot veel onzekerheid. Ik kwam erachter dat dit optimisme een vorm van individuele coping ten aanzien van het werkloosheidsrisico betreft, maar ook dat het onderdeel uitmaakt van een ruimer gedeeld ideaal van vooruitgang en het niet bij de pakken neerzitten. Er komt een beeld naar voren dat ‘mislukken’ een synoniem is voor persoonlijk falen. De optimistische bewoordingen van werkloze jongeren die tijdens de gesprekken komen bovendrijven, passen bij de huidige tijd waarin het publieke discours zich meer lijkt te richten op een individualistisch mensbeeld, waarbij persoonlijk falen geen optie is. Over het algemeen is een optimistische omgang met werkloosheid natuurlijk aan te raden, maar het roept wel vragen op of dit optimisme uiteindelijk blijft bestaan bij aanhoudende werkloosheid en hoe jongeren met relatief minder vaardigheden en niet genoeg sociale hulpbronnen hun weg kunnen vinden op een meer dan ooit dynamische arbeidsmarkt. NEDERLAND GEEN GIDSLAND Als we kijken naar de toekomst wordt duidelijk dat een vast arbeidscontract geen vanzelfsprekendheid meer is. Sterker nog, de flexibilisering van de arbeidsmarkt lijkt in de toekomst eerder toe dan af te nemen (Verbiest et al. 2014). Dit zorgt voor scheidslijnen tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt waarbij vooral de lageropgeleide jonge flexwerkers en niet-westerse allochtonen tot de risicogroepen behoren. Om een flexibele onderlaag in de toekomst te voorkomen zijn wat mij betreft drie wegen te bewandelen. Allereerst is het een serieuze overweging om het verschil in ontslagbescherming tussen werkenden met vaste en flexibele contracten verder te verkleinen. Iedereen eenzelfde arbeidscontract, zoals vorig jaar is gesuggereerd door de OESO (2014), is hier een concrete uitwerking van.
sampol 2015/4|16
SAMPOL_april_2015.indd 16
4/24/2015 9:00:10 AM
Fabian Dekker
Ten tweede vraagt het werken op een flexibele arbeidsmarkt om institutionele structuren om met veranderingen om te kunnen gaan. Dit geldt overigens voor jong én oud. De ontwikkeling van individuele scholingsbudgetten die ‘op maat’ kunnen worden ingezet en zo bijdragen aan een verkorting van fricties op de arbeidsmarkt verdient veel meer aandacht in toekomstig beleid. Een derde lijn richt zich op het bedrijfsleven. Nog altijd investeren bedrijven minder in flexwerkers. Het wel investeren in flexibel werkenden vergroot echter niet alleen het menselijk kapitaal van flexwerkers maar kan ook wel eens bijzonder lonend blijken voor het bedrijf (Dekker en De Beer 2015).
Jongeren in onzekere banen
Dit zijn aanbevelingen die ook voor collega’s in België relevant zijn. Het aandeel flexibele werknemers schommelt er weliswaar al jaren ‘slechts’ tussen de 8 en 9% (bron: Eurostat Database) en ook het aandeel parttimers is niet te vergelijken met Nederland. Toch zijn ook in België steeds meer stemmen te horen die zich richten op een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hoewel flexibiliteit a priori niet slecht is, wordt ze dit wel zodra instituties rondom werk, woningmarkt en pensioen onvoldoende mee bewegen om een tweedeling tussen (jonge) flexwerkers en andere groepen te voorkomen. Wat dat betreft is Nederland misschien niet het beste gidsland.
Fabian Dekker Arbeidssocioloog en werkzaam bij de vakgroep Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Referenties - Achterberg, P., Veen, R. van der, & Raven, J. (2010). Omstreden solidariteit. Amsterdam: Aksant. - Beer, P. de, (2013). Langetermijnperspectieven voor flexwerkers, ESB, 98(4667): pp. 512-514. - CBS (2015). Het werkende leven van twintigers. Den Haag: CBS. - Dekker, F. (2013). Bankzitten. Den Haag: Boom Lemma. - Dekker, F. & Beer, P. de, (2015). Flexibele arbeid en het HRMbeleid van werkgevers, Tijdschrift voor HRM, 2: pp. 1-14. - Dekker, F. & Veen, R. van der, (2015). Modern working life: A blurring of the boundaries
between secondary and primary labour markets?, Economic and Industrial Democracy, te verschijnen. - Echtelt, P. van, & Josten, E. (2012). Werken voor je geld, in: SCP (2012). Een beroep op de burger. Den Haag: SCP. - Kalleberg, A. (2011). Good jobs, bad jobs. New York: Russell Sage. - Lange, M. de, (2013). Causes and consequences of employment flexibility among young people. Nijmegen: academisch proefschrift. - Meer, P. van der, & Wielers, R. (2014). Tijdelijke banen en welzijn, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 30(2): pp. 141-157. - Mills, M. en Blossfeld, H-P. (2005). Globalization, uncer-
tainty and the early life course. A Theoretical framework. In: Blossfeld, H-P. et al. (eds). Globalization, Uncertainty and Youth in Society. London: Routledge. - Muffels, R. (2013). Flexibilisering en de toegang tot de arbeidsmarkt, TPEdigitaal, 7(4): pp. 79-98. - OECD (2014). Employment Outlook 2014. Paris: OECD. - Verbiest, S., Goudswaard, A. & Van Wijk, E. (2014). De toekomst van flex. Hoofddorp: TNO. - Vermeij, L., Sonck, N. & Van den Broek, A. (2014). Jong versus oud? In: Vrooman, C. et al. (eds). Verschil in Nederland. Den Haag: SCP.
sampol 2015/4|17
SAMPOL_april_2015.indd 17
4/24/2015 9:00:11 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Arbeid in dienst van de gemeenschap Bart Verhaeghe
Arbeid is van alle tijden. Maar hoe ermee omgegaan wordt, welke plaats het inneemt in ons leven en hoe een samenleving dit honoreert, is in permanente evolutie. Is er in deze ‘druk druk druk’ tijden wel ruimte om na te denken over hoe we de arbeid van de toekomst zien? Het is nochtans meer dan nodig. Zeker nu sommigen in verplichte en onbetaalde gemeenschapsdienst een geschikt model zien om met toekomstige uitdagingen m.b.t. de arbeidsmarkt en de samenleving om te gaan.
DE HARDWERKENDE VLAMING ‘Fitter, Happier, More productive, Comfortable, Not drinking too much, Regular exercise at the gym (Three days a week), Getting on better with your associate employee contemporaries, At ease, Eating well (No more microwave dinners and saturated fats), A patient better driver, A safer car (Baby smiling in back seat), Sleeping well (No bad dreams), No paranoia, Careful to all animals (Never washing spiders down the plughole), Keep in contact with old friends (Enjoy a drink now and then), …’ En zo ging Radiohead in 2008 nog wel even door over de toenemende druk op mensen in onze samenleving. We moeten van alles. Met
alle gevolgen van dien. Het aantal burn-outs in Vlaanderen was nooit zo hoog als nu. Tegelijk is de hardwerkende Vlaming hét na te streven ideaal, de beste remedie om onze zorgvuldig aangeklede sociale zekerheid niet te hoeven uitkleden. Het klinkt best aannemelijk. We schrijven 1890. Mensen werken zich letterlijk dood. En toch waren ze arm. Weinig werken was het voorrecht van rijken, een statussymbool. Men streefde gaandeweg naar minder werk en meer vrije tijd. Ruim 100 jaar later is het omgekeerde een statussymbool. Hoe meer men het ‘druk druk druk’ heeft en daarnaar leeft, hoe ernstiger men genomen wordt, hoe
sampol 2015/4|18
SAMPOL_april_2015.indd 18
4/24/2015 9:00:11 AM
Bart Verhaeghe
‘belangrijker’ men wordt. Wie veel vrije tijd heeft of neemt, wordt weggezet als luierik, steeds meer als hangmat-profiteur zelfs. Je moet en zal werken voor je geld! Anno 2015 is de economische crisis nog niet verteerd. Politici in quasi alle Europese landen zoeken zich suf naar die ‘jobs, jobs, jobs’ om uit de economische malaise te geraken. Loonkosten moeten daarom omlaag; werkloosheidsvallen vermeden; elke uitkering minder is een overwinning; enzovoort. Tegelijk sluiten steeds meer onderzoekers én politici niet uit dat er in de (nabije) toekomst voor veel mensen geen betaald werk meer is omwille van versnelde en veralgemeende robotisering. En nu al zeggen werkgeversorganisaties, in koor met de VDAB, dat er voor een pak (langdurig) werklozen gewoon geen jobs zijn. VERPLICHTE GEMEENSCHAPSDIENST … In een context van economische crisis en besparingen, waarbij overheden afgeslankt worden en publieke diensten onder druk staan, belandde het idee van een ‘gemeenschapsdienst’ in zowel het federale als het Vlaamse regeerakkoord. Het idee klinkt goed en daarom kan het op het eerste gezicht op relatief brede steun rekenen bij de bevolking, maar is het ook de aangewezen weg? Vanuit de Verenigde Verenigingen beten we ons de afgelopen maanden erin vast omdat er een reukje aan was. We zetten enkele bevindingen op een rij. Het begrip ‘gemeenschapsdienst’ wordt gekaderd binnen een activerings- of integratiecontext en zou als ‘werkervaring’ kunnen gelden. Wat de precieze doelstelling is van de maatregel en welke lading deze vlag dekt, wordt nergens echt duidelijk. Het idee is simpel: mensen die
Arbeid in dienst van de gemeenschap
langer dan twee jaar werk zoeken of van een leefloon leven, gratis laten werken zodat ze niet ‘geïsoleerd geraken en betrokken blijven bij de arbeidsmarkt’. De voordelen voor onze samenleving zouden legio zijn. Ten eerste is vrijwilligerswerk goed voor mens en maatschappij. Bovendien doen die mensen dan iets nuttigs voor de gemeenschap. Dat mag ook wel, want die gemeenschap betaalt hen een uitkering. Bovendien moet die nu eenmaal besparen en niet-essentiële taken afstoten. Het lijkt alsof iedereen wint. En toch. Wanneer we het idee meer in detail bekijken, borrelen volgende vragen op. Verwachten we dat mensen gratis gaan werken? Dat mensen jobs uitvoeren die niemand wil doen? Of correcter: jobs waar niemand voor wil betalen? Willen we dat er in Vlaanderen ‘gewone’ en ‘gedwongen’ vrijwilligers zijn? Dat de ene daarvoor een uitkering krijgt en de andere een vrijwilligersvergoeding? Fundamenteler nog kan de vraag gesteld worden waarom een werknemer, die sociale bijdragen betaalt om zich te verzekeren tegen het risico op werkloosheid, moet ‘werken’ om zijn uitkering te ‘verdienen’ zodra hij een tijd werkloos is. Betaalt die werknemer dan niet dubbel? En waar zit het verzekeringsaspect in deze dan? Laat ons even abstractie maken van deze bedenking, want uiteindelijk gaat het erover om de hoge werkloosheid en hoge overheidsuitgaven op te lossen. En tegelijk bepaalde mensen een perspectief op werk te bieden. Helaas lost een systeem van gemeenschapsdienst ook deze verwachtingen niet in. Dit leren wetenschappelijk onderzoek en allerhande ervaringen, onder meer in het buitenland. Ten eerste is werk zoeken en werk vinden niet hetzelfde. De RVA weet als geen ander dat langdurige werkloosheid niet duidt op werkonwilligheid. Impactonderzoeken sampol 2015/4|19
SAMPOL_april_2015.indd 19
4/24/2015 9:00:11 AM
Bart Verhaeghe
Arbeid in dienst van de gemeenschap
in landen waar gemeenschapsdienst bestaat, tonen aan dat dit systeem mensen niet aan een reguliere job helpt. Integendeel: het systeem zorgt er voor dat laaggeschoolde reguliere jobs verdrongen worden. Hiermee wordt dus betaalde arbeid vervangen door onbetaalde arbeid. Dat verzinnen we niet zelf. Werkzoekenden mogen nu van de RVA geen vrijwilligerswerk doen omdat ze… jobs zouden inpikken van laaggeschoolde werknemers. Maar opnieuw. Zelfs als het mensen niet aan een job helpt, dan draagt het misschien toch bij aan de persoonlijke ontwikkeling van de werkzoekende. Helaas. Alle persoonlijke en maat-
Stel dat het systeem er toch komt, waar komen die ‘gemeenschapsdienaars’ dan terecht? Verenigingen, scholen en welzijnsinstellingen zeggen nu al nee. Vooreerst worden daardoor intrinsiek gemotiveerde vrijwilligers verdrongen. Daarnaast worden deze organisaties zomaar ingeschakeld in het activeringsbeleid en worden de uitdagingen van de arbeidsmarkt op hen afgewenteld. Wat haaks staat op hun missie en werking. Bij bedrijven dan? Nee, want mensen dwingen om gratis te werken ten voordele van bedrijfswinsten wringt echt wel té veel. Bij lokale overheden dan, want die moeten serieus besparen. Dan wordt dus volop de concurrentie georganiseerd tussen werknemers en werkloze
Het lijkt alvast verstandig om in eerste instantie vrijwilligerswerk door werkzoekenden makkelijker te maken in plaats van het te verbieden. schappelijke voordelen van vrijwilligerswerk worden teniet gedaan wanneer er sprake is van een verplichtend karakter. Gemeenschapsdienst heeft dus enkel positieve effecten als iemand intrinsiek gemotiveerd is om vrijwilligerswerk te doen. En er niet toe verplicht wordt, zoals in het systeem van gemeenschapsdienst dat onze regeringen beogen. Het zelfbeeld van iemand die klussen moet opknappen waarvoor niemand wil betalen, zal er dus niet op vooruitgaan. Integendeel, het is extra vernederend.
vrijwilligers. En worden onze grasperken en parken straks onderhouden door werkloze vrijwilligers en niet meer door betaalde krachten.
Dat de invoering van een gemeenschapsdienst een besparing zou zijn, valt ook te betwijfelen. Werklozen en leefloners stimuleren om vrijwilligerswerk te doen gaat niet vanzelf. Het vergt gerichte ondersteuning en begeleiding, zoveel mogelijk op maat. Extra investeringen voor een systeem dat bitter weinig opbrengt. En dat in crisistijden met een slanke overheid als ideaal.
… OF VRIJWILLIGERSWERK?
Het is overduidelijk. Gemeenschapsdienst lost de verwachtingen niet in, is contraproductief, duur en dus geen geschikt model om met toekomstige uitdagingen m.b.t. de arbeidsmarkt en de samenleving om te gaan. Hoe kan er dan wél geanticipeerd worden op deze uitdagingen en toekomstige spanningen?
Vrijwilligerswerk. Het klinkt soft en vrijblijvend. En soms is het dat ook. Et alors? Feit is dat vrijwillig engagement heel wat voordelen heeft, voor individu en samenleving. Het biedt kansen tot zelfontplooiing, tot zorg voor anderen of om goede dingen te doen ten bate van de eigen omgeving of ruimer. Ja, er kunnen zelfs
sampol 2015/4|20
SAMPOL_april_2015.indd 20
4/24/2015 9:00:11 AM
Bart Verhaeghe
- en stoemelings eigenlijk - vaardigheden en attitudes aangeleerd worden die werkgevers appreciëren. Het zelfbeeld van vrijwilligers groeit, ze zijn meer tevreden, gezonder en gelukkiger. Het lijkt dus alvast verstandig om in eerste instantie vrijwilligerswerk door werkzoekenden makkelijker te maken in plaats van het te verbieden. Dit vergt maar zoiets als 5 minuten politieke moed en het aanpassen van een paar bureaucratische systeempjes. Op die manier wordt vrijwillig engagement gestimuleerd in diensten die maatschappelijk nuttig zijn, binnen een activeringstraject naar duurzaam werk. Van een dienst aan de gemeenschap gesproken. Maar dit is maar een prille, eerste stap. Om vanuit de huidige context al te anticiperen op die toekomstige uitdagingen op onze arbeidsmarkt, moet er nu werk gemaakt worden van het algemeen promoten en ondersteunen van al het vrijwilligerswerk in Vlaanderen. Dit betekent het koesteren van wat we doen in onze vrije tijd en het niet (laten) overladen met verwachtingen. Dit betekent het doorbreken van het ‘druk druk druk’ mantra en vrije tijd niet langer framen als een hobby voor rijkelui of voor luie donders die niet willen werken. Maar het betekent vooral dat we werk en arbeid moeten herdenken. Nuttig en zinvol bezig zijn met zaken die een meerwaarde
Arbeid in dienst van de gemeenschap
betekenen voor jezelf en de buurt, is óók werken. Maar deze bezigheden worden momenteel niet betaald. Hoe beleidsmakers, maar ook vakbonden en verenigingen, dit een plaats moeten geven binnen het vigerende arbeidsmarktbeleid, bijbehorend sociaal zekerheidsstelsel en de bredere samenleving, is een stevige kluif. Er zijn al heel wat aanzetten. Zo kan bijvoorbeeld het gecoördineerd vrijwilligersbeleid, waarin het Vlaams regeerakkoord voorziet, zorgen voor een betere stimulans en ondersteuning van vrijwilligerswerk en vrijwilligers. Femma bepleit dan weer een 30-urenweek als ‘het nieuwe voltijds’. Hartenwens 5 van beweging Hart boven Hard stelt onder de noemer ‘werkbaar werk’ dat het herverdelen van arbeid en inkomen een essentiële uitdaging is; dat er meer tijd voor onszelf, ons gezin, voor (mantel) zorg moet komen zodat er tijd vrijkomt om bewuste, actieve burgers te zijn. Academici en organisaties hebben nog meer ideeën. Maar er zijn ook nog vele wolfijzers en schietgeweren. Hoe kunnen overheden en burgers vrijwilligerswerk beter honoreren, zonder dat het hele sociale zekerheidsstelsel en het gemiddeld welvaartsniveau in elkaar ploft? Laat ons vooral nú het debat voeren. Want in tegenstelling tot het debat over een verplichte gemeenschapsdienst, is dit een debat waar wél toekomst in zit.
Bart Verhaeghe Beleidsmedewerker de Verenigde Verenigingen
sampol 2015/4|21
SAMPOL_april_2015.indd 21
4/24/2015 9:00:11 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Werk van betekenis Mieke Van Gramberen
‘Work is and always has been one of the most defining aspects of our lives. It is where we meet our friends, excite ourselves and feel at our most creative and innovative. It can also be where we can feel our most frustrated, exasperated and taken for granted. Work matters - to us as individuals, to our family and friends and also to the communities and societies in which we live’ (Gratton L., 2011)
Werk is en kan een belangrijke vorm van zingeving zijn, nu én in de toekomst. Of we in de toekomst erin slagen om werk van betekenis te creëren voor elkeen is in grote mate afhankelijk van de keuzes die we maken inzake arbeidsdeling - zeg maar inzake arbeidsorganisatie.
Tijdens de eerste en tweede Industriële Revolutie, en de daarmee gepaard gaande technologische doorbraken, ontstond een organisatiemodel dat gericht was op standaardisering, massaproductie en een daaruit voortvloeiende scherpe scheiding tussen denken en doen. Het organisatiemodel vertrok vanuit een mensbeeld waarin een diep wantrouwen ingebakken zat. De mens was ‘lui’ en moest worden gecontroleerd (Van Hootegem G., 2008). Mensen werden gedicteerd wanneer ze moesten werken (nine to five), waar ze moesten werken (op de bedrijfssite) én hoe ze moesten werken (voorgeschreven tot in de kleinste details).
Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan men stellen dat deze manier van organiseren in 2030 niet langer zal bestaan. Om de eenvoudige reden dat de omgeving veel turbulenter wordt. De snelheid van de wereldwijde verandering is indrukwekkend. Ze doet de oude manier van organiseren op haar grondvesten daveren. VIJF TRENDS Het ‘ future of work’ onderzoeksconsortium (Gratton, 2011) identificeerde vijf trends die de manier van organiseren uitdagen. Het zijn vijf
sampol 2015/4|22
SAMPOL_april_2015.indd 22
4/24/2015 9:00:11 AM
Mieke Van Gramberen
ontwikkelingen die elke organisatie nauwgezet moet volgen zodanig dat ze haar eigen toekomst mee kan vormgeven. 1/ Een eerste belangrijke trend is de mogelijkheid van technologische toepassingen. Die hebben een grote invloed gehad op de werkorganisatie (denk aan de invoering van de lopende band), en zullen dat ook in de toekomst blijven hebben. We doen er goed aan om technologische ontwikkelingen op korte termijn in te schatten (wat is de impact van 5 miljard mensen die geconnecteerd zijn?) en een vooruitziendheid te ontwikkelen (bijvoorbeeld het ontstaan van virtuele assistenten, de impact van 3D op distributie- en het maakproces, enzovoort). 2/ Een tweede belangrijke wijziging ligt in de kracht van ‘globalisering’ - het feit dat goederen en diensten wereldwijd geproduceerd worden en een wereldwijde afzetmarkt kennen. Een aantal ontwikkelingen die een impact kunnen hebben, zijn o.a. de 24/7-economie, de grote en toenemende afzetmarkten in BRIC-landen, de ‘global educational powerhouses’ van India en China, enzovoort. 3/Een derde impact wordt verwacht van demografische factoren, in het bijzonder de vergrijzing en de langere levensduur - vooral in Europa. 4/ Ten vierde spelen een aantal wijzigingen in de brede samenleving een rol, waaronder de groei van nieuw samengestelde gezinnen en het toenemend aantal vrouwen die topposities in het bedrijfsleven krijgen. 5/ Tot slot, worden we geconfronteerd met de schaarsheid van energiebronnen, met milieurampen en met de noodzaak om een meer energiezuinige manier van leven en produceren te ontwikkelen. NAAR EEN INNOVATIEVE ARBEIDSORGANISATIE De oude ‘bureaucratische’ manier van organise-
Werk van betekenis
ren, gekenmerkt door sterke arbeidsdeling met formele protocollen en regels gestuurd tot op het microniveau, kan onvoldoende inspelen op deze turbulente omgeving. Het ontbreekt zulke organisaties aan wendbaarheid en veerkracht, aan het noodzakelijke vermogen om organisch en spontaan in te spelen op de gewijzigde omstandigheden. Organisaties zijn dus genoodzaakt om zich op een andere manier te organiseren. Binnen het netwerk van Flanders Synergy spreken we over ‘innovatieve arbeidsorganisatie’. Het kenmerk van deze organisaties is dat ze vertrekken vanuit de klant en zich organiseren van buiten naar binnen (stroomsgewijs). Men vertrekt van een minimale arbeidsdeling en van min of meer vaste macro en meso-eenheden (de zogenaamde flexibele structuur) dan wel eerder een netwerkstructuur met kleinere eenheden en kleine teams (Van Amelsvoort P., 2010). De keuze inzake organisatiemodel - minder arbeidsdeling, minder hiërarchie, de creatie van logisch samenhangende eenheden - heeft een verregaande invloed op het soort werk dat ontstaat. In een stroomsgewijze manier van organiseren, met teams die een duidelijk herkenbare opdracht hebben, krijgen werknemers de kans om opnieuw betekenisvol werk te vinden (Van Gramberen, M. en Maenen S., 2014; Van Gramberen M., 2014). Deze ‘experienced meaningfulness’ ontstaat doordat werknemers opnieuw zien wat ze bijdragen aan het grotere geheel (voorbeeld: een leerkracht geeft geen vak maar draagt bij aan de ontwikkeling van jongeren). Ze krijgen ook alle hefbomen in handen om er samen keuzes te maken. Binnen deze werkvormen kunnen ze opnieuw genieten van autonomie, in combinatie met resultaten en feedback, en opnieuw beslissen hoe, wanneer en van waaruit ze werken - daarbij hun doelstelling scherp voor ogen houdend. sampol 2015/4|23
SAMPOL_april_2015.indd 23
4/24/2015 9:00:11 AM
Mieke Van Gramberen
Werk van betekenis
EEN PRELUDE In de klassieke muziek kent men de ‘prelude’ als een soort van improvisatie vooraleer het echte werk wordt gespeeld. De opwarmer voor de virtuositeit wordt getoond. Het laat toe om het instrument te stemmen. Welnu, er zijn meer dan 200 organisaties in Vlaanderen die de prelude spelen voor deze nieuwe vorm van organiseren. Een organisatie in de thuiszorg met 1.700 werknemers organiseert zich in zelfsturende teams en neemt alle zorgtaken op zich. We vinden er verpleegkundigen die opnieuw fier zijn dat ze hun beroep terug hebben. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor de afstemming met de artsen, ziekenhuis en andere relevante partners. Ze organiseren zich zodanig dat ze zorg en/of opname kunnen vermijden. Ze maken hun eigen planning. Wanneer nodig blijven ze even langer of korter bij oudere zorgbehoevenden. De organisatie is zich momenteel aan het organiseren op slechts twee hiërarchische niveaus. Een maakbedrijf is resoluut afgestapt van het korte cyclische werk. De stiksters zijn voortaan verantwoordelijk voor het maken van een vol-
Een school werkt niet langer vanuit ‘een vak’ maar ‘leerling georiënteerd’ (Van Ackter T., 2014). Ze kiest voor een nieuwe organisatievorm, om meer jongeren gekwalificeerd aan de eindmeet te brengen én om leerkrachten te wapenen tegen de toenemende complexiteit en een daling van de werkingsmiddelen. Ze organiseert zich voortaan met een groep van een tiental leerkrachten die een groep van een honderdvijftigtal leerlingen over drie leerjaren heen begeleiden. Er is een vernieuwd leerparadigma. Ze krijgen de bevoegdheid over het opstellen van examens, het invullen van lessen, het organiseren van oudercontacten en dergelijke meer. MET EEN BLIK OP DE TOEKOMST Deze organisaties spelen een prelude. Ze experimenteren. We kunnen leren van de weg die zij afleggen. Terwijl deze prelude speelt, zien we binnen deze organisaties vaak nieuwe grensverleggende initiatieven ontstaan. Dat is geen toeval. De organisaties die op grote schaal het tijds- en plaatsonafhankelijk werken hebben ingevoerd,
De keuze inzake organisatiemodel - minder arbeidsdeling, minder hiërarchie, de creatie van logisch samenhangende eenheden - heeft een verregaande invloed op het soort werk dat ontstaat. ledige lingerieset, en niet langer voor de kleine korte cyclische deelbewerkingen. Men kan voortaan meedenken over het productieproces, kennis over kwaliteit van stoffen doorgeven en allerlei dingen uitproberen. Men werkt in team, waar elkeen zijn eigen sterktes en voorkeuren heeft. En in de zomer loopt men langs de zeedijk en kan men in de winkel tegen dochter of man zeggen ‘kijk, die bikini heb ik op punt gezet’.
zoeken in een wereld waarin elkeen 24u/24u en 7 op 7 dagen geconnecteerd zijn hoe ze er toch voor kunnen zorgen dat mensen van mekaar kunnen leren en zich blijvend kunnen bewegen in een netwerk waarin ze zich met mekaar verbonden voelen. Organisaties gaan op zoek hoe ze, naast een kerngroep met wie ze een duurzame en langdu-
sampol 2015/4|24
SAMPOL_april_2015.indd 24
4/24/2015 9:00:11 AM
Mieke Van Gramberen
rige relatie opbouwen, ook virtueel geconnecteerd kunnen worden met een ‘big idea crowd’ waarmee ze samen een bepaald nieuw idee of een nieuwe samenwerking kunnen uitwerken.
Werk van betekenis
Kortom, het zijn sociale innovators. Ze banen de weg naar de wereld van werk in 2030. Het is een toekomst die we zelf vormgeven, met één doel voor ogen: wendbare en veerkrachtige organisaties mét betekenisvol werk voor elkeen.
Mieke Van Gramberen Algemeen directeur Flanders Synergy, Innovatieplatform voor ‘innovatieve arbeidsorganisatie’
Bibliografie - Gratton L., The Shift. The future of work is already here, 2011, Collins, London. - Van Amelsvoort P., Kuipers H., Kramer E-H., Het nieuwe organiseren, 2010, Acco, Leuven. - Van Gramberen M., Maenen S.,
Werkgevers kunnen arbeidsmarkt uit vicieuze circel halen, opinie De Tijd, 15/10/2014. - Van Gramberen M., Goesting tot je 65ste, opinie De Standaard, 20/06/2014. - Van Hootegem G., Van Amelsvoort P., Van Beek G., Huys R.,
Anders organiseren en beter werken, Handboek sociale innovatie en verandermanagement, 2008, Acco, Leuven. - Van Acker T., Demaertelaere Y., Scholen slim organiseren, Anders werken met goesting, 2014, Lannoo Campus, Leuven.
sampol 2015/4|25
SAMPOL_april_2015.indd 25
4/24/2015 9:00:11 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
1 mei: Dag van de Arbeidsduurvermindering Jeroen Lievens
Op 1 mei 1890 legden tienduizenden arbeiders in Europa het werk neer en stapten op in een mars voor de 8-uren werkdag. De Internationale Dag van de Arbeid was geboren. Vandaag is de eis voor (collectieve) arbeidsduurvermindering naar de achtergrond verdwenen. Niettemin biedt arbeidsduurvermindering een antwoord op heel wat hedendaagse en toekomstige uitdagingen. Femma grijpt de 125ste verjaardag van de Dag van de Arbeid aan om arbeidsduurvermindering terug op de publieke agenda te zetten.
De 8-uren werkdag is, na heel wat sociale strijd, een realiteit. Nochtans voorspelden heel wat grote denkers in de 19de en aan het begin van de 20ste eeuw dat we vandaag heel wat minder uren op de werkvloer zouden doorbrengen. De uitdaging van de 21ste eeuw zou volgens hen een overvloed aan vrije tijd zijn en vooral hoe die vrije tijd zinvol in te vullen. John Keynes, één van de invloedrijkste economen van de 20ste eeuw, publiceerde bij het aanbreken van de Grote Depressie in 1930, een essay getiteld Economic Possibilities for our Grandchildren.1 Daarin voorspelde hij dat de westerse mens in 2030 slechts 15 uur per week zou moeten werken. Door de technologische vooruitgang
zou een steeds grotere productiviteit per uur mogelijk zijn, en zouden mensen dus minder hoeven te werken om hun materiële behoeften te bevredigen. ‘Dan staat de mens voor het eerst in zijn bestaan voor een echt en blijvend probleem: hoe om te gaan met dat bevrijd zijn van economische zorgen, hoe invulling te geven aan de vrije tijd die de wetenschap en samengestelde rente hem hebben bezorgd, hoe verstandig, prettig en goed te leven’, voorspelde hij. Anno 2015 is er van die voorspelling niet veel in huis gekomen. De productiviteitsgroei die Keynes correct voorspelde, werd grotendeels omgezet in meer productie en meer consumptie
sampol 2015/4|26
SAMPOL_april_2015.indd 26
4/24/2015 9:00:11 AM
Jeroen Lievens
in plaats van meer tijd. Met als gevolg dat wij, de kleinkinderen waarover Keynes sprak, niet worstelen met een teveel aan vrije tijd, maar net steeds meer tijdsgebrek en tijdsdruk ervaren. We slaagden erin om steeds meer welvaart te creëren. Maar het is welvaart die slechts voor een selecte groep toegankelijk is, die gebaseerd is op ecologische verwoesting, hardnekkig sociaal onrecht, en die drijft op steeds meer consumeren.2 Voor Femma is het duidelijk. We hebben nood aan een nieuw samenlevingsmodel dat echt duurzaam, rechtvaardig en solidair is. Een samenlevingsmodel dat het welzijn van mensen en niet enkel materiële welvaart centraal stelt. Een samenlevingsmodel waar we productiviteitsgroei terug omzetten in meer tijd en waar 30-uren het nieuwe voltijds is. Met de 30-urenweek als nieuwe norm voor het voltijds maken we expliciet meer tijd vrij voor onbetaalde arbeid, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg. Het hebben van een job, dat is waar het vandaag in onze consumptiemaatschappij om draait. Maar die definitie van arbeid is te eng. We moeten arbeid ruimer definiëren. Zo is heel wat arbeid die buiten de ‘markt’ georganiseerd wordt heel waardevol en verdient ze meer waardering. Zelf volgen we de typologie van Flora vzw en spreken we over vier vormen van arbeid: betaalde arbeid, informele zorgarbeid, zelfarbeid (bijvoorbeeld studeren) en sociale arbeid (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk). Bovendien kunnen we ook de zin van vele bestaande jobs in vraag stellen. David Graeber spreekt over zogenaamde ‘bullshit jobs’. 3 Jobs waarvan mensen zelf zeggen dat ze zinloos zijn en niets bijdragen aan de samenleving. We moeten dus niet enkel het begrip arbeid ruimer invullen, maar ook de bijdrage van die arbeid aan de gemeenschap naar waarde schatten.
