Liber Amicorum Michel Flamée Belangrijke uitdagingen voor een robuuste en sterke verzekeringssector 1 Paul Windels, Directeur Risk & Finance Assuralia Abstract In dit artikel worden een aantal belangrijke uitdagingen voorgesteld voor de Belgische verzekeringssector. Er wordt nagegaan welke rol de verzekering kan opnemen in een veranderende sociaal-economische omgeving. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de problematiek van de lage renteomgeving, de tekortkomingen van het huidig fiscaal kader en het nieuwe prudentieel kader Solvency II. Het artikel concludeert dat de verzekeringssector een belangrijke maatschappelijke rol kan opnemen in het kader van de voorzorgs- en vergrijzingsproblematiek maar dat hiervoor gepaste bijsturingen vereist zijn in het fiscale en prudentiële kader.
1. Rol van de verzekering in een veranderende omgeving De verzekeringssector neemt een belangrijke rol in de maatschappij op. Zowel via levensverzekeringen als schadeverzekeringen zorgen verzekeraars voor veiligheid en bescherming bij consumenten. Een veranderende omgeving brengt nieuwe risico’s met zich mee waarvoor verzekeringen een oplossing kunnen bieden. Een goed voorbeeld zijn de wijzigende klimatologische omstandigheden waaraan ons continent geruisloos wordt onderworpen. Hevige stormen, hagelbuien of periodes van langdurige droogte vormen reële risico’s die tot aanzienlijke verliezen kunnen leiden. Verzekeraars bereiden zich op een gerichte manier voor op dergelijke omstandigheden zodat zij verzekerden en aangeslotenen kunnen bijstaan om zelfs door zware calamiteiten heen te helpen. Na verschillende jaren van groei na de eeuwwisseling, met de levensverzekering als drijvende kracht, moest de verzekeringssector tijdens de afgelopen jaren zijn weg zoeken door een gewijzigde conjunctuur. Na de financiële crisis en de overheidsschuldencrisis volgde een geleidelijk herstel. Tegen een achtergrond van financiële repressie houden verzekeringsondernemingen ongeziene hoeveelheden overheidsobligaties aan om hun verplichtingen aan polishouders na te komen. De beleidsrente is intussen gezakt tot een absoluut dieptepunt waardoor nationale overheden opnieuw ademruimte krijgen. Uit alle indicatoren blijkt vandaag onmiskenbaar en onweerlegbaar dat de vergrijzing zeer aanzienlijke financiële inspanningen en structurele veranderingen vereist. In deze gewijzigde economische omstandigheden is de verzekeringssector bereid om een belangrijke aanvullende rol in de sociale zekerheid op te nemen. Verzekeraars kunnen met hun producten en diensten helpen om de sociale en budgettaire gevolgen van de vergrijzing op te vangen. De stijgende uitgaven voor pensioenen en voor medische en niet-medische zorg kunnen op een proactieve manier worden opgevangen door een grotere rol toe te kennen aan de private verzekering.
1
Dit artikel geeft enkel opinies weer van de auteur en niet noodzakelijk deze van Assuralia.
