Advies financiering re-integratieactiviteiten mantelzorgers
Maak werk van mantelzorg December „12
De ontwikkeling van dit document is tot stand gekomen mede dankzij Instituut Gak Auteur: Stichting Werk&Mantelzorg
Inhoud 1. SAMENVATTING ....................................................................................... 3 2. DE VRAAGSTELLING IN EEN BREDERE CONTEXT ...................................... 4 3. “OMGEVINGSFACTOREN” ......................................................................... 5 4. WAT TE VERSTAAN ONDER RE-INTEGRATIE VAN MANTELZORGERS? ....... 6 5. GROEPEN MANTELZORGERS ..................................................................... 6 6. CONCLUSIE ............................................................................................ 12 7. AANBEVELINGEN ................................................................................... 12
1.
Samenvatting
Het Instituut Gak heeft gevraagd om een advies waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden van het financieren van re-integratieactiviteiten voor mantelzorgers. In voorliggend advies wordt een beeld geschetst van de thans bestaande mogelijkheden en worden suggesties gedaan voor een meer specifieke aanpak (paragraaf 7). Wanneer het begrip “re-integratie” breder wordt opgevat dan activiteiten die specifiek zijn bedoeld om mensen naar werk toe te geleiden, dan blijkt er voor werkende mantelzorgers en voor mensen die nog mantelzorg verlenen al het nodige te worden gedaan (paragraaf 4). Bij de werkende mantelzorgers gaat het om activiteiten die zijn bedoeld om mensen die al gedurende een langere tijd niet meer op het werk aanwezig zijn, weer aan de slag te krijgen. Het gaat ook om activiteiten die erop zijn gericht om via een cultuurverandering binnen het bedrijf mantelzorgers aan het werk te houden. Activiteiten, zoals die door de Stichting werk en mantelzorg in gang worden gezet, dragen een meer preventief karakter en dagen bij aan deze meer mantelzorgvriendelijke bedrijfscultuur. Bij het nadenken over re-integratiemogelijkheden voor mantelzorgers moet een aantal “omgevingsfactoren” mede in beschouwing worden genomen. Het gaat daarbij om de primaire verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mantelzorgers (de gemeente), de mogelijkheden die de gemeenten hebben om hier aandacht aan te besteden en om de wensen van mantelzorgers zelf (paragraaf 3). Niet alleen kan het begrip re-integratie op verschillende manieren worden uitgelegd, ook de omstandigheden waarin mantelzorgers verkeren, kunnen verschillen. Tegen deze achtergrond wordt een aantal groepen mantelzorgers onderscheiden. De groep zorgverleners die niet werken heeft een diverse samenstelling. Voor een deel van deze groep is de noodzaak tot toe geleiding minder aanwezig en zullen daarop gerichte activiteiten minder effect hebben. Een ander deel van deze groep ontvangt een uitkering en is daardoor wel degelijk in beeld van de gemeente/UWV. Om hen aan te moedigen en te helpen om aan de slag te gaan, beschikken deze organisaties over de nodige instrumenten en kan een goede afweging worden gemaakt ten aanzien van de vraag of de situatie waarin de mantelzorger verkeert het gaan werken wenselijk/mogelijk maakt. Een ander deel van deze groep mantelzorgers kan baat hebben bij activiteiten van een steunpunt mantelzorg dan wel een mantelzorgmakelaar. Daarbij zij aangetekend dat veel steunpunten mantelzorg geen aanbod hebben dat specifiek is gericht op het (gaan) werken. Toch kunnen hun activiteiten voor deze mantelzorgers van belang zijn door bij te dragen aan het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen voor mensen om te gaan werken. Gedacht kan worden aan tijdelijke overname van de zorg, praktische ondersteuning en voorlichting. Re-integratie heeft hier een meer indirect karakter (paragraaf 5). Mantelzorgers die geen zorg meer verlenen en die een uitkering ontvangen kunnen een beroep doen op activiteiten van bijvoorbeeld de gemeente om hen te helpen bij het vinden van werk. Zij zijn daar al in beeld. Mantelzorgers die geen zorg meer verlenen en die geen uitkering ontvangen kunnen tussen wal en schip vallen. Dat is echter niet nodig. Gemeenten kunnen hen als nugger ondersteunen bij het vinden van werk. Van de gemeente kan niet worden verwacht dat zij iedereen kennen die in een dergelijke situatie verkeert. Vandaar dat eigen initiatief wordt benadrukt. Een goede samenwerking tussen organisaties voor mantelzorgondersteuning en de sociale dienst kan dit bevorderen (paragraaf 5).
Uit de analyse komt naar voren dat er op het vla van re-integratie voor mantelzorgers het nodige mogelijk blijkt te zijn. Het kan echter wel beter. Om dat de realiseren is bij alle betrokken partijen (mantelzorgers, gemeenten, werkgevers etc.) een grotere inzet wenselijk. In paragraaf 7 wordt een aantal aanbevelingen gedaan. Er wordt onder meer aanbevolen om op gemeentelijk niveau te komen tot een meer integrale benadering van mantelzorgondersteuning en re-integratie. De meer bekende vormen van mantelzorgondersteuning (informatie, praktische ondersteuning, respijtzorg etc.) en re-integratiefaciliteiten vullen elkaar aan en dragen gezamenlijk aangeboden bij aan een succesvolle (r)entree van de mantelzorger op de werkvloer.