1 mei: Dag van de Arbeidsduurvermindering
Met de 30-urenweek zorgen we ook voor herverdeling van (arbeids)tijd tussen mannen en vrouwen. De 30-urenweek betekent op vlak van gendergelijkheid een belangrijke stap vooruit. De 40-urenweek is een relict uit het kostwinnersmodel. Vandaag zien we dat vooral vrouwen, doordat zij nog steeds hoofdverantwoordelijke zijn voor zorg en huishoudelijke taken, heel moeilijk kunnen voldoen aan die norm. Dat weerspiegelt zich in het grote aantal deeltijdswerkers onder vrouwen en de populariteit van heel wat zorgsystemen. Wie vandaag geen voltijdse uren klopt, wordt daarvoor afgestraft in loon, pensioenrechten en mogelijkheden om carrière te maken. We stappen af van het idee dat iedereen de norm van een 40-urenweek moet nastreven. We geven huishoudens meer ademruimte om job en zorg beter te combineren. Vooral vrouwen zullen hiervan de vruchten plukken, omdat zij nu het meest combinatiestress kennen. We veranderen de normen en verwachtingen over wat ‘normaal’ is en geven mannen en vrouwen de kans om betaald en onbetaald werk meer gelijk te delen. Zo verkleinen we ook de loon- en pensioenkloof tussen vrouwen en mannen. Arbeidsduurvermindering is ook een manier om werk te herverdelen. Enerzijds is er een grote groep werkzoekenden, anderzijds een grote groep overwerkte mensen met een job. Beide groepen, zij die te weinig hebben en zij die te veel hebben, ervaren een negatieve impact op hun gezondheid. Een 30-urenweek kan voor beiden deel zijn van de oplossing. Voor diegene die overwerkt zijn, is het een kans om hun tijd anders te besteden en te kiezen voor een rustiger werktempo. De verschillende rollen die ze bekleden, kunnen ze beter op elkaar afstemmen. De tijd en de jobs die vrijkomen, bieden dan weer een opportuniteit voor zij die werkloos zijn. Het hebben van een job kan hun sampol 2015/4|27
SAMPOL_april_2015.indd 27
4/24/2015 9:00:12 AM
Jeroen Lievens
1 mei: Dag van de Arbeidsduurvermindering
welzijn opkrikken, niet alleen wegens het inkomen, maar ook omdat een kwaliteitsvolle job sociale contacten, status en een gevoel van eigenwaarde met zich meebrengt. Hoewel we arbeidsduurvermindering niet mogen zien als ‘de oplossing’ voor werkloosheid, kan het wel een belangrijke factor zijn. Een studie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) toonde aan dat arbeidsduurvermindering in tijden
de ecologische impact. Met technologische veranderingen proberen we de negatieve milieueffecten van de output en de consumptie te minderen (denk maar aan groene energie). Tot op heden zijn we daar onvoldoende in geslaagd. Dus moeten we ook het aantal loonarbeidsuren terugschroeven door productiviteitsgroei niet om te zetten in inkomen maar wel in tijd. Zo verkleinen we de toename van output en con-
Wanneer we lange uren loonarbeiden en steeds het gevoel hebben dat we tijd tekort komen, weerspiegelt zich dat in ons koopgedrag. We zoeken naar middelen en diensten waarvan we denken dat ze ons tijd besparen: kant-en-klare maaltijden, verpakte groenten, een hele resem elektrische apparaten,… Aan vele van die producten hangt een stevig milieu- en energieprijskaartje. van crisis 100.000 banen heeft gered.4 En het recente evaluatierapport over de 35-urenweek in Frankrijk toonde aan dat die maatregel tussen 2000 en 2004 zo’n 350.000 jobs creëerde. 5 Met de 30-urenweek willen we bovendien ook een stap zetten naar een duurzame toekomst. Ons streven naar materiële welvaart heeft nefaste gevolgen voor het milieu. Bovendien gaat het ook over rechtvaardigheid. Moest elke aardbewoner leven zoals wij, we zouden 4,5 planeten nodig hebben. We moeten niet meer materiële welvaart creëren, maar die wel herverdelen. Dat houdt in dat wij in het Westen onze voetafdruk drastisch moeten verlagen door bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen met 90% te verminderen. Arbeidsduurvermindering kan daarbij een rol spelen. Onderzoek wijst immers uit dat het verminderen van loonarbeidsuren het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen doet dalen.6 Wanneer de productiviteitsgroei toeneemt, bij een vast aantal werkuren, stijgt de output en de consumptie en bijgevolg
sumptie en dus de negatieve milieueffecten. Naast dit zogenaamde schaaleffect, speelt er ook een compositie effect. Wanneer we lange uren loonarbeiden en steeds het gevoel hebben dat we tijd tekort komen, weerspiegelt zich dat in ons koopgedrag. We zoeken naar middelen en diensten waarvan we denken dat ze ons tijd besparen: kant-en-klare maaltijden, verpakte groenten, een hele resem elektrische apparaten,… Aan veel van die producten hangt een stevig milieu- en energieprijskaartje. Huishoudens die minder uren professioneel werken, hebben meer tijd om anders te gaan leven. Ze hebben minder nood aan zaken die we ‘voor ons gemak’ kopen maar die een enorme impact hebben op onze leefomgeving. Ten slotte is tijd ook een belangrijke voorwaarde voor een gezonde democratie. Daar waren de oude Grieken al van overtuigd. Getuige dit citaat van Plato: ‘Een tiran heeft er alle belang bij om zijn mensen zo hard mogelijk te laten werken. Zo hebben ze minder tijd om na te denken.
sampol 2015/4|28
SAMPOL_april_2015.indd 28
4/24/2015 9:00:12 AM
Jeroen Lievens
Een democratisch staatsman zorgt voor een goed evenwicht tussen werken en rusten.’ Een 30-urenweek geeft mensen meer tijd om kwaliteitsvolle relaties met familie, kinderen, vrienden en buren te onderhouden. Bovendien geeft het mensen ook meer kans om actieve burgers te zijn, om lokaal een rol op te nemen in organisaties, om aan vrijwilligerswerk te doen. Zo versterken we ons sociaal kapitaal en het gemeenschapsgevoel. Daar kan een democratische samenleving alleen maar beter van worden. Wie in het huidige economische en politieke
1 mei: Dag van de Arbeidsduurvermindering
klimaat voor arbeidsduurvermindering durft pleiten, wordt nogal snel verweten naïef en niet realistisch te zijn. In onze geschiedenis zijn er nochtans talloze voorbeelden van zogezegde ‘naïeve en niet realistische ideeën’ die toch werkelijkheid werden. Denk bijvoorbeeld maar aan de afschaffing van slavernij en kinderarbeid of het stemrecht voor vrouwen. Maar het is net datgene dat we nodig hebben: de durf om te dromen van hoe het anders en beter kan. Laten we van deze 1 mei de Dag van de Arbeidsduurvermindering maken!
Jeroen Lievens Beleidsmedewerker Femma
Noten 1/ Het essay kan je lezen op http://www.econ.yale.edu/smith/ econ116a/keynes1.pdf. 2/ Jackson Tim, Welvaart zonder groei. Economie voor een eindige planeet, 2010, Jan Van Erkel, 259 p. 3/ Graeber David, 2013, On the
phenomenon of bullshit jobs, zoals geraadpleegd op http://strikemag. org/bullshit-jobs/. 4/ International Labour Organisation, 2013, Work Sharing during the Great Recession: New developments and beyond. 5/ http://www.assemblee-natio-
nale.fr/14/pdf/rap-enq/r2436. pdf. 6/ Schor Juliet (2013), "Triple Dividend" in Time on our side. Why we all need a shorter working week, Cote A. & Franklin J., eds, New Economics Foundation.
sampol 2015/4|29
SAMPOL_april_2015.indd 29
4/24/2015 9:00:12 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Vreugdevol werk maken van gedeelde tijd Dirk Holemans
‘Delen is het nieuwe hebben’. Het succes van deze slogan duidt op een maatschappelijke verandering. We kennen ondertussen de voordelen van het delen. Een auto in een deelsysteem vervangt minstens tien privéauto’s. Waarom een boormachine kopen als je die maar tien minuten per jaar gebruikt? De uitbouw van deelsystemen kan ook nieuwe jobs creëren in lokale dienstenbedrijven die deels in de plaats kunnen komen van productiebedrijven in het Oosten. Zijn we zo op weg naar een echt duurzame samenleving?
Zo eenvoudig is het niet. Want als we bijvoorbeeld het met autodelen uitgespaarde geld besteden aan citytrips met het vliegtuig, zijn we op vlak van milieudruk en gejaagd leven verder van huis. Gebruiken we het echter om onthaaste keuzes te maken, en ook te investeren in arbeid die nu niet formeel erkend en gewaardeerd wordt, dan krijgen we zicht op goed leven in een meer zorgzame samenleving. De bijdrage van de deeleconomie tot zinvolle arbeid en een goed leven hangt dus af van de politieke, maatschappelijke kaders die we collectief creëren en de keuzes die we als individuen en groepen maken. Met de juiste keuzes kunnen we paden creëren die leiden naar een veelheid
aan goede levens, duurzame levensstijlen in een sociaalecologische samenleving. Om het belang van deze samenhang te tonen, vertellen we in wat volgt een toekomstverhaal, dat met de juiste maatschappelijke en politieke keuzes dichterbij ligt dan we denken. Gent, maandag 28 april 2025 Fatima en Filip zitten aan de ontbijttafel aan het begin van hun driedaagse werkweek. Ze herlezen het verhaal dat ze het voorbije weekend schreven, op vraag van het lokale 1 Mei-comité. Bedoeling is dat ze dat donderdag vertellen op
sampol 2015/4|30
SAMPOL_april_2015.indd 30
4/24/2015 9:00:12 AM
Dirk Holemans
het Festival van de Arbeid. En dat willen ze best doen. Fatima werkt van maandag tot woensdag, Filip van dinsdag tot donderdag. Daarnaast zijn ze een dag in de week actief in de oudercoöperatieve in hun wijk. Zo hebben ze fantastisch veel mensen in de wijk leren kennen en is de opvang van hun twee peuters erg goedkoop. Een auto hebben ze niet. Als ze daar voor kiezen moeten ze meer betaalde werkuren kloppen en daar hebben ze geen zin in. Hoewel ze allebei een leuke job hebben: Fatima als zelfstandig adviseur duurzaam bouwen, Filip werkt als technicus bij een herstelbedrijf dat onderdeel is van de stedelijke kringloopeconomie. Bij hun kop koffie bespreken ze wie de boodschappen zal doen. Dat gebeurt met de fiets op terugweg van het werk. En er is ook een deelbakfiets beschikbaar van het wijkcomité. Vrijdag is een bijzondere dag. Nadat Gent al een hele tijd terug van donderdag veggiedag had gemaakt, is sinds vijf jaar vrijdag vrijwilligersdag. Op vrijwillige basis uiteraard. Filip steekt dan zijn handen uit de mouwen in het stadslandbouwproject, wat hen het jaar door goedkope biologische groenten en fruit oplevert. Fatima helpt op vrijdag bij de energiecoöperatieve, wat meteen zorgt voor betaalbare hernieuwbare energie. Het lijkt alweer lang geleden, toen ze bij de aanvang van hun loopbaan in 2015 beiden voltijds beginnen werken. Al snel hebben ze toen door dat ze zo te weinig tijd voor zo veel belangrijke zaken hebben. Fatima begint na twee jaar viervijfde te werken als ze de stap zet om als zelfstandige aan de slag te gaan. En als er in 2019 een groenlinks georiënteerde regering aan de macht komt, wordt ineens veel mogelijk. En dat moest ook, want ondertussen zijn er de grootste overstromingen ooit in Europa geweest, duidelijk verbonden met de
Vreugdevol werk maken van gedeelde tijd
klimaatverandering. Het is nu dodelijke ernst met het ecologisch vraagstuk. De regering lanceert als antwoord hierop onder meer het systeem van transitie-inkomen. Als experiment in het kader van een basisinkomen, geeft dit twee jaar een waardig inkomen aan mensen die werk willen maken van transitieinitiatieven in hun buurt of stad. Filip en Fatima zijn er als de kippen bij om er voor in tekenen. En ook op Europees vlak wordt nu het kader gecreëerd voor een sociaalecologische transitie. Het integraal aanpakken van de sociale en ecologische uitdaging vertaalt zich in een echte tax shift, met de invoering van zowel een vermogens- als koolstoftaks. Zo wordt de financiering van de sociale zekerheid veel minder afhankelijk van de opbrengsten van loonarbeid. Pensioenen en vervangingsinkomen zijn nu gegarandeerd voor de toekomst zonder dat iedereen ‘langer en harder’ moet werken. Ook de publieke middelen voor armoedebestrijding kunnen stijgen, nu dat terug de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Want dat was men in 2015 blijkbaar vergeten, dat in Europa tien procent van de bevolking zestig procent van het kapitaal bezit! En de koolstoftaks maakt dat activiteiten die veel broeikasgassen veroorzaken, denk aan vliegen, een pak duurder zijn. Ondertussen komen er wel elk jaar vlotte treinverbindingen bij, lokaal maar ook tussen Europese hoofdsteden. En als aansluitend de nieuwe Europese Commissie de structurele werkloosheid eindelijk een groter probleem vindt dan de rendabiliteit van banken, installeert ze twee jaar later de vierdagenweek als Europese norm. Toch is niet alles rimpelloos verlopen. Als rond 2015 heel wat deelinitiatieven uitgroeien tot grote projecten, wordt al gauw duidelijk dat deeleconomie een vlag is die verschillende sampol 2015/4|31
SAMPOL_april_2015.indd 31
4/24/2015 9:00:12 AM
Dirk Holemans
Vreugdevol werk maken van gedeelde tijd
ladingen dekt. Autodelen vinden Fatima en Filip op dat moment heel tof, het maakt de aankoop van een auto overbodig. En bedrijven als Airbnb en Uber lijken hen ook wel wat, zo cool wat nieuwe technologieën allemaal mogelijk maken! Tot de vader van Fatima zijn ontslag krijgt als taxichauffeur. Te weinig werk door de komst van Uber, is de uitleg van de uitbater van het taxibedrijf. Niet veel daarna hoort de vader het verhaal uit de Verenigde Staten waar gewezen taxichauffeurs met hun eigen wagen luttele centen proberen te verdienen met Uber.
De vierdagenweek is ondertussen de norm, maar Fatima en Filip blijven het beter vinden om deeltijds te werken. En dat is dus in de nieuwe situatie drie dagen. Waarbij ze hun sociale rechten behouden. Ze hebben allebei een toffe job, maar vinden net als de filosoof Hans Achterhuis in zijn boek dertig jaar geleden ‘arbeid een eigenaardig medicijn’. Het is ongeloof belangrijk, een fijne werkplek, maar je moet het doseren. Want een overdosis leidt al snel tot een burn-out. In feite gaat het over leren omgaan met grenzen. En die hebben uiteraard ook te
Het vreemde aan heel de situatie in 2025 is, dat als Fatima en Filip worden gevraagd welk werk ze hebben, ze niet goed meer weten wat te antwoorden. In het zwart, zonder statuut, laat staan een gewaarborgd minimumloon. Het protest barst pas echt los als via Wikileaks het verdienmodel van Uber bekend geraakt: mensen die te veel betalen voor een rit, in verhouding tot wat chauffeurs ervoor krijgen, en het allemaal niet van elkaar weten. Terwijl de aandeelhouders in Silicon Valley slapend rijk worden. Als reactie komt er de Transparantiewet gebaseerd op het systeem van ‘open data’: commerciële deelsystemen moeten de prijs van elke deelactiviteit zoals een autorit, en wat ze in dit geval chauffeurs daarvoor verlonen, op het net zetten. Zelfs liberalen zijn er voor, omdat echte marktwerking toegang tot informatie veronderstelt. Ondertussen is Uber geen big thing meer: in 2018 richten werkloze taxichauffeurs met de steun van een burgernetwerk, die een crowdfunding project opzetten, een Stedelijke TaxiCoöperatieve. Ze beslissen nu zelf over het verdienmodel, de meerwaarde blijft in het land en ze zijn collectief eigenaar van het wagenpark. En uiteraard krijgen aandeelhouders geen extreem dividend, maar wel een korting op elke rit.
maken met koopkracht. Alleen is niet alles te koop in het leven. Zo bespaart het koppel een flinke duit door een huis te delen met Filip zijn ouders. En is er voor deze laatste minder nood aan ‘zorg inkopen’, zoals dat in 2015 nog werd omschreven. Maar ook de stedelijke ‘bibliotheek van het gereedschap’ maakt de aankoop van heel wat spullen totaal overbodig. Maar niet alleen spullen of een huis worden gedeeld. In hun deelstad gaat het evenzeer om tijd, vaardigheden en passies. De LETS-groep (Local Exchange and Trade System) is ondertussen uitgegroeid tot de Stedelijke Tijdsbank. Ze laat toe in de praktijk te brengen wat handboeken economie in hun eerste hoofdstuk theoretisch omschrijven: economie gaat over het lenigen van behoeften. Dat hoeft helemaal niet in euro’s te gebeuren (dat lees je meestal niet in de verdere hoofdstukken van de handboeken). Dat kan dus ook via de ruil van tijd. En het straffe hiervan is dat het mensen opnieuw samenbrengt, los van hun koopkrachtpositie, zodat de dualisering in de stad eindelijk terug vermindert.
sampol 2015/4|32
SAMPOL_april_2015.indd 32
4/24/2015 9:00:12 AM
Dirk Holemans
En naast de euro is er ook een ecosysteem aan complementaire munten geïnstalleerd om het ruilen en delen te structuren. Zo hebben een aantal burgerverenigingen in de Benelux een zorgmunt ingevoerd. Als je als vrijwilliger zorg voor iemand opneemt, ontvang je die munt. En je kan die doorgeven aan iemand anders die zorg behoeft. Zo leidt de spontane zorg voor de oude buurvrouw van het koppel tot de mogelijkheid dat de moeder van Fatima in Amsterdam wat extra zorg kan betrekken, bovenop wat de overheid als behoorlijke basiszorg voorziet. Een systeem dat aan belangstelling wint, omdat het werkt voor arm en rijk. En het leidt tot een wederzijdse versterking van publieke en burgerinitiatieven.
Vreugdevol werk maken van gedeelde tijd
Het vreemde aan heel de situatie in 2025 is, dat als Fatima en Filip worden gevraagd welk werk ze hebben, ze niet goed meer weten wat te antwoorden. Zeker, Fatima is drie dagen actief als zelfstandig adviseur, maar ze werkt ook kosteloos in de oudercoöperatie en versterkt op vrijdag het team in de energiecoöperatie. En het gekke is dat ze eigenlijk wel een goed leven hebben, door veel te delen en minder loonarbeid te verrichten. En geld hebben ze eigenlijk wel genoeg, zonder auto, een gedeeld huis, erg goedkope kinderopvang, betaalbare hernieuwbare energie en voor een deel gratis biologische groenten en fruit uit de stadsboerderij. Ze vinden vooral dat ze hun toekomst terug zelf in handen hebben genomen, en dat verhaal vertellen ze graag verder.
Dirk Holemans Coördinator van denktank Oikos
sampol 2015/4|33
SAMPOL_april_2015.indd 33
4/24/2015 9:00:12 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
De Circulaire City-economie Fons Leroy
De onderbenutte diversiteit van vandaag vormt op de arbeidsmarkt van morgen de bron van innovatie, creativiteit en ondernemerschap in de grootstedelijke economie. Parallel met de opbouw van een circulaire economie vormt de arbeidsmarkt zich om tot een kringwinkel van competenties waarbij ‘no waste' ook voor elk talent geldt. Cradle-to-cradle is het leidmotief van het sociaaleconomisch bestel van de toekomst.
DE SITUATIE IN 2015 Het is ondertussen alweer vijftien jaar en een paar maanden geleden dat de wereld z’n adem inhield en met gekruiste vingers de secondewijzer naar middernacht zag overslaan. Gelukkig bleven we toen van de allesverwoestende ‘millennium bug’ bespaard. Wie weet waar zouden we nu staan, moesten op die ene oudejaarsavond alle computersystemen er de brui aan gegeven hebben. Dit als voorbeeld van hoe onvoorspelbaar de toekomst was en altijd zal zijn in onze ‘global village’ waarin alles en iedereen met elkaar verbonden lijkt. Er duiken met de regelmaat van een klok, en toch steeds weer onverwacht, ‘black swans’ op: gebeurtenissen in binnen- of buitenland die onze maatschappij en onze arbeidsmarkt beïnvloeden, maar die
niemand had zien aankomen of waarop alleszins onvoldoende geparticipeerd werd. We leven in wat mijn vriend uit de IT-wereld Peter Hinssen een VUCA-wereld noemt: volatiel, onzeker, complex en ambigu. De belangrijke les die we hieruit moeten trekken, is dat we maar beter op meer dan één paard wedden als we met ons arbeidsmarktbeleid willen anticiperen op de uitdagingen van morgen. De les die we hier zeker niet uit mogen trekken, is dat het toch geen zin heeft vooruit te blikken en een langetermijnvisie te ontwikkelen. Ze is morgen toch al achterhaald. Die redenering slaat de bal helemaal mis, want een goede langetermijnvisie moet er namelijk in bestaan de arbeidsmarkt net op die manier in te richten dat ze kan omgaan met voortdurende onzekerheid,
sampol 2015/4|34
SAMPOL_april_2015.indd 34
4/24/2015 9:00:12 AM
Fons Leroy
externe schokken en onstopbare evoluties. De arbeidsmarkt zal immers ook geconfronteerd worden met disruptieve ideeën, processen en producten. Zelfs het pleidooi voor een disruptieve sociale dialoog dook recent op. Maar ondanks alle onzekerheden zijn er ook evoluties die wel behoorlijk goed in te schatten vallen op de middellange en lange termijn, zoals bijvoorbeeld de demografische trends. We weten al een hele tijd dat onze samenleving aan een hoog tempo vergrijst. Al vele jaren voor de ‘millennium bug’ werd hiervoor gewaarschuwd. In een documentaire uit de jaren 1980 over het brugpensioen, die recent om één of andere reden opnieuw werd uitgezonden op Canvas, waarschuwde men reeds voor de onhoudbaarheid van die maatregel in het licht van de vergrijzing. We weten ondertussen dat in 2030 zo’n 1 op 4 Vlamingen ouder zal zijn dan 65 jaar. In 1990 was die verhouding 1 op 7. Er zijn tegen dan ongeveer 40 65+ers voor elke 100 Vlamingen op arbeidsleeftijd. De vorige federale Minister van Werk, Monica De Coninck, overdreef dus niet toen ze zo erudiet stelde dat ‘iedereen met poten en oren zal moeten werken’. We weten dit ook al heel erg lang, maar als het over concrete maatregelen gaat zijn er toch nog steeds velen die het selectief vergeten zijn. De sense of urgency lijkt echter na vele jaren van prediken in de woestijn toch ook doorgedrongen bij onze politieke elites. In onze omgevingsanalyse lezen we ondertussen dat het aandeel 80+ers in onze samenleving binnen 15 jaar 1 op 14 zal bedragen, tegenover 1 op 20 nu. In 2012 werd voor het eerst de kaap van de 1000 100+ers gerond! Vaak wordt gedacht dat dit alles mee veroorzaakt wordt door een dalend aantal kinderen dat geboren wordt. Uit de cijfers blijkt echter dat deze ‘ontgroening’ stagneert, waarbij we zowel in 2010, 2020 als
De Circulaire City-economie
2030 zo’n 16% -15-jarigen zullen tellen. De maatschappelijke evolutie die hier een deel verklaring biedt, is dat de migranten die zich de afgelopen decennia in Vlaanderen gesetteld hebben wel vaak voor een grote kroost kiezen. Een bezoek aan een paar willekeurige scholen volstaat om vast te stellen dat onze jeugd een smeltkroes is van verschillende achtergronden, nationaliteiten en culturen die onze samenleving de komende decennia een heel ander karakter zullen geven dan vandaag. Die superdiverse bende leerlingen van vandaag zijn de twintigers en dertigers die in 2030 onze bedrijven en publieke diensten zullen draaiende houden. Dit vraagt nu om een sterke diversiteitsaanpak waarbij we echt enkele tandwielen groter schakelen. Vooruitblikken naar 2030 heeft geen zin als we nu blijven stilstaan en niet handelen! FAST FORWARD NAAR 2030 Circulaire economie De algemene tendens is dat er terug kansen te rapen zijn voor enthousiaste jongeren. Eindelijk wordt algemeen erkend dat al te lang werd vastgehouden aan het economisch model van de 20ste eeuw dat niet alleen een veel te grote druk legde op onze planeet, maar net zo goed op haar inwoners opdat ze steeds harder zouden werken om steeds meer te consumeren. De Circulaire economie, waarin meerwaarde gecreëerd wordt door te hergebruiken, te herbestemmen en bovenal zuinig met grondstoffen om te springen, wordt beschouwd als hét economische model van de 21ste eeuw. Wat vorige eeuw nog werd weggezet als een naïeve hallucinatie van groene jongens werd uiteindelijk opgepikt, wetenschappelijk onderbouwd door gerenommeerde studiebureaus zoals McKinsey en geconcretiseerd in ingrijpende initiatieven van de Europese sampol 2015/4|35
SAMPOL_april_2015.indd 35
4/24/2015 9:00:12 AM
Fons Leroy
De Circulaire City-economie
Commissie tot de lokale besturen. Veel van deze Europese, Vlaamse en lokale steunprogramma’s die de omslag naar een 100% groene, circulaire economie tegen 2050 helpen bewerkstelligen richten zich naar ondernemende jongeren, en stimuleren volop het omzetten van hun verbeeldingskracht in ecologisch verantwoorde start-ups. Het bouwen en onderhouden van
samen met de bedrijfswereld een groot stuk van de kosten dragen. Ook voor werknemers staat dit ruime aanbod open, en werkgevers stellen zich veel meer dan vroeger flexibel op om hun werknemers zich te laten ontwikkelen. Zo worden burgers doorheen heel hun carrière, van op school tot aan het pensioen, door de overheid, de werkgever en elkaar gestimuleerd om actief
Ontslagen als bediende bij de overheid? Dan word ik nu eindelijk kinesist! Wat in 2015 absurd in de oren klonk is in 2030 geen uitzondering meer. De arbeidsmarkt functioneert nu immers ook als een kringwinkel volledig in lijn met het nieuwe economische model. passiefhuizen en -gebouwen, het onderhoud van elektrische fietsen en wagens, het onderzoek naar de meest energie-efficiënte materialen en technieken,… Ze bieden kansen voor jongeren van elk scholingsniveau, die bovendien weten dat ze meewerken aan een duurzamere toekomst. Het is dan ook moeilijk te geloven dat deze omslag zo laat pas begint door te werken, terwijl de baten de kosten zo ongelooflijk duidelijk overstijgen. Competentiemanagement De idee van ‘herbestemming’ en ‘recyclage’ zit ook ingebakken in onze arbeidsmarkt en hoe er met ons menselijk kapitaal wordt omgegaan. De verregaande robotisering en automatisering van eenvoudige repetitieve handelingen hebben ervoor gezorgd dat vooral de middengeschoolden het enorm moeilijk hebben om aan de slag te gaan. Er waren in 2020 nog amper bedrijven die administratieve taken aan een werknemer toevertrouwden. Gelukkig voor hen bestaat er sinds enkele decennia een uitgebreid aanbod aan bijscholingen die in verschillende leervormen worden aangeboden, en waarvoor de overheid
de eigen Competenties bij te schaven en af te stemmen op de opportuniteiten in de arbeidsmarkt. Ontslagen als bediende bij de overheid? Dan word ik nu eindelijk kinesist! Wat in 2015 absurd in de oren klonk is in 2030 geen uitzondering meer. De arbeidsmarkt functioneert nu immers ook als een kringwinkel volledig in lijn met het nieuwe economische model. Kortom, cradle-to-cradle als groene draad. Creative Cities Soms lossen ernstige maatschappelijke problemen zich ook op uit noodzaak eerder dan door een doordacht beleid. De voorbije jaren werden nog amper klachten geregistreerd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit is ongetwijfeld te wijten aan de enorme krapte in de jaren 2018-2028 waardoor werkgevers gaandeweg hun vooroordelen lieten varen en iedereen met poten en oren een kans gaven om zich te bewijzen. Het is bijna niet voor te stellen dat de meeste bedrijven zelfs tot in 2020 een bijna volledig wit personeelsbestand kenden, zeker in de grote steden waar de meerderheid van de schoolverlaters een migratieachtergrond heeft.
sampol 2015/4|36
SAMPOL_april_2015.indd 36
4/24/2015 9:00:12 AM
Fons Leroy
Op een aantal wijken na is de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs nagenoeg onbestaande. Dat laatste is dan weer geen toeval, maar het resultaat van een goede ondersteuning door de scholen van jongeren met problematische thuissituaties en een sterk stelsel van duaal leren en werken met een goede interactie tussen onderwijs en bedrijven die samen investeren in de competentieverwerving van jongeren. De ministers van begroting in die periode zijn zelf opvallend grijzer geworden van de opeenvolgende begrotingstekorten door de vergrijzing, maar nu we over de piek heen zijn (de uitstroom uit de arbeidsmarkt is ondertussen nog nauwelijks groter dan de instroom) en er al een tijdje een optimisme heerst bij burgers en ondernemers beginnen die tekorten zichzelf op te lossen. De ouderen van vandaag zijn dan ook niet de ouderen van vroeger: ze blijven actief leven en bewust consumeren tot in het rusthuis en vormen op die manier ook een economische drijfkracht. Het aantal bedrijfjes dat diensten
De Circulaire City-economie
levert aangepast aan of specifiek voor ouderen schiet de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond. De verzilvering creëert daar bovenop werkzekerheid voor de vele jongeren die in de zorgsector aan de slag gaan. In de steden vallen zo een aantal cruciale puzzelstukken in elkaar waardoor innovatie alle kansen krijgt. Er heerst een algemeen enthousiasme dat het wel degelijk mogelijk is iets duurzaam op te bouwen door in te spelen op de nieuwe behoeften van vandaag. Diverse talenten worden in de scholen herkend en gekoesterd en in contact gebracht met mentors die hun ideeën helpen waarmaken. De diversiteit in de grootsteden is de drijvende kracht van creativiteit, innovatie en ondernemerschap. Ze genereert via crowdfunding nieuwe mogelijkheden voor de nieuwe generatie ondernemers die met creatieve oplossingen bijdragen aan een duurzame, circulaire economie. Onze Creative Cities vormen zo meer dan ooit een economische motor die welvaart creëert voor heel Vlaanderen.