1
Er zijn minstens drie domeinen waar verzekeraars gezien hun expertise een grotere rol kunnen opnemen: Aanvullende pensioenen: naast hun wettelijk pensioen moet het aanvullend pensioen (in zowel de tweede als de derde pijler) toekomstige gepensioneerden toelaten om hun levenstandaard verder te zetten. - Meer dan 98% van de werkgevers kiest een groepsverzekeraar voor het beheer van zijn aanvullend pensioenplan. Momenteel beheren verzekeraars ongeveer 80% van alle reserves uit de tweede pensioenpijler. De verzekeringssector zal dan ook een belangrijke rol spelen in de door de regering beoogde veralgemening en verdieping van de tweede pensioenpijler. - De individuele pensioenspaarverzekeringen vormen eveneens een essentieel element van het toekomstige pensioenbeleid. Ook op dit vlak speelt de verzekeringssector een belangrijke rol: ongeveer de helft van de 2,7 miljoen Belgen die aan pensioensparen doen, doen dit bij een verzekeraar. - Daarnaast doen nog eens 1,5 miljoen Belgen aan langetermijnsparen via een verzekering. Deze producten helpen om het inkomensverlies op de pensioenleeftijd op te vangen. Gezondheidszorg: De kosten voor gezondheidszorg evolueren snel ten gevolge van de vergrijzing, de steeds betere zorgverlening, en de vooruitgang en steeds hogere prijs van de medische technieken. Dankzij aanvullende ziekteverzekeringen kunnen gezinnen die medische factuur blijven betalen. Ongeveer 5 miljoen Belgen hebben vandaag een hospitalisatieverzekering bij een private verzekeraar. Niet-medische zorgverstrekking: Ook de vraag naar niet-medische zorgen stijgt als gevolg van de demografische evolutie, meer in het bijzonder voor de personen die zich door hun gezondheidstoestand of hoge leeftijd niet meer of moeilijk kunnen verplaatsen, wassen, koken, eten of het huishouden doen. Om die kosten te kunnen dragen, ongeacht of het om thuiszorg gaat dan wel zorg in een rust- en verzorgingstehuis, kan de zorgverzekering een oplossing bieden. De verzekeringssector draagt tevens bij tot de overheidsfinanciën en de economie. De reserves die verzekeraars aanhouden, worden voor 80% geïnvesteerd in obligaties. Verzekeraars investeren maar liefst 68,8 miljard euro in Belgische overheidsobligaties. Daarmee bezitten de verzekeraars 18% van de Belgische staatsschuld. Daarnaast leveren de verzekeraars tevens een aanzienlijke bijdrage aan de financiering van de economie. Zij bezitten immers 57,5 miljard euro aan bedrijfsobligaties, 10 miljard euro aan aandelen en participaties en 12,2 miljard euro aan leningen en hypothecaire kredieten. Tot slot betaalt de sector, los van de vennootschapsbelasting, jaarlijks 2,4 miljard euro aan taksen, bijdragen en andere financieringen. De verzekeringssector verschaft werk aan 41.000 personen (24.000 bij verzekeraars, 17.000 bij verzekeringstussenpersonen). Daarnaast creëert ze ook werk voor andere beroepen (juridisch, fiscaal, paramedisch, expertise en herstellingen). De werkgelegenheid in de verzekeringssector werd nauwelijks aangetast door de financiële crisis van 2008. De financieel-economische context (gekenmerkt door een aanhoudende lage rente), het fiscale kader (in het bijzonder de hoge premietaks) en de nieuwe
2
prudentiële regels (Solvency II) stellen verzekeraars echter wel voor grote uitdagingen. Hierna zal achtereenvolgens worden ingegaan op elk van deze punten.
2. De lage renteomgeving De verzekeringssector wordt al een tijd geconfronteerd met een lage renteomgeving. Zo is het rendement op 10-jarige overheidsobligaties sinds 2000 gedaald van ongeveer 6% naar minder dan 1% nu. Dit brengt belangrijke uitdagingen met zich mee voor verzekeraars, in het bijzonder voor wat betreft de levensverzekeringen waarbij een rendement gewaarborgd wordt (levensverzekeringen tak 21). Een groot deel van de beleggingen m.b.t. deze producten gebeurt immers in (overheids)obligaties. Verzekeringsondernemingen kunnen uiteenlopende maatregelen nemen om een antwoord te bieden op de problematiek van de lage rente:
Sommige maatregelen zijn kosten-efficiënt en onmiddellijk toepasbaar ondernemingen: o Verlagen van garanties op bestaande producten (bv. nieuwe groepsverzekeringen en individuele levensverzekeringen) o Verminderen of beperken van verkoop van nieuwe producten met focus op 0% kapitaalsgarantie met winstdeelname) o Shift van tak 21 naar tak 23 levensverzekeringen (waar het verzekeringsnemer ligt) o Afbouw van bepaalde activiteiten
in de meeste stortingen in garanties (bv. risico bij de
Sommige maatregelen vergen een meer significante wijziging in de strategie en het beheer van de onderneming: o Verkoop van nieuwe types van producten (bv. variabele annuïteiten2) o Ontwikkeling en verkoop van ‘marktconsistente’ producten (bv. index-linked producten waarbij de garantie gelinkt is aan de ontwikkeling van een index) o Invoeren van een dynamisch risicobeheer (bv. dynamische hedging technieken), maar dit is kostelijk o Meer kapitaal aanhouden tegenover een hogere risicoblootstelling
Sommige maatregelen zijn eerder structureel van aard: o Fusies en overnames (bv. diversificatie van risico’s, vergroten van schaaleffecten, optimalisatie van productiekosten, kapitaalskosten en operationele kosten) o Allianties met externe partijen (bv. asset managers, fondsen)
Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen het beheer van de bestaande portefeuille (back book) en de nieuwe productie:
De lage rente hoeft geen impact te hebben op de bestaande portefeuille, ook al bevat deze hoge garanties, indien de onderneming: o Focust op cash-flow matching3 en het herbeleggingsrisico vermijdt
2
Bijvoorbeeld, variabele annuïteiten die tegelijkertijd voorzien in een minimale uitkering bij overlijden of opname en flexibele beleggingsexposures.
