Kontaktblad
Voor de Hersteld Hervormde Gemeente ’ELIM’ te Urk Jaargang 43 Nr. 1
Elim ) 06-12559887 1
Maandelijks kontaktblad voor de Hersteld Hervormde Gemeente “ELIM” te URK Voorganger:
Eerw. Hr. G.W. Nijhof Wijk 8 - 50 Tel. 683787
Preses ouderling:
Dhr. A. Koffeman Schelpenhoek 115 Tel. 684191
Scriba ouderling:
Dhr. J. Kaptijn Wijk 7 - 114 Tel. 685475
Diaken:
Dhr. J. de Boer Middelbuurt 104 Tel. 682747
Diaken:
Dhr. A. Korf (algm. Adjunct) Kleine Fok 20 Tel. 684557
Koster:
Dhr. C. Romkes Wijk 7 - 12 Tel. 682663
Bank relatie “Elim”: Rabobank: 34.65.19.233 Het E-Mail adres:
[email protected] 2
43e Jaargang nr. 1
13 januari 2005
Johannes
6 vers 65
Meditatie
“En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader.” Johannes 6 vers 65 De krachtige, onwederstandelijke, inwendige roeping. Ik zal nu eerst met u spreken, onbekeerde mensen. Geruste en zorgeloze mensen, wacht u toch, dat gij tegen de voorgestelde weg en de leer van vrije genade zou twisten en morren. Of uw vijandig hart zou toegeven, om u over God te beklagen, om de hoogste Rechtvaardigheid van onrecht, en de hoogste Goedheid van wreedheid te beschuldigen of te verdenken. Wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Wie is de oorzaak van uw onmacht? Is het niet al meer uw onwil en uw vijandschap, dan uw onmacht, waaraan gij het te wijten hebt, dat gij onbekeerd blijft? Wij hebben immers in de verklaring aangewezen, dat gij moedwillig blijft, die gij zijt. En ik vraag u nogmaals: Wie belet u het gebruik der middelen? Wie beneemt u de 3
aandacht onder de middelen? Wie sluit voor u de Bijbel en andere boeken? Wie verhinderd u de knieën voor God in het eenzame te buigen? Wie dwingt u tot het bijwonen van de gezelschappen der ijdelheid, in herbergen en op andere plaatsen? Wie verplicht u, om u met allerlei zondig en zotgeklap en gekkernijen op te houden? Is God daarvan de oorzaak? Is het niet uw afkerigheid van het goede en uw zondige begeerlijkheid en geneigdheid tot het kwade? Doet eerst alles, wat gij als een redelijk mens kunt doen, en spreekt dan van uw onmacht. Wacht u dan ook voor uw zielen, dat gij verderfelijke besluiten uit de verhandelde leer trekken zou, als er zijn: Ik kan het mijzelf niet geven, God moet mij het geloof schenken, en Hij heeft besloten dit te zullen doen, dan zal Hij het ook doen. Ik kan niet komen, tenzij het mij van God gegeven worde. Ik hoop, dat Hij het ook nog eens doen zal. Dan schuilt gij achter uw onmacht en legt alle schuld op God, net alsof gij tegen uw zin en wil in uw onbekeerde staat gehouden werd. Gij spreekt dan die taal met de luie en boze dienstknecht in het Evangelie, die zei: “Heere, ik kende u, dat Gij een hard mens zijt, maaiende, waar Gij niet gezaaid hebt, en vergaderende vandaar, waar Gij niet gestrooid hebt.” Maar hoe verschrikkelijk was het vonnis dat over hem geveld werd: “Werpt de onnutte dienstknecht uit in de buitenste duisternis, daar zal wening zijn en knersing der tanden.” Handelt eens te goeder trouw. Is het niet, gelijk ik gezegd heb, uw eigen onwil? Zou u niet meer kunnen doen, dan u doet? Zou u in de grote oordeelsdag wel tegen God durven betuigen: Heere, ik heb wel tot Christus willen komen, maar Gij hebt mij die genade niet willen geven? Misleidt uzelf niet, en laat u niet door de duivel misleiden, want is er één strik, waarin hij de mens poogt te vangen, dan is het het misbruik van deze genadeleer. Het is zo, dat gij uzelf niet kunt bekeren, noch het geloof geven kunt, maar gij kunt door het verzuim der middelen uw oordeel wel verzwaren. Gij kunt u boven uw natuurlijke onmacht noch een rechterlijke verharding en verblinding op de hals halen. “Israël”, zo leest men in Psalm 81: 13, “heeft Mijner niet gewild, daarom heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen.” Gelooft het, uw onmacht zal uw verdoemenis niet zozeer veroorzaken, dan wel u verwerpen en versmaden van de u aangeboden genade.
Theodorus Avinck
4
uit de Gemeente Predikbeurten zondag zondag
16 jan. 23 jan.
Deo Volente 10.00 en 17.00 uur 10.00 en 17.00 uur
Eerw. Hr. G.W. Nijhof Ds. H. de Bode, em.pred. Genemuiden donderdag 27 jan. 20.00 uur Ds. A.C. Rijken, Gameren. zondag 30 jan. 10.00 en 17.00 uur Eerw. Hr. G.W. Nijhof zondag 06 feb. 10.00 en 17.00 uur Ds. IJ. R. Bijl, Moordrecht woensdag 09 feb. 10.00 en 17.00 uur Eerw. Hr. G.W. Nijhof Biddag voor de visserij en gewas. zondag 13 feb. 10.00 en 17.00 uur Cand. H. Lassche, Staphorst We worden er telkens weer aan herinnerd, dat de mens door God, goed en naar Zij evenbeeld is geschapen, dat is in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Die paradijsmens was innerlijk geheel rein en daarom hadden Adam en Eva ook geen kleding nodig. Hoe geheel anders wordt dit, wanneer de mens van zijn God afvalt. Dan verliest hij het beeld Gods en mede alle gaven hem in de schepping geschonken. De sleutel der kennis ging verloren; de ongerechtigheid kwam in de plaats van de gerechtigheid en voor de heiligheid kwam onreinheid. Dan gevoelt hij, dat hij naakt staat voor God en zoekt naar een bedekking. Doch wat blijkt het dan, dat iedere bedekking, die de mens zich maakt, ongenoegzaam is voor het oog van God. We zien dat, wanneer het eerste mensenpaar voor het gericht wordt gedaagd. Zij proberen zich te bedekken met vijgebladeren, maar het lukt niet en het vreselijke vonnis des doods wordt uitgesproken. Daarna wordt echter ook het heerlijk woord der genade gesproken over het vrouwenzaad, dat het slangenzaad de kop zal verpletteren. En symbolisch geeft de Heere dan een genade bedekking aan de mens, bestaande uit rokken van vellen. Het kleed dat de mens zichzelf aantrekt, kan niet bedekken, maar dat, wat de Heere schenkt wel. Hij doet het hen Zelf aan. Daaruit kunnen we leren, dat de Heere, de Genadige en Ontfermende God is, de Eerste en de Laatste. Om die rokken te verkrijgen, moest er bloed vloeien van de dieren, die er voor geslacht werden. Het wijst heen naar het offer. Het Offer van Golgotha, waar het Lam Gods geslacht is geworden, opdat de naakte zondaar bedekking zou kunnen 5
vinden in Zijn Borggerechtigheid. Daarvoor kan nooit het kleed van eigen maaksel dienen. Onze eigen gerechtigheid en vroomheid zijn ten enenmale onvoldoende om de Heere te bevredigen. Terecht vraagt de dichter dan ook: Wie zal de prijs der ziele dat rantsoen, aan God in tijd en eeuwigheid voldoen? Dat kan alleen Hij, Die in de stille vrederaad Zichzelf aanbood om Gods wil te komen doen en in Wiens binnenste de liefde en ijver voor de Wet Zijns Vaders brandde. Door de gehoorzaamheid en het lijden van die Borg is geweven en bereid, dat dekkend, sierend en verwarmend kleed, dat u en ik nodig hebben om voor God te kunnen bestaan. Met eigen bedekking zullen we voor eeuwig omkomen, maar wanneer we achter die bedekking mogen wegschuilen, zullen we kunnen zingen: De schuld Uws volk hebt Gij uit uw boek gedaan. Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan. Wat zijn we dan onnoemelijk rijk geworden door Hem, Die, waar Hij rijk was, arm werd om hen.