Fons Leroy Gedelegeerd bestuurder VDAB
sampol 2015/4|37
SAMPOL_april_2015.indd 37
4/24/2015 9:00:12 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Morgen iedereen coöperant? Amanda Latinne
Telkens de economie sputtert, grijpen zowel burgers als lokale, nationale en supranationale overheden terug naar de coöperatieve oplossing. Nochtans vormt de geglobaliseerde economische realiteit, gestoeld op het dogma van de vrije markt, telkens zowel de voedingsbodem als de ondergang van productiecoöperatieven. Zelfs met een uitgebreide nationale wetgeving (o.a. in Frankrijk, Italië, Spanje) en onder de beschermende vleugels van de sociale economie, slagen productiecoöperatieven er niet in de druk van de globalisering op democratische arbeids- en eigendomsverhoudingen te weerstaan. Het verhaal van de Baskische Mondragon-coöperatieven is exemplarisch. Willen we in 2030 allen deel uitmaken van een solidaire coöperatieve economie, moeten we lessen trekken uit haar faillissement.
Coöperatieven streven in hun waarden naar een meer democratische en solidaire ondernemingsvorm. Ze werden dan ook reeds in de 19de eeuw beschouwd als een uitdrukking van een meer sociale economie. Nadat de burgerij, als overwinnaar van de Franse Revolutie, de oude gildenverbanden succesvol had bestreden, kon ze arbeid flexibel inzetten waar nodig. Economen onderbouwden deze behandeling van arbeid als koopwaar met een verheerlijking van de vrije markt en de comparatieve voordelen. De proletarisatie van grote delen van de bevolking werd een feit.
Op sociale grondrechten gebaseerde coöperatieven ontwikkelden zich als antwoord op door het kapitalisme veroorzaakte sociaaleconomische crisissen. Consumentencoöperatieven stelden zich tot doel de arbeiders van kwaliteitsvolle kledij, voeding en huishoudproducten te voorzien tegen een lagere prijs dan de marktprijs. Productiecoöperatieven produceerden die consumptiegoederen en realiseerden hiermee het recht op arbeid. Coöperatieve banken voorzagen in de nodige kredieten. Mensen als Owen en Gide droomden van een coöperatieve republiek waarin alles - productie, consumptie, landbouw, woningen, banken - gecoöperativiseerd zou zijn.
sampol 2015/4|38
SAMPOL_april_2015.indd 38
4/24/2015 9:00:12 AM
Amanda Latinne
In een dergelijke samenleving zou men enkel nog produceren hetgeen men werkelijk nodig had. Overproductie, en de ermee gepaard gaande crisissen, zouden definitief tot het verleden behoren. In afwachting van een dergelijke gouden toekomst functioneren coöperatieven echter naast gewone ondernemingen in het paradigma van de vrije markt. Het is precies daar waar het schoentje wringt. Als de consument-coöperant een goedkoop product geboden dient te worden, lijkt het niet onredelijk dat de arbeider-coöperant aan dezelfde voorwaarden blijft werken als zijn collega’s in een niet-coöperatieve onderneming. Indien men de arbeider-coöperanten betere condities biedt, maakt men de arbeid immers duurder dan de in de markt gangbare voorwaarden en zal dit zijn gevolg hebben op de prijsstelling van het product voor de consument. Deze discussie werd reeds aan het einde van de 19de eeuw gevoerd en, het zal geen verbazing wekken, beslecht in het voordeel van de consumenten-coöperanten. Ook de geschiedenis van de Mondragon-co operatieven weerspiegelt de nefaste gevolgen van de globalisering. Ze leidden in 2013 uiteindelijk tot het faillissement van de oudste coöperatieve van de groep. De krachtige Baskische groep, die in 2013 een transnationale tewerkstelling van 74.060 mensen en een omzet van meer dan 12 miljard euro realiseerde, werd reeds door velen bestudeerd en geprezen als een succesvolle alternatieve onderneming. Als we echter werkelijk een andere, solidaire en coöperatieve economie willen, moeten we verder kijken dan het democratische imago en lessen trekken uit deze geschiedenis.
Morgen iedereen coöperant?
nen, geïnspireerd door hun parochiepriester Arizmendiarrieta, een coöperatieve fabriek voor gasfornuizen. In de gesloten, op autarkie gerichte, economie van het Franco-regime ontwikkelde zich vervolgens een netwerk van coöperatieve winkels, scholen en werkplaatsen, aangestuurd door een coöperatieve bank die als incubator voor nieuwe coöperatieven fungeerde en hen bijstond met kapitaal, kennis en bedrijfsstrategie. Opvallend is dat de coöperatieven dezelfde productieorganisatie en productiemethoden volgden als conventionele ondernemingen. Hun producten weerspiegelden de American Way of Life. Hun ambities die van de opkomende Fordistische middenklasse. De algemene vergadering van werknemers verkoos om de vier jaar een bestuur dat vervolgens een management aanstelde. In samenspraak met de coöperatieve bank stuurde deze managers de coöperatieven aan. Ze bepaalden ook de plaats van werknemers in het jobclassificatiesysteem en daarmee hun verloning en stemmenaantal in de algemene vergadering. De verloning kon variëren in een verhouding van 1: 4,5 tussen het laagste en hoogste loon. Tot in 1971 bestond bovendien een meervoudig stemrecht in de algemene vergadering dat rechtstreeks gerelateerd was aan de plaats die een werknemer in het jobclassificatiesysteem innam. Het overheersende managementstandpunt werd nauwelijks gerelativeerd door een sociale raad die in ondergeschikte positie stond. Tot vandaag vormt de sociale raad de enige belangenbehartiging van de coöperant als werknemer. De Mondragon-groep weigert immers een vakbondsvertegenwoordiging voor de coöperanten.
HET ONTSTAAN
MONDRAGON EN DE WERELD
In 1959 startten vijf ondernemende jonge man-
Vanaf de jaren 1970 volgde de groep een meer sampol 2015/4|39
SAMPOL_april_2015.indd 39
4/24/2015 9:00:13 AM
Amanda Latinne
Morgen iedereen coöperant?
commerciële strategie. Coöperatieven werden gegroepeerd om kosten te optimaliseren en eventuele verliezen te neutraliseren. Na de toetreding van Spanje tot de Unie in 1986 werd deze groeperingsstrategie nog verfijnd om de Europese markt beter te kunnen bespelen. De nationale regering haastte zich met R&Dfondsen om de coöperatieven toe te laten meer innovatieve producten en productieprocessen te ontwikkelen die ook in de rest van de westerse wereld ingang vonden. Via headhunting haalde men managers weg uit de niet-coöperatieve bedrijven, wat tot gevolg had dat het verschil tussen de laagste en hoogste lonen evolueerde naar 1:6 en hoger. Bovendien evolueerde de democratie, door die groepering van de coöperatieven, van direct naar representatief. Steeds meer beslissingen werden top down en verder van de basisco operatieven genomen. In 1991 werd een gewone niet-coöperatieve onderneming gesticht om wereldwijde investeringen mogelijk te maken. De markten waarin de coöperatieven zich bewogen, waren immers zeer competitief. De markt voor elektrische huishoudelijke apparaten bijvoorbeeld werd beheerst door enkele grote spelers die elk op overnamepad gingen om hun marktaandeel veilig te stellen. Zo kocht het oorspronkelijke coöperatief Fagor een concurrerend merk op in Polen, een aankoop die werd gevolgd door drastische herstructureringen zowel in Polen als in het Baskische moedercoöperatief. Daarbij werden de Poolse arbeidsomstandigheden gebruikt als drukkingsmiddel tegen eventuele Baskische looneisen. Toen in 2008 in Polen een staking uitbrak, werd die bijzonder repressief onderdrukt. Ook in andere landen volgde men dezelfde politiek. Ondanks het feit dat de intentieverkla-
ringen regelmatig verwezen naar te realiseren coöperatieve tewerkstelling of minstens zoals in China naar standaarden van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), werden nergens concrete sancties voorzien. Daardoor bleek het grote verschil in arbeidskosten te verleidelijk om te weerstaan. In een algemeen neoliberaal klimaat werd deze internationalisatie bovendien door diverse regeringsniveaus (Spaans, Europees) ondersteund met subsidies en fiscale voordelen. Ook de Baskische regering stond de coöperatieven bij met juridisch maatwerk. Immers, toen de intercoöperatieve transfer van werknemers niet meer volstond om de economische schokken op te vangen, voorzag men in hogere toegelaten percentages (tijdelijke) nietcoöperanten/werknemers en in een speciale categorie tijdelijke coöperanten. Toen in 2008 de crisis uitbrak, belandde het oudste coöperatief Fagor in noodweer. Ondanks zware bezuinigingen door de Baskische coöperanten en afdankingen van die speciale categorie tijdelijke coöperanten bleek het oudste coöperatief niet meer te redden. De krachtige Baskische groep, die zich door innovatie en buitenlandse mergers and acquisitions niet van menig conventionele multinational onderscheidde, werd in 2013 geconfronteerd met het failliet van haar oorspronkelijke kernactiviteiten: de productie van elektrische huishoudapparaten. Zelfs met aanzienlijke fiscale voordelen en een delokalisatie van het overgrote deel van de productie naar lagelonenlanden en onder niet-coöperatieve (lees: goedkopere) voorwaarden, bleek de Baskische coöperatieve kern weerloos tegen de race to the bottom van de vrije markt. LESSEN UIT MONDRAGON Meestal wordt de neergang van coöperatieven toegewezen aan een degeneratie van de co-
sampol 2015/4|40
SAMPOL_april_2015.indd 40
4/24/2015 9:00:13 AM
Amanda Latinne
operatieve waarden. Zelden wordt een dergelijke evolutie geplaatst in het breder kader van vermarkting die zich ook in niet-coöperatieve omgevingen laat voelen. Waar de theorie van degeneratie vooral wordt gebruikt om aan te tonen dat conventionele economische initiatieven de voorkeur verdienen (en dus via deze weg om het liberaal gedachtegoed verder door te drukken), weerspiegelt de mislukking van productiecoöperatieven volgens mij een diepere malaise. Nader onderzoek van het reilen en zeilen van productiecoöperatieven toont aan dat de markt niet vrij is en dat er hoegenaamd geen sprake is van een equal level playing field. Daardoor hebben coöperatieven net zo goed als conventionele ondernemingen enkel de keuze tussen stoppen of meedoen aan de opgelegde race to the bottom, alle kaders van sociale economie ten spijt. In die zin is elke oproep voor een toekomst met meer sociaal verantwoord ondernemerschap (of dit
Morgen iedereen coöperant?
nu gebeurt onder de vorm van een coöperatieve of onder een andere structuur) immoreel zolang deze oproep niet gepaard gaat met een doordachte afscherming van dergelijke initiatieven van de vrije markt. Nieuwe, aangepaste Europese wetgeving ter zake is gewenst. Als we terugkoppelen naar de grondrechten waarmee dit coöperatief discours begon, dienen we het huidige primaat van de vrijhandel in vraag te stellen en om te keren in een primaat van deze grondrechten op de vrijhandel en het vrij verkeer. Eerder dan een debat of productiecoöperatieven wel of niet aan de voorwaarden voldoen om gerekend te worden tot de sociale economie, moet elke economische handeling worden onderworpen aan een kritische reflex die in de eerste plaats de mens centraal stelt. Alleen zo kunnen we de economie in zijn geheel socialiseren. Alleen zo kunnen we in 2030 allen deel uitmaken van een solidaire coöperatieve economie.
Amanda Latinne Doctoraal onderzoeker UAntwerpen
Bibliografische referentie - A. Latinne, The Mondragon Cooperatives. Workplace Democracy and Globalization, Cambridge, Intersentia, 2014.
sampol 2015/4|41
SAMPOL_april_2015.indd 41
4/24/2015 9:00:13 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Diversiteit in de neoliberale arbeidsmarkt Patrizia Zanoni
Een voorspelling maken over de toekomst van de arbeidsmarkt anno 2015 is geen sinecure. Wat we wel weten is dat de ideologie van het nieuw arbeidsbestel op een fundamentele manier het onder druk staande sociaal pact tussen individu, staat en kapitaal zal hertekenen. In deze bijdrage reflecteren we hoe een neoliberale arbeidsideologie (die de rol van werkgevers en de institutionele context negeert en louter op het individu focust) bijzonder negatieve effecten heeft op de arbeidskansen van historisch achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt. Daarna schets ik kort het engagement van het kapitaal en de staat om gelijke werkkansen te creëren en om, breder, een meer solidaire samenleving op te bouwen.
Het is ondertussen glashelder geworden dat de arbeidsmarkt zoals we hem kenden - bestaande uit langdurige, beschermde arbeidsbetrekkingen, voldoende productiejobs voor laaggeschoolden, zeer productieve werkkrachten en de bijbehorende relatief korte loopbanen - langzaam maar zeker verdwijnt. Wat veel minder duidelijk is, is wat er in de plaats zal (mogen) komen. Een ding is zeker: werk als een relatief stabiele bron van sociale positie, identiteit en inkomen, waarmee de vorige generaties opgegroeid zijn, lijkt voor een steeds grotere groep mensen vandaag niet meer weggelegd. Werk
wordt structureel meer wisselend (in de tijd) en meer gefragmenteerd (een combinatie van verschillende betrekkingen). Dit nieuw arbeidsbestel steunt op een nieuw soort beroepsactief individu, dat zijn/haar eigen ‘inzetbaarheid’ proactief beheert, en daarmee ook de risico’s op (lange) periodes van beroepsinactiviteit die ermee gepaard gaan. De neoliberale ideologie van dit nieuw arbeidsbestel steunt op drie kernargumenten. Ten eerste, betaald werk - zowel als werknemer als zelfstandige - wordt het definiërend kenmerk
sampol 2015/4|42
SAMPOL_april_2015.indd 42
4/24/2015 9:00:13 AM
Patrizia Zanoni
van subjecten. Het (recht tot) sociaal bestaan van iemand wordt opnieuw herleid tot zijn/haar capaciteit om betaalde arbeid te verrichten. Ten tweede schetst deze ideologie het beeld van een ideaal ondernemend individu die zijn/haar professioneel lot in eigen handen neemt door zichzelf inzetbaar te maken, zijn/haar competenties te verkopen en opportuniteiten te nemen. In dit eenrichtingsdiscours is er weinig ruimte weggelegd voor de rol van de afnemende arbeidsmarkt in het creëren en ontnemen van opportuniteiten voor individuen. De arbeidsmarkt wordt integendeel voorgesteld als een neutraal terrein waar de talenten van individuen automatisch zullen worden herkend en gewaardeerd, eens ze kenbaar gemaakt worden. Ten slotte, en als logisch gevolg van de eerste twee argumenten, wordt de verantwoordelijkheid voor zijn/haar positie op de arbeidsmarkt volledig gedragen door het individu zelf. De verschuiving van de verantwoordelijkheid heeft niet enkel gevolgen op iemands capaciteit om inkomen te genereren uit arbeid in het heden maar ook verregaande gevolgen voor zijn/haar sociale bescherming vandaag en in de toekomst. Dit omdat in ons systeem deze bescherming sterk verbonden is, nog meer dan in het verleden, aan zijn/haar arbeidsmarktparticipatie. DIVERSITEIT EN (ON)GELIJKE KANSEN Onze arbeidsmarktstatistieken tonen duidelijk aan dat het ondernemend individu dat controle over zijn/haar lot behoudt midden de flexibele arbeidsmarkt meer fictie is dan realiteit. Echte individuen komen in alle kleuren en vormen. Hun positie op de arbeidsmarkt is sterk gerelateerd aan beide. Specifieke sociale groepen, gedefinieerd langs gender, etniciteit, handicap, leeftijd en scholingsgraad alsook verschillende combinaties van deze kenmerken, nemen dui-
Diversiteit in de neoliberale arbeidsmarkt
delijk verschillende posities op de arbeidsmarkt in. Ze zijn sterk (onder)vertegenwoordigd in bepaalde statuten, sectoren en jobs. Zo blijft bijvoorbeeld deeltijds werk anno 2015 een vrouwelijke aangelegenheid en kennen mensen van vreemde afkomst, 50-plussers en jongeren een lagere werkzaamheidsgraad. Waar een neoliberale ideologie de oorzaak van de achterstelling in het essentieel gebrek aan de juiste attitude, motivatie of competenties legt, tonen verschillende onderzoeken over discriminatie en de loonkloof over de jaren heen dat de arbeidsmarkt niet in staat is om aan alle individuen volwaardige kansen te bieden op werk en bepaalde groepen zelfs helemaal uitsluit. Uitsluitingsmechanismen situeren zich niet enkel in heersende stereotypen en discriminatoir gedrag in selectie, evaluaties en promotiebeslissingen. Ze kunnen ook structureel in de organisatiestructuur en -cultuur ingebakken zijn. Organisaties veronderstellen immers vaak een ‘ideale werknemer’. Denk aan productieprocessen die er van uitgaan dat mensen langdurig fysiek zwaar werk kunnen verrichten, of in shiften georganiseerd worden en er dus op rekenen dat werknemers geen zorgtaken op zich nemen. Of denk aan teamwerk dat steunt op de capaciteit van mensen om met elkaar te communiceren, of mannelijke beroepsculturen waar manifestaties van heteroseksualiteit centraal staan waardoor vrouwen en mensen die niet heteroseksueel zijn, uitgesloten worden. In de mate dat de verantwoordelijkheid voor de aansluiting tussen individu en organisatie in het nieuwe arbeidsbestel volledig op de schouders van het individu rust, zal de arbeidsmarktpositie van deze ‘kansengroepen’ in de toekomst niet verbeteren. Immers, de meer wisselende arbeidsrelaties zullen hen verplichten om zich steeds frequenter aan te bieden op de arbeidssampol 2015/4|43
SAMPOL_april_2015.indd 43
4/24/2015 9:00:13 AM
Patrizia Zanoni
Diversiteit in de neoliberale arbeidsmarkt
markt, waar meer organisaties hen zullen evalueren tegen een ideaal waaraan ze moeilijk kunnen voldoen. Dit maakt dat wisselende loopbanen de kansen op discriminatie verhogen. DE ROL VAN DE STAAT Waar de overheid sinds het begin van de 21ste eeuw vooral geïnvesteerd heeft in activering, zou dit beleid moeten worden gebalanceerd door een minstens even sterk beleid dat discriminatie proactief bestrijdt, onder andere door een striktere toepassing van de antidiscriminatiewetgeving (zie interview met Jozef de Witte, Knack 23/03/2015), naast initiatieven die diversiteitsmanagement op meer vrijwillige basis ondersteunen. Een doeltreffend antidiscriminatiebeleid is nodig om de verantwoordelijkheid terug op een meer evenwichtige manier te verdelen tussen werknemers en werkgevers. De evolutie naar een Angelsaksisch neoliberaal arbeidsmarktmodel veronderstelt immers dat indien het individu over de gezochte competenties beschikt, hij/zij ook de kans krijgt om te werken. Werknemers en vakbonden kunnen dan ook beroep doen op de wet om het recht op gelijke kansen te verdedigen. Toch blijft dit tot heden in België uitzonderlijk. Meer fundamenteel zou de staat de plaats van betaalde arbeid als enige volwaardige basis voor maatschappelijke participatie moeten herzien. Betaald arbeid is een belangrijke vorm van participatie, maar zeker niet de enige (zie het voorstel van Femma rond arbeidsduurvermindering in dit nummer dat doet terugdenken aan eerdere debatten rond de vrijetijdsmaatschappij). Kritisch georiënteerde sociologische denkstromingen benadrukken integendeel dat hoogproductieve betaalde arbeid enkel kan worden verricht indien er aan de randvoorwaarden voor zijn reproductie wordt voldaan. In dit perspec-
tief kan de sleutelrol van reproductiearbeid, zoals (onbetaalde) zorgarbeid in de privé en de publieke sfeer, in het mogelijk maken van betaalde arbeid niet langer worden genegeerd. Een volwaardige erkenning van de meervoudige vormen van werk, alsook hun bijdrage aan maatschappij en economie, is noodzakelijk voor hun herwaardering. Herkenning en herwaardering van werk in al zijn vormen zou betekenen dat de subjecten die dat werk verrichten - alsook hun sociale identiteiten - terug een legitieme plaats krijgen, tegen de reductie in van burgers tot beroepsmatig actieve individuen. DE ROL VAN HET KAPITAAL De rol van bedrijven in het veranderende arbeidsbestel is dubbel. Aan de ene kant zijn werknemers en de staat steeds minder in staat om hen hun historisch engagement te doen naleven door de versoepeling van, respectievelijk, arbeidsrelaties en belastingregimes. Aan de andere kant moeten bedrijven in toenemende mate zich verantwoorden ten aanzien van consumenten en business partners omtrent hun producten en de sociale en milieuaspecten van hun productieprocessen. Deze veranderende structuur van hun ‘accountability’ wijst op veranderende machtsrelaties tussen bedrijven en verschillende (drukkings)groepen waarvan ze afhankelijk zijn voor hun imago, bronnen en markten. Ik zie twee soorten engagementen voor bedrijven vandaag. Aan de ene kant moeten we van bedrijven eisen dat ze aan inclusievere organisatievormen werken en langetermijnengagementen aangaan ten aanzien van hun (divers) personeel. Ze zijn niet dik gezaaid, maar ze zijn er: bedrijven, nonprofitorganisaties en scholen die diversiteit op zo een manier managen dat zowel de historisch achtergestelde groepen als de organisatie zelf
sampol 2015/4|44
SAMPOL_april_2015.indd 44
4/24/2015 9:00:13 AM
Patrizia Zanoni
erop vooruit gaan. Ze stellen geroutineerde organisatiepraktijken opnieuw in vraag omdat ze beseffen dat ze niet langer aansluiten bij een divers personeel en een divers publiek. Ze doen dit niet noodzakelijk louter uit ethische overwegingen maar zien ook vaak economische opportuniteiten in diversiteit. Deze dubbele bewustwording laat soms toe om nieuwe, langetermijnafspraken te maken tussen werkgever en werknemers die kansen creëren voor de leden van sociale groepen die ervoor helemaal uitgesloten werden of enkel aan de marges van organisaties werden geïntegreerd. Aan de andere kant is er, onder druk van de milieucrisis en de verhoogde aandacht van consumenten, meer aandacht van bedrijven voor duurzaamheid in globale ketens. Terwijl ze zich in de laatste decennia voornamelijk op basis van een kostenreductiestrategie structureerden en dus anonieme, transactionele en tijdelijke marktrelaties aangingen, hebben ze vandaag opnieuw enige aandacht voor economische relaties op langere termijn via netwerken. Hoewel dit vaak uit een business motief ontstaat (bijvoorbeeld de vrees voor het uitputten van natuurlijke bronnen) creëren langetermijnrelaties met werknemers, leveranciers, de staat, consumenten, enzovoort de condities om op-
Diversiteit in de neoliberale arbeidsmarkt
nieuw wederzijdse verantwoordelijkheid op te bouwen. Ze laten toe om druk uit te oefenen op bedrijven om sociale en milieukosten te internaliseren die anders via de markt geëxternaliseerd worden. In die zin kunnen deze nieuwe initiatieven rond duurzaamheid ruimte bieden om tewerkstellingsvoorwaarden langs globale ketens aan te kaarten bij bedrijven en dus meer grensoverstijgend over (diverse) arbeid te onderhandelen. CONCLUSIE De evolutie naar een nieuw arbeidsbestel is vandaag nog in volle gang. Nieuwe werkvormen zoals de peer-to-peer ‘sharing economy’ en cocreatie hertekenen vandaag radicaal de grenzen van (on)betaalde arbeid door de rollen tussen producent, financierder en consument te herdefiniëren. Ze zullen op hun beurt verregaande gevolgen hebben voor het arbeidsbestel, diverse werkkrachten, de economie en de maatschappij in haar geheel. We moeten de mogelijkheden voor meer gelijkheid en participatie in deze nieuwe arbeidsvormen durven zien. Tegelijk moeten we waakzaam blijven over hun effecten in termen van herverdeling van de welvaart en de risico’s tussen staat, verschillende sociale groepen en kapitaal.
Patrizia Zanoni Identity, Diversity & Inequality Research (SEIN), UHasselt
sampol 2015/4|45
SAMPOL_april_2015.indd 45
4/24/2015 9:00:13 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Sociale bescherming in onzekere tijden Valeria Pulignano en Nadja Doerflinger
De structurele veranderingen in onze samenleving, die aan de basis liggen van de huidige jobonzekerheid, zijn niet onomkeerbaar, noch zijn ze onvermijdbaar of louter het gevolg van economische krachten. Ze zijn, integendeel, het product van de veranderende werkrelatie tussen werkgever, werknemer en vakbond. Om de huidige jobonzekerheid te begrijpen, moeten we daarom duiden hoe werkrelaties veranderd zijn en blijven nadenken hoe de vakbonden daar in de 21ste eeuwse maatschappij op moet inspelen.
VERANDERDE WERKRELATIES Over de hele wereld zijn sedert enkele decennia sociale, economische en politieke krachten aan het werk die arbeid meer onzeker en precair hebben gemaakt. ‘Precaire arbeid’ is arbeid die onzeker is, onvoorspelbaar, niet stabiel en risicovol vanuit het standpunt van de werknemer. Precaire, atypische en niet-standaard vormen van arbeid zijn zeker niet nieuw voor deze tijden. Toch is het belangrijk om deze vormen van arbeid te bestuderen omwille van de verreikende gevolgen doorheen veel domeinen die sociologen aanbelangen. De Franse socioloog Pierre Bourdieu bijvoorbeeld gebruikte het concept
précarité om de oorzaak van problematische sociale situaties in de 21ste eeuw aan te duiden. Een paar jaar later gebruikte de Duitse socioloog Ulrich Beck de term ‘risicomaatschappij’ wanneer hij het had over een ‘nieuwe politieke economie van onzekerheid’. De groei en vanzelfsprekende aanwezigheid van precair en atypisch werk is de laatste decennia dus een belangrijk aandachtspunt geworden voor zij die de veranderingen in de samenleving bestuderen. Gegevens van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) tonen dat de financiële crisis van 2007-2009 heeft geleid tot een forse toename van het aantal ontslagen en een vertraging bij het
sampol 2015/4|46
SAMPOL_april_2015.indd 46
4/24/2015 9:00:13 AM
Valeria Pulignano en Nadja Doerflinger
aanwerven, en zo tot toenemende werkloosheid, gebrek aan werkgelegenheid, meer informeel en meer atypisch werk. Volgens de OESO zijn momenteel over de hele wereld meer dan 210 miljoen mensen werkloos, een toename met meer dan 30 miljoen sedert 2007. Drie soorten factoren kunnen een rol spelen bij deze toename van de werkloosheid: Ten eerste, de daling van de totale vraag. Ten tweede, het samengaan van de daling van de totale vraag met acute problemen in andere sectoren, zoals de financiële en de huisvestingssector. Ten derde, de mate waarin landen een actief arbeidsmarktbeleid en flexibele werkschema’s toepassen, zoals arbeidsduurvermindering, om de werkgelegenheid te beschermen. Flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt als het belangrijkste instrument gezien om werkloosheid te bekampen, en daarom zijn veel Europese landen gestart met het aanwenden van atypisch, niet-standaard en tijdelijk werk als tovermiddel voor de groei van de economie en de werkgelegenheid. Als werk de enige toegang vormt tot een aantal sociale rechten kan dit alles leiden tot diepe breuklijnen in de samenleving en een versterking van de ongelijkheid. Als een toename van flexibele arbeid niet gepaard gaat met bescherming via een sterke en coherent functionerende sociale zekerheid en welvaartsstaat, kunnen ontwrichtende gevolgen voor de werkzekerheid van werknemers ontstaan (vooral wat betreft de individuele loopbanen en sociale ongelijkheid). Zuid-Europese landen zoals Spanje en Italië zijn daarvan duidelijke voorbeelden. De snelle en intense verschuiving van rigide systemen van werkgelegenheidsbescherming naar gedeeltelijk geflexibiliseerde arbeidsmarkten (vooral door gebruik van tijdelijke arbeid) heeft de kloof tussen insiders en outsiders in beide landen dieper gemaakt. Anderzijds vormen, binnen een institutionele context gekenmerkt door
Sociale bescherming in onzekere tijden
corporatistische arbeidsmarktsystemen zoals in België en Duitsland, arbeidscontracten van bepaalde duur waarschijnlijk een aanpassingsmechanisme aan macro-economische schokken, met relatief lage kosten bij omzetting naar een vast contract en een hoog risico op werkloosheid na afloop van het contract. Algemeen trekken deze resultaten de suggestieve hypothese in twijfel dat flexibele jobs individuen eerder ‘insluiten dan uitsluiten’ van een zekere en stabiele positie op de arbeidsmarkt, en precariaat en jobonzekerheid ‘eerder aanmoedigen dan ontmoedigen’. Bovendien heeft jobonzekerheid verregaande gevolgen. Niet alleen voor de aard van het werk, de arbeidsplaats en de ervaringen van de werknemers, maar ook voor heel wat individueel gerelateerde (bijvoorbeeld stress, onderwijs), sociale (bijvoorbeeld familie, de gemeenschap) en politieke (bijvoorbeeld stabiliteit, democratisering) aspecten. Het is dus belangrijk te begrijpen wat aan de basis ligt van precaire arbeid, en de daaruit voortvloeiende jobonzekerheid, om het probleem aan te kunnen pakken. Om atypisch werk en jobonzekerheid te kunnen begrijpen, is het cruciaal om de aandacht te richten op de (nieuwe) regelingen op de werkvloer, die de voorwaarden voor dergelijke onzekerheid scheppen. Dit betekent meer specifiek dat men zich moet concentreren op de aard van de arbeidsverhoudingen op het niveau van de werkplaats. En dit omdat, zoals de socioloog James Baron al beklemtoonde, in de jaren 1980 de arbeidsverhoudingen de dynamische sociale, economische, psychologische en politieke banden weerspiegelden tussen individuele arbeiders en hun werkgevers. Met andere woorden, de aard van de arbeidsverhoudingen weerspiegelt de relatieve macht van werkgevers en werknemers om controle uit te oefenen over de taken, te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden sampol 2015/4|47
SAMPOL_april_2015.indd 47
4/24/2015 9:00:13 AM
Valeria Pulignano en Nadja Doerflinger
Sociale bescherming in onzekere tijden
en over het beëindigen van de job. Zoals de econoom Karl Polanyi stelt, reflecteren wijzigingen in de arbeidsverhoudingen veranderingen in de systemen van macht en controle, die op hun beurt invloed hebben op de mate waarin werkgevers risico’s kunnen doorschuiven (wat betreft werkzekerheid) richting werknemers. Dit leidt tot een belangrijke conclusie, namelijk dat de structurele veranderingen van de laatste decennia die hebben geleid tot onzeker werk niet als vast kunnen worden beschouwd, en evenmin als onomkeerbaar, onvermijdelijk en het gevolg van ‘zuivere’ economische krachten. Ze zijn integendeel, het product van de veranderende machtsrelaties tussen werkgevers en werknemers en hun vakbondsafgevaardigden, en beïnvloeden de aard van de arbeidsverhoudingen. Op die manier brengen ze nieuwe arbeidsvoorwaarden en arbeidsregimes met zich mee. VAKBONDEN IN DE 21STE EEUW Uit de hierboven aangehaalde aspecten vloeit een vraag voort die gelinkt is aan de rol van de vakbonden. In hoeverre zullen zij in staat zijn te weerstaan aan de ‘verreikende’ effecten van de toegenomen flexibilisering? In welke mate zullen zij een manier vinden om niet alleen de reguliere, maar ook de precaire arbeiders te vertegenwoordigen? In de afgelopen 25 jaar werden de vakbonden in heel Europa geconfronteerd met ernstige uitdagingen die hun levensvatbaarheid en hun capaciteit om te reageren op de actuele problemen in de samenleving bedreigen. Dalende ledenaantallen, minder politieke invloed en een uitholling van de sociale legitimiteit worden als de belangrijkste uitdagingen beschouwd waarmee de vakbonden zich geconfronteerd zien in de 21ste eeuw.