2.
De vraagstelling in een bredere context
Mantelzorgers hebben het niet eenvoudig. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau komt naar voren dat mantelzorgers gemiddeld meer dan 20 uur per week voor iemand zorgen en dat gedurende een periode die gemiddeld langer dan vijf jaar duurt; voor partners liggen deze getallen nog hoger 1. Uiteraard wordt het verlenen van deze intensieve zorg niet door alle mantelzorgers en hun “klanten” als negatief ervaren. Een groot deel van hen is tevreden met de situatie en ontleent een grote tevredenheid en genoegen aan de situatie waarin hij/zij verkeert. Volgens het SCP gaat het hier om circa 73% van de mantelzorgers. Het is dus erg belangrijk de positieve kanten van mantelzorg te benadrukken. Dat mag ons echter niet de ogen doen sluiten voor het feit, dat voor veel mantelzorgers er in de loop van het zorgverleningsproces een situatie ontstaat die kan worden gekenmerkt door overbelasting, uitval en helaas ook ziekte. In 2008 zijn volgens het SCP circa 450.000 mantelzorgers zeer zwaar belast of overbelast; dat zijn er 150.000 meer dan enkele jaren daarvoor2. Heel veel factoren hebben hieraan bijgedragen. Het voert te ver om hier verder op in te gaan. Veel is afhankelijk van de spankracht van mensen en de specifieke problemen die zij ondervinden. Het verrichten van betaalde arbeid is een van de factoren die bij kunnen dragen aan overbelasting. Het gaat dan niet zozeer om het werken zelf, als wel om de omstandigheden waaronder zij dat werk moeten doen. Onbegrip op de werkvloer, het ontbreken van mogelijkheden om flexibel te werken in combinatie met een moeilijke situatie thuis kunnen ertoe leiden dat mensen zich niet in staat achten werk en zorg te combineren; zij kunnen zich zelf genoodzaakt zien vaak voor hen pijnlijke keuzes te maken. Deze keuzes kunnen zijn: het niet meer werken, het minder gaan werken en/of het afzien van een zeker carrièreperspectief omdat dat gepaard kan gaan met een grotere arbeidsinzet. Dit is een ongewenste situatie. Vanuit de mantelzorger, omdat werken een van de wegen is om even aan de zorgsituatie te ontsnappen en voor de werkgever omdat hij daardoor een goede werknemer kwijt raakt of mist. Hiervoor is gesproken over mantelzorgers die niet (meer) werken en over mantelzorgers die minder (minder dan zij wensen) werken. Daarnaast zijn er mantelzorgers die niet werken en die genoodzaakt zijn geweest een uitkering aan te vragen om in hun levensonderhoud te voorzien. Of het een tot het ander heeft geleid is niet zo van belang. Het verschil tussen deze groep en de hiervoor bedoelde groepen mantelzorgers is dat zij niet alleen doelgroep zijn van de WMO (mantelzorgondersteuning) maar ook van de Wet werk en bijstand (en het traject dat erop is gericht om uitkeringsgerechtigden te helpen weer aan het werk te gaan). 1 2
SCP: “Mantelzorg. Een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in 2007” 2009. SCP: “Mantelzorg uit de doeken” 2010
Het Instituut Gak heeft gevraagd om een advies met betrekking tot de financieringsmogelijkheden van re-integratie-activiteiten voor mantelzorgers. Deze vraag is ingegeven door de gedachte dat er op dat vlak voor mantelzorgers weinig wordt gedaan en er weinig mogelijk is in financiële zin. Naar onze mening is het antwoord op de vraag van de subsidieverlener afhankelijk van de wijze waarop het begrip “re-integratie” wordt uitgelegd. Ons inziens kan dit begrip een bredere betekenis worden gegeven dan met de activiteiten die nu door UWV en gemeenten voor (langdurig) werklozen worden uitgevoerd. Tegen die achtergrond hebben wij de vrijheid genomen om dit advies in een wat breder perspectief te trekken.
3.