Voor de zieken en ouden van dagen “Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme.” Psalm 10 vers 14 In deze Psalm ontmoeten wij David ten tijde van grote ellende en moeite, en dan mag David in al zijn ellende en moeite bovengenoemde tekstwoorden uitroepen. Zieken en ouden van dagen, dat u in alle moeite en verdriet daarin David mag volgen. David mag zich in alle moeite troosten met Gods alwetendheid. De ogen des Heeren doorlopen de ganse aarde. Voor Hem is niets verborgen, en van Hem kon David het alleen maar verwachten. Dat uw verwachting nu ook alleen van de Heere mocht zijn. In wegen van ziekte, zorg en spanning bij de Heere terecht te mogen komen. Alleen bij de Heere zijn er uitkomsten te verkrijgen. Hij aanschouwt alle moeite en verdriet. En in alle moeite en verdriet het hart voor de Heere te mogen uitstorten. Zich op de Heere te mogen verlaten, en dat niet als en waardig of rechthebbend mens, maar als een onwaardige en rechteloze. Waar zullen we het anders van kunnen verwachten? Om nu met een gelovig hart met David te mogen zeggen: Gij ziet het immers. Alsof David wil zeggen: Gij weet en kent mijn noden en behoeften. Ook in het ziek of oud zijn, dat te mogen uitroepen. Er is toch geen groter wonder, als de mens mag geloven dat de Heere van zo’n ellendige afweet. Die kennis om te mogen dragen, dat Zijn oog op ons 6
geslagen mag zijn, dat is nu het wonder van genade. Dat willen we vanaf deze plaats de zieken en ouden van dagen toewensen. Want Gij aanschouwt de moeite en verdriet, zegt David. Lichamelijke moeite kan ook doen treuren en zuchten. Opdat men het in Uw hand geve, staat dan in onze tekst. Dat ziet er dan op om de Heere te laten zorgen. Gods zorg te mogen ervaren, wat is dat groot. Hoe het dan ook moge tegenlopen, gestadig op Gods goedheid hopen. Die levende hoop op de Heere, dat is alle zorg en moeite in Zijn hand geven. Op U verlaat zich de arme, zegt David. Dat zijn nu die armen van geest. Geestelijk zichzelf als een arme en ellendige te hebben leren kennen. Voor die ware armen is er rijkdom te verkrijgen in de Heere. In Christus kunnen en zullen zij rijk gemaakt worden. Hij is voor dat arme volk arm geworden daar Hij rijk was. Dan ligt de rijkdom in Hem alleen. Zieken en ouden van dagen, dat bovengenoemde woorden van David voor u tot rijke zegen mochten zijn.
Jarigen Zo de Heere het hun geeft te beleven, hopen de volgenden te verjaren. 17 jan. Wed. A. van Urk – Bakker, Damlaan 10 76 jaar. 12 febr. Mevr. J. Gerssen – Hakvoort, Arubastraat 18 84 jaar. Wat wij de jarigen zouden willen meegeven met de hunnen, is het woord uit Jesaja 43 vers 25b “Ik gedenk uwer zonden niet.” Dat is een woord tot zulk een ziel, die gebogen gaat onder de last van haar zonden, en die met smart en droefheid heeft leren verstaan wat het zeggen wil tegen een rechtvaardig en heilig, doch tevens zulk een goeddoend God, zo zwaar gezondigd te hebben. Een ziel, die het Goddelijk recht leerde billijken wanneer Deze haar voor eeuwig van voor Zijn aangezicht zou wegdoen, haar overgevende aan de zo welverdiende straf naar lichaam en ziel. Ja, het is een woord van de hemel; een boodschap en goede tijding van God zelf tot u, die met de grootheid van uw schuld vanwege uw erf- en dadelijke zonden tot de Heere uw toevlucht leerde nemen, u in ootmoed voor Hem nederbuigende en smekende om genade. Tot u, die uw zuchten, klachten en tranen over het verderf dat in u woont voor de Heere brengt, en die geen andere pleitgrond kunt vinden dan het woord van de Heere Jezus en het zoen7
offer dat Hij gebracht heeft in Zijn eigen Persoon . Neen, het is niet een mensenkind dat tot u zegt: laten wij over de zaak niet meer spreken. Neen, het is de eeuwige Getrouwe en Waarachtige, Die u zegt, dat Hij de zonden van hen, die met een oprecht gemoed, met ootmoed smekend tot Hem komen, niet meer zal gedenken. Om de verdiensten en genoegdoening van Zijn Zoon, werpt God uw zonden achter Zijn rug in de zee van eeuwige vergetelheid en ziet Hij u aan als had gij nooit enige zonde gekend noch gedaan. Welk een dierbaar Evangelie, dat is als een dronk koud water voor uw vermoeide ziel. Dat Evangelie laat de Heere nog steeds verkondigen tot troost van de treurigen Sions. De Heere mocht dit woord en belofte nog als een kostelijke en helende balsem toepassen aan uw gewonde ziel en bedroefde hart. ’t Is een voorrecht de geboortedag nog weer te mogen beleven. Want er is niets onzekerder dan het leven en niets zekerder dan de dood. En wij doen hier niet anders dan Gods raad uitdienen, en dan? Dan wordt het eeuwigheid, en waar zullen wij dan zijn? De genade Gods die er is in Christus Jezus, mocht ons deel zijn. Genade om te leven en genade om te sterven. Wensen wij u met de uwen Gods genadige nabijheid toe en des Heeren zegen.