De meeste vakbonden zijn historisch gezien gegroeid uit reeds bestaande vormen van solidariteit: zij gaven institutioneel vorm aan een voorafgaand bewustzijn van collectieve belangen en een gemeenschappelijke identiteit. Het tot eenheid smeden van de vakbonden was vaak een moeizame strijd; maar collectivisme had stevige wortels. Solidariteit werd gemakkelijker bereikt binnen een homogene arbeidspopulatie. Er wordt in een Europese context vaak gesteld dat een van de hedendaagse problemen van de vakbonden de socio-culturele transformatie is waarbij de traditionele arbeiderswaarden van collectivisme zijn ingeruild voor een meer individualistische oriëntatie. De problemen bij het uitbouwen van collectieve organisaties worden maar al te duidelijk bij werknemers die uit verschillende sociale groepen komen zoals vrouwen, migranten, jongeren en degenen met onzekere contracten. Zij zijn veel minder vaak aangesloten bij een vakbond dan hun echtgenoten of partners, de autochtone bevolking, hun ouders en degenen met een vast contract. Daarbij is de belangrijkste uitdaging voor vakbonden in de 21ste eeuw om solidariteit (her)op te bouwen tussen en binnen een meer diverse beroepsbevolking. Maatschappelijke legitimiteit, politieke representativiteit, allesomvattende arbeidsmarktinstituties en welvaartsvoorzieningen zijn voor de vakbonden de geëigende middelen om dat te bereiken. Maar het is belangrijk te beklemtonen dat vakbonden ook hun strategisch vermogen moeten inzetten, en dit verzoenen met democratie op het werk. Participatieve democratie is de enige manier waarbij vakbonden hun collectief vermogen om te handelen kunnen versterken door het sociaal kapitaal van het ‘diverse’ werknemersbestand te vergroten en zo hun engagement voor de vakbond te vergemakkelijken. Om dit alles te bereiken is ook een h erdefiniëring en een
sampol 2015/4|48
SAMPOL_april_2015.indd 48
4/24/2015 9:00:13 AM
Valeria Pulignano en Nadja Doerflinger
herbevestiging van de doeleinden van de vakbonden nodig, die met zich meebrengt dat een ‘overtuigende visie’ moet worden gepresenteerd. De vakbonden moeten hun eigen representa-
Sociale bescherming in onzekere tijden
ook de onzekere, precaire werknemers. In Italië treffen we een innovatief voorbeeld aan dat laat zien hoe het herdenken van de vertegenwoordigende structuren er kan uitzien. Daar werd
Nieuwe vormen van vertegenwoordiging zijn nodig, om niet alleen de relatief ‘zekere’ segmenten van de beroepsbevolking te vertegenwoordigen, maar ook de onzekere, precaire werknemers. In Italië werd een specifieke vakbondsfederatie voor de vertegenwoordiging van de belangen van atypische werknemers opgezet. tieve structuren opnieuw uitdenken. Waar en op welk niveau vertegenwoordigen de vakbonden de werknemers? Traditioneel vertegenwoordigden de vakbonden hen in hun arbeidsplaats, zoals sectoren en bedrijven. Maar is het nog van deze tijd om werknemers vooral op deze manier te vertegenwoordigen, aangezien het toenemend aantal werknemers met een tijdelijk contract regelmatig verandert van werkplek (en soms zelfs van sector)? De bestaande structuren lijken met andere woorden niet meer te passen bij de realiteit van de arbeidsmarkt in de 21ste eeuw. Het creëren van nieuwe structuren aangepast aan deze diversiteit en flexibilisering moet worden overwogen. Daarom zijn nieuwe vormen van vertegenwoordiging nodig, om niet alleen de relatief ‘zekere’ segmenten van de beroepsbevolking te vertegenwoordigen, maar
een specifieke vakbondsfederatie voor de vertegenwoordiging van de belangen van atypische werknemers opgezet. Deze nieuwe structuur wordt niet alleen ingezet om de belangen van de betrokken werknemers te vertegenwoordigen, maar ook om deel te nemen aan de lokale onderhandelingen om de arbeidsomstandigheden van de atypische werknemers te verbeteren en hun werkzekerheid te verhogen. Wij denken dat dergelijke initiatieven - in combinatie met een voortdurende inspanning om te organiseren en te mobiliseren - nodig zijn om ook het kwetsbare deel van de beroepsbevolking te vertegenwoordigen en te beschermen. Vandaar dat het herdenken van de eigen structuren voor de vakbonden de weg kan tonen om te kunnen omgaan met de hogere graad van diversiteit op de arbeidsmarkt.
Valeria Pulignano en Nadja Doerflinger Centrum voor Sociologisch Onderzoek, KU Leuven (vertaling: Nico Pattyn)
sampol 2015/4|49
SAMPOL_april_2015.indd 49
4/24/2015 9:00:14 AM
DE ARBEID VAN DE TOEKOMST
Sociale zekerheid in tijden van robotisering Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker
De jaren na de Tweede Wereldoorlog brachten in de meeste West-Europese landen de invoering, uitbreiding en institutionalisering van een stelsel van verplichte en collectieve verzekeringen met zich mee. Doorheen de daaropvolgende Les Trentes Glorieuses beleefde het systeem haar hoogdagen. Sinds de crises van de jaren 1970 en de daaropvolgende sociale, economische en demografische veranderingen botst de welvaartsstaat steeds meer op haar inherente limieten. In een themanummer waarin nagedacht wordt over arbeid 2.0 denken we hier even door: is het ook in de toekomst nog mogelijk om een collectief model van sociale bescherming te vrijwaren?
HET PROBLEEM Sociale zekerheidssystemen zijn in de eerste plaats gericht op het waarborgen van de verworven levensstandaard bij het optreden van maatschappelijk erkende sociale risico’s. Ze zorgen voor een ‘onrechtstreeks loon’ ingeval van werkloosheid, ziekte of ouderdom en zijn gestoeld op de assumptie dat lonen hoog genoeg zijn om in de bestaanszekerheid van werkenden te voorzien. Eigenlijk gaat het hier om een spaarpotfunctie: mensen sparen om ervoor te zorgen dat zij en hun gezin de levensstandaard
kunnen behouden wanneer zich sociale risico’s voordoen. Bovendien zorgt dit verzekeringssysteem voor stabiliteit in de samenleving bij onverwachte economische schokken. Het basismodel is dat van de private verzekeringen: tegenover de bijdragen van verzekerden staan equivalente uitkeringen bij het optreden van een verzekerd risico. In sociale zekerheidssystemen wordt deze verzekeringstechniek echter afgezwakt door mechanismen van solidariteit. Zo is er geen band tussen risico en bijdrage. Voor de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid bijvoorbeeld betalen hooggeschoolden dezelfde
sampol 2015/4|50
SAMPOL_april_2015.indd 50
4/24/2015 9:00:14 AM
Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker
proportionele bijdragen als laaggeschoolden ofschoon hun risico vele malen kleiner is. En in de ziekteverzekering zijn de bijdragen even hoog voor de gezonde 25-jarige als voor de 75-jarige hartpatiënt. Dat is de horizontale solidariteit. De sociale zekerheid maakt ook adequate bescherming mogelijk voor diegenen die wegens lage arbeidsinkomens en/of geringe arbeidsprestaties te weinig rechten hebben opgebouwd. Zo staat er geen maximum op de proportionele bijdragen van mensen, maar zijn de uitkeringen wel begrensd; sommige uitkeringen worden gemoduleerd in functie van de gezinslasten; langdurige uitkeringstrekkers krijgen hogere kinderbijslagen en bij de opbouw van wettelijke pensioenen wordt rekening gehouden met (gelijkgestelde) perioden van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Dat is de verticale solidariteit tussen hoge inkomens en lage inkomens. Sociale verzekeringen zijn niet alleen een efficiënte manier om de levensstandaard van burgers te waarborgen en terzelfdertijd te voorzien in solidariteit, het zorgt tevens voor een grote mate van legitimiteit en publieke steun. De vraag is echter of dit systeem van ‘onrechtstreekse lonen’ nog een voldoende bescherming biedt aan mensen met laagproductieve vaardigheden en houdbaar zal blijven in de toekomst. Het sociaal verzekeringssysteem is gebouwd in een naoorlogse wereld die was gebaseerd op volledige tewerkstelling voor mannen, adequate lonen en een kostwinnersmodel. Het voorkomen van sociale risico’s was toen min of meer gespreid over de ganse werkende bevolking. Die wereld bestaat echter niet meer. Tussen 1970 en 2013 gingen er in de primaire en secundaire sector respectievelijk 115.395 en 552.293 jobs verloren. Omgekeerd kwamen er in de tertiaire sector 1.491.925 jobs bij.
Sociale zekerheid in tijden van robotisering
Vandaag werkt nog slechts 1% in de primaire en 22% in de secundaire sector, tegenover 77% in de tertiaire sector. Vooral laaggeschoolde routinematige arbeid in de maakindustrie ging verloren door technologische vooruitgang en globalisering; terzelfder tijd werd een groeiende dienstensector onder meer gestimuleerd door de verhoging van de algemene levensstandaard en door maatschappelijke ontwikkelingen zoals de vergrijzing van de bevolking (de vraag naar gezondheidszorg, bejaardenhulp,…) en de feminisering van de arbeidsmarkt (uitbesteden van huishoudelijke taken, kinderopvang,…). Processen van automatisering leiden daarenboven tot arbeidsmarktpolarisatie1, het fenomeen waarbij ook routinejobs buiten de maakindustrie worden geautomatiseerd. Denk maar aan de zelfscans in grootwarenhuizen. Hierdoor blijven alleen nog de hoogbetaalde ‘lovely jobs’ (de complexe hersenarbeid zoals management en hightechberoepen) en de laagbetaalde ‘lousy jobs’ (de niet-routineuze handenarbeid zoals onderhoud en opdienen) over. Die polarisatie hangt sterk samen met onderwijskwalificaties. Het scholingsniveau is vandaag één van de belangrijkste determinanten geworden voor de positie op de arbeidsmarkt. Hoe hoger de scholingsgraad, hoe hoger de tewerkstellingskans. In 2013 heeft slechts 58,9% van de laaggeschoolde 25-jarigen tot 54-jarigen betaald werk, terwijl bij hooggeschoolden dit ruim 89,2% is. Vandaag voltrekt zich een nieuw stadium in deze evolutie. In een recente studie van het Oxford Martin Institute wordt beargumenteerd dat bijna de helft van onze tewerkstelling zal verdwijnen, voornamelijk in sectoren die laagproductief en laagbetaald maar niet noodzakelijk routinematig zijn.2 Zo’n vaart hoeft het niet te lopen, maar de toenemende robotisering en automatisering sampol 2015/4|51
SAMPOL_april_2015.indd 51
4/24/2015 9:00:14 AM
Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker
van niet-routinematige jobs zal ongetwijfeld wel implicaties hebben. Er wordt bijvoorbeeld erg veel onderzoek gedaan naar automatisering van jobs in de zorg. Verplegend personeel zal altijd noodzakelijk zijn, maar een deel van hun werk kan uit handen genomen worden door robots. Dat is ook het argument dat wordt ontwikkeld in het boek The Second Machine Age van Brynjolfsson en McAfee uit 2014: sectoren die niet of nauwelijks door robots kunnen worden vervangen (en zij die de robots kunnen bedienen) zullen hun productiviteit en loon zien stijgen; voor de anderen staan verloning en arbeidsmarktkansen onder toenemende druk. DE GEVOLGEN Het is niet ondenkbeeldig dat we in de toekomst nog meer dan nu naar een situatie gaan waarbij een groep hoogproductieve mensen bijdraagt aan het sociale verzekeringsstelsel zonder er al te veel van terug te krijgen, en een groep laagproductieve mensen niet bijdraagt maar er wel van afhankelijk wordt. Wat zijn daarvan de implicaties? Dat heeft, ten eerste, gevolgen voor de legitimiteit van de sociale verzekeringen. De grote mate van publieke steun voor een systeem van sociale zekerheid is gestoeld op de idee van wederkerigheid: mensen hebben het gevoel dat ze persoonlijk recht hebben op uitkeringen omdat ze er zelf voor hebben betaald. Wanneer de dichotomie tussen zij die bijdragen maar nauwelijks nog een sociaal risico lopen en zij die de sociale risico’s lopen maar nauwelijks nog bijdragen verder toeneemt, zal dat onvermijdelijk gevolgen hebben voor de populariteit van onze sociaal stelsel. En hoe minder legitimiteit sociale uitgaven kennen, hoe moeilijker het wordt om de sociale bescherming op een hoog peil te houden.
Sociale zekerheid in tijden van robotisering
Ten tweede heeft deze evolutie gevolgen voor de effectiviteit van de sociale zekerheid in het waarborgen van inkomensbescherming. Het is goed gedocumenteerd dat de inkomensbescherming voor werklozen minder adequaat is geworden. Dit is mede het gevolg van de strijd tegen werkloosheidsvallen. Immers, als de onderkant van de arbeidsmarkt onder druk staat en de lage lonen achter blijven bij de algemene welvaartsgroei dan blijven de minimale sociale uitkeringen noodzakelijkerwijze ook achter op de welvaartsgroei. 3 Bovendien zorgt de beleidsfocus om meer mensen aan het werk te krijgen voor een strenger beleid, waarbij nietwerkenden alsmaar harder worden aangepakt. Ook dat draagt bij tot een verdere uitdieping van de kloof tussen de have’s en de have-not’s. De neerwaartse druk op laagproductieve arbeid heeft, ten derde, ook implicaties voor de financiering van de sociale zekerheid. Naast het geven van financiële prikkels door middel van lagere uitkeringen en een strenger beleid zet men in toenemende mate in op loonlastenverlagingen middels een vermindering van de sociale bijdragen op lonen. Dat betekent dat de druk op het sociale verzekeringssysteem verder toeneemt, en dat men in toenemende mate uit algemene middelen en alternatieve financiering zoals btw moet putten om het systeem overeind te houden . De huidige ‘actieve’ welvaartsstaat of sociale investeringsstaat heeft geen afdoende antwoord op deze kwestie. Activering heeft wel degelijk een effect gehad, maar men kan niet om de vaststelling heen dat vooral laaggeschoolden en laagproductieven onvoldoende van de tewerkstellingsgroei hebben geprofiteerd. Bovendien zorgt een verdere automatisering en robotisering voor inherente limieten aan wat bereikt kan worden met een activeringsbeleid.
sampol 2015/4|52
SAMPOL_april_2015.indd 52
4/24/2015 9:00:14 AM
Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker
Ofschoon absoluut moet worden ingezet op beter onderwijs moeten ook de grenzen van de democratisering van het hoger onderwijs erkend worden. De groep laaggeschoolden neemt steeds verder af, maar bestaat niettemin nog steeds uit ongeveer een vijfde van de beroepsbevolking. Bovendien is er sinds de jaren 1970 nauwelijks vooruitgang geboekt op het vlak van de relatieve onderwijskansen van groepen met een kwetsbare sociale achtergrond.
Sociale zekerheid in tijden van robotisering
parafiscale lasten voor de laagste inkomens en het compenseren van de kosten van gezinnen. Om de tweedeling in de samenleving onder controle te houden zullen we mogelijks moeten evolueren naar belastingkredieten naar Angelsaksisch model, de facto betekent dit het subsidiëren van de laagste lonen.
Het feit dat we evolueren naar een samenleving waarin lage loontrekkers niet meer zullen bijdragen tot de sociale zekerheid, zet het mechanisme van de universeel gedeelde horizontale solidariteit middels de verzekeringstechniek onder druk. Wat kunnen we hier tegenover plaatsen?
In de tweede plaats betekent dat een tax shift in de financiering van de sociale uitgaven. Omdat de kost van laagproductieve arbeid laag moet worden gehouden, zal men voor de verbreding van de bijdragebasis moeten kijken naar de mensen die niet door arbeid of uitkering een inkomen genieten, namelijk de (grote) vermogens. Er moeten ook stappen gezet worden richting ecofiscaliteit en btw, al moet er over gewaakt worden dat dergelijke maatregelen geen regressieve impact hebben.
We moeten nadenken over strategieën om adequate inkomensbescherming voor de laagste inkomens te bewerkstelligen; zowel voor werkenden als niet-werkenden. Met een groeiende kloof tussen de laagste lonen en de gemiddelde lonen is er meer verticale herverdeling nodig, dat wil zeggen meer selectiviteit (en minder universaliteit) in de uitgaven en meer progressiviteit (en minder proportionaliteit) in de verdeling van de lasten. Dat betekent ten eerste een spending shift: de sociale uitgaven moeten doelmatiger worden ingezet. Men moet daarbij inzetten op het verder verlagen van fiscale en
We moeten ook nu al ideeën op langere termijn doordenken. Kunnen ‘oude recepten’ als arbeidsduurverkorting en arbeidsherverdeling weer een belangrijke rol gaan spelen in een samenleving waar niet iedereen nog een plaats kan vinden op de arbeidsmarkt? Ook een idee als het basisinkomen duikt weer op, al betekent dat een tegengestelde beweging naar meer universaliteit in de uitgaven. Hoe onze sociale bescherming er over 30 jaar zal uitzien, is moeilijk te zeggen. Maar dat het niet zoals vandaag gestoeld zal zijn op het klassieke model van de collectieve verzekeringen lijkt onvermijdelijk.
DE WEG VOORWAARTS
Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen
sampol 2015/4|53
SAMPOL_april_2015.indd 53
4/24/2015 9:00:14 AM
Bea Cantillon, Linde Buysse en Wim Van Lancker
Noten 1/ Zie Goos, M. et al. 2009. Job polarization in Europe. American Economic Review P&P, 99(2): pp. 58-63.
Sociale zekerheid in tijden van robotisering
2/ Frey, C. en Osborne, M. 2013. The future of employment: how susceptible are jobs to computerisation? Oxford Martin School. 3/ Cantillon, B. et al. 2014. Het
glazen plafond van de welvaartsstaat. CSB Bericht. Te raadplegen op www.centrumvoorsociaalbeleid.be.
sampol 2015/4|54
SAMPOL_april_2015.indd 54
4/24/2015 9:00:14 AM
PROJECT IN DE KIJKER
We for Work ‘Never doubt that a small group of thoughtful, committed citizens can change the world. Indeed, it is the only thing that ever has.’ (Margaret Mead, Amerikaanse antropologe)
We leven in een post-kapitalistische maatschappij, waarin de mondiale problemen waarmee we worden geconfronteerd te groot en complex zijn om te worden opgelost door overheden of instellingen alleen.1 Onze economische, politieke, technologische en sociale systemen moeten worden heroverwogen en opnieuw uitgevonden. Er is nood aan een radicale verandering op basis van gedeeld eigenaarschap en participatie. Dit is ook de kerngedachte achter We for Work: iedereen draagt een deeltje van de oplossing van een probleem. We for Work brengt getalenteerde mensen samen om apps, websites of andere digitale tools te realiseren die de werkgelegenheid in Vlaanderen kunnen verbeteren.
TECHNOLOGIE ALS GAMECHANGER iDROPS vzw gelooft in een nieuwe maakbare samenleving waarbij de toekomst door onszelf en met elkaar wordt bedacht, ontworpen, georganiseerd en gemaakt. Met We for Work hoopt iDROPS vzw dat steeds meer mensen in Vlaanderen gaan beseffen dat technologie een echte gamechanger kan zijn, dat via het participatief betrekken van jongeren, beleidsmakers en professionals uit verschillende gebieden complexe vraagstukken kunnen worden opgelost. De huidige werkloosheidsspiraal is schrijnend. De maatschappij heeft dringend nood aan in-
novatieve en concrete actie die de werkloosheid grondig aanpakt en de armoede bij jongeren helpt te counteren. Creativiteit en technologie zijn krachtige instrumenten die tot concrete, efficiënte en snelle veranderingen kunnen leiden in de huidige werkgelegenheidsproblematiek. We for Work brengt mensen uit alle hoeken samen zodat ze hun kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen: werkzoekenden, middenveldorganisaties, IT-ers, marketeers, designers, sociale experts, studenten, docenten, ervaringsdeskundigen, geïnteresseerden, kunstenaars, investeersampol 2015/4|55
SAMPOL_april_2015.indd 55
4/24/2015 9:00:14 AM
Project in de kijker
We for Work
ders... Ze gaan samen aan de slag om de actuele werkloosheidsspiraal te doorbreken. DRIE FASEN Het traject loopt over drie fasen, waarin losse ideeën gaandeweg uitgroeien tot uitgewerkte digitale projecten:
Na deze drie fases eindigt het traject met de Final Pitch op 4 juni 2015 in het Antwerpse designcenter De Winkelhaak, waarin alle concepten die voortkwamen uit de coaching het tegen elkaar opnemen. Dan wordt een eindwinnaar gekozen. SUCCESFACTOREN
1 - In oktober en november 2014 werden in Minilabs de krachten gebundeld. Via cocreatie ontstonden nieuwe en creatieve inzichten. Die werden vertaald naar concrete oplossingen, zoals een app, een game of een interactieve website.
We for Work is een Vlaams traject van digitaal georiënteerde doe- en denksessies tegen jeugdwerkloosheid. De kracht van het traject schuilt erin dat mensen uit verschillende sectoren, met verschillende expertises en interesses, worden samengebracht om via cocreatie tot innovatieve
2 - Tijdens een Design Challenge op 15 november 2014 werden de ideeën die voortkwamen uit de Minilabs samen met IT-ers verder uitgewerkt tot prototypes en mock-ups. 3 - In een derde fase, die loopt van januari tot en met mei 2015, worden er per provincie projecten gecoacht door Hilke Ros (o.a. inzake projectontwikkeling en projectimplementatie, ondersteuning bij de financiering of bij het businessplan, start-upbegeleiding, enzovoort), volgens het lean-principe.
inzichten te komen. Tijdens 12 verschillende minilabs gingen zo’n 350 mensen in cocreatie met elkaar. Er kwamen 45 digitale oplossingen naar voren. Enkele voorbeelden van de ideeën die uit de brainstorming tussen jonge werklozen en digitale experts kwamen:
lees verder pagina 65
sampol 2015/4|56
SAMPOL_april_2015.indd 56
4/24/2015 9:00:14 AM
1 mei 1923 125 JAAR DAG VAN DE ARBEID Op 1 mei viert de socialistische beweging ‘125 jaar Dag van de Arbeid’. Het is een ideale gelegenheid om te snuisteren in het indrukwekkende archief van het Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis (www.amsab.be). Dit erfgoedcentrum voor sociaal, humanitair en ecologisch geëngageerde bewegingen verzamelt verhalen van gewone mensen: over hun verzet tegen onrecht en discriminatie, over hun strijd voor rechten en gelijkwaardigheid. In dit portfolio vindt u voornamelijk 1 mei-affiches uit de jaren 1920 en 1930. U leest er over ‘onrealistische’, ‘naïeve’ eisen, zoals een 40-urenweek of betaald verlof, vandaag echter allen werkelijkheid geworden. De affiches lezen als een herinnering, een aansporing bijna, om ook vandaag nog te durven dromen van een betere wereld. sampol 2015/4|57
SAMPOL_april_2015.indd 57
4/24/2015 9:00:15 AM
1 mei 1924
SAMPOL_april_2015.indd 58
4/24/2015 9:00:16 AM
1 mei 1925
SAMPOL_april_2015.indd 59
4/24/2015 9:00:18 AM
1 mei 1926
SAMPOL_april_2015.indd 60
4/24/2015 9:00:19 AM
1 mei 1927
SAMPOL_april_2015.indd 61
4/24/2015 9:00:21 AM
1 mei 1931
SAMPOL_april_2015.indd 62
4/24/2015 9:00:23 AM
1 mei 1932
SAMPOL_april_2015.indd 63
4/24/2015 9:00:24 AM
1 mei 1958
SAMPOL_april_2015.indd 64
4/24/2015 9:00:27 AM
Project in de kijker
- Game for work: via een serious game arbeids attitudes aanleren. - Job tube: werkgevers plaatsen vacatures met een filmpje, jongeren solliciteren met een filmpje. - Pick me: jonge werkzoekenden zijn bereid om in een of ander statuut een werkje uit te voeren. Ze zijn actief en doen werkervaring op. - Passion lab: jongeren vanaf 17 jaar ontdekken hun passies en talenten. - Jobsquare: bij het wandelen door de stad word je via een app verwittigd waar er vacatures in de buurt zijn. - Jobagotchi: een app geïnspireerd op tama-
We for Work
gotchi, om een jongere te pushen initiatief te nemen. Het is een soort buddy op jouw traject naar werk. Na de vertaalslag, gemaakt met techneuten, bleven dertien werkbare concepten over. Cosearching is zo’n concept: het is een on- en offline platform waar je andere werkzoekenden in jouw buurt kan vinden en bijeenkomsten kan organiseren. Deel kennis, babbel over ervaringen en help elkaar met solliciteren: dat is de doelstelling. De eerste offline sessies vonden plaats op 28 en 31 maart in het Gentse Kunstencentrum Vooruit.
Bart Cornillie Project manager iDROPS
We for Work is een project van iDROPS vzw in samenwerking met de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB), en wordt mee tot stand gebracht door verschillende partners, o.a. de verschillende Vlaamse steden en provincies, Resoc-Serr, het streekoverleg. iDROPS vzw zetten, samen met de onderzoeksgroep ArcK (Faculteit Architectuur en Kunst), hun participatieve designprocessen opnieuw in tijdens de We for Work-campagne 2015-2016. Meer info: http://weforwork.be/ en http://idrops.be.
Noot 1/ http://www.despreker.nl/ trends-2015-nieuwe-industrielerevolutie/.
sampol 2015/4|65
SAMPOL_april_2015.indd 65
4/24/2015 9:00:27 AM
‘De noodzaak van een Europese sociale zekerheid’ Interview met James K. Galbraith Amerikaans econoom
James K. Galbraith werkt achter de schermen mee met de Griekse regering om het land in de eurozone te houden. Onder de Griekse crisis schuilt evenwel een Duitse crisis, aldus de Amerikaanse econoom. “Je kan geen levensvatbare Unie hebben met één land dat enorme overschotten boekt ten koste van de rest.” Enkel de lonen in Duitsland verhogen, is voor Galbraith niet voldoende. Op termijn moeten we interregionale en interpersoonlijke transfers in het leven roepen om te komen tot systemen van Europese werkloosheidsuitkeringen, minimumlonen of minimumpensioenen. “Als Noord-Europa zijn nog steeds herkenbaar sociaaldemocratisch karakter wil behouden, zal het zijn welvaart met andere regio’s moeten delen door het opzetten van een Europese sociale zekerheid. Anders komen Oost- en Zuid-Europeanen in jullie parken slapen.”