“Omgevingsfactoren”
Voordat meer wordt ingegaan op de inhoud, is een waarschuwing op zijn plaats. Mantelzorg is niet een op zich zelf staand iets. Het is een gebeuren dat nauw is vervlochten met andere thema „s: werk, professionele zorg, fiscaliteit, wonen etc. Dat geldt ook voor de financiering van activiteiten die zijn gericht op ondersteuning van mantelzorgers in het algemeen en het toe geleiden naar werk in het bijzonder. Het advies in deze notitie moet worden bezien in het kader van een aantal relevante omgevingsfactoren:
ondersteuning van mantelzorgers is gedecentraliseerd beleid. Het is aan de gemeenten te bepalen of en zo ja hoe zij vorm willen geven aan de ondersteuning van mantelzorgers. Daarvoor bestaat geen blauwdruk. Dat leidt ertoe dat er geen sprake kan zijn van een advies waarin een landelijk geldende oplossing wordt gegeven voor de financiering van bepaalde activiteiten. Er zal sprake moeten zijn van lokaal maatwerk.
de budgetten waarmee gemeenten hun verantwoordelijkheden gestalte moeten geven, zullen de komende jaren sterk onder druk komen te staan. In toenemende mate wordt aan gemeenten nieuwe taken opgelegd zonder dat de daarbij behorende financiële middelen volledig worden overgedragen: overdracht met een efficiencykorting. Daarmee zij gezegd dat gemeenten niet meer vanzelf open zullen staan voor nieuwe activiteiten voor mantelzorgers. Integendeel. Kans van slagen om op lokaal niveau een positief antwoord te krijgen op de vraag van de subsidieverlener naar financiering van re-integratieof ondersteuningsactiviteiten om mantelzorgers naar werk te geleiden, is er vooral als gemeenten duidelijk gemaakt kan worden welk belang zij zelf daarbij hebben.
mensen hechten aan hun zelfstandigheid en aan de mogelijkheid zoveel mogelijk een eigen regie op hun leven te blijven houden. Dat geldt ook voor mantelzorgers. Daarbij komt dat mantelzorgers over het algemeen een goed opleidingsniveau hebben. Dit betekent dat het aanbieden van re-integratieactiviteiten en andere vormen van ondersteuning, alsmede de financiering daarvan alleen aan de orde zou moeten zijn als de mantelzorger daar om vraagt of als er sprake is –zonder dat de mantelzorger zich daarvan bewust isvan een belemmering die hem/haar verhindert zelf de weg naar werk te vinden. Deze overweging is van belang omdat hij aansluit bij de opvatting van de overheid dat mensen eerst zelf hun problemen op moeten lossen en bij de hiervoor geconstateerde financiële beperkingen die gemeenten in toenemende mate ondervinden.
4. Wat te verstaan onder re-integratie van mantelzorgers? Het begrip re-integratie kan worden gezien als een verzamelbegrip voor de activiteiten die nu met name plaatsvinden om langdurig werklozen en mensen met een min of meer ernstige arbeidsbeperking naar werk te geleiden. Daarbij kan worden gedacht aan de activiteiten die worden aangeboden door het UWV en de gemeenten. Voorbeelden daarvan zijn: sollicitatietraining, bemiddeling, aanbieden van vacatures, coaching etc. Re-integratie kan ook betrekking hebben op activiteiten onder de verantwoordelijkheid van werkgevers om mensen die bij hen in dienst zijn, maar die al geruime tijd geen werkzaamheden meer verrichten, weer terug op de werkvloer te krijgen of om hen begeleid te herplaatsen. De brandweer heeft als taak branden te blussen. Om dat te voorkomen zijn voorlichtingsactiviteiten van de brandweer nodig om mensen te manen voorzichtig te zijn met vuur. Het gaat dus om activiteiten die het uitrukken van de brandweer moeten voorkomen. Zo kan re-integratie ook worden opgevat als een activiteit die een preventief karakter kan hebben om te voorkomen dat mensen verdwijnen uit het domein van de betaalde arbeid, met als gevolg dat zij een beroep moeten doen op de hiervoor bedoelde activiteiten van het UWV en de gemeenten. Tenslotte kan re-integratie betrekking hebben op de ondersteuning van mensen die geen betaalde baan hebben en die ook geen uitkering van de gemeente ontvangen om in hun levensonderhoud te voorzien. Denkt u daarbij aan de groep van de zogenaamde “Nuggers”. Re-integratie aldus geduid betreft iets waarmee mantelzorgers ook te maken kunnen hebben of waarmee zij iets te maken zouden moeten kunnen hebben. Immers, zij kunnen een uitkering ontvangen, zij kunnen werknemer zijn, zij kunnen langdurig werkloos zijn en zij kunnen geen uitkering ontvangen. De constatering dat er voor mantelzorgers geen financiering of andere mogelijkheden zijn om (weer) aan het werk te gaan, verdient dan ook enige nuancering. Een en ander wordt hierna verder uitgewerkt. Daarbij zal de groep mantelzorgers die de subsidieverlener voor ogen heeft nader worden gespecificeerd op basis van de verschillende uitgangssituaties waarin zij kunnen verkeren en op basis van de hiervoor geschetste interpretaties van het begrip “re-integratie” . Tevens zal daarbij worden aangegeven wat er reeds voor deze groep gebeurt, hoe dat zou kunnen verbeteren en hoe daarbij een relatie kan worden gelegd met het reintegratie-gebeuren dat plaatsvindt vanuit het UWV en de gemeenten.
5.
Groepen mantelzorgers
Mantelzorgers kunnen in een van de vier volgende groepen worden ondergebracht:
mantelzorgers die in dienst zijn van een werkgever; mantelzorgers zonder baan die geruime tijd zorgen achter de rug hebben en die geen uitkering ontvangen om in het levensonderhoud te voorzien; mantelzorgers zonder baan die geruime tijd zorgen achter de rug hebben en die een uitkering ontvangen; mantelzorgers die nog zorg verlenen maar die niet (meer/nog niet) werken.