Biddag 2005
Biddag 2005. Zo de Heere het geeft, hopen we als plaats, op woensdag 9 februari onze Biddag te houden. Er zijn heel wat redenen op te noemen waarom we ons tezamen zouden scharen onder het Woord des Heeren. Welke? Ach, dat Gods Geest ons deze redenen geve in te leven, op zulk een wijze dat het ook uitwendig blijkt. Dan denken we aan het erkennen van onze afhankelijkheid jegens de Schepper van hemel en aarde, Die in Zijn voorzienigheid ons onderhoudt. Ik denk aan de dankbaarheid des geloofs die er zou moeten zijn voor alle dingen, ook en met name met de dagelijkse zaken, immers hierin moet het openbaar komen; het smeken om een zegen voor dit jaar hetwelk al reeds weer begonnen is, maar zonder Gods gave niet verder kan gaan; we denken ook aan Gods bevel om Hem te kennen in al onze wegen, ook arbeid, wasdom en voortgang van het economisch proces het8
welk niet van de regering afhangt, noch van het zogenaamde Europese parlement ( waar we overigens vierkant tegen moeten zijn). Ook is het nodig zulk een dag af te zonderen, opdat we ons bewust zouden worden dat we in onszelf niets hebben en niets zijn, dat we ons bewust worden dat alle dingen niet gewoon en vanzelfsprekend zijn, vanuit een rechthebbende houding. Daarbij is het goed om in Gods huis bepaald te worden bij het onderscheid tussen ons en miljoenen anderen op deze wereld, want mopperend en murmurerend Nederland, met haar opleving en uitleving der zonde, is nog steeds een welvaartsstaat en maatschappij bij uitstek. Wij komen samen onder het Woord des Heeren om dat Woord te horen. Dat geldt persoonlijk en als gezin. Dat we als gemeente gezamenlijk roepen en bidden tot de Heere en Hem achterna klagen, wanneer de Heere het geeft, als Israël te Rama. We mogen de onderlinge samenkomsten niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben. Er staat in Gods Woord niet dat deze samenkomsten alleen beperkt blijven tot de zondag. We zouden ook gehoor moeten geven aan de oproep die tot ons uitgaat en die geheel in de lijn der Schrift is, zodat, wanneer er geen wettige reden is, we ons niet mogen onttrekken. Komt daar vervolgens niet bij dat we ons voegen naar het voorbeeld der Schrift, en ook der historie, waarin het volk tezamen mag komen voor bede- en boetedagen? Denk aan Joël 2. Onze maatschappij heeft nationale bededagen afgeschaft en onze neutrale staat is bezig steeds meer anti-christelijk te worden, zodat steeds minder de mogelijkheid geboden wordt om deel te nemen aan de biddagen, die gezien worden als restanten van Christelijke en kerkelijke folklore. Is het niet de middelijke weg die we hebben te bewandelen en dan denk ik aan het gezegde dat wie nat wil worden in de regen moet gaan staan. Geve de Heere dat we in de weg der middelen uitgedreven werden om de Middelaar te zoeken en te bedoelen. Heeft de Heere ons niet aan de middelen gebonden, terwijl Hijzelf vrij is? Zou het ons ook niet een vreugde moeten zijn dat we wederom bepaald worden bij de eeuwige zaken van de kostelijkheden van het Woord des Heeren en te mogen opgaan naar Zijn huis, zodat we in plaats van plicht en moeten zouden spreken van voorrecht en mogen. Werd zo de Biddag eens ervaren. Maar ook in dezen geldt, dat we niet aan de vergankelijke dingen zouden blijven vastzitten maar de harten opwaarts heffen naar de Heere en van Hem ontvangen wat Hij nodig acht ons te schenken, wetende dat Hij in Zijn voorzienigheid geeft naar ziel en lichaam wat goed voor de Zijnen is. Dat we zouden zien dat boven de tijdelijke dingen uit het gaat om eeuwige en geestelijke zaken, die ook boven de mens uitreiken. Het gaat om de ere Gods ook op de Biddag, althans daar moet het om gaan en het is een verwaardiging wanneer het in werkelijkheid en waarheid, in de ziel, daar 9
eens om zou mogen gaan, want dat is een Godswerk, immers uit onszelf is dat er niet. Geve de Heere vanuit Zijn welbehagen deze zaken eens te verstaan en te kennen, te beoefenen en te doorleven, opdat het alzo een gezegende Biddag mocht worden. Gemeenteavond. Traditiegetrouw houden we in de week van Biddag, en wel op vrijdag 11 februari onze gemeenteavond voor de leden en de meelevende gastleden. We onderstrepen de noodzaak, en roepen zowel jongeren als ouderen op om deze avond aanwezig te zijn, indien mogelijk is. ’t Kan toch niet zo zijn dat we alleen maar meeleven in de zondagse erediensten en de door de weekse diensten, maar verder geen belangstelling zouden tonen voor het geheel van het kerkelijke en gemeentelijke leven. Bij dezen dan ook u allen hartelijk uitgenodigd. De aanvang is om: acht uur! Bijbelkring – Volwassen catechisatie. Bij dezen geven we aan u door de data wanneer de Bijbelkring gehouden wordt. 21 januari, 4 en 18 februari, 4 en 18 maart. De data voor de volwassen catechisatie zijn: 24 januari, 7 en 21 februari, 7 maart. Het onderzoek van Gods Woord blijft ten allen tijde nodig, voor jong en oud. Daarom, een ieder is van harte welkom!
Moed Die de moed niet heeft om zonder aanzien des persoons te bestraffen wat te bestraffen waardig is, is een slecht prediker. Een goede preek sluit al de deuren, waaruit een zondaar zou kunnen ontsnappen. Wie een zijdeurtje open houdt, geeft aan hen, die gewoon zijn om door deze uitgangen de ernst der prediking te ontlopen, willekeurige vrijheid.
10
Tenslotte We zijn allemaal diep onder de indruk van de zeebeving en de gevolgen ervan, die in Azië heeft plaatsgevonden. Nu zijn er al bijna 150.000 slachtoffers geteld. Hele gezinnen en families van het ene op het andere moment uit elkaar gerukt. Het is een ramp, die zijns gelijke in de geschiedenis niet kent. Op een duidelijke wijze heeft de Heere gesproken. Wat zijn wij klein als de krachten Gods in de schepping openbaar komen. Voor velen gaat het leven weer gewoon verder. Dat blijkt wel uit het feit, dat er tijdens de jaarwisseling voor zo’n 50 miljoen euro de lucht werd ingeschoten. Een paar knallen, en weg is al dat geld, waar zo veel hulp mee verleend had kunnen worden in Azië. Kunnen we zulke dingen nog echt verantwoorden als we zien hoe groot de nood elders in de wereld is? Nu zullen velen denken dat deze ramp ver van ons bed is en dat daarom het leven weer verder gaat. Is het gevaar in ons land echte minder? Ik dacht het niet een vloedgolf van zonde en ongerechtigheid slaat over ons volk heen. We worden meegezogen in de vloedgolf van de geest van deze tijd. Daarin is niet Gods Woord langer de norm, maar de mens zelf. Wat is het antwoord op deze vloedgolf, die ons mee probeert te zuigen de eeuwige nacht in? Het Evangelie wordt op vele manieren aangepast. Af en toe wordt er een waarschuwende stem gehoord, maar daar blijft het ook bij. Terwijl we in de tekenen der tijden de voetstappen van de Heere Jezus dichterbij horen komen. O volk, hoort des Heeren Woord! Of luisteren we liever naar die stemmen, die zeggen: vrede, vrede en geen gevaar. Terwijl we in dodelijk gevaar zijn en er nog veel meer alleen al van ons volk om zullen komen dan nu in Azië. Vele duizenden die ten dode wankelen. Onze bede mag aan het begin van het nieuwe jaar dan ook wel zijn dat we als gemeente in de weg van het Woord Gods mogen gaan. De diaconie collecte van zondag 9 januari j.l. bestemd voor de noodhulp in Azië, gaat naar de rekening van Woord en Daad. Deze organisatie heeft mensen aan het werk in het rampgebied, waar grote behoefte is aan de meest elementaire middelen.
11
Verantwoording collectes de ce mbe r 2004 D atum
Ke rk
Schuldd. D iaconie
Extra
Totaal
zondag,
5- dec
377,30
335,70
zondag,
12- dec
298,37
311,00
zondag,
19- dec
337,75
331,68
669,43
zaterdag,
25- dec
166,34
202,52
368,86
zondag,
26- dec
369,75
333,24
702,99
vrijdag,
31- dec
Totaal:
1.549,51
1.514,14
713,00 336,15
336,15
945,52
6.904,40
6.904,40
6.904,40
10.304,20
C atechisatiebus
133,82
K erktelefoonbusjes
427,26
Vrijwillige bijdragen
447,57
Totaal de ce mbe r 2004
11.312,85
De diaconale collecte van zondag, 12 december, was bestemd voor de Stichting Jafeth.
Een gebed van Calvijn “Daar wij veel strijd moeten doorstaan op aarde, zo geef ons, almachtige God, de kracht van Uw Heilige Geest, opdat wij moedig zowel door het vuur als door het water gaan en ons altijd zó onder Uw heerschappij stellen, dat wij -in vol vertrouwen op Uw bijstand- zonder verschrikken de dood tegemoet treden en dat wij ook alle haat, alle vijandschap der mensen op ons nemen -totdat wij de laatste over winning behaald hebben en eindelijk tot die zalige rust komen, die Uw eniggeboren Zoon ons verworven heeft door Zijn eigen bloed. Amen”
12
Dank Ons gezin werd rond de feestdagen en de jaarwisseling verrast met nieuwjaarswensen en attenties. Onze hartelijke dank. Ik wil ook mijn dank uitspreken voor de catechismus verklaring van Ds. Van der Groe, die we mochten ontvangen. Hartelijk dank ook voor de toegesproken woorden op nieuwjaarsmorgen, namens kerkenraad, bestuur en gemeente en de toegezongen bede uit Psalm 134. Wederkering wensen wij u in het komende, maar reeds begonnen jaar, veel voorspoed. Moge de Heere u de gezondheid hergeven of bestendigen. Ook in alle tijdelijke noden de Heere bevolen. Weest in geen ding bezorgd, maar laat alles bekend worden bij God en let dan eens op de wegen Gods. Maar zoekt allereerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid. Alle andere dingen geeft Hij er bovendien bij. Maar het eerste moet zijn dat onze ziel welvaart. Kom getrouw op onder het Woord. En ontvangt dat Woord dat uw zielen kan zalig maken met zachtmoedigheid. Vraag aan de Heere of Hij onder en door de prediking dode zondaren wil levend maken en blinde zondaren wil ziende maken. Vraag maar veel of de Heere onder de gezonde leer kranke zielen wil genezen en verlossen van het verderf.