SAMPOL_april_2015.indd 66
4/24/2015 9:00:27 AM
Interview met James K.Galbraith
Na de Grote Depressie van de jaren 1930 was het wachten tot 1954 op het dunne boekje The Great Crash, 1929 van vader John K. Galbraith, één van de belangrijkste economen van de 20ste eeuw. Na de financiële crisis van 2008 volgde een stortvloed aan analyses. Volgens zoon James K. Galbraith (1952), vandaag eveneens een vooraanstaand econoom, de ene al problematischer dan de andere. In zijn uitstekende boek The End of Normal. The Great Crisis and the Future of Growth (2014) ontwaart Galbraith Jr. twee kampen: de ‘zoetwatereconomen’ (de radicale pro-markt economen, rond de Amerikaanse grote meren - de Chicago school) en de ‘zoutwatereconomen’ (de neokeynesiaans geïnspireerde economen, aan de Atlantische kusten - de MIT school). Voor Galbraith zijn beide overtuigingen even problematisch. Tussen de Austerians en de Stimulards ontwikkelt hij in The End of Normal een Derde Weg. Aangezien we in het Westen niet meer terugkeren naar een ‘normale’ toestand met hoge groeicijfers, wordt een ‘slow growth economy’ minder efficiënt maar ook minder instabiel - het nieuwe normaal. Met het gewoon vertragen van het huidige model gaan we er echter niet geraken. De bouwstenen voor de 21ste eeuwse economie moeten radicaal anders. In het boek lezen we onder andere over kleine staatsbanken, vervroegde pensioenen, kortere werkweken en hogere minimumlonen. De centrale these van James K. Galbraith - dat minder groei meer solidariteit vereist - overtuigt op papier. De praktijk is, zoals zo vaak, weerbarstiger. Dat ondervindt Galbraith aan den lijve nu hij fungeert als persoonlijk klankbord van vriend, voormalig collega aan de University of Texas en huidig Grieks Minister van Financiën Yanis Varoufakis in de onderhandelingen met Europa. Niettegenstaande vader Galbraith hechte vriendschapsbanden onderhield met de sociaaldemocratische Griekse premiers Andreas en Giorgos Papandreou, loopt zoon Galbraith sinds februari regelmatig mee met het team van Grieks premier Alexis Tsipras. “Toen de regering-Giorgos Papandreou in 2011 viel over het euroakkoord voor de redding van Griekenland, werd me duidelijk dat haar conventionele beleid niet langer werkte. Men bleef ervan overtuigd dat economisch herstel kon worden gerealiseerd zolang de financiële markten maar zagen dat je je verantwoordelijk gedroeg. Deze aanpak was niet slecht bedoeld, maar totaal inadequaat voor de krachten waar Griekenland mee te maken kreeg.” We ontmoeten James K. Galbraith eind maart als hij 24 uur in Brussel is voor de ETUI-conferentie ‘Europe’s dilemma: austerity revisited or a new path for a sustainable growth’. Hij komt net ingevlogen uit Athene waar de week voordien een belangrijke schuldregeling voor de eigen burgers en een reeks armoedemaatregelen werden gestemd. Zelf werkte hij mee aan de hervormingsplannen die de Trojka van Griekenland eiste. Geen eenvoudige oefening. Zeker gezien de nogal grove omgangsvormen tussen geldschieter en schuldenaar. “Er zijn duidelijk krachten in sampol 2015/4|67
SAMPOL_april_2015.indd 67
4/24/2015 9:00:27 AM
Interview met James K.Galbraith
het spel die Syriza willen vernietigen,” valt Galbraith meteen met de deur in huis. “In de internationale pers krijgt de partij het hard te verduren. Ook de Griekse pers - nog steeds gedomineerd door oligarchen gelinkt aan de bankwereld - heeft ze niet mee. Het echte probleem is echter dat de betrokkenen zich niets aantrekken van het humanitaire drama dat zich in Griekenland afspeelt maar enkel bezorgd zijn dat de dominostenen in Europa niet vallen. De Syriza-regering zelf zal niet vallen. Ik heb in mijn leven al veel staatsleiders ontmoet, maar Alexis Tsipras steekt er qua politieke feeling toch bovenuit. Laat u niet misleiden door zijn jongensachtig voorkomen. De man werd tien jaar na het ontstaan van zijn partij premier. He’s the real deal.” Sommigen beweren dat de piepjonge Syriza-administratie in de confrontatie met de machtige Europese opponent een amateuristische indruk nalaat. “Aan de top van de Griekse regering zitten een aantal gewiekste personen met veel strategisch inzicht. Ik bemerkte bij de gesprekken midden februari over het Memorandum voornamelijk tegenstrijdige geluiden bij de Europese onderhandelaars. Vooral de Duitse delegatie was verdeeld tussen het kamp-Schäuble dat een erg moraliserende toon aansloeg en het kamp-Merkel dat niet verantwoordelijk wilde zijn voor de implosie van Europa. De Bondskanselier beseft de ernst van de situatie: als Duitsland Europa niet kan samenhouden, zal ook de eigen positie eroderen. De hoop binnen de Syriza-regering is dat de rede overwint, dat als het Europese establishment haar niet weg krijgt de enige mogelijkheid is genoeg ruimte creëren om haar te laten gedijen. Voorlopig is dit nog niet het standpunt van de Europese centrale banken.” In de media lezen we over een Russische noodlening aan Griekenland als chantagemiddel om Europa te doen buigen. “Bij die onderhandelingen ben ik niet betrokken. Voor zover ik weet speelt het Russische element geen rol in de stellingname van de Griekse regering over een schuldherschikking. Maar er spelen zeker geopolitieke belangen. Rusland is, los van Griekenland, sowieso één van de voornaamste zorgen van het Atlantische leiderschap. Barack Obama telefoneert er regelmatig over met Angela Merkel. Het vermijden van een politieke meltdown op de zuidflank van Europa is in eenieders belang. Want vergis u niet: ook de Russen willen niet dat Europa uiteen valt. Ze zien in Europa een meer neutrale partner dan de VS. Om verschillende redenen willen zowel Rusland als de VS dus een redelijke oplossing van het Griekse probleem. Het is de kruideniersmentaliteit binnen Europa die een oplossing in de weg staat.” Wat zou een Grexit voor het land zelf betekenen? “Het zou alleszins de herwonnen waardigheid die ik in de Atheense straten bemerk - die veel meer waard is dan alle miljoenen euro’s van Europa - weer aantasten. Een Grexit is niet de keuze van het Griekse volk, noch van Syriza. De nieuwe drachme zou sowieso devalueren; de vraag is alleen hoeveel. Je wil een bepaalde mate van devaluatie om de algemene compesampol 2015/4|68
SAMPOL_april_2015.indd 68
4/24/2015 9:00:27 AM
Interview met James K.Galbraith
titiviteit te verbeteren, maar het risico op hyperinflatie is reëel. Op korte termijn krijg je een verdere verkruimeling van de Griekse economie. Ook op lange termijn zijn de vooruitzichten niet gunstig. Griekenland heeft een beperkte elasticiteit van verhandelbare goederen. Argentinië had na haar financiële crisis van 2000-2002 een reusachtige landbouwproductie die de Chinezen gretig afnamen. Het enige dat de Grieken op de wereldmarkt kunnen verkopen, is de schoonheid van hun land als toeristische bestemming. Het is onduidelijk hoeveel extra inkomsten uit toerisme zouden binnenkomen bij devaluatie.” Kan de eurozone een Grexit overleven? “De geschiedenis leert dat grote politieke entiteiten een risico nemen als ze zelfs maar hun kleinste stukken laten gaan: de Sovjet-Unie overleefde het vertrek van de Baltische staten (1991) niet; Joegoslavië overleefde het vertrek van Slovenië (1990) niet; de American Union overleefde het vertrek van South-Carolina (1860) niet. Als de eurozone een land van ‘slechts’ 2% van haar economie laat gaan, is dat initieel geen probleem. Maar wat als morgen een land dat 3, 4 of 5% van haar economie uitmaakt in de moeilijkheden komt? Het principe van een onomkeerbare eenheidsmunt wordt uitgewist door het eerste vertrek. Je creëert een precedent. Het is zoals een klein lek in het dak van jouw huis: geen goed idee om dat te negeren.”
sampol 2015/4|69
SAMPOL_april_2015.indd 69
4/24/2015 9:00:28 AM
Interview met James K.Galbraith
Er is heel wat mis met de constructie van de huidige eurozone. Hoe zou een blauwdruk van de perfecte eurozone er voor u kunnen uitzien? “Ik schreef in 2013 mee aan A Modest Proposal for Resolving the Eurozone Crisis, Version 4.0, een project in 2010 opgestart door Yanis Varoufakis en Stuart Holland. Daarin staan een aantal onmiddellijke oplossingen die kunnen worden opgenomen binnen de bestaande EUverdragen. Ze vereisen geen verdragswijziging, die de burgers in een referendum vandaag toch zouden afwijzen. Volgens onze analyse speelt deze crisis zich af op vier aan elkaar gelinkte domeinen: er is een bankencrisis, een schuldencrisis, een investeringscrisis en een sociale crisis. We hebben een New Deal nodig, die net zoals destijds in de VS direct resultaat kan opleveren.” Wat kan zo’n Europese New Deal precies inhouden? “Een. De bankencrisis vereist een zaak-per-zaak oplossing op Europees niveau. Nationale regeringen mogen niet langer borg staan voor hun banken. Die toxische relatie moet worden doorgeknipt. Als banken geherfinancierd moeten worden, dan best direct via het European Stability Mechanism (ESM). Twee. De ECB moet de lidstaten de mogelijkheid bieden de door het Verdrag van Maastricht beoogde schuldgraad van 60% om te zetten. Alle schuld daarboven blijft uiteraard voor rekening van de lidstaat zelf. Drie. Het door besparingslogica gedomineerde European Economic Recovery Programme 2020 moet worden vervangen door een nieuw investeringsprogramma, gefinancierd met bonds van de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds. Vier. Europa moet een programma opstarten dat de toegang tot voedsel en basisenergie voor alle Europeanen garandeert, via een European Stamp Programme en een European Energy Programme.” Zo’n pakket maatregelen staat ver af van de oplossingen die nu op tafel liggen. “Europese regeringen zitten gevangen in een valse keuze tussen stabiliteit en groei, tussen besparen en investeren, tussen nationale soevereiniteit en federalisme. De echte keuze is die tussen een beggar-my-neighbour deflatie en een investeringsgericht herstel. Het is niet geweten hoeveel slagen Alexander de Grote nodig had om de Gordiaanse knoop los te hakken, maar in onze Modest Proposal kan Europa met deze vier haalbare keuzes de knoop van schulden en tekorten doorsnijden.” De komst van de Syriza-regering heeft het Europese beleid niet veranderd. Welke drastische gebeurtenis zou wel een koerswijziging kunnen bewerkstellingen? “Stel dat Marine Le Pen in Frankrijk aan de macht zou komen, dan krijg je een Europa dat ver af staat van wat zijn founding fathers voor ogen hadden. Maar door het Franse kiessysteem lijkt me dat scenario onwaarschijnlijk. Ik geloof eerder in een optimistisch scenario. Mocht Podemos dit najaar de verkiezingen in Spanje winnen, krijgt links in Europa een nieuwe sampol 2015/4|70
SAMPOL_april_2015.indd 70
4/24/2015 9:00:28 AM
Interview met James K.Galbraith
opkikker. Wie weet doet dit ook in Italië en Frankrijk, waar in 2016 en 2017 verkiezingen plaatsvinden en de socialisten er nu slecht voor staan, de wind van richting veranderen. In de politiek kan het snel keren. Drie jaar geleden stond Syriza nog op 4%. Vandaag haalt de Syriza-regering een approval rating van 80%.” U hoopt zo op een andere dynamiek in de Europese Raden. Maar valt de dynamiek van bijvoorbeeld de Raad van Ministers van Financiën überhaupt te veranderen? “Ik kan van op de eerste rij getuigen hoe bubbels uiteenspatten door de intrede van politieke neofieten als Yanis Varoufakis. Hij is geen lid van de club van zijn collega Ministers van Financiën, maar verandert wel de dynamiek in de Raad. Een paar extra medestanders zou wonderen doen. Maar eenvoudig is het niet. Ministers van Financiën zijn per definitie carrièrepolitici. Ze hanteren allen hetzelfde discours, delen dezelfde visie op de wereld. Ze wandelen niet door de straten van hun steden. Zelfs ministers uit crisislanden isoleren zich van de eigen politieke realiteit. Maar Varoufakis leidt een gewoon leven, in tegenstelling tot wat de media beweren. De reportage in Paris Match was misleidend. Het befaamde terras met zicht op de Acropolis is niet van hem; Yanis woont op de eerste verdieping. En ook de maaltijd op de tafel - Griekse salade en makreel - is niet meteen copieus te noemen.” U was de voorbije maanden betrokken bij pogingen om een klein land in de eurozone te houden, maar schuilt er achter het Griekse drama geen dieper probleem? “Uiteraard. Je kan geen levensvatbare Unie hebben met één land, Duitsland, dat enorme overschotten boekt ten koste van de rest. De oplossing is niet dat iedereen overschotten gaat boeken - want in een eengemaakt handelsgebied is de een zijn winst de ander zijn verlies maar wel dat je een mechanisme op touw zet dat de overschotten recycleert naar de landen waar een tekort is. Met leningen lukt dat niet. Dan ontploffen de interestvoeten en krijg je een onhoudbare schuldencrisis. Dat is geweten sinds de klassieke tijden. De oude Israëlieten hadden om de vijftig jaar een Jubeljaar, waarin elke Israëliet vrij was van alle financiële verplichtingen.” “De lonen in Duitsland moeten omhoog, zeer zeker, maar dat is niet genoeg. Europa moet ook een gemeenschappelijke Europese sociale zekerheid op poten zetten die overschotten recycleert. Op termijn moet de EU een systeem van interregionale en interpersoonlijke transfers ontwikkelen, zoals dat in de jaren 1960 in de VS gebeurde. De Europese aanpak is er voornamelijk één van grote infrastructuurwerken door middel van Structuurfondsen. Die hebben hun waarde maar verhogen het inkomen van, zeg maar, de armste gepensioneerden niet. Die groep wordt nochtans steeds belangrijker om de binnenlandse vraag op peil te houden.” U stelde in eerdere interviews dat Europa op continentaal niveau meer ongelijk is dan de VS. Het is een boodschap die we hier niet graag horen.
sampol 2015/4|71
SAMPOL_april_2015.indd 71
4/24/2015 9:00:28 AM
Interview met James K.Galbraith
“In de VS zijn de ongelijkheden een stuk groter op het lokaal niveau. Er is een enorme kloof tussen de steden en de voorsteden, tussen Manhattan en de Bronx, met een sterke raciale factor. Maar het verschil tussen de staat New York en de staat Texas is vandaag kleiner dan 70 jaar geleden. Midden vorige eeuw zou niemand om professionele redenen verhuizen van New York naar Texas. Vandaag gebeurt dat constant. De inkomensverschillen zijn triviaal geworden. Dat is het resultaat van een hele reeks programma’s waarbij middelen naar minder ontwikkelde regio’s gingen. In Europa is de kloof vooral groot tussen de verschillende entiteiten, minder binnen de entiteiten. Door de EU-intrede van de Oost-Europese landen en de crisis in de Zuid-Europese landen, is de ongelijkheid tussen Noord-Europese landen met een sterke sociaaldemocratische traditie en de rest groot. De mechanismen om dat aan te pakken, zijn nooit opgezet. Je hebt Europese instellingen nodig die deze verschillen uitvlakken.” De afwezigheid van een politieke demos in Europa maakt fiscale herverdeling niet evident. “Europa moet zijn burgers beter informeren dat fiscale transfers niet gebeuren uit compassie of sympathie. Het is een kwestie van verzekeringsefficiëntie: hoe groter de basis voor een collectieve verzekering, hoe beter het werkt. En een kwestie van eigenbelang: iedereen wordt op een bepaald moment ziek. Vandaag is Europa te abstract voor zijn burgers. De Structuurfondsen zorgden voor autosnelwegen in Portugal. Maar je mag nog elke vijf kilometer een bord zetten, het blijft een zwakke band. In de VS krijgt elke bruggepensioneerde maandelijks een cheque in de bus met daarop de stempel van de ‘US Treasury’. Het is wat concreter dan een verkeersbord. (lacht) Europa heeft stabiliserende instellingen nodig: Europese werkloosheidsuitkeringen, Europese minimumpensioenen, Europese minimumlonen.” Critici stellen dat je met een Europees minimuminkomen of minimumpensioen, bijvoorbeeld 60% van het mediane inkomen of pensioen, de verschillen tussen België en Bulgarije niet wegwerkt. “Dat geeft niet. Europa streeft naar een geleidelijke reductie van de verschillen, niet naar een eindpunt van algemene gelijkheid. Dat zal Europa nooit lukken. Niet alleen zijn er krachten die de ongelijkheid willen vergroten, ook ontwikkelen sommige landen continu een cumulatief aanhoudend voordeel door hun grote productiviteit. Dat er uit het Noorden sla en tomaten worden geëxporteerd naar het Zuiden heeft niets te maken met het klimaat, maar alles met economische wetmatigheden. Die moet je compenseren door beleidsmaatregelen. Als je daar onvoldoende in slaagt, krijg je een ongewenste concentratie van bevolking. In de VS is het minder een probleem als bepaalde staten ontvolken. In Europa kan je Bulgarije niet laten verworden tot waste land. Binnen een Europese constructie moet er dus altijd een compenserende stroom zijn. Als Noord-Europa zijn nog steeds herkenbaar sociaaldemocratisch karakter wil behouden, zal het zijn welvaart met andere regio’s moeten delen door het opzetten van een Europese sociale zekerheid. Anders komen Oost- en Zuid-Europeanen in jullie parken slapen.” In uw boek The End of Normal lezen we dat de rol van sociale zekerheid in een ‘slow growth economy’ steeds belangrijker wordt. Hoezo? sampol 2015/4|72
SAMPOL_april_2015.indd 72
4/24/2015 9:00:28 AM
Interview met James K.Galbraith
“De sterke uitbouw van welvaartsinstellingen kwam er na de Depressie in de VS en na de Tweede Wereldoorlog in Europa. Het was de voorbode voor een periode van ongekende welvaartstoename, Les Trentes Glorieuses, waarin groei werd gebruikt als universele oplossing voor alle problemen. Met groeicijfers van 8, 9 of 10% krijgt iedereen een deel van de koek. Met een groei van 1 à 2% is de kans groot dat een deel van de bevolking in de kou blijft staan. In tijden van trage groei moeten we onze verzekeringssystemen net uitbouwen, niet afbreken zoals vandaag wordt geopperd. De uitdaging is om stabiliserende instellingen te creëren die op een efficiënte manier herverdelen. Niet om opnieuw de groeicijfers van de tweede helft van de 20ste eeuw te halen - die ‘normale’ situatie is definitief voorbij. Wel om werkgelegenheid te creëren die zich weerspiegelt in groeicijfers. Niet omgekeerd.” De automatisering bedreigt vandaag steeds meer jobs; toch financiert arbeid nog grotendeels onze sociale zekerheid. Hoe kan een andere basis van financiering eruit zien? “De paradox is dat door werkgelegenheid te belasten, je er steeds minder van krijgt. In een ideale wereld belasten we vooral vaste activa, zoals land. Landen kunnen de benen niet nemen. Ook creëert het een prikkel om dat land economisch te gebruiken. In de westerse economieën werd de grondwet echter geschreven door grootgrondbezitters. Die wilden alles behalve land belast zien. Belastingsystemen die dateren van feodale gemeenschappen zijn daarom problematisch. Het contrast met China is groot. Door de brutale Culturele Revolutie van 50 jaar geleden werd de klasse van grootgrondbezitters geëlimineerd. Hun land werd overgenomen door de staat. Vandaag kunnen provincies en steden direct huur innen. Het geld stroomt binnen. Hele metropolen, zoals Shanghai, werden zo gebouwd.” In tegenstelling tot land is kapitaal wel mobiel. Dat willen we in een ideale wereld toch ook belasten? “Uiteraard ben ik voorstander van een progressieve inkomensbelasting. Maar kapitaalstromen zijn in deze moderne wereld moeilijk in te dammen; in een land als Griekenland met zijn duizensampol 2015/4|73
SAMPOL_april_2015.indd 73
4/24/2015 9:00:29 AM
Interview met James K.Galbraith
den eilanden zelfs onmogelijk. Kapitaal aanpakken via een mondiale vermogensbelasting, zoals Thomas Piketty voorstelt, is daarom een zwaktebod. Het principe achter herverdeling is simpel: je wilt de consumptie van een meerderheid verspreiden en de consumptie van een minderheid beperken. Toch zal er altijd grote kapitaalsaccumulatie zijn in de handen van bepaalde personen. Dat is niet noodzakelijk slecht. Het zijn zij die op zoek gaan naar nieuwe ontdekkingen. Wat je wel wil vermijden, is dat hun kapitaal doorsijpelt naar volgende generaties. Want daar gaat morele neergang mee gepaard: de tweede generatie gedraagt zich als politieke oligarchen, de derde generatie als verdorven playboys en de vierde generatie wordt gearresteerd voor de moord op hun echtgenotes.” (lacht) Moeten we de oplossing dan zoeken in een forse belasting op erfenissen? “Zeer zeker. Niet zozeer om de staatskas te spijzen, wel om de rijken een krachtige prikkel te geven hun winsten van de hand te doen voor ze sterven. Een hoge erfenisbelasting zet nutteloze accumulatie om in actieve uitgaven. Het zet ook heel wat mensen aan het werk. Zo’n 8% van de Amerikaanse werkgelegenheid heeft te maken met de non-profitsector die zwaar gefinancierd wordt door dit soort filantropische transfers. Elke universiteit, ziekenhuis of kerk aanvaardt private donaties. Ze blijven functioneren dankzij een vermogende beschermheer die bang is dat de staat zijn geld afneemt als hij sterft. Niet alleen genereert dit systeem werkgelegenheid, het is ook een manier om de rijken te integreren in de gemeenschap. In de VS steken miljonairs elkaar niet meer naar de kroon met luxueuze jachten, maar eerder door hun filantropie. Jouw naam op een gebouw geeft prestige.”
Interview: Wim Vermeersch Foto’s: Theo Beck
sampol 2015/4|74
SAMPOL_april_2015.indd 74
4/24/2015 9:00:29 AM
Vlaams Banenpact zoekt jobs Jean-Marie De Baene
In het Vlaamse regeerakkoord 2014-2018 wordt aangekondigd dat ‘deze regering voor een werkzaamheidsgraad van 76% gaat tegen 2020. Ze zal daartoe een Banenpact afsluiten met de sociale partners’. In deze bijdrage schetsen we de inhoud van dit aangekondigde Banenpact, stellen we ons de vraag of ze de werkzaamheidsdoelstelling dichterbij zal brengen en mocht dit niet (voldoende) het geval zijn, wat er dan wel nodig is om voldoende jobs te creëren in Vlaanderen.
Ik moet de lezer al meteen teleurstellen: het Banenpact is er vandaag (eind maart) nog niet. Er is enkel een aanzet nu de regering een conceptnota goedkeurde over het doelgroepenbeleid. Maar het blijft haar ambitie om binnenkort het geheel af te ronden, het liefst in overleg met de sociale partners. Naast de doelgroepenkortingen zou het dan ook moeten gaan over werkervaring voor langdurig werklozen en over vormingsincentives voor werknemers. Want met het Banenpact wil de regering een (andere) invulling geven aan de nieuwe arbeidsmarktbevoegdheden die overkomen in het kader van de zesde staatshervorming, in het bijzonder het geheel van doelgroepgerichte RSZ-middelen
(de structurele RSZ-verminderingen, zoals de korting op lage lonen, blijven federaal). Samen goed voor meer dan 1 miljard euro. OPGESCHORT Maar zover zijn we nog niet. Het overleg tussen sociale partners kruipt op dit eigenste moment traag vooruit. Traag maar niet altijd gestaag. Op de valreep, de dag voor de regering haar conceptnota goedkeurde, keurden de partners de principes goed waaraan het doelgroepenbeleid moest voldoen. Maar dat had inhoudelijk nog niet zoveel om het lijf - vooral de doelgroepselectie (jongeren, ouderen, personen met een sampol 2015/4|75
SAMPOL_april_2015.indd 75
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
Vlaams Banenpact zoekt jobs
arbeidshandicap) uit het regeerakkoord werd bevestigd en een beetje concreter gemaakt - en had vooral als meerwaarde dat de partners terug mee aan zet zijn, na een maandenlange stilstand van het overleg: deels omdat de visies ver uiteen lagen, deels omdat de werkgevers tijdens de maanden november en december weigerden om aan de regionale overlegtafel te zitten tijdens de vakbondsacties tegen het besparingsbeleid van de regeringen. Sinds begin maart ligt het overleg opnieuw stil: Unizo en Voka grijpen de ACOD-staking van 22 april aan om alle overleg op te schorten. DE WERVEN LIGGEN NOG OPEN Zoals gezegd: de regering kon een eerste succesje boeken en keurde de krachtlijnen van
het doelgroepenbeleid goed. Met dank aan de sociale partners die een voorzet deden. In kort bestek komt het hierop neer: de doelgroepkortingen (de vermindering van de RSZ-bijdragen voor werkgevers) worden vereenvoudigd en voortaan enkel toegekend voor jongeren en ouderen. Tewerkstelling van langdurig werklozen, bijvoorbeeld, komt niet meer in aanmerking voor RSZ-vermindering. Voor de jongeren speelt een scholingscriterium: enkel laag- en middengeschoolden geven recht op een korting en dat gedurende drie jaar. Voor ouderen is er niet alleen een tijdelijke aanwervingssteun, maar blijft er ook een korting voor al wie 55 is en al in dienst was. Voor de zestigers is het bedrag zelfs hoger. Voor de derde categorie, de personen met een arbeidshandicap, blijf alles bij het oude en kunnen werkgevers verder beroep
BOX 1: Het veelgeroemde ‘Vlaamse overlegmodel’ Vaak wordt beweerd dat het Vlaams overleg via SERV (Sociaal Economische Raad van Vlaanderen, met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) en VESOC (Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité, met vertegenwoordigers van sociale partners en de regering) veel beter functioneert dan het armlastig federaal overleg binnen de Groep van 10 of de Nationale Arbeidsraad: de partners zouden elkaar beter vinden in Vlaanderen en het tripartite overlegmodel zou sowieso beter werken (dat daarom best ook op federaal niveau de regel moet worden, volgens de N-VA). Het is juist dat door de band genomen het Vlaams overleg in het verleden wat vlotter liep dan op het federaal niveau. Maar dat had vooral te maken met het voorwerp van het overleg: arbeidsmarktbeleid is een minder heikel overlegonderwerp dan pakweg lonen en uitkeringen die op federaal niveau hun beslag krijgen. Dat in Vlaanderen de nadruk altijd al lag op het drieledig overleg werkgevers-werknemers-regering had ook met die inhoud te maken. Lonen en arbeidsvoorwaarden zijn bij uitstek een paritaire aangelegenheid - of zouden het toch moeten zijn. Met de besteding van een stuk overheidsmiddelen voor begeleiding van werkzoekenden of voor tewerkstellingssteun aan bedrijven, komen we meer in het vaarwater van de politiek en is drieledig overleg een logische uitkomst. De successen van het Vlaams sociaal overleg in het verleden hebben dus niets van doen met een andere democratie, maar hadden vooral te maken met de bevoegdheidsverdeling die ook in het overleg speelt. Nu met de zesde staatshervorming thema’s overkomen - zoals het vormingsverlof - die veel meer te maken hebben met arbeidsvoorwaarden, zien we dat het overleg al begint te stokken. De bewering dat het Vlaams overleg per definitie beter functioneert is dus grotendeels onwaar.
