Maatschappij & Media
Propedeuse 2009/2010 – Blok 4 Docenten: Eva van den Eijnde, Maaike van Cruchten, Theo Ploeg, Hein Bijvoet
Inhoud Voorwoord
pagina 5
Lesplan en -programma
pagina 7
Deel I – Ins & outs (alles over het vak) •
Introductie debatonderwerpen
pagina 13
•
Schema slotdebat
pagina 17
•
Het plan van aanpak en het onderzoeksrapport
pagina 19
•
Opdrachtomschrijving en theorie betoog
pagina 21
•
Beoordelingsformulier van alle onderdelen
pagina 31
Deel I – Lefts & rights (artikelen ter ondersteuning) •
De drie Mediarevoluties (Eva van den Eijnde)
pagina 35
•
De media-acceptatiecyclus (de docenten)
pagina 43
•
Muziek 2.0 (Theo Ploeg)
pagina 45
•
Het belang van vrij debat (Erik van Ree)
pagina 49
•
Burgerjournalistiek / zelf journalistje spelen
pagina 53
•
Iedereen publicist! Dag journalist? (Peter Osthoorn)
pagina 55
•
iPod, YouTube en wij consumeren (Peter Bruyn)
pagina 61
•
Interactieve angst (Francisco van Jole)
pagina 65
Deel III – Aboves & belows (de kunst van debatteren) Handleiding ter voorkoming van zinloos geblaat
pagina 73
Voorwoord
‘Wie zijn heden verprutst, is de slaaf van zijn toekomst’ Wijze woorden van Seneca aan het begin van onze jaartelling. Dat je dit ook om kunt keren is iets waarvan iedere IAM professional doordrongen moet zijn. Om je toekomst zeker tegemoet te treden, is het een vereiste een dieper inzicht te verwerven in de krachten die schuilgaan achter de talloze boodschappen die dagelijks op je afkomen. Als eerste aanzet hiertoe richten wij onze blik op allerhande actuele mediavraagstukken. Technologische ontwikkelingen lijken elkaar steeds sneller op te volgen. Moest je opa in zijn jeugd nog naar het postkantoor om een telefoontje te plegen, je vader zat begin jaren zeventig nog met de hele straat bij de buurman om de eerste kleurentelevisie heen. Inmiddels heeft vrijwel iedereen een mobiele telefoon en een internetaansluiting. Gps wijst ons de weg. Alle mogelijke toekomstscenario’s doemen voor ons op. Hoe die te duiden? In dit werkboek tref je een serie teksten aan. Elk op een ander niveau bieden ze je een blik op de wederzijdse beïnvloeding van media op de maatschappij en andersom. Aan de hand van de teksten gaan we wekelijks met elkaar in debat om te kijken of wij ons blikveld kunnen verbreden en verdiepen. We sluiten de collegereeks af met een debat tussen vijf klassen. We maken er een heuse strijd van. Dus er kan gewonnen en verloren worden. Dit alles bepaald door een deskundige jury. En uiteraard horen bij een competitie prijzen. Mooie prijzen! Na het volgen van dit vak ben je beslist geen mediawetenschapper en vast ook geen meesterdebater. Dat hoeft ook niet. Wat we wel van je verwachten is dat je over de behandelde onderwerpen nadenkt en er thuis, op school en in de kroeg over discussieert en filosofeert. We hameren er nadrukkelijk op dat de teksten en de lesstof velerlei interpretaties openlaten en we hopen dan ook dat jullie een eigen mening vormen en een visie ontwikkelen op interactieve media. Hein Bijvoet, Maaike van Cruchten, Theo Ploeg & Eva van den Eijnde April 2010
5
Vak: Studiejaar: Periode(s): Aantal studiepunten: Docenten:
Maatschappij & Media Propedeuse Blok 4 2 studiepunten Hein Bijvoet/Maaike van Cruchten/Theo Ploeg/Eva van den Eijnde
Leerdoelen: • De student ontwikkelt kennis over actuele mediavraagstukken. • De student kan de invloed van cultuur op media en vice versa doorgronden. • De student ontwikkelt visie ten aanzien van de huidige maatschappij in het algemeen en media in het bijzonder. • De student herkent tendensen in de media. • De student ontwikkelt een mening over maatschappelijke (media)vraagstukken. • De student kan zijn mening in woord en geschrift uitdrukken. Plaats in het leerplan: Welke krachten gaan er uit van (interactieve) media en cultuur en hoe bevruchten die elkaar? Welke rol speelt het overheersend gemoed in de samenleving op de ontwikkeling van de communicatie(middelen)? Welke vraagstukken met betrekking tot media spelen er vandaag de dag? Kennis die nodig is om visie te ontwikkelen. Visie, een belangrijk gereedschap voor een IAMprofessional om producten/diensten te vervaardigen en de ‘wereld’ overtuigend te benaderen. Werkwijze: Tijdens de wekelijkse werkgroepen komen verschillende vraagstukken aan bod die middels (groeps)opdrachten worden bestudeerd. Aan de hand van die vraagstukken wordt er wekelijks geoefend voor een slotdebat. Lesstof: • De media-acceptatiecyclus. • Indoctrinatie en manipulatie. • De media en maatschappelijke vraagstukken. • Informatie verzamelen en verwerken. • Debatteren in theorie en praktijk. Criteria: • De student kan in een betoog beargumenteren waarom we wel of niet in een vierde mediarevolutie zijn beland. • De student brengt zijn mening aangaande hedendaagse mediavraagstukken doeltreffend over in woord en geschrift. • De redactionele opdrachten zijn geschreven in correct, begrijpelijk en leesbaar Nederlands. • In de opdrachten is de lesstof aantoonbaar verwerkt. • De student toont zich pro-actief en houdt zich aan deadlines. • De student levert een zinvolle bijdrage aan de wording van het openbare slotdebat. Toetsing: • Ter afsluiting van het vak levert elke student individueel een betoog op van minimaal 1000 en maximaal 1200 woorden over een mediavraagstuk. Bij onvoldoende beoordeling, kan het betoog op basis van instructies van de docent worden aangepast, aangevuld of eventueel zelfs opnieuw worden gemaakt. • Elk debatteam levert aan het begin van het blok een plan van aanpak voor het onderzoek in. Aan het eind van het blok levert het team een progressieverslag in van de route naar het slotdebat. Zo nodig dient het team de verslagen aan te vullen of te herstellen om een voldoende te halen. • Ten slotte neemt de student aan het einde van het blok deel aan een openbaar debat dat meetelt in de beoordeling. Het debat is een eenmalig evenement en kan derhalve niet worden herkanst. NB: Elk beoordelingsonderdeel dient voldoende te zijn afgesloten. Het eindcijfer wordt gebaseerd op het betoog. Het cijfer voor het plan van aanpak en het onderzoeksrapport kan het eindcijfer maximaal één punt ophogen of verlagen. Lesmateriaal: • Reader, door de opleiding verstrekt. • Additionele actuele artikelen. 7
Lesprogramma Werkcollege 1 - Bah Cultuur, bleeeh denken! Wat gaan we doen? • Relevantie van het vak en vooruitblik op de lessen. • Debatteren a.d.h.v. verderfelijke filmpjes. • Acceptatiecyclus • Uitleg individuele opdracht en slotdebat. • Uitleg bij eerste debatvorm: het betoog. Huiswerk • • • • • • • •
Verzin twee situaties die voldoen aan de acceptatiecyclus. Lees de debatonderwerpen en kies je favoriet. Lees de uitleg bij het plan van aanpak en het onderzoeksrapport. Bestudeer het artikel “De drie Mediarevoluties”. Bestudeer het artikel over debatteren tot paragraaf 5. Lees de uitleg bij het plan van aanpak en het onderzoeksrapport. Lees de opdrachtomschrijving van het betoog. Wat verder in het college wordt opgegeven.
Werkcollege 2 - Van Plato tot Knevel, angsthazen zijn van alle tijden Wat gaan we doen? • • • • • •
Relevantie van het vak en een vooruitblik op de lessen (mits we daar vorige les niet aan zijn toegekomen). Bespreken artikel ‘De drie Mediarevoluties’. Debatteren. Debatgroepen formeren. Toelichting van criteria voor plan van aanpak en onderzoeksrapport debatgroepen. Onderzoek met debatgroep.
Huiswerk • • • • • •
Maak een raamwerk en een trendpiramide voor je betoog. Bestudeer de artikelen bij werkcollege 3. Destilleer uit ieder artikel twee debatvragen. Bestudeer artikel over debatteren tot paragraaf 10. Schrijf met je team een plan van aanpak voor jullie onderzoek. Wat verder in het college wordt opgegeven.
Werkcollege 3 - Het internet is vol, print ’t ff uit alsjeblieft Wat gaan we doen? • •
Bespreken van en debatteren over gelezen artikelen. Onderzoek met debatgroep.
Huiswerk • • • •
Bestudeer de artikelen bij werkcollege 4. Destilleer uit ieder artikel twee debatvragen. Bestudeer het artikel over debatteren tot het eind. Wat verder in het college wordt opgegeven.
Werkcollege 4 – Ik consumeer dus ik besta Wat gaan we doen? • •
Bespreken van en debatteren over gelezen artikelen. Onderzoek met debatgroep. 8
Huiswerk • • •
Bestudeer de artikelen bij werkcollege 5. Destilleer uit ieder artikel twee debatvragen. Wat verder in het college wordt opgegeven.
Werkcollege 5 - De shoarmazaak, uw betrouwbare bron Wat gaan we doen? • • • •
Filmpjes Oprah en shoarmazaak. Encoderen/decoderen. Bespreken van en debatteren over gelezen artikelen. Debat voorbereiden met debatgroep.
Huiswerk • •
Voorbereiden slotdebat. Werken aan individuele opdracht.
NB I: Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kan het lesprogramma en/of het huiswerk worden gewijzigd. NB II: Datum voor het slotdebat is vrijdag 4 juni. Houd de hele dag vrij! Dit is een verplicht onderdeel van het vak.
9
Deel I
Ins & outs (alles over het vak)
Introductie debatonderwerpen We gaan de komende weken heel veel oefenen met debatteren, zodat jullie aan het eind van het blok alle ins en outs van het debat kennen. Een debat traint vele vaardigheden die in je carrière van pas komen, zoals goed luisteren, scherp analyseren, slagvaardig reageren en helder presenteren. Bovendien levert het een genuanceerde eigen mening op wanneer je je afwisselend in de voor- en tegenstanderrol inleeft. Vrijdag 4 juni sluiten we de collegereeks feestelijk af met een groot slotdebat. Het is belangrijk dat je goed nadenkt over de stelling van je keuze. Daarom vind je hieronder een korte introductie op de zes onderwerpen voor het slotdebat. Let op: iedere klas doet mee aan vier debatten. Twee onderwerpen kun je dus niet kiezen! Zie hiervoor het overzicht van het slotdebat verderop in de reader. Vijf weken lang doe je onderzoek om je kennis over het onderwerp te vergroten. Dit doe je in groepsverband. Aan het einde wordt door middel van het debat en het onderzoeksrapport bekeken of jullie er in zijn geslaagd een goed onderbouwde argumentatie neer te zetten. We willen jullie nog één ding meegeven: deel de teams met zorg in! Bij de betogen is er maar één spreker per groep. Stel die teams dus samen met één meesterdebater en voor de rest met keiharde onderzoekers. Voor het Lagerhuisdebat heb je alleen maar goede sprekers nodig. Verdeel je kansen dus zorgvuldig over de teams!
a. Ik vind het prima als instanties data uitwisselen met als doel een veiliger samenleving Debatvorm:
betoog
“Overval op een tankstation”, “Veendam opgeschrikt door brandstichtingen”, “Alcoholmisbruik leidt tot vandalisme”. Als we de media mogen geloven is het ernstig gesteld met de staat van ons land. De politiek zwicht voor de waan van de dag en dwingt ons stukje bij beetje steeds meer privacy prijs te geven. Politie en inlichtingendiensten halen informatie uit grote geautomatiseerde bestanden. De Belastingdienst, bevolkingsadministratie, het Kadaster, banken, verzekeraars en luchtvaartmaatschappijen, allemaal instanties waarvan gegevens worden gekoppeld om van Nederland een veiliger land te maken. Rijd je vol verwachting naar Ajax-PSV dan kan het je zomaar gebeuren dat je aangehouden wordt omdat je nog een belastingschuld open hebt staan. Kenteken invoeren, gegevens koppelen aan die van de Belastingdienst, een kind kan de was doen! Maar ondertussen mis je wel mooi hoe Suarez keeper Isaksson passeert.
13
En wat te denken van RFID? Als straks in alle kleren een RFID-chip zit, zijn we dan overal en altijd te traceren? Vanaf juni 2009 worden nieuwe paspoorten voorzien van een chip met de vingerafdrukken van de houder. Die gegevens worden centraal opgeslagen in een databank. Wel zo veilig. Maar wat gebeurt er nu eigenlijk met al die gegevens? Zijn deze oplossingen effectief of is het middel erger dan de kwaal?
b. Bepaalde onderwerpen waar op blogs over geschreven wordt, moeten worden verboden Debatvorm:
Lagerhuis
“GeenStijl: Tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend”, zo stellen zij zich zelf aan ons voor. Het weblog is vooral onder jongeren een populair alternatief voor de traditionele media. Het is rebels en heeft lak aan autoriteiten. Sinds de oprichting in 2003 is GeenStijl veelvuldig in het nieuws geweest, doordat ze stelselmatig beledigende of ongefundeerde berichten online zetten. Zo werden ze in 2007 aangeklaagd bij de Raad voor de Journalistiek wegens berichtgeving over een dodelijke steekpartij in Scheveningen. De klager en zijn familie verweten GeenStijl video’s en links te hebben geplaatst, waarna zij meermaals bedreigd werden. Is wat GeenStijl doet geen bedreiging voor de (nationale) veiligheid? Nederlandse burgers hebben vrijheid van meningsuiting. Dat betekent dat wij vrij zijn onze overtuigingen kenbaar te maken, zonder voor vervolging door de staat te hoeven vrezen. Een groot goed, waar we trots op kunnen zijn. Dit geldt natuurlijk ook voor GeenStijl. Daarmee is de kous echter nog niet af. In ons strafrecht staat namelijk ook dat smalend taalgebruik en aanzetten tot haat, belediging van gezagsdragers en het verspreiden van leugens, alsmede het beledigen van bepaalde groepen, niet door de beugel kunnen. Is deze toevoeging te rijmen met de declaratie uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Zorgt GeenStijl voor een ‘democratisering van de meningsvorming’ zoals ze zelf beweert of vormt zij een bedreiging voor de openbare orde? Moet er paal en perk gesteld worden aan de onderwerpen die op weblogs gepost worden?
c. Burgerjournalistiek verhoogt de objectiviteit van de nieuwsgaring Debatvorm:
betoog Nieuwsprimeurs komen tegenwoordig van gewone burgers. Ga maar na: de vliegtuigramp bij Schiphol werd eerst getweet en daarna pas opgepikt door de traditionele media. Zelfs de Amerikaanse nieuwszender CNN hield Twitter in de gaten om op de hoogte te zijn van de laatste details. Ander voorbeeld: via videosites als Youtube en Skoeps.nl berichten gewone burgers over de dingen die spelen in hun omgeving, over de dingen die zij belangrijk vinden en door de traditionele krant en televisie worden genegeerd.
Door de opkomst van nieuwe media is een nieuwe manier van nieuwsgaring ontstaan. Met een videocamera, microfoon of alleen met een multimediatelefoon (en een internetverbinding) kan iedereen journalist spelen. En het gaat nog razendsnel ook. Nieuws staat immers direct online.
14
Maar burgers zijn geen journalisten. Weten zij dan wel wat goede nieuwsberichtgeving is? Journalisten hebben geleerd om een situatie van verschillende kanten te bekijken en dienen zich te houden aan de code van Bordeaux. Die zorgt ervoor dat een journalist altijd objectief is of dat probeert te zijn. Een nobel streven, maar de werkelijkheid is anders. De traditionele media (krant, radio, televisie) doen alsof ze objectief zijn, maar zijn dat welbeschouwd nooit. Bij de linkse media wordt nieuws vanuit een andere invalshoek gebracht dan bij de rechtse. Vergelijk maar eens hoe Vrij Nederland en Elsevier over Geert Wilders schrijven. Een wereld van verschil. Toch gaat het over dezelfde man, met dezelfde politieke opvattingen. Is de berichtgeving van gewone burgers minder subjectief? Ze hebben in ieder geval geen ‘last’ van de regels van het journalistieke vak. Ze reageren op het nieuws vanuit eigen emotie. Dat levert in ieder geval oprechtere berichtgeving op. Daarbij staat de gewone burger dichterbij de ‘gewone’ mediaconsument dan de journalist. Dat zijn immers allemaal hoogopgeleide, blanke mannen van middelbare leeftijd. Kortom: is oprechter in het geval van burgerjournalistiek ook echter en dus objectiever?
d. Het is goed dat downloaden het monopolie van de platenmaatschappijen doorbreekt Debatvorm:
Lagerhuis
De afgelopen tien jaar klaagt de muziekindustrie steen en been. Doordat popmuziek illegaal wordt gedownload, lopen platenmaatschappijen veel geld mis. Dat heeft z’n weerslag op de muzikant. Die verdient immers steeds minder aan het uitbrengen van muziek. Illegaal downloaden moet dan ook hard worden aangepakt, vindt de muziekindustrie. In Nederland komen organisaties als Buma Stemra en Stichting Brein op voor de belangen van de berooide muzikant. Onlangs nog sleepten ze torrentsite Pirate Bay voor de rechter. Met succes. Het Zweedse bedrijf moest z’n activiteiten staken. Ook in het buitenland is de muziekindustrie succesvol in het bestrijden van illegale downloads. In de VS hebben huisvrouwen en studenten reeds miljoenenclaims aan hun broek gekregen. In Engeland en Frankrijk heeft de overheid illegaal downloaden strafbaar gesteld. Wie de fout in gaat, wordt afgesloten van internet. In Nederland wil het zo’n vaart nog niet lopen. Illegaal downloaden is (nog) niet verboden, uploaden wel. Al is de politiek druk bezig om het probleem aan te pakken. Ook liberale partijen als D66 en Groen Links zijn voor een strenge handhaving van een wettelijk illegaal downloadverbod. Intussen zijn er steeds meer artiesten en bands die hun muziek zelf online zetten, zodat fans die gratis kunnen downloaden. Waarom ze dat doen? Twee redenen. Allereerst zijn er muzikanten die vinden dat de muziekindustrie hen uitbuit. Slechts een paar centen van het verkoopbedrag van een cd (toch gauw een euro of vijftien) komen uiteindelijk bij de makers terecht. De rest strijkt de muziekindustrie op. Daarnaast heeft de muziekindustrie de prijs van de cd kunstmatig hoog gehouden. Resultaat: cd’s zijn veel te duur. Ten tweede geloven steeds minder muzikanten in een eventuele handhaving van een downloadverbod. Zij hebben inmiddels hun inkomstenbronnen verlegd. Neem bijvoorbeeld Radiohead. Hun album In Rainbows mocht je downloaden voor het bedrag dat jij voor het album wilde betalen. Voorts konden de echte fans het album aanschaffen op vinyl, op cd, in een speciale cadeauverpakking en op nog vijf verschillende manieren. De Britse band verdiende er miljoenen mee. Veel meer dan wanneer ze het album via een platenmaatschappij hadden uitgebracht. Heeft de muziekindustrie illegale downloads zelf in de hand gewerkt en kunnen we het probleem daarom terzijde schuiven? Of moet de overheid, net als in elke branche, optreden tegen diefstal, al dan niet van fysieke goederen?
15
e. De overheid moet grenzen stellen aan narrowcasting Debatvorm:
betoog Stel, je zit met een koppeltje vrienden in de trein. Waar heb je het dan over? Tuurlijk, de Piramide van Cheops. Hoe hoog is dat ding eigenlijk? Wedje dat ‘ie hoger is dan honderd meter. Ah nee joh, hooguit zeventig. Oké, wie het dichts bij zit betaalt straks geen rondje. Inzetten en effe googlen… Dustin wint, hij zegt 140 meter en zit maar zes meter onder de werkelijke hoogte. De rest verliest. Manouk verliest dubbel, want zij had namelijk haar mobieltje gebruikt voor het antwoord. En zojuist liep ze langs reisbureau Ga Toch Weg en prompt kreeg ze een sms’je van dat bedrijf: ‘Egypte, vanaf € 600,= all in’. Maar Manouk wil helemaal niet naar Egypte.
Het duurt niet lang meer of in de supermarkt gaat de godganse tijd je mobiel af. Bij de pasta’s omdat je een weekje in Milaan bent geweest, bij de luiers omdat je laatst op je kleine neefje hebt gepast en even online was over hoe hem stil te krijgen, bij de pindakaas omdat ‘ie thuis op zou zijn. Godzijdank, bij de chips geen reclameboodschap. Weet je wat, ik neem een zak. Nog niet koud uit de supermarkt: ‘Liposuctie, nu halve prijs bij Kliniek Moniek’. Big Commercial Brother is watching you. Maar ja, het heeft ook wel iets prettigs, al dat meedenken uit het niets. De pindakaas was namelijk inderdaad op en eigenlijk heb je wel trek in Italiaans. Fijn dat je wordt getipt dat de verse tagliatelle in de aanbieding is. En ach, de ruis die er onvermijdelijk bij komt, die neem je voor lief. En als je er echt niet van bent gediend, dan zet je je device toch uit. Helaas mis je dan ook de echt vette dingen, waaronder de kans dat je de reis naar Egypte gratis krijgt. Want dan wil Manouk wel, hoor. Deze vorm van narrowcasting is geen scifi, het komt in hoog tempo op ons af. Heeft de overheid de macht om het aan banden te leggen en zo de privacy van de bruger van hogerhand te beschermen? Zou dat wenselijk zijn? Of moeten we concluderen dat Big Brother je dan pas echt in zijn greep heeft? Bij dit debat gaat het er niet om de eventuele risico’s van datakoppeling onder de loep te nemen, maar over de wenselijkheid deze in het commerciële verkeer in te zetten.
f. Geweld in games leidt tot meer geweld in de samenleving Debatvorm:
Lagerhuis Geweld in games neemt toe en daarbij gamet de jeugd er steeds lustiger op los op steeds jongere leeftijd. Laten we het even als een onderzoeksresultaat aannemen. Dat doen we ook met dit gegeven: (zinloos) geweld in de samenleving neemt toe. Vooral jongeren gedragen zich in toenemende mate agressief en nemen vaker hun toevlucht tot geweld in conflicten. Hatzee, één en één is twee! Geweld in games leidt tot meer geweld in de ‘echte’ wereld.
Maar ja, onderzoeksresultaten lenen zich bij uitstek om een overtuiging te bekrachtigen. Statistieken liegen de waarheid. Dat zou ook hier het geval kunnen zijn. Waar is immers het verband tussen de twee gegevens? Wie zegt dat verkrachters gaan verkrachten als ze blootgesteld worden aan pornografie? Het zou toch ook zo kunnen dat de potentiële verkrachter niet aan zijn gruweldaad toekomt juist omdat hij beschikt over pornografie. Maar ja, aan de andere kant: je ziet dat criminelen methoden uit de media kopiëren. Ontken dan de invloed van de media nog maar eens. Er zijn onderzoeken die het verband tussen geweld op tv, in films en games aantonen, maar ook die het verband ontkrachten. Die onderzoeken dateren van de jaren vijftig tot heden. En nog zijn de meningen verdeeld. Dat zal na ons debat niet anders zijn, maar dat betekent niet dat wij geen duit in het zakje kunnen doen.
16
Slotdebat Cultuur & Media vrijdag 4 juni: 3 x 5 klassen stelling a: Ik vind het prima als instanties data uitwisselen met als doel een veiliger samenleving debatvorm: betoog
stelling b: Bepaalde onderwerpen waar op blogs over geschreven wordt, moeten worden verboden debatvorm: Lagerhuis
stelling c: Burgerjournalistiek verhoogt de objectiviteit van de nieuwsgaring debatvorm: betoog
stelling d: Het is goed dat downloaden het monopolie van de platenmaatschappijen doorbreekt debatvorm: Lagerhuis
stelling e: De overheid moet grenzen stellen aan narrowcasting debatvorm: betoog
stelling f: Geweld in games leidt tot meer geweld in de samenleving debatvorm: Lagerhuis
V = voorstander
stelling
zwart/grijs/wit
a b
T = tegenstander
ivoor/geel/oker
oranje/rood/groen
V V
blauw/paars/cyaan T
T
V
c
T
V
d
V
e
T
f
T
magenta/lila/roze
T
T
T T
V
V
V V
T
17
V
Het plan van aanpak Je hebt een keuze gemaakt voor één van de stellingen van het slotdebat. Met je team maak je een plan van aanpak, waarin jullie van week tot week toelichten welke stappen jullie gaan zetten in jullie onderzoek. Het plan van aanpak bevat minimaal de volgende elementen:
STUDENTGEGEVENS Vermeld namen én klaskleur.
ACHTERGRONDINFORMATIE OVER JE ONDERWERP Korte schets van het onderwerp dat jullie gaan onderzoeken.
DOEL VAN HET ONDERZOEK Leg uit wat je precies wilt onderzoeken en waarom.
ONDERZOEKSVRAAG De stelling is je onderzoeksvraag.
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEK Wat ga je precies onderzoeken? Wat valt binnen het doel van je onderzoek? Wat valt er buiten? Je kunt hier onmogelijk te veel aangeven. Zorg dat het helder wordt welk deel van het onderwerp je precies gaat onderzoeken. Let op: wees hier zeer voorzichtig. Zorg dat je geen zaken over het hoofd ziet. Om je onderzoek af te kunnen bakenen, dien je een helder en duidelijk beeld te hebben van het gekozen onderwerp.
ONDERZOEKSAANPAK Hoe ga je te werk? Op welke manier pak je het onderzoek aan? Welke methoden van onderzoek ga je gebruiken (denk aan de methoden die je gebruikt hebt bij Content & Redactie)? Wat is de planning? Welke middelen gebruik je bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag? Spreek duidelijk af welke taken door welke individuele teamleden gedaan worden?
INVENTARISATIE MOGELIJKE BRONNEN Geef hier alvast een overzicht van de bronnen die je denkt te gaan gebruiken.
DEADLINE Het plan van aanpak lever je in tijdens de derde werkgroep.
19
Het onderzoeksrapport In het onderzoeksrapport geef je aan het eind van blok aan wat je hebt onderzocht. Let op: zijn de verwachtingen van het plan van aanpak uitgekomen? Zo niet, leg uit hoe dat komt. Het onderzoeksrapport bevat minimaal de volgende elementen:
STUDENTGEGEVENS Vermeld namen én klaskleur.