Groet Zo zijn we weer gekomen aan het einde van de berichten voor ditmaal. Het leven gaat verder, totdat… Moge het zijn tot op heden “Eben-Haëzer”, maar geve de Heere dat ook voor de toekomst in alle opzichten aan jong en oud. We willen u dat allen hartelijk toebidden en toewensen. We willen u allen, ook in wegen van bedroefdheid en beproefdheid toebidden dat de Heere vanuit het hemels Sion op u moge nederzien en u moge schenken de bediening van Zijn Heilige Geest om in genade de weg te reizen die we hebben te reizen. Hij bouwe Zijn gemeente in onze gemeente en brenge tot Zijn Kerk; moge de gemeente gesticht worden en het Woord in alle getrouwheid gebracht worden. O, er is zoveel! De Heere verwaardige ons de bede in het hart te mogen kennen voor u allen: “Dat ’s Heeren zegen op u daâl, Zijn gunst uit Sion u bestraâl”. Weest namens ons allen hartelijk gegroet.
Uw G.W. Nijhof.
13
Schriftstudie
Schriftstudie ( Richteren 3: 27-30). Wanneer Ehud na zijn gelukkige ontsnapping in Sehirath in het gebergte van Efraïm is aangekomen, zit hij niet stil. Hij roept het volk op ten strijde. Men had in die tijd geen telefoon of telegraaf, geen radio of telexverbinding. Maar toch kon men een bericht vrij vlug doorgeven. Men deed dat o.a. door het blazen met de bazuin, zoals hier ook van Ehud beschreven wordt. Hij blies de bekende alarmsignalen op de bazuin, die van plaats tot plaats werden doorgegeven. Zo werden de omringende stammen te wapen geroepen. End aarbij ging vanzelf de stam van Benjaminl, waartoe Ehud behoorde en die vooral te lijden had gehad van de Moabieten, vooraan. En de oproep van Ehud vindt weerklank bij het onderdrukte volk, dat in de nood heeft leren roepen tot de Heere. En als vrucht van het wederkeren tot de Heere is ook de veerkracht van het volk weer ontwaakt. Velen zijn gevlucht en ondergedoken in de tijd der verdrukking. Maar nu komen ze tevoorschijn uit de bossen en spelonken va Efraïms gebergte en nu dalen ze met hun stoutmoedige leider af naar de vlakte. En het geschiedde toen hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hijzelf voor hun aangezicht. Wanneer Ehud zo een leger rondom zich verzameld heeft belooft hij zijn mannen de overwinning in de Naam des Heeren. Daar sprak een sterk geloof uit Maar dat geloof had de Heere in zijn hart gewerkt. God had hem immers geroepen tot richter over Zijn volk. En in deze roeping lag voor hem de belofte, dat de Heere hen van hun vijanden zou verlossen. Bovendien had Hij zijn weg al voorspoedig gemaakt in die geschiedenis met koning Eglon. Daardoor was Ehud in zijn geloof bevestigd en versterkt. En daarom spreekt hij tot zijn mannen zonder enige aarzeling en zonder enig voorbehoud van de overwinning die de Heere zou schenken. Wanneer er werkelijk geloof aanwezig is, dan staat men zo sterk, dat men wel bergen kan verzetten. En hij zeide tot hen: Volgt mij na, want de Heere heeft uw vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. Met een volwaardig gemoed scharen die mannen zich dan onder de banier van Ehud, die ze tegelijk zien als de banier des Heeren. Want het volk is wederge14
keerd tot hun God onder schuldbelijdenis, nu hebben de Moabieten als roede in Gods hand hun taak volbracht. Want die verdrukking vond vooral zijn oorzaak in de vijandschap tegen Israël het volk van God en tegen die God van Israël. Daar moet de rechtvaardige straf ook op volgen. Daartoe was Ehud ook geroepen om de vijanden Gods te tuchtigen. En de Heere heeft hem wijsheid geschonken ook in de strijd. Want Ehud laat zijn leger omtrekkende bewegingen maken en in de rug van de Moabieten, die aan deze zijde van de Jordaan woonden en gelegerd waren liet hij de veren van de Jordaan bezetten, zodat de terugtocht naar hun land aan de Moabieten onmogelijk wordt gemaakt. En zij togen af hem na, en namen de veren der Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. De Moabieten in Kanaän zijn nu dus totaal afgesneden van hun volk ten oosten van de Jordaan. Door de plotselinge dood van hun koning Eglon is het volk der Moabieten trouwens geheel in verwarring. Ze weten niet wat ze moeten doen. Ze vergeten zelfs de afgesneden legers te hulp te komen of versterkingen te zenden. De gevolgen hiervan zijn dan ok verpletterend. Het gehele bezettingsleger van Moab wordt verslagen, ja vernietigd. En het was nogal een keurkorps van forse strijdbare mannen. De Moabieten hebben gemeend, dat tegen zo’n leger niets te beginnen zou zijn, dat hun soldaten onoverwinnelijk waren. Maar het is verkeerd om op mensenkracht te vertrouwen. Want de mens is immers enkel ijdelheid. Dat moet geleerd worden, dat we zulke nietige schepselen zijn en dat we tegen de Heere niets vermogen. In de grond der zaak zijn we immers net als de Moabieten. We menen heel wat te zijn en heel wat te kunnen, maar in de weg der ontdekking blijf er van ons niets meer over. En dat is ook noodzakelijk, opdat we ons vertrouwen op de Heere zullen stellen. Met hem komen we immers nimmer beschaamd uit. Wanneer we echter op eigen kracht vertrouwen zullen we altijd beschaamd staan zoals ook de Moabieten. En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tienduizend man, alle vette en strijdbare mannen, dat er geen man ontkwam. En zo kwam de verlossing des Heeren tot stand. Het is een genadige verlossing. Want verdiend was het niet. Maar de Heere is de God van genade. Hij wil dat we onze zonde en schuld belijden voor Zijn aangezicht. Hij wil dat we Hem zullen vragen om ontferming. En Hij zal Zich dan ook ontfermen om Christus’wil, Die de rechtvaardig verdiende straf gedragen heeft voor Zijn volk. En dan moeten de vijanden ons loslaten. Dan kan satan ons hart niet langer bezet houden. Dan worden de vijanden gedood of verdreven. En dan komt er vrede in het hart, zoals er vrede kwam in Kanaän. Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand ten onder gebracht; en het land was stil tachtig jaar. 15
Zo is derhalve aan de Moabieten wel een zeer gevoelige slag toegebracht. Tachtig jaar lang laat zich geen vijand zien. Tachtig jaar is het stil. In die tachtig jaar is de Heere met Zijn volk. Ehud moet wel lang hebben geleefd en onder zijn regering moet het volk wel gewandeld hebben in de wegen des Heeren. Wat is het groot als een land overheden heeft, die willen regeren naar de beginselen van Gods Woord. Wat is het groot als een volk de inzettingen des Heeren wil onderhouden. Daar ligt een rijke zegen in. Die zegen is er in die weg voor een volk maar ook voor ieder mens persoonlijk. De Heere geve het ook ons maar te ondervinden.
Zondagsschool Samuël zondag,
16- jan
A.
Psalm 84
vers 6
Tekst:
O penbaring
2
vers 10b
B.