sampol 2015/4|76
SAMPOL_april_2015.indd 76
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
doen op de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP). Hiermee is in totaal een bedrag gemoeid van bijna 600 miljoen euro. Het Banenpact zal echter meer in haar mars hebben en zal ook de toekomstige invulling inhouden van de tewerkstellingsprogramma’s als PWA, OCMW-tewerkstelling (art 60, 61), GESCO’s (deels) en andere werkervaringsprogramma’s, maar ook van de werkhervattingstoeslag voor oudere werkzoekenden en van de overgekomen opleidingssteun, zoals het betaald educatief verlof. Waarmee de kaap van 1 miljard euro wordt overschreden. Die werven liggen nog open. De regering heeft een voorzet geformuleerd voor verder sociaal overleg. Op bepaalde punten namen ze zelf beslissingen, zoals de afschaffing van het werkervaringsprogramma WEP+. Al is de operatie nog ver van afgerond, we vinden het toch al hoog tijd om de eerste stappen naar een Banenpact te evalueren. Ook in het licht van de ambitie om de werkzaamheidsgraad naar 76% te tillen tegen 2020. Frank Vandenbroucke formuleerde al scherpe kritiek op het voornemen van de regering om de doelgroepkortingen te richten op een grote groep van jongeren.1 Zijn kritiek is dubbel: je richt de steun beter op ouderen want vooral ouderen komen moeilijk aan de bak. En als je de jongeren in het vizier neemt, beperk je dat best tot de laaggeschoolden. De middengeschoolden doen het immers niet slechter dan de hooggeschoolden. Het kan dus stukken effectiever, is de kritiek van Frank Vandenbroucke. Ook vanuit VVSG, de koepelvereniging van steden en gemeenten, kwam een alarmsignaal: als de doelgroepkortingen worden uitgevoerd zoals in de conceptnota beschreven, dan dreigen er 1000 arbeidsplaatsen voor kansengroepen bij de lokale besturen verloren te gaan. De tewerkstellingsspecialisten van VVSG
Vlaams Banenpact zoekt jobs
vinden bovendien geen garanties terug in de regeringsnota voor de vele andere stelsels waarin op lokaal vlak aangepaste jobs of werkervaringsplaatsen worden gecreëerd voor werklozen, wat over meer dan 16.000 plaatsen gaat.2 BIJSTURINGEN NOODZAKELIJK Deze kritiek snijdt hout. En daarom moet er mee rekening worden gehouden. Daarvoor dienen conceptnota’s en andere groenboeken toch? Om de eerste contouren van de beleidsplannen te schetsen en ze via maatschappelijk debat te boetseren tot concrete beleidsmaatregelen? Er dringen zich in elk geval drie grote bijsturingen op. Ten eerste. Het kan niet dat langdurig werklozen geen steun meer in de rug krijgen door het rugzakje, waarmee ze zich bij werkgevers aandienen, weg te nemen. Dit is in strijd met het belangrijkste uitgangspunt van een efficiënt doelgroepenbeleid, namelijk: de personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt ook het grootste voordeel bieden. En langdurig werklozen beantwoorden zonder twijfel aan dat criterium. Het gaat ook in tegen aanbevelingen van instellingen als de OESO ‘om prioriteit te geven aan tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen voor langdurig werklozen’. 3 Een verlaagde werkgeversbijdrage gecombineerd met een aanwending van de werkloosheidsuitkering als loonsubsidie (werkuitkering) - zoals in de huidige Activa - is daarom aangewezen. Vermits de lokale overheden veel inspanningen doen voor die groep van werklozen zou dit ook toelaten dat ze hun tewerkstellingsinspanningen in stand kunnen houden. Tweede noodzakelijke bijsturing: meer focus op de kortgeschoolden. Want net als langdurig werklozen en oudere werklozen zijn het sampol 2015/4|77
SAMPOL_april_2015.indd 77
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
Vlaams Banenpact zoekt jobs
de kortgeschoolden die het moeilijkst liggen op de arbeidsmarkt door de globalisering en door technologische evoluties. Daarom kunnen ernstige vragen worden gesteld bij aanwervingssteun voor middengeschoolde jongeren, zeker mocht die van eenzelfde duur of intensiteit zijn. Minder of geen steun toekennen bij aanwerving van de middengeschoolden laat ruimte om steun uit te breiden richting alle kortgeschoolden zonder leeftijdsgrens. Derde noodzakelijke correctie: aanwervingssteun moet ook de werkzoekende versterken. Er zou immers een wezenlijk verschil moeten zijn tussen structurele lastenverlaging en doelgroepkortingen. Zoals reeds aangestipt, moet doelgroepsteun de relatieve nadelen van kansengroepen milderen door het (reële of vermeende) rendementstekort weg te werken. Dat doe je niet alleen door die werknemers goedkoper te maken, maar ook en vooral door die werknemers sterker te maken zodat het rendementsverschil verkleint of verdwijnt. Ligt het niet voor de hand dat de ondernemingen bij aanwerving van kortgeschoolden extra inspanningen doen voor de opleiding van die groepen, als tegenprestatie voor de genoten steun, maar ook als investering? Daar is in de huidige plannen nog geen werk van gemaakt, behalve de verwijzing naar kwalitatieve maatregelen die via overleg nog moeten worden uitgetekend. HET IDEOLOGISCHE KADER Je kan je de vraag stellen waarom minister van werk Philippe Muyters die richting kiest en onvoldoende rekening houdt met langdurig werklozen, met laaggeschoolden en met kwalitatieve aanwervingsvereisten. Het gaat in tegen het gezond verstand en tegen wetenschappelijke bevindingen, die nochtans rijkelijk voorhanden zijn binnen een beleidsdomein met een meer
dan behoorlijke traditie op vlak van investeringen in beleidsondersteunend onderzoek.4 De reden is dan ook vooral politiek-ideologisch van aard. We doen een poging om het ideologische kader wat meer zichtbaar te maken. Wat zeker speelt, is de dwangmatige ijver om het anders te doen. De Verandering, weet je wel. Wat overgeheveld wordt, moet anders en eenvoudiger. Daarbij komt het risico om de hoek kijken dat men ook wijzigt wat goed werkt. Dat men een weliswaar eenvoudiger maar daarom nog geen effectiever, laat staan socialer beleid zal voeren. We zien dit niet alleen hier, maar ook op andere terreinen zoals de kinderbijslag die voortaan tot elke prijs ‘voor elk kind gelijk moet zijn’, waardoor men dreigt af te stappen van leeftijdstoeslagen die een compensatie zijn van kosten die oplopen met de leeftijd. Wat ook meespeelt, is de vraag van de werkgeversorganisaties om de steun zo structureel en onvoorwaardelijk mogelijk toe te kennen. Het overleg tussen sociale partners over het Banenpact bewoog vorig jaar voor geen meter omdat Voka in feite een regionale structurele korting wou, een lage lonen-bis. Dat hebben ze ook langs politieke weg niet voor mekaar gekregen omdat het de deur zou openen voor bevoegdheidsdisputen vermist het akkoord over de zesde staatshervorming de structurele kortingen, lage lonen inbegrepen, op federaal niveau blijft situeren. Maar ze hebben voorlopig wel hun zin gekregen dat de steun op dit ogenblik zeer breed gaat en nauwelijks aan voorwaarden is onderworpen. Stel dat het beleid geen oren heeft naar de syndicale verzuchtingen, dan zal het geen verschil uitmaken of je als werkgever een oudere werknemer met een weekcontract aanwerft of met een contract van onbepaalde duur. Net zomin zal het een verschil uitmaken als je een laaggeschoolde
sampol 2015/4|78
SAMPOL_april_2015.indd 78
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
of een middengeschoolde jongere in dienst neemt: zelfde korting. Het maakt overigens ook geen verschil uit of de jongere werkloos is dan wel van werk verandert: zelfde korting. Terwijl deze regeringen er alles aan doen om
Vlaams Banenpact zoekt jobs
deren uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs die nog meer dan vandaag dreigen deeltijds werkloos te blijven nu bedrijven zelf kunnen selecteren uit een veel breder aantal kandidaten. Bovendien zijn niet alleen de langdurig werk-
Terwijl deze regeringen er alles aan doen om zelfs de bompa’s aan het werk te zetten, laat men de langdurig werklozen compleet in de kou staan. Geen RSZ-korting voorzien, net zomin als het behoud van een werkuitkering en als er van werkervaring sprake is, dan niet meer via een betaald statuut (WEP-plus) maar enkel met behoud van een uitkering… en straks een verplichte gemeenschapsdienst? zelfs de bompa’s aan het werk te zetten, laat men de langdurig werklozen compleet in de kou staan. Geen RSZ-korting voorzien, net zomin als het behoud van een werkuitkering en als er van werkervaring sprake is - wat op zich een positieve aanpak kan zijn als opstap naar en duurzame inschakeling -, dan niet meer via een betaald statuut (WEP-plus) maar enkel met behoud van een uitkering… en straks een verplichte gemeenschapsdienst? Wellicht staan die werklozen in de ogen van veel werkgevers te ver af van de arbeidsmarkt. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat deze bewindsploeg ook deze patronale invalshoek volgt en een scherpe opdeling maakt tussen beter en minder goed geplaatsen. Aan de werkgevers worden de Best Beschikbare Arbeidskrachten aangeboden, met korting. De minder goed geplaatsten worden geactiveerd. De vraag is nog: naar wat en naar waar als de werkgevers voor die groepen geen inspanningen doen? Het is een fenomeen dat ook opduikt in de plannen van de regering rond duaal leren. Goed bedoeld, maar met een tweedeling tussen de iets rijpere leerlingen in het technisch onderwijs die kunnen solliciteren (sic) bij bedrijven en de an-
lozen zelf het slachtoffer van die hervorming. Die sectoren die traditioneel gebruik maakten van de maatregelen voor langdurig werklozen (dienstencheques, social profit, lokale besturen) dreigen eveneens zwaar getroffen te worden. HOGERE TEWERKSTELLINGSGRAAD? Brengt dit beleid nu de doelstelling van een hogere werkzaamheidsgraad van 76% tegen 2020 dichter in de buurt? We betwijfelen het. Het Steunpunt WSE kwam in haar meest optimistische scenario uit op 73,1% werkende Vlamingen of 111.000 werkenden minder dan beoogd in 2020. En daarbij werd geen rekening gehouden met de impact van de regeerakkoorden van 2014. 5 Het Vlaamse Banenpact zal dit niet veranderen. Het Banenpact is in de eerste plaats een operatie waarbij nieuwe arbeidsmarktbevoegdheden worden ingekanteld in het Vlaams beleid. Daar komen geen nieuwe middelen aan te pas. Integendeel: er wordt ook op deze uitgaven gekort. Bovendien werd aangetoond dat het doelgroepenbeleid, indien ongewijzigd, minder effectief zal zijn doordat steun te weinig selectief wordt toegekend en sampol 2015/4|79
SAMPOL_april_2015.indd 79
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
Vlaams Banenpact zoekt jobs
er dus een groter buitenkanseffect (bedrijven strijken steun op voor aanwervingen die ze sowieso van plan waren te doen) zal spelen. Wat zeker is, is dat het beleid op dit ogenblik vooral banen schrapt door haar besparingsbeleid. Zelfs bij een conservatieve inschatting komen we al snel op enkele duizenden arbeidsplaatsen uit.6 Het ziet er zeker op de korte termijn dus niet al te goed uit voor de werklozen. Een beleid gericht op het langer aan het werk houden van oudere werknemers zal dit nog moeilijker maken. In haar herfstnota 2014 geeft de VDAB dat open en bloot toe: ‘De verlenging van de (einde) loopbaan van uittreders kan zeker bij een langdurige, lage groei- en jobdynamiek de kansen van nieuwe intreders, vooral jonge schoolverlaters en werkzoekenden, verminderen. De daling van de instroom naar werk van werkzoekende jongeren de laatste jaren is wellicht het gevolg van het gecombineerd effect van de laagconjunctuur, de langere werkzaamheid van oudere werknemers en de geringe arbeidsvraag’. Het heeft lang geduurd, maar nu wordt het steeds meer toegegeven: op een weinig
SAMENGEVAT Het Banenpact dreigt voorlopig zijn naam niet echt waar te maken: het zal niet alleen zeer waarschijnlijk geen pact zijn, omdat de werkgevers het overleg blokkeren; het zal ook niet veel banen scheppen. Dit mag niet leiden tot fatalisme, noch tot een afwachtende houding. Maar we zullen het niet klaren met ongewijzigd beleid. Arbeidsmarktmaatregelen zoals deze in een (verbeterd) Banenpact zijn belangrijk en nodig, maar zullen niet voor de ommekeer zorgen. De evolutie van de werkloosheid in Europa volgt naadloos de evolutie van de groeivertraging. Het herstel van een investeringsdynamiek en van een koopkrachtige vraag zal daarom doorslaggevend zijn om het tij te kunnen keren. Een vergelijking tussen de EU-landen met de beste resultaten inzake werkloosheid (Duitsland en Oostenrijk) en de slechtst presterende landen (Griekenland en Spanje), toont aan dat het verschil gelegen is in hun groeiprestaties. Wie de beste werkgelegenheidsresultaten voorlegt,
Arbeidsherverdeling moet terug op de agenda. Al beseffen we dat in de huidige politieke context een stand still op dit vlak al hoog gemikt is. dynamische arbeidsmarkt kan langer werken de kansen van jongeren en werklozen fnuiken. In de volksmond: wat baat het ouderen te verplichten om langer te werken als er voor jongeren nog geen jobs zijn.7 Ook het optimisme van die arbeidsmarktprofeten die verkondigden dat we naar structurele tekorten dreigden te evolueren door de massale uitstroom van de babyboomers, is wat verstomd. De groei valt tegen, de besparingen verergeren de situatie nog en de overheden snoeien in de gesubsidieerde tewerkstelling…
scoort bovendien ook het best op sociale bescherming, zoals ontslagbescherming en hoogte van werkloosheidsuitkeringen. 8 Een verdere aantasting van sociale bescherming - zoals vaak wordt aangeprezen onder het mom van een structurele arbeidsmarkthervorming - zou dan ook helemaal verkeerd zijn. De eerste sleutel voor een duurzaam werkgelegenheidsherstel is dan ook gelegen in een politiek van (duurzame) groei, al mogen we geen wonderen verwachten. Het ziet er immers niet naar uit dat we binnen afzienbare tijd naar voldoende groei tenderen
sampol 2015/4|80
SAMPOL_april_2015.indd 80
4/24/2015 9:00:29 AM
Jean-Marie De Baene
waarbij de marksectoren de nodige jobs zullen scheppen zodat het enkel kwestie is van jongeren en werklozen klaar te stomen in de juiste richtingen. We zullen ook moeten blijven inzetten op directe jobcreatie, ook in de niet- marktsectoren. Het voorbeeld van de dienstencheques bewijst dat de overheid de ontwikkeling van diensten kan stimuleren met robuuste tewerkstellingsresultaten voor laaggeschoolden en werklozen. Maar ook daar is er weinig hoop vanuit de regering te verwachten. De verplichting voor dienstenchequebedrijven om voor 60% te rekruteren uit bepaalde kansengroepen werd al afgeschaft en het in het regeerakkoord beloofde groeipad
Vlaams Banenpact zoekt jobs
voor de sociale economie werd onlangs alweer geschrapt, althans minstens voor de komende twee jaar. Derde sleutel: arbeidsherverdeling. Het Europees Vakbondsinstituut stelt vast dat de groei in tewerkstelling die in de meerderheid van lidstaten werd geobserveerd, het gevolg is van arbeidsherverdeling eerder dan van toename van arbeidsvolume. Met die kanttekening, dat het vaak het gevolg is van een toename van onvrijwillig deeltijds werk en mini-jobs.9 We stipten het al aan: arbeidsherverdeling moet terug op de agenda. Al beseffen we dat in de huidige politieke context een stand still op dit vlak al hoog gemikt is.
Jean-Marie De Baene Hoofd studiedienst Vlaams ABVV
Noten 1/ Frank Vandenbroucke, in: De Morgen, 04/02/2015. 2/ VVSG. 3/ OECD Employment Outlook 2014, p.17. 4/ Zie: Steunpunt Werk en Sociale Economie. 5/ ‘Terugblik op de Vlaamse arbeidsmarkt. Ontwikkelingen sinds de jaren tachtig.’ WSE-rapport 2015 nr.1, pp. 58- 59. 6/ Er zijn verschillende schattingen over het jobverlies door
de besparingen van de Vlaamse regering. De Teller.be (sp.a) heeft het over een 15.000 bedreigde/ verloren jobs. Het Vlaams regeerakkoord (2014) maakt zelfs gewag van 1950 jobs minder binnen de Vlaamse administratie. 7/ Daar bestaat uiteraard geen consensus over. Op de vraag of de afwezigheid van jobs geen valabel argument is tegen het activeren van bruggepensioneerden, reageert Jan Denys, arbeidsmarktdeskundige bij Randstad in
De Tijd (19/3/2015): ‘Dat is een heel flauwe en domme redenering. Mensen die zulke dingen beweren, begrijpen niet hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit. Net door systemen als het brugpensioen vinden 50- plussers geen werk, want ze werken stigmatiserend.’ 8/ ‘Benchmarking Working Europe 2015’ - European Trade Union Institute, pp. 25-26. 9/ ‘Benchmarking Working Europe 2015’ - European Trade Union Institute, p. 24.
sampol 2015/4|81
SAMPOL_april_2015.indd 81
4/24/2015 9:00:29 AM
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Eén van de voornaamste oorzaken van het aanslepen van de eurocrisis is het gebrek aan investeringen in Europa sinds de financiële crisis uitbrak in de herfst van 2008. Het heeft door het blindstaren op begrotingsevenwichten (en dat is nog niet voorbij, zoals we verder aangeven) lang geduurd voor dit probleem ook door de Europese beleidsmakers werd erkend. De nieuwe Commissie Juncker heeft nu van een Europees investeringsplan1 één van haar prioriteiten gemaakt. Dit zou de komende drie jaar 315 miljard euro aan extra investeringen moeten opleveren. Hoewel we het voornemen om investeringen aan te zwengelen toejuichen, plaatsen we in dit stuk een aantal kritische bedenkingen bij dit plan. Ideologische starheid maakt van het Europees investeringsplan een doodgeboren kind.
SAMPOL_april_2015.indd 82
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
ONVOLDOENDE OM DE INVESTERINGSKLOOF TE DICHTEN Zoals de Europese Commissie zelf aangeeft, is de reden voor het investeringsplan de investeringskloof die de Europese Unie sinds de uitbraak van de crisis in 2008 kent. Die kloof, het verschil tussen de jaarlijkse investeringen voor de crisis en nu, bedraagt volgens de Commissie zelf om en bij de 400 miljard euro per jaar. Sommige berekeningen komen zelfs tot een nog hoger bedrag.2 Anderen3 stellen dat we de vastgoedboom in mindering moeten brengen bij de ‘gezonde’ investeringen van voor de crisis maar komen zelfs dan tot een significant investeringtekort. De 315 miljard euro uit het investeringsplan wordt gespreid over drie jaar en betekent met andere woorden iets meer dan 100 miljard euro op jaarbasis. Het zal dus, in het beste geval, slechts een vierde van de investeringskloof dichten. SLECHTS EEN FRACTIE VAN HET BEDRAG IS ‘ZEKER’ In het beste geval. Want de 315 miljard euro waarover het plan spreekt wordt niet meteen op tafel gelegd. Slechts een fractie ervan is geld dat door de Europese Unie wordt uitgetrokken. 16 miljard euro aan garanties zal uit het EU-budget komen, 5 miljard euro wordt door de Europese Investeringbank bijgelegd. Van die 16 miljard euro komt de helft uit fondsen die sowieso al waren toegewezen aan investeringen, de andere helft wordt niet eens volstort. Eén van de fondsen waar geld wordt gezocht, is Horizon 2020, het zesjarige onderzoeksprogramma van de EU, waar de middelen vooral worden weggehaald bij programma’s ter ondersteuning van fundamenteel onderzoek en van onderzoek rond maatschappelijke uitdagingen.4
Hoe komt men dan aan het bedrag van 315 miljard euro? Het Europees Investeringsfonds moet als een hefboom dienen om private investeringen aan te trekken. De Europese Commissie rekent op een multiplicator van 15. Elke euro die door de Europese Unie ingelegd wordt, moet 14 euro’s uit private handen opleveren. De redenering is dat private investeerders vandaag veel interessante strategische (zie verder) projecten links laten liggen omdat ze schrik hebben van de risico’s op verlies die ermee verbonden zijn. Het Europees Investeringsfonds verzekert een deel van dat risico, door als eerste eventueel verlies op te vangen. De vraag is of dat zal volstaan om veel private investeerders los te weken. Er is vandaag allesbehalve een gebrek aan goedkoop krediet. Of deze hefboomconstructie plots wel twijfelende kapitaalkrachtigen over de streep zal trekken om in interessante projecten te investeren, is betwijfelbaar. Zeker indien er door EFSI een vergoeding wordt gevraagd voor deze waarborg. Het gebrek aan investeringen kan ook worden verklaard door een gebrek aan vraag in de economie om de output van die investeringen mee te consumeren. En daar verandert dit plan dus niets aan. GELIJKENISSEN MET VLAAMSE BANKENPLAN Deze analyse wordt bevestigd door de ervaring hier met het fameuze bankenplan van de Vlaamse Regering-Peeters II. Dit plan werd eind 2012 gelanceerd door toenmalig minister-president Kris Peeters als alternatief op uitspraken van ex-premier Elio Di Rupo over het splitsen van de zaken- en spaaractiviteiten van financiële instellingen. sampol 2015/4|83
SAMPOL_april_2015.indd 83
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
Het Vlaamse bankenplan 5 bestond uit een amalgaam aan bijeengesprokkelde maatregelen, waarvan het voornaamste de oprichting van kmo-fondsen door de vier grootbanken was. Dit luik vertoont grote gelijkenissen met het Europees investeringsplan, waar men voorziet om 75 miljard euro van de vooropgestelde 315 miljard euro aan te wenden voor de financiering van kmo’s. De kmo-fondsen uit het Vlaamse bankenplan zouden bestaan uit een ‘first-loss’ buffer van 7,5 procent met middelen van de banken, daarboven
Dit alles maakt dat er vandaag (bijna drie jaar na de aankondiging van het Vlaamse bankenplan) nog geen enkel kmo-fonds werd opgericht en dat dit waarschijnlijk ook niet meer zal gebeuren. De enige ‘reële’ impact van dit onderdeel van het bankenplan bleken de periodieke zegebulletins van Febelfin6, die zonder enige kritische toets werden overgenomen door de financiële pers over het aantal kredieten dat zogezegd in uitvoering van het Vlaamse bankenplan werd toegekend aan ondernemingen. In werkelijkheid bleek het hier evenwel te gaan om de reguliere kredietactiviteiten van de banken, voor
Het Europees investeringsplan stelt dat er geen geografische quota zullen worden gehanteerd bij de toekenning van de garanties maar dat gewoon de beste projecten zullen worden geselecteerd. De vraag is of de landen in Zuid-Europa daarmee veel geholpen zullen zijn. zou er een ‘second-loss’ buffer komen, voor 80 procent gewaarborgd door het overheidsvehikel Gigarant. Deze tweede buffer zou eveneens gespijsd worden met middelen van de banken en 7,5 procent van de fondsgrootte bedragen. De overige investeringsmiddelen van deze kmofondsen zouden worden opgehaald bij grote institutionele investeerders en verzekeraars. Het doel was om middels deze fondsen 1 miljard euro aan nieuwe ondernemingskredieten te financieren en net als bij EFSI zo tegemoet te komen aan een (vermeend?) probleem van kredietschaarste. Al gauw bleek dat er bij institutionele investeerders geen appetijt bestond om in dergelijke constructies mee te stappen. Ook bij de banken zelf was er geen animo om deze fondsen op te richten. Zij maakten de terechte afweging dat het onzinnig is om te betalen voor een overheidswaarborg voor een activiteit die zij sowieso zouden uitvoeren (het verlenen van kredieten aan bedrijven).
wie financiering van ondernemingen natuurlijk een kerntaak is.7 Het valt te hopen, maar niet te verwachten dat het plan-Juncker meer resultaat zal opleveren dan een cynische communicatieoefening. Het is alleszins duidelijk dat er geen lessen getrokken werden uit het debacle op Vlaams niveau. ZULLEN DE INVESTERINGEN DE LANDEN IN GROOTSTE NOOD HELPEN? De investeringskloof in de EU is niet even diep in alle lidstaten. Opnieuw volgens de Europese Commissie zelf is de investeringskloof vooral ernstig in de GIIPS-landen: 25% in Italië, 36% in Portugal, 38% in Spanje, 39% in Ierland en maar liefst 64% in Griekenland. Dat heeft natuurlijk een groot negatief effect op het groeipotentieel van deze landen, terwijl zij net sterk zouden moeten groeien om de hoge werkloosheid terug te schroeven en ooit hun schulden te kunnen terugbetalen.
sampol 2015/4|84
SAMPOL_april_2015.indd 84
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
Het Europees investeringsplan stelt dat er geen geografische quota zullen worden gehanteerd bij de toekenning van de garanties maar dat gewoon de beste projecten zullen worden geselecteerd. De vraag is of de landen in Zuid-Europa daarmee veel geholpen zullen zijn. Zullen investeerders hun twijfels om daar te investeren laten vallen omdat de Europese Unie een klein deeltje van eventueel verlies garandeert? Zolang de eurocrisis voortwoekert, en er onzekerheid bestaat over het overleven van landen als Griekenland en Spanje in de eurozone, lijkt dat betwijfelbaar. Investeerders kunnen ondertussen voor veiligere beleggingen elders kiezen of speculeren op de beurs die al een tijdje weer (te) hoge toppen scheert. Ook de Europese Investeringsbank heeft zich in het verleden weigerachtig getoond om investeringen in Zuid-Europa te financieren omdat ze eveneens geen risico’s wil nemen zodat haar AAA-rating niet in gevaar komt. PRIVATISERING VAN DE WINST, SOCIALISERING VAN DE RISICO’S Met deze hefboomconstructie wordt gekozen om private investeerders te verleiden de grote hoeveelheid beschikbaar geld eindelijk in investeringen in de reële economie te pompen. Als het fout loopt, draagt de Europese belastingsbetaler op voor een deel van het verlies. Als de investering toch loont, is de winst voor de private investeerder. Een alternatief zou zijn dat overheden zelf investeringen doen zodat de burgers daar later ook helemaal zelf de vruchten van kunnen plukken. Maar het taboe op begrotingstekorten en nieuwe overheidsschulden verhindert dat. Dat is onzin. Een land als Duitsland heeft nu al een tijdje een negatieve rente op 2- en 5-jarige
obligaties (het krijgt geld om nieuwe schulden aan te gaan), en betaalt minder dan 1% rente op een obligatie van 30 jaar. Zelfs België betaalt in de eerste weken van dit jaar maar iets meer dan 0,5% voor 10-jarige leningen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er in se niets links of progressiefs is aan het financieren van investeringen (of a fortiori lopende uitgaven) door middel van overheidsschulden. Deze financieringsvorm houdt namelijk inherent een herverdeling in van belastingmiddelen naar eigenaars van overheidsobligaties. Deze laatsten zijn in de meeste gevallen de hogere inkomens- en vermogensgroepen en institutionele investeringsfondsen. Hoewel deze omgekeerd herverdelende werking van de overheidsschuld bij de huidige lage rentestanden eerder beperkt is, zouden overheden in plaats van of naast het aangaan van leningen ook het slapend kapitaal hoger kunnen belasten, en de inkomsten daarvan dan zelf investeren, zoals Obama recent in de Verenigde Staten heeft voorgesteld.8 VOOR OVERHEDEN LIGGEN GOEDE PROJECTEN VOOR HET RAPEN Maar er wordt niet aan gedacht om overheden investeringen te laten doen in het eigen land (of vanuit Europese middelen in Zuid-Europa). Het argument is steeds dat we niet nog meer schulden kunnen doorgeven aan de volgende generaties of de hardwerkende burger nog meer kunnen belasten. Echter: de slimme investeringen die we vandaag zouden doen, leveren ook baten op voor de huidige én volgende generaties: betere wegen en openbaar vervoer, goedkopere, veiligere en schonere energie, een hoger opgeleide bevolking. Dat zou meer groei opleveren en lagere facturen, waardoor ook de schuld makkelijker kan worden afgelost en we via ons repartitiesysteem in de toekomst makkelijker sampol 2015/4|85
SAMPOL_april_2015.indd 85
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
de pensioenen kunnen betalen (de problemen in de tweede pijler tonen dat inzetten op een robuuste eerste pijler geen overbodige luxe is). Misschien gelooft u dit niet nadat we al jaren met de misleidende metafoor van de ‘goede huisvader’ die geen schulden mag maken om de oren zijn geslagen. Maar weet: wij zijn zeker niet de enige die dit zeggen. Bijvoorbeeld ook het Internationaal Muntfonds maakt deze analyse.9 Volgens de IMF-studie kunnen efficiënte investeringen in een periode met lage groei de schuld met maar liefst 9 percentpunten verminderen. DE PPS-CONSTRUCTIES VAN VLAANDEREN Bien étonnés de se trouver ensemble. Ook de Vlaamse Regering-Bourgeois hanteert tegenwoordig een opmerkelijk (weze het weinig coherent) discours inzake begrotingsdiscipline. Zo verklaarde huidig minister-president Geert Bourgeois over de Vlaamse begroting: ‘(ik heb) Europa gevraagd om voor een duurzame investering tijdelijk van het begrotingstraject te mogen afwijken. Als Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker grote investeringen vraagt, moet daar iets tegenover staan (…) We moeten niet in het rood gaan. Met afwijking bedoel ik eerder dat je als lidstaat meer tijd neemt om naar een evenwicht te gaan’.10 Begrijpe wie kan. Het feit dat de Vlaamse Regering (net als de Waalse Regering) door Eurostat gedwongen wordt om steeds meer PPS-constructies in haar begroting op te nemen, is natuurlijk niet vreemd aan deze nieuwe kritische opstelling. Vanuit het oogpunt van transparantie en democratische controle op de overheidsuitgaven vallen deze beslissingen van Eurostat enkel toe te juichen. In het verleden hebben de verschillende Belgische deelstaatregeringen - meer dan andere Europese
landen - hun toevlucht gezocht tot dergelijke constructies om grote investeringen in scholenbouw, zorgvoorzieningen, sociale huisvesting en wegeninfrastructuur uit hun begroting te houden. Daarbij werd weinig of geen rekening gehouden met het feit dat over de looptijd van deze contracten de kost aan beschikbaarheidsvergoedingen en juridisch advies vaak hoger oploopt dan het initiële investeringsbedrag. De nieuwe rechtse Vlaamse Regering hult haar kritiek op de Europese begrotingsregels graag in een bedrijfseconomisch kleedje. Zo werd eind vorig jaar een schrijven aan de Europese Commissie gestuurd waarin de Vlaamse Regering haar beklag deed over het feit dat investeringen volgens het ESR-stelsel in één klap in de begroting moeten worden genomen en niet over een langere periode mogen worden afgeschreven zoals in een bedrijfsboekhouding.11 Daarbij maakte niemand de nochtans vanzelfsprekende bedenking dat dit leuke ideetje niet tot veel (om niet te zeggen geen) budgettaire ademruimte zou leiden voor de Vlaamse begroting. Dit omdat het natuurlijk niet opgaat om enkel je nieuwe investeringen te beginnen afschrijven. Indien er wordt overgestapt naar een begrotingsstelsel met afschrijvingen, is dat natuurlijk ook van toepassing op het bestaande patrimonium van de Vlaamse overheid waarvan de (aanzienlijke) afschrijvingskosten eveneens zouden moeten worden opgenomen in de begroting. WERKEN MET DUBBELE BEGROTING? Een interessantere piste die de Vlaamse Regering bij Europa zou kunnen verdedigen, is het voorstel dat professor Wim Moesen verdedigt in een recent Leuvens Economisch Standpunt.12 Professor Moesen stelt daar dat de klassieke Maastrichtnormen (max. 3% begrotingstekort,
sampol 2015/4|86
SAMPOL_april_2015.indd 86
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
max. 60% overheidsschuld) niet meer bruikbaar zijn om aan het Europese begrotingsbeleid richting te geven. Hij pleit ervoor om terug te grijpen naar de gouden financieringsregel, waarbij er wordt gewerkt met een dubbele begroting. Eén voor lopende uitgaven en één voor investeringsuitgaven. De investeringsuitgaven zouden zo niet rechtstreeks wegen op het begrotingssaldo (wel onrechtstreeks door de rentelasten). Professor Moesen pleit er daarbij voor om voor de lopende begrotingsuitgaven steeds een nominaal begrotingsevenwicht aan te houden. Dit laatste lijkt ons te verregaand omdat
energie en (digitale) netwerken. Maar via de aanpak van het Europees Investeringsfonds zullen deze dan wel in private handen belanden, en dus zullen we in de toekomst ook mee(r) betalen voor de dividenden van aandeelhouders. Nochtans beschouwden we deze sectoren in het verleden als publieke sectoren, en met goede redenen. Investeringen in zulke sectoren hebben typisch een grote initiële kost terwijl de winsten zich op langere termijn voordoen en onzeker zijn. Bovendien hebben zulke investeringen ook positieve ‘sociale’ externaliteiten, naast de
We menen dat het plan-Juncker wel de juiste strategische sectoren identificeert, maar via de aanpak van het Europees Investeringsfonds zullen deze in private handen belanden. De vraag is of private investeerders vandaag wel de investeringen zullen doen die wij als het meest wenselijk beschouwen. daarbij de rol van de automatische stabilisatoren (o.a. in de sociale zekerheid) miskend wordt bij een negatieve economische conjunctuur. Het is echter ook mogelijk om voor de lopende uitgaven een zogenaamd ‘structureel evenwicht’ te hanteren, waarbij het nominaal evenwicht gecorrigeerd wordt voor conjunctuurfactoren. Een echt Keynesiaans begrotingsbeleid zou nog een stap verder gaan door een anticyclisch begrotingsbeleid voor te schrijven, waarbij er in jaren van negatieve of laagconjunctuur structurele tekorten toegelaten zijn die dan gecompenseerd dienen te worden door het boeken van structurele overschotten in jaren van hoogconjunctuur. WENSELIJKE INVESTERINGEN? Wij menen dat het plan-Juncker wel de juiste strategische sectoren identificeert, namelijk: infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling,
private baten (winst) die ze kunnen opleveren. Als we de voorziening ervan overlaten aan de private sector, dreigen we er dus uiteindelijk te weinig van te hebben. Want de vraag is of private investeerders vandaag wel de investeringen zullen doen die wij als het meest wenselijk beschouwen. Neem investeringen in hernieuwbare energie, een sector die in sommige landen zoals Spanje al zwaar getroffen is door het terugschroeven van subsidieschema’s sinds de crisis. De lage energie- en elektriciteitsprijzen op de internationale markten zijn alvast geen goed begin om winstzoekende kapitaalhouders te overtuigen hierin te investeren. Zoals hierboven gesteld doet het de onzekerheid over de winstgevendheid van zulke investeringen stijgen. Maar dat ligt anders voor de publieke sector: elke euro die de overheid aan hernieuwbare energie zou besteden sampol 2015/4|87
SAMPOL_april_2015.indd 87
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
is sowieso goedkope, veilige en schone energie voor de toekomst, en dus maakt het veel minder uit welke schommelingen de olieprijs maakt. Of nog: de isolatie van huizen en overheidsgebouwen. Dat is een quick-win voor het klimaat en de portefeuille van de bewoners. Maar vaak kunnen arme huurders die investering niet ophoesten en hebben verhuurders er geen belang bij, laat staan de grote investeringsfondsen die
niet dichten en ondertussen dreigt een verloren generatie jonge werklozen al te zijn gevormd), er zijn ook een aantal grote vraagtekens te plaatsen bij de opzet van het plan. Ideologische oogkleppen die echte overheidsinvesteringen onbespreekbaar maken, verhinderen om vandaag kosteloos investeringen te maken die mensen aan het werk zetten, de groei stimuleren en naar een duurzamere economie leiden. We maken er soms absurde denkfouten door. Zo moeten ste-
Ideologische oogkleppen die echte overheidsinvesteringen onbespreekbaar maken, verhinderen om vandaag kosteloos investeringen te maken die mensen aan het werk zetten, de groei stimuleren en naar een duurzamere economie leiden. We maken er soms absurde denkfouten door. vandaag aangesproken worden. De overheid zou dit marktfalen vandaag (quasi) gratis kunnen verhelpen, maar deze eenvoudige oplossing ligt niet op tafel, en valt op het eerste zicht ook niet onder de ‘strategische’ investeringen van het Europees investeringsplan. CONCLUSIE Het Europees investeringsplan is niet alleen too little too late (het zal de investeringskloof
den en gemeenten vandaag verplicht besparen op bijvoorbeeld het onderhoud van de wegen ‘om geen extra schulden door te geven aan de volgende generaties’. Maar de putten in de wegen die we vandaag niet vullen, zullen uiteraard later onvermijdelijk moeten worden gedicht. Betaald door, juist ja, de volgende generaties. Benieuwd hoe de volgende generaties over een paar decennia over deze onbegrijpelijk gemiste kansen zullen oordelen.