ACHTERGRONDINFORMATIE OVER JE ONDERWERP Geef een uitgebreide schets van het onderwerp.
DOEL VAN HET ONDERZOEK Kan hetzelfde zijn als in je plan van aanpak, maar misschien is het doel inmiddels aangepast.
ONDERZOEKSVRAAG De stelling is je onderzoeksvraag.
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEK Kan hetzelfde zijn als in je plan van aanpak, maar misschien is ook de afbakening inmiddels aangepast. ONDERZOEKSAANPAK Leg nog een keer uit hoe je te werk bent gegaan. Wat voor argumenten ben je tegengekomen? Zet de argumenten voor en tegen op een rij en leg uit hoe je de tegenargumenten hebt weerlegd.
INVENTARISATIE BRONNEN Maak een uitgebreide lijst van gebruikte bronnen.
CONCLUSIE Zijn je verwachtingen uitgekomen? Kijk terug op je onderzoek en trek je conclusie.
EVALUATIE TEAMPRESTATIE Ieder teamlid levert individueel een evaluatieformulier in, waarin de samenwerking wordt geëvalueerd. Dit evaluatieformulier wordt t.z.t. door de werkgroepdocent verschaft.
DEADLINE Het onderzoeksrapport lever je in op vrijdag 4 juni, voor 12.00 uur.
20
Opdrachtomschrijving betoog Aan de hand van het artikel ‘De drie Mediarevoluties’ schrijf je een betoog over de vraag of we aan het begin staan van een vierde Mediarevolutie. Het betoog is minimaal 1000 en maximaal 1200 woorden lang. Het onderwerp van je betoog moet voldoende afgebakend zijn. Dit houdt in dat je een onderwerp kiest aan de hand waarvan je bewijst of we aan het begin van een vierde Mediarevolutie staan. Het onderwerp ‘internet’ is bijvoorbeeld te breed. Kies een kleinere invalshoek. In het betoog staat in ieder geval een definitie van een mediarevolutie en van de andere begrippen die in het betoog worden gehanteerd. Bovendien worden de criteria voor een mediarevolutie inzichtelijk gemaakt. Dit houdt in dat je de criteria toetst aan de hand van gevolgen en implicaties. Wanneer je van mening bent dat we ons nog niet in de vierde Mediarevolutie bevinden, geef je in je betoog aan wat er nog moet gebeuren voordat je wel van een revolutie kan spreken. Schets dus een toekomstscenario. Voor het maken van je betoog, ga je stap voor stap dit document af. De deadline voor het betoog is vrijdag 4 juni. Vraag aan je werkgroepdocent op welke wijze het ingeleverd moet worden.
Wat is een betoog? In een betoog probeer je de lezer te overtuigen van je standpunt. Dit doe je door middel van een glasheldere argumentatie. Je geeft de ander daarmee redenen om zijn mening te herzien. Een betoog is een tekst waarin een standpunt wordt verdedigd met behulp van argumenten. Zo ben je als schrijver van het betoog in discussie met je lezer. Je gaat ervan uit dat de lezer het wellicht niet eens is met je standpunt en dat je hem met je betoog moet overtuigen.
21
Hoe bouw je een betoog op?
1. Formuleer je standpunt en zoek een goede invalshoek In dit geval staat de stelling al vast (we staan wel/niet aan het begin van een vierde mediarevolutie). Omdat dit een bijzonder brede stelling is, kies je een invalshoek die je betoog inperkt (verkleint). Bijvoorbeeld: Stelling de overheid perkt onze privacy steeds verder in Invalshoek het elektronisch patiënten dossier Het zoeken van een invalshoek is misschien wel het moeilijkste gedeelte van het schrijven van een betoog. Waar vind je de juiste invalshoek? De gouden regel die hierbij leiding kan geven, is ‘schoenmaker blijf bij je leest.’ Kies een benadering die jou interesseert of waar je al veel vanaf weet. Zo houd je het schrijven leuk en weet je zeker dat je een goed stuk weet te produceren. Daarnaast: Hoe meer je van een onderwerp afweet, hoe meer je een ander kunt leren of informeren! Als kader waarbinnen je kunt nadenken over ontwikkelingen en veranderingen op verschillende niveaus, gebruik je de trendpiramide. Zo kun je een middel (bijvoorbeeld sociale netwerksites) verbinden aan een abstractere (macro-) ontwikkeling.
Trendpiramide verschuiving mediaconsumptie individualisering macroniveau
informatie-overload verdwijnen traditionele media
mensen steeds vaker en langer online
mensniveau
Facebook Twitter microniveau
Hyves
MySpace
YouTube
22
2. Zet je argumenten op een rij Het gaat er bij een betoog niet om zoveel mogelijk argumenten te vinden. Beter kun je voor enkele sterke argumenten kiezen. Argumenten bevatten analyses, feiten, voorbeelden, bewijzen enz. De kracht van de argumenten is dus belangrijker dan de hoeveelheid. Noteer in een apart document alle argumenten die je voor je standpunt kunt bedenken. Je gaat deze argumenten niet allemaal gebruiken, maar je kunt beter ruim de keuze hebben. Denk niet alleen vanuit jezelf, maar verplaats je ook in de lezer. Wat die wil horen, vragen of beantwoord wil hebben. Noteer alles wat in je opkomt en houd ook rekening met tegenargumenten.
Hulpvragen bij het zoeken naar argumenten: • • • •
Wat zijn de voordelen en wat de nadelen van mijn mening? Wie zijn mijn lezers en wat zijn hun belangen? Heb ik gegevens die mijn standpunt rechtvaardigen? Maak ik aannames om mijn mening te onderbouwen? Een aanname is iets waar je vanuit gaat, maar waar nog over te twisten valt.
• Kan ik mijn aannames onderbouwen? • Zijn er andere conclusies mogelijk met mijn argumenten? Een interessante vraag bij het schrijven van een betoog is of je ook de tegenargumenten voor jouw standpunt meeneemt. De lezer is tenslotte ook niet gek. Als jij alleen de argumenten vóór aanstipt, komt hij zelf wel op de tegenargumentatie. Ook als je van mening bent dat de tegenargumenten minder sterk zijn dan je argumenten voor, kan dat een hele goede reden zijn deze tegenargumenten ook op te nemen. Je kunt ze in je betoog dan onschadelijk maken. • Gebruik ik geen ongeldige of onjuiste argumenten? Let erop dat er gaan drogredenen in je betoog staan. Dit zijn argumenten die ongeldig zijn. Je maakt dan bijvoorbeeld een cirkelredenering (het is zo omdat het zo is) of je beroept je op autoriteit (het is zo omdat Theo het zegt) of je maakt een overhaaste generalisatie (als het in geval X zo is, is het altijd zo).
23
Selecteer sterke argumenten: Om je betoog kracht bij te zetten kun je alleen écht sterke argumenten gebruiken. Selecteer daarom een aantal ijzersterke argumenten uit het lijstje dat je in de vorige stap hebt gemaakt en werk deze verder uit. Benoem reële tegenargumenten: Als er reële argumenten tegen je stelling zijn, dan kun je die niet zomaar onder tafel schuiven. Je moet hier serieus op ingaan. Neem bijvoorbeeld de aanschaf van een nieuw apparaat: het kan veel winst opleveren, maar vergt ook een (onverwachte) investering. Wanneer je in je betoog zelf die investering al noemt en vervolgens de nadruk legt op de voordelen en mogelijkheden, voorkom je dat het tegenargument de overhand krijgt. Bovendien laat je zien dat je aan alle mogelijkheden hebt gedacht, zowel de mogelijkheden die in jouw straatje passen, als de mogelijkheden die je standpunt ondermijnen. Uiteraard zorg je er wel voor dat de tegenargumenten stuk voor stuk worden gepareerd met een goed argument vóór!
3. Rangschik je argumenten in een argumentatiestructuur Als je met één argument je lezer kunt overtuigen, ben je snel klaar: je zet je standpunt neer, koppelt deze met de juiste signaalwoorden (want, omdat etc.) aan je argument en trekt vervolgens je conclusie. Vaak zul je als je een betoog schrijft, meerdere argumenten nodig hebben. Als je een meervoudige argumentatie gaat gebruiken, kun je gebruikmaken van een argumentatiestructuur. Je zet dan de argumenten die je gaat gebruiken in een schema. Zo'n schema wordt ook wel een boomstructuur genoemd. In het onderstaande schema wordt een boomstructuur uitgewerkt. Stel: jij en je projectteamgenoten voelen zich regelmatig overvallen door beslissingen van je teamleider. Je pleit er tijdens een overleg voor beslissingen voortaan als team te nemen. Je teamleider vraagt aan jou daar een notitie over te schrijven en dat standpunt te onderbouwen. Dan ziet jouw argumentatieschema er ongeveer zo uit:
24
25
Hoe maak je een argumentatiestructuur? • •
•
Op een stuk papier zet je bovenin je standpunt. In het voorbeeld hierboven gebruiken we het standpunt: 'beslissingen kun je het best met het hele team nemen.' Vandaaruit lopen er verschillende 'takken' naar de argumenten die het standpunt onderbouwen. Je hoofdargumenten zet je naast elkaar. Dat wordt ook wel nevenschikkende argumentatie genoemd. Soms heeft een argument zelf ook weer onderbouwing nodig. Dat noemen we onderschikkende argumentatie. De onderschikkende argumenten zet je in het schema onder het betreffende hoofdargument. * Nummer je hoofdargumenten 1,2,3 etc. Nummer je onderschikkende argumenten als onderdeel van je hoofdargument: 1.1, 1.2, 1.3 etc. (net als een paragrafenindeling in een hoofdstuk). * Zet naast de pijlen in je schema alvast de juiste verbindingswoorden tussen je hoofdargumenten (de nevenschikkende argumenten): ten eerste, ten tweede, overigens, daarbij komt, nog afgezien van, ook... Tussen hoofd- en onderschikkende argumenten: immers, omdat, want, namelijk. Zo kun je controleren of je structuur klopt. De verbindingswoorden gebruik je in je tekst. * Als je het schema klaar hebt, kijk je kritisch naar je standpunt en gebruikte argumentatie. Beoordeel of het verband ertussen logisch en begrijpelijk is en het standpunt en de argumenten helder zijn geformuleerd. Zo kun je veel kritische vragen of aanvallen op je argumentatie voor zijn. Kijk ook eens met de ogen van je tegenstanders naar je standpunt: accepteren zij de argumenten? Ontbreekt er iets essentieels waar je niet aan gedacht hebt en waarmee ze jouw standpunt kunnen aanvallen?
4. Maak een raamwerk In het raamwerk geef je aan wat je per alinea wil bespreken. Voorbeeld van een raamwerk: * Alinea 1: Inleiding * Alinea 2: Stelling * Alinea 3: Argumenten voor * Alinea 4: Argumenten voor * Alinea 5: Argumenten voor (eventueel) * Alinea 6: Argumenten tegen (alleen als je die overtuigend kan verwerpen) * Alinea 7: Argumenten tegen verwerpen * Alinea 8: Conclusie
26
Leidraad van een raamwerk (dit uitgewerkt is je eigenlijke raamwerk) Tekstsoort: betoog Stelling: Legalisatie van drugs Alinea 1: Inleiding Actueel voorbeeld Alinea 2: Stelling Ik ben tegen de legalisatie van drugs. Alinea 3: Argumenten voor Door legalisatie wordt drugsgebruik gestimuleerd. Alinea 4: Argumenten tegen Door legalisatie hoeft het niet meer stiekem. Alinea 5: Argumenten tegen verwerpen Het argument tegen valt in het niets in vergelijking tot de gevolgen van het argument voor. Alinea 6: Conclusie Ik ben tegen de legalisatie van drugs, omdat hierdoor het gebruik van drugs wordt gestimuleerd. In een betoog wordt vaak een afweging gemaakt tussen de argumenten voor en de argumenten tegen. Deze afweging kun je terug laten komen in de conclusie.
5. Nu gaan we echt schrijven Als je argumentatieschema goed is, ga je je tekst schrijven. • •
•
• • •
In eerste instantie kun je je beter nog niet teveel bezighouden met de details. Dat komt later. Schrijf eerst een globaal verhaal. Een inleiding is het belangrijkste gedeelte van het stuk. Bij de inleiding raak je een lezer kwijt, of houd je hem vast. Het is daarom handig om je stuk te beginnen met een anekdote, een citaat of een verwijzing. Zorg altijd dat in de inleiding jouw vraagstelling of onderwerp duidelijk naar voren komt. Geef ook altijd aan waarom juist dit onderwerp zo interessant is. Overtuig de lezer van het belang van het stuk. Het belangrijkste is dat je de aandacht van de lezer trekt en vasthoudt. Je raamwerk en argumentatieschema gebruik je als hoofdstukindeling. Hoofdstuk 1 is de inleiding, waarin je je standpunt uiteenzet en je verwijst naar de opbouw van je argumenten. Daarna komen de paragrafen met je argumenten. Houd hoofdargument en onderschikkende argumentatie in de tekst bij elkaar. Meestal kun je het best beginnen met je sterkste argumenten. Als de lezer niet je gehele tekst leest, heeft hij in ieder geval het beste deel meegekregen. Tijdens het schrijven kun je op meer argumenten komen. Pas je argumentatieschema dan gewoon aan. Dan behoud je het overzicht. 27
•
• •
•
Om de verbanden tussen hoofdstukken of alinea´s helder te krijgen, moet je gebruik maken van zogenaamde signaalwoorden (bijv. echter, maar, want, en, ten eerste, tenzij, daarentegen, enz). Wijd niet nodeloos uit over je argumenten. Houd het beknopt. Hoe meer woorden je nodig hebt, hoe zwakker je argumenten overkomen. Houd tijdens het schrijven goed je indeling in de gaten; stel jezelf de vraag of je jouw stuk chronologisch (op volgorde van tijd) of thematisch (naar verschillende thema’s, onderwerpen) indeelt. Je sluit je betoog af met een conclusie. De conclusie is een belangrijk deel van je betoog. Hierin worden de belangrijkste argumenten nog een keer op een rijtje gezet en geef je nog eens duidelijk aan wat je mening is over het onderwerp.
Concentreer je erop dat je de lezer wil overtuigen. Dit is je hoofddoel bij een betoog, dus probeer hier zo weinig mogelijk vanaf te wijken.
Enkele opmerkingen Onthoud tijdens het schrijven goed dat je jouw lezers ook wil informeren. Ga niet bij voorbaat uit van voorkennis. Geef volledige en juiste informatie, want een halve uiteenzetting zal alleen maar zorgen dat je lezers zult verliezen. Nog enkele tips wat betreft het schrijven: Humor is aantrekkelijk om te lezen, zolang het binnen de perken blijft. Hetzelfde geldt voor citaten, gebruik ze niet teveel en vermijd clichés. Maar bovenal, geloof in wat je schrijft!
6. Lees je betoog kritisch na en verbeter de fouten Zorg ervoor dat de tekst helder is en er geen spel-, typ- en grammaticale fouten instaan. Een tekst met veel fouten leidt af van je standpunt. Laat desnoods je betoog even een dagje liggen, en kijk het dan nog eens door. Het best kun je teksten op fouten laten nalezen door iemand anders. Controleer tot slot of je verhaal helder is, de redenering logisch is (of je niet van de hak op de tak springt), de argumenten goed naar voren komen en de conclusie die je trekt helder en gerechtvaardigd is. Zorg er daarnaast voor dat iedere alinea verbonden is met de voorgaande door middel van signaalwoorden (als ‘omdat’ of ‘daardoor’). Voordat je het betoog inlevert, controleer je aan de hand van onderstaand beoordelingsformulier of je aan alle voorwaarden voldaan hebt. NB: 1x onvoldoende levert een herkansing op, dus zorg dat je alle criteria ten minste op het niveau van kolom twee oplevert.
28
Algemeen structuurschema van het betoog, door Jolanda Knobel. Onderstaand schema verduidelijkt het nut van een duidelijke structuur en legt de essentie van de verschillende onderdelen uit. Deel
Doel(en)
Vorm
Omvang
Titel
1 De lezer interesseren
Vraag of stelling (heeft mening in zich)
1 'zin'
------
2 De lezer informeren
1 De lezer interesseren
1 Diverterend: verhaaltje, gesprek, bladzij uit dagboek, eigen ervaring, aanleiding
1 al.
1 regel wit
2 De lezer informeren over wat volgt
2 Lijmzin(nen) + stelling(en)
1 al.
Kern
1 De lezer informeren / het onderwerp inperken
Informatief deel: definitie, beschrijving, uitleg probleem, oorzaken, gevolgen.
Net zo veel al. als argumenten
2 De lezer overtuigen
1. Per alinea één onderdeel. Bijv. een argument voor of tegen, een oplossing + uitleg + vb.
2 regels wit Inleiding ------
-----1 regel wit
2. Afweging. Elke alinea begint met een signaalwoord! Slot
De lezer onthoudt jouw mening + één of meer redenen
Conclusie: herhaling van je stelling + belangrijkste redenen. Signaalwoord(en)!
29
1 al.
30
Betoog: Beoordeling Eindbeoordeling:
Plan van aanpak: Onderzoeksrapport:
Maatschappij & Media
Student:
Docent:
Klas:
Datum:
Onvoldoende
Voldoende
Verzorging
Betoog zonder titel.
Tekstredactie
Kromme zinnen staan begrip in de weg.
Stelling:
De stelling wijkt af van de opdrachtomschrijving.
De verplichte stelling wordt gehanteerd (zie opdrachtomschrijving betoog).
Structuur
Het betoog heeft geen duidelijke inleiding, middenstuk en conclusie. Het betoog voldoet niet aan de opdrachtomschrijving van het betoog. Het verplichte artikel is niet gebruikt (zie opdrachtomschrijving betoog).
Het betoog heeft een herkenbare inleiding, middenstuk en conclusie.
De criteria voor een mediarevolutie zijn niet terug te vinden in het betoog.
De criteria voor een mediarevolutie worden gehanteerd (of bewust terzijde geschoven). Dit moet duidelijk in het betoog naar voren komen. Noem minstens twee argumenten die de stelling ondersteunen (en eventueel één tegenargument (met ontkrachting). Het werk bevat minder dan 10 fouten.
Opdrachtomschrijving
Bronnen
Criteria
Argumentatie
Taal: Grammatica
De argumentatie is niet overtuigend of er worden te weinig argumenten genoemd. Het werk bevat meer dan 10 fouten.
Consequente huisstijl (één lettertype), titel! Een enkele kromme zin, die begrip niet in de weg staat. Passende woordenschat.
Gevorderd Pakkende titel. Taalgebruik is academisch en gericht op de docent. Rijke woordenschat.
Wow! Titel zet direct aan tot lezen. Taalgebruik is academisch en gericht op de docent. Verrassende/creatieve woordenschat.
Het betoog voldoet aan de opdrachtomschrijving van het betoog. Het artikel “De drie Mediarevoluties” komt terug in het betoog.
31
Er wordt in het betoog gerefereerd aan een tweede bron. Correcte bronvermelding. De gevolgen en implicaties (gevolgen van gevolgen) van een mediarevolutie worden genoemd.
Er wordt in het betoog gerefereerd aan meerdere bronnen. Correcte bronvermelding. Genoemde implicaties zijn origineel en niet in de les behandeld.
Er worden ook onderschikkende argumenten genoemd (paragraaf 3 van opdrachtomschrijving betoog). Het werk bevat minder dan 5 fouten.
Argumentatie is bijzonder overtuigend, verrassend en origineel.
Het werk is foutloos opgeleverd.
Deel II
Lefts & rights (artikelen ter ondersteuning)
De mediageschiedenis in vogelvlucht
De drie Mediarevoluties We leven in een tijd waarin media constant toenemen en veranderen. Er is een ware explosie van communicatieve mogelijkheden. In onze moderne informatiemaatschappij is communicatie noodzakelijk om alle ontwikkelingen te kunnen volgen. Massamedia zijn hierbij onmisbaar. De samenleving is ingrijpend veranderd. Allerlei trends en issues maken duidelijk dat media een steeds belangrijker rol in ons leven krijgen. Het bestuderen van het medialandschap van de eenentwintigste eeuw heeft veel weg van een ontdekkingstocht. Bekende patronen zijn verouderd, nieuwe inzichten volgen elkaar in rap tempo op, waardoor het bijna onmogelijk is er een eenduidig beeld van te schetsen. Kennis van de mediageschiedenis maakt het iets makkelijker om de enorme groei aan mediamiddelen en mediaboodschappen in onze tijd te kunnen plaatsen. Door Eva van den Eijnde In De Media-explosie, trends en issues in massacommunicatie uit 2003 beschrijft Kees van Wijk de mediageschiedenis vanaf de eerste prehistorische rotstekeningen tot en met de opkomst van internet. Aangezien wij in deze module proberen te doorgronden hoe de wereld van de media zich heeft kunnen ontwikkelen zoals dat is gebeurd, is een goed overzicht van de mediageschiedenis essentieel. Van Wijk verdeelt de geschiedenis in drie mediarevoluties: 1. de uitvinding van het schrift 2. de uitvinding van de boekdrukkunst 3. de ontwikkeling van de elektronische media en de toepassing van informatietechnologie Hoewel over deze indeling flink gediscussieerd kan worden, levert het wel een overzichtelijk beeld op van de mediageschiedenis. Laten we beginnen bij de eerste mediarevolutie:
Mediarevolutie 1: de uitvinding van het schrift Voor de uitvinding van het schrift waren alle contacten met anderen gebaseerd op interpersoonlijke mondelinge communicatie. In een orale cultuur is er sprake van massacommunicatie in voor iedereen openbare ruimtes, zoals markten en kermissen. De enige manier om iets te leren is door te imiteren en te memoriseren. Het culturele kapitaal bestaat in de hoofden van priesters, medicijnmannen en kruidenvrouwtjes, die de maatschappelijke kennis beheren. Veranderingen worden niet makkelijk toegestaan. Gevoelens en gedachten konden uitgedrukt worden in visuele tekens. Die vinden we terug op rotstekeningen uit de prehistorie. Langzamerhand werden tekens steeds verder geabstraheerd en aangebracht op vaste materialen als kleitabletten. Men sprak af waar de beeldtekens voor stonden, zodat duidelijk was waar naar verwezen werd. De hoeveelheid informatie die op kleitabletten opgeslagen kon worden was eindeloos in vergelijking met de beperkte ruimte in het menselijk geheugen. Rond tweeduizend voor Christus evolueerde het pictografische beeldstelsel in het spijkerschrift. De tekens duiden dan geen voorwerpen meer aan, maar klanken. Daarmee begon de eerste mediarevolutie. Een volgende revolutionaire stap was het combineren van beeldtekens en lettertekens. Rond 1500 voor Christus werd in Syrië en Palestina een alfabetisch stelsel zonder klinkers uitgewerkt. Om en nabij 700 voegden de Grieken daar klinkers aan toe. Zij legden de grondslagen voor ons huidige alfabet. Orale cultuur berustte op gelijktijdige communicatie met veelal bekende ontvangers. Door het ontstaan van schriftelijke communicatie maakten mensen zich los van hun directe omgeving. Niet het gehoor, maar het gezichtsvermogen komt dan centraal te staan. De banden tussen mensen worden losser. Machtsverhoudingen verschuiven: de macht van het gesproken woord werd gebroken, want door de uitvinding van het alfabet kun je op eigen kracht teksten bestuderen. Orale cultuur was in de ogen van alfabeten minderwaardig en legde het af tegen de nieuwe schriftcultuur. Het culturele kapitaal zit niet meer in het hoofd, maar is opgeslagen in handgeschreven documenten. Zij vormen het collectieve geheugen van de cultuur.
35
De schriftcultuur heeft geleid tot een transformatie van denkprocessen. Cognitieve vaardigheden, als abstract redeneren, categoriseren en analyseren, worden gestimuleerd. Geschriften kunnen buiten de eigen kring gelezen worden. Door het schrift kunnen we leren van de ervaring van diegenen die voor ons geleefd hebben. Vanuit het oogpunt van abstract denken is de uitvinding van het schrift de meest revolutionaire van alle menselijke technologieën. De alfabetisering leidde tot een zeer ingrijpende technische, sociale en culturele communicatieverandering, die tot op de dag van vandaag doorwerkt. Met de eerste mediarevolutie van de alfabetisering is de absolute afhankelijkheid van mensen van het gesproken woord gebroken. Communicatie is niet langer per definitie gelijktijdig. De ontvanger van een brief krijgt de boodschap meestal op een later moment.
Mediarevolutie 2: de uitvinding van de boekdrukkunst Dankzij de uitvinding van de drukpers in de vijftiende eeuw konden teksten makkelijker vermenigvuldigd worden. Drukkers maakten een zetsel van loden letters waarmee net zoveel afdrukken gemaakt konden worden als gewenst. De goedkope en snelle productiewijze zorgde ervoor dat de markt van kopers veel groter werd. Het collectieve geheugen ging bestaan uit boeken, tijdschriften en dagbladen. De uitvindingen op het gebied van schrift en boekdrukkunst stimuleerden het analytische en kritische denken. Lezen gaat om het rationeel en analytisch verwerken van de boodschap. Van de schrijver wordt verwacht dat hij iets zinvols te melden heeft. De boekdrukkunst vormt de technologische motor van de modernisering van de maatschappij. Het is een voorwaarde voor de boekenindustrie en maakt het persmedium mogelijk. Voor het eerst is massacommunicatie op grote schaal mogelijk. De uitvinding van de boekdrukkunst maakte veel angst los. Met name afdrukken van afbeeldingen werden beoordeeld als negatief. De verlokkingen van het gemakzuchtige, ordinaire plaatjes kijken werd door menig filosoof of priester veroordeeld. In de Nederlanden zag men al snel in dat er aan dit nieuwe printmedium commercieel te verdienen viel. Vanwege het tolerante klimaat van de Nederlanden konden auteurs hier hun mening geven over allerlei maatschappelijke kwesties. Rond 1650 werd de helft van de totale wereldproductie aan boeken in Holland gedrukt. In de begintijd van de tweede mediarevolutie kon slechts een klein gedeelte van de bevolking lezen en schrijven. Wie tot het geletterde publiek behoorde had dankzij de kennis van het geschreven woord veel macht. Door de massale verbreiding van onderwijs, boeken en bladen veranderde dit langzaam. Pas in de twintigste eeuw zorgde het taalonderwijs ervoor dat alfabetisme weggelegd werd voor de hele bevolking. Vanaf 1800 werden, dankzij de industriële toepassing van stoommachines, producten van de gedrukte media op ongekend grote schaal toegepast. Er ontstond een actieve en onderzoekende pers. Het onafhankelijk najagen en onderzoeken van verifieerbare feiten werd ‘big business’. Dankzij gestegen advertentie-inkomsten konden goedkopere kranten voor een massapubliek gemaakt worden. Journalisten ontleenden hun beroepsidentiteit aan hun streven zo objectief en eerlijk mogelijk nieuws te maken. De pers ging fungeren als een waakhond om misbruik van macht tegen te gaan en het algemene belang van de burgers te vertegenwoordigen. Toch speelde ook de amusementsfunctie in de media altijd al een grote rol in de berichtgeving. In Nederland had de verzuiling een grote rol in de ontstaansgeschiedenis van de dagbladen. De verzuiling was oorspronkelijk het resultaat van het emancipatiestreven van protestanten, katholieken en socialisten. De dagbladen speelden in grote mate in op de politieke democratisering van de eigen bevolkingskring. Gereformeerde, katholieke en socialistische organisaties kregen allemaal hun eigen dagbladen en tijdschriften. De Nederlandse maatschappij raakte opgedeeld in afzonderlijke, maatschappelijke ‘zuilen’. Was je katholiek dan ging je naar de katholieke school, je haalde brood bij de katholieke bakker en in je vrije tijd ging je naar de katholieke voetbalclub of zangvereniging. Iedere zuil had een herkenbare identiteit. De persmedia werden ingezet om deze te bewaken. In de jaren vijftig werden radio en televisie in rap tempo populair. Met hun nationale berichtgeving braken zij de regionale geslotenheid van de verzuiling open. In het ontzuilde Nederland gingen moderne persbedrijven steeds meer uit van trends, interesses, hobby’s en vooral van de koopkracht van publieksgroepen.