A. Mantelzorgers die in dienst zijn van een werkgever Dit is verreweg de grootste groep mantelzorgers. Uit onderzoek komt naar voren dat circa 71% van de mensen tussen de 18 en 65 jaar werk en mantelzorg combineert 3. Dat is ongeveer 1 op de 8 werknemers. Er zijn prognoses dat in de nabije toekomst deze verhouding 1 op 4 zou kunnen gaan bedragen. In de sector zorg doet zich dit fenomeen al voor. Op zich behoeft dit geen probleem te zijn als mantelzorgers op de werkvloer voldoende ondersteuning van hun leidinggevende of van hun collega ‟s zouden ontvangen. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat hieraan nogal wat mankeert. De cultuur in veel bedrijven/organisaties is nog niet echt mantelzorgvriendelijk. Zo geven veel mantelzorgers aan dat zij niet goed in gesprek kunnen gaan met hun leidinggevende over de situatie waarin zij verkeren en dat veel leidinggevenden niet bekend zijn met het feit dat veel medewerkers Überhaupt mantelzorg verlenen. Ook van collega ‟s is de steun en het begrip niet onbeperkt. Immers, het feit dat iemand –al dan niet op basis van zorgverlof- afwezig is om zorg te verlenen, leidt ertoe dat collega ‟s steeds meer op hun schouders krijgen. Dit wordt niet altijd gewaardeerd. De mogelijkheden van zorgverlof worden weinig benut. Dat hangt deels samen met het feit dat mantelzorgers bang zijn voor hun toekomstperspectief als zij zorgverlof aanvragen, deels met het feit dat collega ‟s dat lastig vinden en deels met het feit dat de mogelijkheden van zorgverlof onbekend zijn. Voornoemde situatie leidt er gemakkelijk toe dat mantelzorgers gedurende langere of kortere tijd afhaken en zich ziek melden. Dat is niet alleen voor mantelzorgers erg vervelend. Ook voor werkgevers. Uit onderzoek naar de gevolgen van dit soort verzuim komt naar voren dat het werken aan de gezondheid van werknemers een bedrijf met 100 werknemers 96.000 euro aan kosten kan besparen 4. Uiteraard heeft dit niet alleen betrekking op mantelzorgers, maar mantelzorg speelt hierbij zeker een rol. Met het voorgaande wordt feitelijk gedoeld op het voorkomen dat mantelzorgers uitvallen vanwege het combineren van zorg en werk en dat er later een duur reintegratietraject nodig is om hen weer beschikbaar te krijgen op de werkvloer. Op dit vlak wordt al het nodige gedaan. Verwezen wordt onder meer naar activiteiten van de Stichting werk en mantelzorg die erop zijn gericht om uitval en ziekte van de mantelzorger te helpen voorkomen door iets te doen aan de cultuur binnen bedrijven en andere organisaties. Door de stichting zijn tools ontwikkeld om een diagnose te stellen van de situatie in de eigen organisatie en worden hulpmiddelen beschikbaar gesteld om als werkgever iets te doen aan een mogelijk slechte diagnose. Deze tools en hulpmiddelen worden veelal gratis beschikbaar gesteld door de Stichting. De aanpak van het probleem door het bedrijf zelf is voor rekening van de werkgever. Ook andere organisaties bieden ondersteuning aan werkgevers bij het realiseren van een mantelzorgvriendelijke bedrijfscultuur. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het organiseren van een spreekuur voor werkende mantelzorgers in het bedrijf, aan informatiebijeenkomsten over ondersteuningsmogelijkheden voor werknemers (en werkgevers), specifieke ondersteuning van werkgevers op het terrein van wettelijke regelingen, het organiseren van cursussen. Tenslotte kan worden gewezen op de diensten van een zogenaamde mantelzorgmakelaar. Deze neemt veelal regeltaken voor werkende mantelzorgers over en kan ook bemiddelen in geval van problemen met werkgevers.