Psalm 25
vers 4
Tekst:
O penbaring
2
vers 10b
C.
Psalm 81
vers 12
Tekst:
O penbaring
2
vers 10m
zondag,
23- jan
A.
Psalm 64
vers 10
Tekst:
M attheüs
14
vers 33b
B.
Psalm 27
vers 7a
Tekst:
M attheüs
14
vers 33b
C.
Psalm 43
vers 5a
Tekst:
M attheüs
14
vers 33b
zondag,
30- jan
A.
Psalm 56
vers 5
Tekst:
M attheüs
15
vers 28a
B.
Psalm 27
vers 7
Tekst:
M attheüs
15
vers 28a
C.
Psalm 43
vers 5
Tekst:
M attheüs
15
vers 28a
zondag,
6- feb
A.
Psalm 146
vers 6
Tekst:
M arkus
10
vers 45
B.
Psalm 8
vers 1
Tekst:
M arkus
10
vers 45a
C.
Psalm 31
vers 17a
Tekst:
M arkus
10
vers 47c
zondag,
13- feb
A.
Psalm 118
vers 13
Tekst:
Zacharia
9
vers 9a
B.
Psalm 118
vers 13a
Tekst:
Lukas
19
vers 38a
C.
Psalm 31
vers 17
Tekst:
Lukas
19
vers 38a
16
Een derde weg ? ! Geachte lezer, Voordat u het geschrevene gaat lezen wil ik u graag op enkele zaken wijzen. Het stuk is geschreven vanuit oprechte bewogenheid met onbekeerde medereizigers, en dan met name diegenen die behoren tot de Gereformeerde Gezindte. Ik behoor daar zelf ook toe en ze is me lief en dierbaar. Echter, ik bemerk een steeds groter wordend gevaar wat ons bedreigt. Ik bedoel het gevaar dat onze godsdienst gereduceerd wordt tot een vormendienst, zonder wezenlijke inhoud. En dat dit levensgevaarlijk is bewijzen de woorden van de Heere Jezus Zelf, toen Hij sprak tegen godsdienstige mensen, die zich in uiterlijke zin keurig aan de geboden Gods hielden en zich geheel conformeerden aan de Traditie. U kunt dit lezen in Mattheüs 15 en dan met name in de verzen 6, 8 en 9. Vanwege dit gevaar en het feit dat m.i. velen niet echt meer beseffen dat er maar twee soorten mensen zijn, heb ik besloten om deze brochure te schrijven. De denkwijze die u tegenkomt is met name gebaseerd op de gesprekken die ik heb met vooral jongeren, maar ook ouderen, uit onze Gezindte. Het volgende wat ik zeggen wil is dit: ik geef toe dat het geschrevene in bepaalde opzichten eenzijdig is. Er valt namelijk ook genoeg te zeggen van een godsdienst waarin de mens en het sentiment centraal staan en waarin Bijbelse kernwoorden zoals zonde, schuld, offer, Kruis, zelfverloochening e.d. niet meer genoemd worden. Verder lijkt het misschien of de beschreven situatie kenmerkend is voor de hele Gezindte. Dat mag ik gelukkig ontkennen. Toch geloof ik dat u, bij een eerlijke overweging, bepaalde zaken zult herkennen. Het is mijn wens en bede dat door het lezen ogen geopend zullen worden voor het feit dat wij, als we in het vlees zijn, en zonder geloof, onmogelijk Gode kunnen behagen. Maar dat vervolgens ook de toevlucht genomen zal worden tot de Zaligmaker, Die roept: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
17
EEN DERDE WEG?! (De Rechterkant van de Brede Weg) Ik droomde eens over twee Wegen. Die wegen bevonden zich op de Aarde. Ze verbonden de eeuwigheid die achter lag met de eeuwigheid die komen zou. De ene Weg was breed en makkelijk begaanbaar, de andere Weg daarentegen smal en moeilijk te bewandelen. Op beide Wegen bevonden zich mensen, heel veel mensen, hoewel er zich op de Brede Weg veel meer bevonden dan op de Smalle Weg. Ik zag dat beide Wegen bewandeld werden door allerlei soorten mensen: blanke en bruine, jonge en oude, begaafde en minder begaafde, rijke en arme. Al deze mensen vormden tezamen een ontelbare menigte, die zich allen voorwaarts spoedden. Maar waarheen? vroeg ik me af. Wat is hun bestemming? Toen ik de Wegen wat beter bekeek, verbleekte ik, want ineens zag ik waar die Brede Weg eindigde. O, daar zag ik een Poel, die brandde van vuur en sulfer. Ik hoorde daar geween en het knersen van tanden. Ook zag ik daar rook, afkomstig van gepijnigde mensen, die opging tot in de eeuwigheid. Ik zag de Eeuwige Verdoemenis. Ik keek weer naar al die mensen die op de afschuwelijke, doodlopende Weg liepen. Zagen zij dan niet wáár ze zich heen spoedden? Lang hoefde ik daar niet over te peinzen, want aan velen van hen was te zien dat ze inderdaad niet wisten waar deze Weg eindigde. De meeste bekommerden zich daarover ook totaal niet over. Ze genoten zo van al datgene wat aan weerszijden van de Brede Weg naar hun lonkte: rijkdom, plezier, macht, muziek, sex, drank en allerlei andere soorten van vermaak. Ik merkte dat verreweg de meeste van deze mensen maar één doel voor ogen hadden: laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij! Wanhopig vroeg ik me af of er dan niemand was die zich bekommerde om deze menigte, die onherroepelijk verloren zou gaan. 18
Toen zag ik ineens iets tussen de Brede en de Smalle Weg staan. Het was een houten Kruis. En aan dat Kruis hing een Man. Een Man van smarten. Zijn handen waren doorboord. Zijn Bloed vloeide. Zijn gelaat was getekend door smartelijk lijden. Maar o, dat gelaat straalde tegelijkertijd zóveel bewogenheid uit, dat het me diep, ja zeer diep ontroerde. Zijn blik ging over de zich naar het Verderf voortspoedende mensen. Toen hoorde ik dat deze Man iets naar hen riep, met luide stem: “Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer!” Toen begreep ik dat er wel Iemand was Die Zich bekommerde om verloren mensen. Het was het Lam Gods Zelf, Dat de zonden der wereld wegnam. Door het Bloed dat vloeide uit de doorboorde handen van die Man was er dus wel een Weg ter ontkoming. Mijn blik werd getrokken naar die Weg, die Smalle Weg. Ik vroeg me af waar de mensen die op deze Weg liepen naar toe zouden gaan. Toch niet naar dezelfde Bestemming als die anderen? Maar neen, wat ik daar, aan het eind van die Weg zag, was zo anders, zo onnoemelijk anders. Ik zag daar een Gouden Stad. En iets in deze Stad gaf Licht, een Licht zo groot en zo wonderlijk schoon. Ook hoorde ik er gezang, wat zo vreugdevol en zo heilig klonk, ja zo geheel anders dan die wanhopige kreten uit die afschuwelijke Poel Ik zag daar aanbidding, vreugde en geluk. Er was daar geen traan, geen droefheid, geen berouw en geen pijn te bespeuren.Ik zag daar de Eeuwige Gelukzaligheid. Haastig wendde ik me weer tot de menigte op de Brede Weg. De meesten zagen het Kruis niet. Ook hoorden ze de Stem van de Man der Smarten niet. Ze liepen maar door en door. Geschokt, maar ook met een van blijdschap trillende stem riep ik hen toe: “Het Lam Gods heeft geen lust in uw dood, die u weliswaar verdient, maar daarin dat u zich bekeert en leve! O mensen, een ieder die in Hem gelooft tot vergeving van zonden zal niet verderven, maar eeuwig leven! Haast u en spoed u toch naar het Kruis. Die Man der smarten heeft gezorgd voor een Weg ter ontkoming. Haast u om uws levens wil.” Maar helaas, ook mijn stem ging grotendeels verloren in het rumoer en gedruis van de menigte. O jawel, een enkeling keek vluchtig op, stond een ogenblik stil, maar werd al snel weer meegevoerd met de stroom van mensen. Anderen stonden wat langer stil, bewogen zich naar het Kruis, maar werden er toch weer vanaf gehouden door de verleidingen langs 19