36
Mediarevolutie 3: de elektronische informaticarevolutie De derde mediarevolutie bestaat uit twee series uitvindingen die in een reeks van jaren steeds meer toepassingsmogelijkheden kregen. De eerste serie uitvindingen draait om het ontwikkelen van systemen waardoor elektriciteit gebruikt kon worden voor communicatie. De uitvindingen van telegraaf, telefoon en fotografie maakten voor het eerst in de geschiedenis telecommunicatie mogelijk. Communicatie kon uitgewisseld worden ongeacht de geografische afstand tussen zender en ontvanger. De tweede reeks uitvindingen is gebaseerd op de grootschalige toepassing van elektronica en elektronische middelen. De telegraaf was voor de binnenlandse nieuwsverspreiding van groot belang, maar verbeterde ook internationale communicatielijnen. Vanaf 1870 was er sprake van een wereldwijd netwerk van telegraafverbindingen. De telegrafie was de eerste grootschalige toepassing van elektriciteit op communicatiegebied. Door de uitvinding van de telefonie in 1880 was voor het eerst gemedieerde interactiviteit tussen zender en ontvanger mogelijk. Het was gelijktijdige communicatie in optima forma. De signalen van telegrafie en telefoon werden oorspronkelijk via koperen kabels doorgegeven. De uitvinding van de radiotelegrafie maakte draadloze straalverbindingen mogelijk. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd al geëxperimenteerd met de inwerking van licht op chemische stoffen. De fotografie schokte de Nederlandse bevolking, omdat foto’s een nauwkeurige en gedetailleerde gelijkenis met de realiteit lieten zien. Met fotografie kun je letterlijk zicht krijgen op een werkelijkheid die buiten onze waarneming ligt. Denk aan foto’s vanuit satellieten van de aarde. De film ontstond toen men er in slaagde fotografische beeldjes met zo’n snelheid te projecteren dat het menselijk oog de foto’s zag versmelten tot een levensechte beweging. Film gaf een getrouwer beeld van de werkelijkheid dan welk ander medium ooit gedaan had. Er waren grote investeringen nodig voor het maken van een lange film. Helemaal na de komst van de geluidsfilm. Filmproductie, filmdistributie en bioscoopvertoning concentreerde zich in Hollywood, waar vijf grote bedrijven de dienst uitmaakten. Typisch voor de Amerikaanse benadering van het filmpubliek was het overstijgen van etnische tegenstellingen en klassenverschillen. Amerikaanse films werden trendsetters voor mode en consumentengedrag en droegen het ideaal van vrijheid en democratie wereldwijd uit. Toen de televisie in de jaren vijftig bij grote publieksgroepen zijn intrede had gedaan, liep het bioscooppubliek plotseling terug en moest de film zijn dominantie in medialand opgeven. Voor de opkomst van de televisie werd de radio in de jaren twintig ongekend populair. Amerikaanse omroepbedrijven konden alleen commercieel overleven als goedkoop reclamemedium. Amusement werd daardoor de belangrijkste mediafunctie, want dat leverde de meeste luisteraars op. In Europa betaalde de luisteraar, en later de kijker, kijk- en luistergeld aan de overheid. Hiervan werden de omroepen gefinancierd. Dit zorgde ervoor dat de overheid veel invloed had op de inhoud van de uitzendingen. Tot in de jaren zestig bleven de Europese radio en televisie vrij van commerciële invloeden. Afwijkende politieke meningen en populaire cultuurvormen werden door overheidsbemoeienis geweerd. Aan de andere kant was er wel veel aandacht voor nieuws en cultuuroverdracht. In Nederland had iedere zuil naast zijn eigen dagblad ook zijn eigen omroep. Programma’s werden gefinancierd met lidmaatschapsgelden van de aangesloten leden. Na de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal mensen met een radioaansluiting gestaag. Hierdoor gingen omroepverengingen zich steeds meer richten op een groter publiek en minder op de eigen afgebakende groep. Het succes van de televisie als massamedium was net als bij films gebaseerd op entertainment voor een groot publiek. Het doorgeven van politieke en godsdienstige overtuiging was van ondergeschikt belang geworden. In 1961 was de verkoop van tv-apparaten de miljoen gepasseerd, en dat bij een aanbod van slechts dertig uur op één enkele zender! Nederlandse radioprogramma’s werden gekenmerkt door moralistische bevoogding en afwijzing van lichamelijke en emotionele prikkels. Een nationale controlecommissie zag er op toe dat radiouitzendingen geen gevaar opleverden voor de openbare orde, goede zeden of de veiligheid van de staat. Met de intrede van de televisie kwam een einde aan deze betutteling. Nog meer dan film en radio was televisie een globaliserende en zuildoorbrekende vernieuwing.
37
Eind twintigste eeuw rukten commerciële omroepen op. De inkomsten van de commerciële zenders zijn afhankelijk van de adverteerders, die anders omgaan met commerciële zenders dan ideologisch getinte organisaties. Binnen de publieke omroepen neigt men er steeds meer toe de oude identiteitsjas van de afzonderlijke omroep te verruilen voor de nieuwe identiteit van de afzonderlijke zenderkleuring. De tv-zender Nederland 1 is redelijk ver gevorderd in het aanbieden van een informatieve familiezender met een eigen niet-zuil-gebonden kleur. Een nieuwe trend die waar te nemen valt, is het doorbreken van taboes op televisie. De media waren voorheen bijzonder terughoudend in hun verslaglegging en beeldtaal. Waar vroeger over gevoelige zaken gezwegen werd, is er in het informatietijdperk volop tijd en ruimte voor het openbaar bespreken hiervan. De wijze waarop menselijk leed in beeld wordt gebracht, is de laatste halve eeuw ingrijpend veranderd: het leed wordt heel direct, open en bloot getoond. Dankzij televisiebeelden komt het menselijk leed van de hele wereld direct de huiskamer binnen en wordt daar onderwerp van gesprek. Ook dat is een gevolg van de derde mediarevolutie. Televisiebeelden zeggen meer dan duizend woorden. De bewegende beelden van het televisiescherm zijn direct en toegankelijk. De emotionele impact van beelden is erg groot. Snelle montage, inzoomende shots en verrassende geluiden kunnen in onze hersenen een geconditioneerde reflex oproepen. Het is moeilijk je hoofd af te wenden van het beeldscherm. Televisiekijken is allesbehalve ontspannend, maar de instinctieve reflexen verklaren wel de aantrekkingskracht van het televisiemedium. Bij grote (overheids-) campagnes speelt het televisiemedium een dominante rol, die vroeger door de printmedia werd uitgeoefend. Via massamedia als radio en televisie doen kopers en kiezers telkens andere indrukken op. Wie zou zonder de door de televisie uitgezonden verkiezingsdebatten een beeld hebben gekregen van Balkenende, Halsema of Bos? Wie zou zonder televisie weet hebben van de oorlog in Irak? De audiovisuele media bepalen samen met de printmedia op uiteenlopende en specifieke manieren de beeldvorming over publieke issues. De verkiezingsstrijd wordt via de audiovisuele media gevoerd. Daarmee is de opkomst van de beeldcultuur van invloed op het politieke klimaat. Tegelijkertijd wordt de kiezer meer en meer als consument aangesproken. Emotionele stemmingen en indrukken worden steeds belangrijker. Scoren bij het publiek is essentieel om de verkiezingen te winnen. De vrijetijdsbesteding komt in ons informatietijdperk steeds meer onder druk te staan, omdat we steeds meer willen doen met onze vrije tijd. Om aandacht te trekken worden serieuze boodschappen steeds meer gegoten in de vorm van infotainment. In een entertainmentsamenleving overleef je als politicus alleen, wanneer je de kiezers ervan weet te overtuigen dat je boodschap leuk, spannend of onderhoudend is. Over de samenhang tussen plezier en burgerschap wordt in de politiek weinig nagedacht. Toch verdient deze relatie veel meer aandacht en serieus onderzoek. Het oorspronkelijke doemscenario dat televisie gebruikt zou worden om kijkers te manipuleren is niet uitgekomen. Het respect voor politici lijkt eerder te zijn afgenomen. Er gaat een democratiserende werking uit van televisie. Televisiekijkers willen meerdere kanten van een conflict zien en nemen niet meer automatisch het standpunt van de regering over. Morele autoriteit krijg je voor het oog van de camera niet zomaar, die moet je in het tijdperk van de media-explosie verdienen. De toepassing van digitale technieken heeft radio en televisie nieuwe mogelijkheden geboden, zodat programma’s sneller en over een groter gebied uitgezonden kunnen worden. Met de opkomst van de pc drong het werken met computers door tot alle hoeken en gaten van de samenleving. Tegenwoordig krijgt vrijwel iedereen op zijn werk met computers te maken. Overal wordt informatie digitaal vastgelegd en bewerkt. Door de computertechnologie te koppelen aan telecommunicatie is gelijktijdige communicatie over grote afstanden mogelijk. De meeste reproductietechnieken veranderen van analoge in digitale systemen. Alle vertrouwde massamedia, als film, fotografie, radio en televisie zijn van gedaante aan het verwisselen. Eén constante: ook in het digitale televisietijdperk blijven kijkcijfers en sponsorbelangen de dienst uitmaken. Voor de televisiekijker van de toekomst zal het aanbod steeds groter en onoverzichtelijker worden. Kijkers zullen dus zelf keuzes moeten maken. De inhoud van de boodschap en het moment van kijken zullen steeds meer toegesneden worden op de persoonlijke voorkeuren van de kijker.
38
Internet is de voorlopig laatste tak aan de elektronische stam. De technologische grondslagen ervan werden zo’n dertig jaar geleden door het Amerikaanse leger gelegd, in samenwerking met universitaire onderzoekscentra. Academici gebruikten het voor het versturen van wetenschappelijke berichten. Door het samenvoegen van verschillende netwerken ontstond internet. Internet is een wereldomvattend netwerk van onderling verbonden computers, die door een gemeenschappelijk stelsel van regels en afspraken zorgen voor verspreiding van informatie. Sinds de komst van het World Wide Web is het aantal gebruikers exponentieel toegenomen. Internet onderscheidt zich op vier manieren van andere massamedia: 1. Het is een open elektronische omgeving: iedereen die met een computer, modem en telefoonlijn aangesloten is op het systeem, kan contact maken met alle andere aangesloten computers. 2. De gemedieerde interpersoonlijke communicatie: internet kan het sociaal isolement doorbreken. Het eenrichtingsverkeer tussen zender en ontvanger is vervangen door terugkoppeling. Gemedieerd houdt in dat de communicatie verloopt via een medium. Internet verenigt de kenmerken van klassieke massacommunicatie met gewone interpersoonlijke communicatie. 3. Het plaatsonafhankelijk gebruik van een altijd beschikbaar aanbod: internet is niet afhankelijk van een plaats en moment. Internet is overal en is er altijd. Tussen zender en ontvanger is geen geografische afstand en geen tijdsbarrière. 4. Het multimediaal aanbod: vlak voor 2000 werd het mogelijk om geluid en beeld in bits om te zetten. Hierdoor kan de combinatie van beeld, tekst en geluid in een enkel digitaal gevoed medium samengevoegd worden.
Mediatrends Momenteel is er een aantal mediatrends waarneembaar waarvan we de aard en omvang nog niet volledig kunnen duiden. Helder is wel dat ze voor grote veranderingen in het medialandschap kunnen zorgen: De telecomputer Momenteel maken de publieke omroepen een enorme culturele crisis door. De identiteiten van de publieke omroeporganisaties zijn aan het vervagen. Het medialandschap in Nederland is met de komst van de commerciële zenders breder geworden. Er wordt voorspeld dat de televisiemarkt in de eenentwintigste eeuw een gigantische ‘telecomputermarkt’ wordt, waar om de gunst van de consument gestreden wordt. Of dit uiteindelijk ook echt gebeurt is uiteindelijk toch afhankelijk van de gebruiker. Het verdwijnen van de gedrukte pers Het dagblad is in de twintigste eeuw het meest populaire medium van de gedrukte pers geworden. Veel mediaspecialisten hebben voorspeld dat het dagblad in zijn huidige vorm binnenkort niet meer zal bestaan. Het is waar dat iedere ingrijpende communicatieverandering een herschikking van mediafuncties met zich meebrengt, maar of dat ook het einde van het dagblad betekent is nu nog niet te voorspellen. De afzet van gedrukte media loopt terug, advertentievolumes dalen en de persconcentratie blijft voortgaan. Aan de andere kant is de ordenende functie van de journalist, juist bij het enorm gegroeide aanbod aan informatie, van grote waarde. Journalisten kunnen moeilijke kwesties ophelderen en een afgewogen overzicht bieden. Digitale media brengen nieuwe conventies met zich mee. Er ontstaan nieuwe onderhandelingsruimtes tussen journalisten en hun lezers, waarbij de multimediale vormgeving van het nieuwsaanbod aan belang zal winnen. Het gedrukte woord tegenover het televisiebeeld Bij televisie speelt de mediafunctie ‘amusement’ een hoofdrol. Bij persmedia gaat het hoofdzakelijk om het geven van nieuws en van achtergrondinformatie. Voorstanders van het medium televisie geloofden in de democratiserende en opvoedende werking van het medium, terwijl tegenstanders de kijker als willoos slachtoffer van manipulatie en vermaak afschilderden. Nu, vijftig jaar na de invoering is televisie het meest verspreide massamedium in onze maatschappij en zijn beide posities flink genuanceerd. De mediatisering van de wereld heeft geleid tot een andere mediabeleving van ons als mediagebruikers. Het onderscheid tussen werkelijkheid en media is aan het verdwijnen in onze beleving. We kijken als publiek naar mensen zoals wij en we worden meer dan ooit bekeken door
39
anderen. We kijken naar onszelf en anderen als mediabeelden. Denk maar aan het succes van realitytv als Big Brother. Gedrukte versus interactieve media Computers bieden de mogelijkheid de klant weer tot een herkenbaar en bekend persoon te maken. Klanten kunnen tegen relatief lage kosten op het juiste moment en op een persoonlijke manier benaderd worden. Producten kunnen gekoppeld worden aan voorkeuren, waardoor marketing een enorme impuls krijgt. De redactieformule van een website is niet zozeer gebaseerd op het leveren van commentaar als wel op het bieden van een aantrekkelijke informatieomgeving waarin de gebruiker zelf zijn eigen weg kan zoeken. De informerende en opinievormende functie van een kwaliteitskrant kan in het informatietijdperk belangrijker worden. De informatieovervloed zorgt ervoor dat de lezer behoefte heeft aan een baken. Een redactie die in een dagelijks verse, relevante versie van het heden voorziet. Lessen van de mediageschiedenis Massamedia zijn voortdurend aan verandering onderhevig. De reusachtige groei van de audiovisuele media heeft de relatie tussen journalist en samenleving flink door elkaar geschud. Aan de ene kant is het publiek bevrijd van het verkleurende filter van de journalistiek. Aan de andere kant is de democratische waakhond – de journalist – in zijn schulp gekropen. Het wegvallen van het mediafilter tussen zender en kijker is een belangrijke mediatrend. De dominantie van de beeldtaal neemt nog steeds toe. Live instortende Twin Towers, tsunami’s, het zijn de beelden die onze herinnering bepalen in het tijdperk van de derde mediarevolutie. De rol van beeld en geluid zal via het multimediale internet alleen maar toenemen. Voor de toekomst kunnen we nog allerlei multimediale toepassingen verwachten die onze menselijke ervaringswereld op zijn kop zullen zetten. Denk maar aan experimenten met virtuele driedimensionale ruimtes. Het is zeer moeilijk om lessen uit de mediageschiedenis te trekken. Wil je je toch op dit terrein begeven dan moet je kijken naar de patronen die zich bij de mediarevoluties voordeden. Zij kunnen als leidraad dienen om technologische vernieuwingen een plaats te geven: De veranderende invulling van mediafuncties Het duurt geruime tijd voordat een nieuw medium is ingeburgerd en een eigen vorm en inhoud heeft. In eerste instantie wordt een nieuw medium naar een bestaand medium gemoduleerd. De feitelijke werking blijkt steeds anders uit te pakken dan oorspronkelijk verwacht werd. Ingeburgerde media verdwijnen niet, maar gaan de bestaande mediafuncties anders invullen. Denk bijvoorbeeld aan het verdwijnen van de nieuwsfunctie van bioscopen na de invoering van de televisie. Of aan dagbladen die zich meer zijn gaan richten op het geven van achtergrond informatie, cultuuroverdracht en opinievorming. De elitaire verguizing van de massa In de pioniersfase wordt een nieuw medium vaak verketterd. Drukwerk viel ten prooi aan censuur of werd op de index van de katholieke kerk geplaatst. Films zouden de goede zeden van de brave burger bederven. Negatieve geluiden zijn meestal afkomstig van vertegenwoordigers van publieksgroepen die vast willen houden aan vertrouwde communicatievormen en belang hebben bij het handhaven van de status quo in het medialandschap. Cultuurcritici voorspelden dat radio en televisie mensen tot willoze consumenten zou maken of tot een makkelijke prooi voor machtsbeluste leiders. In de praktijk blijken mensen echter alleen maar minder respect voor politiek leiders of bedrijfsreclame te hebben. Wanneer een medium breder onder de samenleving verspreid is, blijkt het met de negatieve kanten wel mee te vallen en er naast nadelen ook voordelen te bespeuren zijn. De professionalisering van de mediaorganisaties In de pioniersfase van een nieuw medium is het vaak een kleine groep die de mogelijkheden wil uitproberen. Men denkt nog weinig na over de het gebruik door grote publieksgroepen. Op het moment dat meer mensen met het medium in aanraking komen gaat commercie een rol spelen. Communicatiedeskundigen gaan zich bezighouden met het professionaliseren van de mediatechnologie en de publieksrelaties. Bij de invoering van nieuwe media zie je hoe de mediafuncties iedere keer anders ingevuld worden en hoe na verloop van tijd mediaorganisaties dankzij een professionelere insteek het meeste succes boeken.
40
Wanneer spreek je van een mediarevolutie: Anders dan bij een maatschappijrevolutie (zoals de Russische revolutie in 1917), verandert een mediarevolutie de samenleving niet van de ene op de andere dag. De maatschappelijke invoering van revolutionaire technologieën gaat juist heel geleidelijk. Een mediarevolutie verandert mettertijd wel bestaande cultuurpatronen en sociaaleconomische structuren. Uiteindelijk verandert zowel de inrichting van de samenleving, als het gedrag en denken van grote groepen mensen in die samenleving drastisch. De drie mediarevoluties laten een geweldige toename van menselijke communicatie zien. Wanneer je ze achter elkaar plaatst, worden een aantal tendensen duidelijk: de tijdsintervallen tussen de revoluties krimpen (de revoluties volgen elkaar steeds sneller op) en het bereik van de massa neemt bij iedere revolutie minder tijd in beslag.
Ter overweging Een waarheidsgetrouw beeld van het verleden schetsen is op zichzelf al moeilijk genoeg. Nog moeilijker is het de implicaties te overzien van de situatie waar je middenin staat. Er valt veel voor te zeggen om, zoals Van Wijk deed, de geschiedenis van de media te ijken middels de drie revoluties. Alledrie stonden ze aan de wieg van een verandering in het collectief denken en doen. Niemand kan ontkennen dat de uitvinding van het schrift een van de meest revolutionaire van alle menselijke technologieën is geweest. Ook de enorme vernieuwing die gepaard ging met de ontwikkeling van de boekdrukkunst is onmiskenbaar. De invloed die het lezen en schrijven van boeken en bladen op het rationeel denken gaf, is zonneklaar. Ook de derde mediarevolutie lijkt plausibel. De mens is zich als gevolg van de elektronische media substantieel anders gaan gedragen en de denkpatronen van de moderne mens lijken in de verste verte niet meer op die van een negentiende-eeuwer. Toch is het lastig de elektronische (derde) mediarevolutie in zijn volle omvang te beschouwen, we zitten er volgens van Wijk nog midden in. Of toch niet? Zitten we wellicht al in een vierde mediarevolutie? Daarover kun je redetwisten. Essentieel is of je vindt dat de nieuwe media en onze huidige manier van communiceren op kortere of langere termijn de vertrouwde cultuurpatronen en sociaal-economische structuren op hun kop zetten. Anders gezegd: of het gedrag en gedachtegoed van het collectief zo ingrijpend verandert dat het de inrichting van de samenleving compleet overhoop haalt. We zijn in vogelvlucht door de mediageschiedenis gegaan. Van rotstekening, spijkerschrift en het eerste alfabet, via boekdrukkunst, telefoon, telegraaf, film, radio en televisie naar de wereld van bits, glasvezel en multimedia. Tot zover de communicatiegeschiedenis. Wat ons te wachten staat, is vooralsnog een vraagteken. Maar wel een dun gedrukt vaagteken, want wie de geschiedenis goed interpreteert is ten minste voorbereid op wat komen gaat en anticipeert doeltreffender op toekomstige scenario’s. Scenario’s waarover je als interactieve mediaprofessional beslist dient na te denken, discussiëren en filosoferen. Om daarmee een start te maken de volgende punten ter overweging: 1. Bevinden we ons in een vierde mediarevolutie? 2. Bieden de media ondanks de huidige communicatietechnologieën vooral meer van hetzelfde in een nieuw jasje? 3. Wanneer je zeker bent dat de moderne media geen revolutie hebben ontketend en ook niet de eigenschappen hebben dat te gaan doen, wat is er dán nodig voor een vierde mediarevolutie? NB I: baseer je ideeën op bovenstaand artikel. Meer bepaald: gebruik de karakteristieken van de drie eerdere mediarevoluties als sjabloon bij het vormen van je mening. Een mening die je uiteraard altijd mag en moet bijstellen. Zweven is dus toegestaan, maar je dient in je betoog wel iets te kunnen zeggen over de genoemde vragen. Succes!
41
De angst slijt en een brede (vaak baatzuchtige) acceptatie volgt. Ruimte voor nieuwe controverses.
43
De zaken die de weerstand uit de samenleving overleven, kristalliseren uit en er komen ‘nuttige’ toepassingen.
Telefoon, idioom, internet, lezen, stoom, mobieltje, auto, galileo, elektriciteit, voedsel, rock ’n roll, cassette, hippies antennes, fotografie, ruimtevaart, sport, radio flatgebouwen, mode, geneeskunde, dansen vinexwijken, darwinisme, enzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz zzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz
Een uitvinding, opkomend gedachtegoed, een nieuw medium, een trend of een hype.
Fall out
8-track, idioom, antroposofie, minidisk, vrije seks, betamax, beeldtelefoon, Esperanto, studiehuis enzzzzzzzzzzz zzzzzzzzzzzzz
De media-acceptatiecyclus (volgens de docenten van dit vak)
Een marginale groep omarmt de noviteit, maar de massa verzet zich uit angst en onbegrip.
