www.JoopLengkeek.nl
Hoofdstuk 26
Kostensoorten • • • • • • • •
Grondstoffen Arbeid Overige variabele kosten Duurzame productiemiddelen Grond Diensten van derden Belastingen Financiering
1
Hoofdstuk 26 Kostensoorten Financiering Financieringskosten noemen we ook wel interest of rente. 1) Rente als vergoeding voor geleend geld (vreemd vermogen) Deze rente betalen we ook echt. 2) Gederfde interest voor eigen vermogen Voor het ter beschikking stellen van het eigen vermogen willen we ook een vergoeding krijgen. We kunnen het eigen vermogen beleggen, en als we het eigen vermogen niet hadden gehad, moeten we lenen wat ook geld kost. 2
Opgave 1
In les
Hoofdstuk 26
Welke kostensoorten ken je? Grondstoffen, arbeid, overige variabele kosten, duurzame productiemiddelen, grond, diensten van derden, belastingen, financiering. Noem 4 voorbeelden van grondstofkosten Kosten van grondstoffen, Kosten van materialen Kosten van halffabricaten, Inkoopkosten Waarom zijn arbeidskosten vaak constant? De kosten van personeel in vaste dienst zijn onafhankelijk van de productie- of afzethoeveelheid.
3
Opgave 1
In les
Hoofdstuk 26
Welke kosten onderscheiden we bij duurzame productiemiddelen? Bij koop: afschrijvings-, interest- en complementaire kosten. Bij huur of bij een leasecontract: huur- of leasekosten en complementaire kosten. Welke belastingen kun je onderscheiden? Belastingen waarbij de onderneming als incasseerder optreedt. (BTW) Winstbelastingen. Kostprijsverhogende belastingen. (invoerrechten, accijns, milieubelastingen
4
Hoofdstuk 26 Kostenindelingen Massaproductie Grote hoeveelheden, voorbeelden Stukproductie
Kleine hoeveelheden, of zelfs 1 product
5
Hoofdstuk 26 Kostenindelingen Constante kosten Wanneer veranderen de constante kosten? • Uitbreiding capaciteit • Prijsstijgingen Directe kosten Deze kosten hebben een directe relatie met het product. Voorbeelden. Indirecte kosten Deze kosten zijn ook voor andere producten en hebben geen directe relatie met alleen dit product. Voorbeelden. Dit is dus niet van toepassing bij 1 product. 6
Hoofdstuk 26 Kostenindelingen Normale bezetting/aantallen Dit zijn de eenheden die we over een langere periode als normaal beschouwen. Dus een gemiddelde over een langere periode. Dit is dus minder dan de maximale capaciteit!
7
Hoofdstuk 26 Machine-uurtarief De kosten bestaan uit constante kosten en variabele kosten. De constante kosten per uur baseren we op de normale bezetting. De variabele kosten per uur baseren we op de begrote (verwachte) machine-uren. Machine-uurtarief: constante kosten (C) / normaal aantal uur (N) + Variabele kosten (V) / begroot aantal uur (B) In formule: C / N + V / B
8
Opgave 3
huiswerk
Hoofdstuk 26
Voor 100 eenheden is nodig: 80 kg à €8 ; 90 manuren à €16 Constante kosten: €216.000 Overige variabele kosten: €99.000 Normale productie: 120.000 eenheden Begrote aantallen: 110.000 eenheden Voor 100 eenheden zijn 30 machine-uren nodig.
