of door te typen het arceer dialoogvenster openen. Geef hier de eigenschappen in van de arcering. Door te drukken op het in het automenu wordt de arcering geplaatst. Herhaal deze handelingen ook voor het onderste gedeelte van het linkeraanzicht. Het is ook mogelijk om meerdere contouren tegelijk te selecteren in plaats van twee aparte contouren. Hiervoor selecteer je de tweede contour direct na de eerste en vervolgens druk je op de <End> toets of klik je op het automenu. en kies in het dialoogvenster de juiste lijn lengte. De afbeelding hiernaast laat de tekening zien als de constructie lijnen zijn bijgesneden. Het lijkt minder druk terwijl alle noodzakelijke constructie elementen toch aanwezig zijn. Let op: standaard worden de constructie lijnen niet geprint door de printer of de plotter. Nu gaan we de maten aanbrengen. Dit doen we als volgt: 1. Laten we eerst eens een rechte lijn bematen, geef de opdracht “D: Create Dimension”: Toetsenbord of kies in het automenu . Een dialoogvenster met maateigenschappen verschijnt op het venster. Geef de gewenste parameters in en sluit het dialoogvenster. Bevestig de nieuwe maataanduiding met . Het wijzigen van het lettertype en de grootte waarmee de maat wordt aangegeven doe je met de opdracht "ST:Set Model Status”, in het tabblad “Font”. De eigenschappen voor het lettertype kunnen gewijzigd worden op dit tabblad en geldt voor alle elementen die geen separate wijziging hebben ondergaan. 2. Herhaal de stappen van 1 voor de rest van de rechte lijnen.
Print document Herbereken de parameters van het huidige document Regenereer 3D model Geef de opdracht “ZW: Zoom Window”. Dit is een directe opdracht die in elke opdracht gegeven kan worden. De vorige opdracht blijft actief na het geven van deze opdracht. Zoom in Zoom uit Pan links (beweegt het model naar links) Pan rechts (beweegt het model naar rechts) Pan up (beweegt het model naar boven) Pan down (beweegt het model naar onderen) Passend op de pagina Alle objecten passend op de pagina Geef de opdracht “RD: Update Model Windows” Geef de opdracht “UN: Undo Changes” Geef de opdracht “RED: Redo Changes”
De opdrachten onder de functie toetsen kunnen gewijzigd worden via de opdracht: Customize…| Keyboard”.
31
Drie-dimensionaal ontwerpen
DE
2D H OO F D F UN C T I E S
Documentbeheer Maak een nieuw document Voor het maken van nieuwe documenten kan de "Start Page" worden gebruikt (zie het hoofdstuk "Aan de gang"). Dit openingsvenster is altijd aanwezig als de standaardinstellingen van het systeem worden gebruikt. Deze maakt het mogelijk om templates (Ned: sjablonen) te creëren voor nieuwe documenten op basis van bestaande documenten of uit een lijst met onlangs geopende documenten. Naast "Start Page" kunnen we ook “ File” gebruiken. Om een nieuw 2D document te maken gebruik je de opdracht: “FN: Create New Model”: Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
“File|Create New Model”
Nadat de opdracht is gegeven wordt er een naamloos document aangemaakt (NONAME1, NONAME2…). Je kunt de naam opgeven bij het opslaan van de tekening. Daarnaast is de opdracht “F3: Create New 3D Model” beschikbaar voor 3D: Toetsenbord
Contextmenu
«File|Create New 3D Model»
Icoon
Bij het aanroepen van deze opdracht wordt er een nieuw 3D-model gemaakt en net zoals bij het maken van een nieuwe tekening kun je hier een naam aan geven. Denk eraan dat T-flex geen onderscheid maakt tussen 2D en 3D bestanden. Als het document is gemaakt als een 2D tekening kan achteraf een 3D model gemaakt worden. In een tekening die gemaakt is met de opdracht “F3: Create new 3D model” kunnen nieuwe 2D tekeningen worden gegenereerd. Voor het maken van nieuwe documenten worden bestanden als template (Ned: Sjabloon) gebruikt die zijn gedefinieerd in de opdracht “Customize|Settings…” in het tabblad “Files”. Deze kunen elementen en instellingen hebben die automatisch aangemaakt of ingeschakeld kunnen worden in het nieuwe document. In het geval dat er nieuwe instellingen aan het document worden toegevoegd kunnen we de templates bewerken en opslaan onder een andere templatenaam. Deze templatebestanden kunnen worden geplaatst in de map …T-FLEX CAD\PROGRAM\Template (de naam van de directory voor de templatebestanden kun je vinden in “Customize|Options…”, onder de tab "Folders"). De gebruiker kan zelf een willekeurig aantal prototype-bestanden aanmaken. Een nieuw bestand kan worden gemaakt van een template met behulp van de optie "New document" in de "Start Page". Of gebruik het vergelijkbare venster “New From …” die tevoorschijn komt door de opdracht “FP: Create New Document Based on Prototype”. 32
Korte introductiecursus T-flex
Document openen Een T-flex document kan worden geopend met behulp van de opdracht “O: Open Model”. Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
“File|Open…”
Het venster “Open” zal weergegeven worden.
Dit is het standaard Windows dialoogvenster voor het openen van bestanden. In het vak in de linkerbovenhoek van het venster kunnen we de bron selecteren van ons document. Dit kunnen zowel de standaard Windows mappen zijn ("Folders") als de T-flex-bibliotheken (“Libraries”). De "Files of type" aan de onderkant van het venster helpt bij het filteren van de bestanden van het gewenste type. Dit kan een 2D tekening zijn ("TFLEX drawings") of een 3D model ( “T-FLEX 3D Models”). Zodra een bepaald type is geselecteerd zullen alleen deze bestanden weergegeven worden. Er zijn twee vlakken aan de rechterkant van het dialoogvenster, één voor het voorbeeld van de inhoud van het document en één voor de eigenschappen van het document. In de rechterbovenhoek zit voor het tonen/verbergen van de voorbeelden. Het preview-beeld in het voorbeeldvenster gebruikt standaard een vectorafbeelding of een bitmap thumbnail die is opgeslagen met het document. Als er geen weergave beschikbaar is in het document wordt de tekst "Click to Preview" weergegeven. In dit geval zal de werkelijke inhoud van het document worden weergegeven als je met op het voorbeeldvenster klikt. Om een . Hetzelfde kan worden gedaan door automatische weergave voor documenten af te dwingen druk je op te klikken op het voorbeeldvenster en het contextmenu aan te roepen. Selecteer met de rechtermuisknop daarin de "Auto Preview" knop (de volgende keer wordt de toets weergegeven met een vinkje.). Zodra het is weergegeven kan op het voorbeeld worden ingezoomd door te klikken op . 33
Drie-dimensionaal ontwerpen Om terug te gaan naar de volledige afbeelding in het voorbeeldvenster of om andere opties in te stellen klik en kies voor "Zoom All" je op de
Pannen en zoomen in het actieve tekenvenster Het beeld kan in het tekenvenster verschoven worden (pannen) en er kan worden in- en uitgezoomd. Door te zoomen verandert de grootte van de tekening. De eenvoudigste manier om dit te doen is door het muiswiel te draaien. Als alternatief kan de venstergrootte worden gewijzigd met behulp van de liniaal, zoals hieronder wordt beschreven. Dit is de opdracht “ZW: Zoom Window”. Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
“View|Scale|Zoom Area”
De volgende opties worden beschikbaar met de opdracht:
Set command options
Selecteer deze optie en er verschijnt een venster met de volgende parameters: Pan percentage. Deze bepaalt het percentage van verschuiven ten opzichte van het venster links / rechts en boven /omlaag. Zoom in /uit percentage. Deze bepaalt het percentage van de vergroting.
34
Korte introductiecursus T-flex
Zoom Model to paper size
Deze optie herberekent het venster ten opzichte van het tekenformaat. Dit tekenformaat kun je instellen met de opdracht: “ST: Set Model Status”. <M>
Zoom Limits
De optie “ZM: Zoom Limits” maakt de afbeelding passend op het tekengebied. <M>
Actual Size
De optie “ZТ: Actual Size” geeft de tekening en het 3D model weer in overeenstemming met de werkelijke afmetingen.
Zoom In
Zoom Out
Deze optie zal de afbeelding vergroten en verkleinen met een bepaald percentage dat is vastgesteld in de parameters van de opdracht.
Pan Left
Pan Right
Pan Up
Pan Down
Deze optie zal de afbeelding verschuiven met een bepaald percentage dat is vastgesteld in de parameters van de opdracht. <W>
Set absolute window coordinates
Deze optie brengt een dialoogvenster in beeld voor het invoeren van venstercoördinaten. De gebruiker kan de coördinaten invullen van de twee tegengestelde hoeken van het venster.
Deze optie zal de coördinaten terugbrengen naar de vorige instelling. <S>
Save current window coordinates
35
Drie-dimensionaal ontwerpen Deze optie maakt het mogelijk om coördinaten op te slaan en zal een id toewijzen aan de configuratie. Er verschijnt een dialoogvenster voor het invoeren van een id van 0 tot 9 om de configuratie op te slaan. Om terug te keren naar een opgeslagen venster geef je het juiste getal in (<1>, ...). Set the working window size by dragging selection box Op een willekeurig deel van de tekening kan worden ingezoomd via twee tegenovergestelde hoeken van een veld. Verplaats de muis naar een hoek van het gebied waarop moet worden ingezoomd en houdt los. Op het ingedrukt. Trek een rechthoek, het gebied wordt geselecteerd en vervolgens laten we geselecteerde gebied wordt nu ingezoomd. Alle opties van de "ZW: Zoom window" opdracht kunnen op elk moment vanuit elke aanmaak- of bewerkingsopdracht worden uitgevoerd door het ingeven van de functietoets
Status bar De statusbalk bevindt zich aan de onderkant van het applicatievenster.
De statusbalk heeft de volgende velden (van links naar rechts): De naam van de huidige opdracht. In dit veld wordt de volledige naam van de huidige opdracht weergegeven. Het veld kan ook worden gebruikt als invulveld voor het geven van een opdracht via het toetsenbord. Druk op de sneltoetsen of druk op een functietoetscombinatie. Dit kan alleen als het veld leeg is en als alleen ">" zichtbaar is. Het typen van een sneltoets die geen deel uitmaakt van een opdrachtnaam maakt het veld direct leeg. Als dit gebeurt type je het opnieuw. Een juiste toetscombinatie zorgt ervoor dat de volledige naam van de opdracht en een korte beschrijving worden weergegeven. Bijvoorbeeld, typt u de volgende volgorde,
Korte introductiecursus T-flex Extra hulp coördinatenveld.
Toolbars
Een werkbalk is een verzameling van pictogrammen voor het geven van opdrachten. Er kunnen meerdere werkbalken gelijktijdig zichtbaar zijn. In standaard pakket van de T-flex CAD zitten 5 werkbalken: de main toolbar, de system toolbar, de view toolbar, de full screen mode en de context toolbar (deze laatste werkbalk verschijnt in de assembly modus bij het bewerken van een fragment) . Daarnaast kunnen er onbeperkt veel werkbalken door de gebruiker gemaakt worden (via de opdracht“ SB: Show Toolbars”). Met deze opdracht kan ook de structuur gewijzigd worden van de door de gebruiker gedefinieerde en de diverse standaard werkbalken (bijvoorbeeld van de werkbalk "view"). Welke werkbalken weergegeven worden kun je bepalen met de opdracht "Customize|Customize…..." via het tabblad "Toolbars". Overigens is elke gewenste werkbalk toegankelijk via het contextmenu dat verschijnt als je boven een willekeurige werkbalk op drukt. Elke werkbalk kan worden weggeschoven langs de rand van het applicatievenster of zwevend worden weergegeven. Als hij zwevend wordt weergegeven heeft de taakbalk een titel en kan qua maat aangepast worden. Ingeneste taakbalken Verschillende pictogrammen van vergelijkbare opdrachten kunnen in de werkbalken zijn ingenest (Eng: embedded). In een dergelijk geval toont de werkbalk slechts een pictogram van de betreffende groep. (De rest wordt niet getoond), een klein driehoekje wordt aan de rechterkant van deze pictogram geplaatst. Door hierop te drukken zal de rest van de pictogrammen in de betreffende groep getoond worden.
De ingeneste werkbalk kan worden omgezet in een gewone werkbalk. Om dat te doen is het noodzakelijk om de muis op de kop van de ingeneste werkbalk te plaatsen, druk de in en sleep zonder de muisknop los te laten de werkbalk naar een willekeurige plaats.
De knoppen van de ingeneste werkbalk kunnen direct worden teruggeplaatst op de mainbar. Het is voldoende om hiervoor op de knop aan de rechterkant van de ingeneste werkbalk te drukken. 37
Drie-dimensionaal ontwerpen
System Toolbar
Het system toolbar is een verzameling van gereedschappen om snel elementen te kunnen definiëren en daardoor veel tijd te besparen. Hieronder volgt de beschrijving van de verschillende functies van de knoppen en velden op de system toolbar. Layer sorteer opdracht knop
Levels
. Een dialoogvenster om de layers te sorteren verschijnt. . Geeft de naam van de layer van de modelelementen die gemaakt of bewerkt
Layer naamveld worden.
. Knop om de visuele levels (Ned: niveau’s) in te stellen van de modelelementen.
Level invulveld . In dit veld staat het huidige niveau van het modelelement. De levels kunnen aangepast worden in de aanmaak- en bewerkingsopdracht. In het veld klikken activeert een tekstcursor waarna we het niveau in kunnen typen. Bevestig de invoer door <Enter> of klik in het tekenvenster. Prioriteit invulveld . Dit veld geeft de huidige prioriteit van het modelelement weer. De prioriteit kan gewijzigd worden in de aanmaak- en bewerkingsopdracht. Kleur selectieveld
. Dit veld geeft de kleur weer van het element dat gemaakt of bewerkt wordt.
Dit zijn de hoofditems die altijd op de system toolbar aanwezig zijn. De aanwezigheid van de rest van de elementen is afhankelijk van of je in CAD werkt of in de modulles CAM, Analyses of Dynamics. Als de opdracht in de wachtmodus staat zal de system toolbar besturingsknoppen voor de selector (Ned: selectiefilter) bevatten, zoals: Selector configuration . Deze wordt specifiek gebruikt om de selectiefilters in te stellen en om een naam aan de selectiefiltercombinaties te geven. . Knop om bepaalde configuraties op te roepen. Het geeft een pull-down lijst Selector configuration met beschikbare selectiefiltercombinaties. Snelle selector setup knoppen: De knoppen
38
en
helpen om snel bepaalde selecties van elk type toe te staan of te blokkeren;
Korte introductiecursus T-flex De knoppen , , , , , , , en geven aan welke elementen te selecteren zijn. De ingedrukte pictogrammen vertegenwoordigen de elementen die geselecteerd kunnen worden. De verzameling knoppen is tijdens het werken in 3D anders van samenstelling. Diverse andere items worden tijdens het werken door het programma aan de system toolbar toegevoegd. Het lijnvak verschijnt bijvoorbeeld in de system toolbar als we lijnen maken. Dit geldt ook voor het begin en het einde van een lijn. Bij het maken van tekst zal het lettertype en de grootte worden weergegeven. . Main Toolbar
Deze main toolbar heeft knoppen die afhankelijk van de functie en de instellingen die door de gebruiker zijn aangebracht geselecteerd kunnen worden of automatisch worden geactiveerd. De knopen zijn gericht op het uitvoeren van verschillende functies: geometrische constructie, 3D modelleren, analyseren, geometrische constructie op het werkvlak, werkzaamheden aan plaatwerk, specifieke bewerkingen enz. Ook interne specialistische modules van het T-flex programma kunnen aan de main toolbar toegevoegd worden met hun eigen verzameling knoppen. Bijvoorbeeld de modus "T-flex CAM" voegt aan de hoofdwerkbalk een reeks knoppen toe die CAM functies uitvoeren. Het schakelen tussen de knoppen in de main toolbar gebeurt automatisch afhankelijk van de modus die geselecteerd wordt. Bij het openen van een 2D-document bijvoorbeeld worden de knoppen voor "2D" automatisch ingeschakeld en bij de overgang naar het 3D venster de reeks knoppen voor "3D". Wanneer een tekening is gemaakt op een werkvlak zullen de opdrachten voor het werken op het "werkvlak" geactiveerd zijn (afhankelijk van wat er de laatste keer gebruikt is in dezelfde situatie). Aan het begin van een BOMbewerking worden de knoppen voor "BOM" geactiveerd. Bij het verlaten van de BOM-bewerking gaat de instelling van de main toolbar weer terug naar de stand die voor de bewerking actief was.