3
o o
Focust op duration matching4 van activa en passiva via de herbeleggingen of een strategische allocatie van de activa De gegarandeerde rente op bestaande contracten aanpast wanneer nodig en indien contractueel mogelijk
De lage rente vormt een uitdaging voor nieuwe productie in Leven die gericht moet aangepast worden, bijvoorbeeld door: o Een goed product design en pricing, bv. geen dure opties en rente garanties die niet afgedekt kunnen worden5 o Voldoende diversificatie van producten (schadeverzekeringen, unit-linked, overlijden, etc.) en markten o Te focussen op de winstgevendheid per bron6 met voldoende aandacht voor het kostenbeheer. Op deze manier worden de risico’s bij lagere beleggingsopbrengsten beperkt o Het renterisico op activa vermijden en rendement zoeken via andere activa risico’s die kunnen beperkt worden via diversificatie tussen activa o Bij een aanhoudende lage rente over te gaan tot een verlaging van de intrestgarantie voor nieuwe premies. Om te vermijden dat klanten levensverzekeringen links laten liggen, wordt er geprobeerd om een extra rendement te geven via een (weliswaar niet gegarandeerde) winstdeelname.
Verzekeringsondernemingen dienen niet alleen voorbereid te zijn op een langdurige lage renteomgeving maar op alle mogelijke, uiteenlopende renteontwikkelingen:
Bij een sterke stijging van de marktrentevoeten, is de kans reëel dat klanten hun levensverzekering voortijdig beëindigen om te kunnen profiteren van de rentestijging. In dit geval moeten verzekeraars een deel van hun lange termijn beleggingen (hoofdzakelijk overheidsobligaties die bij een rentestijging in waarde dalen) tegen verlies te gelde maken. Een aantal maatregelen hiervoor zijn: o Voorzien van expliciete afkoopkosten, market value adjustment, etc. op nieuwe en bestaande contracten (indien mogelijk) o Hedgen van risico op stijgende rente via renteopties (kostelijk) en doorrekenen van renteopties7 o Diversificatie van beleggingen, productaanbod en winstbronnen o Voldoende solvabiliteit (kapitaal) aanhouden om schokken te kunnen opvangen
De lage rente stelt verzekeraars en werkgevers voor een specifieke uitdaging in de tweede pensioenpijler:
Alle werknemers die aangesloten zijn bij een aanvullend pensioenplan, hebben bij pensionering of uitdiensttreding recht op een minimumrendement op de gestorte
3
Hierbij dekt de kasstroom van de portefeuille vastrentende activa de gegarandeerde toekomstige betalingen, incl. op toekomstige premies met garanties, af. 4 Hierbij wordt getracht om het verschil in de looptijden van activa en passiva terug te brengen tot nul (i.e. zero duration gap) om zodoende het renterisico te minimaliseren. 5 Voorbeelden hiervan zijn ‘op alle momenten kunnen afkopen’ (i.e. rente optie) of vaste rentegaranties op vrije toekomstige stortingen. 6 Hierbij wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen het resultaat op de overlijdensdekking, de rentemarge op de spaarpremie en het resultaat op kosten. 7 De kost van renteopties wordt geschat op 20 à 60 basispunten per jaar.