Bereken het machine-uurtarief. Het normale aantal machine-uren is: 120.000 / 100 * 30 = 36.000 Het begrote aantal machine-uren is: 110.000 / 100 * 30 = 33.000 C/N + V/B dus: €216.000 / 36.000 + €99.000 / 33.000 = €9 Bereken de standaardprijs: 80 kg * €8 /100 + 90 uur * €16/100 + 30 uur * €9 /100 = €23,50 9
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 26
Waarom gaan we uit van de totale kosten? Ook de andere kosten hebben betrekking op de machine en hebben de zelfde levensduur. Bereken de restwaarde. €40.000 - €2.000 = €38.000 Bereken het afschrijvingspercentage. De afschrijving is: (€80.000 - €38.000) / 3 jaar = €14.000 Het afschrijvingspercentage is dan: €14.000 / €80.000 * 100% = 17,5% Bereken het gemiddelde geïnvesteerde vermogen: (€80.000 + €38.000) / 2 = €59.000 Bereken de interestkosten per jaar. 8% van €59.000 = €4.720 10
Opgave 4
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken de totale machinekosten. Afschrijving + interest + overige kosten. €14.000 + €4.720 + €5.280 = €24.000 Bereken het normale aantal machine uren 50 (weken) * 5 (dagen) * 16 (uur) = 4.000 uur Bereken het machine-uurtarief C / N + variabele kosten €24.000 / 4.000 + €41,20 = €47,20
11
Hoofdstuk 26 Kostprijs De kostprijs is de som van de toegestane kosten per product, ook wel de standaardkosten genoemd.
Kostprijs: constante kosten + variabele kosten normale aantallen begrote aantallen In formule: C / N + V / B
12
Opgave 5
huiswerk
Hoofdstuk 26
Waarom spreken we over standaardkostprijs? Omdat in deze kostprijs alleen de toegestane, normale, standaard kosten zitten. Wat zijn standaardkosten? De normale kosten, te verwachten onvermijdelijke kosten. Wat doen we met kosten die te maken hebben met verspillingen? Dat is geen deel van de kostprijs, maar wel verlies en gaat dus ten koste van het resultaat.
13
Opgave 6
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken de standaardkostprijs? In formule: C / N + V / B €30.000 / 5.000 + €27.000 / 4.00O = €12,75 De begrote productie stijgt. Welke gegevens veranderen ook? De totale variabele kosten. Per eenheid blijven de variabele kosten gelijk. De prijzen stijgen. Welke gegevens veranderen ook? De constante kosten en de variabele kosten stijgen per eenheid en in totaal.
14
Opgave 7
In les
Hoofdstuk 26
De totale standaardkosten bij een productie van 4.000 stuks zijn €24.000 Van deze kosten is 70% constant. Bereken de standaardkosten bij 5.000 stuks. De constante kosten zijn 70% van €24.000 is €16.800. De variabele kosten zijn: €24.000 - €16.800 = €7.200 Dit is €7.200 / 4.000 = €1,80 per stuk De variabele kosten bij 5.000 stuks zijn dus: 5.000 * €1,80 = €9.000 De totale kosten zijn dus: €16.800 + €9.000 = €25.800
15
Opgave 8
In les
Hoofdstuk 26
Bereken de standaardkosten in 2008. De constante kosten worden: €10.000 + 5% = €10.500 De variabele kosten per product zijn: €13.200 / 2.200 = €6 De variabele kosten per product worden: €6,00 + 10% = €6,60 per product. Voor 2.400 stuks worden de variabele kosten dus: 2.400 * €6,60 = €15.840 De totale kosten zijn dus: €10.500 + €15.840 = €26.340 Bereken de standaard kostprijs In formule: C / N + V / B €10.500 / 2.000 + €6,60 = €11,85 16
Opgave 9
Extra oefening
Hoofdstuk 26
17
Opgave 10
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken de normale productieomvang. In de kostprijs zijn de constante kosten 70% 70% van €65 = €45,50 De constante kosten zijn €637.000 De normale productieomvang is dus: €637.000 / €45,50 = 14.000 Bereken de variabele standaardkosten bij 12.000 stuks. In de kostprijs zijn de variabele kosten 30% 30% van €65 = €19,50 De totale variabele kosten zijn dus: 12.000 * €19,50 = €234.000 Bereken de constante standaardkosten bij 12.000 stuks. De constante kosten veranderen niet en blijven dus €637.000 (gegeven) 18
Opgave 11
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken de constante kosten. De begrote aantallen zijn 120.000 producten en dat is 80% van de normale aantallen. De normale aantallen zijn dus: 120.000 / 80 * 100 = 150.000 De constante kosten in de kostprijs zijn €50 per product. C / N is dus €50 C / 150.000 is dus gelijk aan €50 De constante kosten zijn dan €50 * 150.000 = €7.500.000 19
Hoofdstuk 26 Het resultaat analyseren In de nacalculatie vergelijken we het resultaat met de voorcalculatie.