39
Drie-dimensionaal ontwerpen Sommige van de standaard instellingen van de main toolbar zijn niet zichtbaar en worden pas getoond nadat de betreffende opdracht in T-flex is geactiveerd. De functie "Text" bijvoorbeeld is standaard niet aanwezig in de main toolbar maar bij de opdracht tot het aanmaken en bewerken zullen deze knoppen wel verschijnen. Als de functie 'Compatible' geactiveerd wordt zal de main toolbar een kopie worden van de standaard werkbalk uit een eerdere versie van de T-flex. Schakelen tussen modussen kan handmatig door de knop aan de linkerzijde van de main toolbar . Bij het indrukken van deze toets wordt de lijst met beschikbare modussen getoond. De gewenste modus kan worden gekozen met behulp van de . Bovendien kunnen verschillende modussen via het toetsenbord geactiveerd worden met de hulp van de toetscombinaties. Standaard zijn er alleen toetscombinaties toegewezen aan de modus "2D", "Sketch" en "3D". In het dialoogvenster “SB: Show Toolbars” is het mogelijk om toetscombinaties toe te wijzen aan andere modussen. De door de gebruiker geselecteerde modus wordt opgeslagen in het venster van het huidige document en wordt automatisch actief als het wordt geactiveerd. De instellingen worden opgeslagen in het document en geactiveerd als het bestand geopend wordt. Het is mogelijk om de werkbalk in of uit te schakelen door het vinkje "Lock". Dit vinkje kun je vinden als je boven een willekeurige taakbalk op de drukt. Nadat het vinkje is uitgezet kun je de main toolbar alleen bewerken nadat je deze handmatig hebt ingeschakeld. Er is nog een selectie te maken in datzelfde contextmenu en die bepaalt het aanzien van de main toolbar en dat is “Show Tabs”. De tabbladen op de werkbalk worden getoond en deze maken het mogelijk om snel te wisselen tussen de verschillende modussen. De actieve modus is gemarkeerd met een kleur.
“Show Labels” toont de beschrijving bij de knoppen op de werkbalk. Dit kan handig zijn bij de eerste kennismaking met het systeem of tijdens het werken met de hoge resolutiemonitor.
40
Korte introductiecursus T-flex
“Large icons” Toont grote iconen ongeacht de grootte van de iconen in andere werkbalken.
“SB: Show Toolbars” biedt extra functies die betrekking hebben op de main toolbar. Via het tabblad "Main Toolbar" op het dialoogvenster van deze opdracht is het mogelijk om het volgende te doen: -
Verberg/toon modussen in de lijst. (die weergegeven worden bij het indrukken van de Wijzig de naam van hoofdwerkbalkmodussen; Maak en verwijder de door de gebruiker aangemaakte modussen; Maak een aparte werkbalk aan de hand van de modussen van de main toolbar.
);
Bird’s Eye View Window De "Bird's eye view" helpt om snel te kunnen navigeren over de hele tekening. Het geeft altijd de hele tekening in beeld ongeacht de instelling van de actieve tekening. Of de "Bird's eye view" zichtbaar is kan worden geregeld via het contextmenu “Customize|Tool Windows|Bird’s Eye View” of klik met op een willekeurige werkbalk. Het "Bird's eye view" venster kan worden weggeschoven langs een rand van het applicatievenster of zwevend op het beeld gehouden worden. De modus van de "Bird's eye view" kan worden bediend via het contextmenu als je in het venster op de drukt. Pan. In deze modus volgt een vierkant vlak de muis binnen het "Bird's" eye view venster als indicatie van het gebied dat word weergegeven. De afmeting van het vierkant kun je veranderen door naar de zoom modus te gaan. Om het gebied te selecteren dat je wilt bekijken druk je op de . Het slepen van het vierkant in "het Bird's eye view" zorgt ervoor dat je heel dynamisch kunt pannen in de eigenlijke tekening. 41
Drie-dimensionaal ontwerpen Zoom. In deze modus kun je in het "Bird's eye view" venster een vierhoek trekken door op een bepaalde plek te klikken en daarna de muis te slepen naar een andere hoek waar we weer loslaten. Dit vierkant dat we nu vastgesteld hebben zal gemarkeerd worden in het "Bird's eye view” venster en op het betreffende gedeelte van de tekening zal worden ingezoomd in het actieve tekenvenster. Properties. Het selecteren van dit item brengt je bij een dialoogvenster waarin je de parameters kunt aanpassen en waar je instellingen kunt maken voor de pan- en zoomfunctie.
Het gebruik van het Modelmenu Het modelmenu kan worden gebruikt voor het openen van documenten en heeft dezelfde functie als de opdracht "O: Open Model". Het modelmenu komt tevoorschijn bij het openen van T-flex en staat standaard aan de linkerrand van het scherm. Is het niet aanwezig dan kan de gebruiker het oproepen via “Customize|Tool Windows|Modelmenu” of via het contextmenu als je klikt op boven een willekeurige taakbalk. Het modelmenu toont de inhoud van de open bibliotheken. Je kunt bibliotheken selecteren en bewerken, documenten hieruit openen voor bewerking en invoegen als onderdeel (T-flex: fragment) of als een foto. Het modelmenu heeft aan de onderzijde of aan de rechterkant een voorbeeldvenster. Hierin wordt visueel een voorbeeld gegeven van het geselecteerde document of het geeft de eigenschappen hiervan. In het modelmenu zijn verschillende instellingen toegankelijk door op de te drukken. Meer details over het werken met het modelmenu en de bibliotheken volgen in de volgende hoofdstukken.
Linialen De linialen (Eng: Rulers) laten de X- en Y-coördinaten van de huidige tekening zien. De eigenschappen kunnen worden ingesteld met behulp van het contextmenu (zie de figuur rechts). De aanwezigheid van de linialen kan worden ingesteld via "Customize|Tool Windows|Rulers” of in het contextmenu dat je krijgt als je met op een werkbalk klikt. De liniaal kan worden gebruikt voor het navigeren in de tekening. In de modus met deze knop in de linkerhoek kun je de verticale en horizontale liniaal verslepen met de ingedrukt. De tekening verplaatst zich samen met de liniaal en de muis. Laat de los om het beeld vast te zetten op de huidige locatie. Als je op de knop linksboven drukt met in- en uit zoomen. 42
verandert het symbool en kun je de tekening
Korte introductiecursus T-flex Om in te zoomen zet je de muis op de horizontale of verticale liniaal en druk op . Houdt de knop ingedrukt en sleep de muis naar rechts of naar boven. Om uit te zoomen sleep je naar links of naar onderen. Zodra je loslaat word de tekening vastgezet in de huidige zoomstand. Om terug te keren naar de modus verschuiven druk je wederom op de knop op het kruispunt van de linialen.
Properties Window Het eigenschappenvenster (Eng: property window) wordt gebruikt voor het ingeven en wijzigen van diverse eigenschappen. In de standby modus kun je snel geselecteerde eigenschappen wijzigen. Ook kun je het eigenschappenvenster in de meeste opdrachten gebruiken om instellingen te maken of te bewerken. Het venster kan langs de rand van het applicatievenster gezet worden of zwevend gebruikt worden. De aanwezigheid kun je bepalen door op het volgende icoontje te drukken . Dit icoon bevindt zich in de main toolbar in de modus “Compatible”. Je kunt de aanwezigheid van het eigenschappenvenster ook bepalen in “Customize|Tool Windows|Properties Window” of als je op drukt op een willekeurige werkbalk. Het eigenschappenvenster komt automatisch tevoorschijn na het invoeren van opdrachten waarbij instellingen gemaakt kunnen worden. Bij het sluiten van de opdracht zal het venster automatisch verdwijnen tenzij deze weggeschoven staat. De titel en de inhoud van het venster is afhankelijk van de opdracht of optie die je uitvoert. Je kunt de parameters rechtstreeks intypen op het toetsenbord. Het invoerveld kan geactiveerd worden door er met de muis op te klikken of via het toetsenbord. De toetsvolgorde om naar een bepaald invulveld te springen wordt getoond in de tooltip als je de muis even stilhoudt. Het eigenschappenvenster kan soms verder uitgeklapt worden. In sommige opdrachten staan diverse delen standaard ingeklapt en kunnen door deze en uitgeklapt en ingeklapt worden. De laatste instelling wordt knoppen door het programma onthouden. Er is een speciale toepassing voor het eigenschappenvenster bij opdrachten waarin variabelen en uitdrukkingen ingegeven kunnen worden. De huidige instelling van een dergelijke parameter wordt weergegeven aan de rechterkant van het invoerveld.
43
Drie-dimensionaal ontwerpen
Het automenu Het automenu is een knoppenbalk die de iconen bevat voor de beschikbare opdrachtopties. Het automenu is inhoudgevoelig, daarmee bedoelen we dat de inhoud verandert afhankelijk van de opdracht. Er kunnen twee dingen gebeuren nadat een optie is geselecteerd in het automenu. -Het resultaat kan direct na het selecteren van het pictogram in beeld komen. Als we de knop indrukken bijvoorbeeld, opent zich direct een dialoogvenster. -Of de muis verandert van vorm afhankelijk van de gekozen optie. Voor het verkrijgen van het resultaat moet de gebruiker dan de muis verplaatsen en op drukken. Bij het selecteren van een constructielijn wordt er bijvoorbeeld een lijn aan de muispunt toegevoegd. De muis moet dan worden verplaatst om een lijn te selecteren en moet worden ingedrukt om de constructielijn te selecteren.
Dynamic Toolbar Als de gebruiker op het punt staat om met behulp van de elementen te selecteren kan de dynamic toolbar verschijnen op het venster. Het bevat de iconen van veelgebruikte opdrachten. De dynamic toolbar verdwijnt na enige tijd of na het verplaatsen van de muis. De aanwezigheid van de dynamic toolbar tijdens het kiezen van 2D- en 3D elementen is afhankelijk van de instellingen bij "SB: Show Toolbars". Als voor 3D elementen de dynamics toolbar moet worden weergegeven plaats je een vinkje bij "Use Dynamic Toolbar" in het dialoogvenster op het tabblad "Preference". Standaard in T-flex verschijnt deze toolbar alleen voor de 3D-elementen. Als je bij het selecteren van 2Delementen de dynamic toolbar wilt hebben moet "Transparent Element editing” worden uitgeschakeld. Naast voor het aanroepen van een lijst met de pictogrammen van veelgebruikte opdrachten is er ook de knop extra opdrachten die kunnen worden getoond in de dynamic toolbar. Na het geven van een opdracht uit de aanvullende lijst wordt deze automatisch toegevoegd aan de verzameling knoppen. Wijzigingen in de dynamische werkbalk worden bewaard in de huidige omgeving van het systeem.
Om de knoppen in de dynamic toolbar te wijzigen is het mogelijk om de opdracht “Reset Command Usage” te geven in het contextmenu van de dynamic toolbar. 44
Korte introductiecursus T-flex
In het contextmenu van de dynamische werkbalk staat ook "Use Transparency". Wanneer dit vinkje is ingesteld (voor standaardinstellingen) wordt de toolbar halfdoorzichtig als het in beeld komt. Deze doorzichtigheid vermindert als de muis dichter bij de werkbalk komt.
Het actieve tekenvenster In T-flex kan de gebruiker werken met meerdere documenten tegelijk. Er is een apart venster voor elk geopend document. Dit maakt het mogelijk om met meerdere tekeningen of 3D modellen tegelijkertijd te werken door te schakelen van het een naar het andere venster. De opdrachten die beschikbaar zijn voor het werken met documenten staan gegroepeerd in het contextmenu onder "Window".
De document-tabbladen Voor het selecteren van een document kunnen de tabbladen worden gebruikt. De aanwezigheid van de tabbladen wordt bepaald door het vinkje in “Customize|Tool Windows|Document Tabs”. Door deze tabbladen is het mogelijk om over te schakelen van het ene document naar het andere door het gewenste tabblad aan te klikken met . Ook is het mogelijk om de volgorde van de documenten te regelen. Hiervoor hoeven we alleen met de muis op de tab van het document te gaan staan en met ingedrukt de plaats te veranderen in de rij met tabbladen. Standaard staan de document tabbladen (als ze zichtbaar zijn) boven de bovenste rand van het beeld. De locatie kan gewijzigd worden. Daarvoor ga je met de muis op de tab staan en met de komt een contextmenu in beeld.
45
Drie-dimensionaal ontwerpen
Document tabs in/uitgeschakeld Het aanzien van de geopende documenten met ingeschakelde tabbladen is anders dan dat met uitgeschakelde tabbladen. Als de tabbladen aanwezig zijn zullen de geopende documenten de gehele ruimte vullen. Het actieve venster (d.w.z. het venster van het huidige document) ligt altijd bovenop de andere documenten. In de rechterbovenhoek van het beeld (als de standaardinstelling ingesteld staat) staat de knop . Door het indrukken van deze knop wordt het huidige document gesloten.
Als de tabbladen ingeschakeld zijn is het niet mogelijk om het venster te minimaliseren of het formaat ervan te wijzigen.
46
Korte introductiecursus T-flex Als de tabbladen zijn uitgeschakeld zijn er 3 mogelijkheden: 1. Gemaximaliseerd. Het venster beslaat het hele werkgebied en de titel van het document wordt niet weergegeven. De naam van het actieve document wordt weergegeven in de titel van het venster 2. Geminimaliseerd. Het venster heeft nu zelf een statusbalk met de naam van het document en de systeemknoppen voor het regelen van het venster. 3. Willekeurig Het venster heeft een kleiner formaat dan die van het werkende venster. Het heeft een titelgebied waarin de naam van het document wordt getoond. Ongeacht de grootte van het venster heeft het documentvenster 3 knoppen als de tabbladen uitgeschakeld staan. Deze 3 bepalen het uiterlijk van de pagina.
Als het venster is gemaximaliseerd zitten deze knoppen direct onder de knoppen die de gehele applicatie sluiten. Let dus goed op of je het goede venster gaat sluiten.
Een alternatieve manier voor het maximaliseren van een venster is op de titel. Als een venster een kleine door te dubbelklikken titelbalk heeft is deze niet gemaximaliseerd. Je kunt dan het contextmenu voor de aansturing van het venster oproepen door te klikken op als de muis op het pictogram aan de linkerkant van de titelbalk staat. Als het venster maximaal weergegeven is staat dit pictogram helemaal links in de applicatie contextmenubalk. Als een venster onderin geplaatst is kan de afmeting worden gewijzigd. Ga hiervoor met de muis naar de rand en versleep deze naar de gewenste grootte.
Selectie van het actieve venster Het actieve venster (dat wil zeggen het venster van het huidige document) kan op verschillende manieren worden geselecteerd. Als de tabbladen zijn ingeschakeld kun je hierop gewoon klikken met de . Als tabbladen zijn uitgeschakeld kun je via de toetscombinaties
47
Drie-dimensionaal ontwerpen deze lijst aangegeven zijn met een vinkje. Om een ander venster te activeren is het voldoende om met de muis hierop te klikken .
Het aantal vensters dat weergegeven wordt in de lijst is maximaal tien. Als er te veel documenten zijn geopend kun je de opdracht “Window|Window List…” gebruiken voor de selectie van een specifiek venster. Hierdoor wordt het dialoogvenster "Arrange Windows" geopend. Het gewenste venster kan worden gekozen uit een volledige lijst met open vensters.
Als de tabbladen zijn ingeschakeld is er nog een manier om tussen de vensters te schakelen. In de rechterbovenhoek (als de tabbladen gerangschikt staan langs de bovenrand) staat de knop . Als deze knop wordt ingedrukt komt de lijst met alle geopende documenten in beeld. Hierin kan het gewenste venster worden gekozen.
Scrollbars van het tekenvenster Het programma ondersteunt tekeningen van elk formaat. Maar de grootte van het venster staat vast. Om gemakkelijk te kunnen werken kunnen de tekeningen ingezoomd weergegeven worden op het venster. De scrollbars helpen je met een snelle navigatie in de tekening. Met de opdracht “WSS: Show/Hide Window Scrollbars” schakel je de scrollbar in of uit:
48
Korte introductiecursus T-flex
toetenbord
<WSS>
Contextmenu
Icoon
“Window|Show Scrollbars”
Uitgeschakelde scrollbars verruimen het werkgebied. De functie van de schuifbalken is niet beschikbaar via het toetsenbord maar er zijn een aantal instrumenten met vergelijkbare functies. Zo kunnen linialen gebruikt worden om te zoomen en te schuiven zoals eerder beschreven of we kunnen gebruik maken van het muiswiel.