3 4
SCP: “Mantelzorg uit de doeken”. 2010 RTL Nieuws: 10 oktober 2012
Niet al deze activiteiten zijn gratis. Een deel van de kosten wordt betaald door verzekeraars (bijvoorbeeld Menzis) of gemeenten. Een deel wordt betaald door bedrijven zelf. Over het algemeen kan dus gesteld worden dat er mogelijkheden zijn om werkende mantelzorgers te ondersteunen. Deze zijn –gezien de omvang van het werkterrein- per definitie beperkt. Gesteld mag worden dat van werkgevers meer gevraagd mag worden dan het tonen van hun goede wil (al is dat een eerste belangrijke stap). Het structureel aanpakken van het ondersteunen van mantelzorg verlenende werknemers is een zaak die primair tot de verantwoordelijkheid van werkgevers behoort. Daarover worden in steeds meer cao ‟s afspraken gemaakt. Dit onderdeel van deze notitie zou niet volledig zijn als niets werd gezegd over de betekenis van de Wet Verbetering Poortwachter. In het kader van deze wet is de werkgever verplicht om samen met de werknemer een re integratieplan op te stellen en een extern re-integratiebureau te betalen. De werkgever heeft daar ook belang bij omdat een in gebreke blijven op dit punt leidt tot een boete voor de werkgever. Het kan daarbij gaan om activiteiten in de sfeer van spoor 1 (bewerkstelligen van terugkeer naar de eigen werkgever) en spoor 2(outplacement naar een baan elders: bijscholing, coaching, intakegesprekken, sollicitatietraining, rapportage over de beroepsmogelijkheden van de medewerker etc.). Ook deze activiteiten kunnen belangrijk zijn voor mantelzorgers als zij, door de situatie waarin zij verkeren. in een situatie van langdurige ziekte terecht zijn gekomen. Conclusie bij deze paragraaf is dat er voor mantelzorgers die in dienst zijn van een werkgever al veel mogelijkheden zijn om iets te doen op het vlak van re-integratie. Voor een deel zijn daar financieringsmogelijkheden voor en voor een deel zouden werkgevers meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen (met name ten aanzien van activiteiten die zijn gericht op het mantelzorgvriendelijk maken van de bedrijfscultuur). B. mantelzorgers die nog zorg verlenen en die niet (meer/nog niet) werken Deze groep verkeert deels in een positie die tegengesteld is aan de situatie waarin de hiervoor geschetste groep mantelzorgers verkeert: zij hebben geen baan of hebben hun baan opgezegd. Uit het feit dat circa 70% van de mantelzorgers onder de 65 jaar een baan heeft, kun je afleiden dat de hier te beschrijven groep een omvang heeft van 30% van de mantelzorgers onder de 65 jaar. Eigenlijk is over de groep nietwerkende mantelzorgers weinig bekend rond hun opvattingen over werk. Aangenomen mag worden dat het gaat om een behoorlijk heterogene groep:
er zijn niet-werkende mantelzorgers die niet gewerkt hebben en die dit ook niet van plan zijn; bijvoorbeeld omdat ze daar geen behoefte aan hebben en het ook niet nodig hebben. Zij verkeren in de situatie dat zij zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien; er zijn niet-werkende mantelzorgers die gestopt zijn met werken vanwege de te verlenen zorg. Voor hen was het combineren van zorg en werken om welke reden dan ook, niet meer mogelijk. Een deel van hen zal niet zelf in het levensonderhoud hoeven te voorzien en ontvangen geen uitkering. De financiële noodzaak tot werken. tenslotte zijn er niet-werkende mantelzorgers die niet meer kunnen werken en die een uitkering ontvangen.
Het heterogene karakter van deze groep wordt versterkt door het feit dat naast het verlenen van de zorg er andere factoren zijn die bijdragen aan het niet werken van deze mensen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat zij bijvoorbeeld alleen kunnen werken op tijden die voor werkgevers lastig zijn, dat zij werk kunnen verrichten dat zich niet leent voor thuiswerken, dat de voorzieningen waarvan zij gebruik moeten maken alleen op bepaalde tijden beschikbaar zijn etc. Ook staan
deze mensen vaak verder van de arbeidsmarkt en is voor hen de stap naar het werken –zo zij daar behoefte aan hebben- te groot en te ingewikkeld. Het voorgaande is geen uitputtende analyse. Door het ontbreken van gericht onderzoek op dit punt, is dat ook niet goed mogelijk. Redenerend vanuit de in toenemende mate gevoelde noodzaak van het toegeleiden van mensen naar werk, blijft de groep mantelzorgers die niet van plan zijn om te gaan werken omdat zij nooit gewerkt hebben (de eerste groep), buiten beeld. Deze mensen zullen zich niet uit zich zelf tot de arbeidsmarkt richten en zij zullen ook uit zich zelf geen hulp inroepen van instanties die hen zouden kunnen helpen bij het vinden van werk. Uit gesprekken met steunpunten mantelzorg komt naar voren dat inspanningen om deze groep te bereiken en hen te prikkelen toch aan het werk te gaan (al dan niet gecombineerd met een breder ondersteuningsaanbod om zorgen en werken te kunnen combineren) erg weinig resultaat op zullen leveren. Een deel van de niet-werkende mantelzorgers met een uitkering (de derde groep) zal in beeld zijn bij gemeenten en het UWV. Zij behoren tot de doelgroep van de gemeente en/of het UWV om hen op een adequate wijze naar werk te geleiden. Hier kunnen