de Weg. En zo bleven de meesten zich voortspoeden, regelrecht naar het Verderf, regelrecht naar hun eeuwige ondergang. Ineens zag ik dat er aan de rechterkant van de Brede Weg een soort afgebakend Paadje liep. Op dat Paadje liepen ook mensen. Deze mensen gedroegen zich echter zo geheel anders dan die anderen op de Weg. Hun gezichten stonden ernstig. Ze deden niet mee met al die genietingen van de anderen, van de wereld. Kennelijk wisten zij wèl waar deze Weg eindigde. En kennelijk wisten zij ook aan het Kruis en die Smalle Weg ter ontkoming, want velen van hen bleven er stilstaan en keken er van een afstand naar. Terwijl ze daar stonden praatten ze druk met elkaar. Maar waarover spraken zij dan? vroeg ik me af. En waarom bleven er zovelen op een afstand? De eeuwigheid komt toch ook voor hen steeds dichterbij? Ik kwam naderbij en ging luisteren naar hun gesprekken. Ze spraken met elkaar over een weg, een weg naar het Kruis dat voor hen stond. Ze legden elkaar uit wat er eerst moest gebeuren voordat ze naar dat Kruis mochten gaan. Ze konden ook precies uitleggen hoe die Weg liep en hoe moeilijk begaanbaar die was. Ze spraken zo vol overtuiging dat het net leek alsof ze er zelf geweest waren. Maar, hoorde ik ze eerlijk zeggen, dat was niet zo. Ze hadden dat gehoord en gelezen. Ze discussieerden verder over allerlei zaken, zoals geopenbaarde en verborgen wil van God en aanbod van genade. Ik liep naar een andere groep mensen die ook voor het Kruis stonden en er over spraken. Er waren, zo merkte ik, hele wijze mensen bij. Ze hadden allerlei dikke boeken bestudeerd en konden daaruit heel veel citeren. Zij wisten zodoende precies hoe God werkte. Daardoor konden ze aangeven wie wel en wie niet naar het Kruis mochten gaan. Ze vroegen de mensen die hun zondelast bij het Kruis wilden neerwerpen of ze die last wel echt voelden en of zij er wel diep genoeg onder gebukt gingen. Het ging zomaar niet, zeiden ze. En vele mensen die naar hen luisterden liepen door, want ja, dat hadden ze nog niet beleefd. Weer schrok ik want zo hechtten ze meer waarde aan wat die mannen zeiden dan aan wat die Man aan het Kruis sprak. Anderen vroegen zich af tot wie het Lam Gods nu eigenlijk sprak, daar aan het 20
Kruis. Tot allen, zeiden sommigen, maar je hebt niet veel aan die Boodschap, vervolgden ze, als je niet aan jezelf ontdekt bent. Ze voegden er nog heel nadrukkelijk aan toe dat dat Gods werk is. Toen zag ik dat ook velen die naar hen luisterden doorliepen, mismoedig, want God had hen nog niet aan henzelf ontdekt. Ze begrepen dat niet echt, zo hoorde ik enkelen zeggen, want ze baden wel drie keer per dag om een Nieuw Hart en dat was hun nog steeds niet gegeven. En zo liepen ze verder, geen acht slaande op de Stem die hun toeriep: Mijn zoon, geef Mij uw hart! Zij konden dat immers niet zelf? Anderen zeiden dat de Boodschap maar voor enkelen op deze Weg was. Natuurlijk niet voor allemaal, dat leren de Lichten, zo hoorde ik, de mensen die zich zo graag laten bedriegen en die met een Ingebeelde Hemel naar de Hel zullen gaan. Nee, zeiden ze, laten wij maar veilig hier blijven, laten wij onszelf niet bedriegen met een aangepraat geloof. En ze vervolgden ook hun weg, hun weg naar het Verderf. Ik bemerkte dat al deze ernstige mensen zich ook met veel andere godsdienstige zaken bezig hielden, terwijl de Rampzaligheid met elke stap dichterbij kwam. Ze discussieerden over de schrijfwijze van een van de namen van de Zaligmaker, Here of Heere, over het wel of niet ritmisch zingen van Psalmen en over vele andere zaken die de Vorm en het Uiterlijk betroffen. Ook werd er zeer afkeurend gesproken over die goddeloze wereld, die mensen die zich alleen maar bezig hielden met vermaak en over zogenaamde christenen, die Juichende Christenen, mensen die Het zelf grepen en Het altijd bezaten. Zijzelf waren zo heel anders, zij waren tenminste Eerlijk Onbekeerd. En zo zag ik tot mijn grote ontsteltenis ook velen van deze mensen zich voortspoeden op de Brede Weg, weliswaar aan de rechterkant ervan, maar toch op weg naar dezelfde Bestemming, op weg naar een nimmer eindigende Eeuwigheid. Geschokt riep ik hen toe: “Laat u toch met God verzoenen! Heden indien gij Zijn Stem hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden! O mensen, hoe zult gij ontvlieden indien ge op zo’n grote Zaligheid geen acht geeft?” De meeste mensen keken daar echter niet van op. Ze kenden deze woorden zo goed, want ze bezaten het Woord van God. Ze hadden dat al vaak gelezen. Enkelen kwamen echter naar me toe en zeiden: “Meneer, die Nodiging is niet 21
voor ons allemaal, die is alleen voor de Uitverkorenen en als we daarbij horen, dan zal God ons zelf wel trekken. Anders heeft het echt geen zin als we ons tot God wenden” en vervolgens liepen ze verder. Dit had ik al eerder gehoord, toen ik luisterde naar hun gesprekken. Maar ik kon niet begrijpen dat dit er zo koud en zakelijk uitkwam. Wisten ze dan toch niet waar deze Weg eindigde? Ik riep ze achterna: “Maar mensen, in de Bijbel staat dat God met vlammend vuur wraak zal doen over degenen die het Evangelie van de Heere Jezus Christus ongehoorzaam zijn. En er staat ook dat Hij zal lachen en spotten in uw verderf, omdat u geweigerd hebt u zich tot Hem te keren! Zal God dan lachen, spotten en zich op u wreken terwijl Hij zelf bepaald heeft dat u zou weigeren om op de nodiging in te gaan? Zou God zo onrechtvaardig zijn? Een draaide zich nog om en zei: “U moet niet denken dat u het weet. Onze dominee zegt dit en ik voel gewoon dat dat de zuivere waarheid is.” Ook hij liep verder, het verderf tegemoet. Anderen zeiden: “Wat wij aan het Kruis horen is de uitwendige roeping. Zodra Hij ons inwendig roept, ja, dan kunnen we ons laten leiden. En weet u niet dat wij onszelf niet kunnen bekeren, dat God dat moet doen?” Ik antwoordde:” Ja dat is waar, maar God wìl het toch ook doen? Ziet toch af van uzelf en uw ellendige bestaan en vertrouw geheel op Hem, dan zal u niet beschaamd uitkomen! O wendt u toch naar Hem, Die alles in u wil werken wat uzelf niet kunt!” “Meneer”, zo zeiden ze, “dat kan alleen door de werking van de Heilige Geest en als Die gaat werken, nou, dan komt het allemaal vanzelf, want Die werkt onwederstandelijk!” Ik antwoordde: “U heeft gelijk dat het de Heilige Geest is die harten wederbaart, maar dat ontslaat u toch niet van uw verantwoordelijkheid om u geheel aan de Heere Jezus over te geven? U kunt God toch straks niet verwijten dat u er niets aan kon doen dat u niet bekeerd bent, omdat de Heilige Geest het bij u niet wilde werken. Trouwens, weet u wel dat u het vermogen heeft om de Heilige Geest te wederstaan.. ?!” Doch ook zij draaiden zich om en vervolgden hun weg, hun weg richting de Eeuwige Rampzaligheid, zichzelf staande houdend met de gedachte dat ze het immers zelf niet konden. Weer iemand anders riep me toe: “Zeg, dat gaat zomaar niet. Wat moet ik bij het Kruis doen? Ik moet eerst mijn zonde en onmacht echt beseffen, pas dan mag ik bij het Lam Gods komen. Onze dominee waarschuwt altijd voor mensen die zomaar naar de Heere Jezus gaan. Nee, eerst ellende, dan pas verlossing!” En 22