Documentvensters schikken met ingeschakelde document-tabbladen Als de tabbladen zijn ingeschakeld kunnen de documentvensters zowel horizontaal als verticaal gegroepeerd worden. Er kunnen vele groepen gelijktijdig gemaakt worden maar ze moeten wel horizontaal of verticaal geplaatst zijn.
Om een nieuwe groep te maken is het voldoende om de tab te verplaatsen naar de onderste of bovenste rand van het werkvenster. Om een tab op te pakken klik je op de tab en zonder de muisknop los te laten verplaats je de tab naar de gewenste lokatie.
49
Drie-dimensionaal ontwerpen
Als een tab naar de rechterrand van het werkgebied wordt versleept wordt er een nieuwe verticale groep gemaakt en naar de onderste rand wordt er een horizontale groep aangemaakt. Zodra de tab wordt verplaatst naar de bovenste of de linkerrand verschijnt er een contextmenu met opdrachten die betrekking hebben op de groepen.
50
Korte introductiecursus T-flex Voor het verplaatsen van tabs van de ene groep naar de andere is het voldoende om deze via de tab te verplaatsen naar de gewenste groep Naast de mogelijkheden zoals hierboven beschreven kunnen we ook groepen aanmaken of veranderen via: “Window|New Horizontal Tab Group” en “Window|New Vertical Tab Group” (Ned: maak nieuwe horizontale/verticale tabgroep). Het document dat actief is op het moment van de opdracht wordt geplaatst in de groep. De opdracht “Window|Move to Next Tab Group”, “Window|Move to Previous Tab Group” plaatst het document in een andere groep.
Documentvensters schikken met uitgeschakelde document-tabbladen Als de tabs van de documenten worden uitgeschakeld is er een groter werkgebied beschikbaar. De beschikbare ruimte wordt verdeeld en de vensters kunnen in deze modus ook geschaald worden. 1. Deel horizontaal. Doe dit met de opdracht "WHT: Tile Windows Horizontally" Toetsenbord
<WHT>
Contextmenu
Icoon
“Window|Tile Horizontally”
2. Deel Verticaal. Doe dit met de volgende opdracht “WVT: Tile Windows Vertically”: Toetsenbord
<WVT>
Contextmenu
Icoon
“Window|Tile Vertically”
51
Drie-dimensionaal ontwerpen
3. Achter elkaar. Doe dit met de opdracht “WCA: Cascade Windows”: Toetsenbord
<WCA>
Contextmenu
Icoon
“Window|Cascade”
De opdrachten “WHT: Tile Horizontally”, “WVT: Tile Vertically”, “WCA: Cascade” zijn ook beschikbaar als de tabbladen van de documenten aanwezig zijn. Het gebruik van deze opdrachten zorgt ervoor dat de tabbladen worden uitgeschakeld. 52
Korte introductiecursus T-flex Als de vensters van alle documenten zijn geminimaliseerd kunnen ze geplaatst worden tegen de onderzijden van het werkvenster met behulp van de opdracht“Arrange icons”: Toetsenbord
-
Contextmenu
Icoon
“Window|Arrange icons”
-
Extra venster voor een document In T-flex is het mogelijk om extra vensters te maken voor al gesloten documenten. De naam van het document en het serienummer van het venster verschijnt in de titelbalk van deze vensters, bijvoorbeeld:: “Drawing.grb: 1”, “Drawing.grb: 2”.
Alle operaties die uitgevoerd werden in een venster van een bepaald document kunnen ook worden overgedragen naar een ander voor dit document geopend venster. Bijvoorbeeld als een element geselecteerd is om te bewerken in het venster van een willekeurig document dan zal hetzelfde element ook worden geselecteerd in een ander venster. Deze extra vensters zijn vooral handig als de tekening kleine elementen 53
Drie-dimensionaal ontwerpen bevat die op een zekere afstand van elkaar liggen maar waarop tegelijkertijd meerdere elementen moeten worden gebouwd. Het is mogelijk om het eerste venster op een vereiste afmeting te maken voor de eerste groep van elementen. Het tweede venster voor de andere groep. En bij het creëren van nieuwe elementen is het mogelijk om eenvoudig van het ene venster naar het andere venster te gaan Hetzelfde doel wordt bereikt door het documentvenster te splitsen in twee deelvensters. Als we dit doen zal er binnen hetzelfde documentvenster twee of vier 2D of 3D vensters aangemaakt worden waarin de tekening van het 3D model van het document wordt weergegeven. Hieronder wordt beschreven hoe we deze optie kunnen gebruiken. Een extra venster kan geopend worden met de opdracht “WO: Open New Window”: Toetsenbord
<WO>
Contextmenu
Icoon
“Window|New Window”
Als een nieuw venster wodt gemaakt bevat het het actieve document. Tijdens het aanmaken van een venster moet de gebruiker het juiste type aangeven, een 2D of 3D venster.
Splits het tekenvenster Een actief venster kan horizontaal gesplitst worden in twee vensters door de opdracht “WSH: Split Window Horizontally”: Toetsenbord
<WSH>
Contextmenu
Icoon
“Window|Split Horizontally”
Om de horizontale splitsing te verwijderen zet je de icoon uit. Om het huidige venster in twee verticale vensters te splitsen geven we de opdracht “WSR: Split Window Vertically”: Toetsenbord
<WSR>
Contextmenu
Icoon
“Window|Split Vertically”
Om de verticale splitsing te verwijderen zet je de icoon uit. Deze opdrachten herhaald uitvoeren splitst het venster in vieren. Bij gebruik van de 3D modus zal iedere keer dat deze opdracht gegeven wordt een dialoogvenster verschijnen waarin je het type moet aangeven. Om een venster op te splitsen in twee deelvensters kan men ook gebruik maken van het “split symbool” op de scrollbars. Dit split-symbool aan de linkerzijde van de horizontale schuifbalk verdeelt het venster in twee horizontale deelvensters. Hiervoor gaan we naar de linker onderhoek van het tekenvenster. Ga met de muis naar de plek zoals aangegeven door een pijl op de afbeelding hieronder. Als de muis verandert in de "splitspijlen" houd je ingedrukt en sleep je deze naar de gewenste locatie. Laat vervolgens de knop los en het dialoogvenster verschijnt om een keuze tussen "2D Window" en "3D-Window" te maken. Druk daarna op de knop [OK]. Het nieuwe venster zal worden gemaakt op de rechterkant. 54
Korte introductiecursus T-flex
Zodra het venster is gesplitst in twee horizontale deelvensters zal het splitsymbool verdwenen zijn. De afmeting van de deelvensters kan worden bestuurd met de verticale splitbar. Plaats de muis op deze splitbar. Als de cursor verandert in "split pijlen" sleep je de split met naar de gewenste locatie. Voor het sluiten van het venster sleep je de muis over de rand van het tekenvenster. Het venster kan ook verticaal worden gesplitst op deze manier. De 2Dvensters hebben speciale knoppen voor het verdelen van een venster in twee helften of voor het sluiten van een van de twee vensters. Deze knoppen bevinden zich op de linialen, een op de horizontale liniaal aan de rechterkant, de andere op de verticale aan de onderkant. De knop op de horizontale liniaal werkt als volgt. Als er op het moment één venster aanwezig is zal de knop het verticaal verdelen in twee gelijke vlakken. De gebruiker wordt niet gevraagd om het type aan te geven en een 3D venster wordt geplaatst aan de rechterkant. Als het horizontaal al in twee vensters is verdeeld zullen er na het indrukken van de knop nog twee 3D vensters worden aangemaakt. Als het venster al verticaal gesplitst is sluit het tweede venster na het indrukken van de knop. Als het venster horizontaal en verticaal verdeeld is in 4 vensters sluit het rechter paar als je op de knop drukt. De knop op de verticale liniaal werkt hetzelfde. Deze knoppen bestaan alleen in 2Dvensters. Als een venster is opgedeeld in bijvoorbeeld verticale deelvensters dan wordt de verticale liniaal gebruikt voor beide vensters. De handelingen op deze liniaal werken op het actieve venster. Elk venster heeft zijn eigen horizontale liniaal. Als het venster horizontaal is opgedeeld dan zijn er twee verticale linialen en één gemeenschappelijke horizontale liniaal. Als het venster is verdeeld in vier vensters dan zijn er vier linialen, de handelingen hierop zijn van toepassing op het actieve venster.
55
Drie-dimensionaal ontwerpen
Om een venster te activeren klik je met de muis op het venster. Om de splitsing ongedaan te maken is het voldoende om de vensters te verkleinen tot hij weg is.
Sluiten van een document venster Om het venster te sluiten zit er in de rechterbovenhoek de volgende knop . Bij het indrukken van deze knop wordt het huidige venster gesloten. Als er meerdere vensters geopend zijn blijft de rest gewoon open. Om alle vensters in een keer te sluiten van het huidige document kan de opdracht “FCL: Close Model” gebruikt worden: Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
«File|Close»
Om alle open vensters te sluiten kan de opdracht “WCS: Close all Windows” gebruikt worden: Toetsenbord
<WCS>
Contextmenu
Icoon
«Window|Close All»
De ongewijzigde pagina’s zullen automatisch gesloten worden, voor gewijzigde pagina’s komt er een toegevoegde vraag om deze op te slaan.
Gemarkeerde opdrachten In het contextmenu geven de pictogrammen aan de linkerkant van de opdracht aan in welke status ze staan. In deze afbeelding zie je dat als het actieve venster verticaal is gesplitst de scrollbars niet zichtbaar zullen zijn.
56
Korte introductiecursus T-flex
Beheer van multi-page documenten Een T-flex document kan bestaan uit meerdere 2D-pagina's. De 2D-vensters kunnen tegelijk weergegeven worden of alleen de geselecteerde, dit is afhankelijk van de instelling van de tekening. Als je werkt met multi-pagina kan de gebruiker de vensters verwijderen waarin niet gewerkt hoeft te worden. Als het bestand meerdere pagina’s bevat dan kunnen de tabs met de namen van de zichtbare pagina’s weergegeven worden in het onderste deel van het venster (bij de standaardinstelling kan de volgorde van de tabbladen gewijzigd worden). Men kan overschakelen van pagina naar pagina via deze tabbladen door erop te klikken met de of via de toetsen <Page Up>, <Page Down>. De tabbladen kunnen verborgen/getoond worden met de opdracht “Customize|Tool Windows|Page tabs”.
Informatievenster toetsenbord
Contextmenu
“Help|Information”
Icoon
Via deze opdracht krijg je een dialoogvenster dat informatie geeft over alle elementen van het huidige document of om deze te bewerken. In tegenstelling tot een "3D-model" window toont dit dialoogvenster alle 2D en 3D elementen.
De elementen worden weergegeven aan de linkerkant op een hiërarchische manier als een boomstructuur. Om een element te selecteren klikken met op dat element. Het geselecteerde element zal oplichten in het 3D-venster. De volgende knoppen worden toegankelijk om elementen te selecteren: [Parents] Bouwt de boomstructuur opnieuw op zodat alleen de geselecteerde elementen en de elementen die daaraan gerelateerd zichtbaar zijn. [Children] Bouwt de boomstructuur opnieuw op zodat alleen de geselecteerde elementen en het element waarnaar gerefereerd wordt zichtbaar zijn.
57
Drie-dimensionaal ontwerpen [Delete] sluit het venster en geeft opdracht tot verwijdering van het geselecteerde element. [Edit] sluit het venster en geeft de opdracht om het geselecteerde element te kunnen bewerken. [Show] sluit het venster en zal in de actieve tekening inzoomen op het geselecteerde element. [Select] sluit het venster, waardoor het element geselecteerd wordt voor verdere behandeling. [Measure…] geeft het venster "Measure Element" en toont de afmetingen van het geselecteerde element. [Properties…] geeft het eigenschappenvenster van het geselecteerde element. Het modelstructuurvenster blijft op het venster voor verdere acties. [Close] sluit dit dialoogvenster. [<<] [>>]Verbergt/toont de volgende aanvullende velden in de "Informatie" venster: Information. Dit veld geeft beknopte informatie over het geselecteerde element. Attributes. Dit veld geeft informatie over de attributen van het geselecteerde element.
Creëren en bewerken van tekenelementen Er zijn speciale opdrachten voor het maken en bewerken van alle soorten elementen. Deze tekst beschrijft de belangrijkste methoden en beginselen voor het maken en bewerken van een 2D tekening.
Snapping modus en snapsoorten T-flex ondersteunt twee gescheiden modeleermodussen. In de eerste de “vrije modus” kunnen elementen voor een opdracht geselecteerd worden met behulp van het automenu of het toetsenbord. De andere is de “object snapping modus”. Deze modus laat elementen oplichten die beschikbaar zijn om in een opdracht bewerkt te worden. Deze modus staat standaard ingeschakeld. Het pictogram van deze object snapping modus is te vinden in de "View" balk en stelt je in staat om bepaalde selecties te maken of juist niet mogelijk te maken. Het filtreert de selectie! Een element dat geselecteerd kan worden zal oplichten als de muis een element nadert. Ondertussen zal bij de muis een symbool weergegeven worden, deze is afhankelijk van het geselecteerde element. Een pop up hulpbericht geeft de naam en id van het element. Deze kunnen eruit zien als in onderstaande afbeelding:
58
Korte introductiecursus T-flex Het te selecteren element kan worden geselecteerd met behulp van de muis. Alleen de vooraf ingestelde constructie- en grafische elementen zijn te selecteren omdat we alleen die nodig hebben. Bijvoorbeeld bij het maken van een spline zullen snijlijnen alleen oplichten als deze in de snapping modus geselecteerd staan. Andere elementen zullen om die reden niet oplichten en hebben geen functie bij het maken van de spline. In de beschrijving over opdrachten zijn we er in deze documentatie altijd vanuit gegaan dat de element selectie modus (object snapping modus) aan staat. Als je in de opdracht de
.
Voor het weergeven van deze werkbalk in een zwevende modus gaan we met de muis naar de titel van de werkbalk en druk je en sleep je zonder de muisknop los te laten de werkbalk naar de gewenste locatie. Je kunt de werkbalk in de zwevende modus zetten of vastklikken op elke plaats in het T-flex venster.
59
Drie-dimensionaal ontwerpen
Met deze “snap toolbar” kan men de ‘te selecteren’ elementen in- en uitschakelen door te klikken op de gewenste pictogrammen met . Alle object snaps kunnen uitgeschakeld worden door de knop “Clear all sketch Snaps”. Men kan ze ook allemaal uitschakelen op de vereiste na, door het juiste pictogram in combinatie met de
Hieronder vind je een lijst met de belangrijkste object snaps die gebruikt kunnen worden in T-flex: ,
- Snapping aan een punt op een grafische- of een constructielijn –
;
;
- Snapping op een kruispunt van grafisch lijn – - Snapping op een kruispunt van constructielijn −
;
- Snapping op het coordinate system origin ((0,0) point) –
;
;
- Snapping op het midden van de grafische lijn –
;
- Snapping op de eindpunten van de grafische lijn – ;
- Snapping op het middelpunt van boog of cirkel – - Snapping op booghoeken van 90°, 180°, 270° –
;
;
- Verticaal/horizontaal raakvlak aan cirkel –
- Muis wordt horizontaal of verticaal naar een ander elementpunt of node uitgelijnd – - Automatisch een loodrecht punt maken –
;
- Muis wordt uitgelijnd met verlenging van de grafische lijn – - Automatische vaststelling van raakvlak met een boog of cirkel –
60
; .
;
Korte introductiecursus T-flex
Tijdens het bewerkingsproces geeft het programma automatisch de mogelijke snaps weer in een veld naast de cursor. Daarnaast geeft het programma een samenkomst van twee object snaps weer. Bijvoorbeeld, verticaal - horizontaal, loodrecht - horizontaal, enz. Als er meerdere snapkeuzes door het programma zijn gevonden op een bepaald punt kan de gebruiker de gewenste selectie kiezen. Hiervoor moet je de muis even op de locatie houden zodat de cursor veranderd van geeft het programma alle mogelijke objectsnaps weer die beschikbaar vorm. Met de volgende markering zijn. Gebruik het muiswiel om te bladeren door deze snap en klik op om de keuze vast te zetten.