4
bijdragen (3,25% op werkgeversbijdragen, 3,75% op werknemersbijdragen). De werkgever moet dat minimumrendement nakomen. Meer dan 95% van de werkgevers hebben ervoor gekozen om hun aanvullend pensioenplan onder te brengen bij een verzekeraar (groepsverzekering) met de bedoeling om de gestorte bijdragen veilig te stellen en zich voor voormelde garantie in te dekken.
De lage rente mag geen impact hebben op verbintenissen uit het verleden: de verzekeraars blijven de garantie bieden dat alle bijdragen uit het verleden verder aan deze rentevoeten oprenten en dit tot de pensioenleeftijd van de betrokken werknemers.
De aanhoudende lage rente laat verzekeraars echter niet meer toe om 3,25% en 3,75% te waarborgen op nieuwe bijdragen. Werkgevers zijn hierdoor niet meer geneigd om aanvullende pensioenplannen in te voeren of de bestaande te verbeteren (bijdrageverhoging). Dit is nadelig voor de werknemers (die willen sparen voor een voldoende hoog pensioen), de verzekeraars en de Belgische Staat.
Het minimumrendement zou daarom mee moeten evolueren met de vastrentende marktrentevoeten (bv. OLO’s). Een dergelijke invulling is compatibel met het beleggingsbeleid van verzekeraars en laat verzekeraars vanuit prudentieel oogpunt toe om het minimumrendement te blijven ‘verzekeren’.
3. Het fiscale kader Levensverzekeringen spelen een belangrijke rol voor de burger in de optiek van de vergrijzings- en voorzorgsproblematiek. Het huidige fiscale kader is, zeker in combinatie met de aanhoudende lage rente, nefast voor de toekomst van de levensverzekeringen:
De premietaks van 1,1% die in 2006 ingevoerd werd op elke premiebetaling in een individuele levensverzekering tak 21 en tak 23 (met uitzondering van de pensioenspaarverzekering) had een zware impact. Het incasso van individuele levensverzekeringen viel dat jaar terug met 4,5 miljard euro (van 21 miljard naar 16,5 miljard euro).
De verhoging in 2013 van deze premietaks tot 2% was nog desastreuzer voor de verkoop van individuele levensverzekeringen. Het incasso viel in 2013 terug met 32% (van 16,2 naar 11 miljard euro). Dit is gigantisch omdat het incasso levensverzekeringen 2/3 van de totale omzet van de verzekeringssector uitmaakt.
De hoge premietaks is dan ook zeer contraproductief: o door de sterke daling van de premievolumes heeft de invoering en verhoging van de premietaks voor de overheid nauwelijks een meeropbrengst opgeleverd 8 o hierdoor beleggen verzekeraars minder in overheidsobligaties, bedrijfsobligaties, aandelen en hypothecaire kredieten waardoor zij de openbare financiën en de reële economie minder kunnen ondersteunen; o ze ondermijnt het vertrouwen van de verzekerden in levensverzekeringen; o ze drukt op de winstgevendheid van de verzekeraars
8
Volgens de berekeningen van Assuralia bedroeg de meeropbrengst van de premietaksverhoging in 2013 amper 9 miljoen euro daar waar de regering een meeropbrengst van 139 miljoen euro had verwacht.
5
Door individuele levensverzekeringen zwaar te belasten wordt de burger ontraden door de overheid om een spaarpot aan te leggen via een levensverzekering. Nochtans zijn levensverzekeringen het middel bij uitstek om een aanvullend pensioen op te bouwen naast het wettelijk pensioen en de groepsverzekering. Door de premietaks terug te brengen naar een lager niveau zou de overheid de burger opnieuw kunnen overtuigen om meer te sparen voor de oude dag via een individuele levensverzekering. Ook op het vlak van de tweede pensioenpijler is fiscale stabiliteit essentieel. De opbouw van een aanvullend pensioen is immers een verrichting op lange termijn (30 tot 40 jaar). Fiscale wijzigingen “en cours de route” creëren wantrouwen bij werkgevers en werknemers rond aanvullende pensioenen en zijn, op een ogenblik dat de vergrijzingsproblematiek moet aangepakt worden, absoluut te missen. Het zou ongetwijfeld een rem zetten op de verdere democratisering van de tweede pensioenpijler. Ideeën zoals een progressieve taxatie van de uitgekeerde kapitalen in de tweede pensioenpijler zijn dan ook absoluut te vermijden.