ook hij vervolgde zijn weg. Ik riep hem nog achterna: “Maar meneer, het Woord van God geeft aan dat u ellendig bènt, of u het beseft of niet! U zult uw onwaardigheid vanuit uzelf nooit volledig beseffen! Spoed u toch naar het Kruis. Daar is Iemand die u uw ogen voor uw ellendigheid wil openen, maar Die u ook wil laten zien Wie Hijzelf is! Werp toch een blik op de Verlosser. het is nog Genadetijd!” Hij keerde zich nog een keer om en riep: “U dringt de mensen maar iets op. Een Jezus van vijf letters”, waarna ook hij zich verder voortspoedde, langs het Kruis, langs de Zalig-maker, op weg naar de Hel. Keer op keer riep ik de mensen toe dat buiten de Heere Jezus geen leven is, maar een eeuwig zielsverderf en dat ze zich op weg naar de Eeuwige Rampzaligheid bevonden. Maar de meesten hadden hun argumenten om op de Brede Weg te blijven. En die argumenten klonken zo vroom, zo rechtzinnig. Ze gelóófden er echt in. En zo merkte ik tot mijn grote ontsteltenis dat ook de meesten van déze mensen op dat Paadje aan de rechterzijde van de Brede Weg bléven lopen, langs het Kruis en de Smalle Weg, waar ze zo dicht bij waren. Samen met die Anderen. Samen het Kruis voorbij. Samen geen acht slaand’ op die Stem. Samen naar het Verderf. Aan het eind zag ik de Brede Weg en en het smalle Paadje aan de rechterkant ervan weer bij elkaar komen. O, daar zag ik al die mensen verenigd. De serieuze èn de goddeloze Goddelozen. Samen verenigd in die Poel die brandde van vuur en sulfer. Toen bleek dat er in wezen toch geen verschil was tussen al die mensen. Of toch wel.? vroeg ik me af. Toen ik wat beter naar de Poel keek, merkte ik dat de wroeging voor die serieuze Goddelozen onverdraaglijker was dan voor die wereldse Goddelozen, en ik begreep waarom. Die ernstige Goddelozen wisten van de Smalle Weg, maar hadden die niet bewandeld. Hoe dan ook, nu was het voor hen allen te laat, voor eeuwig te laat. Al die mensen moesten voor eeuwig op die afgrijselijke Plaats blijven. Ja, al degenen 23
die niet gewild hadden dat het Lam Gods Koning over hen zou zijn en Hem verworpen hadden. Jawel, sommigen op een vrome manier, anderen op een goddeloze manier. Maar toch, beiden niet gewild .Verworpen. Ik zag ook dat op die Plaats inderdaad géén Weg ter ontkoming meer was. Er was daar geen Man, geen Man van Smarten meer, die riep: Wend u naar Mij toe en wordt behouden. Er klonken wel andere stemmen, wanhopige stemmen: Had ik maar.., had ik maar.. Maar het was voor hen te laat, voor eeuwig te laat. De Genadetijd was over. Toen ontwaakte ik. O lezer, “had ik maar., had ik maar.”; vult u zelf de rest in en breng dat nù in praktijk, voordat het ook voor u te laat is!
HEDEN, INDIEN GIJ ZIJN STEM HOORT, VERHARDT UW HARTEN NIET!!! (Hebr. 4 vers 7) Mattheus 25 vers 30,46; Openbaring 20 vers 15, 21:8; Jesaja 45 vers 22 Openbaring 21; Ezechiel 18 vers 21-23,32; 33 vers 11; Johannes 3 vers 15-18,36; 5 vers 24; 1 Johannes 5 vers 10-13; Mattheus 13; Spreuken 23 vers 26a 2 Korinthe 5 vers 20; Hebreen 4 vers 7; 2 vers 3; 2 Thessalonisenzen 1 vers8; Speuken 1 vers 20-33; Jesaja 55 vers 8; Ezechiel 18 vers 21-23,32; 33 vers 11 Jesaja 50 vers 10; Psalm 2 vers 12; 17 vers 7; 18 vers 31; 31 vers 20,25; 32 vers 10; 33 vers 18; 34 vers 9,23; 36 vers 8; 37:5,40; 40:5 enz. Johannes 3 vers 3-8; Handelingen 7 vers 51; Romeinen 3 vers 9-19, 1 Kor.16 vers 22; Mattheus 11 vers 20-24; Hebreën 3 vers18-4:11; Lukas 10 vers16, 19 vers 27; Johannes 12 vers 48
24
Jeugd verhaal De oplossing van de vorige maand. 1. Ezechiël 11. Festus 21. Nun 2. Ner 12. Hosea 22. Doëg 3. Zofar 13. Eskol 23. Obadja 4. IJverig 14. Misaël 24. Michal 5. Nathan 15. Rufus 25. Henoch 6. Gilboa 16. Ur 26. Eneas 7. Omri 17. Sivan 27. Nimrod 8. Delila 18. Turkoois 28. Endor 9. Gehazi 19. Rechab 29. Nob 10. Azarja 20. Ofra Uit de beginletters komt het volgende: “en zijn God gaf hem rust rondom henen.” 2 Kron. 20 vers 30. Nieuwe opgave. 1. zoon van Bethuël 18. kleinzoon van Eli 2. richter met 40 zonen. 19. naam van een pilaar (1 Kon.) 3. andere naam voor Azarja 20. deze zalfde Salomo tot koning. 4. schrijver van de brief aan Arthasasta. 21. richter welk links was. 5. eerste man van Bathseba 22. op diens dorsvloer struikelden de runderen. 6. een zeer vet koning. 23. man van Peninna. 7. zoon van Pinehas (Ezra). 24. plaats waar en jongeling werd opgewekt. 8. had wijngaard naar Achabs wijngaard. 25. woonplaats van Jozef en Maria. 9. deze boom klom Zacheus in. 26. vrouw van Achab. 10. bleef behouden te Jericho. 27. tovenaar (Hand.) 11. Davids oudste broeder. 28. plaats waar Jona heen wou vluchten. 12. moeder van Timotheus. 29. land waar Job woonde. 13. opvoeder van Esther. 30. werd water in Kana in veranderd. 14. afgod der Filistijnen. 31. man bij wie Mefiboseth woonde 15. vriend van Job. 32. eerste richter. 16. tweede man van Davids eerste vrouw. 33. kwam in de nacht tot Jezus. 17. woonplaats van Samuël. 34. voedster van Rebekka. De eerste letters van de antwoorden geven een tekstgedeele uit Spreuken, hoofdstuk 1 t/m 4 25
Jeugd verhaal DE STERVENDE ROVER Een treffend verhaal voorgevallen in een der steden van Frankrijk. In een der steden van Frankrijk leefde een burgerfamilie, welke door de Heere gezegend was met een zoon; een zoon, waar de beide echtgenoten hun enigste hoop op stelden. Zo als het veelal gaat, werd hij door de overgrote liefde van de moeder, daar het haar eniggeboren was, helemaal bedorven. Werd hij wegens baldadigheid door de vader bestraft, zo werd de bestraffing door de moeder verzacht of verijdeld; deze opvoeding bracht het kind in alle soort van baldadigheid, ja zelfs tot kleine dieverijen, welke voor de, naar moeders zeggen strenge vader, zo veel mogelijk bedekt bleven. Toen hij de jongelingsjaren bereikt had, werd hij een volslagen booswicht, die zijn ouders ontvluchtte, en door armoede en ellende (want hij kende de les van de verloren zoon niet) gedrongen, een rover, die zich met verscheidene metgezellen aansloot. In de tijd dat de cholera, die ontzettende akelige bezoeking, waardoor zo velen op het onverwachts ten grave werden gesleept en voor Gods rechterstoel gedaagd, in Frankrijk heerste, had in een van de voornaamste steden aldaar het volgend voorval plaats, hetgeen wordt medegedeeld als een nieuw en treffend bewijs van de kracht van Gods opzoekende liefde en Zijn vrije