Ferdi De Ville Docent Europese Studies aan de Universiteit Gent, lid van de progressieve denktank Poliargus Mehdi Koocheki Adviseur begrotingsbeleid op de studiedienst van het Vlaams ABVV
sampol 2015/4|88
SAMPOL_april_2015.indd 88
4/24/2015 9:00:30 AM
Ferdi De Ville en Mehdi Koocheki
Noten 1/ Het investeringsplan valt te lezen op: http://ec.europa.eu/priorities/jobs-growth-investment/ plan/index_en.htm. 2/ Matthew Dalton, Will Juncker’s €300 Billion Plan Close the Euro Investment Gap?, The Wall Street Journal, http://blogs.wsj. com/brussels/2014/10/13/willjunckers-e300-billion-plan-closethe-euro-investment-gap/. 3/ Grégory Claeys, Pia Hüttl, André Sapir and Guntram B. Wolff, Measuring Europe’s investment problem - a long-term view of investment growth in Europe, 24 november 2014, http://www.bruegel.org/nc/blog/ detail/article/1486-measuringeuropes-investment-problem/. 4/ http://eua.be/Libraries/Publi-
Het Europees investeringsplan is een doodgeboren kind
cation/EUA_Policy_brief_EFSI. sflb.ashx. 5/ http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/getFile. action?id=383449. 6/ https://www.febelfin.be/nl/ bankenplan-vlaanderen-bankenvoldoen-drie-maal-aan-hun-engagement. 7/ Los van het feit dat er geen enkel kmo-fonds daadwerkelijk werd opgericht, was er ook geen significante impact op het totaal uitstaande kredietbedrag aan ondernemingen waarneembaar (http://www.nbb.be/belgostat/ PresentationLinker?TableId=248 000013&Lang=N). 8/ Barack Obama plans to tax overseas tax piles, 1 februari 2015, Financial Times. 9/ Is it time for a infrastructure
push? The macroeconomic effects of public investments, in: World Economic Outlook: Legacies, Clouds, Uncertainties, Oktober 2014, https://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/02/pdf/ c3.pdf. 10/ De Tijd, 3 januari 2015. 11/ Er wordt tegenwoordig zelfs beweerd (oa. in een recente studie van Belfius over overheidsinvesteringen) dat het niet kunnen afschrijven van overheidsinvesteringen een nieuwe regel is sinds de invoering van het ESR2010-rekeningenstelsel. Dit is manifest onjuist. Ook onder de oude ESR95-regels was dit niet mogelijk. 12/ W.Moesen, De begroting als publieke grabbelton versus civiel kapitaal, LES 2015/147.
sampol 2015/4|89
SAMPOL_april_2015.indd 89
4/24/2015 9:00:30 AM
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
Ruud Wouters, Stefaan Walgrave, Pauline Ketelaars en Nina Eggert Vier maanden geleden, op donderdag 6 november 2014, gaf het gemeenschappelijk vakbondsfront met een grote nationale manifestatie het startschot van wat een ‘hete herfst’ beloofde te worden. Kop van jut was de nieuwe federale regering-Michel. In deze bijdrage vergelijken we de deelnemers aan deze nationale manifestatie met de vakbondsbetogers die drie jaar eerder op straat kwamen, op 2 december 2011, tegen de maatregelen van de regeringDi Rupo. We laten zien dat beide mobilisaties erg veel gelijkenissen vertonen qua eisen en thema’s, maar dat het grote verschil schuilt in de samenstelling van de geviseerde regering. Leidde dit verschil in regeringssamenstelling ook tot verschillen op straat? Hadden de betogers tegen Michel I andere verwachtingen en andere politieke voorkeuren dan hun voorgangers tegen Di Rupo I?
SAMPOL_april_2015.indd 90
4/24/2015 9:00:30 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
In psychologisch onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van identieke tweelingen. Omdat ze voor de volle honderd procent hun genetisch materiaal delen, kunnen mogelijke verschillen binnen tweelingen teruggebracht worden tot het verschil in de prikkels (omgeving) waaraan ze blootgesteld worden. In dit artikel beroepen we ons min of meer op dezelfde procedure. We vergelijken twee erg gelijkaardige ‘tweeling’ demonstraties: de vakbondsbetogingen tegen de aangekondigde besparingen van de regeringen Di Rupo (2011) en Michel (2014). Het opzet en de organisatoren van beide betogingen waren erg gelijkaardig, ze delen dus hetzelfde genetisch materiaal. De ‘omgeving’ waarin ze georganiseerd werden, verschilde echter sterk: de samenstelling van de geviseerde regering. We vragen ons in dit artikel af of die verschillende context ook resulteerde in een andere samenstelling van de massa. Op de vooravond van een betoging speculeren organisatoren, journalisten en politieke targets vaak over wie er juist zal komen opdagen en met hoeveel de betogers zullen zijn. De samenstelling en opkomst van een betoging zijn belangrijke indicatoren van de draagkracht en bijgevolg ook voorspellers van de mogelijke slagkracht van de actie. Komt er minder volk op straat dan verwacht dan is de kans op toegevingen van regeringswege klein. Maar ook wanneer bepaalde groepen of personen in een betoging overheersen of juist afwezig zijn (leden met een bepaalde vakbondskleur, burgers van een bepaalde taalgemeenschap) beïnvloedt dit de mogelijke weerklank die een betoging krijgt. Zowel in 2011 als in 2014 bevroegen we een representatief staal betogers op beide marsen. Aan de hand van die data gaan we na of de verschillen in regeringssamenstelling ook voor verschillen op straat zorgden. 'TWEELING' DEMONSTRATIES? Laten we eerst het geheugen opfrissen en de
genese en de inhoud van beide demonstraties schetsen. Tabel 1 legt beide betogingen naast elkaar. Wij hebben Alternatieven (2011) Het startschot voor de mobilisatiecampagne van de betoging in 2011 (Wij hebben Alternatieven) wordt gegeven op 15 november. Zo’n 5.000 militanten van het vakbondsfront verzamelen op de Heizel om druk te zetten op de aanslepende regeringsonderhandelingen. Communautaire knopen zijn reeds doorgehakt maar de gesprekken over de begroting slepen aan. Het spook van de financiële crisis, een dwingende hand van Europa en de almacht van de ratingbureaus zetten druk op de ketel: er moet en zal fiks bespaard worden. Het vakbondsfront gaat in het verweer en kondigt op 15 november een grote nationale betoging aan. Op 26 november komt uiteindelijk een begrotingsakkoord uit de bus. Het doelwit van de geplande manifestatie krijgt een gezicht: de regering-Di Rupo. Op 6 december, vier dagen na de betoging, legt deze bewindsploeg de eed af. Na 541 dagen onderhandelen is de langverwachte klassieke tripartite een feit. Met welk eisenpakket trokken de bonden op 2 december 2011 de straat op? Eerst en vooral dus met een ‘Neen’ tegen blinde bezuinigingen: handen af van de index, van het (brug)pensioen en van de wacht- en werkloosheidsuitkeringen. Maar de bonden stellen ook alternatieven voor: investeren in kwaliteitsvolle en duurzame jobs enerzijds; het geld halen waar het zit, met rechtvaardige fiscaliteit en het opvoeren van de strijd tegen fiscale fraude, anderzijds. Bovendien is het voor de bonden duidelijk dat de besparingsmaatregelen onevenwichtig verdeeld worden over de maatschappij. Het is de gewone mens die de rekening moet betalen voor een crisis die sampol 2015/4|91
SAMPOL_april_2015.indd 91
4/24/2015 9:00:30 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
Tabel 1: overzicht ‘tweeling’ demonstraties. Wij hebben Alternatieven Datum 2 december 2011 Campagne 15 november: startschot 2 december: nationale betoging 22 december: staking openbare diensten 30 januari: nationale staking 29 februari: Europese actiedag Eisen Handen af van index Fiscale rechtvaardigheid Ongelijke verdeling lasten Regering Di Rupo Samenstelling PS-cdH-MR + Sp.a-CD&V-Open Vld Eedaflegging 6 december 2011 Onderhandelingen 541 dagen Politieke crisis hoog Economische crisis hoog Overleg voor betoging nee Opkomst 50.000 (politie) 80.000 (bonden) Geweld laag Overleg na betoging ja
door anderen veroorzaakt is. De vermogenden blijven buiten schot. Ook het feit dat de aangekondigde maatregelen genomen worden zonder enig overleg, steekt. Zo’n 50.000 (volgens de politie) tot 80.000 (volgens de bonden) deelnemers dagen op 2 december op. De betoging verloopt erg luidruchtig. Het gebouw van de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt beklad, enkele ruiten sneuvelen en vier heethoofden worden gearresteerd. Maar dat is slechts een detail. De opkomst
Nationale Manifestatie 6 november 2014 15 oktober: startschot 6 november: nationale betoging 24 november-8 december: provinciale stakingen 15 december: nationale staking 22 April: staking openbare diensten Handen af van index Fiscale rechtvaardigheid Ongelijke verdeling lasten Michel MR + N-VA-CD&V-Open Vld 11 oktober 2014 139 dagen laag laag nee 120.000 (consensus) hoog ja
is groot, en de betoging wordt als een krachtige signaal gepercipieerd. Nog diezelfde dag worden de bonden ontvangen door toekomstig premier Di Rupo. Meteen wordt een mogelijke nationale stakingsdag (30 januari 2012) aangekondigd. Deze vroege aankondiging moet de regering voldoende tijd geven om haar plannen bij te sturen, maar de regering houdt het been stijf. Gevolg: de staking gaat door en is relatief succesvol. In februari valt de beslissing. De basis van het begrotingsakkoord blijft overeind, maar de scherpe kanten van regelingen rond pen-
sampol 2015/4|92
SAMPOL_april_2015.indd 92
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
sioen, tijdskrediet en loopbaanonderbreking worden bijgevijld. Mission accomplished, op het conto van de vakbonden. Nationale Manifestatie (2014) We springen drie jaar verder in de tijd, naar de actiegolf in het najaar van 2014. Na 139 dagen onderhandelen legt op 11 oktober de regeringMichel de eed af. De communautaire geest bleef in de fles; zowel campagne als onderhandelingen stonden quasi volledig in het teken van sociaaleconomische kwesties. Uitkomst van de regeringsformatie: voor het eerst in meer dan 25 jaar geen socialisten in de executieve. Wel een coalitie met N-VA, CD&V en Open VLD aan Vlaamse zijde. Enkel de MR van premier Michel vertegenwoordigt de Franstalige stem. Kortom, zowel speelveld als doelwit van het op til zijnde vakbondsprotest verschillen sterk ten opzichte van de situatie in 2011. Toch springen verder vooral de gelijkenissen met de eerste protestgolf in het oog. We beginnen met de campagne die de vakbonden uitrollen. Deze lijkt haast een perfecte kopie van de (succes) formule uit 2011. Op 15 oktober 2014, vier dagen na de eedaflegging, kondigen de bonden hun actieplan aan. De actiegolf vangt aan met een grote nationale betoging op 6 november. Daarop volgen een reeks provinciale stakingsdagen, die kunnen uitmonden in een nationale stakingsdag op 15 december. Met deze vroege aankondiging zijn de bonden de traag uit de startblokken komende regering-Michel te snel af: de ‘hete herfst’ is geboren, de toon is gezet. Ook de eisen van de bonden liggen sterk in het verlengde van de eisen in 2011. Hetzelfde onderliggende thema domineert: de ongelijke verdeling van de lasten. In het gemeenschap-
pelijk pamflet lezen we: ‘Deze regering schiet op de verkeerden. Wie rijk is behoudt zijn voorrechten. Gewone gezinnen betalen als enigen meer lasten. Er is geen enkel evenwicht.’ Het ACV lanceert een specifieke website (www.watkrijgjijopjebord. be) waarin het hongermaal dat het regeerakkoord serveert voor de gewone burger erg mager uitvalt in vergelijking met het feestmaal dat de vermogenden opgediend krijgen. Ook het ABVV hamert op dezelfde nagel: terwijl zowat iedereen gepluimd wordt, ontspringen vermogenden de dans. Het ACLVB-pamflet, ten slotte, toont een cartoon waarbij premier Michel en vice-premier Peeters knielen voor het altaar van het patronaat. Maar ook in meer concrete termen zien we net dezelfde eisen terugkomen in beide betogingen, met één groot verschil. Maatregelen die de regering-Di Rupo enkel in overweging nam - een indexsprong, de verhoging van de pensioenleeftijd, het bevriezen van de lonen, het verminderen van de werkloosheidsuitkeringen - staan nu zwart op wit in het 'Zweedse' regeerakkoord. Dat de werkgevers miljarden lastenverlagingen krijgen zonder garantie op jobcreatie, is de bonden een doorn in het oog. Zeker aangezien er weinig tot niets in het regeerakkoord staat aangaande de alternatieven die de bonden drie jaar eerder reeds naar voren schoven. Geen versterkte strijd tegen fiscale fraude, maar ook geen spoor van een vermogens(winst)belasting of van een hogere belasting bij verkoop van bedrijven. Kortom, de inspanningen die de regering van de samenleving vraagt, zo zeggen de bonden, zijn ongelijk verdeeld en komen eenzijdig op de schouders van de werknemers terecht. Bovendien is het vakbondsfront met een regering zonder socialisten een belangrijk toegangspunt om rechtstreeks druk op het beleid te zetten kwijt. De actualiteit doet daar nog een schep bovenop. Op 5 november 2014 komt sampol 2015/4|93
SAMPOL_april_2015.indd 93
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
LuxLeaks uit: ook rijke Belgische families en bedrijven blijken met fiscale constructies in Luxemburg de Belgische fiscus te omzeilen. Als later in diezelfde week Marc Coucke met de verkoop van Omega Pharma belastingvrij 1,45 miljard euro winst opstrijkt, is het hek helemaal van de dam. En zo hoeft het niet te verbazen dat op 6 november 2014 naar schatting 120.000 deelnemers opdagen voor de Nationale Manifestatie, met voorsprong het grootste Belgische vakbondsprotest in jaren. Opvallend: geen discussie over het aantal aanwezigen. Bonden en politie tellen beide meer dan 100.000 deelnemers. De massaliteit van de actie wordt nergens geminimaliseerd. Dat is ook niet echt nodig, tegenstanders van de betoging hebben een andere stok om mee te slaan: aan het einde van de betoging vecht een honderdtal betogers een veldslag(je) uit met de Brusselse politie. Traangas en het waterkanon worden ingezet. Dertig betogers worden gearresteerd. De camera’s smullen. Ondertussen luisteren tienduizenden vreedzame betogers naar de toespraken van de vakbondsleiders, die later op de dag ontvangen worden door premier Michel. Die veroordeelt het geweld en roept op tot sociaal overleg. DE BETOGERS ONDER DE LOEP Maar wie waren die meer dan 150.000 mensen die deelnamen aan de vakbondsbetogingen? En verschilden de betogers tussen beide demonstraties? Tot dusver beschreven we nauwkeurig de inhoud en het verloop van de acties. De verschillende regeringssamenstelling werd daarbij tussen de lijnen door naar voren geschoven als verklaringsgrond voor mogelijke verschillen in de samenstelling van beide betogingen. De hogere kwantiteit (opkomst) en intensiteit (geweld) van het protest in 2014 zouden op die
manier (onrechtstreeks) het gevolg zijn van de andere regeringssamenstelling en de forsere maatregelen. Toch is hiermee niet alles gezegd. Met hoeveel de betogers zijn en hoe ze zich daarbij gedragen, is maar een deel van het verhaal. Voorafgaand aan beide betogingen werd er druk gespeculeerd over wie er precies naar Brussel zou afzakken. Zouden er veel meer Franstaligen dan Nederlandstaligen komen opdagen? Wat zou de relatieve sterkte van de verschillende vakbondskleuren zijn? Of concreter: hoe sterk zou het ACV voor de dag komen? En ten slotte: hoe intens waren de grieven onder de betogers? De onderzoeksgroep Media, Middenveld & Politiek (M²P, Universiteit Antwerpen) bevroeg een representatief staal betogers op beide betogingen.1 Hier presenteren we voor de eerste maal systematisch bewijsmateriaal aangaande bovenstaande vragen. Franstaligen én Nederlandstaligen? De regering-Di Rupo kende een (kleine) minderheid aan Nederlandstalige kant en had de naam een regering van ‘nationale eenheid’ te zijn. De regering-Michel daarentegen heeft een (grote) minderheid aan Franstalige kant en werd zelfs een ‘kamikaze’ regering genoemd. Met enkel de MR in de cockpit konden de Franstalige vakbonden en oppositiepartijen bovendien volop mobiliseren. De samenstelling van de betoging was vooraf in verschilTabel 2: taal van de deelnemers. 2011 2014 Taal Nederlands 53,30% 55,00% Frans 46,70% 45,00% 100 100
sampol 2015/4|94
SAMPOL_april_2015.indd 94
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
lende media dan ook een hot issue: indien er vooral Franstaligen zouden opdagen, dan kon de conclusie getrokken worden dat Vlamingen instemden met het besparingsbeleid. Tabel 2 geeft de resultaten weer.2 Wat blijkt? Tussen beide betogingen zien we hoegenaamd geen verschil wat het aandeel Nederlandstaligen en Franstaligen betreft. In beide betogingen treffen we zelf iets meer Nederlandstaligen aan, hoewel Franstaligen licht oververtegenwoordigd zijn wanneer we hun aandeel in de Belgische populatie als uitgangspunt nemen. Kortom, het sentiment tegen de besparingspolitiek van zowel de regeringen-Di Rupo en -Michel werd in gelijke mate gedeeld langs beide zijden van de taalgrens (of de vakbonden slaagden er twee keer in dat sentiment in gelijke mate in protest om te zetten). De asymmetrische regeringssamenstellingen maakten geen verschil voor wie er op straat kwam. Vakbondsaffiliatie en politieke identificatie Een ander element dat beïnvloed kon worden door de regeringssamenstelling was de vertegenwoordiging van de verschillende vakbondsfamilies op beide marsen. In de tripartiete regering uit 2011 waren alle klassieke politieke families
vertegenwoordigd. In de regering-Michel vielen de socialisten uit de boot. We verwachtten daarom een sterkere vertegenwoordiging van de socialistische vakbond in 2014. Onze resultaten bevestigen deze verwachting (Tabel 3). In 2014 liepen toch 9% meer socialistische vakbondsleden mee (49%) dan in 2011. Het ABVV komt daarmee sterker voor de dag dan de christelijke vakbond, hoewel die meer leden telt. Zowel de christelijke als de liberale vakbond waren relatief gezien minder sterk vertegenwoordigd in de veel grotere manifestatie van 2014. Nog opvallender is echter het grote aandeel deelnemers in 2014 dat stelde geen lid te zijn van één van de organiserende vakbonden: in 2011 zei slechts 8% van alle deelnemers geen lid te zijn van één van de vakbonden; in 2014 gold dit voor dubbel zoveel deelnemers (16%). Dat niet-leden mee op stappen in een vakbondsbetoging is een indicator van het diepere ongenoegen in 2014 in vergelijking met 2011. Kijken we naar de partij met welke de deelnemers zich het meest identificeerden, dan verandert dit het beeld enigszins. De betoging uit 2014 had met de regering-Michel een doelwit met een duidelijk (centrum)rechts profiel, terwijl de betogers in 2011 op regeringsvlak
Tabel 3: vakbondsaffiliatie. Lid organisator?
Ja Nee
Welke organisator?
Socialistische vakbond Christelijke vakbond Liberale vakbond Andere organisator
2011 92,30% 7,70% 100 40,40% 51,70% 5,30% 2,60% 100
2014 83,7% 16,30% 100 49,40% 44,40% 0,60% 5,60% 100
sampol 2015/4|95
SAMPOL_april_2015.indd 95
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
Tabel 4: politieke identificatie. Politieke identificatie
CD&V cdH Open Vld MR Sp.a PS N-VA Groen Ecolo PVDA+ PTB Vlaams Belang Andere partij Geen partij Missing
zowel links als rechts vertegenwoordigd zagen. Daarom verwachtten we in 2014 meer betogers met sympathie voor partijen aan de linkerzijde aan te treffen. De resultaten in Tabel 4 bevestigen deze verwachting. Twee zaken vallen daarbij op. In de eerste plaats zijn niet zozeer PS en (in veel mindere mate) sp.a sterker vertegenwoordigd onder de betogers in 2014. Het zijn vooral Groen- en PVDA-PTB-sympathisanten die sterker staan in de betoging van 2014. Ten tweede valt het verschrompelen van de CD&Vachterban in de betoging van 2014 op. Gaan we iets dieper op deze resultaten in, dan zien we dat in 2011 zo’n 37% van de aanwezige christelijke vakbondsbetogers zich het sterkst met CD&V identificeerde, 20% vooral de voormalige kartelpartner N-VA hoog in het vaandel droeg, en 15% Groen aanhing. In 2014 ziet dit plaatje er
2011 10,70% 3,60% 0,60% 0,60% 7,70% 11,80% 7,10% 7,10% 15,40% 8,90% 4,10% 1,20% 5,30% 4,10% 11,80% 100
2014 3,40% 3,80% 1,00% 0,00% 13,00% 9,10% 1,90% 19,20% 9,60% 11,10% 11,50% 1,40% 5,30% 5,30% 4,30% 100
anders uit: N-VA-sympathisanten onder de christelijke vakbondsbetogers zijn nagenoeg afwezig (5%), terwijl de CD&V-sympathisanten op 18% stranden en vooral de zich met Groen identificerende christelijke vakbondsbetoger present tekent (43%). Deze bevindingen zijn opvallend en moeten met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. 3 We weten niet of deze verschillen tussen 2011 en 2014 wijzen op een verschuiving in politieke affiliatie van de christelijke vakbondsachterban, of louter op het feit dat in de grote nationale manifestatie van 2014 voornamelijk de CD&V-gezinde achterban van de christelijke vakbond besloot om thuis te blijven. Wel weten we met zekerheid dat de rechtsere regering een duidelijk linksere betoging qua partij-identificatie op de been bracht.
sampol 2015/4|96
SAMPOL_april_2015.indd 96
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
Tabel 5: voedingsbodem en kans op succes. Besparingen eerlijk verdeeld?
Helemaal niet Niet erg Een beetje Redelijk Zeer
Door besparingen achteruitgaan?
Helemaal oneens Oneens Eens noch oneens Eens Helemaal eens
Betoging effect?
Kleine kans Grote kans
Voedingsbodem en kans op succes De regeringssamenstelling zou ook de beweegredenen van de betogers en het geloof in het succes van de betoging kunnen beïnvloeden (Tabel 5). We vroegen aan deelnemers van beide betogingen in welke mate ze de besparingen eerlijk verdeeld vonden over de bevolking. Zowel in 2011 als in 2014 levert dit gelijklopende resultaten op: 90% van de betogers vindt dat de besparingen (helemaal) niet eerlijk verdeeld zijn. Wat wel sterk verschilt, is de mate waarin de betogers denken dat ze er met de aangekondigde besparingen op achteruit zullen gaan. In 2014, met een rechtse regering die schijnbaar forse maatregelen neemt, is meer dan 85% overtuigd dat ze er zelf op achteruit zullen gaan. In 2011 was dit maar 60% van de deelnemers. De regeringssamenstelling laat ook zijn sporen na voor het geloof in het succes van de betoging. In 2011 dacht nog 51% van de
2011 50,00% 40,50% 5,70% 3,80% 0,00% 100 17,90% 4,00% 15,90% 31,10% 31,10% 100 49,40% 50,60% 100
2014 53,40% 36,80% 6,40% 3,40% 0,00% 100 1,00% 2,90% 9,80% 40,20% 46,10% 100 61,30% 38,70% 100
betogers dat de betoging redelijk tot zeer effectief zou zijn in het overtuigen van de regering.4 In 2014 is nog maar 39% hier van overtuigd. De betogers van 2014 zijn dus minder hoopvol dat ze hun slag zullen thuishalen dan die van 2011. Er is meer wanhoop in de betogersrangen. CONCLUSIE In deze bijdrage vergeleken we de deelnemers aan twee erg gelijkaardige ‘tweeling’ demonstraties. Het voornaamste verschil zat hem in de context waarin ze werden georganiseerd. De betoging uit 2011 richtte haar pijlen op een klassieke tripartite (met kleine minderheid aan Vlaamse zijde); de betoging uit 2014 nam een rechtsere regering (met minderheid aan Franstalige zijde) onder vuur. We gingen na of we verschillen tussen beide betogingen konden verklaren vanuit dit verschil in regeringssamenstelling. sampol 2015/4|97
SAMPOL_april_2015.indd 97
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
De resultaten tonen aan dat er geen verschil tussen beide betogingen was wat de aanwezigheid van beide taalgemeenschappen betreft. Zowel in 2011 als in 2014 werd het protest gedragen langs beide zijden van de taalgrens, er was geen noemenswaardig verschil. Wél was er een duidelijke invloed merkbaar van de regeringssamenstelling op de aanwezigheid van de verschillende vakbondskleuren. In de betoging van 2014, met een regering zonder socialisten, was de socialistische vakbond sterker vertegenwoordigd dan in 2011. Daarnaast was de betoging van 2014 ook vanuit partij-opzicht duidelijker ‘linkser’ te noemen. Betogers identificeerden zich in 2014 meer met ecologische en extreemlinkse partijen, terwijl de N-VAachterban - in 2011 nog aanwezig om te betogen tegen een regering waar haar partij niet in zat - in de recentste betoging verstek liet gaan. Opvallend hierbij is dat deelnemers aan de twee betogingen zich niet zozeer anders positioneren op de klassieke links-rechts schaal. Deze bevinding zou kunnen wijzen op een toenemende polarisatie in het partijlandschap: hoewel betogers zich doorheen de tijd niet linkser of rechtser plaatsten, identificeren ze zich wel meer met partijen die op de links-rechts schaal ‘extremere’ standpunten innemen. Opmerkelijk in dat opzicht is ook de daling van betogers die zich met CD&V identificeren in 2014. In 2011 identificeerde vier ACV-betogers op tien
zich met CD&V. In 2014 waren dit maar twee ACV-betogers op tien, terwijl 40% zich vooral met Groen identificeerde. We moeten erg voorzichtig zijn met de interpretatie van deze resultaten. Het is onmogelijk om te achterhalen welk mechanisme deze switch verklaart: zijn betogers van partijvoorkeur veranderd of namen de CD&V-sympathisanten onder de ACV-ers deel in 2011 en bleven ze thuis in 2014? We kunnen stellen dat we in onze data duidelijke tekenen terugvinden van de moeilijke spreidstand waarin het ACV zich bevindt. Deze spreidstand werd bovendien bevestigd in de erg nipte goedkeuring (52%) van het sociaal akkoord door de algemene raad van de christelijke vakbond. Ten slotte willen we nog een laatste verschilpunt tussen beide betogingen onder de aandacht brengen. De protestgolf uit 2011 ligt achter ons, die van 2014 is vandaag de dag nog volop bezig. Uitspraken doen over de mogelijke uitkomst van het sociaal overleg, dat in het recente verleden zelfs zelf ter discussie stond, is een hachelijke zaak. Of de vakbonden in hun opzet zullen slagen, is immers afhankelijk van vele factoren. Slechts enkelen daarvan hebben ze min of meer zelf in de hand: de actiebereidheid onder de militanten bijvoorbeeld en het vermogen om op het juiste moment de juiste actiemiddelen in te zetten. Ook de mate waarin ze werkelijk één en ondeelbaar zullen blijken te zijn, zal hierin ongetwijfeld een rol spelen. Wordt vervolgd.
Ruud Wouters, Stefaan Walgrave, Pauline Ketelaars en Nina Eggert Allen verbonden aan de onderzoeksgroep Media, Middenveld & Politiek (M²P), UAntwerpen
sampol 2015/4|98
SAMPOL_april_2015.indd 98
4/24/2015 9:00:31 AM
Ruud Wouters e.a.
Noten 1/ Een kort woordje uitleg over methode en data: de gehanteerde methode zorgt ervoor dat elke betoger evenveel kans heeft om geselecteerd te worden. Eén geselecteerde betoger op vijf wordt on the spot onderworpen aan een korte face-to-face vragenlijst (F2F survey). Alle andere geselecteerde betogers vullen enkel de survey thuis in en sturen deze ons gratis terug. In totaal werden over beide betogingen heen iets meer dan 1.500 vragenlijsten uitgedeeld, werden 318 betogers onderworpen aan een korte F2F survey, en kregen we 378 ingevulde surveys teruggestuurd (25% responsgraad): 209 vragenlijsten voor de Nationale Manifestatie (2014); 169 vragenlijsten voor de mars ‘Wij hebben Alternatieven’ (2011). Een vergelijking tussen
Vakbondsprotest tegen Di Rupo I en Michel I vergeleken
de F2F surveys en de teruggestuurde surveys bracht voor de Nationale Manifestatie een lichte vertekening wat leeftijd (minder jongeren vulden de survey in) en politieke interesse (minder politiek laag geïnteresseerden vulden de survey in) aan het licht. We wegen de data van de Nationale Manifestatie dan ook op beide variabelen. Analyses op de gewogen en ongewogen datasets veranderen de resultaten nauwelijks (en de interpretatie van de resultaten helemaal niet). 2/ De volledige surveys voor beide betogingen met concrete vraagverwoordingen alsook het databestand waarop de verschillende analyses gebaseerd zijn, kunnen worden opgevraagd bij
[email protected]. 3/ Voorzichtigheid is geboden. Ten eerste omdat heel wat responden-
ten geen partijvoorkeur invulden (missings uit de tabel). Ten tweede omdat we het verklarende mechanisme niet weten. Ten derde omdat het aantal waarnemingen waarop we ons baseren, beperkt is. Zijn betogers van partijvoorkeur veranderd of namen de CD&Vsympathisanten van het ACV deel in 2011 en bleven ze thuis in 2013? Ten slotte is ook het aantal waarnemingen waarop we deze conclusie baseren vrij beperkt: de vele categorieën van de partijvariabelen maken dat er slechts een beperkt aantal respondenten in elke ‘cel’ zitten. 4/ Concreet stelden we volgende vraag: ‘Hoe effectief denkt u dat de betoging zal zijn in het bereiken van het volgende doel: Het wegwerken van het overheidstekort moet gebeuren door nieuwe inkomsten, niet door bezuinigingen.’
sampol 2015/4|99
SAMPOL_april_2015.indd 99
4/24/2015 9:00:31 AM
UITGELEZEN
Invisible Social Security Revisited Essays in Honour of Jos Berghman
Hans Peeters, Wim van Oorschot, Kees Boos (eds.) LannooCampus, Tielt, 2014
Invisible Social Security Revisited. Essays in Honour of Jos Berghman is een verzameling essays over sociale bescherming bijeen gepend door bevriende academici en gepubliceerd ter ere van het emeritaat van professor Jos Berghman. Een bespreking van dit werk kan niet anders dan aanvangen met wat in het boek eigenlijk een droevig post scriptum zou moeten zijn. Aan de vooravond van zijn emeritaatsviering is Jos Berghman immers onverwacht overleden. In normale omstandigheden is het lezen van zo’n liber amicoricum een welhaast opbeurende ervaring; nu voelt het alsof je bij de notaris zit die het testament van een dierbare voorleest.
Hoewel Berghmans overlijden als een schaduw over het boek blijft hangen, blijft het lezen ervan een inspirerende ervaring. Als onderzoeker krijg je weer zin om nieuwe horizonten in het domein van de sociale bescherming te verkennen, of om oude studiegebieden te herontdekken. En naarmate het lezen vordert wordt de omvang van de erfenis pas écht duidelijk. In België genoot Berghman vooral bekendheid als pensioenspecialist (in die hoedanigheid was hij onder meer lid van de pensioencommissie en auteur van de pensioenatlas) maar dit boek toont dat zijn inzichten veel verder reikten dan pensioenen alleen. Het boek is opgebouwd
rond zes thema’s waar hij zich in zijn carrière mee bezig heeft gehouden en waarop hij als onderzoeker zijn stempel heeft gedrukt: het intergenerationele perspectief op sociale zekerheid, preventie en activering, de gelaagdheid van sociale zekerheidssystemen (denk aan de rol van Europa), armoede en uitsluiting, pensioen, en methoden in het sociaal beleidsonderzoek. Voor elk van deze thema’s werden academici met nationaal en internationaal gezag aangezocht om hoofdstukken te schrijven over de huidige stand van zaken in het academische onderzoek, voortbouwend op het werk van Berghman.
sampol 2015/4|100
SAMPOL_april_2015.indd 100
4/24/2015 9:00:32 AM
Ik zou het boek en de auteurs oneer aandoen door alle hoofdstukken oppervlakkig te bespreken, dus ik haal er twee thema’s uit die van in het begin centraal stonden in het werk van Berghman en die vandaag de dag nog steeds, of misschien zelfs nog meer dan toen, relevant zijn.
een erg brede kijk op de welvaartsstaat die meerdere functies heeft (niet alleen het vergoeden van sociale risico’s, maar ook preventie) en waarbinnen een brede waaier aan beleidsinstrumenten zoals belastingen, tewerkstelling en onderwijs een plaats krijgen.