MUZIEK 2.0: WEG MET DE MUZIEKINDUSTRIE? De muziekindustrie? Overbodig geworden, meent de media. Via internet en met nieuwe technologie kan de moderne muzikant alles zelf. Een droom die voor het grijpen ligt? Nou nee, de werkelijkheid is zoals altijd weerbarstiger dan het lijkt. Het helemaal zelfstandig maken, uitbrengen, distribueren én aanprijzen van muziek is slechts voor een enkeling weggelegd. Door Theo Ploeg Op nummer één stond ie in de aanbevolen video’s op het Nederlandse deel van YouTube. Inmiddels is Still You van de zanger Steffen Morrison al bijna twintigduizend keer bekeken. In tien dagen tijd, wel te verstaan. Omdat het een lekker nummer is en de videoclip er - in moody zwart/wit geschoten professioneel uitziet. En omdat de Haarlemmer vrienden en bekenden heeft opgetrommeld om zijn clip te gaan bekijken. Een gok, maar het lukte: veel mensen in korte tijd laten kijken, betekent een hoge ranking en dus vanzelf weer meer kijkers. Succesvolle YouTube-campagne dus voor Still You en het komende album Revealed, maar toch. Steffen Morrison wil met zijn stunt graag opvallen bij de traditionele media, want wie daar in het zonnetje wordt gezet, wordt pas echt bekend. Vooralsnog is het afwachten en persberichten versturen. De YouTube-stunt kan Morrison goed gebruiken. Tja, wie zich bevrijdt van de verstikkende banden met de muziekindustrie staat er alleen voor. En dat betekent alles zelf doen. Gemakkelijk is dat niet. Dankzij zijn connecties kan Steffen Morrison een professionele clip voor zijn nummer laten maken. Geldt maar voor een klein groepje muzikanten. De mythe van het ‘amateurschap’ is doorgedrongen in de wereld van de popmuziek. Lifestylemagazine Bright noemde het een dik jaar geleden Muziek 2.0, het muzikale broertje van Web 2.0. Anno 2008 heeft de muziekliefhebber een oneindig aanbod van gratis muziek ter beschikking, iedereen met een computer kan zelf muziek maken en de muziekindustrie loopt op de achterste benen. Een zegen voor zowel de muzikant als de liefhebber, zo kopt de traditionele en nieuwe media. Maar is dat wel zo? Het klinkt allemaal aanlokkelijk. De muzikant is weer meester over zijn eigen werk. Geen vervelende platenbonzen die allerlei commerciële eisen stellen aan je muziek, geen afdracht van meer dan vijfenzeventig procent van de opbrengst aan de platenmaatschappij, geen organisatie die ervoor zorgt dat je nieuwe videoclip van YouTube verwijderd wordt wegens schending van auteursrecht. Precies de situatie vóór het midden van de vorige eeuw. In de geschiedenis van de muziek heeft de artiest slechts een jaar of vijftig geen volledige vrijheid gehad over zijn of haar eigen werk. Pas sinds de opkomst van de massacommunicatie en, in haar kielzog, popcultuur, heeft de muzikant zich gebonden aan de wetten van de vrije markt. De wetten van de alsmaar uitdijende muziekindustrie. Die groei is met de komst van internet een halt toe geroepen. Relatief dan. Nog steeds zorgen de vier grootste platenmaatschappijen - Sony BMG, Warner, EMI en Universal - voor meer dan tachtig procent van de omzet. Ondanks de huidige malaise in de sector. Onlangs ontsloeg EMI wereldwijd duizenden medewerkers door teruggelopen inkomsten uit muziekverkopen. Andere maatschappijen en auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra en Stichting Brein klagen steen en been over het inkomstenverlies door illegale downloads. Krokodillentranen? Voor een groot deel wel. Van oudsher investeert de muziekindustrie in een handjevol grote sterren die genoeg geld binnen brengen om de minder commercieel succesvolle artiesten te financieren. Doel? Het ontdekken van dat ene grote talent dat zich bij die kleine groep sterren gaat scharen. Juist daar wringt tegenwoordig de schoen. Die grote artiesten verkopen steeds minder, brengen dus minder geld binnen. Dáág strategie die sinds de jaren zestig succesvol en dominant is geweest. De muziekindustrie heeft zich, kortom, niet aangepast aan de nieuwe regels van het veranderende muzikale landschap. Welke regels dat zijn? Wiredredacteur Chris Anderson schreef er een boek over dat inmiddels gemeengoed is op de beste en hipste marketingopleidingen: The Long Tail, How Endless Choice Is Creating Unlimited Demand. De titel zegt het al: volgens Anderson, die zijn bevindingen overigens eerst publiceerde in Wired, zorgt het hedendaagse, oneindige aanbod van popmuziek ervoor dat dé markt voor pop is veranderd in een ontelbaar aantal nichemarkten. Voor elk wat wils dus. Oké, er valt genoeg af te dingen op de conclusies van Anderson. Ogenschijnlijk heeft hij het gelijk echter aan z’n kant. Popmuziek floreert in de niches, écht grote artiesten als Prince, Michael Jackson en Madonna zijn er niet meer. Laatstgenoemde slaat met haar onlangs verschenen Hard Candy nog geen deuk in een pakje boter. Het geplande optreden van ‘The Queen Of Pop’ in de Amsterdam ArenA in september wil maar niet uitverkopen. Had Madonna vroeger maar een paar minuten voor nodig. Het einde van de dinosauriërs van de pop is ten einde. Al levert ook dat weer een nichemarkt op. Oude rotten als Bruce Springsteen, Bon Jovi en Rolling Stones mogen dan wel geen miljoenen albums meer verkopen, hun sporadische
45
optredens lopen goed. Nichemarkt voor nostalgische oudere muziekliefhebbers dus. Bij Anderson is er al gauw sprake van een niche. Ook populaire acts als Radiohead en Coldplay representeren er een. Populair, dat zijn ze. Maar lang niet zo populair als de megasterren van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Wat platenmaatschappijen volgens Anderson moeten doen? Zich richten op een groot aantal nichemarkten. Opgeteld levert dat een dik gelegde boterham op. Succesvolle webwinkels als Amazon zijn er groot mee geworden. In zelfs het kleinste segment van de boekenmarkt - boeken over de doodskopvlinder in de Afrikaanse binnenlanden, bijvoorbeeld - heeft de winkel een groter aanbod dan de gespecialiseerde boekwinkel om de hoek. Popmuziek is echter iets anders dan boeken. De grote platenmaatschappijen hebben er dankzij de fragmentatie van de markt geduchte concurrenten bij: maatschappijen die zich richten op één of enkele niches. Die zijn er altijd al geweest, maar nog nooit waren ze zo succesvol als tegenwoordig. Jeff How schreef er in 2005 het artikel Hitfactory over in, wederom, Wired. Daarin beschrijft hij een nieuwe generatie bandjes die door slechts een album of vijftigduizend te verkopen en t-shirts, badgets en andere prularia te verkopen tijdens concerten genoeg verdient om te overleven en van het muzikant-zijn ‘gewoon werk’ te maken. Die droom ligt anno 2008 voor het grijpen voor iedereen die muziek maakt, betoogt Maarten Brinkerink in Cyberindie, Digitale Cultuur En De Veranderende Muziekindustrie - zijn afstudeerscriptie voor de opleiding Nieuwe Media en Digitale Cultuur aan de Universiteit van Utrecht. Volgens Brinkerink beschikken muzikanten tegenwoordig over alle mogelijkheden die vroeger waren weggelegd voor professionals. Digitale technologie zorgt er voor dat het maken van muziek stukken eenvoudiger is geworden, distributie van muziek en het maken van reclame vindt plaats via internet, het auteursrecht worden ondergebracht bij een nieuwe licentiesysteem, Creative Commons, waarbij muziek onder bepaalde voorwaarden legaal kan worden verspreid. Brinkerink rept daarom van de derde indierevolutie in de muziekindustrie. Na de punk eind jaren zeventig en de opkomst van indiepop begin jaren negentig is de ‘Do It Yourself’-mentaliteit weer helemaal terug. ‘Dankzij het internet kunnen muzikanten voor het eerst in de geschiedenis zelfstandig en op een toegankelijke manier een massapubliek bereiken. De distributie- en promotiekanalen van de gevestigde muziekindustrie zijn hierdoor niet langer onmisbaar, wat noodzakelijke samenwerkingsverbanden en gedwongen artistieke concessies onnodig maakt. De bal ligt nu bij de muzikanten. Het benutten van de mogelijkheden van de digitale muziekcultuur vraagt om een actieve houding, lef om te innoveren en inzicht in de behoeften van de hedendaagse muziekliefhebber. Maar als er een tijd is waarin het voor muzikanten loont om het zelf-te-doen, dan is het nu’, betoogt hij. Ongewild legt hij daarmee die vinger op de zere plek. Wie immers alles zelf wil doen, moet professional worden op het gebied van het maken, produceren, uitbrengen, distribueren en promoten van popmuziek. Sla er Music 2.0 van Gerd Leonhard maar op na. Ga daar maar eens aanstaan. Neem als voorbeeld In Rainbows van Radiohead. Opgenomen zonder bemoeienis van de muziekindustrie, aangeboden op internet voor wat de downloader ervoor wil geven en uitgebracht in een speciale, peperdure box voor de échte fans. Kijk, dat is nichemarketing avant la lettre. De internationale pers schreef enkel in superlatieven over de durf en experimenteerdrift van de eigenwijze Britten. De doodsteek voor de muziekindustrie, toegediend door de muzikanten zelf. Ach, de media laten zich graag een rad voor de ogen draaien. Radiohead is de muziekindustrie. De miljoenen ponden die ze eerder verdienden binnen het traditionele muziekverkoopmodel maakte hen onafhankelijk van de platenindustrie. Ze investeerden een deel van dat geld in een peperdure opnamestudio, een stel marktingexperts en internetkenners. Resultaat? Een slimme, uitgekiende strategie die de band meer geld - de downloaders betaalden gemiddeld bijna tien dollar voor het album - heeft opgeleverd dan via de traditionele manier. Het Amerikaanse Nine Inch Nails gaat nog een stapje verder. De band bracht dit jaar twee albums uit onder een Creative Commons-licentie: Ghosts I - IV en The Slip. Rare keuze voor zo’n grote act, zoals Marco Raaphorst op zijn blog betoogt? Juist niet. Bekende acts komen immers op een andere manier aan veel meer geld. De speciaal vormgegeven en in beperkte oplage uitgegeven box van Ghosts I - IV van driehonderd dollar was in nog geen twee dagen uitverkocht. Zo doe je dat dus. Juist voor onbekende muzikanten is de nieuwe werkelijkheid weerbarstiger. Eindelijk verlost van de dwingende en onredelijke structuren van de muziekindustrie staan zij tussen miljoenen anderen te schreeuwen om aandacht. In veel gevallen een heilloze missie. Er is hoop. Het kleine, onafhankelijke platenlabel is terug van weggeweest. En met succes. Voor cutup.radio interviewde Joerie Adriaanse eind 2006 drie Nederlandse labels: Muze, Esc-Rec en Narrominded. Hun succes? Het creëren van een duidelijke identiteit én het aanboren van een nichemarkt. Het Utrechts Beluga Recordings gaat nog een stap verder. Sinds een jaar biedt het label
46
alle uitgebrachte albums gratis aan op internet. Over cijfers wil eigenaar Simon Sixsmith - geboren Brit en na allerlei omzwervingen uiteindelijk gevallen voor een Utrechtse schone - niet praten. Ach ja, eentje dan: zijn debuutalbum werd al drieduizend maal gedownload. ‘En het dat blijft maar doorgaan, ook al is het album al een tijdje uit. Dat is het voordeel van internet. Soms krijgt een ouder album plotseling veel downloads om onduidelijke redenen. Dat is een van de leuke natuurlijke wetten van het internet.’ Sinds kort biedt het label de cd’s niet meer fysiek te koop aan, al zijn ze wel te koop via iTunes. Inkomsten uit muziek zijn dus verwaarloosbaar, al zijn ook de kosten laag. ‘We doen onze ondertitel Save/Fuck The Music Industry eer aan. We bieden muziek gratis aan en hebben hele artiestvriendelijke contracten afgesloten met de muzikanten. De publicatierechten blijven bij de muzikant zelf. We willen juist het tegenovergestelde zijn van de grote platenmaatschappij die de kleine artiest naait. Aan de ene kant redden we de muziekindustrie door uit te gaan van de muziek en niet van het geld, aan de andere naaien we de geldkant van de industrie en maken we het er alleen maar moeilijker op om te verdienen aan muziek.’ Volgens Sixsmith zijn dat twee kanten van dezelfde medaille. Toch ziet hij de toekomst rooskleurig in. ‘Hoe minder de muziekindustrie draait om geld, hoe meer echte muziekliefhebbers er zullen gaan werken. Je ziet de verandering al terug in de hitlijsten. Een tijdje geleden stonden die nog vol een-hit-wonderen, nu zie je steeds meer rockbands hits scoren die wel degelijk echt hun instrumenten beheersen. Zoals het vroeger ook was, zeg maar. Zo is de cirkel weer rond.’ Kleine door muziekliefhebbers gerunde labels als Beluga Recordings zijn een uitzondering. Toch zijn ze onontbeerlijk in het muzikale landschap van de nabije toekomst. De muzikant die van alle markten thuis is zoals Maarten Brinkerink in zijn scriptie beschrijft , is immers een zeldzaamheid. Een van de weinige voorbeelden? Einstürzende Neubauten. Sinds het begin van deze eeuw kopen fans van te voren een aandeel in het nieuwe album van de Berlijnse band. Niet alleen krijgen de investeerders het uiteindelijke album, ook hebben ze via internet toegang tot de opnamesessies en inspraak tijdens de studiosessies van de band. Einstürzende Neubauten maakt nieuwe muziek samen met de échte fans. Kijk, dát is muziek 2.0 die de belofte weet waar te maken. Al ontkomt ook Einstürzende Neubauten uiteindelijk niet aan het samenwerken met traditionele platenmaatschappijen om verzekerd te zijn van aandacht in de media. Ach, sommige zaken veranderen nooit. LEES The Long Tail, How Endless Choice Is Creating Unlimited Demand (2006), Chris Anderson. Muziek 2.0, We Want More (in Bright, 2007), Erwin van der Zande en Theo Ploeg. Cyberindie, Digitale Cultuur En De Veranderende Muziekindustrie (2008), Maarten Brinkerink. Music 2.0 (2008), Gerd Leonhard. SURF www.steffenmorrison.com www.belugarecordings.com www.cut-up.com www.maartenbrinkerink.net www.marcoraaphorst.nl www.bright.nl www.gerdnews.com
47
Het belang van vrij debat [Uit De Groene Amsterdammer van 19 januari 2002] Dat fundamentele recht waarop menigeen zich wil en iedereen zich kan beroepen, de vrijheid van meningsuiting, blijkt in de wettelijke praktijk vaag geregeld te zijn. Erik van Ree pleit voor herziening van Artikel 137 van de Grondwet, dat volgens hem op een tragisch misverstand berust. Door Erik van Ree Onlangs besloot het Openbaar Ministerie de Rotterdamse imam Khalil el-Moumni te zullen vervolgen voor zijn uitspraak dat homoseksualiteit een besmettelijke ziekte is. Europeanen staan volgens deze geestelijk leider lager dan honden en varkens omdat zij homoseksualiteit toestaan. Eerder al was RPF-Tweede-Kamerlid Leen van Dijke vervolgd wegens zijn morele gelijkstelling van homoseksualiteit en diefstal. Na een aanvankelijke veroordeling volgde uiteindelijk vrijspraak. Homo's en moslims kunnen elkaar trouwens met gelijk recht proberen de mond snoeren. Het Platform Islamitische Organisaties Rijnmond en twee andere clubs deden aangifte tegen Pim Fortuyn wegens diens kwetsende uitlatingen aan het adres van de islam, waartegen volgens de hoogleraar een «koude oorlog» gevoerd moest worden. Het lijkt een nieuwe ontwikkeling: bevolkingsgroepen stellen pogingen in het werk om elkaar wegens ongeoorloofde uitspraken te bestoken met de strafrechter. Een en ander is een logisch gevolg van de wijze waarop de vrijheid van meningsuiting bij ons is geregeld. De wettelijke verankering daarvan is zwakker dan wel wordt gedacht. Om te beginnen is onze Grondwet op dit punt verrassend vaag. In essentie doet zij niet meer dan het verbieden van censuur in de zin van voorafgaande controle. Aan de strafwaardigheid van uitspraken achteraf wordt geen enkele inhoudelijke grens gesteld. Volgens Artikel 7 mag iedereen zonder voorafgaand verlof zijn gedachten of gevoelens openbaren, «behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet». Zoals Aernout Nieuwenhuis opmerkt in zijn Over de grens van de uitingsvrijheid, geeft de Grondwet echter zelf niet de gronden waarop de wet de uitingsvrijheid mag beperken. De wetgever is daar merkwaardig genoeg dus geheel vrij in gelaten. Beroep op een grondwettelijk recht van uitingsvrijheid tegen de wetgever bestaat in Nederland niet. Het voor Nederland bindende Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt de wetgever wel inhoudelijke grenzen. Inperkingen van de vrije meningsuiting zijn alleen gewettigd in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden of misdaad, de bescherming van gezondheid of moraal, van de reputatie of rechten van anderen en van vertrouwelijk gegeven geheimen, en de handhaving van gezag en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De voornaamste betekenis van deze inperkingsgronden is dat er altijd een grond moet zijn om tot inperking over te gaan. Niemand hoeft te bewijzen dat zijn of haar woorden niet strafwaardig zijn. De bewijslast ligt aan de kant van de straffende overheid. Het verdrag bepaalt verder dat beperkingen van de uitingsvrijheid slechts gewettigd zijn wanneer deze «noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit gezegd zijnde, zijn genoemde categorieën bij elkaar zo omvattend dat er makkelijk een stok te vinden is om de hond mee te slaan. Het relevante Artikel 137 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is zeer ruim. Het maakt strafbaar zowel het zich opzettelijk beledigend uitlaten over als het zich uitlaten op een wijze die beledigend is voor een groep mensen «wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hetero- of homoseksuele gerichtheid; evenzo het aanzetten tot haat tegen, discriminatie van of gewelddadig optreden tegen deze groepen, waarbij geslacht dan nog als aparte categorie is toegevoegd. In onze op consensus gerichte poldercultuur lijkt dit soort inperkingen van het vrije woord vanzelfsprekend, maar al bij een eerste onderzoek blijkt dat voor een zeer ruime formule is gekozen die allesbehalve vanzelfsprekend is. Beschouwen we om te beginnen de categorieën die niet mogen worden beledigd. Het betreft allereerst groepen die zich op biologische gronden onderscheiden op grond van ras. Daarnaast zullen ook zij van belediging worden gevrijwaard die zich door godsdienst of levensovertuiging afzonderen, dat wil zeggen door een gekozen identiteit. Tot slot is ook beschermd een tussencategorie van seksuele geaardheid -wellicht aangeboren maar toch ook betrekking hebbende op levenskeuzen en gedragsvormen. De categorieën zoals die er thans liggen, zijn tegelijk willekeurig beperkt en allesomvattend. Allesomvattend, omdat alle typen van groepen aan de orde zijn, van biologisch gegeven tot clubs die zich op een idee verenigen. Het is dus niet alleen strafwaardig om de mening te ventileren dat erfelijk
49
bepaalde groepen minder waard zijn dan andere, het is ook verboden om uit te spreken dat een levensbeschouwing zodanig verderfelijk is dat de keuze daarvoor uitdrukking is van morele verdorvenheid. Ook dat is immers beledigend. Tegelijk is de tegen belediging beschermde categorie echter onlogisch en willekeurig beperkt: zo blijft geslacht onvermeld en treffen we slechts twee beschermde seksuele geaardheden aan. Ook nationaliteit blijft buiten beschouwing; evenals sociaaleconomische klassen: het is onder Artikel 137 niet verboden om haat te zaaien tegen optiehandelaren of zwervers en bedelaars. Kennelijk hebben sommige groepen volgens de wetgever minder bescherming nodig dan andere, al is daar geen zinvol argument voor gegeven. Zoals uiteengezet in Theo Rosiers Vrijheid van meningsuiting en discriminatie in Nederland en Amerika, kent het wetsartikel nog een tweede problematisch aspect. Niet alleen directe belediging van bevolkingsgroepen is strafbaar -krenkende uitspraken hen betreffende- ook uitspraken krenkend voor hen zijn in een moeite meegenomen. Niet alleen een stelling dat moslims verachtelijk zijn zou strafbaar zijn; ook de bewering dat Mohammed een schurk was zou bestraft moeten worden, al is die laatste uitspraak niet zozeer een belediging van de moslims als wel krenkend voor hen. Het is aan de betreffende groep zelf om te definiëren wat beledigend voor haar is. Het staat haar immers vrij elk symbool in haar eigen definitie op te nemen. Logisch volgens de wet dient dan ook dat symbool te worden gevrijwaard van belediging. In deze redenatie is ook Rushdies Duivelsverzen in principe door de Nederlandse strafrechter aan te pakken. In zijn meest abstracte formulering is het voor Artikel 137 strafwaardig om de ander of diens zelf gekozen symbolen minderwaardigheid toe te schrijven. Dit is immers altijd beledigend. Impliciet wordt geëist dat ieder de ander althans een gelijke waarde toekent. Dit is het wettelijk kader waarbinnen het Nederlandse publieke debat zich in principe moet afspelen. Vragen wij waarom de minderwaardigverklaring van de ander eigenlijk wettelijk strafbaar zou moeten zijn, dan wordt vaak een drogreden gevolgd. Het feit dat de democratie is gebaseerd op de gelijkwaardigheid van burgers zou al logisch impliceren dat we van burgers mogen verwachten dat ze elkaar als gelijkwaardige aanspreken. Hij die dat weigert zou daarmee logisch ook zijn eigen recht op gelijkwaardige erkenning verspelen. Grondwettelijke bescherming van opvattingen die zich tegen de gelijke menselijke waardigheid keren, is echter niet onlogisch. Oproep tot invoering van ongelijke behandeling is zelf nog geen ongelijke behandeling. Democratische gelijkwaardigheid betekent dat iedere burger eenzelfde stem heeft. Doch er is niets onlogisch aan om pleidooien om de ander de mond te snoeren toch toe te laten. Onlogisch wordt het pas wanneer de gemeenschap iemand zou toestaan de ander het spreken daadwerkelijk onmogelijk te maken. Bovendien volgt uit het feit dat iemand zich tegen de rechtsgelijkheid uitspreekt niet logisch dat hij zelf geen beroep meer op gelijk recht kan doen. De positie van zo iemand is weliswaar incoherent, maar onze toegeeflijkheid jegens hem is dat niet. Een anarchist die politiebescherming tegen gewelddadige bedreiging vraagt, krijgt deze, ook al is dit strijdig met de door hem beleden overtuiging. Kijken we naar de praktische toepassing van Artikel 137, dan verschijnen achter de juridische façade plots in vol ornaat de morele oordelen van het gezonde volksgevoel. Het probleem is niet dat willekeur een zekere rol speelt in de toepassing. Rechters zijn ook maar mensen, en elke grens blijft een kwestie van interpretatie. Het probleem is eerder dat de willekeur totaal lijkt. De waan van de dag is doorslaggevend. Men kan thans voor de rechter komen wegens een stelling -homoseksualiteit is schadelijk en een ziekte- die tot dertig jaar geleden in alle psychiatrische handboeken was te vinden en door de goegemeente die zich nu boos maakt over El-Moumni voor zoete koek werd geslikt. Wie echter, met de grote meerderheid meewaaiend, nog steeds beweert dat pedofilie een ziekte is, hoeft bepaald niet op vervolging te rekenen. Wie beweert dat de islam een criminele ideologie is, moet op zijn tellen passen; wie echter meent dat het communisme of het nazisme zo moet worden getypeerd, heeft niets te vrezen. Wie stelt dat de holocaust nooit heeft plaats gevonden, bevindt zich in de gevarenzone; dat er in 1915 geen Turkse genocide op de Armeniërs is gepleegd, kan men uit de losse pols beweren. En is sadomasochistische pornografie waarin vrouwen het object zijn te beschouwen als een oproep tot geweld tegen vrouwen, en dus strafbaar? De samenleving zal deze vraag beantwoorden naar gelang de morele inzichten van de dag. Momenteel vindt men van niet, maar hoe hangt de vlag morgen? Het is ook niet zo dat achter de schijnbare willekeur toch een redelijke keuze schuil gaat, namelijk de prioritaire bescherming van kwetsbare groepen. Er lopen in Nederland bijvoorbeeld genoeg mensen rond wier ouders of grootouders door Stalin zijn doodgeschoten, -geslagen of -gevroren, of die zelf een kampgeschiedenis hebben. Zij zijn even getraumatiseerd en kwetsbaar als joden met hun
50
oorlogservaring; toch wordt ontkenning van de Goelag niet bestraft. In de praktijk is het gehanteerde criterium dat van de aanstoot. De in essentie willekeurige opvattingen van de goegemeente vormen het leidend beginsel. Wat ervaren wij als te stuitend en shockerend om te tolereren, en wat kan voor ons nog wel door de beugel? Wie de logica achter de huidige wetgeving een warm hart toedraagt, zou de vlucht naar voren kunnen kiezen. Inderdaad, als de holocaust niet mag worden ontkend, dan dient ontkenning van de Goelag ook strafbaar te worden. Niet alleen Mein Kampf verdwijnt dan uit de schappen, we gaan De Slegte ook vervolgen als deze de euvele moed heeft de werken van Josif Stalin in de aanbieding te doen. Ook Lenin noemt private ondernemers trouwens spinnen en vampiers. Weg met deze beledigende werken, die onverholen oproepen tot geweldpleging tegen de ondernemende klasse! Voortaan worden ook blasfemische bespottingen, waardoor de staatkundig-gereformeerden zich beslist op hun tere pik getrapt voelen, weer aangepakt. En: alle seksuele gerichtheden, dus ook bijvoorbeeld pedofilie, worden gevrijwaard van belediging. Dit gedurfde project zou magistraal bekroond kunnen worden door herformulering van Artikel 137 tot strafbaarstelling van belediging van en oproepen tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden tegen bevolkingsgroepen in het algemeen. De prijs van een einde aan de willekeur zou echter de vernietiging van elk vrij debat zijn. Wellicht is dit niet onmiddellijk duidelijk. Waarom zou de eis bevolkingsgroepen van belediging te vrijwaren het vrije debat te zeer belasten? De erkenning van elkaars gelijke waardigheid is toch geen te hoge eis? Dat is het echter wel. Deze eis miskent het gepolariseerde karakter van publieke opinies. Niet alleen de racisten, die andersgekleurden voor minderwaardig verslijten, maar ook onze heilige boeken komen hier in het vizier. Zij bevatten haatdragende aanvallen op de ongelovige die moet branden in de hel. De gelijke waardigheid van vrouwen wordt ontkend in naam van mannelijk gezag. Volgens de bijbel verdienen homoseksuelen de dood. Vraagstukken als abortus en euthanasie zijn typerend. Wat velen juist zien in termen van menselijke waardigheid en zelfbeschikking, wordt door de bijbels geïnspireerde op krenkende wijze gelijkgesteld aan moord. Ook de opvattingen van moderne, seculiere denkers zijn bij uitstek beledigend. De door vele liberalen gekoesterde opvatting dat de westerse cultuur superieur is aan de andere, ontkent ten principale de gelijkwaardigheid van levensbeschouwingen. En is de gedachte dat vrouwenbesnijdenis misdadig is niet regelrecht beledigend voor de cultuur waarin dit een aanvaard gebruik is? Sigmund Freud analyseert de wereld van het religieuze ritueel in termen van psycho pathologie, als een maatschappelijk aanvaarde dwangneurose. Kan het kwetsender? Welbeschouwd liggen minderwaardigheidsverklaringen aan de basis van bijna elk fundamenteel maatschappelijk debat waarin normen en waarden een rol spelen. Zulke debatten worden daarmee onvermijdelijk beledigend. Indien er serieus werk van zou worden gemaakt, betekent strafbaarstelling van belediging van volksgroepen daarom niet de uitingsvrijheid aan grenzen te binden, maar deze om zeep te helpen. Artikel 137 is gebaseerd op een tragisch misverstand, namelijk dat tolerantie zou betekenen dat groepen elkaar dienen te respecteren. Tolerantie betekent echter juist het omgekeerde: de aanvaarding van de afwezigheid van respect. Tolerantie gaat uit van de realiteit dat groepen elkaar helaas vaak niet respecteren. Zij eist dat men over en weer bereid is elkaars verschrikkelijke, respectloze boodschappen toch aan te horen zonder erop te slaan. Zo is de tolerantie trouwens ook historisch ontstaan. Afgemat door jaren van bloedvergieten, besloten protestanten en katholieken elkaar het recht op een eigen geloof te laten, alhoewel dat nog altijd werd beschouwd als belediging voor alles wat heilig was. Had er destijds wederzijds respect tussen de religies bestaan, dan was de Europese tolerantie nooit ontstaan. Tolerantie heeft alleen betekenis waar respect ontbreekt. Respect eisen is, omgekeerd, de essentie van intolerantie. De conclusie dat Artikel 137 beter kan verdwijnen, klinkt revolutionairder dan zij is. De praktijk in de Verenigde Staten laat zien dat de vrijheid van meningsuiting wezenlijk ruimer kan worden omlijnd dan in Nederland. Het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet luidt, in schril contrast met de onze, dat het het Congres niet is toegestaan enige wet te maken die de uitingsvrijheid beperkt. Uitgangspunt van het Amerikaanse model is het zogenaamde «neutraliteitsbeginsel». Dit gaat voor onze begrippen schokkend ver. Het verbiedt de overheid heel eenvoudig om enige uitlating op inhoudelijke gronden strafwaardig te laten zijn. Ook oproepen tot haat en racisme, en zelfs tot genocide, genieten grondwettelijke bescherming. Inperkingen worden gemaakt op niet-inhoudelijke gronden, en zijn geankerd in de daad in plaats van in het woord. Volgens het zogenaamde clear and present danger-beginsel zijn haatdragende of discriminerende uitingen strafwaardig indien zij, gezien de omstandigheden waaronder zij worden gedaan, geacht mogen worden te leiden tot gewelddadige acties tegen de groepen waartegen zij zijn gericht. Dit laatste dient dan wel evident het geval te zijn; in geval van twijfel blijft de uitspraak onbestraft.