4. Solvency II Hieronder worden een aantal aanpassingen aan de Solvency II regels voorgesteld die essentieel zijn voor de Belgische verzekeringsmarkt. Deze aanpassingen moeten verzekeraars toelaten om hun rol als institutionele investeerder en verschaffer van langetermijnfinanciering ten volle op te nemen. Hierbij wordt de aandacht niet enkel gevestigd op levensverzekeringen met langetermijngaranties. Gepaste maatregelen zijn ook vereist voor schade- en ongevallenverzekeringen die, weliswaar in een beperkter aantal gevallen, een lange afwikkelingstermijn hebben. De wettelijk verplichte verzekering arbeidsongevallen in België vormt hierbij een bijzonder aandachtspunt, evenals alle verzekeringen die zware lichamelijke schade vergoeden (ongevallen-, aansprakelijkheids-, invaliditeits- en gewaarborgd inkomen verzekeringen).
4.1 Maatregelen voor producten met langetermijngaranties Met de publicatie van de Omnibus II richtlijn hebben de Europese beleidsmakers een set van maatregelen 9 ingevoerd waarmee een bijsturing van de Solvency II-regels wordt beoogd voor verbintenissen met een lange termijn. Deze aanpassingen 10 zijn nodig om te vermijden dat de Solvency II regels, die steunen op het principe van marktwaardering, ongewenste schommelingen op de balans veroorzaken die verzekeringsondernemingen in gevaar brengen. We stellen echter vast dat de maatregelen onvoldoende rekening houden met de kenmerken van de Belgische verzekeringsmarkt. Door de strenge voorwaarden voor het gebruik van de matching adjustment is deze maatregel niet of slechts beperkt toepasbaar voor de Belgische verzekeringscontracten met een lange looptijd. De volatility adjustment is wel toepasbaar maar niet toereikend om alle excessieve volatiliteit op de balans te vermijden. Dientengevolge worden Belgische verzekeringsondernemingen sterk ontmoedigd om nog producten met een
10
Er wordt verwezen naar de invoering van de matching adjustment en de volatility adjustment.
6
lange looptijd of een lange afwikkelingstermijn aan te bieden. Een aantal bijsturingen van de ingevoerde maatregelen zijn nodig zodat Belgische verzekeringsondernemingen op een veilige manier kunnen tegemoet komen aan de noden van de consument. Hierbij wordt in eerste instantie verwacht dat de regels voor de berekening van de volatility adjustment worden aangepast bij de revisie van de Solvency II regels, zodat een groter deel van de volatiliteit in de marktwaarden op de balans wordt geneutraliseerd. Daarnaast dienen de regels voor het gebruik van de matching adjustment te worden aangepast, zodat deze maatregel niet leidt tot significant hogere kapitaalsvereisten 11 maar haalbaar wordt voor Belgische verzekeraars en kan worden toegepast op een bredere set van verzekeringsproducten.
4.2 Kapitaalsregels voor activa met een lange looptijd Verzekeringsondernemingen beleggen de premies die ze ontvangen van verzekeringsnemers om hiermee de gerealiseerde verzekerde risico’s uit te betalen en hun operationele en kapitaalskosten te dekken. In dat opzicht is beleggen voor verzekeringsondernemingen een natuurlijk gevolg van hun business model. Als uitgangspunt van een voorzichtig risicobeheer wordt ernaar gestreefd om het verschil in looptijd tussen activa en passiva te minimaliseren: engagementen op lange termijn dienen te worden afgedekt door kwalitatieve activa met een gelijkaardige looptijd (matching). Dit basisuitgangspunt wordt sterk bemoeilijkt door de hoge kapitaalsvereisten voor langetermijnbeleggingen (bv. bedrijfsobligaties, infrastructuurbeleggingen, leningen, effectiseringen) onder Solvency II. De kapitaalskost neemt immers significant toe voor activa met een lange looptijd, waardoor ondernemingen worden ontraden om hierin te beleggen (cf. onderstaande tabel).