Het is mogelijk om de lijn zelf te selecteren die het systeem als hulplijn weergeeft. 61
Drie-dimensionaal ontwerpen Laten we bijvoorbeeld een horizontale snap aan een van de lijnnodes maken. Hiervoor gaan we met de muis naast de node staan zodat het systeem met een hulpstippellijn een horizontale ‘hint’ geeft. Als we nu drukken op <Shift> of <Spacebar> zal de tijdelijke stippellijn worden weergegeven door het midden van de node en de cursor met node glijdt nu als een vrije node over deze stippellijn. De object snaps die in de snapping toolbar zijn ingeschakeld blijven tijdens de gehele sketch sessie actief. Als we de object snaps vaak moet aanpassen kun je gebruik maken van de "tijdelijke" snapping. Een dergelijke snap word ingeschakeld op diverse manieren: •
•
Door de knop op de snapping toolbar. Hierdoor komt er een contextmenu in beeld voor het opgeven van een tijdelijke snap (slechts een). Het geeft ook een lijst met toetscombinaties die gebruikt kunnen worden voor het inroepen van tijdelijke snaps zonder dat het contextmenu gebruikt hoeft te worden. Om tijdelijke snaps aan te maken gebruik je het item [List]. Hierdoor wordt het contextmenu vervangen door een dialoogvenster waarmee je diverse tijdelijke snaps tegelijk kunt maken. Door het indrukken en loslaten van de middelste muisknop of het muiswiel terwijl de muis stil gehouden wordt in het venster. Als gevolg daarvan zal hetzelfde menu op het venster verschijnen als
bij het indrukken van de knop . • Door het indrukken van de juiste toetsencombinaties die toegewezen zijn aan elke snap. Als de tijdelijke snap is ingeschakeld worden de permanente snappings allemaal genegeerd. De beschreven tijdelijke snappings werken tot de eerste klik met
.
Gebruik van raster Bij het maken van een tekening is het soms handig om een raster van puntjes te gebruiken. Op deze manier kunnen we snaps maken op de rasterpunten om diverse tekenelementen te maken. De nauwkeurigheid waarin je tekenelementen maakt kan je bepalen door de rasterdichtheid. 62
Korte introductiecursus T-flex
De rasterdichtheid kan worden ingesteld door de opdracht: “QG: Change Grid Settings”: Toetsenbord
Contextmenu
“Customize|Grid…”
Icoon
De volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd in het eigenschappenvenster van het raster: Visible. Hiermee stel je de zichtbaarheid van het raster in. De kleur kun je instellen in de systeemopties met de opdracht: “SO: Set System Options”. Snap to grid. Snap aan het raster. Drawn last. Bepaald de tekenvolgorde van het raster op het venster. Step X. Bepaal het raster langs de X-as van de tekening. Step Y. Bepaal het raster langs de Y-as van de tekening. Offset X. Bepaal het raster langs de X-as van de tekening met een verschuiving ten opzichte van de origin (0,0). Offset Y. Bepaal het raster langs de Y-as van de tekening met een verschuiving ten opzichte van de origin (0,0). De rasteropties worden opgeslagen in het document. Het beheer van de rasteropdrachten kan gedaan worden via "Customize|Snap":
Snap aan raster
-
Vergroot de ruimte tussen de punten (verdubbel)
-
Verklein de ruimte tussen de punten (halveer)
Als de”snap to grid” is ingeschakeld dan dienen ook de gridpunten als hechtpunt voor de tekenelementen.
Meest gebruikte manier om tekenelementen te positioneren De tekenelementen kunnen op de volgende manieren in de tekening worden aangebracht. Onafhankelijk van andere elementen. De plaats waar dit element wordt aangebracht wordt bepaald door absolute coördinaten in de tekening die onafhankelijk zijn van andere eerder geplaatste elementen. We plaatsen dergelijke elementen meestal door te klikken op het eigenschappenvenster van de opdracht.
of door het toewijzen van exacte waarden in
63
Drie-dimensionaal ontwerpen Wel afhankelijk van andere elementen. De plaats van dit element zal gerelateerd worden aan de locatie van een ander element. Als de locatie van dat referentie-element wordt gewijzigd zal ook het element zelf meeverhuizen. Om elementen te selecteren als referentie wordt in de meeste opdrachten de mogelijkheid geboden om een lijn, een cirkel, een node, enz. te selecteren. De verscheidenheid van de beschikbare opties is afhankelijk van het element dat wordt aangemaakt. De meest gebruikte elementen waarmee we relaties aanbrengen worden hieronder weergegeven:
Selecteer lijn
Selecteer cirkel
Selecteer node
<E>
Selecteer ellips
<S>
Selecteer spline
Als object snapping is ingeschakeld zal het gebruik van deze opties niet nodig zijn. Het kan zelfs beter zijn ze niet te gebruiken. Als je bijvoorbeeld de optie
actief maakt zullen alleen de cirkels oplichten.
Een gemaakte relatie van een element met een ander element kan worden verbroken door de volgende optie:
Break (kil) relations (Ned: verbreek de relatie)
Objectsnaps kunnen in beide methoden (onafhankelijk en afhankelijk van andere elementen) gebruikt worden bij het positioneren van 2D-elementen. Het aantal beschikbare snaps hangt af van de gebruikte opdracht. Als je object snaps gebruikt kunnen 2D-elementen gekoppeld worden aan: - Een vrije 2D-node, deze is automatisch aangemaakt op een specifieke locatie (deze is niet verbonden aan objecten waaraan een snap gemaakt kan worden). - Een vaste (constraint) 2D-node, deze is automatisch aangemaakt op een specifieke locatie (de verbondenheid van de node met onderliggende elementen blijft gehandhaafd). - Vrije coördinaten (snaps worden alleen aan absolute coördinaten van het te maken element gekoppeld). Vast nodes zijn dus altijd verbonden met onderliggende elementen als: een snijpunt van constructielijnen, het midden van een cirkel, de eindpunten van grafische lijnen, karakteristieke punten van de annotatie-elementen zoals: afmetingen, leader notes, ruwheidsymbolen en toleranties of aan 2D-fragmenten. Welk soort snap je ook gebruikt, houd altijd de auto-parameterization mode in de gaten (het pictogram in de "View toolbar"). Als de auto-parameterization mode is ingeschakeld dan wordt er ook een verbinding gemaakt met een node. Bij het uitschakelen van de auto-parameterization mode wordt er een vrije node gemaakt of er wordt een punt bepaald met geschikte coördinaten (dit gebeurt bij het maken van een leader note, ruwheid symbool, tolerantie en doorsnede bij 2D-fragmenten). In de meeste opdrachten kunnen eigenschappen aan nieuwe elementen gegeven worden. Vaak moeten deze eigenschappen direct bij de opdracht, zelfs nog voor de snap ingegeven worden. 64
Korte introductiecursus T-flex Het ingeven van deze eigenschappen kan in het propertyvenster gedaan worden of in een speciale dialoogvenster voor de eigenschappen. Hiervoor hebben we de optie:
Set parameters (Ned: instellen van eigenschappen)
Als de snap al is gemaakt kunnen de eigenschappen van een specifiek element alsnog worden ingegeven met de optie
.
Bij opdrachten voor sommige 2D-elementen (dimensie, ruwheid, de leader note) bestaat de mogelijkheid om eigenschappen te kopiëren van al bestaande elementen van hetzelfde type:
Copy Properties from Existing Element (Ned: kopieer eigenschappen van bestaande elementen)
De gekopiëerde waarden kunnen ook worden ingesteld als standaardwaarden (vooraf ingesteld aan de nieuw gemaakte elementen van dit type). In elke aanmaak- of constructie-opdracht is het mogelijk om de bewerkingsopdracht te geven met de optie:
Execute Edit Element command (Ned: voer bewerkings opdracht uit)
Nadat je de bewerking hebt uitgevoerd keer je terug naar de originele opdracht. Een selectie annuleren in een aanmaak- of bewerkingsopdracht kun je doen met de optie: <Esc>
Cancel selection
Deze optie zal alleen de selectie annuleren en niet de opdracht. Om de opdracht te sluiten gebruik je de optie: <Esc>
Exit command
Algemene manier om elementen te bewerken Met de muis kunnen selecties gemaakt worden in bewerkingsopdrachten. Hiervoor gaan we met de muis naar het element en klikken op of druk <Enter>. Elk soort element zal op een andere manier oplichten. Sommigen zijn gekleurd, anderen worden omgeven door een raamwerkje. Om een ander element te kunnen selecteren ga je met de muis naar de nieuwe positie en klik met op dat andere element die dan zal oplichten (indien het snap filter dat toelaat). Als je het verkeerde element hebt geselecteerd annuleer je deze met de optie: <Esc>
Cancel selection
65
Drie-dimensionaal ontwerpen Je kunt ook een ander element selecteren door gebruik te maken van de optie:
Select Other Element
De daaropvolgende onderdelen van het gegeven type kunnen geselecteerd worden door deze optie vaker in te drukken. In de bewerkingsopdracht kun je meerdere elementen tegelijk selecteren met behulp van een vakselectie. Hiervoor verplaats je de muis van de linkerhoek van de geplande selectie naar de rechter onderhoek en houdt ingedrukt tot je het vak klaar hebt. Nu zijn alle elementen geselecteerd die volledig in het vak vallen. Het vak is nu getrokken met een rechte ononderbroken lijn. Als je de muis had getrokken van rechts naar links dan ontstaat er eerst een kruis en zijn alle objecten in het vak geselecteerd maar ook de objecten die door het veld iets overlapt worden. Het vak is nu getekend met een stippellijn.
Een groep met elementen kan ook worden geselecteerd door de toetscombinatie <Shift>+ . Een element kan worden uitgesloten van selectie door de toetscombinatie
Select All Elements
Een element uit een lijst selecteren wordt gedaan met de optie:
Select element from list
De lijst kan samengesteld zijn uit elementen van verschillende types. Zo zal een lijst bij het bewerken van onderdelen, de onderdelen van het model bevatten terwijl bij het werken met nodes de lijst zal zijn samengesteld uit alleen nodes.
66
Korte introductiecursus T-flex Het verwijderen van een of meerdere geselecteerde elementen doe je met behulp van de optie:
Delete selected Element(s)
De volgende optie is beschikbaar in de algemene 2D-bewerkings opdracht:
Create Name for selected Element
Deze optie kan gebruikt worden om een naam toe te wijzen. De naam is een uniek kenmerk van een element en kan bijvoorbeeld worden gebruikt als je een element wilt zoeken met de opdracht “FD: Find Element” of voor het selecteren van elementen uit een lijst. Maar ook voor het creëren van nodes uit onderdelen in de opdracht "NL: Edit Node". Als de ingevoerde naam een al bestaande naam is geeft het programma het bericht “Incorrect Element Name or Name already exists”. In de bewerkingsopdracht van een 2D-node kan je meerdere geselecteerde nodes tegelijk van een naam voorzien. In een dergelijk geval krijgen ze de naam: “name” met een volgnummer. Bijvoorbeeld “name1”, “name2”, enz. Als een 3D-element wordt geconstrueerd of aangemaakt geeft het programma deze een standaardnaam. Indien nodig kan de gebruiker de naam wijzigen in het eigenschappenvenster. In bewerkingsopdrachten is het mogelijk om de parameters te wijzigen van een element. Als er slechts een element is geselecteerd kan dit gedaan worden in het eigenschappenvenster (net als bij het maken van een 2D-element). Als er meerdere elementen zijn geselecteerd gebruik je de optie:
Set parameters
Door deze optie verschijnt er een venster waarin de parameters kunnen worden geselecteerd. Vervolgens verschijnt er een dialoogvenster waarin je deze kunt aanpassen. Parameters die in het vorige venster niet geselecteerd zijn kunnen nu ook niet worden bewerkt. Sommige parameters van de geselecteerde elementen kunnen worden gewijzigd met behulp van de systeemwerkbalk. De parameters van afmetingen, ruwheidsymbolen, leader notes ed. kunnen waarden kopiëren uit een ander element van hetzelfde type met de optie
.
Selecteer elementen buiten de opdrachten om Het is niet altijd nodig om elementen te bewerken via een opdracht. Door alleen met selecteren start er al automatisch een bewerkingsopdracht. Met een dubbele muisklik dialoogvenster in beeld om parameters aan te passen.
het element te komt er een
67
Drie-dimensionaal ontwerpen Bovendien kan het contextmenu van een element benaderd worden door met te klikken op het element. Het opkomende contextmenu bevat items voor het bewerken, wissen, verplaatsen en het kopiëren van het element, evenals het aanpassen aan eigenschappen (door naar parameters te gaan). Men kan ook informatie bekijken over het geselecteerde element, het opmeten en het is mogelijk om de selectorinstellingen te wijzigen. Bij het werken met complexe tekeningen kunnen verkeerde elementen die in de buurt staan van de muis geselecteerd worden. Om het gewenste element in deze situatie te selecteren kun je gebruik maken van het item “Other…” in dat contextmenu. Je krijgt een lijst met elementen die het dichtst bij de muis staan. Let op! Alleen de elementen die door het selector filter ingesteld zijn kunnen geselecteerd worden in deze lijst. Via het eigenschappenvenster van de selector kun je het aantal in de lijst instellen en ook hoe de lijst weergegeven moet worden. Dit kan als contextmenu of zwevend op het venster weergegeven worden.
Je kunt ook een groep elementen selecteren als er geen opdracht actief is. Net als bij de bewerkingopdrachten kunnen we een vierkant trekken van links naar rechts. Geselecteerd zijn nu alle elementen die volledig binnen het gebied vallen. Het trekken van een vierkant van rechts naar links selecteert alle elementen in dat gebied maar ook die elementen die er gedeeltelijk in vallen. Een seriële selectie van elementen krijg je met de combinaties <Shift>+ en
Korte introductiecursus T-flex eigenschappenvenster is standaard niet actief en we moeten deze activeren door de tab “Properties” te openen. Daarna kunnen we elementen selecteren en zullen de parameters weergegeven worden in het venster. Om het dialoogvenster automatisch te openen selecteer je een element en ga je naar de “Properties” opdracht in het contextmenu. Om het dialoogvenster weer uit te schakelen sluit je de tab “Properties”. Opmerking: Bij een selectie van een enkel element zal “Properties” uit het contextmenu het dialoogvenster “Parameters” openen voor dat gegeven element. Het eigenschappenvenster van de geselecteerde elementen bestaat uit twee delen. Het grootste vak is voor “Properties” en het andere is de "ingestelde eigenschap". Het grootste deel wordt bepaald door een tabel voor de elementen die bewerkt kunnen worden. Het vakje “Selected” in het bovenste gedeelte van het venster toont het aantal geselecteerde elementen. De lijst met elementen die bewerkt kunnen worden kun je beperken door met het pull-down menu in dit veld een andere selectie te maken. In dat geval bevat de tabel alleen de eigenschappen van dat geselecteerde type. De ingevoerde wijzigingen zullen alleen invloed hebben op dat type element en niet op de gehele groep.
Standaard toont de tabel alle eigenschappen van de elementen. De gegevens in de “Common” tabel geven de gemeenschappelijke eigenschappen weer. Om aanpassingen te doen ga je naar de gewenste eigenschap en geef je aan de rechterzijde de gewenste waarden in. Daarna druk je op de knop of
in het bovenste deel van het venster. Als je kiest
voor (“einde bewerking”) dan zullen de ingevoerde veranderingen worden toegepast op de geselecteerde elementen.
De toets (“aanpassen aan veranderingen”) zal de wijzigingen aan de elementen doorvoeren. Maar de bewerkingsmodus blijft actief. Deze knop is handig in de gevallen waarin verschillende parameters worden toegewezen aan verschillende elementen binnen een geselecteerde groep. (“annuleer bewerking”) kan worden gebruikt om veranderingen te annuleren en de bewerking De knop te stoppen. Je kunt ook annuleren door simpelweg te klikken op in het tekenveld.