51
Naar onze situatie vertaald: dat El-Moumni zich beledigend heeft uitgelaten is juridisch irrelevant. De inhoud van zijn kwalificaties van homoseksualiteit doen eenvoudig niet ter zake. Slechts indien zijn uitspraken niet alleen bedoeld zouden zijn als aansporing voor potenrammers maar ook onmiskenbaar als zodanig dienen, is er een zaak. Daarnaast worden mensen vervolgd wier uitingen de vorm van scheldpartijen of intimidatie aannemen. Ook in de Verenigde Staten kan men, bijvoorbeeld, niet ongestraft haatboodschappen voor iemands huis staan uitschreeuwen. Overigens kent de Amerikaanse wet weer haar eigen inconsequenties. Zo is pornografie merkwaardig genoeg uitgesloten van de uitingsvrijheid. Alle willekeur daargelaten biedt het Nederlandse model per saldo waarschijnlijk meer bescherming tegen gevoelens van pijn bij kwetsbare groepen. Het Amerikaanse beschermt tegen fysiek geweld, maar tegen dat met de tong of de pen alleen in het extreme geval van harassment. Toch is de bescherming in dit laatste model niet onverkort geringer. De Nederlandse benadering die belediging van volksgroepen strafbaar stelt, verhindert daarmee andere volksgroepen -vaak zelf ook kwetsbare minderheden- om hun diepste overtuigingen te uiten. Ook dat is een krenking. Een verbod voor moslims om homoseksualiteit als een verderfelijke praktijk voor te stellen, is een goed voorbeeld. Evenzo zou het homo's krenken als het hun verboden wordt de islam als een weerzinwekkend geloof af te schilderen op grond van homofobe koranische uitlatingen. Dit soort krenking door de wet blijft in de Amerikaanse benadering achterwege. Naar mijn overtuiging zou invoering van een aan de Nederlandse situatie aangepaste variant van het Amerikaanse model de voorkeur verdienen boven doormodderen met Artikel 137. Het stringente Nederlandse beleid wordt vooral gerechtvaardigd omdat toelaten van beledigende of haatboodschappen de kans zou vergroten dat zij door een aanzienlijk aantal mensen zullen worden aanvaard. Daardoor zou de democratie op termijn onder spanning komen te staan. In dit verband wordt altijd weer gewezen op de Weimarrepubliek, die Hitler een democratische machtsovername heeft toegelaten. Dit historische voorbeeld is echter eerder van emotioneel belang dan van betekenis voor het betoog, omdat we niet kunnen weten of tijdige repressie van de nazi's hun opmars zou hebben gestuit of eerder bevorderd. Het is verre van evident dat het represseren van haatboodschappen de beste garanties biedt om deze te verzwakken. Afgezien van de principiële kanten van de zaak, heeft repressie een aantal welbekende nadelen die ik slechts kort hoef aan te stippen. Ondergronds drijven vergroot de rancune. Uitingsvrijheid functioneert als uitlaatklep, wie deze afsluit loopt de kans extremisten tot daadwerkelijke agressie te provoceren. Extremistische partijen verbieden zich vrij te uiten, zou hen mogelijk kunnen dwingen zich in gematigder termen uit te spreken; hetgeen hen paradoxaal genoeg aanvaardbaarder voor het publiek zou kunnen maken. Verbod op haatboodschappen ontneemt de samenleving ook het zicht op waar de kernen van haat zich bevinden. Het grootste nadeel van verbod, direct verbonden met de aard van publiek debat als zodanig, is dat een samenleving die naar de strafrechter loopt om tegen haar gerichte uitlatingen weg te toveren, zichzelf van de plicht ontslaat haar grondslagen in debat te verdedigen. Op den duur ondermijnt dit de democratische weerbaarheid in aanzienlijke mate. De stelling dat het kortzichtig zou zijn om racisten of andere extremisten hun gang te laten gaan en af te wachten of hun stoken tot daadwerkelijke ellende leidt -bestraffing alleen al voor de zekerheid- is daarmee zelf kortzichtig. Wellicht leidt juist de bestraffing tot meer ellende. Het meest nuchtere oordeel is waarschijnlijk dat er over de tactische gewenstheid van bestraffing van beledigende en haatboodschappen weinig met zekerheid valt te zeggen. Dit leidt echter niet tot een patstelling, maar onmiddellijk tot afwijzing van de bestraffing. Met de uitingsvrijheid hebben we namelijk te maken met een grondrecht, waarbij de bewijslast aan de kant van het verbod ligt. In geval van twijfel over de geëigende koers prevaleert de straffeloosheid. Aan de basis van de keus voor een Amerikaanse benadering ligt echter vooral het belang van vrij en onbelemmerd debat. Aangezien belediging van volksgroepen daaruit niet is weg te snijden zonder elk fundamenteel debat te smoren, lijkt de keuze eenvoudig.
52
Burgerjournalistiek / Zelf journalistje spelen [Uit Trouw van 5 oktober 2007] Sinds een jaar kan iedereen foto’s en filmpjes over klein en groot nieuws kwijt op Skoeps.nl. De site is een succes, maar er kleven ook nadelen aan de burgerjournalistiek. Door Marjolijn van Heemstra Het dagboek van Nederland worden, dat was de ambitie van de oprichters van Skoeps.nl toen ze precies een jaar geleden hun site voor burgerreporters openden. Met de slogan ’16 miljoen reporters’ riepen ze Nederland op om nieuwsfoto’s en filmpjes op de site te plaatsen. De 16 miljoen hebben ze nog niet gehaald, maar inmiddels krijgen ze per dag honderden beelden binnen. En het zijn niet alleen omgewaaide schuttingen en getalenteerde huisdieren. Skoeps levert dagelijks actueel beeld aan kranten en persbureaus: van een havenbrand tot een straatinterview met premier Balkenende. De opbrengst van het verkochte beeld wordt gedeeld met de skoeper die het leverde. Vanavond viert de redactie feest met iedereen die heeft meegeholpen het initiatief tot een succes te maken. Het is terugblikken op een goed jaar. Skoeps won de Spin Award, een prijs voor creativiteit in interactieve communicatie, startte burgerjournalistiek-projecten in Afrika, werd genomineerd voor de World Summit Award van de Verenigde Naties en is nu aan het uitbreiden naar Duitsland, België en Polen. Hoewel de site het afgelopen jaar bewees dat burgerjournalistiek serieus kan worden genomen, zijn er nog weinig vergelijkbare initiatieven in Nederland. Hidde Kross, medeoprichter van Skoeps, noemt alleen ’Ik op tv’, het nieuwe programma van EndeMol, een ’soort van concurrent’. Maar, voegt hij toe, ’tegelijkertijd ook partner: wij hebben de software en de eerste reporters geleverd’. Reden van het kleine aanbod in de Nederlandse burgerjournalistiek is dat de traditionele media het nog altijd als bijzaak zien, denkt Kross. Maar dat is volgens hem aan het veranderen. „Journalisten kunnen nu eenmaal niet altijd ter plaatse zijn en nieuws van niet-journalisten geeft een andere, vaak verrassende, kijk op het nieuws.” Volgens Mark Deuze, hoogleraar journalistiek en nieuwe media aan de Universiteit van Leiden, weten Nederlandse media nog niet hoe ze de burger constructief als reporter moeten inzetten: „Ze snappen wel dat ze iets met die burgers moeten, maar de echte betrokkenheid ontbreekt. Nieuws dat niet via de gangbare kanalen komt, heeft nog altijd een lage status. Burgerreporters worden niet begeleid, daardoor blijft het niveau laag en mislukken initiatieven.” We staan aan het begin van een revolutie, denkt Deuze, en de media moeten veel beter beseffen wat hun toekomstige rol is. „Ze hebben een deel van hun geloofwaardigheid verloren, staan niet meer met twee benen in de samenleving. Dat kan worden teruggewonnen door de inzet van burgerjournalisten. Maar die moeten dan wel serieus worden genomen.” Deuze zegt niet dat de burgerjournalist het moet overnemen van de professionals. Wat volgens hem moet worden voorkomen, is wat er nu in Amerika gebeurt: „In sommige gevallen wordt de hele nieuwsproductie naar de consument verschoven. Volledige redacties zijn ontslagen. Meestal is het een geldkwestie: burgerjournalisten kosten 1 tot 3 procent van een gewone journalist. Een totaal verkeerde beweegreden om de consument in te zetten.” De juiste beweegreden is, zegt Deuze, dat samenwerking met amateurs tot interessanter nieuws kan leiden omdat je andere invalshoeken krijgt dan de standaardblik van een hoog opgeleide, meestal blanke en vaak mannelijke journalist. Maar, relativeert hij zijn uitspraak, ook de burgerjournalisten zijn doorgaans hoogopgeleide blanke mannen van middelbare leeftijd. „Het is de kunst bijzondere alternatieve stemmen te vinden en die aan te moedigen hun verhaal te vertellen.” Skoeps doet dat door reporters workshops filmen en fotograferen met je mobiel aan te bieden. De echt fanatieke skoepers krijgen een telefoon met gratis internetverbinding om beelden onmiddellijk door te kunnen sturen en worden ge-sms’t als er iets belangrijks gebeurt waar ze op af kunnen.
53
Skoeps is bepaald geen bolwerk van belegen witte mannen. De gemiddelde leeftijd van de reporters ligt tussen de 25 en 35 jaar en ze komen uit alle lagen van de bevolking. Kross: „Er zitten huisvrouwen tussen, scholieren, gepensioneerden. Een goede mix. Iedereen kan bij ons zijn verhaal doen.” Dat laatste is precies het aspect van burgerjournalistiek waar Theo Ploeg, mediasocioloog en docent Media en Cultuur aan de Hogeschool van Amsterdam, zich zorgen om maakt. Als je iedereen de kans geeft zijn of haar visie op het nieuws te geven, wordt het geheel oppervlakkiger. Skoeps vindt hij een geslaagd initiatief, maar daarmee ook een uitzondering: „De goede reportages op Skoeps zijn gemaakt door mensen die er duidelijk moeite in steken om een onderwerp uitgebreid te belichten, maar de meeste mensen hebben helemaal geen zin om diep op iets in te gaan. Ze willen gewoon hun mening kwijt, zonder die te onderbouwen. Burgerjournalistiek is vaak uitgeklede journalistiek en die kan ertoe leiden dat diepgewortelde problemen in een samenleving onzichtbaar worden omdat ze niet in een grotere context worden geplaatst. Iedereen geeft zijn visie en de kern van het probleem wordt ondergesneeuwd.” De media moet zich niet te veel schikken naar dit soort amateurverslaggeving, vindt Ploeg. Ze kunnen beter het goede voorbeeld blijven geven en niet elke ’Jan in de straat’ als potentiële nieuwsmaker beschouwen. Ploeg: „Er schuilt potentie in burgerjournalistiek maar er wordt te makkelijk mee omgegaan. Je moet de juiste mensen inzetten, van hen een bepaald niveau verwachten, dan levert het wat op.” Als het aan Skoeps ligt, is er geen weg meer terug. Hidde Kross: „Kijk wat er de afgelopen weken in Burma gebeurde. Dankzij burgers met een mobiel ziet de wereld wat zich daar afspeelt. Het aantal nieuwsbronnen op de wereld is enorm en zal alleen maar toenemen. Het is aan ons daar een platform voor te bieden, orde aan te brengen in de oceaan van berichten.”
54
Iedereen publicist! Dag journalist?
You. Het weekblad Time verklaarde u tot 'Person of the Year 2006'. Omdat we met ons allen zo invloedrijk zijn op internet. De macht van de pen is aan het volk. Kan de journalist het schudden? Peter Olsthorn, internetjournalist van de oude stempel verwijst alle eer voor ‘you’ gedecideerd naar de prullenbak. Maar diezelfde ‘you’ was wel goed voor een flinke identiteitscrisis in de ‘echte’ journalistiek. In het tweede deel van dit artikel verkent Olsthorn wat het in de praktijk betekent als je journalisten en bloggers op een hoop gooit. Heeft een burgerjournalist zich aan de journalistieke mores te houden? Is een website verantwoordelijk voor de woorden van ‘reaguurders’? Mag een blogger zijn bronnen beschermen? Door Peter Olsthoorn Elk jaar kiest het weekblad Time een Person of the Year, de persoon die zijn stempel op dat jaar heeft gedrukt. En in 2006 werd dat ‘you’, u allemaal. Of om precies te zijn; iedereen die wat op internet publiceert. De hoofdredacteur van Time verklaart de keuze: "Omdat ‘you’ de aard van het informatietijdperk verandert, omdat ‘you’ user generated content zowel de kunst, de politiek als de handel verandert, omdat ‘you’ een betrokken burger bent in een nieuwe digitale democratie. Persoonlijke verslaggeving van de strijd in Bagdad, beelden van de aanslag in de London Underground en de honderdduizenden individuele ontboezemingen van hoop, poëzie en egotripperij. Internet, het nieuwe mondiale zenuwstelsel, heeft de manier waarop we de wereld zien, veranderd." De Time-baas was zijn strooptocht naar de 'Person of the Year' begonnen met een video op YouTube. Daarin vroeg hij om nominaties voor zijn jaarlijkse - nog steeds prestigieuze – prijs. De meeste nominaties van het publiek gingen naar de oprichters van YouTube. Wat een verrassing! Hoe radeloos en redeloos moet je zijn om nominaties te halen bij YouTube, vervolgens te constateren dat de oprichters van YouTube de meeste stemmen krijgen, om in arren moede dan vervolgens maar de hele klandizie van de videosite plús alle andere webpublicisten tot 'Person of the Year' te bombarderen? Uitverkorenen Niet zelden betekende een verkiezing door Time overigens het startschot van een neergang van de uitverkorene: in 2003 was 'The American Soldier' Time’s Person. Drie jaar later weten we allemaal hoe gerechtvaardigd die keuze is geweest. Net als de keuze voor Bush in 2004. Dat is een schrale troost voor mensen als ondergetekende die het niet eens zijn met alle eer voor ‘you’. De uitverkiezing is trouwens niet perse een compliment, als je het rijtje ‘winnaars’ eens naloopt. Eind vorige eeuw raakte Time al zo overweldigd door het internet dat Amazon-oprichter Jeff Bezos tot meest invloedrijke persoon werd gekozen. Joseph Stalin is maar liefst twee keer tot Time’s Person gekozen en in 1938 stond Adolf Hitler op de cover. Maar goed, 'you' dus, en iedereen die een videocamera kan vasthouden of zinnen met hoofdletter en punt kan schrijven - of zonder, wat maakt het uit - is uitverkoren. En jullie zijn er maar wat blij mee: tot hedenmorgen zijn er al 2,8 miljoen blogpublicaties over de uitverkiezing. Wereldproblemen Ze vormen volgens Time de nieuwe democratische orde; de stemmen van het volk die nu en masse gehoord worden. Maar hoe dan, waar? Waren blogs ook maar enigszins van invloed op het inzicht over de oorlog in Irak? Is de oorlog in Darfur ermee opgelost, behalve dat VN-gezant Jan Pronk in zijn blog te loslippig was en het land werd uitgestuurd? Welke oplossing van ook maar welk wereldprobleem is dichterbij gebracht met al die miljoenen filmpjes en postings? 55
En in eigen land: heeft de publicatiemacht van het volk iets teweeg gebracht in de democratie? Zijn de veertig procent besluitelozen geholpen met het gekakel op profielsites en met de videofilmpjes? Of kwam het stemvee louter naar internet voor de gewone nieuwsstroom en om de toevlucht te nemen tot de beroerde, archaïsche Stemwijzer? En hebben de bloggers ons vóór de verkiezingen gewaarschuwd voor het gewelddadige gedrag van Tweede Kamerlid Dion - ik ga strijden tegen onfatsoen en hufterigheid – Graus? De onthulling kwam van de ‘traditionele’ journalisten, de bloggers namen het bericht maar al te graag over. Internet als heilstaat Nee, mijnheer Time, deze prijs voor ‘you’ is even misplaatst als gemakzuchtig. Als ik me aangesproken zou voelen, zou ik uw prijs beslist weigeren. Toegegeven, ik maak onderdeel uit van de journalistieke elite die bij uitstek een doelwit is van de publicerende massa met haar 'burgerjournalisten’. Dus mijn badinerende woorden kun je beschouwen als Pavlov-reactie op een bedreiging: ik verlies macht en probeer het niet-meer-te-keren-tij te negeren. Weldra komt de vloed ook over mij heen. Dus enige nuancering is op zijn plaats. Waar sta ik? Eerst wat duiding: in het internet van de vorige eeuw verliepen discussies via 'mailing lists'. Ik had er regelmatig aanvaringen met een collega-internetjournalist. In zo'n discussie noemde hij internet een perfecte vorm van socialisme. Nu had ik net in het decennium daarvóór met eigen ogen gezien hoe het streven naar een perfecte vorm van socialisme in het Oostblok was uitgepakt. De fabrieken in Polen, de heftige discussies in de Hongaarse politiek, de fluwelen revolutie in Praag, de harde en verraderlijke opstand in Roemenië en de maffia in de Oekraïne hadden me geleerd dat aanhoudende collectiviteit uiteindelijk niet het beste in mensen naar boven haalt. Zeker niet als mensen hun tomeloze eigenbelang gesteund weten door een totalitair systeem. Het was dus niet moeilijk om het beeld van internet als socialistische heilstaat van tafel te vegen. Zo denk ik er nog steeds over: internet heeft geweldige mogelijkheden voor communicatie en publicatie, maar het medium brengt de heilstaat niet naderbij. Geeltje op een website Maar ik ben geen doemdenker, zoals andere collega’s, die het internetkind met het vertroebelde badwater willen wegspoelen. Internet is een uniek medium om tenminste drie vernieuwingen: * het bundelt alle vormen van communicatie en publicatie, van de briefwisseling en het geschreven artikel tot en met de tv, mobiele telefoon en zelfs voertuigen; * internet vormt - anders dan alle media - een gigantisch archief. En als het aan de dictaturen en politie zou liggen - en sinds korte van nieuwe diensten als Twitter - behalve van publicaties ook van communicatie; * internet verlaagt drempels om te publiceren en te communiceren. In principe kan iedereen meedoen; van het helpen van mensen in nood tot en met het kielhalen van personen of het verbreiden van een humoristisch filmpje. ste Eind 20 eeuw kon dit ook al, maar met de uitvindingen van nieuwe software voor publicatie 'door iedereen' kwam de hausse van de 'user generated content'; Flickr voor de foto’s, YouTube voor video en Myspace en Hyves voor profielen en contacten, Skype en MSN voor nieuwe bel- en chatvormen. Dankzij deze technologie kan iedereen meedoen. Ik verwacht tussen 2007 en 2012 een golf van nieuwe communicatie- en publicatietechnologie. De voorbodes daarvan zijn Twitter, waarmee je elkaar via het web en sms de hele dag door op de hoogte kunt houden (van niets), het door eBay gekochte StumbleUpon (duim omhoog/omlaag voor websites die je al surfend passeert) en het Nederlandse Fleck (plak een virtueel geeltje met je persoonlijke aantekeningen op andermans website). Weblogs vanuit techniek Het fenomeen weblog illustreert het best hoe 'web 2.0' kon ontstaan dankzij de sociale software. Al vanaf 1995 boden internetproviders hun abonnees persoonlijke homepages aan. Slechts weinigen maakten er gebruik van, want de meesten konden inhoudelijk niet overweg met de menustructuur, de architectuur van een website. Bovendien was het technisch niet eenvoudig om te publiceren met het ftp-protocol. Weblogsoftware verlaagde beide drempels aanzienlijk: dankzij nieuwe software kon iedereen zonder veel omhaal direct foto’s, teksten of filmpjes op het web publiceren. En het chronologisch stapelen van stukjes was een stuk eenvoudiger dan een menustructuur. De weblogrevolutie is niet zozeer te danken aan de inhoud, maar over de techniek die het medium democratiseerde. Als derde vernieuwende factor kwam er nog bij dat iedereen op web 2.0 kan reageren op artikelen. Onder elk stuk staat een eigen ingezonden brievenrubriek; eenrichtingsverkeer
56
werd tweerichtingsverkeer. Het niveau van de reacties is natuurlijk vaak bedenkelijk. Het is jammer dat er nog niet genoeg mogelijkheden zijn om reacties op relevantie te selecteren. Burgerblogger De volgende vraag is of de technologie die aan de weblog ten grondslag ligt, journalistiek ook meerwaarde heeft. Snel kunnen publiceren is een pré en ook de toevoeging van reacties onder een artikel kan een extra zijn, in vergelijking met de krant. Maar het is niet per se zo dat snelheid en chronologisch artikelen en reacties stapelen meer diepgang brengt. Weblogs hebben wel bijgedragen aan de journalistiek, maar meer met analyse en meningsvorming dan met nieuwe feiten. Ook de beeldende 'burgerjournalistiek' is naar mijn onbescheiden mening nog weinig relevant geweest. Natuurlijk, er is de foto met veel rook in een metro in Londen na de aanslagen. En ook het filmpje van een schijnbaar solide fietsslot dat met een Bic balpen te openen is, wordt keer op keer opgevoerd als bewijsmateriaal van de aanhangers van de invloed van de weblog. Fabrikant Kryptonite moest weliswaar miljoenen sloten terughalen, maar één zwaluw maakt geen lente. Iemand die een reissite opent is nog geen goed reisbureau; een amateur die woningen aanbiedt is nog geen makelaar en maar een klein deel van de amateurs met een filmcamera heeft een journalistiek verhaal te vertellen. Entertainmentfactor Op internet telt veel minder dan in andere media of nieuws 'relevant' is. Consumenten bepalen steeds meer zelf wat nieuwswaarde heeft. Het rechtstreekse gevolg daarvan is dat amusementsfactor flink is gegroeid. Die 'X-factor’ van journalistiek bepaalt ook of een weblog naar je reportage of artikel linkt. In die zin hebben weblogs wel een grote invloed: een link in een populaire weblog brengt je in een klap bovenaan in de zoekresultaten van Google. Bloggers linken graag naar een artikel met de x-factor, de entertainmentfactor. En daardoor zie je dat ook de journalistiek steeds vaker voor minder serieuze onderwerpen kiest. Kijk maar naar krantenbijlagen als Leven etcetera (NRC) en De Verleiding (Volkskrant) en politici die op tv flirten met programma's als RTL Boulevard. Ook nog een positief puntje over de blog: journalisten beseffen meer dan ooit dat ze voor hun succes afhankelijk zijn van een publiek. En van die nieuwe krantenjongen; de weblog. Dit doet hopelijk afbreuk aan de arrogantie die een flink deel van de journalisten eigen is. Wiki's voor gelijken Veel positiever dan over blogs denk ik over wiki's, het samen schrijven aan een wereldwijde encyclopedie. De schrijvers kunnen elkaar voortdurend verbeteren en aanvullen; de wijzigingen zijn ook transparant. De eenheid van 'artikel' blijft ook redelijk gehandhaafd, hoewel de tekst soms wat te lijden heeft onder alle wijzigingen. Ik vind Wikipedia geweldig vanwege de inhoud maar ook als online bewijs van de goede kant van de mensheid; ik zou het bijna ideaal socialisme willen noemen... Ik vraag me af waarom ik nog geen wiki-journalistiek ben begonnen op m'n website www.netkwesties.nl. Het is ideaal; de beste manier om deskundigheid van buiten in je publicatie te brengen - zonder in interviewen te hoeven vervallen. De rol van de journalist in een wiki? Die kan met het publiceren in een sociaal verband als de wiki de 'primus inter pares' zijn, de eerste onder zijn gelijken. Ik ben ervan overtuigd dat daar in de toekomst een belangrijke rol ligt voor de journalistiek: de journalist wordt een slimme debatleider in een netwerk van deskundigen en amateurs. In de geschreven journalistiek ligt dit overigens eenvoudiger dan in de audiovisuele verslaggeverij. Ik moet nog zien hoe een video technisch en inhoudelijk gestalte kan krijgen in een wiki. Samen documentaires maken lijkt me een geweldige uitdaging, maar is dat haalbaar zonder dat het een chaos wordt? Identiteitscrisis bij journalisten De komst van de blogosfeer (het totaal aan weblogs) heeft een probleem opgeroepen voor journalisten. Wie is er wel of niet journalist? Het lijkt misschien een definitiekwestie maar het maakt weldegelijk een verschil. Want hoe zit het met de rechten en plichten als iedereen zich als journalist gedraagt? De professionele journalistiek is ‘onderworpen’ aan de Raad voor de Journalistiek, aan een redactiestatuut en het vak brengt bepaalde rechten met zich mee. En journalisten mogen, onder voorwaarden, hun bronnen beschermen. Gelden de gedragscodes voor een betrouwbare journalist ook voor de blogger? GeenStijl op het matje geroepen Veel beroepsgroepen hebben hun eigen tucht- en klachtensysteem. Zo zorgen ze voor zelfregulering, zonder dat de overheid of de rechter er aan te pas moeten komen. De Raad voor de Journalistiek heeft het probleem dat iedereen mag publiceren en dat de Raad alleen invloed heeft op de instanties
57