Voorbeeld langtermijnbelegging
Kapitaalsbelasting12 (zonder diversificatieeffecten)
Bedrijfsobligatie, rating BBB, looptijd 20 jaar
30%
Bedrijfsobligatie of bedrijfslening, rating BBB, looptijd 30 jaar
35%
Infrastructuurlening, unrated, looptijd 25 jaar
38%
Effectisering, rating A, looptijd 10 jaar
30%
Aandelen genoteerd op een beurs van de OESO
39% +/- 10 % ivf. financiële markten
Niet-beursgenoteerde aandelen, KMO’s, venture capital, private equity
49% +/- 10 % ifv. financiële markten
Vastgoed
25%
11
Er wordt onder meer verwezen naar de strenge vereiste van afzondering van de activa voor portefeuilles met matching adjustment, wat leidt tot een verlies van diversificatie-effecten en een hogere SCR. 12 Voor bedrijfsobligaties, bedrijfsleningen, infrastructuurleningen en effectiseringen wordt de kapitaalsbelasting voor het spread risico weergegeven.
7
Bijvoorbeeld, de kapitaalsbelasting voor het spread risico voor een bedrijfsobligatie met rating BBB op 20 jaar bedraagt 30%. Voor een typische infrastructuurlening zonder rating op 25 jaar bedraagt de kapitaalsbelasting 38%. Beleggingen in aandelen leiden eveneens tot een hoge kapitaalsbelasting onder Solvency II (deze bedraagt momenteel 49% voor genoteerde aandelen en 59% voor niet-genoteerde aandelen), ondanks dat verzekeringsondernemingen als institutionele investeerder vaak aandelenposities innemen op een lange termijn waarbij wordt gerekend op een vaste dividendenstroom. De Solvency II regels reflecteren geen beleggingsvisie die strookt met een voorzichtig risicobeheer, maar gaan ervan uit dat ondernemingen hun activa op elk ogenblik kunnen verkopen waardoor ze worden blootgesteld aan alle marktrisico’s op deze activa. In de praktijk houden verzekeraars hun beleggingen doorgaans aan tot einde looptijd en zullen ze slechts in uitzonderlijke gevallen overgaan tot voortijdige verkopen. Hierbij trachten ze hun in- en uitgaande kasstromen zo goed als mogelijk op elkaar af te stemmen en vermijden ze het herbeleggingsrisco voor hun langetermijnverplichtingen. Bijgevolg worden verzekeraars doorgaans enkel blootgesteld aan fundamentele risico’s zoals het kredietrisico en het renterisico, maar niet aan alle tussentijdse schommelingen in de marktwaarde indien de activa niet voortijdig verkocht worden. Voor bepaalde activa (bv. overheidsobligaties, vastgoed) gelden geen hogere kapitaalsbuffers in functie van de looptijd. Een bekend gevolg is een overmatige blootstelling (rechtstreeks of onrechtstreeks) aan deze activa 13 , die als risicovrij of minder risicovol worden beschouwd, met ongewenste effecten in stress situaties. Een ander gevolg is de ontwikkeling van een suboptimale portfolio allocatie (i.e. gebrekkige diversificatie) die gebaseerd is op een fout model van activa allocatie door de Solvency II regels. Indien Solvency II als objectief heeft om een gezond risicobeheer te bevorderen, dienen de kapitaalsvereisten voor langetermijnbeleggingen te worden aangepast.