69
Drie-dimensionaal ontwerpen De extra knop [From Element] maakt het mogelijk om een element op het venster te selecteren waarvan de eigenschappen worden gebruikt in het te bewerken element. Om deze optie te gebruiken selecteer je eerst de eigenschappen in de tabel waarvan de waarden overgenomen moeten worden in het element. Druk op de gewenste knop en selecteer met het element waarvan de eigenschappen overgenomen moeten worden. De waarden in de tabel worden nu dezelfde als van het geselecteerde. In de “Property Sets” (Ned: eigenschappeninstelling) van het venster kun je een groep met eigenschappen onder een specifieke naam opslaan om deze later weer te gebruiken. Hiervoor druk je op de knop [Save]. Er verschijnt een “Save as” venster om een naam aan de groep te geven. Alle bestaande namen van eerder opgenomen instellingen komen in het bovenste deel van het dialoogvenster te staan. Je kunt een groep selecteren met en deze verwijderen uit de lijst door de knop [Delete]. De naam van de instelling die je wilt opslaan staat onderin het dialoogvenster en is eventueel aan te passen. Druk op de [Save] knop. Het "Save as" dialoogvenster zal zich sluiten en de opgeslagen naam zal verschijnen in het pull-down lijst. De [Cancel] knop sluit het venster zonder deze op te slaan. Het openen van een opgeslagen instelling doe je door deze te selecteren in de pull-down lijst met instellingen.
Eigenschappen van elementen kopiëren In het contextmenu van een 2D-element staat de opdracht “Copy Properties”. Hiermee worden de eigenschappen van het geselecteerde element gekopieerd naar het klembord. Daarna is voor andere 2Delementen de opdracht “Paste Properties” beschikbaar in het contextmenu. Hiermee zullen de eigenschappen van het klembord gekopiëerd worden naar de geselecteerde elementen.
Selectiemogelijkheden beperken door de selector en het filter Bij het werken met een ingewikkelde tekening is het vaak moeilijk om de gewenste elementen te selecteren op het venster. In een dergelijk geval kan het nodig zijn om de selectie te beperken in de lijst van beschikbare elementen. Dit kunnen we op verschillende manieren doen. Enkele hiervan zoals het gebruik van niveaus in 70
Korte introductiecursus T-flex de layermethode werden al behandeld in deze cursus. Het nadeel hiervan is dat deze methode wijzigingen aanbrengt in de tekening. De meest algemene en eenvoudigste manier is om de selector en het filter te gebruiken om de opstelling te wijzigen. Hiermee krijgen we de mogelijkheid om de selecties te beperken zonder dat de tekening wordt bewerkt. De selector doet dit op basis van elementtypes terwijl het filter dit doet op basis van alleen parameters. Bovendien is de selector alleen beschikbaar als er geen opdracht actief is terwijl het filter werkt in de transparante modus. Dit laatste betekent dat de filterinstellingen kunnen worden gewijzigd op elk moment zonder dat de huidige opdracht afgesloten moet worden. De selector- en filter-instellingen werken onafhankelijk en voegen iets toe aan elkaars functie. Door deze functie wordt verhinderd dat bepaalde elementen kunnen worden geselecteerd. Selector Met de opdracht “FT: Set Selector Configuration” kunnen we de instellingen van de selector regelen. Als er geen opdracht actief is kan deze opdracht alleen geselecteerd worden als volgt: Toetsenbord
Contextmenu
“Edit|Selector…”
Icoon
Hierna komt er een selectorconfiguratievenster tevoorschijn. Het belangrijkste veld “Select Elements of Types” bevat een lijst met alle elementtypes. De elementen die voor selectie in aanmerking komen staan aangevinkt aan de linkerzijde. Standaard staan ze allemaal aangevinkt. Om selectie te voorkomen moet het vinkje weg zijn, dit doe je met . De knoppen , en gebruik je om ze snel in te stellen, om ze leeg te maken of om ze om te zetten. Combinaties van instellingen kunnen worden opgeslagen onder een bepaalde naam. Hiervoor gaan we naar "Save as Configuration” en voeren de naam van de nieuwe configuratie in het veld aan de rechterkant. Andere items in de selectorconfiguration dialoogvenster zijn" Number of Elements in 'Other' List” en “Show 'Other' List as”. Hiermee kunnen andere vormen van lijsten weergegeven worden. Een andere lijst komt tevoorschijn als er een element
71
Drie-dimensionaal ontwerpen wordt geselecteerd in het veld "Others" van het contextmenu. Het effect van deze instellingen werd hierboven beschreven in “Selecteer elementen buiten een opdracht om” onderwerp. Druk op de knop [OK] en de gedefinieerde instellingen worden opgeslagen en de opdracht sluit. De [Cancel] knop sluit het dialoogvenster zonder wijzigingen op te slaan. Later kunnen de selectorinstellingen snel worden opgehaald met de knop in de systemtoolbar. Deze knop roept een pull-down lijst met alle beschikbare selectorconfiguraties op.
Er zijn een aantal extra knoppen op de systemtoolbar voor het instellen van de selector. De knoppen en worden gebruikt om snel selecties in of uit te zetten bij elementen.
De knoppen waarmee we element typen kunnen selecteren in het 2D-venster zijn
,
,
,
,
,
, , en . Men kan snel selecties toestaan of tegenhouden door het indrukken van deze knoppen of door deze uit te drukken. Door op een van deze knoppen te drukken terwijl de
Contextmenu
“Edit|Filter…”
Icoon
De instellingen van het filter wordt gedaan door bepaalde voorwaardes vast te stellen aan objecten die worden geselecteerd. De elementen die niet aan deze voorwaarden voldoen kunnen niet geselecteerd worden. Dit geldt zelfs voor elementen die door de selector wel geselecteerd worden. Na het geven van de opdracht verschijnt de filter parametersdialoogvenster.
72
Korte introductiecursus T-flex
De gestelde voorwaarden van het filter worden in het onderste deel van het dialoogvenster weergegeven. Deze voorwaarden of de combinatie van voorwaarden kunnen verbonden zijn door "or". Hierdoor kan element geselecteerd worden als tenminste één van de voorwaarden voldoet aan de huidige combinatie. Elke voorwaarde in een set worden op een aparte regel gezet. Ze kunnen ook grenswaarden geven aan het element. Deze begrenzingen of combinatie van begrenzingen kunnen verbonden zijn met "and". Hierdoor moet het geselecteerde element volledig voldoen aan alle voorwaarden. Voor het maken van voorwaarden gebruik je het hoofdveld in het dialoogvenster. Hierin staat een tabel met eigenschappen van alle elementen in het document. Om een begrenzing aan een eigenschap toe te kennen zet je een vinkje met de in het vakje dat voor de naam staat. Het type voorwaarde en de waarden worden automatisch weergegeven in de kolom “Operation”. Standaard wordt daar door het programma "Equal" ingevuld. Indien nodig kan dit gewijzigd worden door met het type te selecteren en te kiezen voor: “Not Equal”, “Greater”, “Less“, “In Interval”, “Out of Interval” of “Exists”.
73
Drie-dimensionaal ontwerpen Als de beperking een waarde moet hebben kun je die ingeven in de kolom "Value". Dus voor “Equal” vul je de waarde waarmee deze vergeleken moet worden. Gebruik hiervoor de eerste "Value" kolom. Begrenzingen hebben twee waarden nodig net als "In Interval", vul beide kolommen in voor de startwaarde en de eindwaarde. Zodra alle voorwaarden zijn vastgesteld druk je op de knop [Add]. De zojuist aangemaakte voorwaarden zullen verschijnen in het onderste paneel van het dialoogvenster. Als er al een reeks voorwaarden aanwezig zijn wordt deze daaraan toegevoegd. Bij het aanmaken van een voorwaarde kan het handig zijn om deze waarden over te nemen van het element. Hiervoor vink je de eigenschappen aan en druk vervolgens op de [From Element] knop. Het dialoogvenster zal tijdelijk verdwijnen uit het beeld waardoor het mogelijk is het gewenste element te selecteren met . Zodra een element is geselecteerd zal het dialoogvenster weer tevoorschijn komen. De overgenomen waarden zullen dezelfde zijn als die van het geselecteerde element. Om instellingen of om een deel daarvan te verwijderen druk je op de knop [Delete]. Hiervoor druk je op als een of meerdere elementen oplicht. Druk vervolgens op [Delete] en ze zullen verwijderd zijn. Een set met voorwaarden kan worden opgeslagen onder een bepaalde naam om deze later weer te gebruiken. Hiervoor gebruik je de [Save ...] knop. Na het indrukken van deze knop zal er een dialoogvenster geopend worden. Geef een naam aan de set die opgeslagen moet worden in het onderste paneel van het dialoogvenster. Na het invoeren van de naam druk je op de knop [Save]. Het is ook mogelijk om de naam te selecteren met uit een lijst met bestaande namen in het bovenste veld. Het is hier ook mogelijk om eerder opgeslagen sets te verwijderen. Hiervoor selecteer je met de groep in de lijst en vervolgens druk je op de [Delete] knop. De [Cancel] knop maakt het mogelijk om de handeling te annuleren en zal het dialoogvenster sluiten. Voor het gebruik van eerder opgeslagen voorwaarden druk je op de [Load ...] knop. Hierna opent zich het "Load" dialoogvenster. Het bovenste veld van het dialoogvenster bevat de lijst met de beschikbare sets. Na de selectie wordt de naam van de geselecteerde set weergegeven in het onderste veld van het dialoogvenster. Zodra de selectie is gedaan en de [Load] knop is ingedrukt zal het dialoogvenster sluiten en wordt de inhoud van de geselecteerde set toegevoegd aan de lijst van de bestaande reeksen met voorwaarden. In dit dialoogvenster kan je ook sets verwijderen met behulp van de [Delete]-knop. De opgegeven reeks wordt van kracht na het sluiten van het filter dialoogvenster. Alleen de elementen die voldoen aan de huidige filterinstellingen zijn voor selectie beschikbaar.
74
Korte introductiecursus T-flex
Elementen zoeken Soms kan het programma de locatie van een element niet berekenen tijdens de regeneratie (update). In een dergelijke situatie zal het programma een bericht weergeven met een id van dit element. Om dit element toch te vinden geven we de opdracht “FD: Find Element” Toetsenbord
Contextmenu
“Edit|Find…”
Icoon
Nadat de opdracht is gegeven komt er een dialoogvenster in beeld voor het zoeken naar een 2D- of een 3D-element. Een element kan worden gezocht op twee manieren. Een manier is om de id of de naam van het gezochte element in te voeren in het bovenste deel van het dialoogvenster. Als het wordt gevonden zullen de knoppen in het rechter gedeelte van het dialoogvenster toegankelijk worden. Ondertussen wordt het element gemarkeerd op het venster afhankelijk van de instelling van het "Mark on screen” attribute. Druk op de knop [OK] en het dialoogvenster sluit, terwijl het gevonden element oplicht in het venster. Via de knop [Information] opent zich het informatievenster (zie het onderwerp "Model tree"). Als het element niet wordt gevonden blijven de knoppen ontoegankelijk. De pull-down lijst naast het invulveld voor de vorige zoekopdracht bevat een lijst waarin een id of naam kan worden geselecteerd. Een andere manier van zoeken naar een element is met behulp van de boomstructuur in het hoofdveld van het dialoogvenster, dit bevat alle modelelementen. Wanneer een element is geselecteerd komt er in het bovenste invoerveld een id of naam te staan. De knoppen in het rechter gedeelte van het dialoogvenster zijn weer toegankelijk geworden. Een extra vinkje bij "Sort" dient om elementen oplopend of aflopend te sorteren. De zoekopdracht kan worden gegeven in de transparante modus en vanuit iedere andere opdracht. In dit geval zal de lijst elementen bevatten die zijn toegestaan voor selectie in de huidige opdracht.
Verplaatsen, kopiëren, transformeren van elementen. Werken met het klembord Nieuwe elementen kunnen gemaakt worden met behulp van al bestaande elementen. Voor dit doel gebruiken we de algemene opdracht verplaatsen/kopiëren. Deze opdracht kan met het contextmenu van de te verplaatsen elementen of met het toetsenbord worden aangesproken.
75
Drie-dimensionaal ontwerpen Om de opdracht via het contextmenu op te roepen selecteer je eerst het element en klikt dan op . Het contextmenu geeft de opdrachten in groepen weer en we kunnen kiezen uit verschillende verplaatsings mogelijkheden en wel: "Move", "Copy" en "Array". De modussen onder de "Move" groep maken het mogelijk om geselecteerde elementen te verplaatsen of de grootte hiervan aan te passen. Bovendien is er een mogelijkheid om alle gerelateerde elementen te verplaatsen. Zo zal het verplaatsen van een aantal constructie-elementen invloed hebben op de locatie van de daaraan gerelateerde elementen zowel de constructie als wel de grafische. Ondertussen blijven alle parametrische afhankelijkheden intact. De groep "Copy" bevat de mogelijkheden voor het maken van een kopie van de geselecteerde elementen (evenals alle gerelateerde delen) op elke locatie in het huidige document. De gecreëerde kopieën kunnen associatief gerelateerd worden gemaakt aan de originele voorwerpen of het worden onafhankelijke elementen. De rechthoekige en cirkelvormige reeks (lineaire en circulaire array) staat onder de groep “Array”. Deze leveren ook kopieën. Het resultaat van deze opdracht kan dan zowel een array zijn met associatieve relaties tot het oorspronkelijke object, of een verzameling onafhankelijke elementen. T-flex werkt ook met een klembord. De klembordopdrachten (“Copy”, “Copy with Point”, “Paste”,“Paste Special…”) kunnen vanaf het contextmenu of via het menu voor de geselecteerde elementen opgeroepen worden. Aldus geselecteerde elementen kunnen worden gekopieërd naar een ander Tflex document of in die van een externe applicatie. Men kan ook afbeeldingen en teksten van andere applicaties invoegen in een T-flex tekening.
Acties ongedaan maken Fouten kunnen optreden tijdens het werken met het programma, vooral tijdens het leren. Het corrigeren van fouten kost tijd. Het T-flex programma vereenvoudigt dit proces. Een aantal van de meest recente acties van de gebruiker zijn onthouden door het programma. Hoeveel door het programma onthouden wordt kun je vastleggen in de opdracht “SO: Set System Options”, op de tab “Preferences”, in het Undo/Redo buffers” veld. De acties die de gebruiker heeft gedaan kunnen ongedaan gemaakt worden door een aantal stappen terug te gaan via de opdracht “UN: Undo Changes”. Deze opdracht kan ook door de toetscombinaties
76
Korte introductiecursus T-flex Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
“Edit|Undo”
Contextmenu
Icoon
“Edit|Redo”
Parameters toewijzen, variabelen aan parameters toewijzen Parameters toewijzen In aanmaak- en bewerkingsopdrachten kunnen parameters op verschillende manieren aan elementen worden toegewezen. In het parameter dialoogvenster en in het eigenschappenvenster doen we dat als volgt: • Door aan een parameter een constante waarde toe te wijzen. Bijvoorbeeld, de parameter "Rotatiehoek" van een tekst geven we de waarde 0. • Door een parameter te vervangen door een regel (string). Bijvoorbeeld de string: default. Dit betekent dat de parameter overeen zal komen met de parameter zoals die met de opdracht "ST: Set Model Status" bij default is ingegeven. Bijvoorbeeld, de parameters voor "Font" worden in het parameter dialoogvenster (dimensions, roughnesses and notes vervangen door de waarden op het tabblad "Font" van de opdracht "ST: Set Model Status"). Met behulp van deze standaard waarden kun je snel elementen aanpassen. De aanpassing van standaard parameters voor de afmetingen zorgen ervoor dat deze aanpassing direct de hele tekening verandert. Dit kan gedaan worden door het wijzigen van parameters op de tab “Dimensions” in de opdracht “ST: Set Model Status”. • De waarde van de parameters kan ook vervangen worden door stringvariabelen en expressies. De parameterwaarde zal dan worden aangestuurd door de waarde van die variabele of die expressie. Op deze manier kan de waarde van de parameter gewijzigd worden door de betreffende variabele of uitdrukkingswaarden te veranderen. Hierdoor is het mogelijk om parameters van de volgende elementen aan te sturen: de grootte van de tekstvakken, de schuine hoek, de grootte van de pijlen van de maat begeleiders, grafische lijnen, enz. Zo kun je variabelen gebruiken om de parameters te bepalen die zijn gedefinieerd in de opdracht “ST: Set Model Status” zoals schaal, papierformaat, het lettertype, de grootte, enz. Variabelen kunnen ook worden gebruikt voor het definiëren van het systeem visibility levels. (zichtbaarheid niveaus) van de genoemde elementen in de opdracht “SH: Set Levels”.