die haar erkennen én haar oordeel accepteren. Ieder ander kan een berisping gewoon naast zich neerleggen. Ze ondervinden hoogstens wat naamschade door de publicatie van hun veroordeling op www.rvdj.nl. De Raad voor de Journalistiek worstelt nog met de grensverschuivingen van de webjournalistiek. Er komen af en toe wat klachten binnen over een website of blog, maar een hoop weblogs erkennen de Raad niet. GeenStijl noemt het orgaan bijvoorbeeld een wassen neus en liet verstek gaan toen de site voor de Raad werd gedaagd vanwege de publicatie van een sinister filmpje dat is gemaakt vlak na de moord op Pascal Triep in Den Haag. In een totaalshot zie je hoe het slachtoffer bezwijkt aan zijn verwondingen terwijl familieleden van de verdachte moordenaar en buren niet van hun plaats komen. 'Reaguurders' op GeenStijl herkenden de familie en noemden hen bij naam en toenaam. Dat is een schending van de privacy, vindt hun advocaat. In combinatie met de laster, smaad en (doods)bedreigingen van reaguurders vormt dit een ontoelaatbare intimidatie, volgens de advocaat. De advocaat stelt GeenStijl verantwoordelijk, omdat die site de mogelijkheid heeft geboden om anoniem te reageren. Makers van publicaties zijn, meent hij, ook aansprakelijk voor reacties van lezers op hun site. Dat vindt ook de Raad voor de Journalistiek, bleek bij een uitspraak over de site www.klokkenluideronline.nl. GeenStijl-verslaggever 'Rutger' trekt zich weinig aan van de ‘dagvaarding’ van de Raad. Hij zegt dat de Raad er is voor journalistieke media als “RTL, SBS en De Telegraaf”, niet voor een weblog als GeenStijl. "Wij willen een echte rechter!" En die krijgen ze ook. De advocaat heeft inmiddels ook bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan tegen GeenStijl. Overigens is ook het Algemeen Dagblad gedaagd. Het AD is overigens wel voor de Raad voor de Journalistiek verschenen, er is op het moment van schrijven nog geen uitspraak bekend. Het kwaakt als een eend Moet de Raad zich eigenlijk wel met de 'prettig gestoorde onzin' van GeenStijl bemoeien? Heeft het zin om klachten in behandeling te nemen van bezoekers van weblogs en sites (in dit geval GeenStijl) die de raad niet erkennen? De Raad kan, net als bij de veroordeling van Klokkenluider.nl, een klacht in behandeling nemen vanwege het publiek belang en de openbare normering van de beroepsgroep. Het maakt niet uit of de aangeklaagde de Raad erkent. De uitspraak schept als het ware een precedent. Maar wat zijn de grenzen? Wanneer is een klacht gegrond. Als de buurman je in zijn weblog beschimpt? Er is net zo veel voor te zeggen om weblogs met rust te laten. Dan beoordeelt de Raad alleen klachten over redacties die vrijwillig meedoen aan deze 'zelfregulering'. Henk Blanken, adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden en verklaard voorstander nieuwe (burger)journalistiek, vindt dat de Raad klachten tegen GeenStijl juist wel in behandeling moet nemen: "Als het kwaakt als een eend, loopt als een eend en fladdert als een eend, zal het waarschijnlijk een eend zijn." Maar Blanken twijfelt ook: "Soms vraag ik me wel af hoe we GeenStijl dan wel moeten zien als het geen journalistiek is. Als amusement misschien? Uiteindelijk stelt de wet grenzen voor iedereen, en daaraan houdt GeenStijl zich meestal." Elsbeth Polak is advocaat en verdedigde veel zaken in journalistiek. Ze ziet geen taak voor de Raad bij blogs. "Als klager heb je meer aan een vonnis van de burgerlijke rechter met een dwangsom dan aan een berisping van de Raad." Een laagdrempelige ombudsman voor de media zou een uitkomst zijn. Zowel minister Plasterk van Cultuur als een onderzoekscommissie onder leiding van professor Dommering vinden het hoog tijd voor zo’n ombudsman. Ze hebben wel allebei zo hun eigen invulling voor de autoriteit, maar dat hou je. Oude en nieuwe mores De Raad voor de Journalistiek publiceerde in april 2007 een leidraad met normen die journalisten in acht moeten nemen en waarop ze beoordeeld worden in klachtprocedures. Henk Blanken uitte scherpe kritiek op de leidraad omdat er maar weinig aandacht was voor internetjournalistiek. Hij meent dat wat niet-professionele journalisten op internet publiceren ook journalistieke normering verdient: "Burgers maken hun eigen nieuws als amateur, onbetaald en met een zeker begrip van de spelregels uit de 'officiële journalistiek'. Ze snappen ook wel dat je als bloggende burger serieuzer wordt genomen wanneer je de waarheid niet al te veel geweld aandoet." Daphne Koene, secretaris van de Raad van de Journalistiek: "We zijn er nog niet uit. Dit is geen definitieve leidraad, we passen ‘m jaarlijks aan. We zullen in de praktijk moeten uitvinden wat het werkterrein van de Raad is." Keurmerk in wording De 'mores' van de oude media kun je volgens Blanken vaak wel vertalen naar de nieuwe media, maar niet altijd. Dat geldt bijvoorbeeld bij anonimiteit. Blanken vindt anonimiteit op internet geoorloofd, maar in de krant niet. En hoe zit dat met de advertorial? Er zijn maar weinig teksten op internet voorzien van
58
de disclaimer: [dit is een ingezonden mededeling]. De grenzen tussen commerciële en nietcommerciële informatie wordt op internet steeds schimmiger. Daarom is het tijd voor een redactiestatuut 2.0, om het populair te zeggen. Het oude 'redactiestatuut' is meestal een afspraak tussen de redactie en de uitgever om de onafhankelijkheid van de redactie te garanderen. Met het statuut kan de redactie zich weren tegen ongewenste commerciële invloeden en belangen, ook die van de uitgever zelf. Volgens eerder genoemde advocaat Elsbeth Polak is een webredactiestatuut op internet niet nodig omdat de positie van uitgever en redactie vaak samenvallen. Maar volgens anderen is er juist een grote behoefte aan een redactiestatuut op internet omdat het nu op de meeste sites onduidelijk of het nieuws onafhankelijk wordt gebracht. Hoe weten lezers en kijkers op internet wie de afzender is, en wat hun belangen zijn? Het is belangrijk dat surfers het verschil tussen reclame en onafhankelijke berichten kunnen zien. Een redactiestatuut kan daar helderheid in verschaffen. Bovendien zeg je met een statuut iets over de kwaliteitsnormen die je hanteert. Overigens, er bestaat al zo’n 'webstatuut' van de Nederlandse Verenging Journalisten (NVJ), maar het wordt nauwelijks door websites gebruikt en zeker niet door weblogs. Om toch onderscheid te kunnen maken tussen tendentieuze ongein en serieuze journalistiek, wil de NVJ een logo maken. Een keurmerk, dat aangeeft dat een website de journalistiek beginselen onderschrijft en onafhankelijk is. Laster op internet, zwijgrecht voor bloggers En hoe zit het met bronnenbescherming voor journalisten en webloggers? Het zwijgrecht voor journalisten is in Nederland niet wettelijk vastgelegd. De rechter kan de journalist in principe dwingen om zijn bronnen prijs te geven, maar in de praktijk respecteert de rechter de positie van de journalist als de waakhond van de democratie. Want voor die waakhond is het essentieel dat zijn bronnen hun verhaal anoniem kunnen doen. Heeft de rechter evenveel begrip voor een blogger die 'iets gehoord heeft' en op basis van die anonieme bron een persoon de mantel uitveegt? Of voor anonieme reacties die iemand zwart maken? In België wel. Daar is de wet aangepast in 2005. Daar heeft iedereen die voor een groter publiek publiceert zwijgrecht. Ook bloggers. Kortom, weblogs woelen het journalistieke landschap flink om. En dat is, wellicht, het mooiste effect van weblog op journalistiek. Want – ik ben onverbiddelijk - inhoudelijk voegen weblogs in Nederland nog niet veel toe aan het landschap, uitzonderingen als GeenStijl daargelaten.
59
iPod, YouTube en wij consumeren MySpace als levenselixer van de popmuziek en andere hedendaagse sprookjes Muzikanten hebben op internet een hele nieuwe afzetmarkt gevonden. Hypes verspreiden zich sneller dan het licht. En jongeren, steeds op zoek naar nieuwe iconen om hun identiteit te bevestigen, haken maar al te graag in. Ze verzamelen muziek en honderden vrienden op MySpace, proberen hun dromen te verwezenlijken op Sellaband.com en… het zijn weer de filosofen die roet in het eten gooien met al hun gedenk. Wat nou ‘waan van de dag’, ‘consumentisme’ en ‘vervreemding’? Boeiuh! Door Peter Bruyn Als er zich anno 2007 ergens een maatschappelijke kloof manifesteert, dan is het de kloof tussen de digibeten en mensen die vanzelfsprekend omgaan met alle nieuwe mediastromen en de nieuwe manieren om te ‘netwerken’. De technologie ontwikkelt zich razendsnel en jongeren zijn al van kinds af aan bezig om te ‘netwerken’ op Hyves, MySpace en al die andere profielsites. Welke gevolgen heeft dit op onze cultuur? Of is de netwerkcultuur juist een weerslag van een ontwikkeling die al langer aan de gang is? Dit artikel neemt de muziekcultuur als voorbeeld van hoe de maatschappij is veranderd; hoe onze ‘merken’, onze ‘tags’ langzamerhand belangrijker zijn geworden dan onze gedachten. Maar eerst de muziek. MySpace MySpace is een netwerksite die vooral gebruikt wordt door muzikanten. MySpace maakt het makkelijk om je eigen muziek op je profielpagina te zetten. En dat is praktisch: een rockster in spe hoeft geen tape of cd meer naar een zaal of platenmaatschappij te sturen, hij verwijst hen gewoon naar zijn MySpace-pagina. Die pagina is ook een perfecte plek voor het aankondigen van concerten. Wijzigingen en aanvullingen kunnen à la minute toegevoegd worden. MySpace zou de platenindustrie overbodig maken, klonk er al gauw. Populaire artiesten als Arctic Monkeys, Panic at the Disco en Lily Allen zouden zelfs dankzij MySpace zijn ’doorgebroken’. Inmiddels zijn er ruim 150 miljoen MySpace-ingezetenen van over heel de wereld. Mediatycoon Rupert Murdoch kocht de website voor 580 miljoen dollar. Wat hij er precies mee moest wist hij nog niet toen hij het bedrag op tafel legde, maar hij realiseerde zich dat een podium met meer dan honderd miljoen spelers – en dubbel zoveel bezoekers –aantrekkelijk is voor potentiële adverteerders. Hij heeft gelijk gekregen. Babbelboxen In Nederland is Hyves met zo’n drie miljoen deelnemers populairder dan MySpace. Er bestaat inmiddels ook een Hyves Music, met vergelijkbare mogelijkheden voor muzikanten als MySpace. Daar wordt echter vooral gebruik van gemaakt door popacts die zich speciaal op de Nederlandse markt richten. Internationaal opererende muzikanten – of muzikanten met internationale ambities – prefereren het Engelstalige en wereldwijde MySpacenetwerk. MySpace en Hyves bieden muzikanten een gemakkelijke en snelle manier om nieuws over tours, gigs en nieuwe liedjes rond te sturen. Voor mensen zonder zo’n praktisch doel, zijn de profielsites niet veel meer dan een soort ‘babbelboxen’. Je hoeft maar even op het netwerk rond te surfen om te zien dat het gebabbel doorgaans van hetzelfde onbeduidende niveau is als de meeste mobiele telefoongesprekken in de trein. Het lijkt er alleen maar om te gaan zoveel mogelijk ‘vrienden’ te scoren bij wijze van statussymbool, zonder dat die vriendschap enige substantiële inhoud heeft. Zo heeft zangeres Madonna bijvoorbeeld ruim 195.000 ‘vrienden’ op MySpace en het is twijfelachtig of ze zelf al die ‘profielen’ gecheckt heeft. Sterker nog, waarschijnlijk weet ze niet eens dat ze op MySpace staat. Haar stafleden houden haar pagina bij en gebruiken MySpace vooral om T-shirts en andere prullaria te verkopen. Het eveneens razend populaire YouTube is een soort open televisiekanaal zonder begin- en eindtijden waar iedereen z’n (zelfgemaakte) filmpjes en videoclips kan laten zien. Sommigen hopen op YouTube ontdekt te worden als zangeres, maar voor de meeste webgebruikers is het vooral een manier om favoriete muziekclips en concertfragmenten uit te wisselen.
61
Sell a band En dan is er nog het Nederlandse initiatief Sellaband dat fans de mogelijkheid biedt om rechtstreeks ‘aandelen’ à 10 dollar in een rockband of popact te kopen, zodat artiesten het klassieke leuren langs de platenmaatschappijen kunnen overslaan. Muzikanten van over heel de wereld kunnen zich gratis bij Sellaband aanmelden en krijgen een eigen profielpagina, waarop ze drie liedjes kunnen zetten. Zo’n 4500 artiesten hebben dat op dit moment gedaan. Als een artiest voor vijftigduizend dollar aan aandelen heeft verkocht, wordt er onder auspiciën van Sellaband een album gemaakt. Verkoopt dat album goed, dan wordt de winst verdeeld tussen artiest, Sellaband en de aandeelhouders. Iedereen blij? Sinds de start van Sellaband, zomer 2006 hebben tot op heden – juli 2007 - zeven artiesten de limiet van vijfduizend aandelen bereikt. Amper 85 artiesten hebben voor meer dan duizend dollar aandelen verkocht. Kettingbrief Zowel bij MySpace als bij Sellaband blijkt kwantiteit meer impact te hebben dan kwaliteit. Hoe vaker een band of artiest bezocht wordt, hoe nieuwsgieriger anderen naar het filmpje zijn. Een perfecte zanger zonder netwerk heeft een grote kans om onopgemerkt te blijven. Tenzij iemand met die wel een groot netwerk heeft, hem ontdekt. Daarmee vertonen MySpace en Sellaband overeenkomsten met de kettingbrief of het piramidespel. De ‘believers’ bij Sellaband kunnen zich halverwege het traject weliswaar nog terugtrekken, maar voor het slagen van het project is het toch nodig dat de ketting niet breekt. Ook voor MySpace en Hyves geldt: profijt tekent zich pas af als een aanzienlijk vriendennetwerk is opgebouwd. En wat zijn eigenlijk de vruchten die je van netwerksites kunt plukken? De Groningse gothic rockband Nemesea had in november 2006 als eerste groep de vijfduizend Sellaband-aandelen bijeen gesprokkeld en kreeg daarmee flink wat publiciteit. De drie artiesten die na Nemesea volgden, deden buiten de eigen ‘believers’-kring nauwelijks stof opwaaien. Het nieuwtje lijkt er van af. Net als bij het tv-programma Big Brother. Iedereen weet zich ‘Knuffel Ruud’ uit de eerste aflevering nog te herinneren en misschien ook ‘Bart’. Maar de winnaars van de daaropvolgende seizoenen waren al vergeten op het moment dat ze bekend gemaakt werden. Hetzelfde zag je bij Idols. Jim en Jamai uit de eerste serie haalden nog publiciteit. Maar wie kent in vredesnaam Raffaëla Paton, de winnares van afgelopen jaar? Ook YouTube gedijt bij hypes. Een YouTube-clipje van de Nederlandse popgroep Alamo Race Track werd maar liefst driehonderdduizend keer bekeken. De schrijvende pers sprong er op in. Het veelbekeken tv-programma De Wereld Draait Door maakte er een item van. En inderdaad, het album verkocht beter dan in eerste instantie verwacht – hoewel je dan over duizenden exemplaren spreekt en niet over tienduizenden. Maar was dat relatieve succes nou het resultaat van het YouTube-clipje of van alle aandacht die daar op volgde? Sprookjes Er doen grappige verhalen de ronde over de Britse rockgroep Arctic Monkeys en over zangeres Lily Allen. Het sprookje gaat dat ze door MySpace zijn ‘doorgebroken. Dat is wat overdreven. Ze hadden het geluk dat hun eerste platen uitkwamen op het moment dat MySpace haar grote sprong voorwaarts maakte. En terwijl de muzikanten in kwestie zelf nog geen idee hadden wat MySpace was, zetten hun (tiener)fans wat van de liedjes van hun nieuwe idolen op hun eigen profiel. De verhalen zijn dus behoorlijk opgeblazen. Tot groot genoegen natuurlijk van de marketingmanagers bij de platenmaatschappijen. De opkomst van de nieuwe internetnetwerken loopt parallel met de doorbraak van de iPod, de MP3-speler en de digitale camera. Deze apparatuur heeft geleid tot een nieuwe manier van omgaan met muziek en beeld. In de muziekwereld draait het steeds minder om albums, maar om losse ‘tracks’ die gedownload kunnen worden – zonder hoes, toelichtend cd-boekje of andere muziek waarmee het één geheel vormt. De pc of laptop herbergt de muziekcollectie van jongeren. Hoor je als bezoeker een liedje – een ‘track’ - die je aanspreekt, dan plug je even je iPod in de USB-poort van de betreffende computer en in een paar seconden laad je het deuntje op je eigen MP3-speler. Dat zelfde gemak geldt voor het fotograferen: moest je met het traditionele rolletje – 12, 24 of 36 opnamen – nog selectief schieten, met de digitale camera is die beperking verdwenen. De weerslag van het onbeperkte is vrijblijvendheid. Het fotograferen is voor de niet-professionals vaak niet meer dan een geintje.
62
Storthoop van ditjes en datjes Het lijken misschien losstaande fenomenen - de trend om muzieknummers als losse brokjes te consumeren, het gulzig afstropen van YouTube, het scoren van ‘vrienden’ op MySpace of Hyves en het in het wilde weg schieten van foto’s. Maar het zijn allemaal symptomen van eenzelfde mentaliteitsomslag. Theo Ploeg, docent aan het Instituut voor Interactieve Media van de Hogeschool van Amsterdam, merkt bij zijn studenten dat ze de bredere context uit het oog zijn verloren. “Ze downloaden alles op hun iPod en of het nu The Who of Arctic Monkeys is, voor hen is het gewoon allemaal muziek uit 2007.” Dit geldt niet alleen voor muziek. Een paar jaar geleden ontstond veel ophef toen bleek dat scholieren Napoleon en Hitler niet meer chronologisch kunnen plaatsen. De historicus Piet de Rooij zei eind 2005: “Het historisch besef in Nederland is gereduceerd tot een verzameling ditjes en datjes, tot een losse storthoop van al dan niet wetenswaardige feiten en voorvallen.” Consumentisme Deze mentaliteitsverandering is al langer aan de gang en past in een groter maatschappelijk proces. In 1989, toen met het neergaan van de Berlijnse muur en de ineenstorting van het communistische Oostblok een einde kwam aan de Koude Oorlog, publiceerde de Amerikaanse politiek-filosoof Francis Fukuyama zijn spraakmakende pamflet Het Einde van de Geschiedenis. Hij betoogde dat nu het fascisme en het communisme gefaald hadden, het democratisch liberalisme met haar marktdenken en consumentisme als enige ‘ideologie’ overeind zou blijven. En dat we daarmee het einde van de geschiedenis van ideologische strijd hadden bereikt. Dit was geen conclusie die Fukuyama onverdeeld vrolijk stemde. Zonder ideologie draait alles om consumeren. Creativiteit en intelligentie zijn in het ‘posthistorische’ tijdperk alleen nog nodig voor ‘het eindeloos oplossen van technische problemen, milieuproblematiek en het bevredigen van de verlangens van de consument’. En hij voegde daar somber aan toe dat kunst en filosofie niet bij die verlangens lijken te horen. Lege hulzen Fukuyama’s voorspelling uit 1989 blijkt in 2007 nog actueel. Fenomenen als MySpace, Hyves, YouTube en de iPod passen perfect binnen dat posthistorische en postmoderne wereldbeeld: het zijn lege hulzen waar je iets in kunt stoppen. Muziek, informatie, een wereldbeeld voor mijn part. Iedereen kan er zelf inhoud of waarde aan geven. De praktijk leert echter dat de ‘dragers’ worden gezien als een veredeld winkelwagentje waar je snel en veel boodschappen in kan kieperen. Gaat het überhaupt wel om de inhoud? Bij de nieuwe informatiedragers en communicatiemiddelen wordt de verpakking steeds belangrijker. Artikelen zoals de iPod, mobile telefoon, MacBook worden niet meer geconsumeerd omdat ze nuttig zijn, maar omdat ze ons een identiteit verlenen. Op Hyves kunnen gebruikers behalve ‘hobby’s’ en ‘muziek’ ook ‘mijn merken’ aan de buitenwereld kenbaar maken. Ik consumeer dus ik besta en de merken die ik consumeer zeggen wie ik ben. Overigens werd deze tendens in 1970 al door de filosoof Jean Baudrillard beschreven. Pimpuh Muziek was in de vorige eeuw met groepsidentiteit verbonden. Hippies hielden van psychedelische rock en folk, corpsballen van dixieland. In de eenentwintigste eeuw zegt muziek vooral wat over je persoonlijke identiteit: je eigen MySpace-profiel, je persoonlijke muzieksamenstelling op je iPod – en zelfs de kleur en het type iPod – allemaal zijn ze onderdeel van het uithangbord ‘Wie ben ik’. De persoonlijke identiteit is vluchtiger dan de groepsidentiteit van de vorige eeuw. Een tiener van nu past zich moeiteloos aan de waan van de dag aan. “Muziek is geworden wat mode al veel langer is’’, aldus mediasocioloog Ploeg. “De jeugd creëert om de zoveel tijd een nieuw imago, en muziek is een steeds sterkere rol gaan spelen in dat imago. Muziek is altijd en overal aanwezig. Vroeger draaide je alleen platen thuis en had je onderweg hooguit een radiootje. Nu heb je je iPod, je GSM met ringtones. Je kunt je omgeving – waar je ook bent – altijd laten horen wie je bent. De trend is: leven in het nu. De prikkels zijn heftig, maar ook kortstondig. Ze zijn naar buiten gericht en zeggen weinig over hoe iemand echt van binnen is.” ‘Pimpuh’ noemt filosoof/journalist Rob Wijnberg dit creëren van persoonlijke
63
identiteiten. In zijn onlangs verschenen boekje Boeiuh! schetst hij – zelf twintiger – hoe zijn generatie tegen de hedendaagse samenleving aankijkt. Driehoek Misschien moeten we ons de huidige samenleving voorstellen als een driehoek tussen de technologische ontwikkeling (iPod en een snelle internetverbinding), software-, communicatie- en netwerkontwikkeling (MySpace en YouTube) en levensbeschouwing (consumptief). De drie hoeken zijn onderling stevig verbonden en beïnvloeden elkaar voortdurend. De driehoek heeft een enorme duw gekregen door de ontideologisering die Fukuyama beschrijft. Het marktliberalisme zorgt voor producten die de teloorgang van inhoud alleen maar ondersteunt. “Het verklaart waarom er op de nieuwe communicatie- en netwerksites zo weinig inhoudelijke discussie is en muziek op de iPod een steeds kortere houdbaarheid heeft”, meent Ploeg. “Consumeren is een ideologie geworden.” Filosoof Herbert Marcuse waarschuwde reeds in 1964 voor vervlakking door commercie. In zijn boek De Eendimensionale Mens schreef hij: “De massacommunicatiemedia vermengen kunst, politiek, religie en filosofie vaak onopvallend met reclameboodschappen. Daarmee worden deze cultuurgebieden gereduceerd tot hun gemene deler: het aangename. De muziek van de ziel is eveneens de muziek van de kassa. De ruilwaarde, niet de waarheidswaarde is belangrijk.” Marcuse doelde destijds op de negatieve effecten van massamedia als tv, film, radio en wellicht ook de popmuziek. Het interessante – en ook het cynische – is dat zijn angstbeeld in de éénentwintigste eeuw waarheid is geworden en niet zozeer door de massamedia, maar juist met hulp van uitingen die de individualiteit moeten benadrukken. Gedesoriënteerd Marcuse behoort tot de stroming van de kritische filosofie. Die richting is weliswaar al lang uit de mode, maar haar boodschap snijdt ook in deze tijd nog hout. Ook in de werken van kritisch filosoof Theodor Adorno vind je lange tirades tegen de verstrooiende televisieprogramma’s van de jaren vijftig en zestig, die het laatste beetje ‘kritische geest’ bij de mens zouden wegspoelen. Je kunt niet anders dan glimlachen als je die regels leest met de zoete herinneringen aan Swiebertje en de Schotse collie Lassie in het achterhoofd. De ‘vervreemding’ die de kritische filosofen reeds in de jaren vijftig signaleerden, manifesteert zich anno 2007 in de vorm van een trendy individu met een iPod vol muziek, die met zijn mobieltje in contact staat met de hele wereld, maar die ondertussen steeds meer moeite heeft om maatschappelijke, historische en politieke verbanden te leggen. En dat is precies de conclusie van de jonge filosoof Rob Wijnberg. Hij spreekt over zijn generatie als een generatie zonder referentiekaders, een generatie die gedesoriënteerd is, een generatie voor wie het geheugen niet veel verder strekt dan het einde van de jaren tachtig. Terwijl die generatie tegelijk als geen ander ‘een spiegelfunctie vervult van de samenleving waartoe zij behoort.’ Boycot? Wat is er tegen een samenleving waarin iedereen er lekker op los consumeert zonder al te diep na te denken? “Door de samenleving te ontideologiseren, haal je de kritiek uit die samenleving en kweek je onverschilligheid”, meent Theo Ploeg. “Het gevolg is een gevoel van vervreemding. Een gevoel dat je heel eventjes kunt opheffen – of onderdrukken – door flink te consumeren. En hoe harder je consumeert, des te sneller heb je weer behoefte aan nieuwe producten en kicks. Een vicieuze cirkel.” Het heeft geen zin het gevoel van vervreemding aan de hippe producten en trendy websites te wijten. Er is geen enkele reden om de dure iPod uit het raam te gooien, MySpace te boycotten of geen Arctic Monkeysclips meer op YouTube te bekijken. iPod, MySpace, YouTube, het zijn de informatiedragers, de messengers, meer niet. Iedereen kan zelf de keuze maken tussen pulp en kwaliteit. Jammer genoeg wordt de keuze voor kwaliteit nauwelijks aangemoedigd in onze maatschappij. Zelfs de grote politieke partijen (die overigens stuk voor stuk hun ideologie verliezen) bevorderen de productie van pulp. Bijvoorbeeld door ons publieke omroepstelsel en de kunstsector voor een paar snelle grijpstuivers te verkwanselen. Maar, raak niet ontmoedigd, tussen alle pulp blijft genoeg waardevols te vinden voor wie er oog en oor voor heeft. Want zoals een oud Bulgaars spreekwoord zegt: hoeveel stront de koe ook schijt, haar melk blijft een zaligheid.