Centraal in het boek staat de rede ‘De onzichtbare sociale zekerheid’ uit 1986, vertaald naar het Engels, waarin hij de nadruk legde op die elementen van de sociale zekerheid die vaak onderbelicht blijven in het publieke discours maar ook in het academische onderzoek. Klassiek voorbeeld is dat het pensioendebat zich toespitst op de betaalbaarheid van de wettelijke pensioenen, terwijl het belang van de tweede pensioenpijler van langsom toeneemt. Deze pijler is arbeidsgebonden en blijft al te vaak onder de radar van het publieke debat. Meer algemeen is het concept van de onzichtbare sociale zekerheid zeer inzichtelijk omdat het een brede kijk op sociale bescherming toelaat. Vandaag wordt sociale zekerheid in het publieke discours vaak vernauwd tot het geven van uitkeringen, en de daaruit vloeiende vraag wie dat dan moet betalen. Berghman daarentegen had
De focus op preventie is een tweede belangrijk inzicht van Berghman dat nu centraal staat in alle ontwikkelde welvaartsstaten, eerst onder de noemer van de actieve welvaartsstaat, vandaag bekend als de sociale investeringsstaat. Sociale bescherming draait niet alleen rond het compenseren van inkomensverlies bij het voorkomen van een sociaal risico zoals werkloosheid, meende Berghman, maar sociale bescherming gaat ook om preventie en investeren in mensen zodat de sociale risico’s kunnen worden vermeden. Dat is exact hoe sociaal beleid in de sociale investeringsstaat wordt geconcipieerd: investeren in mensen door middel van onderwijs en activering zal hen in staat stellen zelf hun een plaats op de arbeidsmarkt in te nemen, waardoor er ten langste minder nood zal zijn aan curatieve maatregelen zoals uitkeringen. Het is echter zeer de vraag
of Berghman de allesomvattende aandacht voor tewerkstelling en investeringen in human capital zou hebben toegejuicht. Doorheen zijn carrière had hij veel aandacht voor de subjectieve beleving van armoede en uitsluiting en de daarbij horende vraag welk sociaal model burgers een gevoel van zekerheid kon garanderen. De sociale investeringsstaat wordt vandaag al te vaak gekenmerkt door een eenzijdige focus op activering die samengaat met een toenemende verharding van het sociaal beleid (‘voor wat, hoort wat’). Bijgevolg wordt er minder ingezet op adequate inkomensbescherming voor wie activering en preventieve investeringen niet onmiddellijk soelaas lijken te bieden. Gegeven de huidige armoedecijfers lijkt dit model niet de beste garantie op een ‘leven in zekerheid’. Het boek is academisch en dus bijna per definitie ongeschikt voor een groot publiek (ik denk bijvoorbeeld aan de methodologische hoofdstukken die niet zo makkelijk te behappen zijn), maar tegelijkertijd is het een erg waardevol werk. Niet alleen omdat het de omvangrijke nalatenschap van Berghman en diens impact op het academische werk rond sociale sampol 2015/4|101
SAMPOL_april_2015.indd 101
4/24/2015 9:00:32 AM
bescherming illustreert, maar ook en vooral omdat het boek ons toelaat lessen te trekken uit het verleden als inspiratie voor wat nog komen moet. Het is duidelijk dat de welvaartsstaat in het algemeen en de sociale zekerheid in het
bijzonder voor belangrijke uitdagingen staan die onvermijdelijk zullen leiden tot een hertekening van het huidige sociaal beleidskader. De hamvraag zal zijn hoe we er als samenleving in de toekomst nog zullen in slagen om wel-
vaart en welzijn voor iedere burger te blijven garanderen. Bij deze queeste zullen de inzichten van Jos Berghman altijd een inspirerende gids blijven. Wim Van Lancker
sampol 2015/4|102
SAMPOL_april_2015.indd 102
4/24/2015 9:00:32 AM
UITGELEZEN
The Zero Marginal Cost Society The Internet of Things, the Collaborative Commons and the Eclipse of Capitalism
Jeremy Rifkin Palgrave Macmillan Trade, New York, 2014
Jeremy Rifkin is uiteraard niet de eerste de beste. De man heeft een neus om toekomstbepalende technologische ontwikkelingen op te sporen en maatschappelijk te decoderen. In zijn eerder verschenen spraakmakend boek The Third Industrial Revolution zette hij het wervend beeld neer van een ‘energieinternet’. Ons elektriciteitsnet, zo stelde Rifkin toen, moet evolueren van een net dat stroom op hoge spanning geproduceerd door enkele zeer grote centrales langs kilometerslange lijnen tot in de verste uithoeken brengt (als een waterval), naar een net dat in twee richtingen werkt. Een ‘slim net’ waar zogenaamde prosumenten
(die tegelijk stroom consumeren als zelf produceren met eigen zonnepanelen of warmtekrachtinstallaties) stroom van afhalen, maar ook opzetten. Zoals een internet waar iedereen pakketjes informatie kan vanaf halen en op kan verzenden. Zijn laatste boek The Zero Marginal Cost Society - The Internet of Things, the Collaborative Commons and the Eclipse of Capitalism bouwt hierop verder. Prosumenten produceren, consumeren en delen niet alleen energie (via het slim net) en muziek, film, vermaak en informatie (via het internet), maar straks ook 3D geprinte producten. Ze delen onder meer ook
auto’s, huizen, kleding en voedsel via sociale media, ruil-, leen- en leaseclubs. Via online cursussen op internet kan iedereen over heel de wereld intussen les krijgen van de beste proffen uit de beste universiteiten. In open source communities werken wereldwijd duizenden informatici gezamenlijk aan nieuwe, vrij te gebruiken softeware, hardware en nieuwe product- en procesontwerpen. De vrij beschikbare kennis zorgt samen met de onwaarschijnlijke daling in de kosten van stroomopwekking uit zonne-energie en (straks) overal beschikbare 3D printers, voor een revival van de decentrale plaatselijke productie waar iedereen aan sampol 2015/4|103
SAMPOL_april_2015.indd 103
4/24/2015 9:00:33 AM
kan deelnemen. De tijd van de schaalvergroting, centralisatie en concentratie van productie in handen van monoof oligopolistische bedrijven is voorbij. We staan aan de vooravond van een gedemocratiseerde economie waarbij iedereen toegang heeft tot en mee bouwt aan het sociaal kapitaal en het productieapparaat in een soort ‘internet van goederen’. De revolutie voltrekt zich dus niet door een overname door een georganiseerde arbeidersklasse van de controle over de centralistische en door het kapitalisme opgebouwde productiemiddelen - zoals Marx het had voorspeld - maar door een coproductie waarbij het intellectuele kapitaal wordt geglobaliseerd, terwijl de productie voor een groot stuk wordt gelokaliseerd. Intellectuele kennis wordt niet langer afgeschermd met patenten, octrooien of copyrights, maar samen opgebouwd en gratis gedeeld. Het beschikken over producten wordt minder belangrijk, de toegang tot diensten des te meer. Eigendom maakt plaats voor ‘gemeendom’. We beleven een revival van de ‘commons’, de ‘meent’. Rifkin heeft het over de ‘collaborative commons’ - de samen opgebouwde, samen werkende en samen beheerde gemeen-
dom - met het ‘internet van goederen’ als technologische soulmate die iedereen tot prosument maakt en met elkaar verbindt. Volgens Rifkin geeft dit tijdperk van de Collobarative Commons het kapitalisme meer en meer het nakijken. Dat kapitalisme wordt het slachtoffer van zijn eigen contradicties en van zijn eigen succes. De steeds toenemende productiviteit maakt dat de zogenaamde marginale kost (de kost van de productie van een bijkomende eenheid) van de productie van hoe langer hoe meer producten en diensten naar bijna nul tendeert. En net die marginale kost is op de markt prijsbepalend. Het gevolg is dat de marktprijzen dermate dalen dat winstmarges verdwijnen, (nieuwe) productiecapaciteit zich op de markt niet langer kan terugverdienen en de aandeelhouders/eigenaars hun geïnvesteerd kapitaal zien verdampen. De decentrale technologie en de ‘open source’-kennis maakt dat oligopolisten en monopolisten de controle over het productieapparaat niet langer kunnen domineren en voor zich kunnen houden. Gaat dit nu allemaal wel zo’n vaart lopen? Hebben we hier niet te maken fenomenen die
zich in het beste geval naast onze markteconomie ontwikkelen zonder daar voor in de plaats te komen? Een aantal feiten en cijfers in het boek doen toch duizelen. Airbnb vult meer bedden dan de hele Hilton en InterContinental, de twee grootste hotelketens ter wereld. Wikipedia heeft de traditionele encyclopedieën al lang uit ons geheugen gewist. Het als freeware ontwikkelde besturingsprogramma Linux draait in meer dan 90% van de snelste 500 supercomputers in de wereld. Kranten, uitgeverijen, bioscopen en de muziekindustrie lijden al verschrikkelijk onder de gratis gedeelde muziek, films en nieuws. Autodeel- en fietsdeelprojecten winnen immens aan populariteit en iedereen weet welke verwoestende effecten Uber (hoewel niet echt peer-topeer) aanricht in de reguliere taxisector. Ondertussen zien we ook dat de opkomst van zonne-energie en windenergie - die eens gebouwd quasi gratis draaien - de groothandelsprijzen van stroom in Europa dermate drukken dat de weinige uren die gascentrales nog moeten tussenkomen deze te weinig opbrengen om rendabel te kunnen blijven. De traditionele oligopolisten moeten daardoor zware verliezen nemen op hun klassiek
sampol 2015/4|104
SAMPOL_april_2015.indd 104
4/24/2015 9:00:33 AM
productiepark. Ze splitsen hun fossiele installaties af in een soort ‘bad bank’ zoals het Duitse E.ON of overtuigen hun regelgevers ‘capaciteitssteun’ te geven voor het achter de hand houden van hun klassieke centrales zodat deze ook betaald worden als ze niet produceren. En we staan nog maar aan het begin. Wereldwijd werken honderden ingenieurs en ICTers samen aan Wikispeed, de eerste niet gepatenteerde elektrische wagen die via open source zal worden ontwikkeld via een modulair systeem dat toestaat om nieuwe optimalisaties in bepaalde onderdelen, onmiddellijk toe te passen zonder te moeten wachten op de lancering van een volgende ‘model’. Volgens een studie van Deutsche Bank zijn de opwekkosten van zonnepanelen dermate aan het dalen dat tegen 2017 in 80% van de wereldmarkt, zonnestroom ‘grid parity’ wordt bereikt. Dat wil zeggen dat het zelf opwekken van stroom even goedkoop of goedkoper is dan de stroom van het net te halen. Net zoals met onze ICT-infrastructuur ontstaat ook hier de vraag wie nog voor de netkosten gaat opdraaien. Niet alleen de
toegang tot hernieuwbare energie komt in ieders bereik, ook de toegang tot internet. Via nieuwe technologie - die onder meer gebruik maakt van vrije radiofrequenties - zou volgens Rifkin gratis Wifi eerder de regel dan de uitzondering worden. De opkomst van de deeleconomie en de productie van meer en meer goederen en diensten aan een marginale kost van nagenoeg nul, ondergraven het verdieners model waarop tal van economische sectoren stoelen. Dat drukt ook de werkgelegenheid binnen de klassieke reguliere economie. Die werkgelegenheid wordt verder aangetast door de verdere automatisering, robotisering, digitalisering en virtualisering. Niet alleen de klassieke handenarbeid neemt verder af, ook in de dienstensector, zo voorspelt Rifkin, worden meer en meer jobs door computers vervangen. Sensoren allerhande, big data en artificiële intelligentie brengen alles in een stroomversnelling. Bankbedienden, verzekeringsmakelaars, verkopers, reclamemakelaars en zelfs vertalers en advocaten moeten in computerprogramma’s geduchte concurrenten zien. Niet alleen de klassieke ‘brick and mortar’ winkels hebben
hun beste tijd gehad, maar ook de kantoorjobs. The Zero Marginal Cost Society maakt ons duidelijk dat deze evolutie al onder ons is, dat ze plaatsgrijpt onder onze ogen zonder dat we het in de mot hadden. We maken de geboorte mee van een Derde Industriële Revolutie, die net als de andere een samenspel is tussen een nieuw energiesysteem (overvloedig beschikbare hernieuwbare energie), nieuwe communicatietechnologie (het internet) en een nieuwe vorm van logistiek die zorgt voor de distributie van de (3D geprinte) producten en (gerecycleerde) grondstoffen. In dat nieuwe logistieke stelsel wordt de info over te verzenden ladingpakketten, beschikbare opslagruimte en transportcapaciteit gestandaardiseerd, gedigitaliseerd en uitgewisseld en wordt opslag en transport geautomatiseerd net zoals dat vandaag gebeurt met de informatiepakketten die over het internet gaan. Deze nieuwe Industriële Revolutie wordt ook cultureel ingebed met de opkomende ‘collaborative commons’. Waar de markteconomie cultureel mee vorm kreeg door de invoering van het eigendomsrecht dat in de plaats kwam van de in feodale tijden sampol 2015/4|105
SAMPOL_april_2015.indd 105
4/24/2015 9:00:33 AM
gedeelde gemene gronden, de ‘meente’, krijgen we nu terug een cultuur van delen, van coproductie en cobeheer in plaats van concurrentie. Het ‘gemeendom’ wordt opnieuw geopend en hersteld na de naasting ervan door de ‘enclosures’ en de commodificatie die plaatsvond tijdens de 200 jaar dat het kapitalisme heerste op aarde. Het publieke domein, de kennisgemeenschap, de virtuele gemeenschap, de gemeenschap van hernieuwbare bronnen, het gezamenlijk gedeelde electromagnetisch spectrum, onze watervoorraden en atmosfeer: ze worden allemaal terug publiek geclaimd en uit de exclusieve controle gehaald van een minderheidsgroep van private eigenaars. En - in tegenstelling tot de commons uit de feodale tijden - is het nieuwe gemeengoed vaak onbegrensd. Niet langer exclusieve private controle (kapitalisme) of overheidscontrole (communisme) beheren deze sferen, maar wel de gemeenschap van samenwerkende prosumenten ('collaborative commons' opgebouwd via peer-production), geholpen door de overheid. Sociaal kapitaal wordt belangrijker en komt naast en deels in de plaats van marktkapitaal. Niet langer het bezitten van (status)goederen wordt bepalend voor iemands
identiteit, wel de bijdrage die iemand levert aan de gemeenschappelijke pool. The Zero Marginal Cost Society is een boek voor iedereen die inzicht wil krijgen in het tijdsgewricht waarin we leven en in de technologische en culturele krachten die op ons samenleven en onze markt ordening ingrijpen. Iedereen die het beleid wil maken of beïnvloeden weet met het lezen van dit boek in welk spel we spelen. Rifkin laat zien welke golf er op ons afkomt zonder echter aan te geven hoe we ermee moeten omgaan, hoe de paradigmashift van marktkapitalisme naar de collaboratieve commons moet worden begeleid. Als we hier onvoorbereid of ondoordacht mee omgaan, kunnen we ons aan heel wat schokgolven verwachten. De erosie van de reguliere arbeid zal dan leiden tot een aantasting van de menselijke waardigheid en van de maatschappelijke cohesie in plaats van dat nieuwe participatiemogelijkheden in gezamenlijk beheerde 'collaborative commons' juist voor nieuwe ontplooiing en grotere samenhang gaat zorgen. Als we niet snel tot een alternatieve financiering komen van onze sociale zekerheid dan dreigt - door een verder wegkwijnende belastingsbasis - de
fiscale crisis en de daarmee samenhangende legitimiteitscrisis van onze verzorgingsstaat alleen maar in omvang toe te nemen. En wie draait nog op voor de noodzakelijke vaste kosten van de infrastructuur of het productieapparaat dat producten en diensten uitbraakt waarvoor op de markt amper nog prijzen worden aangerekend? Rifkins boek nodigt uit tot veel meer. Het verhoogt de urgentie van een aantal denkoefeningen die vandaag bezig zijn: het pleidooi voor een basisinkomen of voor de 15-urige werkweek van Rutger Bregman, de opbouw van een peer-to-peer samenleving waar onder meer Michiel Bauwens zijn schouders onder zet, de verhouding tussen vrijwilligerswerk of bijklussen in de nieuwe deeleconomie en de sterk gereguleerde arbeid in de reguliere sectoren die erdoor worden aangevreten, de discussie over de taxshift, enzovoort. Als we de golf van de nieuwe Industriële Revolutie goed inbedden en er bovenop geraken, dan kan ze ons ver brengen. Als we ze niet tijdig zien aankomen, dreigt ze ons te verzwelgen. Bart Martens
sampol 2015/4|106
SAMPOL_april_2015.indd 106
4/24/2015 9:00:33 AM
UITGELEZEN
Het digitale proletariaat Hans Schnitzler De Bezige Bij, Amsterdam, 2015
Het traditionele relaas over nieuwe technologische ontwikkelingen is er een van oprecht enthousiasme over wat de mens nu alweer zal kunnen doen met z’n laptop, smartphone, i-watch of één van de nieuwe snufjes in uw auto. Je wagen kan niet meer gestolen worden, en je moet hem niet meer zelf parkeren. Of er zelf mee rijden. Niets dan mooie nieuwigheden, en we hopen in de toekomst op nog veel meer dingen die ons leven een nieuwe dimensie zal geven. De ouderen onder ons herinneren zich nog dat het aantal foto’s op reis beperkt was tot wat je op een filmpje kon opnemen en dat je een paar dagen moest wachten tot die ontwikkeld
was. Terwijl tegenwoordig zelfs uw ijskast en weegschaal verbonden zijn met het internet en iemand in Amerika perfect kan volgen wat U eet en drinkt en wat dit met uw gewicht doet. En die beslist op basis van die gegevens hoe hoog de premie voor uw levensverzekering moet zijn. Terwijl U het misschien heel fijn vindt dat U niet zelf meer moet kijken of er nog eieren in huis zijn want uw frigo plaatst zelf een bestelling bij de online supermarkt. Over dit én nog veel meer, vaak negatieve, gevolgen van de moderne digitale technieken gaat het boek van Hans Schnitzler. Hij schrijft ook ‘Zo is somatische (zelf)surveil-
lance, het 24-uurs toezicht op het eigen lichaam, inmiddels hard op weg een hype te worden, en het is nog slechts een kwestie van tijd eer zorgverzekeraars douceurtjes uitdelen aan diegenen die hun lichaamsdata willen delen.’ Maar de effecten gaan veel verder dan het ondertussen welbekende verhaal dat uw privacy steeds meer tot het verleden behoort. Het oude Big Brother verhaal van een alles controlerende staat wordt meer en meer een verhaal van alleswetende bedrijven die uw data graag verkopen aan de meestbiedende. En die gegevens worden dan ook nog eens gebruikt op basis van statistische wetmatigheden. Of je daar nu in past of niet. sampol 2015/4|107
SAMPOL_april_2015.indd 107
4/24/2015 9:00:33 AM
Er is het amusante verhaal van de winkelketen die sneller dan de jongedame het aan haar ouders had verteld, wist dat ze zwanger was door de veranderingen in haar aankooppatroon. Blijkbaar kopen zwangere vrouwen meer ‘geurloze zeep en katoenen proppen’. Dit kan er ook wel toe leiden dat iemand die gewoon eens de goedkoopste zeep kocht, plots overstelpt wordt met reclame voor Pampers. Of meteen een paar sociale diensten aan de deur krijgt ‘om te helpen’. Want ook de overheid begint ‘Big Data’ te ontdekken. Maar algemener schrijft Schnitzler dat sinds de beursgang van bedrijven als Facebook het verzilveren van de privésfeer een beursgenoteerd feit is. Het effect op ons persoonlijk leven kan nauwelijks ingeschat worden. In een interview in De Standaard van 21 maart 2015 liet UA-prof Patrick Van Eecke eigenlijk verstaan dat het al bij al nog wel zal meevallen als de Europese Unie de Googles en Facebooken van deze wereld maar eensgezind aan banden legt. Hij gaat echter voorbij aan het feit dat Ierland door Facebook zo goed als een kolonie wordt behandeld. Als reactie op de studie van professor Bart
Preneel (KUL) op wat Facebook doet met de gegevens van haar leden en zelfs haar niet-leden was de reactie van het bedrijf dan ook “we vallen niet onder de Belgische maar ondere de Ierse wetgeving”. Door de enorme investeringen daar laat het land alles toe wat die bedrijven vragen. En in de plannen voor een EU-verordening zou het al volstaan dat één lidstaat iets toelaat om het in de ganse Unie te mogen doen. Het is al bekend dat de verordening wordt kapot gelobbied, en in gelijk welke vorm zal ook hier de macht van het geld zo goed als zeker primeren. En desnoods kan men altijd naar internationale wateren verhuizen, wat Google trouwens nu al doet ‘om te kunnen experimenteren los van elke regelgeving’. En het gaat niet enkel over privacy. Het gebruik van ‘big data’ ambieert elk probleem te kunnen oplossen. Is een probleem (nog) niet opgelost, dan is de oplossing eenvoudigweg een kwestie van meer data of meer rekenwerk. (p. 87) Maar ook dat heeft weer verregaande gevolgen, voor al wie zich niet wenst te gedragen volgens de statistische gemiddelden. En het is al een oude wijsheid dat alles wat iemand op het internet
doet, geweten is. Maar je mag er voortaan van uitgaan dat bijna elk aspect van uw leven commercieel bezit wordt. Ook de ritten die je in de toekomst met de zelfsturende auto maakt. Maar dat is de zwartgallige kijk op de moderne technologie. Het boek van Schnitzler leest vaak ook wel als een soort 21ste eeuws traktaat van de Luddieten. Misschien willen we een stel persoonlijke gegevens en beslissingen wel ruilen voor die nieuwe opportuniteiten. Maar in zijn kritiek op de effecten van nieuwe technologie op het onderwijs wordt hij toch wat nostalgisch naar hoe goed het vroeger was. ‘Wie de ladder weghaalt, de onderwijzer degradeert tot een procesbegeleider en de netwerkgeneratie haar eigen kennis via het beeldscherm bij elkaar laat sprokkelen, ontneemt kinderen de liefdevolle aandacht, het veilige gezag en de doorleefde kennis waar zij recht op hebben’. (p. 143) Terwijl de status van leerkrachten ook zonder het internet al flink aan het dalen was, met alle donkere rapporten over de kwaliteit van het onderwijs als gevolg. En dan zou het verrijken van de klassieke ‘ex cathedra’ met e-learning wel een van de oplossingen kunnen zijn.
sampol 2015/4|108
SAMPOL_april_2015.indd 108
4/24/2015 9:00:33 AM
Het boek eindigt voorspelbaar met de oproep: ‘Digitale Proletariërs aller landen, verenigt U!‘ Zoals de straat al eens de staat herovert, staan we voor de opdracht de geest op de digitale geestmenners te heroveren. In de 150 bladzijden daarvoor heeft hij me alvast overtuigd dat we dit best zouden doen. Al zal ik eerder aan de kant van de reformisten dan de revolutionairen staan in deze klassenstrijd. Ook al
omdat ik het boek digitaal las op een tablet, rijdend op een trein, en dit hier nu uitschrijf op een Microsoftproduct. Maar ik ben er me nu alvast van bewust dat de NSA ongetwijfeld meeleest en ik ondertussen geen fysiek sociaal contact heb met mijn medeburgers. En ik wist al lang dat ik teksten anders schrijf sinds ik wat in me opkomt kan uittikken, corrigeren, wissen, plakken in plaats van vooraf na te denken over wat ik met de vulpen
ga schrijven. En dat heeft z’n effect op de manier waarop we communiceren. Het boek van Schnitzler is zeer lezenswaardig omwille van alle alarmbellen die het doet rinkelen. En die ons alleen maar bewust maken van het sluipend gif in onze internetsamenleving. Een heerlijke nieuwe wereld die ons verleidt met allerlei lekkers maar tegelijk ons leven kaapt. Geert Mareels
sampol 2015/4|109
SAMPOL_april_2015.indd 109
4/24/2015 9:00:33 AM
UITGELEZEN
De ziel van de marionet
Een zoektocht naar de vrijheid van de mens John Gray Ambo/Anthos, Amsterdam, 2015
Een marionet kan toch geen vrijheid toegedicht worden? Het is toch duidelijk dat zo’n pop beweegt volgens de grillen van wie aan de touwtjes trekt? John Gray verwijst nochtans naar een 19de eeuwse auteur (Heinrich von Kleist), die vond dat een marionet bij uitstek vrij is. Zij wordt immers niet gehinderd door de zwaartekracht en heeft geen last van zelfbespiegeling. Al eens een zwaardgevecht gedaan met een beer? Je zou weten dat die perfect alle slagen pareert. Vrij zijn staat niet gelijk met keuzevrijheid, maar juist met vrij zijn van keuzes. Het boek van John Gray, emeritus Europese ideeënge-
schiedenis, draait rond deze merkwaardige beschouwing. Vandaar ook de titel natuurlijk. Het is geen moeilijk boek, maar het is soms wel moeilijk om de draad goed af te wikkelen. Is dat nu zijn analyse? Of verwerpt hij deze juist? Ik denk het laatste, maar ik moet bekennen dat ik het niet honderd procent zeker ben en al zeker niet van wat hij dan in de plaats zou stellen. Toch blijft het interessant, niet in de laatste plaats omdat de auteur je meevoert naar talloze bekende en minder bekende schrijvers. De idee van de vrije marionet voert Gray terug naar het gnosticisme, een mystieke en geheime strekking die
vaagweg met het Christendom verbonden is. Je keert de zaken gewoon om: nee je hebt geen keuze, maar daar gaat het bij vrijheid niet om. De mens is een product van een demiurg, maar hij kan zichzelf door zijn kennis herscheppen in een hogere vorm. Welnu, dat wereldbeeld vind je tot vandaag terug in de wetenschap. Die maakt een einde aan de vrije wil, maar juist de wetenschap zal toelaten te ontsnappen aan alle beperkingen. Een mens is wel gedetermineerd, een machine, maar dankzij de wetenschap zal hij ooit los geraken van de materiële wereld. De wetenschappelijke revolutie wordt niet door rationaliteit gedreven, maar
sampol 2015/4|110
SAMPOL_april_2015.indd 110
4/24/2015 9:00:33 AM
is veeleer een product van mysticisme en magie. Vooral belangrijk is dat de wetenschap het streven van het gnosticisme overneemt om zich tegen de natuurlijke orde te verzetten. Ze wil eigenlijk de natuur overheersen. Die ambitie is echter niet beperkt tot de wetenschap. John Gray neemt zijn lezer mee naar een keure schrijvers, die hij allemaal met de gnostische of wetenschappelijke verzuchting om een verbeterde versie van de mens te creëren in verband brengt. Hij laat zijn lezer ook kennis maken met de cultuur van de Azteken. Hun goden zijn verwoestende krachten, achter de wereld waarin we leven zit een chaos. Juist omdat mensen niet in staat zijn het geweld in zichzelf te bannen, hebben de Azteken het geheiligd. Zij offerden zonder veel gêne mensen, zelfs kinderen, maar ze hadden daarbij geen ander doel dan hun omgeving af te schermen van het geweld en de chaos. Magie, maar ook in de wetenschap zit een magische ondertoon. Norbert Wiener en John von Neumann, respectievelijk vader van de cybernetica en van de speltheorie, hadden het over machines die het begrip van hun bedenkers overstijgen en over een economie
die het oordeel van mensen niet meer nodig heeft. Leven we niet stilaan in een wereld die ons volledig controleert, een virtueel panopticum (J. Bentham)? Achter de wetenschap schuilt vaak een gnostisch wereldbeeld, de betrachting om zoveel kennis op te bouwen dat er een betere werkelijkheid ontstaat. Op zich heeft dat echter met wetenschap weinig te maken. Het is een onderzoeksmethode, geen visie op de wereld. Het antwoord of er sprake kan zijn van vrijheid kan niet van de wetenschap komen, maar is een zaak van de filosofie. Een wereldbeeld heeft met andere woorden weinig met rationaliteit te maken, er zijn vele wereldbeelden mogelijk. Vast staat alleen dat mensen mythes van doen hebben. Bewustzijn is niet eens dat wat een mens tot mens maakt. Wie wil uitkomen bij een mens of een machine met een hoger bewustzijn, zou van een kale reis thuis kunnen komen. Het resultaat zou wel eens weinig menselijks kunnen overhouden: ‘Wetenschap, kunst en menselijke relaties worden voortgebracht door processen waarvan we slechts een flauw benul kunnen hebben. De scheppende vermogens die
zo wezenlijk menselijk zijn zouden niet per se toenemen bij een verhoogd menselijk bewustzijn.’ (154) Het gnosticisme leek stilletjes verdwenen, maar het bleef in werkelijkheid de westerse cultuur beheersen. Ook de moderne mens is ervan doordrongen dat door kennis een hogere werkelijkheid zal ontstaan. Helemaal op het einde van zijn boek, in de allerlaatste paragraaf, geeft John Gray aan dat hij die ambitie niet deelt. Het is beter je onwetendheid toe te geven en te aanvaarden. Dat zal je een innerlijke vrijheid geven. Je leven heeft geen dwingende betekenis, je moet gewoon keuzes maken: ‘Wie er niet naar streeft tot de hemel op te stijgen kan vrijheid vinden in het vallen naar de aarde.’ (165) Dat zijn echt de laatste woorden van het boek. Pas helemaal aan het einde bekent Gray min of meer kleur. De wereldvisie van het gnosticisme en de wetenschap streven naar een hogere werkelijkheid, een hogere mens. Zij leiden echter niet tot vrijheid. Wie vrij wil zijn, moet het doen met wat hij heeft. Ook als dat misschien niet veel is. Enfin, ik denk dat het dit is, een wereldbeeld dat vertrekt sampol 2015/4|111
SAMPOL_april_2015.indd 111
4/24/2015 9:00:33 AM
van de menselijke eindigheid. Het had duidelijker kunnen worden geschetst, maar hoe dan ook is het belangrijk te zien hoe de wetenschap, of men ze nu een onderzoeksmethode noemt of iets anders, voortgedreven wordt door de doelstelling om uit
te komen bij een nieuwe en hogere mens. Het zou misschien goed geweest zijn indien ook aangegeven werd hoe op die irrationele ambitie om te heersen over de natuur een rem kan worden geplaatst. Het is tenslotte ook maar de vraag of die ambitie
echt zijn wortels heeft in het gnosticisme. Zit het dan niet gewoon in de christelijke idee van het deel hebben aan het goddelijke door de menswording van God? Luc Vanneste
sampol 2015/4|112
SAMPOL_april_2015.indd 112
4/24/2015 9:00:33 AM