4.3 Kapitaalsregels voor leningen met een overheidswaarborg In de huidige economische context kunnen leningen, die gewaarborgd worden door overheden (bv. telecommunicatie, ziekenhuizen, sociale woningen, snelwegen, gevangenissen, scholen), aantrekkelijk zijn voor verzekeringsondernemingen gezien hun verbintenissen op lange termijn. Dergelijke leningen worden doorgaans uitgegeven in het kader van de financiering van projecten met een lange looptijd waarvoor traditionele bancaire financiering minder geschikt is. Hoewel verzekeringsondernemingen hun interesse voor dergelijke projecten al meermaals hebben getoond, zijn deze leningen maar aantrekkelijk indien de kapitaalsregels voor gewaarborgde leningen door overheden onder Solvency II worden aangepast. In tegenstelling tot rechtstreekse overheidsleningen, waarvoor geen kapitaalsvereisten zijn voorzien, worden leningen met een overheidswaarborg enkel vrijgesteld van de kapitaalsvereiste voor het kredietrisico. Net zoals bedrijfsobligaties, worden deze leningen onderworpen aan strenge kapitaalsvereisten voor het spread risico (bv. 10,5% voor een lening met rating A op 10 jaar, 15,5% voor een lening A op 20 jaar) en concentratierisico. Deze regel is niet coherent gezien het lage risicogehalte van leningen die gewaarborgd worden door overheden. Bovendien worden dergelijke beleggingen
13
Via directe en indirecte participaties en uiteenlopende types van financiële instrumenten.
8
doorgaans aangehouden tot einde looptijd en zijn ze vrij illiquide. Om verzekeringsondernemingen toe te laten hun rol als institutionele investeerder en verschaffer van langetermijnfinanciering ten volle op te nemen, dienen leningen die gewaarborgd worden door publieke overheden (staten, gewesten, provincies, gemeenten) volledig dezelfde behandeling te krijgen als rechtstreekse overheidsleningen.
4.4 Kapitaalsregels voor beleggingen in infrastructuurprojecten De Belgische verzekeringsondernemingen steunen het Europese initiatief 14 van President Juncker om beleggingen in infrastructuurprojecten te promoten. Via beleggingen in kwalitatieve infrastructuurprojecten zijn verzekeringsondernemingen in staat om hun activa te diversifiëren en op gepaste wijze om te gaan met de lage renteomgeving. Door een ruimer aanbod van infrastructuurprojecten komen langetermijnactiva beschikbaar, die de verdere groei van de aanvullende pensioenen kunnen ondersteunen en zodoende de last van de vergrijzingskost op de overheidsfinanciën verminderen. Het succes van het ‘European Fund for Strategic Investments’ zal afhankelijk zijn van een voldoende aanbod van kwalitatieve infrastructuurprojecten en een efficiënte toegang van de ondernemingen tot deze projecten. Voor verzekeringsondernemingen is het uitermate belangrijk dat de kapitaalsvereisten voor beleggingen in infrastructuurprojecten onder Solvency II worden aangepast aan de reële risico’s waaraan de ondernemingen worden blootgesteld. In lijn met de recente consultatie van EIOPA wordt voorgesteld dat beleggingen in infrastructuurprojecten een afzonderlijke behandeling krijgen onder Solvency II. Verzekeringsondernemingen zullen dergelijke beleggingen immers gebruiken om verplichtingen op lange termijn mee af te dekken. Hierbij zijn verzekeraars ook geïnteresseerd in meer illiquide projecten omdat ze in staat zijn om deze beleggingen aan te houden tot aan vervaldag. Hierdoor zullen zij doorgaans enkel worden blootgesteld aan kredietrisico’s en niet aan alle tussentijdse schommelingen in de marktwaarden van de projecten. Via een aanpassing van de Solvency II regels dient een faire en evenredige kapitaalsbelasting van infrastructuurprojecten te worden gewaarborgd.
4.5 Impact van de kapitaalsregels op het aanbod van levensverzekeringen Verzekeringsondernemingen zijn uitermate geschikt om langetermijnfinanciering te bieden aan de reële economie. Via de verkoop van levensverzekeringsproducten houden ze langetermijnverplichtingen aan en kunnen ze beleggen in activa met lange looptijden. Het matching principe tussen de activa en hun verplichtingen stelt hen in staat om hun engagementen naar de polishouders ten allen tijde na te komen. Dit betekent dat verzekeraars toegang moeten hebben tot een breed gamma aan activa die hen toelaat om hun verplichtingen af te dekken en hun portefeuille te diversifiëren. Het betekent ook dat de kapitaalsvereisten voor langetermijnbeleggingen in proportie moeten zijn met de reële risicoblootstellingen. Door de hoge kapitaalsvereisten voor activa met lange looptijden en de buffers die vereist zijn voor maatregelen om balansvolatiliteit te verminderen, wordt het vereiste kapitaal voor levensverzekeringen met een lange looptijd zeer hoog. Dit leidt tot 14
Er wordt verwezen naar het ‘Investment Plan for Europe’ en het ‘European Fund for Strategic Investments’.