64
Interactieve angst [Uit Blvd nummer 5, april 1994] Nieuwe media scheppen nieuwe mogelijkheden die voor het gemak worden samengevat onder de term `interactiviteit'. Niettemin weet vrijwel niemand wat nu precies de kracht van deze techniek is. Kan een mens zich laten meeslepen door interactiviteit? Of blijft de toepassing steken op infantiele computerspelletjes en elektronische encyclopedieën? Door Francisco van Jole De opkomst van de nieuwe media wordt nogal eens vergeleken met de uitvinding van de boekdrukkunst om duidelijk te maken dat het gaat om een revolutionaire omwenteling. Boeken bleken in de loop der eeuwen een soort nieuw wapen en in staat om de bestaande cultuur en maatschappelijke verhoudingen compleet te vernietigen, dan wel door elkaar te schudden. Voor de nieuwe media zou dus ook zo'n rol weggelegd kunnen zijn. Maar hebben nieuwe media wel dezelfde kracht als hun gedrukte voorgangers? De revolutionaire kracht van het boek bestond, of bestaat, uit de onsterfelijkheid die het aan ideeën geeft. Vóór die tijd hadden machthebbers het relatief eenvoudig. Verkondigers van ongewenste ideeën werden opgeknoopt of op andere wijze omgebracht en met de dood van de verkondiger stierf over het algemeen ook de boodschap weg. Dankzij de boekdrukkunst leefden de ideeën echter voort. De gemiddelde boekenkast bevat meer titels van dode schrijvers dan levende. Daarnaast maakte het boek de mens onafhankelijk van tijd en plaats. Voor het eerst konden denkers en wetenschappers op redelijk grote schaal informatie uitwisselen zonder dat ze elkaar ook daadwerkelijk hoefden te ontmoeten. Kennisoverdracht werd losgekoppeld van fysieke aanwezigheid. Dankzij het boek werd kennis op elke plek op deze planeet toegankelijk, ongeacht het tijdstip. Het is opvallend dat die eigenschap nu exclusief wordt toegedicht aan de nieuwe media. Voorstanders van de nieuwe techniek roepen voortdurend dat er een maatschappelijke revolutie plaatsvindt omdat de informatietechnologie een einde maakt aan de beperkingen van tijd en plaats. Boeken deden dat dus al eerder. Het verschil is dat je bij nieuwe media het boek niet meer direct onder handbereik moet hebben om kennis te nemen van de inhoud. Om een voorbeeld te noemen: met een paar eenvoudige toetsaanslagen op een computer is het mogelijk om vanuit Nederland een boek uit de Verenigde Staten binnen twee minuten naar je toe te halen. Het boek hoeft namelijk niet meer fysiek aanwezig te zijn maar belandt in bits op de harddisk. En wat voor boeken geldt, gaat in het informatietijdperk ook op voor films en geluid. De computer is daarmee de beste ideeënverspreider die ooit door de mens is uitgevonden. Weliswaar is het apparaat altijd gezien als een instrument van Big Brother maar in de praktijk blijkt het minstens zo vaak de slinger van de kleine David. Computers zijn niet tegen te houden. Boodschappen kunnen in no time over de hele aardbol verspreid worden en geen machthebber die er iets tegen kan doen zonder zichzelf te isoleren. Als een boek een wapen is, dan is een computer een armada. Toch is dat niet de grote uitdaging van de nieuwe media. De techniek is immers alleen maar een verbetering van het bestaande. Nog sneller, nog handiger, dat kennen we inmiddels wel. Er is echter nog een aspect: interactiviteit. Interactiviteit is ongetwijfeld de luidste techno-modekreet van dit moment. En tegelijkertijd weet vrijwel niemand wat er mee bedoeld wordt. Het zou voor de jaren negentig wel eens kunnen zijn wat het existentialisme was voor de jaren vijftig: machtig interessant maar wat je er nu precies mee moet...
65
`De wereld onder handbereik vanuit je luie stoel,' zo definiëren de marketing- en reclamemensen de nieuwe mogelijkheid. Een mateloos irritante kreet. En heus niet alleen omdat de term `luie stoel' wel heel sterk erg doet denken aan het Berend Boudewijn-tijdperk van de jaren zeventig. Interactiviteit komt er grofweg op neer dat de gebruiker kan ingrijpen in de tijd en het verloop van gebeurtenissen. Om het simpel te houden: het is het verschil tussen een kegelbaan en een flipperkast. Bij een kegelbaan kun je de bal alleen maar gooien en verlies je daarmee de controle over het verder verloop. Dat is zoiets als nu bijvoorbeeld de televisie. Bij een televisie kun je kiezen wat je wilt zien, niet wat er te zien is. Bij een interactief apparaat kan dat wel. Je kunt - binnen bepaalde grenzen - sturen. Net als een bij een flipperkast. Die mogelijkheid is nieuw voor elektronische apparatuur. De vraag is alleen wat je er mee moet. De industrie komt niet verder dan het bedenken van toepassingen die reeds in een andere vorm bestaan. Video on Demand bijvoorbeeld, de mogelijkheid om op elk uur van de dag via de televisie te kunnen kiezen uit een groot aantal speelfilms die je tegen betaling kunt bekijken . Of Home Shopping waarbij de televisie gebruikt wordt om door een soort bewegende postorder-catalogus te bladeren. Die toepassingen zijn weliswaar nieuw maar niet revolutionair. Ze bestaan er uit dat ouderwetse vormen in een nieuw jasje worden gegoten. Het is zoiets als boeken voorlezen op de radio. Dat kan weliswaar aangenaam zijn maar met een radio is meer mogelijk. Om even bij het voorbeeld van de boekdrukkunst te blijven: het duurde lange tijd voordat als gevolg van deze techniek de roman werd uitgevonden. Maar zonder drukpers zou deze kunstvorm nooit bestaan hebben. Dan waren we vast blijven zitten aan rijmelarijen omdat de rijmvorm nu eenmaal een handige manier is om verhalen te onthouden en dus over te leveren. Overigens gaat die culturele injectie niet alleen op voor de boekdrukkunst. Film is net zo'n voorbeeld. En zonder uitvinding van de grammofoon was het waarschijnlijk nooit wat geworden met de rock `n' roll. De vraag is echter wat interactiviteit aan nieuwe artistieke uiting gaat opleveren. Het probleem daarbij is dat de grote kracht van het instrument meteen de zwakte is: de keuzemogelijkheid. Het sterke van de bestaande kunstvormen, als literatuur, film en muziek, is namelijk juist het ontbreken van die keuzemogelijkheid. De maker sleept je mee in zijn gedachtewereld. Die dwang is een van de belangrijkste ingrediënten. Het stelt de maker in staat de mens te betrappen op zijn gevoelens en juist dat maakt die kunstvormen zo aantrekkelijk. Het betrappen van de kijker, lezer of luisteraar geeft dergelijke kunst zogeheten zeggingskracht. Maar hoe moet je iemand betrappen als die persoon zelf kan kiezen? De enige `kunstvorm' die daar vooralsnog antwoord op geeft is het computerspel, of de hi-tech vorm daarvan: de interactieve video. Nu worden computerspelletjes over het algemeen gezien als een bezigheid voor kinderen. Maar in de praktijk blijken teveel volwassenen er evenzeer door gegrepen te worden om die opvatting staande te kunnen houden. Wel zijn computerspelletjes vaak kinderlijk van opzet. Verder dan denken of schieten gaat het meestal niet en in beide gevallen gaat het dus om behendigheid. Of dat nu met de vingers of de logica is. Toch zijn er uitzonderingen die - op een soms primitieve manier - laten zien dat interactiviteit wel degelijk de mogelijkheid heeft om je te betrappen. Op een manier die tot nu toe ongekend is. Het meest opvallende aan die uitzonderingen is dat het stuk voor stuk `verhalen' in de ik-vorm zijn. De speler ziet zichzelf niet maar kijkt als het ware echt in het rond. Dat maakt meteen duidelijk waarom de `verhalende' computerspelletjes die dat niet doen vervelend zijn. Je kunt je nu eenmaal moeilijk identificeren met een poppetje dat over het scherm beweegt. Anders dan bij film of literatuur blijkt de derde persoon enkelvoud niet te werken bij nieuwe media.
66
De interactieve videofilm Voyeur is uitgebracht op cd-i. Het is in feite niet meer dan een variatie op de filmklassieker Rear Window van Alfred Hitchcock waarin een door een gebroken been aan zijn stoel gekluisterde fotograaf getuige is van een moord bij zijn overburen. Bij Voyeur is de speler in het bezit van een videocamera waarmee hij een mansion kan bespieden. Het pand wordt bewoond door een louche presidentskandidaat, gespeeld door Robert Wagner, die er een handje van heeft zijn medebewoners om te brengen. De speler moet het bewijsmateriaal van de voorbereidingen daartoe vastleggen op video en het slachtoffer voortijdig waarschuwen. Of als dat te laat is het materiaal overhandigen aan de politie. De factor tijd speelt een belangrijke rol in dit spel. De speler moet steeds kiezen op welk moment hij een bepaald raam wil begluren. Als hij dat doet kan er tegelijkertijd ergens anders iets gebeuren wat hij dan dus niet te zien krijgt. Voyeur biedt daarbij uitzicht op erotische scènes. En de bedoeling is duidelijk: wie daar de aandacht naar laat uitgaan, loopt gerede kans andere belangrijke gebeurtenissen te missen. Het spel vereist dus weerstand tegen verleidingen en betrapt in die zin de speler op zijn eigen gevoelens. In die zin is Voyeur een min of meer geslaagde poging het computerspel zeggingskracht te geven. Maar zoals Karel ende Elegast in geen verhouding staat tot de moderne roman, zo is Voyeur ook duidelijk nog een primitief experiment met de nieuwe mogelijkheden. Het op zo'n dwingende manier inbrengen van de factor tijd bijvoorbeeld lijkt op zichzelf een vondst maar is juist in strijd met het principe van interactiviteit: zelf bepalen wat en wanneer je iets wilt doen. Dat maakt de spanning die zo opgebouwd zou moeten worden bij Voyeur kunstmatig. Voor een deel heeft dat ook te maken met de uitgangspositie van het spel. De kijker is gluurder. Leuk, maar gluren is wel een passieve bezigheid. Terwijl het begrip interactief juist staat voor een wisselwerking. Om bij de vergelijking met de kegelbaan te blijven: Het is natuurlijk aardig als je de bal ook van achter de kegels kan zien aankomen rollen maar het is veel spannender om de bal te kunnen sturen. Sommige computergame-ontwerpers hebben dat beter begrepen. Daar krijgt de speler de vrijheid die hij in de gewone wereld ook heeft. Of in ieder geval een acceptabel surrogaat daarvan. Het zijn spelen die grenzen aan virtual reality. Maar rondwaren door een niet-bestaande wereld is nog geen voorwaarde voor aansprekelijkheid. Anders kun je net zo goed een wandeling maken door de echte wereld. Ook is het niet voldoende als het spel mogelijkheden biedt die in werkelijkheid niet kunnen. Door een muur heenlopen is de eerste keer misschien nog verbazingwekkend maar na tien minuten heb je het wel gezien. Bovendien heeft een goed spel geen gebruiksaanwijzing nodig. De meeste computerspelletjes gaan vooraf door lange inleidingen die duidelijk moeten maken wat er aan de hand is. Dat is onzin. Als je naar een film gaat, moet je ook niet eerst een boek lezen. Een goed spel laat de speler handelen op een manier die confronteert. Je moet iets doen wat je eigenlijk nooit zou doen. De meeste primaire vorm daarvan is natuurlijk moorden. Succesvolle spelletjes zijn niets anders dan kill, kill, kill. Ik ken genoeg vredelievende volwassenen die dagenlang -enigszins beschaamd maar wel geobsedeerd - bezig zijn met het op redelijk realistische manier afschieten van Duitse SS-ers. Het spel Wolfenstein was tijdenlang een van de meest gevraagde games. De speler is daarbij een krijgsgevangene die uit een nazi-cellencomplex moet ontsnappen. Gewapend dien je je een weg te banen door een doolhof. Overal loert het gevaar. Het is doden of gedood worden. Naast reactiesnelheid moet je ook inzicht hebben in de manier waarop het complex in elkaar zit.
67
De geluidseffecten zijn zeer realistisch. Deuren slaan open in stereo-effect. Kogels vliegen door de kamer en de soldaten roepen smartelijk `Mein Leben!' als ze eenmaal geraakt bloedend ter aarde storten. Daarbij zijn de gebruikte grafische effecten ook nog van een hoge kwaliteit. Het spel is om drie redenen fascinerend. Ten eerste moet je tegen je geweten in handelen. Mensen doden is immers slecht. Ten tweede is er het morele bezwaar tegen de vormgeving. Het hele gevangenenkamp hangt vol met nazi-symbolen en Hitler-portretten. Ook niet iets dat je graag aan je vrienden laat zien. Ten derde bekruipt je tijdens het spel onmiskenbaar een zekere angst. Dat is voor nietspelers moeilijk voor te stellen maar echt waar. Die angst is nog sterker in de opvolger van Wolfenstein dat van dezelfde makers komt: Doom, op dit moment de absolute tophit onder PC-computergames. De situaties zijn veel beangstigender maar het morele dilemma is veel minder. De aanvallers bestaan nu uit monsterachtige figuren. Weliswaar mag je die ook met een kettingzaag doormidden klieven en vloeit het bloed nog rijkelijker maar het uiteindelijke effect is toch minder. Het is dus wel degelijk mogelijk interactief geroerd te worden. Het wachten is nu op auteurs die in staat zijn nog andere emoties aan te spreken dan oerinstincten. Bij de boekdrukkunst duurde dat een paar eeuwen. Maar zoveel geduld heeft waarschijnlijk niemand meer. Francisco van Jole
68
Deel III
Aboves & belows (de kunst van debatteren)
Handleiding ter voorkoming van zinloos geblaat
Inhoud Voorwoord________________________________________76
1. Inleiding________________________________________77
2. Wat is een argument?_____________________________77
3. De stelling______________________________________79
4. De teams_______________________________________80
5. De spreektijd____________________________________81
6. Het begin: de uiteenzetting van de argumentatie________81
7. De tweede beurt: het verweer_______________________82
8. De conclusie____________________________________83
9. Informatie vergaren_______________________________83
10. Publiekgerichtheid en presentatie___________________83
11. Drogredenen___________________________________87
12. De jury________________________________________87
13. Voorbeeldstellingen______________________________88
14. Tien gouden tips voor de debater___________________89
Literatuurlijst______________________________________90
Voorwoord Het debat traint vele vaardigheden die in je latere carrière van pas zullen komen. Zoals goed luisteren, scherp analyseren, slagvaardig reageren en helder presenteren. Bovendien levert het een genuanceerde eigen mening op wanneer je je afwisselend in de voor- en tegenstanderrol inleeft. De komende weken gaan we veel oefenen met debatteren en we sluiten de collegereeks uiteindelijk af met een groot slotdebat op vrijdag 4 juni. Om goed beslagen ten ijs te komen voor het debat is het verstandig om de tips en handvatten uit dit artikel goed in je op te nemen. Zo leer je hoe je een goede presentatie neerzet en op wat voor manier je tegenstander het beste aan te pakken is. Als leidraad voor dit artikel heeft Strategisch debatteren, Handleiding en spelregels gediend, het artikel van drs.Yolanda Mante (www.abcmante.nl, 2006). Tijdens een debat probeer je in feite een verschil van mening op te lossen. Dit doe je door een argumentatie naar voren te brengen. Het doel is de beoordelaar te overtuigen van de aanvaardbaarheid van jouw standpunt. Een goede argumentatie is dus essentieel. In paragraaf 2 en 3 wordt dieper ingegaan op argumentatie en stellingen. Niet alleen de inhoud van je argumentatie is belangrijk, ook de manier waarop je het brengt is van belang. Begin je betoog met een krachtig statement en gooi er af en toe een mooie oneliner tussendoor. Door een duidelijke opbouw van je argumentatie krijgt je tegenstander er geen speld tussen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 6 t/m 8. Naast je argumentatie, die natuurlijk staat als een huis, schuilt een groot gedeelte van je overtuigingskracht in je presentatie. Als jij gaat staan als een zoutzak en met een verveelde blik de zaal in kijkt, wordt het lastig om iemand te overreden. Sterker, niemand zal überhaupt de moeite nemen naar je te luisteren. De kracht van lichaamstaal is uitermate groot. Probeer je tegenstander in te pakken door een houding aan te nemen alsof je de wijsheid in pacht hebt. Imponeer de zaal op wat voor manier dan ook (zie paragraaf 10). Om te voorkomen dat we straks naar argumenten moeten luisteren als “het is zo, omdat het zo is” (cirkelredenering), lees je in paragraaf 11 meer over drogredenen. En tot slot zorgt een perfecte debater ervoor dat hij de tien gouden tips voor een debater (paragraaf 14) voor het slotdebat van binnen en van buiten kent. Dan wordt het slotdebat gegarandeerd een succes!
76
1. Inleiding In een stelling wordt een uitspraak gedaan ten aanzien van een bepaalde kwestie. De voorstanders van de stelling verdedigen de stelling; de tegenstanders vallen het betoog van de voorstanders aan en zaaien twijfel over de aanvaardbaarheid van de argumenten van de voorstanders. Tijdens het slotdebat gaan we debatteren over zes stellingen. Dit doen we middels drie verschillende debatvormen: 1. betoog Één vertegenwoordiger uit de klas houdt een betoog van 2 minuten. Tijdens het betoog wordt er niet op elkaar gereageerd. Vervolgens krijgen jullie nog 3 minuten de tijd om in te gaan op elkaars argumenten en kritiek. 2. tafeldebat Voor- en tegenstanders zitten - als politici in verkiezingstijd – gebroederlijk aan tafel. Iedere klas levert één vertegenwoordiger. Deze is er zelf verantwoordelijk voor dat zijn of haar argumenten goed voor de dag komen. Wees dus assertief! 3. Lagerhuisdebat Bij een Lagerhuisdebat staan twee grote groepen tegenover elkaar: de voorstanders en de tegenstanders. Er is niet één vertegenwoordiger uit de klas, maar het hele team mag zijn woordje doen. Een voorzitter bepaalt wie het woord krijgt en hoe lang. Alle debatvormen zijn een vorm van spel: er zijn regels afgesproken die de debatten structureren. Er wordt dus niet zo vrij gedebatteerd als op de televisie in bijvoorbeeld verkiezingstijd. De vier basiskenmerken van een debat zijn: -er is een van tevoren opgegeven stelling -er zijn van tevoren aangewezen voor- en tegenstanders -de debaters krijgen een beperkte spreektijd -er wordt een eindoordeel gegeven door een jury Alvorens de regels van het debat uitgelegd worden, volgt eerst een korte introductie op argumenteren.
2. Wat is een argument? Om deze vraag te beantwoorden moeten we kijken naar de opbouw van een redenering. Een redenering bestaat uit: • • •
een standpunt = de conclusie, bijvoorbeeld: “Nederland moet een republiek worden”. een argument = een reden voor de conclusie. Bijvoorbeeld “omdat een republiek democratischer is dan een monarchie”. en een rechtvaardiging = de link tussen de conclusie en het argument. In dit geval: “democratie is beter dan geen democratie”. De rechtvaardiging wordt in een redenering vaak verzwegen, omdat deze voor de hand ligt.
Andere termen voor een standpunt zijn: claim, stelling, bewering Andere termen voor een argument zijn: datum, verdediging, premisse Voor een standpunt kunnen natuurlijk meerdere argumenten gegeven worden. Deze
77
argumenten kunnen onafhankelijk of afhankelijk van elkaar tot de conclusie leiden: Een voorbeeld van onafhankelijke ondersteuning: standpunt A Nederland moet een republiek worden, want argument 1 erfopvolging is ondemocratisch argument 2 je weet nooit wat je voor vorst krijgt argument 3 etc. ............... In schema ziet dat er zo uit: A
1
2
3
Als de argumenten van elkaar afhankelijk zijn, dan leiden ze alleen samen naar de conclusie. Een voorbeeld: standpunt B argument 1a argument 1b
Willem-Alexander moet snel koning worden, want: Beatrix wordt al een dagje ouder en Willem-Alexander wordt steeds populairder
In schema : B
1a -----------1b Als je standpunt A wilt ontkrachten, zul je alle argumenten moeten weerleggen om de stelling helemaal onderuit te halen. Standpunt B wordt al een stuk zwakker als je één argument onderuithaalt. Een argument kan op zichzelf natuurlijk ook weer ondersteund worden door een ander argument. We noemen dat een subargument. Bijvoorbeeld: standpunt C Nederland moet een republiek worden want argument je weet nooit wat je voor vorst krijgt, want subargument Willem III was bijvoorbeeld een psychiatrisch patiënt In schema: (er ontstaat een keten) C
1
1.1
78
Hoe kun je een standpunt aanvallen? Je kunt op drie manieren een redenering aanvallen: 1. Door de waarheid/juistheid van een (sub)argument aan te vallen. Bijvoorbeeld: “Willem III was helemaal geen psychiatrisch patiënt, want ....” 2. Door de rechtvaardiging ofwel de link tussen het standpunt en het argument aan te vallen (die al dan niet verzwegen is). Bijvoorbeeld: “Dat iemand een psychiatrisch patiënt is, hoeft niet te betekenen dat iemand geen goede vorst is. Integendeel, kijk maar naar ......” 3. Door er een standpunt (plus argumentatie!) tegenover te plaatsen Bijvoorbeeld: “Regeren met een monarch –ook al is het een psychiatrisch patiënt is altijd nog beter dan met een president, die veel meer macht heeft dan een monarch.” Laten we eens kijken naar de rechtvaardiging. Waar is die op gebaseerd? Oftewel, waar stoelt de bewijsvoering op? Een viertal bewijsvoeringen komt het meeste voor: 1. 2. 3. 4.
op basis van analogie (het vergelijkbare) op basis van oorzaak, gevolg (causale relatie) op basis van autoriteit (bijv. regels of personen) op basis van regelmaat (nr. 1 was zo, nr. 2 ook, nr. 3 ook, dus nr. 4 zal ook wel zo zijn)
ad 1: Analogieredenering Rekeningrijden is geslaagd in Noorwegen, dus in Nederland moet het ook kunnen (want –rechtvaardiging- de Noorse situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse). ad 2. Oorzaak - gevolgredenering Mijn auto is gevaarlijk, want er zitten geen remmen in (en zonder remmen heb je geen controle). ad 3. Autoriteitsredenering Koop Elmex, want tandartsen adviseren het (en tandartsen kunnen het weten)! ad 4. Inductieve redenering (op basis van regelmaat) Amerikaanse presidenten zijn geneigd tot ontrouw, want Kennedy was een rokkenjager en Clinton ook. Tip! •
persoonlijke aanvallen op opponenten of op de jury zijn verboden. Bedenk dat debatteren een spel is en dat sportiviteit en incasseringsvermogen daar onderdelen van zijn .
3. De stelling De voorstanders zijn als eerste aan de beurt en hebben het recht de stelling toe te lichten. Bij het interpreteren van de stelling door de voorstanders moet met de volgende regels rekening gehouden worden: (1) De voorstanders definiëren de begrippen uit de stelling. (2) Er mag geen 'waarheid als een koe' opgevoerd worden.
79
(3) De interpretatie mag ook niet tegen de geest van de stelling indruisen. Door bijvoorbeeld de stelling om te draaien. (4) De invulling moet aansluiten bij de actuele stand van de maatschappelijke discussie. Hieronder worden regel 1, 2 en 4 nader toegelicht: (1) definieer! Het is van groot belang om duidelijk de begrippen uit de stelling te definiëren. Dit om te voorkomen dat de tegenstander roet in het eten gaat gooien met een andere invulling van deze begrippen. Dat kost later allemaal tijd en energie om recht te zetten. Bovendien kom je minder consistent over op de jury, als je in je (eventuele) tweede beurt nog eens uit moet leggen wat je eigenlijk onder de stelling verstaat. (2) inperken mag, maar geen waarheid als een koe De invulling van de stelling mag zoals gezegd geen 'waarheid als een koe' opleveren, waarover niet meer te debatteren valt. Stel dat de stelling luidt: “Liever een hond dan een kat”. Een interpretatie als: “.... voor blinden” timmert de stelling teveel dicht. Het is immers van tevoren duidelijk dat een blinde meer aan een hond heeft dan aan een kat. Nog een voorbeeld: de stelling: "Dierentuinen moeten gesloten worden", mag niet geïnterpreteerd worden als: “Dierentuinen waar niet goed voor de dieren wordt gezorgd, moeten gesloten worden." De ruimte om over de stelling te debatteren wordt ook hier immers wel erg klein. (4) actualiteit De invulling van de stelling moet aansluiten bij de actuele maatschappelijke discussie over het desbetreffende onderwerp. Het is dus van belang na te gaan wat er op de opiniepagina's van de kranten over het onderwerp geschreven wordt en te volgen wat er in de andere media over gezegd wordt. De stelling: "Schiphol moet worden uitgebreid" zou dus niet aangevuld mogen worden door " ... met extra treinen".
4. De teams De voorbereiding van het debat gebeurt in teams. Een team dat de rol van voorstander op zich neemt, hoeft niet noodzakelijk zelf voorstander van de stelling te zijn. Ter wille van de helderheid van de discussie neemt men ofwel de rol van voorstander ofwel de rol van tegenstander op zich. Daardoor kan het voorkomen dat iemand die eigenlijk tegen is, een hartstochtelijk pleidooi als voorstander houdt. Je afwisselend verplaatsen in de voor- en tegenstanderrol levert vaak een genuanceerde eigen mening op. Hoewel er bij de meeste debatten maar één spreker is, hebben de overige teamleden net zo’n belangrijke rol. Het vooronderzoek is namelijk zeer belangrijk. Zoek uit wat voor informatie er over jullie stelling te vinden is en ga op zoek naar spannende voorbeelden. Van tevoren kun je ook al een beetje bedenken welke richting de tegenstander op zal gaan. Door vooruit te denken, kun je hier alvast een slim antwoord op verzinnen. Daarnaast hebben de teamleden ook de taak om de spreker te begeleiden in zijn zware taak. Als mental coach zijn jullie de inspirator van de spreker.