77
Drie-dimensionaal ontwerpen Variabelen aan parameters toewijzen • Bij het toekennen van een variabele aan een numerieke parameter geef je een naam aan de variabele of expressie zonder speciale symbolen te gebruiken. Bijvoorbeeld: A of A + B. • Bij het toekennen van een variabele aan een string-parameter zet je de naam van de variabele of expressie tussen accolades bijvoorbeeld: {$ name} of {A + B}. • Bij het toewijzen van string-parameters tussen accolades kun je reële variabelen of tekstvariabelen ingeven. Als je een naam invoert om deze aan een parameter toe te wijzen, dan moet de waarde hiervan ingevuld worden nadat het menu verlaten is. Als er een variabele is ingevoerd kan de opmaak van de weergave ook worden ingevoerd. Deze opmaak wordt vastgesteld door een syntax, (opbouw van de expressie). Gebruik de volgende opbouw: {
De opmaak bepaalt hoe de gebruiker de waarden van de variabele getoond krijgt op het venster. Zij bepalen bijvoorbeeld uit hoeveel decimalen de waarde bestaat en hoe de waarde wordt weergegeven.
78
Korte introductiecursus T-flex Het contextmenu voor invulvelden van dialoogvensters Er is een extra contextmenu met opdrachten beschikbaar op het moment dat we in een dialoogvenster werken. Dit menu kan opgeroepen worden als we in een invoerveld van een dialoogvenster op drukken: Undo. Ga een opdracht terug. Cut . Verwijder geselecteerde tekst. Select All
79
Drie-dimensionaal ontwerpen Edit Value List…
.
Spin increment…
80
Korte introductiecursus T-flex
Instellen van de element eigenschappen Elk T-flex element heeft zijn eigen parameters die gewijzigd kunnen worden. Of het nu een constructie element of een afbeelding betreft, de kleur, het niveau of de lagen, eigenschappen hebben ze allemaal. Het vastleggen en het gebruik van deze eigenschappen gaan we hier beschrijven en zal niet bij elk element beschreven worden.
Kleur Elk element heeft een kleur. Het parameter dialoogvenster bevat het invulveld “Color” De kleur in dat vak is de kleur die wordt gebruikt voor het weergeven van het element in het model. Deze kleur kan worden veranderd door een andere kleur te selecteren uit de lijst. Het is mogelijk om de kleur via de system toolbar in te stellen als je in een aanmaak- en bewerkingsopdracht bent.
Layer Een laag is een parameter van een tekenelement. Het geeft aan tot welke groep elementen het behoort. De gebruiker kan elke laag van een naam met maximaal 20 tekens voorzien. Via de system toolbar kun je ook lagen aanmaken, verwijderen en wijzigen. Dit doe je met de opdracht “QL: Configure Layers”: Toetsenbord
Contextmenu
“Customize|Layers…”
Icoon
Na het geven van deze opdracht verschijnt het dialoogvenster "Layers". In dit venster word er een lijst met de bestaande lagen weergegeven en de bijbehorende parameters. Onder deze lijst staan velden om waarden in te geven en knoppen voor het uitvoeren van verschillende acties. De knop [New] maakt een nieuwe laag aan in het document. Na het indrukken vraagt het programma om een naam te geven aan deze laag. De knop [Delete] verwijdert ongebruikte lagen (deze is alleen beschikbaar als de laag in de lijst geselecteerd kan worden). Met de knop [Rename] kun je een nieuwe naam geven aan een geselecteerde naam. De knoppen [Sort], [Up], [Down] kun je gebruiken om de volgorde van de lijst te veranderen. Deze volgorde blijft gehandhaafd in alle dialoogvensters die mogelijk gebruik maken van de layer selectie. 81
Drie-dimensionaal ontwerpen Om de parameters van lagen die veranderen is het nodig om de laag te selecteren uit de lijst. Via een vinkje kun selecteren welke eigenschappen je aan de layer wilt geven. De volgende eigenschappen kunnen worden vastgezet voor elke laag: Hidden. Hiermee kan een laag onzichtbaar gemaakt worden. Deze variabele kan twee waarden hebben: 0 de laag is zichtbaar, en 1 - de laag is onzichtbaar. Andere waarden dan 0 of 1 worden als volgt verwerkt door het programma: Eventuele fracties vervallen, alleen de gehele waarde wordt getoetst.. Is deze gelijk aan 0 dan is de laag zichtbaar. Frozen. Als deze is aangevinkt zal de laag niet geselecteerd kunnen worden tijdens een aanmaak of bewerkingsopdracht. Screen only. Als deze is aangevinkt zullen elementen op deze laag alleen op het venster weergegeven worden. Ze worden niet geprint, gedrukt of geëxporteerd. Hidden when model is used as a Fragment. Als deze is aangevinkt zullen de elementen op deze laag niet worden getoond als de tekening wordt gebruikt als een fragment in een samenstelling. Visible only when model is used as a Fragment. Als deze is aangevinkt zullen de elementen op deze laag alleen worden getoond als de tekening wordt gebruikt als een fragment in een samenstelling. Color. Als deze is aangevinkt zullen de elementen op deze laag worden weergegeven in de opgegeven kleur. Deze kleur kan geselecteerd worden in het kleur menu. Line thickness. Na het activeren van dit vinkje zal elke lijn van deze layer weergegeven worden in dezelfde grafische lijn.
Level Elk model element is toegewezen aan een niveau. Het niveau van een element is uitgedrukt in een getal en die bepaalt of het element wordt weergegeven op het venster. Met andere woorden het bepaald de zichtbaarheid van het element. De waarde kan worden ingegeven tussen -126 tot 127. Elk element niveau is verbonden met het bereik dat is ingesteld in de opdracht: “SH: Set Levels”
82
Toetsenbord
Contextmenu
<SH>
“Customize|Levels…”
Icoon
Korte introductiecursus T-flex
Na de opdracht zal een dialoogvenster verschijnen. De bandbreedte van zichtbaarheid voor elk element is vastgesteld tussen twee getallen -126 tot 127. De zichtbaarheid geven we op de volgende manier aan: Als het element niveau binnen het bereik ligt dat is vastgesteld voor dit soort elementen wordt het weergegeven na vernieuwen. Als het element niveau buiten het bereik ligt dat is vastgesteld voor dit soort elementen, wordt het niet weergegeven als de tekening opnieuw weergegeven wordt. Een element niveau kan worden gedefinieerd door een waarde, een variabele of een expressie. Verder gebruik van deze niveaus in een tekening vereist kennis van variabelen en van de opdracht: ”V: Edit Variables”. Ga daarom pas met de layers verder als je de nodige kennis hebt opgedaan. Bij gebruik van een variabele voor het vaststellen van een niveau voer je variabelen in zonder haakje, bijvoorbeeld LEVEL1. Na het verlaten van het dialoogvenster Parameters van het gegeven element zal er een ander dialoogvenster in beeld komen voor het instellen van de waarde van variabele LEVEL1. Gebruik je een variabele als element niveau dan is het mogelijk om het aanzien van de tekening te laten bepalen door de specifieke instellingen. Maak als voorbeeld maar eens een tekening zoals op het volgende afbeelding. Stel het niveau van de diagonalen in met behulp van de “A” variable. Bepaal dat de waarde van “A” gelijk is aan “1”. In de opdracht "SH: Set Levels" zetten we de zichtbaarheid voor de grafische lijnen tussen 0 en 127. In de variabelen editor maken we de variabele “B” met de waarde “1”. Voer de volgende expressie in voor “A”: “B == 0?-1:1” .
83
Drie-dimensionaal ontwerpen
Daarna zet je de waarde van de "B" eerst op “1” en vervolgens op “0”. Met de eerste waarde zal de gemaakte lijn weergegeven worden terwijl deze afwezig is bij de tweede waarde.
Dus met behulp van variabelen als niveaus van verschillende elementen kun je verschillende variaties maken van dezelfde tekening.
Prioriteit Bij het maken van vooral samenstellingen is het vaak noodzakelijk om een element bovenop een ander element te tekenen. Dit kan heel gemakkelijk gedaan worden door het inbrengen van fragments, Hidden line removal, en door een speciale parameter voor grafische elementen – “De prioriteit”. Elementen worden op het venster weergegeven in een bepaalde volgorde. Dit is gewoonlijk afhankelijk van het type element en de volgorde van aanmaak. Deze volgorde kan gewijzigd worden met behulp van prioriteiten. Een prioriteit wordt net als het niveau van zichtbaarheid bepaald door een getal tussen -126 tot 127 en kunnen ook worden gespecificeerd door een variabele waarde of een expressie. Het werkt als volgt: Elementen met een hogere prioriteit belemmeren de elementen die eerder getekent zijn. Om volledig te profiteren van de “Hidden line removal functie” beschikt het programma over een speciaal attribuur voor een hatch contour: “Use for Hidden line removal”. Als dit attribuut is ingeschakeld wordt het gebied dat door de contour omsloten is gevuld met een achtergrondkleur. Je kunt dus assemblies maken met overlays door gebruik te maken van prioriteiten en hatches. Een voorbeeld van het gebruik van Hidden line removal kan elke samenstelling zijn van co-axiale onderdelen gemaakt van fragments. In dit geval zijn fragmenten gemaakt zonder de functie “Hidden line removal” die vereist zijn in een assembly. Je hoeft dan bij het assembleren alleen de juiste prioriteiten in te stellen. Deze methode versnelt het proces om samenstellingen te maken aanzienlijk en minimaliseert de noodzaak om parameter van het element aan te passen als je de assembly parameters bewerkt.
84
Korte introductiecursus T-flex
Aansturen van de zichtbaarheid van elementen Een extra hulpmiddel om de zichtbaarheid van een element te bepalen wordt geboden met de opdrachten “SI: Hide Construction”, “Show Relations”, “SN: Hide 3D Annotations” en “ESO: Hide/Show Elements” . Deze opdrachten zijn beschikbaar in de "View" toolbar en in het menu "View”. De opdracht “SI: Hide Construction”: Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
<SI>, “View|Hide Construction”
Contextmenu
<->
«-»
Icoon
Deze opdracht maakt het mogelijk om relaties tijdelijk te verbergen. (zie ook het hoofdstuk "Relaties"). Bij herhaling van deze opdracht wordt het weer hersteld: De opdracht “SN: Hide 3D Annotations: Toetsenbord
Contextmenu
<SN>
«-»
Icoon
Deze opdracht is alleen beschikbaar voor de 3D-versie van het programma en maakt het mogelijk om alle 3D annotaties (3D afmetingen, notities, leader notes enz.) te verbergen. De opdracht “ESO: Hide/Show Elements”: Toetsenbord
Contextmenu
<ESO>
“View|Hide/Show Elements”
Icoon
Met deze opdracht bepaal je de zichtbaarheid van bepaalde tekenelementen. Het automenu van deze opdracht bevat de volgende pictogrammen: <S>
Toon alle element typen die geselecteerd kunnen worden
Toon de lijst met verborgen elementen
<*>
Toon alle verborgen elementen
<Esc>
Sluit de opdracht 85
Drie-dimensionaal ontwerpen Met de optie krijg je het selector dialoogvenster om de lijst te selecteren met elementen die geselecteerd mogen worden in de huidige opdracht. De selector instellingen die in een opdracht gemaakt zijn hebben geen invloed op de instellingen in "FT: Set Selector Configuration”. Nadat de opdracht gegeven is zullen de standaardinstellingen van de selector de selectie mogelijk maken van alle elementen. Om elementen te verbergen klik je erop met . Hierdoor wordt het een verborgen element in de tekening. Verborgen elementen zijn toegewezen aan de “Hidden attribute” van het programma. Deze worden niet weergegeven op het venster maar kunnen wel worden geselecteerd in 2D maak- en bewerkingopdrachten. Met krijg je een venster met een lijst met alle verborgen elementen. Wil je de zichtbaarheid herstellen, dan vinkt je het vakje vóór de naam aan. De grafische toetsen “+”en “-” geven of verwijderen de vinkjes voor elementen in de lijst. De optie zorgt ervoor dat alle verborgen elementen zichtbaar worden.
Spellingcontrole Met T-flex is het mogelijk om de spelling van alle teksten in de tekening te controleren.
86
Korte introductiecursus T-flex De controle wordt uitgevoerd door Microsoft Word. Om de spelling van teksten te controleren geven we de volgende opdracht: Toetsenbord
Contextmenu
«Tools|Check Spelling»
Icoon
Na het aanroepen van deze opdracht is het noodzakelijk om aan te geven welke tekst moet worden gecontroleerd. Hiervoor gebruik je . De opdracht maakt het mogelijk om meerdere teksten in het huidige document tegelijk te selecteren en de spelling ervan te controleren. Met de volgende optie kunnen alle teksten in de tekening worden geselecteerd: <*>
Select all Elements
Terwijl de spelling wordt gecontroleerd is het mogelijk om van het ene gecheckte woord naar de andere te gaan met behulp van de of op de knoppen van het venster van de opdrachteigenschappen. De opdracht voor het controleren van de spelling kan ook worden opgeroepen vanuit het contextmenu.
87
Drie-dimensionaal ontwerpen
K ORTE IN LE ID END E 2D C U R SU S In dit hoofdstuk behandelen we verschillende tekentechnieken en beschrijven alle noodzakelijke stappen in het tekenproces. We leren je de basisopdrachten om de voordelen van T-flex ten volle te gaan gebruiken. Met T-flex CAD kunnen we twee soorten tekeningen maken: parametrische en niet-parametrische (schetsen). Het meest gebruikte type is parametrisch tekenen. Het kost iets meer tijd, maar later kun je de tekening gemakkelijk naar wens aanpassen. Een niet-parametrische tekening (de schets) kan sneller worden gemaakt en is vergelijkbaar met de manier van tekenen in andere CAD-programma’s. Bij niet-parametrische tekeningen kan de maat niet zo gemakkelijk aangepast worden. Daarom is schetsen het meest geschikt in gevallen dat er geen grote wijzigingen in de tekening worden verwacht. Om parametrische tekeningen sneller te kunnen maken kun je gebruik maken van automatische parameterisatie. Door deze modus maak je de constructie elementen die noodzakelijk zijn voor parametische tekeningen net zo gemakkelijk als bij het niet-parametrisch schetsen. Je hoeft alleen maar grafische elementen te maken met behulp van “object snap”. Hiermee worden alle plaatsingsmogelijkheden en allerlei hints aangeboden om de grafische elementen te plaatsen. Het programma maakt dan de constuctie elementen aan die onderling gerelateerd worden en onder de gemaakte grafische lijnen worden aangebracht. We gaan hieronder drie manieren beschrijven om een tekening te maken in T-flex CAD. De eerste tekening is een originele parametrische tekening (dat wil zeggen: de constructie-elementen gaan we handmatig aanbrengen). De tweede tekening is een niet-parametrische tekening (een schets), en de derde een parametrisch tekening die gemaakt wordt met automatische parametrisatie (dat wil zeggen: de constructieelementen en de onderlinge relaties worden door het programma gemaakt).
Het maken van een originele parametrische tekening De volgende afbeelding toont de tekening die we gaan maken. Het is een plaatje staal met een daarin een conisch gat. De tekening gaan we parametrisch opbouwen zodat elke aanpassing ook automatisch wordt weergegeven in alle aanzichten. We gaan beginnen met het hoofdaanzicht. We beginnen altijd met het maken van de noodzakelijke "dunne" constructie lijnen. Daarna gaan we deze overtrekken met grafische lijnen. Vervolgens maken we met behulp van de constructie lijnen uit het hoofdaanzicht, het linkeraanzicht en het bovenaanzicht. Deze constructielijnen zorgen voor de onderlinge ralatie zodat het linker- en bovenaanzicht zich automatisch aanpast als er wijzigingen worden aangebracht in het hoofdaanzicht. Ten slotte gaan we teksten en afmetingen ingeven.