9
moeilijkheden bij het ontwerpen en aanbieden van traditionele producten met garanties en winstdeelname die voldoende aantrekkelijk zijn voor de consument en tegelijk een voldoende rendement bieden aan de verzekeraars. Hierbij dient opgemerkt te worden dat concurrenten uit andere financiële sectoren vaak niet aan dezelfde hoge kapitaalsvereisten zijn onderworpen (bv. asset management vehikels, pensioenfondsen). Het gevolg is dat steeds minder verzekeraars nog levensverzekeringen met garanties op lange termijn aanbieden waardoor niet alleen het aanbod maar ook het premie-incasso van levensverzekeringen sterk afneemt. Dit komt noch de consument (zorgen voor zijn oude dag), noch de overheid (taksen en beleggingen in OLO’s) ten goede. In een recente studie van Insurance Europe “Funding the Future: Insurers role as institutional investors” (2013)15 zijn een aantal voordelen geïdentificeerd, die traditionele langetermijnproducten kunnen bieden aan verzekeringsnemers en de economie: o.a. mogelijkheid tot deelname aan grootschalige langetermijninvesteringen met optimalisatie van het beleggingsrendement voor de consument, voorziening van langetermijnfinanciering aan de economie en het bieden van marktstabiliteit tijdens een financiële crisis. Het rapport geeft aan dat de combinatie van deze voordelen uniek is en verzekeraars toelaat om langetermijnproducten aan te bieden die een toegevoegde waarde bieden voor verzekeringsnemers en de economie. Langetermijnproducten kunnen echter enkel worden aangeboden indien de kosten aanvaardbaar zijn voor de verzekeringsnemers en de opbrengsten toereikend zijn voor de kapitaalsverschaffers. Door strenge Solvency II regels wordt de indruk gewekt dat levensverzekeringsproducten met een lange looptijd te risicovol zijn en beter niet meer worden aangeboden. Mede door de aanhoudende lage renteomgeving groeit er zelfs enig scepticisme over de aantrekkelijkheid en rendabiliteit van langetermijnproducten. In die mate zelfs, dat sommige regelgevers schijnbaar onbezorgd zijn over een sterke afbouw of zelfs het verdwijnen van deze producten. Bijgevolg stelt zich de vraag of de beleidsmakers en klanten wel op de hoogte zijn van de uiteenlopende voordelen en kenmerken van dergelijke producten. Verzekeraars beschikken meer dan elke andere financiële actor over de nodige expertise om veilige en aantrekkelijke langetermijnproducten te ontwikkelen, i.e. producten die voorzien zijn van gepaste mechanismen die een effectieve en eerlijke spreiding van kosten en opbrengsten op een lange termijn toelaten 16 . Aangezien de vraag naar dergelijke producten groot blijft, zou het regelgevend kader de ontwikkeling van dergelijke producten moeten blijven ondersteunen.
Conclusie De verzekeringssector speelt een zeer belangrijke maatschappelijke rol in het kader van de voorzorgs- en vergrijzingsproblematiek. Op het vlak van de pensioenen en medische en niet-medische zorg vormt de verzekering een noodzakelijke aanvulling op de sociale zekerheid. Daarnaast draagt de verzekeringssector bij tot de overheidsfinanciën en de economie en is zij een belangrijke werkgever, ook in tijden van economische crisis. Door een ongepast fiscaal kader en strenge Solvency II regels worden 15 16
Zie http://www.insuranceeurope.eu Dit vormt, bijvoorbeeld, het hoofdkenmerk van levensverzekeringsproducten met winstdeelname.
10
verzekeringsondernemingen momenteel verhinderd om hun maatschappelijke rol ten volle op te nemen. Bijsturingen van het fiscaal kader en de Solvency II regels zijn nodig zodat Belgische verzekeringsondernemingen op een veilige en realistische manier kunnen tegemoet komen aan de noden van de consument en de economie. ***
11