door de van overheidswege gefinancierde re-integratieactiviteiten aan de orde zijn. Het is aan deze instanties om in goed overleg met deze mantelzorgers te bezien welke re-integratiemogelijkheden er zijn om zorgen en werken te kunnen combineren. Aangenomen mag worden dat dit in veel gemeenten al gebeurt of dat dit in de nabije toekomst zal gebeuren. Hoewel dit niet zo sympathiek klinkt, hebben gemeenten ook bepaalde sancties om mantelzorgers met een uitkering te enthousiasmeren te gaan werken. Het zal lastiger zijn om mantelzorgers (de tweede groep) zonder uitkering te bereiken die gestopt zijn met werken met het oog op het verlenen van zorg. Dat wil niet zeggen dat er geen pogingen moeten worden ondernomen om hen te bewegen tot re-integratie. Ook hier wijs ik op het belang dat het werken voor deze groep mantelzorgers kan hebben. Re-integratie-activiteiten hebben hier een meer indirect karakter en bestaan meer uit overreding, het wijzen op het belang van werken en uit het wijzen op bestaande mogelijkheden van ondersteuning van het combineren van zorg en werk. Hierbij kunnen organisaties die specifiek zijn gericht op het ondersteunen van mantelzorgers een belangrijke rol spelen. Gedacht kan worden aan steunpunten mantelzorg, aan welzijnsinstellingen en bijvoorbeeld aan mantelzorgmakelaars. Het aanbod van deze organisaties zal veelal bestaan uit het verstrekken van informatie over bijvoorbeeld de mogelijkheden van verlofregelingen of van flexibel werken. Meer indirect zal men mantelzorgers ook aan kunnen moedigen weer aan het werk te gaan door hen te wijzen op mogelijkheden van ondersteunende activiteiten als respijtzorg, ondersteuning door vrijwilligers in de vorm van tijdelijke overname van zorgactiviteiten etc. In feite wordt met dit type activiteiten via een omweg ruimte geboden om aan het werk te gaan. De financiering van deze activiteiten valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij hebben in het kader van de WMO daartoe de financiële middelen ontvangen. Steunpunten mantelzorg besteden aandacht aan het combineren van werk en zorg door mantelzorgers. Zij zijn daarbij veelal actief op de werkvloer, bij bedrijven (zie A). In welke mate ook bewust de meer indirecte benadering, zoals hiervoor beschreven, wordt gevolgd om mensen aan te moedigen te werken, is niet duidelijk. Een en ander zal zeker ook afhangen van de prioriteit die de gemeente hieraan toekent.
C. mantelzorgers zonder baan die geruime tijd zorgen achter de rug hebben en die een uitkering ontvangen Werkende mantelzorgers hebben een aantal strategieën om overbelasting ten gevolge van het combineren van werken en zorgen te verminderen. Mantelzorgers kunnen verlofdagen opnemen, zij kunnen zorgverlof opnemen, zij kunnen minder gaan werken of zij kunnen stoppen met werken. Wanneer we ons richten op de mantelzorgers die zijn gestopt met werken dan zal daar al snel sprake kunnen zijn van het ontvangen van een uitkering. In deze situatie behoeft niet direct verandering te komen als de noodzaak om voor een naaste te zorgen niet meer bestaat. Zeker in een economisch minder gunstige tijd zal dat het geval kunnen zijn. Voor zover deze groep mensen een bijstandsuitkering ontvangt, geldt ook hier dat zij in beeld zullen zijn van de gemeente. Ook voor hen staan dan de instrumenten open waarover de gemeente beschikt om mensen naar werk toe te geleiden. Uiteraard kan het steunpunt mantelzorg hier bij wijze van nazorg ondersteuning bieden. Of en zo ja in welke mate dat dat gebeurt, is niet bekend. D. mantelzorgers zonder baan die geruime tijd zorgen achter de rug hebben en die geen uitkering ontvangen Zonder andere mantelzorgers tekort te willen doen, lijkt dit de belangrijkste groep waarop deze notitie zich richt. Immers, het betreft mensen die niet in beeld zijn van het steunpunt mantelzorgers; immers, de periode waarin zorg wordt verleend aan een naaste is voorbij. Het betreft ook mensen die niet in beeld zijn van de gemeente omdat zij geen uitkering in de sfeer van de bijstand, ww of Anw ontvangen. Voor zover er binnen deze groep mantelzorgers mensen zijn die aan het werk willen (en waarom zouden er die niet zijn) dan kan het voor hen bijzonder lastig zijn om de weg naar een baan te vinden. Zeker als de periode waarin zij zorg hebben verleend langere tijd heeft geduurd. De vraag is aldus aan de orde wat er zou moeten gebeuren (en door wie) om ervoor te zorgen dat deze mensen kunnen (re)integreren op de arbeidsmarkt. Uit gesprekken met gemeenten en met enkele steunpunten mantelzorg komt naar voren dat deze groep voormalige mantelzorgers feitelijk niet tot de doelgroep behoort van de organisaties voor mantelzorgondersteuning. Dat heeft drie oorzaken. In de eerste plaats zullen veel ondersteunende organisaties –zoals hiervoor aangegeven- op een meer indirecte wijze bijdragen aan het combineren van werken en zorgen; voor deze groep voormalige mantelzorgers heeft dat geen betekenis. Dat geldt ook voor activiteiten die steunpunten of andere ondersteunende organisaties voor werkenden op de werkvloer verrichten. In de tweede plaats zien we een tendens binnen de wereld van de steunpunten