88
Korte introductiecursus T-flex Een opdracht kan op meer manieren worden opgeroepen. Het kan worden getypt op het toetsenbord, gekozen worden in een contextmenu of aangeklikt worden via een icoon op de toolbar. Laten we beginnen met het openen van een 2D tekening met de opdracht: “FN: New drawing” Toetsenbord
Contextmenu
“File|New Drawing”
Icoon
Nu maken we de constructie lijnen en doe dit met de gelijknamige opdracht: “L: Construct Line” toetsenbord
Contextmenu
«Construct|Line»
Icoon
Nu komt het automenu voor deze opdracht in beeld met alle beschikbare opties. (heb je het automenu niet in beeld actieveer deze dan bij Tool Windows in het contextmenu Customize). Kies het pictogram aan bovenkant in het automenu. De muis verandert in een kruispunt (crosshair). De huidige coördinaten van het kruispunt worden onderin weergegeven in de statusbalk. Er zijn verschillende manieren om het kruispunt een locatie te geven. Een daarvan is om ergens in het midden te klikken met . Je kunt ook de coördinaten ingeven in het eigenschappenvenster of je kunt de coördinaten aangeven via het dialoogvenster parameter die wordt opgeroepen door het intikken van
in het automenu.
Hierna zullen twee constructie lijnen worden aangemaakt met een node op het snijpunt. Deze twee lijnen vormen de basis van het frontaanzicht. Deze parameters vertegenwoordigen de absolute coördinaten. De gehele tekening kan op het tekenpapier worden verplaatst door het verplaatsen van deze basislijnen. Gebruik niet meer dan twee basislijnen in één aanzicht (Het onafhankelijke aanzicht) en niet meer dan één basislijn bij de geprojecteerde aanzichten (in dit geval het linkeraanzicht en bovenaanzicht). Hierdoor heb je meer vrijheid in het plaatsen van de tekeningen. Een T-flex opdracht blijft net zolang actief tot deze afgesloten word of totdat je overgaat op een andere opdracht. Je kunt de huidige “crosshair opdracht” verlaten door eenmaal te drukken op . Let op! Nu is de opdracht om een lijn te maken nog steeds actief en dat is goed. Nu verplaatst je de muis en brengt hem dicht bij de verticale lijn. De lijn zal oplichten en een pop-up hulp zal verschijnen naast de muis en geeft de naam van het gemarkeerde element. De object snap is standaard ingeschakeld bij het starten van de applicatie. Om deze modus handmatig in-of-uit te schakelen gebruik je de knop
in de "View" toolbar.
89
Drie-dimensionaal ontwerpen Al je nu drukt op dan blijft de lijn als elastiek aan de muis plakken en kun je deze parallel aan de geselecteerde lijn zetten. We zijn nu een lijn parallel aan de verticale lijn maken. De exacte waarde van de afstand kan worden gespecificeerd in het eigenschappenvenster of in het parameter dialoogvenster. Wij plaatsen de nieuwe lijn aan de linkerkant van de opgelichte lijn door te drukken op . Een nieuwe lijn zal direct verbonden zijn met de muis. Druk op de en annuleer hiermee deze lijn. Deze twee lijnen zijn nu aan elkaar gerelateerd. Deze relatie tussen twee constructie lijnen die in dit stadium gemaakt zijn is een zeer belangrijke functie van T-flex. Dit bepaald namelijk het gedrag van andere constructie elementen als we aanpassingen gaan maken. We gaan verder en de opdracht “maak een lijn” is nog steeds actief (Anders moet je deze nieuw ingeven). Vervolgens verplaatst je de cursor naar de horizontale lijn en druk je op de linkermuisknop . De horizontale lijn is hiermee geselecteerd als referentie voor de nieuwe parallelle lijn. Verplaats de muis omhoog en (indien gewenst kun je een exacte waarde ingeven voor de afstand in het eigenschappenvenster) Druk op de om deze vast te zetten als bovenlijn van de plaat. De volgende stap is het maken van de ronding in de hoek. Hiervoor gebruik je de opdracht "C: Construct Circle” via Toetsenbord
Contextmenu
«Construct|Circle»
Icoon
Om de ronde hoek rechts bovenin te maken gaan we eerst een cirkel maken, deze moet de bovenzijde en de rechterzijde van het plaatje raken. Verplaats de muis naar de bovenste lijn en druk op de of
Contextmenu
90
«Edit|Undo»
Icoon
Korte introductiecursus T-flex Elke keer als je deze opdracht aanklikt gaat het programma één stap terug. Als je deze opdracht per ongeluk aanklikt kun je de opdracht “RED: Redo Changes” geven. Toetsenbord
Contextmenu
Icoon
«Edit|Redo»
Deze opdracht herstelt de actie die ten onrechte ongedaan werd gemaakt. Men kan alle constructie lijnen verwijderen en van vooraf aan beginnen met de opdracht: “PU: Delete Unused Construction” Toetsenbord
Contextmenu
«Edit|Purge»
Icoon
Deze opdracht verwijdert alle constructie elementen en laat je opnieuw beginnen. Specifieke constructie elementen kunnen worden verwijderd met behulp van de opdracht: “EC: Edit Construction” Toetsenbord
Contextmenu
<EC>
«Edit|Construction|2D Construction»
Icoon
Als de opdracht is gegeven selecteer je het element en verwijdert deze door op
in het automenu.
Nu trekken we de grafische lijnen over de constructie lijnen van de tekening. Om dit te doen geven we de opdracht “G: Create Graphic Line” via Toetsenbord
Contextmenu
«Draw|Graphic Line»
Icoon
Let op: de vorige opdracht wordt automatisch afgesloten als we een andere opdracht openen. We beginnen met het tekenen van de grafische lijnen in de linkerbovenhoek van de plaat. De grafische lijnen koppelen (snap) zich automatisch aan de snijpunten van de constructie lijnen. We hoeven alleen maar de muis naar het snijpunt te brengen en te drukken op . De lijn zal als elastiek aan de muis blijven plakken. We gaan gewoon door met het selecteren van knooppunten (nodes) op de kruispunten van constructie lijnen. Het is niet aan te raden om meerdere nodes tegelijk te selecteren niet door <Enter> en ook niet door . In dit geval raden we aan om eerst meer nodes op de kruispunten aan te brengen. Deze grafische punten kunnen vervolgens worden geselecteerd met behulp van de
91
Drie-dimensionaal ontwerpen
Verplaats de muis naar het raakvlak tussen de bovenste lijn en de cirkel en druk op de linkermuisknop . Het venster moet er nu vergelijkbaar uitzien als de illustratie rechts. Let op: Het T-flex programma maakt automatisch de nodes aan de eindpunten van grafische lijnen tenzij deze al zijn gemaakt.
Laten we nu een lijn trekken over de boog van de cirkel maken. Om dit te doen verplaatsen we de muis naar de cirkel en drukken op de
De tekening moet er net zo uitzien als hiernaast weergegeven.
Als de grafische lijn niet zo is gemaakt als op de afbeelding kunnen we deze bewerken met de opdracht “EG: Edit Graphic Line” via Toetsenbord
Contextmenu
<EG>
«Edit|Draw|Graphics»
Plaats de muis op de lijn die bewerkt moet worden en druk op de
Icoon
. Hiermee selecteert je deze lijn. Het kan
worden verwijderd door op de
Korte introductiecursus T-flex venster verversen. Zodra de gewenste afbeelding is verkregen gaan we naar de volgende stap in de tekening. De tekening kan worden opgeslagen met de hulp van de opdracht “SA: Save Model” Toetsenbord
Contextmenu
<SA>
«File|Save»
Icoon
Gefeliciteerd! Je hebt de eerste tekening in T-flex gemaakt. We gaan nu de bewerkingmogelijkheden van het programma beschrijven. De tekening die we net gemaakt hebben maakt gebruik van vijf bouwelementen die de vorm en grootte van het onderdeel bepalen. Dit zijn de linkerkant, de rechterkant, de bovenkant, de onderkant en de straal van de cirkel. Om deze constructie elementen te bewerken geven we de opdracht “EC: Edit Construction” Toetsenbord
Contextmenu
<EC>
«Edit|Construction|2D Construction»
Icoon
Verplaats de muis naar de linker verticale lijn en druk op . De lijn zal oplichten. Als je nu de muis van links naar rechts beweegt zal ook die lijn meebewegen. Geef de lijn een nieuwe positie door te drukken op de . De breedte van het plaatje zal veranderen. Let erop dat wijzigingen die je aan constructie elementen aanbrengt direct de daaraan gekoppelde grafische lijnen beïnvloed. Als je probeert om de rechterlijn van de plaat te verplaatsen zal de hele tekening bewegen. Dit komt omdat de linkerlijn aan de rechterlijn gerefereerd was toen deze werd gemaakt (crosshair) en die afhankelijkheid blijft aanwezig, ook als de rechterkant gewijzigd wordt. De linkerkant kan echter wel verandert worden onafhankelijk van de rechterkant. Probeer dergelijke manipulaties eens met andere constructie elementen met inbegrip van de cirkel. Als de constructie elementen verplaatst worden zal de grootte en de vorm van de plaat veranderen met behoud van de afhankelijkheden die we aangebracht hebben tijdens de bouw van de constructie lijnen. Na het testen van de bewerkingmogelijkheden brengen we de tekening weer ongeveer in de vorm zoals hij hiernaast is weergegeven. Laten we verder gaan met het volgende element van de tekening. Dat is het conische gat in het midden van het plaatje. Laten we daarvoor eerst eens het centrum bepalen van de cirkel die we gaan maken. Hiervoor maken we eerst een hulpconstructie. T-flex biedt een handige opdracht om een lijn te plaatsen precies in het midden van andere lijnen. Bij twee parallelle lijnen maakt die opdracht een parallelle lijn precies tussen de twee andere lijnen in. Bij twee lijnen die niet parallel lopen zal deze opdracht de nieuwe lijn precies in het midden leggen met aan beide zijden de lijn in eenzelfde hoek, zo zal de nieuwe lijn weergegeven worden als een symmetrische lijn. Geef de opdracht “L: Construct Line” en kies de optie in het automenu. Verplaats de muis naar de rechterkant van het plaatje en kies de verticale lijn door een klik op . Een parallelle lijn plakt aan de muis. Verplaats de muis naar de linker kant van de plaat. Kies nu de linker verticale lijn met . Nu verschijnt er een nieuwe verticale lijn op de tekening die in het midden ligt van de andere twee geselecteerde lijnen.
93
Drie-dimensionaal ontwerpen Op dezelfde manier maken we de horizontale lijn precies tussen de bovenste en onderste lijn van de plaat. Het snijpunt van de twee nieuwe lijnen zal het centrum van het gat zijn. Vervolgens geven we de opdracht om een cirkel te maken en brengen de muis naar het snijpunt van de aangebrachte lijnen en drukken op de . De cirkel wordt dus automatisch vanuit de node in het midden aangebracht. Bevestig de cirkel met de . Net zoals bij het maken van lijnen afstanden kun je ook de straal van de cirkel vastzetten met de muis en als je het exact wilt doen kun je de waarde ingeven in het eigenschappenvenster. Let erop dat na het indrukken van de opdracht "C: Construct Circle” actief blijft. De tweede cirkel van het conische gat kun je concentrisch plaatsen vanaf de andere cirkel, hiervoor kies je de optie of type je
Korte introductiecursus T-flex opnieuw bepaald wordt in de opdracht om een constructie lijn te bewerken. De volgende stap is het maken van de lijn aan de linkerzijkant van het zijaanzicht. Nadat een lijn gemaakt is zal er direct een nieuwe aan de muis vastzitten. Let op, die lijn is ook gerelateerd aan de lijn aan de rechterzijde van de plaat, dit zie je omdat die lijn nog opgelicht is. Dat is niet om de opdracht onze bedoeling, daarom drukken we op opnieuw uit te gaan voeren. Selecteer nu de laatst gemaakte lijn die de rechterkant van het zijaanzicht vormt en klik op . Zet deze nieuwe lijn op de geschatte afstand en bevestig dit met de of typ de exacte waarden in het eigenschappenvenster. Wij raden je aan om de rechterzijde van het hoofdaanzicht te gebruiken als basislijn voor de bouw van alle verticale lijnen Op deze manier is de lijn-op-lijn afstand altijd positief en in sommige situaties heeft dat de voorkeur. Laten we nu verder gaan met de bouw van het conische gat. We gaan eerst de horizontale lijnen maken die de boven- en onderkant van de binnenste en buitenste cirkels raakt. Deze lijnen gaan we gebruiken als hulplijn voor het gat in het om een constructie lijn te zijaanzicht. Druk eenmaal op maken en beweeg de cursor naar de horizontale lijn die in het hart van de cirkel staat en selecteer deze door te drukken op of
Geef de opdracht: “G: Create Graphic Line” en trek vier grafische lijnen tussen de vier hoeken van het linkeraanzicht. Plaats de muis gewoon van hoek naar hoek en klik op elke te drukken. hoek. We sluiten de opdracht af door op Vervolgens zetten we de twee lijnen die het conische gat vormen. Het linkeraanzicht is nu bijna klaar, we hoeven alleen nog een gedeelte te arceren.
95
Drie-dimensionaal ontwerpen
Dit gedeelte of dit veld wordt gemaakt met de opdracht: “H: Create Hatch”. Toetsenbord
Contextmenu
«Draw|Hatch»
Icoon
Stel de volgende optie in tenzij deze standaard al ingesteld staat
Automatic Contour search mode (Ned: Zoek automatisch het contour)
Ga met de muis naar het bovenste gedeelte van het linkeraanzicht en plaats de muis in het gebied dat gearceerd moet worden. Daarna druk je op . Het veld wordt gemarkeerd en nu kun je door
in het
Zodra de arcering is gemaakt gaan met het boven aanzicht beginnen. Geef de opdracht “L: Construct Line”. Selecteert de onderste lijn van het hoofdaanzicht om de relatie te leggen met het bovenaanzicht. De nieuwe lijn brengen we naar een locatie onder het hoofdaanzicht en we zetten deze vast door een klik met de . Sluit de opdracht door .We willen het zo maken dat wijzigingen in andere aanzichten ook doorgevoerd worden in dit boven aanzicht. De eenvoudigste manier om alle constructie lijnen met elkaar te relateren is door een diagonale lijn (in een hoek van 45 graden) aan te brengen tussen de zijkant van het bovenaanzicht en de zijkant van het linkeraanzicht (dus diagonaal door deze tekening). De rest van de constructie wordt geplaatst met betrekking tot deze diagonale lijn. We gaan opnieuw gebruik maken van de functie: symmetrische 96
Korte introductiecursus T-flex lijn aanbrengen, maar nu om deze schuine symmetrische lijn te maken. Aangezien de lijnen van het bovenaanzicht en het linkeraanzicht haaks op elkaar staan krijgen we bij een symetrische lijn daartussen automatisch een lijn met de beoogde . Selecteer de hoek van 45 graden. Druk op de optie rechterlijn van het linkeraanzicht door een klik met of
Een andere manier is via de opdracht "N: Construct Node": Toetsenbord
Contextmenu
«Construct|Node»
Icoon
Als het goed is ben je nog steeds in de opdracht "L: Construct line". Ga met de muis naar de onderste lijn en selecteer deze. Op deze manier maken we een lijn evenwijdig aan de onderste. Nu verschuiven we de muis naar de net gemaakte nieuwe node en typen
Drie-dimensionaal ontwerpen
Nu gaan we alle grafische lijnen op het bovenaanzicht aanbrengen. Gebruik hiervoor de opdracht: “G: Create Graphic Line”. Maak eerst de omtrek van het bovenaanzicht.
De volgende stap in om de twee stippellijnen te maken die het conische gat vormen. In de system toolbar stellen we het lijntype "Hidden" in.
Maak daarmee de twee stippellijnen die het conische gat vormen. Nu maken we de middellijnen met de opdracht “AX: Create Axis” Toetsenbord
Contextmenu
«Draw|Axis»
Icoon
Kies in het automenu voor de optie: Gebruik de
Create Axis of two Graphics lines
om de linker- en daarna de rechter kant van het
hoofdaanzicht te selecteren. Druk op het in het automenu. Hierdoor ontstaat er een middenlijn in het hoofdaanzicht. Doe dit voor het linkeraanzicht en voor het bovenaanzicht op dezelfde manier. Men zou kunnen zeggen dat alle constructie lijnen die we tot nu toe gemaakt hebben oneindig waren. Er is een optie aanwezig om de constructielijnen af te korten vanaf de buitenste nodes. Dit kan met de opdracht “EC: Edit Construction" en het werk zo.
98
1.
Geef de opdracht “EC: Edit Construction”.
2.
Selecteer een bepaalde lijn en druk op
.
Korte introductiecursus T-flex
Je trimt nu alleen deze geselecteerde lijn. 3. 4.