80
Naast de spreker zit, tijdens de eerste twee debatten, een secondant. Wanneer de spreker stilvalt, een black-out heeft of ergens niet op kan komen, mag de secondant hem even snel iets influisteren. Ga hier wel spaarzaam mee om, want het komt je geloofwaardigheid niet ten goede als je voortdurend geholpen moet worden!
Tip! •
Spreek van tevoren met elkaar af hoe je eventueel met elkaar communiceert tijdens een spreekbeurt. Dit om misverstanden of paniekreacties te voorkomen.
5. De spreektijd De spreektijd, die wordt aangegeven door een tijdwaarnemer (de debatleider), mag niet overschreden worden. Wel mag de debater die aan het woord is, zijn zin afmaken. Indien een spreker de toegestane tijd niet volpraat, mag deze niet benut worden als extra spreek- of denktijd voor de tegenstanders. Tips! •
Herhalen is, bij mondelinge communicatie, veel belangrijker dan je wellicht zou denken! Kun je een schriftelijk betoog nog eens teruglezen, bij een mondeling betoog gaat dat natuurlijk niet. Beginnende sprekers maken vaak de denkfout dat het éénmalig noemen van een argument voldoende is voor de jury en het publiek om dat argument te begrijpen en onthouden. Het is dus raadzaam om je argument en je (sub)conclusie in andere bewoordingen te herhalen.
•
Het is aan te raden, zeker in het begin, om een paar keer te oefenen met het op tijd spreken. Ook al heb je de inhoud voorbereid: het ter plekke onder een tijdsdruk spreken (voor een publiek!) is iets wat oefening vergt!
6. Het begin: uiteenzetting van de argumentatie De voorstander begint het debat door aan te geven waarom hij/zij voor een bepaalde stelling pleit en draagt argumenten aan waar het in het debat om draait. Je kunt hier ook wijzen op bepaalde problemen. Geef aan waarom dit ernstige problemen zijn. Als dit duidelijk is ga je in op de vraag wat je precies zou willen (bereiken). Tips!
.
•
Het is belangrijk de ‘sense of urgency’ aan te tonen: als de problemen immers niet ernstig zijn is de noodzaak gemakkelijk onderuit te halen door je tegenstander.
•
Besteed zorgvuldig aandacht aan nieuwe ideeën. Ga er niet direct van uit dat door een probleem één keer te noemen het meteen geaccepteerd (of begrepen) zal worden door het publiek en de jury.
De tegenstander kan zijn betoog beginnen met een neutraal of een tegengesteld standpunt: "ik betwijfel dat.... " òf "ik ben het hier absoluut niet mee eens….".
81
Vervolgens val je de argumenten van de voorstander aan. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: • • •
•
Door het probleem te ontkennen of bagatelliseren. Als je kunt aantonen dat het probleem helemaal niet bestaat of niet ernstig is, wordt de hele argumentatie van de voorstander zinloos. Een andere succesvolle aanval kan zijn door aan te tonen dat het genoemde probleem misschien wel bestaat, maar dat het niets met de stelling te maken heeft. De tegenstander kan het probleem ook gewoon toegeven. In sommige gevallen is het raadzamer het probleem eenvoudigweg toe te geven en zich te richten op andere zwakheden in de stelling. Dit is met name verstandig als ontkennen erg moeilijk is. Bepaalde problemen bestaan nu eenmaal. Ook kunnen de tegenstanders wijzen op de nadelige consequenties van de stelling. Het geven van de doodstraf bij drugsdelicten bijvoorbeeld, zou een probaat middel kunnen zijn om het cellentekort op te heffen, maar deze maatregel heeft toch wel een aantal onoverkomelijke nadelen.
Tips! • •
De helderheid van het debat wordt bevorderd als de tegenstanders de argumenten van de voorstanders weerleggen in de volgorde waarin ze door de voorstanders gepresenteerd worden. Zoek als tegenstanderteam naar de randen, de uitzonderingen en de consequenties van de stelling en blaas die op. Bijvoorbeeld: “als de voorstanders de viagrapil in het ziekenfondspakket willen omdat het goed is voor de patiënt, dan moet een BMW ook erin want dat is goed voor mijn zelfvertrouwen!“
7. De tweede beurt: het verweer In de verweerbeurten wordt gestreden over de aanvaardbaarheid van de argumenten. Eerder geïntroduceerde argumenten worden verder onderbouwd door middel van uitbreiding van de argumentatie. Daarnaast reageert men op de inbreng van de opponent door onderuitgehaalde argumenten te herstellen. Tot slot probeer je hier door de tegenstanders geïntroduceerde argumenten te weerleggen. Het is belangrijk alle kritiekpunten van de tegenstander te weerleggen. Niet weerleggen betekent in de regels van het spel ermee akkoord gaan. Als je opponent nadelen van jouw stelling heeft aangedragen, is het belangrijk deze zo veel mogelijk te weerleggen. Verder is het verstandig erop te wijzen dat de nadelen - zelfs als die zouden bestaan - niet opwegen tegen de voordelen van je stelling. Tips! • • •
Als de tegenstander op een bepaald punt niet is ingegaan, is het verstandig daar ook op te wijzen. "Mijn opponent heeft niets gezegd over de uitvoerbaarheid, ik ga er dus vanuit dat hij het plan uitvoerbaar vindt". Val het zwakste punt aan in het betoog van je opponent. Besteed niet te veel tijd aan sterke punten! Reageren op de argumentatie van de tegenpartij, doe je het beste door de volgende drie stappen te volgen: 1. Geef kort aan op welk argument van de tegenpartij je reageert: Bijvoorbeeld: "De voorstanders gaven aan het stijgende ziekteverzuim onder werknemers een probleem te vinden".
82
2. Geef je reactie/weerlegging: Bijvoorbeeld: "Dit zien wij niet als een ernstig probleem, omdat uit cijfers van het CBS blijkt dat het ziekteverzuim de laatste jaren juist stabiliseert en bij sommige beroepsgroepen zelfs daalt". 3. Maak een expliciete conclusie: Bijvoorbeeld: "Nu we dit probleem ontkracht hebben, bestaat er geen noodzaak om het huidige beleid te wijzigen". Of: "Dit was het eerste probleem dat de voorstanders naar voren brachten, laten we eens kijken of het tweede probleem ook reëel is….."
8. De conclusie Beide teams ronden (in hun laatste beurt) de argumentatie af, vatten het debat dat gevoerd is samen en geven daarover hun oordeel. Het kan daarbij geen kwaad om bijvoorbeeld aan te geven dat op een volgens jou heel belangrijk argument door de andere partij nooit is teruggekomen of om nogmaals je sterkste argumenten op een rijtje te zetten.
9. Informatie vergaren De debaters bereiden zich onder meer voor door informatie/literatuur over het onderwerp te verzamelen. Daarin kunnen zij voor- en tegenargumenten zoeken met betrekking tot de stellingen. Het is handig om die argumenten op systeemkaartjes te noteren, zodat ze gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van het betoog. Noteer zowel voor- als tegenargumenten en vermeld de bron van het argument ook op het kaartje. Met name op het internet vind je actuele informatie. Vaak is dit een goed begin voor je zoektocht. Hou er wel rekening mee dat een willekeurige internetpagina natuurlijk nog geen gezaghebbende bron is. Zo zegt de bronvermelding www.google.com op zichzelf natuurlijk niets. Wanneer je een bepaalde autoriteit aanhaalt of een bepaald onderzoek als bewijs wilt gebruiken, moet je natuurlijk wel kunnen aangeven wanneer die autoriteit dat gezegd heeft en wat dat precies voor onderzoek is. Anders kan iedereen zomaar wat beweren. Het goed gebruik kunnen maken van bronnen is een pré. Ze moeten echter een betoog niet overwoekeren. Een betoog dat vrijwel geheel bestaat uit het citeren van bronnen is voor een jury weinig aantrekkelijk en weinig overtuigend. Met logisch nadenken en veel gezond verstand komen debaters ook een heel eind.
10. Publiekgerichtheid en presentatie Vaak zijn debaters geneigd zich tot elkaar te richten in het debat: 'jullie zeggen...'. Maar in een speldebat gaat het er om de jury en/of het publiek te overtuigen van de houdbaarheid, respectievelijk de onhoudbaarheid van de stelling. Daarom richten de debaters zich tot de jury en het publiek in plaats van tot elkaar: 'Mijn opponent beweert...'. Per definitie zijn voor- en tegenstanders overtuigd van hun eigen gelijk. Dat is als het ware in het spel ingebakken. Het gaat er in het debat om dat gelijk ook te krijgen. Je kan daarom je tegenstander niet overtuigen, de jury wel. Een debater richt zich in zijn betoog dan ook niet tot zijn tegenstanders, maar tot de jury en het publiek. Met andere woorden, de debaters gebruiken niet de tweede persoon met
83
betrekking tot de tegenstanders, maar de derde persoon. De jury houdt rekening met de manier waarop de debater met het publiek omgaat. Belangrijk is ook de ‘aankleding’ van je argumenten. De harde feiten komen overtuigender over als je ze ‘voelbaar’ maakt voor je publiek en de jury. Bedenk dat mensen over het algemeen meer onder de indruk zijn van één dode in hun straat, dan van duizend doden in een ver land! Een goed betoog houdt rekening met een verdeling van inhoud over: • • •
ethos (je eigen imago, deskundigheid, betrouwbaarheid) logos (het verstand, goede argumenten) en pathos (het inspelen op het gevoel van je publiek)
Ad ethos Je eigen imago kent vele facetten. De waardering van dit imago is natuurlijk ook afhankelijk van de smaak van het publiek. Zijn zij geïmponeerd als je een mooi pak aantrekt? Of zul je ze voor je innemen als je je dagelijkse kloffie aantrekt, waarin jij je prettig voelt? Ethos heeft alles te maken met de geloofwaardigheid die je uitstraalt. “Be the argument” zeggen de Engelsen wel eens: als jij niet de indruk wekt dat je achter je argumenten staat, waarom zou het publiek deze argumenten dan overnemen? Andere ethostechnieken bestaan eruit het publiek de indruk te geven dat je veel van een onderwerp weet, dat je bepaalde situaties uit de praktijk kent, of dat je veel overeenkomsten vertoont met het publiek (want dan zullen ze je eerder geloven dan dat jij anders bent dan zij). Ook je stemgebruik kan overwicht geven. Iemand die zijn argumenten zachtjes het publiek in mompelt, zal een minder overtuigende indruk achterlaten dan iemand die met bezieling spreekt. Ad pathos Je kunt inspelen op het gevoel van het publiek door je argumenten zo goed mogelijk invoelbaar te maken voor het publiek. Dit kun je doen door een beeld te schetsen van een bepaalde situatie. Kijk maar eens hoe dat op de televisie in zijn werk gaat. Een spotje op tv dat geld inzamelt voor de slachtoffers van de aardbeving in Turkije, haalt meer geld op als het beelden toont (bijvoorbeeld van kleine kindertjes die tussen de puinhopen naar hun ouders zoeken) dan wanneer er droge informatie wordt verteld (bijvoorbeeld: help Turkije want er zijn 10.000 slachtoffers). Ook kun je het publiek erbij betrekken door een (retorische) vraag te stellen. In een discussie over gratis openbaar vervoer bijvoorbeeld, kun je het publiek vragen of zij graag in de schoenen van een conducteur zouden willen staan, als iedereen gratis recht heeft op een treinrit. In de retorica - de kunst van het spreken uit de Griekse oudheid - onderscheidde men vijf fasen die een spreker moet doorlopen om een goede speech te houden. Dit geeft aan dat alléén het zoeken naar argumenten niet voldoende is. De vijf taken van de spreker zijn: 1. de inventio: de ‘vinding’ van wat je wilt gaat zeggen 2. de dispositio: het ordenen van je betoog 3. de elocutio: de stijl/ juiste woorden zoeken voor je betoog 4. de memoria: de mentale voorbereiding 5. de actio: het doen/ oefenen van je betoog. 84
Ad taak 1: dit doe je zowel alleen als met je teamgenoten. Het is een proces dat eigenlijk niet stopt voor het einde van het debat, omdat er in een debat altijd geïmproviseerd moet worden. Alleen de eerste twee debatten kunnen immers (gedeeltelijk) thuis voorbereid worden. Ad taak 2: vraag je van te voren af in welke volgorde je de argumenten behandelt. Ad taak 3: dit moet je voornamelijk persoonlijk uitvogelen. Wel kun je bijvoorbeeld met je teamgenoten een slogan bedenken, maar de verwoording van je eigen betoog kun je het beste zelf uitzoeken. Ad taak 4: dit kun je zowel in teamverband als individueel doen. Hieronder zou je het maken van hulpmiddelen (bijvoorbeeld kaartjes met argumenten en citaten) kunnen verstaan. Maar ook het je inleven in het debat en het ‘spontaan’ spreken over de hoofdpunten van het debat.
Ad taak 5: dit punt is zeer belangrijk. Door vaak te oefenen, kom je steeds minder voor verrassingen te staan die je uit het veld slaan. Bij de presentatie van je betoog is het van belang dat de debaters de jury en het publiek goed aankijken. De debater die aan de beurt is, gaat staan. De debaters spreken niet gejaagd en lezen hun beurt niet van papier. Er moet zoveel mogelijk spontaan gesproken worden, waarbij gebaren en mimiek functioneel moeten zijn. Het is van groot belang dat de debaters duidelijke signaalwoorden gebruiken. Hoe duidelijker zij hun betoog structureren door middel van signaalwoorden voor argumentatie, hoe gemakkelijker het betoog te volgen is voor de jury, de tegenpartij en het publiek. Wanneer het publiek een spreker niet goed kan volgen, raakt het niet zo makkelijk overtuigd van diens gelijk. Gebruik daarom ook de termen die typerend zijn voor het punt, dat je bespreekt. Geef expliciet aan dat er volgens jou belangrijke problemen zijn. Spreek over problemen, oorzaak, doeltreffendheid, uitvoerbaarheid, voor- en nadelen. Dit maakt dat de jury de argumenten kan plaatsen. Een duidelijke structuur maakt dat de debaters beter in staat zijn op elkaar te reageren. Uit onderzoek is (wel eens) gebleken: -dat herhalen helpt, bijvoorbeeld van een slogan, refrein: denk aan “I have a dream” van Martin Luther King of aan “Yes we can” van Barack Obama. -dat het gebruik van humor en beeldspraak overtuigend werkt -dat de snelheid van spreken van invloed is op de overtuigingskracht. Over het algemeen geldt: meer vaart meer overtuiging (waarom zou dit zo zijn denk je?). Dit gaat natuurlijk alleen maar op als je tekst nog begrijpelijk is! -dat het gebruik van zogenaamde soundbites - korte krachtige uitspraken - door een publiek gewaardeerd worden. Meester in het debiteren van soundbites was de president/acteur Ronald Reagan: “The Democrates are so far left, they’ve left the country.” Het is dus nogmaals zeer belangrijk om je te realiseren dat het bij het gesproken woord niet voldoende is om je argument slechts te noemen. Sta daarom in je betoog goed stil bij de belangrijkste punten, ondersteun deze met een pakkend voorbeeld en herhaal aan het einde van je argument nog eens duidelijk de strekking van wat je wilt zeggen. Zo voorkom je dat de jury belangrijke punten niet opmerkt, of op een hele andere manier interpreteert dan jij bedoeld hebt. Gebruik hierbij je bevlogenheid of humor. Zo kan een argument dat eerst abstract leek, ineens heel veel overtuigingskracht krijgen.
85
Tip! •
Je kunt je voorbereiden tot je een ons weegt, maar goed luisteren naar wat je tegenstander zegt is de allerbelangrijkste vaardigheid in een debat. Debatteren is nu eenmaal tweerichtingsverkeer, dus aan je voorbereiding zit een limiet. Voorbereiden is goed, maar zorg dat je jezelf niet in een keurslijf plaatst. Door goed te luisteren naar je tegenstanders en de consequenties te doordenken van wat ze voorstellen, kom je al een heel eind!
11. Drogredenen Soms gebruiken sprekers drogredenen, ofwel overtuigingsmiddelen met een luchtje. Soms wordt er geargumenteerd op dubieuze wijze, soms wordt er helemaal niet geargumenteerd. Je kunt natuurlijk zelf proberen om je gehoor met drogredenen te overtuigen, maar als de tegenpartij deze drogredenen weet te ontmaskeren, dan werken ze eerder tegen je. Omgekeerd is het belangrijk drogredenen van de tegenpartij te herkennen en onschadelijk te maken. Vooral drogredenen die als grap overkomen, kunnen goed scoren bij het publiek en de jury. Humor is immers een belangrijk overtuigingswapen. Hieronder vind je een aantal drogredenen die nogal eens in debatten worden aangetroffen: 1. Ad hominem argument (de persoonlijke aanval): hierbij wordt op de man gespeeld in plaats van op het ter discussie staande standpunt of argument. Bijvoorbeeld: "iedereen behalve mijn tegenstander weet ....." of "wat kan mijn tegenstander als student nou weten van .......?" 2. Het hellend vlak (the slippery slope): hierbij wordt ten onrechte gesuggereerd dat een maatregel van kwaad tot erger leidt. Bijvoorbeeld: "als we vandaag de viagra-pil in het ziekenfondspakket plaatsen, gaan we morgen BMW's vergoeden!" 3. Drogreden van de verkeerde tegenstelling (vals dilemma): er worden twee tegengestelde opties gesuggereerd (waar er nog veel meer zijn). Bijvoorbeeld: “wat heb je liever in het ziekenfonds: viagrapillen voor macho’s of thuiszorg voor oude omaatjes?” 4. De stroman: hierbij wordt het standpunt of de argumentatie van de tegenpartij vertekend. Bijvoorbeeld: de voorstanders pleiten ervoor viagra niet in het ziekenfonds te plaatsten, omdat andere geneesmiddelen meer urgent zijn en de tegenstander verwoordt dat standpunt als: "de voorstanders hebben aangegeven dat zij totaal niets geven om de patiënten die bij viagra gebaat zouden zijn." 5. De cirkelredenering: hierbij is het aangevoerde argument identiek aan het standpunt dat het moet ondersteunen. Cirkelredeneringen lijken soms heel plausibel (ze zondigen dan ook niet tegen de logica, want ze hebben de onbetwistbare vorm van A = A). Vaak zie je pas op het tweede gezicht dat het argument weinig toevoegt. Bijvoorbeeld: De overheid moet het financieren want het is haar taak om dat te doen". Zonder extra ondersteuning zegt dit argument weinig. 6. Argumentum ad populum (populistische drogreden): hierbij wordt de mening van anderen als enige bewijsvoering aangebracht. Bijvoorbeeld: "iedereen is het er over eens dat...." of "duizenden lezers staan achter de denkbeelden van X, dus....." 7. Bevestigen van de consequens: de relatie tussen twee zaken wordt omgedraaid in een als ... dan redenering.
86
Bijvoorbeeld: 1. Als kaas uit Alkmaar komt, dan is het lekker 2. Dit is lekkere kaas (2 correcte argumenten). 3. Dus het is kaas uit Alkmaar (incorrecte conclusie). De bewering in uitspraak 1 wordt ten onrechte omgedraaid: dat een kaas lekker is, wil nog niet zeggen dat deze uit Alkmaar komt. Er zijn immers ook nog andere plaatsen waar lekkere kaas vandaan komt. 8. Autoriteitsdrogreden: hierbij wordt ten onrechte de eigen of iemands anders autoriteit aangehaald om een standpunt te ondersteunen. Bijvoorbeeld: "Als Veldman zegt dat het zo is, dan zal ze wel gelijk hebben: ze is tenslotte professor". 9. Onjuiste oorzaak - gevolgrelatie: hierbij wordt er al te makkelijk van uitgegaan dat als een verschijnsel na een ander verschijnsel optreedt, het eerste verschijnsel de oorzaak is van de tweede. Bijvoorbeeld: "Het invoeren van het alcoholverbod tijdens Koninginnenacht was succesvol, want er zijn dit jaar aanzienlijk minder ordeverstoringen geweest". (Terwijl bijvoorbeeld het feit dat het een zeer koude nacht was een meer voor de handliggende verklaring zou zijn.) 10. Verschuiven van de bewijslast: wie stelt, bewijst. Zo luidt een bekende stelregel in een debat. Deze regel houdt in dat degene die iets beweert (Bush is een leugenaar), desgewenst deze bewering moet onderbouwen. Sommige debaters draaien de bewijslast om: bewijst hij maar eens dat Bush geen leugenaar is! Daarmee begaan zij dus de droge reden van het verschuiven van de bewijslast. Zelfs goede debaters en politici gebruiken wel eens een drogreden - ook bewust. Het is dus zaak om als tegenstander alert te blijven.
12. De jury Als leidraad voor de jury kan de onderstaande beoordelingslijst gehanteerd worden: Presentatie het gebruik van: * heldere inleidingen en afsluitingen; * aantrekkelijke formuleringen, humor, beeldspraak; * rake interrupties. Structuur * duidelijke opening van het betoog * aangeven argumentatie en geschilpunten * samenvatten argumentatie / conclusies tussendoor * duidelijke afronding Publiekgerichtheid * los van het papier spreken * levendigheid (bijv. gebruik van voorbeelden, grapjes) * afwisseling (in intonatie bijvoorbeeld) * het maken van en reageren op interrupties Taalgebruik en formulering * natuurlijk taalgebruik * prettig spreektempo * goed volume * helderheid en exactheid van uitleg 87
Non-verbaal * oogcontact met het publiek * gebaren/ bewegingen * lichaamshouding (ook als je niet spreekt!) 13. Voorbeeldstellingen Hieronder staat een aantal stellingen waarover in een debat gedebatteerd kan worden. Voor het formuleren van actuele stellingen levert echter een uurtje de krant lezen meestal genoeg inspiratie! ethisch/medisch -ouders moeten het geslacht van hun baby kunnen bepalen -ochtendgymnastiek moet op het werk worden ingevoerd -xenotransplantatie moet verboden worden -zelfmoordsites op het internet moeten verboden worden opleiding -elke student moet verplicht in het buitenland op stage -filosofie (of debatteren of ....) moet een verplicht schoolvak worden -Universiteiten moeten tele-leren aanbieden cultuur -reclame dient in het Nederlands plaats te vinden -het publieke omroepbestel moet worden afgeschaft -sinterklaas en de kerstman moeten fuseren economie -wie beter presteert, moet beter beloond worden -de salarissen van topmanagers moeten aan banden gelegd worden. milieu -er moet een einde komen aan de wegwerpmaatschappij -genetisch gemanipuleerd voedsel moet verboden worden -toeristen mogen maximaal 1 maal per jaar een vliegreis maken politiek -Nederland en Vlaanderen moet 1 natie worden -Nederland moet een vrouwelijke premier krijgen -de parlementaire democratie moet vervangen worden door en directe democratie -er moet een maximum aantal kinderen per gezin komen -Europa moet een officiële voertaal krijgen -Nederland moet een keuring invoeren voor ouders -Turkije moet niet tot de EU worden toegelaten -Nederland moet zwaardere straffen invoeren waardestellingen -economische groei is belangrijker dan het milieu -liever Jip en Janneke dan Pippi langkous -beter een republiek dan een monarchie
88
14. Tien gouden tips voor de debater 1. Voorbereiding Vergeet nooit je voorbereiding: dit is de veilige haven waarnaar je altijd terug kunt keren. 2. Argumentatiestructuur Een goede argumentatiestructuur is goud waard, maar zeer moeilijk om op te stellen. 3. Betooglijnen Check je argumentatiestructuur op alle schakels! Wees zeer kritisch op je eigen betooglijnen. 4. Stijl Een overtuigende presentatie bevat meer dan alleen argumenten! 5. Aanvallen en verdedigen Durf aan te vallen, maar vergeet je verdediging niet. 6. Luister Luister goed hoe je tegenstander je woorden parafraseert. 7. Verlevendigen Verlevendig je betoog met voorbeelden, beeldspraak en vergelijkingen. 8. Beheers u emoties Beheers in discussie je emoties en laat je niet verleiden tot geschreeuw: uiteindelijk overwint altijd de redelijkheid. 9. Drogredenen Reageer op drogredenen niet met ‘dat is een drogreden’, maar haal de angel uit deze discussiezet. 10. Gemeenschappelijke uitgangspunten De sterkste argumenten zijn die argumenten die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke uitgangspunten.
89
Literatuur Er is inmiddels aardig wat literatuur verschenen in Nederland over met name argumenteren en debatteren. Wat voorbeelden in willekeurige volgorde zijn: 2000 Geer, P.M. van der: De kunst van het debat. Den Haag: SDU. ISBN 90 12096774. Veel actuele voorbeelden uit de Nederlandse politiek. 1998 Braet, A. en L. Schouw: Effectief debatteren. Groningen: Wolters-Noordhoff. ISBN 90-01-15974-5. Dit boek gaat met name over de strenge ‘academische’ variant van beleidsdebatteren. Met degelijke voorbeelden. 1995 Geer, P.M. van der: Werken aan debatvaardigheden. Utrecht: Lemma. ISBN 90 5189 430 9. Het aardige van dit boek is dat het ingaat op de meest voorkomende debatvarianten in Nederland. 1995 Geer, P.M. van der en B. Walenkamp: Gelijk hebben, gelijk krijgen. De kunst van het overtuigen. Utrecht: Kosmos,. ISBN 90 215 2614 X. Een luchtig boekje met allerlei voorbeelden op het gebied van overtuigingskracht, aanvallen en verdedigen etc. 1998 Geer, P.M. van der en B. Walenkamp: Daar trappen wij niet in. Wegwijs in discussietrucs. Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers. ISBN 90-215-9344-0. Zie omschrijving boven. 1996 Spolders, Marjon: Het winnende woord. Succesvol argumenteren. Amsterdam: Bert bakker. ISBN 90-351-1946-0. Dit boek gaat op een populaire manier in op de klassieke retorica en besteedt ook veel aandacht aan de presentatie. 1997 Eemeren, Frans van en Rob Grootendorst. Dat heeft u mij niet horen zeggen. Drogredenen van A tot Z. Amsterdam: contact. ISNB 90-254-0083-3. Een mooi actueel overzicht met veel voorbeelden uit de praktijk. 1999 Geer, Peter.M. van der: Het lagerhuis. De kunst van het debatteren. Kosmos: Utrecht. ISBN 90-215-8921-4. Anders dan de titel doet vermoeden gaat de auteur meer in op het debatteren in het algemeen, i.p.v. alleen het tv-programma het Lagerhuis.
90