Het resultaat kunnen we splitsen in: • Efficiency resultaat Hebben we het productiemiddel doelmatig gebruikt, in vergelijking met de voorcalculatie? • Prijsresultaat Is de prijs meer of minder dan de toegestane prijs in vergelijking met de voorcalculatie
20
Hoofdstuk 26 Efficiency resultaten Hebben we het productiemiddel doelmatig gebruikt, in vergelijking met de voorcalculatie?
Het efficiency resultaat kunnen we splitsen in: • Hoeveelheidsverschil in grondstoffen • Hoeveelheidsverschil in machine-uren • Hoeveelheidsverschil in manuren We berekenen het verschil in de werkelijke hoeveelheden en de standaardhoeveelheid. Het efficiency resultaat kan positief zijn en negatief zijn. 21
Hoofdstuk 26 Efficiencyresultaten We berekenen het verschil in de werkelijke hoeveelheden en de standaardhoeveelheid.
Het resultaat berekenen we in euro’s We gaan de hoeveelheidsverschillen dus vermenigvuldigen met de standaardprijs (let op niet de werkelijke prijs!) Dus: (standaardhoeveelheid- werkelijke hoeveelheid) * standaardprijs
In formule: (SH – WH) * SP ( of SH * SP – WH * SP ) 22
Opgave 12
In les
Hoofdstuk 26
Bereken het efficiency resultaat op grondstof. Standaard verbruik: 600 producten * 5kg = 3.000 kg Werkelijk verbruikt: 2.970 kg Er is dus 30kg minder verbruikt. Dit is een resultaat van 30 * €8,20 = + €246 Bereken het efficiency resultaat op lonen Standaard verbruik: 7 uur * 600 = 4.200 uur Werkelijk verbruikt: 4.320 uur Er is dus 120 uur meer verbruikt. Dit is een resultaat van 120 * €16 = - €1.920
23
Opgave 13
In les
Hoofdstuk 26
Bereken het efficiency resultaat op grondstof. Werkelijk verbruikt: 1.180 kg Standaard verbruik: 4.000 producten * 0,3kg = 1.200 kg Er is dus 20kg minder verbruikt. Dit is een resultaat van 20 * €25 = + €500 Bereken het efficiency resultaat op lonen Werkelijk verbruikt: 2.720 uur Standaard verbruik: 40 min. * 4.000 = 2.666 2/3 uur Er is dus 53 1/3 uur meer verbruikt. Dit is een resultaat van 53 1/3 * €18 = - €960
24
Hoofdstuk 26 Prijsresultaten We berekenen het verschil in de werkelijke prijs en de standaardprijs.
Het resultaat berekenen we in euro’s We gaan de prijsverschillen dus vermenigvuldigen met de werkelijke hoeveelheid (let op niet de standaardhoeveelheid!) Dus: (standaardprijs - werkelijke prijs) * werkelijke hoeveelheid In formule: (SP – WP) * WH
( of SP * WH – WP * WH ) 25
Hoofdstuk 26 Budgetresultaat Het budget resultaat is het verschil tussen de standaard kosten en de werkelijke kosten. Standaard kosten: Werkelijke hoeveelheid * standaard hoeveelheid per product (SH)* standaard prijs (SP)
Werkelijke kosten: Werkelijke hoeveelheid * werkelijk hoeveelheid per product (WH) * werkelijke prijs (WP)
Dus: SH * SP – WH * WP
Gesplitst: Efficiency: (SH –WH) * SP Prijs: (SP – WP) * WH 26
Hoofdstuk 26 Wiskundige uitleg Het budget resultaat is het verschil tussen de standaard kosten en de werkelijke kosten. Dus: SH * SP – WH * WP Het budgetresultaat is ook gelijk aan het efficiency resultaat plus het prijsresultaat Efficiency: (SH –WH) * SP ; Prijs: (SP – WP) * WH Dus: (SH – WH) * SP + (SP – WP) * WH SH * SP – WH * SP + SP * WH – WP * WH SH * SP – WH * WP
is gelijk aan is gelijk aan
27
Opgave 14
In les
Hoofdstuk 26