De optie trimt alle lijnen. Als je wil terugkeren naar de oneindige lijn instelling geef dan de opdracht “ST: Set Model Status” Toetsenbord
Contextmenu
<ST>
«Customize|Status…»
Icoon
Ga naar de parameter «Screen|Construction Lines|Length» en zet deze op “Default infinite”.Als alternatief kun je ook de volgende opdracht geven: “EC: Edit Construction ". Selecteer de gewenste constructie lijn en druk daarna op
Contextmenu
«Draw|Dimension»
Icoon
Je kunt steeds twee constructie lijnen of twee grafische lijnen selecteren om een rechte- of een hoekmaat aanduiding te maken. Selecteer de twee buitenste lijnen van het hoofdaanzicht met
. De exacte maat zit direct aan de muis geplakt.
Je kunt de huidige maataanduiding aanpassen door te drukken op de
3. De diameter en straalaanduidingen aangeven is al net zo eenvoudig. Terwijl je in opdracht “D: Create Dimension” bent ga je met de muis naar een cirkel, daarop typ je
99
Drie-dimensionaal ontwerpen De cirkel wordt geselecteerd en de afmeting wordt vastgeplakt aan de muis. Schakelen tussen de symbolen van straal naar diameter doe je door het intikken van
4. Nadat alle constructie elementen zijn aangebracht kunnen we deze verbergen door de opdracht: “SH: Set Levels”: Toetsenbord
Contextmenu
<SH>
«Customize|Levels…»
Icoon
Met deze opdracht bepaal je de zichtbaarheid van de verschillende elementen. Een element is zichtbaar afhankelijk van het "niveau" waarop deze is geplaatst. Na het geven van de opdracht komt er een dialoogvenster in beeld die het zichtbaarheidsniveaus weergeeft voor elk element van ons model.
Bij een niveau moet je denken aan een transparante dia met daarop een element van de tekeningen. De volledige tekening bestaat dan uit alle dia’s die op elkaar liggen. In het programma kun je een of meer niveaus onzichtbaar maken zodat alleen die zichtbaar zijn er toe doen. Een tekening kan bestaan uit maximaal 255 niveaus, dus opgeteld tussen -126 en 127.
100
Korte introductiecursus T-flex Alle elementen in T-flex worden automatisch aangemaakt op het niveau "0". Men kan op elk moment dit niveau veranderen. In ons voorbeeld hebben we geen niveaus veranderd, daarom staan alle elementen op het niveau "0". Zoals blijkt uit de afbeelding hierboven zijn alle elementen standaard ingesteld als zichtbaar indien het niveau ligt tussen 0 en 127. Zet je nu de ondergrens van zichtbaarheid op 1 voor constructie lijnen en nodes dan worden ze onzichtbaar. Dat komt omdat zij op niveau 0 zitten en dus buiten de nieuwe reeks. Deze opdracht verbergt of toont alle constructie elementen in het huidige venster. Dit verdient de voorkeur in situaties waarin het onderdrukken van de constructie elementen geen afbreuk doet aan het document, zoals bij onze tekening. Het is ook mogelijk om één document te openen in meerdere vensters. In het ene venster met zichtbare constructie elementen en in het andere venster met verborgen constructie elementen. Geef de opdracht: Toetsenbord
Contextmenu
«View|Hide Construction»
Icoon
5. Laten we de naam van de tekening aanbrengen als een tekst met behulp van de opdracht: “TE: Create Text” Toetsenbord
Contextmenu
«Draw|Text»
Icoon
In het automenu van de opdracht kiezen we de optie:
Create string text
Een tekst kan worden "gesnapped" op elk constructie element van de tekening om deze mee te laten bewegen als dat tekenelement van plaats veranderd. Verplaats de muis naar het snijpunt van de verticale middellijn en de bovenste lijn van het hoofdaanzicht. Typ een
101
Drie-dimensionaal ontwerpen Expliciet in de bewerkingsopdracht kom je via. Toetsenbord
Contextmenu
<ET>
«Edit|Draw|Text»
Icoon
Hierna selecteer je de tekst die je wilt bewerken. Je kunt ook de tekst rechtstreeks in het tekengebied intypen. Om dit te doen geef je de opdracht: “TE: Create Text” en daarna de optie <Т> - “Create paragraph text” icoon . Verplaats de muis naar de geplande locatie voor de tekst en druk op . Een rechthoekje op het venster geeft een tekstvak weer. Definieer het beoogde veld en klik op druk daarna op het vinkje . Een knipperende cursor verschijnt in het vak. Zorg ervoor dat de locatie juist is en de tekst goed is geplaatst. Vervolgens druk je op het vinkje of druk je op de
102
Korte introductiecursus T-flex Zet de muis in het veld onder de kolom “expression”, druk om in de bewerkingsmodus te komen en geef deze varabele een nieuwe waarde, bijvoorbeeld «170». De lijn zal zich verplaatsen naar de locatie die overeenkomt met deze nieuwe waarde voor de breedte van het plaatje. Dezelfde handelingen kunnen worden uitgevoerd in het dialoogvenster van de opdracht: “V: Edit Variables”: toetsenbord
Contextmenu
«Parameters|Variables»
Icoon
Op dezelfde manier gaan we een de variabele aanmaken voor de afstand van de basislijn tot de bovenkant van het hoofdaanzicht. Selecteert de lijn op de tekening met en door daar de variabele “H” aan te maken. Maak de omschrijving. Nu staan er al twee variabelen in het "venster variabelen" en kun je door de aanpassing van hun waarden de tekening veranderen. | Probeer nu een expressie (uitdrukking) te maken. In het venster "variabelen" plaatst je de muis bij variabele «H» in het veld van de kolom "Expression". Druk erop met om deze te bewerken en geen de uitdrukking «W/2» in op de plaats van de numerieke waarde. Dit betekent dat van nu af aan de waarde van "H" gelijk zal zijn aan de helft van "W". Door de waarde van "W" te veranderen zal automatisch de waarde van "H" meeveranderen. Vervolgens gaan we een variabele "R" toewijzen aan de straal van de afgeronde hoek rechts bovenin het plaatje. Selecteer de cirkel op de tekening met en geef er de naam "R" in als variabele voor de straal. Na bevestiging in het "venster variabelen" geven we voor deze variabele de volgende expressie in : W < 100 ? 0 : 6. Deze uitdrukking betekent dat als "W" minder is dan 100, "R" gelijk is aan 0 bij al het andere is "R" gelijk aan 6. Laten we kort uitleg geven over de syntaxis in deze expressie. De onderdelen ervan zijn als volgt beschreven. <- Is het "minder dan" teken ? - Betekent "als", "in zo’n geval" : - Betekent "anders", "in elk ander geval" De volledige uitdrukking is geschreven als R = W < 100 ? 0: 6 De waarde van "R" gelijk is aan 0, als "W" <100 en gelijk aan 6 bij andere waarden van "W". Er zijn dus slechts twee mogelijke waarden voor "R" - ofwel "0" of "6". Controleer dit in de tekening. Probeer een "W" waarde groter of kleiner dan 100 en kijk wat er gebeurt. Zie ook dat de straalaanduiding automatisch verdwijnt als de straal gelijk is aan 0. Alleen al met een beetje basiskennis in het gebruik van variabelen kun je grote variaties aanbrengen tussen variabelen, waaronder zeer complexe. Andere mogelijkheden met variabelen behandelen we in de latere hoofdstukken.
103
Drie-dimensionaal ontwerpen
Het maken van een schets, het niet parametische tekenen Hiervoor gaan we gebruik maken van dezelfde vertrouwde opstelling: De plaat met het conische gat. We maken gebruik van het “object snapping mechanisme” voor de bouw van het hoofdaanzicht, het linkeraanzicht en het bovenaanzicht. In dit geval kan de bouw beginnen met de opdracht: "SK: Maak Sketch". Via Toetsenbord
<SK>
Contextmenu
Icoon
«Draw|Sketch»
Deze opdracht kan gebruikt worden voor zowel een schets (niet-parametrische tekening) als voor een parametrische tekening in de “automatic parameterization mode”. Aangezien wij gaan schetsen kunnen we de automatische parametrisatie modus uitgeschakelen in de "view toolbar". Automatic parameterization on/off Bij het schetsen maken we op grote schaal gebruik van “object snaps”. Om te bepalen welke snaps er gemaakt moeten worden gebruiken we de "snaps toolbar". Om naar deze toolbar te gaan druk je op het pictogram in de “view toolbar”. Alle snaps die op dit moment actief zijn komen overeen met de ingedrukte iconen in deze werkbalk. Het uitschakelen van een snap doe je door met op de knop te drukken van de desbetreffende snap of gebruik de optie: Clear all sketch Snaps (Ned: verwijder alle snaps) In deze oefening maken we gebruik van de volgende snaps: Line Midpoint (Ned: lijn middelpunt) Horizontal / Vertical (Ned: Hor/Vert snijpunt) Orthogonal (Ned: loodrecht) Line Intersection (Ned: lijn kruispunt) Horizontal/Vertical tangent (Ned: hor./vert. raaklijn) Druk op deze pictogrammen in de “snaps toolbar”. Je kunt deze ook instellen in de opdracht "SO:Set System Options ” via het tabblad “Snaps”. Bij het maken van lijnsegmenten, bogen en cirkels kunnen coördinaat punten vastgesteld worden door er simpelweg in het tekenvenster te klikken met de . Om exacte coördinaten aan te geven kun je gebruik maken van het eigenschappenvenster. De volgende twee automenu opties zijn automatisch ingeschakeld als je in de schetsopdracht staat: 104
Korte introductiecursus T-flex <J>
Continuous creation (Ned: doorlopende lijn maken)
<S>
Line (Ned: lijn)
De eerste is de continue tekenoptie, elke keer als je het einde aangeeft van een lijnsegment begint er een nieuw lijnsegment. Deze modus blijft actief totdat je nogmaals op dit icoontje drukt of totdat je klik op . Wij raden deze optie aan voor een snelle schets. De andere optie geeft je toegang tot het venster waar je lijnsegmenten kunt aangeven. Het pictogram heeft rechts onderin een zwart driehoekje ten teken dat er meer optie beschikbaar zijn. Hou de muis hier iets langer op druk op verschijnen.
en de onderliggende opties zullen
Let op: elk pictogram die onder het driehoekje zit kan getoond worden in het automenu. Meestal is het getoonde pictogram de laatst gebruikte optie. In het "sketch" automenu zijn alle onderliggende opties als een groep van gelijksoortige acties gegroepeerd.
De muis op het venster verschijnt als een klein vierkantje. Verplaats de muis naar het midden van het venster om de rechter onderhoek van het hoofdaanzicht te plaatsen en druk op . Hierdoor ontstaat de eerste node en een lijnsegment zal aan de muis plakken. Tegelijkertijd worden de coördinaten van deze eerste node weergegeven in het eigenschappenvenster. Hou tijdens het schetsen voldoende ruimte over om de maten nog aan te kunnen brengen. Verplaats de muis omhoog. Let op hoe de coördinaten van de muis samen met de verticale en horizontale verschuivingen direct worden bijgewerkt in het eigenschappenvenster. We kunnen in het eigenschappenvenster ook de exacte locatie intypen waar we dit lijnsegment willen beëindigen. Deze eindnode kunnen we dus vastleggen op verschillende manieren. Één manier is door het ingeven van de absolute coördinaten (X, Y). Een andere manier is om de verschuiving in te geven vanaf het startpunt (dx, dy). Nog een andere manier om de locatie van de eindnode te bepalen is door de pool coördinaten in te geven, of een combinatie van methoden. Laten we nu een eindnode maken door de verschuiving aan te geven vanaf een beginpunt. Zet de waarde "dx" op 0, en de waarde "dy" op 100. De parameters "X" en "Y" zal onmiddellijk bijgewerkt worden met de absolute coördinaten van de node en krijgen een vinkje. Gevinkte selecties zijn waardes die vastgelegd zijn ondanks de beweging van de muis. De eindnode van het segment zal worden weergegeven in de tekening in overeenstemming met de ingevoerde coördinaten.
105
Drie-dimensionaal ontwerpen Om de invoer voor de eindnode af te sluiten druk je op [Enter] of klik je met op de tekening. Het eerste lijnsegment zal worden gemaakt. We verplaatsen de cursor naar links en plaatsen deze zo dat het precies horizontaal naast de net gemaakte node komt te staan. De hint naar deze exacte horizontale plaats geeft het programma aan door een speciaal symbool naast de muis en een pop-up met de tekst "Horizontaal". Om deze snap vast te zetten druk je op de <Spatie> balk. Nu zal er een hulplijn worden weergegeven die op de andere node is uitgelijnd. De muis kun je langs deze hulplijn schuiven als een losse node. Hetzelfde effect kan worden bereikt door de "dy" verschuiving op 0 te zetten in het eigenschappenvenster en deze X-coördinaten met het vinkje vast te zetten.
Plaats de muis naar de beoogde zijde en type de waarde in van de "dx" verschuiving voor de eindnode van dit lijnsegment in het eigenschappenvenster. In onze tekening staat deze waarde voor de breedte van het onderdeel en kan op -150 worden gezet terwijl "dy" gelijk is aan 0. Het nieuwe lijnsegment zal worden gemaakt nadat we de bevestiging hebben gegeven door te drukken op [Enter] of door te drukken op .
Je bent nog steeds binnen de “segment aanmaakmodus” en voor de volgende lijn moet je de muis naar beneden verplaatsen. Hij zal zich vasthechten aan het snijpunt van de horizontale en verticale lijn. Dit wordt aangegeven door een speciaal symbool naast de muis en door een pop-up met een tekst. Druk op en een nieuw lijnsegment wordt gemaakt.
Verplaats de muis nu naar rechts, naar de node die we als eerste gemaakt hebben en druk op . We hebben hiermee de omtrek van het hoofdaanzicht voltooid. We zitten nog met een lijnsegment dat vastplakt vanuit de laatste node naar onze muis. Verbreek deze door te drukken op de . Nu zijn we nog steeds in de “segment aanmaakmodus” maar er plakt geen lijn meer aan de muis. De volgende stap is om een ronde hoek te maken aan het plaatje. Om dit te doen kies je voor de optie:
106
Fillet
Korte introductiecursus T-flex Deze optie behoort tot een groep met onderliggende opties en wordt niet noodzakelijkerwijs weergegeven in het automenu. Het kan zijn dat die zich bevindt onder het driehoekje in de ‘fillet/chamfer’ groep (zie toelichting hierboven). Zodra deze optie is ingesteld krijgt het eigenschappenvenster een ander uiterlijk. Nu is er een invulveld voor een straal beschikbaar. Stel de waarde van de straal op 31. Nu gaan we kiezen tussen welke segmenten we een ronding moeten aanbrengen. In ons geval is dat de bovenlijn en de rechterlijn van de plaat. Zodra deze twee segmenten zijn geselecteerd wordt de ronding aangebracht.
Laten we nu het conische gat maken in het hoofdaanzicht. Hiervoor maken we twee middenlijnen en het kruispunt is het exacte midden van het gat. Kies de optie: <S>
Line
Zodra dit is ingesteld zal een kruispunt van lijnen aan de muis geplakt zitten. Verbreek dit met .Om de middenlijnen te maken moeten we eerst het juiste lijntype selecteren. Kies het lijntype DASHDOT in de system toolbar of wijzig dit in het dialoogvenster met de grafische lijn eigenschappen. Dit venster krijg je via <Р>
Set Graphic line parameters
Verplaats daarna de muis naar de linkerlijn en een snap volgt op een van de nodes. Schuif nu de muis naar het midden van deze lijn. Als de muis het middelpunt bereikt zal het symbool naast de muis dit samen met een pop-up venster aangeven.
Klik nu op . Een node wordt geplaatst in het midden van de lijn en een lijn start vanaf dit punt naar de muis. Verplaats de muis nu naar de rechter grafische lijn en ga ook hier naar de node zoals aangegeven op de tekening. Door te drukken op Druk op de
maak je de middenlijn en een node. De nieuwe lijn plakt alweer aan de laatste node.
omdat we deze lijn niet willen voorzetten. Doe hetzelfde voor de verticale middellijn.
107
Drie-dimensionaal ontwerpen
Nu maken we de cirkels. Stel hiervoor het lijntype CONTINUOUS in door deze te selecteren in de system toolbar of in het dialoogvenster met de parameters voor deze opdracht. Of roep deze gewoon op door