mantelzorg om zich te ontwikkelen van een lokaal kenniscentrum op het terrein van de informele zorg. Het doel daarachter is om andere organisaties van de nodige kennis te voorzien om mantelzorgers te kunnen ondersteunen. Daarin past niet goed het aanbieden van concrete ondersteuning aan bijvoorbeeld deze groep mantelzorgers. In de derde plaats zullen deze voormalige mantelzorgers in hoge mate onvindbaar zijn voor een steunpunt; er is immers geen sprake van enige registratie. Een en ander betekent niet dat er geen weg is om mantelzorgers zonder uitkering die een langdurige periode van mantelzorg achter de rug hebben en die aan het werk willen, een duwtje in de goede richting te wijze. Die is er wel degelijk en wel via reintegratie-activiteiten die gemeenten/werkpleinen verrichten op het vlak van de reintegratie van mensen met een bijstandsuitkering of een uitkering in de sfeer van de ww of Anw. We hebben het dan over de aanpak voor de zogenaamde groep nuggers (niet uitkeringsgerechtigden). Volgens de Wet werk en bijstand is de gemeente
verplicht om bij de ondersteuning van werkzoekenden te komen met een evenwichtige benadering voor alle groepen waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. De gemeenten richten zich daarbij met name op mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en het UWV richt zich met name op mensen die direct bemiddelbaar zijn. Gemeenten zijn vaak niet actief bij het “aantrekken” van nuggers om gebruik te maken van de mogelijkheden die de gemeente heeft om hen aan het werk te krijgen. Dat hangt onder meer samen met het feit dat gemeenten deze mensen vaak niet kennen en met het feit dat de activiteiten voor nuggers gemeenten alleen maar geld kosten en geen geld besparen (door het vervallen van de noodzaak een uitkering te verstrekken). De kosten die aan deze re-integratie-activiteiten voor nuggers zijn verbonden moeten de gemeenten financieren uit de middelen die zij van het Rijk ontvang voor reintegratie van mensen met een uitkering. Omdat dat ten koste kan gaan van het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden, kan dit leiden tot een lage(re) prioriteit voor nuggers. Dit vertaalt zich ook in de voorwaarden die gemeenten stellen aan nuggers: zij moeten veel eigen initiatief tonen, open staan voor het aanbod dat gemeenten hen doet en zij moeten ook flexibel zijn bij het aanvaarden van de aangeboden baan; ook betalen zij voor de aangeboden diensten. Desalniettemin kunnen voormalige mantelzorgers zonder uitkering bij de gemeente terecht voor een re-integratietraject. In principe beschikt de gemeente over veel mogelijkheden bij het ondersteunen van de zoektocht naar werk. Genoemd kan worden: het verstrekken van informatie en advies, stage- en werkervaringsplaatsen, opleiding, bemiddeling, sociale activering etc. Het exacte aanbod aan nuggers kan in elke gemeente anders zijn, maar vaak draagt het een beperkt karakter. De vraag is aan orde of de ondersteuning van de groep voormalige mantelzorgers zonder uitkering niet kan worden gezien als een vorm van mantelzorgondersteuning. Het gaat immers om mensen die deels niet aan het werk kan komen vanwege het verlenen van zorg aan een naaste. Indien mensen in deze groep aan de slag willen en daarbij ondersteuning nodig hebben, dan zou het goed zijn de domeinen van de WMO en de Wwb aan elkaar te verbinden. Re-integratie-activiteiten voor deze groep mensen kunnen dan worden aangeboden vanuit de gemeentelijke sector die de grootste deskundigheid heeft op dat vlak (de sociale dienst) en de financiering zou voor een deel plaats kunnen vinden vanuit de WMO. Een stap verder zou zijn om in samenwerking tussen sociale dienst en gemeentelijk WMO-loket ook mantelzorgers zonder uitkering te ondersteunen die nog wel zorgtaken hebben: vanuit het steunpunt mantelzorg kan ondersteuning worden geboden bij het realiseren van de goede voorwaarden bij de mantelzorger of zorgvrager thuis om aan de slag te kunnen en het steunpunt of WMO-loket kan daarnaast betrokkenen doorgeleiden naar de sociale dienst voor het toegeleiden naar werk. In de dagelijkse praktijk zullen zich ongetwijfeld voormalige mantelzorgers als nugger bij de gemeente melden voor ondersteuning. In welke mate dat gebeurt is niet bekend. Zoals uit het voorgaande blijkt, geschiedt dat ook niet op een systematische wijze. De hiervoor geschetste mogelijkheid van samenwerking tussen WMO en sociale dienst of een deels oprekken van het financiële schot tussen WMO en Wwb is naar mijn weten nog nergens bezien. Zeker in een tijd van financiële krapte kan deze weg aanbeveling verdienen. Wat betreft de financiering van de re-integratie-activiteiten voor voormalige mantelzorgers is een laatste opmerking op zijn plaats. De meeste gemeenten stellen
financiële voorwaarden aan nuggers voor het aanbieden van ondersteuning. Deze kunnen bestaan uit het vragen van een financiële bijdrage van iedereen of uit het stellen van inkomenseisen met een financiële eigen bijdrage voor degenen met een inkomen dat de gestelde grens overstijgt. Het spreekt vanzelf dat er op dit punt geen uitzondering nodig is voor voormalige mantelzorgers.