Bereken het efficiency resultaat op grondstof. Standaard verbruik: 1.200 producten * 2kg = 2.400 kg Werkelijk verbruikt: 2.440 kg Er is dus 40kg meer verbruikt. Dit is een resultaat van 40 * €5 = - €200 Bereken het prijsresultaat op grondstoffen Standaard verbruik: 2.440 * €5 = €12.200 Werkelijk verbruikt: €11.956 Dit is een voordelig resultaat van + €244 (prijsverschil (€5 - €4,90) * 2440 = +€244) Verklaar waarom prijs en efficiency verschillen elkaar vaak zullen afzwakken Hoge prijs geeft vaak betere kwaliteit en een lagere prijs een mindere kwaliteit, en dat heeft gevolgen voor de efficiency
28
Opgave 15
In les
Hoofdstuk 26
Bereken het resultaat op loonkosten. Standaard verbruik: 300 * 3 *€22 = €19.800 Werkelijke kosten: €19.624,80 Dit is een resultaat van + €175,20 Bereken het efficiencyresultaat op lonen Standaardhoeveelheid * standaardprijs: 3 * 300 * €22=€19.800 Werkelijke hoeveelheid * standaard prijs: 884 * €22 = €19.448 Efficiencyresultaat: + €352 Bereken het prijsresultaat op lonen Standaardprijs * werkelijke hoeveelheid : €22 * 884 = €19.448 Werkelijke prijs * werkelijke hoeveelheid : €22,20 * 884 = €19.624,80 Prijsresultaat: - €176,80
29
Hoofdstuk 26 Resultaat op constante kosten (bezettingsresultaat) Het bezettingsresultaat is het verschil tussen de werkelijke bezetting en de normale bezetting. Het bezettingsresultaat geeft aan in hoeverre de constante kosten worden terugverdiend. Bij de kostprijs berekening worden de constante kosten gebaseerd op de normale bezetting. Bij de normale bezetting zijn de constante kosten dus precies terugverdiend. Als de werkelijke bezetting hoger is dan de normale bezetting, maken we een bezettingswinst. 30
Hoofdstuk 26 Resultaat op constante kosten Het bezettingsresultaat is het verschil tussen de werkelijke bezetting en de normale bezetting. Het bezettingsresultaat rekenen we uit in geld. (werkelijke bezetting – normale bezetting) * de vaste kosten per eenheid
De vaste kosten per eenheid zijn C / N Dit is de zelfde C / N uit de kostprijsberekening In formule: ( B – N ) * C / N
31
Opgave 16
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken het budgetresultaat op machinekosten. Standaard verbruik: 1.250 * 0,5 *€80 = €50.000 Werkelijke kosten: €36.700 + €12.210 = €48.910 Dit is een resultaat van + €1.090 Bereken het efficiencyresultaat op machine-uren Standaardhoeveelheid* standaardprijs = 1.250/2 * €80 = €50.000 Werkelijke hoeveelheid * standaard prijs = 633 * €80 = €50.640 Efficiencyresultaat: - €640 Bereken het prijsresultaat op machinekosten Standaard verbruik: 600 * €60 = €36.000 Werkelijke kosten €36.700 Dit is een resultaat van - €700 32
Opgave 16
huiswerk
Hoofdstuk 26
Bereken het prijsresultaat op variabele machinekosten. Standaardprijs * werkelijke hoeveelheid = €20 * 633 = €12.660 Werkelijke prijs * werkelijke hoeveelheid = €12.210 Prijsresultaat: + €450 Bereken het bezettingsresultaat (werkelijke bezetting- Normale bezetting) * C / N (633 -600) * €60 = + €1.980 Controleer je berekeningen Efficiency op machine uren: - €640 Prijsresultaat op constante machine kosten: - €700 Prijsresultaat op variabele machinekosten: + €450 Bezettingsresultaat: + €1.980 Totaal: + €1.090
33
Opgave 17
Extra oefening
Hoofdstuk 26
34