6.
Conclusie
Het beeld dat er weinig mogelijkheden zijn om (voormalige) mantelzorgers via een re-integratie-traject aan het werk te krijgen, is te pessimistisch. Die mogelijkheden zijn er wel degelijk. Het gaat echter niet vanzelf. Inspanningen zullen nodig zijn om mantelzorgers zo nodig een zetje richting werken te geven, om ze gebruik te doen maken van het bestaande aanbod van gemeenten en anderen en om op het vlak van de financiering van activiteiten meer samenhang te vinden. Een en ander veronderstelt ook dat het begrip “re-integratie” ruimer wordt gezien dan zoals een en ander nu wordt geduid in bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand.
7.
Aanbevelingen
Het ondersteunen van mantelzorgers is maatwerk. Niet alle mantelzorgers verkeren in dezelfde omstandigheden of gaan op dezelfde wijze om met de situatie waarin zij verkeren. Dat geldt ook als we spreken over mantelzorg en werk. Ook de ondersteuning van mantelzorgers is niet overal hetzelfde. Met name in de grotere gemeenten worden steunpunten mantelzorg meer en meer gezien als een soort kenniscentrum en wordt de daadwerkelijke ondersteuning meer en meer overgelaten aan bijvoorbeeld welzijnsorganisaties. Het gevaar bestaat dat daardoor de specifieke deskundigheid verloren gaat of dat bepaalde ondersteuningsvragen niet in beeld komen. Andere steunpunten verlenen daarentegen wel concrete ondersteuning rond het combineren van werk en mantelzorg. Tenslotte hebben niet alle gemeenten eenzelfde beeld van de noodzaak/mogelijkheden van mantelzorgondersteuning. Deze constateringen leiden ertoe dat het geven van algemeen geldende aanbevelingen rond het brede begrip “re-integratie” niet mogelijk zijn. Ik volsta dan ook met enkele noties:
om voor alle groepen mantelzorgers een goede ondersteuning mogelijk te maken bij het gaan werken, is een goede inhoudelijke en zo mogelijk financiële afstemming wenselijk tussen het domein van de WMO en dat van de sociale diensten van gemeenten. Aangezien er hier sprake kan zijn van een vorm van belangenbehartiging voor (voormalige) mantelzorgers kan hier een taak liggen voor Mezzo.
Er moet meer bekendheid worden gegeven aan de mogelijkheden om via het traject voor nuggers mantelzorgers aan het werk te helpen. Eigen initiatief is uitstekend en onvermijdelijk. Dat is echter pas echt mogelijk als mensen weten dat er mogelijkheden op dat vlak bestaan. Gemeenten zijn zeer terughoudend op dat vlak. Vanuit financieel denken is dat begrijpelijk; vanuit het streven naar participatie van mensen veel minder. Organisaties als Mezzo, cliëntenorganisaties, Divosa kunnen via hun lobbykanalen de overheid bewegen hieraan een hogere (financiële) prioriteit toe te kennen.
Gemeenten kunnen bij de intake rond het toekennen van een uitkering het aspect mantelzorg meenemen. Dat is een eerste stap om wensen van mantelzorgers zichtbaar te maken en op te lossen. Een aantal gemeenten doet dit ook. Bij het UWV-circuit lijkt dit in mindere mate het geval te zijn.
Het voorgaande geldt ook voor re-integratiebedrijven. Deze voeren vaak taken voor de gemeenten uit en zij zijn ook vaak betrokken bij re-integratieactiviteiten binnen bedrijven.
Gemeenten moet duidelijk worden gemaakt dat zij ook belang hebben bij het aanbieden van re-integratie-activiteiten aan mantelzorgers. Dit belang heeft niet alleen betrekking op het meer participeren van mantelzorgers, maar ook op het minder toe hoeven te kennen van uitkeringen.
Ook binnen bedrijven en andere werkorganisaties moet continue aandacht bestaan voor de werkende mantelzorger. Activiteiten van bijvoorbeeld de Stichting Werk&Mantelzorg, Qidos, Mezzo en andere betrokken organisaties moeten zeker worden voortgezet.
Werkgevers- en werknemersorganisaties moeten actief worden betrokken bij het oppakken van het re-integreren van mantelzorgers in het arbeidsproces. Uiteraard gebeurt er op dat vlak het nodige. Zo hebben werknemersorganisaties in 2010 een intentieverklaring ondertekend om bij de cao-onderhandelingen aandacht aan mantelzorg te besteden. Een evaluatie van de resultaten van deze inzet is wenselijk. Ook kunnen de werkgeversorganisaties worden benaderd om ook met hen een intentieverklaring te tekenen.
Er is dus nog wel het nodige werk te verzetten voordat er sprake is van een optimale ondersteuning bij de re-integratie van mantelzorgers.