genade tot behoudenis van de zondaars. De eerwaarde O . . ., een van de leraars in die stad belast met het bezoeken van cholera patiënten, die had tot hen gesproken van het dierbaar Evangelie en van Christus als de enige toevlucht en troost voor de armen en doemschuldigen zondaar. Toen hij ‘s avonds erg vermoeid was, begaf hij zich vroeger dan gewoonlijk naar bed na vooraf enige tijd te hebben doorgebracht in het gebed, om zegen af te smeken over de woorden door hem gesproken, en tot aanbeveling van zichzelf aan de zorg van Hem, die nooit slaapt nog sluimert. Te bed liggende, was het hem niet mogelijk in te slapen; de tonelen en de gesprekken van de afgelopen dag hadden te diepe indruk op hem gemaakt en zijn zenuwgestel zo aangedaan dat het scheen alsof de slaap van hem geweken was. Ach, dacht de heer O . . . dat men wijs ware en op zijn einde merkte. Hoe zalig toch is het volk hetgeen de blijde en zielzaligende klank van het Evangelie kent; en zij alléén staan en wandelen in het licht van Gods vriendelijk aangezicht; wanneer zij door het dal van de schaduw des doods gaan zullen zij niet vrezen, want de Heere is met hen; met deze en dergelijke 26
gedachten vervuld, schrok hij bij de herinnering van de troosteloze en wanhopende taal, welke hij de afgelopen dag uit de monden van vele stervenden had vernomen. Het uur van middernacht sloeg, de eerw. heer O. . . . was even te voren ingeslapen, toen een geklop op de buitendeur hem wakker maakte, hij hoorde de deur opengaan, en ziet enige ogenblikken daarna de dienstmaagd zijn slaapvertrek binnen komen. „Mijnheer” zei zij, „daar is iemand om u te spreken.” De leraar vroeg naar de naam van de persoon; zij antwoordde, dat hij mijnheer zelf verlangde te spreken. De heer O.... stond op, kleedde zich en ging naar beneden. In de gang komend, zag hij een man tegen de voordeur staan, nadert, en houdt het licht zo kort mogelijk bij het gelaat van de hem onbekende, die, als uit verlegenheid en angst, zich scheen te verbergen. Het voorkomen van de man was inderdaad schrikwekkend; een dikke knevel dekte zijn bovenlip, een lange baard hing haveloos langs zijn kin, en in zijn diep gezonken ogen, las men de mens, die met het plegen van misdaden gemeenzaam is geworden, zonder over de gevolgen zich te bekommeren. “Wat is uw verlangen?” vroeg de leraar. “Een stervende verzoekt u bij hem te komen,” antwoordde hij. “Wat is zijn ziekte?” “De cholera,” zei de onbekende. Op dit antwoord schrok de heer O.... en zei na een ogenblik te hebben gedacht, dat hij niet mee ging, zo hij niet de naam van de zieke noemde, en zijn woonplaats opgaf. “Wees niet bang,” was het antwoord, “u hebt niets te vrezen, waarom zou ik u kwaad doen, neem geen geld of iets van waarde mee, en ga gerust met mij, op mijn eer, u zal geen leed geschieden.” Het woord “eer” in de mond van deze man dwong de leraar een glimlach af, hij dacht nog een ogenblik wat te doen, en zei tot hem: “zit daar wat en rust, ik zal met u gaan,” ging daarop naar zijn kamer, beval zich aan de bewaring van zijn Hemelse Vader, bad om zegen over dit onverwachte nachtbezoek bij een stervende, en voelde zich bij het opstaan zo gesterkt in zijn God, dat alle vrees was verdwenen, en hij met volle gerustheid zijn leidsman vergezelde. De onbekende leidde de leraar door vele straten van de dichtbevolkte stad. Overal heerste een doodse stilte; het scheen hem, dat hij de stad in de lengte doorsneed. De tijd viel hem lang, de klok sloeg één en nog was men er niet; eindelijk kwam men in een lange nauwe straat, die berucht was wegens de zedeloosheid en armoede van haar bewoners. De leraar volgde zijn gids, in een lange, donkere poort, die uitliep op een vierkant plein; daar hield men stil. De onbekende nam uit zijn zak een mes en maakte daarmee een teken in de grond. 27
Hier overviel de leraar een huivering, welke hem deed aarzelen verder te gaan, doch bedenkend, dat hij geheel in de macht van de onbekende was, verbeidde hij met ongeduld wat verder geschieden zou; na enige ogenblikken wachten, opende zich een smalle trapdeur, met een diep gewelf daar achter, waarin geen straal van licht te bespeuren was. “Wees niet bang,” zei de man, terwijl hij zich langs een koord op de grond neerliet; in deze stonde voelde de heer O.... al het akelige van zijn toestand, en zou de vlucht hebben genomen, ware het hem mogelijk geweest; dan, zich opnieuw sterkende in zijn God, besloot hij het einde van dit zonderling en raadselachtig voorval af te wachten. Hij bleef dan staan op de rand van het gewelf, zag eindelijk een flauw lichtje, hijzelf kwam nader, een ladder werd geplaatst, en hij hoorde zijn gids hem toeroepen naar beneden te gaan, met de vernieuwde verzekering, dat hem niets zou overkomen. De leraar klom af en dacht daarbij aan de nederlating van de Profeet in de kuil van de leeuwen, toen hij op de grond gekomen was, zag hij zich omringd van een aantal lieden, die in verschillende richtingen door elkaar zaten en lagen, en wier aangezichten gelijk waren aan dat van zijn leidsman. Dit toneel deed de heer O.... van schrik en aandoening verbleken. Het gewelf was diep en een flauw licht vermeerderde het akelige; met dit flauwe licht nu bracht men de leraar aan het andere einde van het hol, bij een man, die de cholera had en bijna stervende was. Alles wat men hier zag, leverde het beeld van menselijke ellende, zoals de heer O die toch aan vele ziek- en sterfbedden geweest was, dit nog niet had aangetroffen. Hij vroeg de zieke, of hij verlangd had hem te zien, hetgeen hij met een vrij duidelijk “ja mijnheer,” beantwoordde. “Waarom hebt u naar mij verlangd?” vroeg de leraar. De zieke: “enige dagen geleden dwaalde ik door de stad, volgens gewoonte; ik vond een kerk openstaand, trad die binnen en hetgeen ik toen hoorde, wens ik nog eenmaal van u te horen vóór ik sterf, want ik ben in grote onrust; uw stem klinkt mij nog in de oren, ik heb nooit aan God gedacht en van u heb ik gehoord, dat de duisternis voor God niets bedekt. Waar berg ik mij nu? Ik sta gereed met al mijn misdaden voor Zijn rechterstoel te verschijnen. Nog hoor ik u zeggen, mijnheer! dat God de goddeloze zal verdelgen en tot hem zeggen zal; ga weg van mij in het eeuwige vuur. O God ik ben een goddeloze, Gij zijt rechtvaardig, voor mij is geen hoop meer.” Terwijl de man deze woorden met diep gevoel sprak, beefde zijn hele lichaam, en in zijn ogen, waarmee hij de leraar sterk aanzag, was de begeerte te lezen, om nog eens te horen, hetgeen zo krachtig op zijn gemoed had gewerkt en hem in zijn eigen ogen een zondaar had doen worden. “Zeg mij,” zei de leraar, “iets meer van hetgeen u van mij hoorde, opdat ik het mij 28
thans te binnen brenge”: “het was,” antwoordde hij, „over de alwetendheid Gods, dat Hij mijn zitten en mijn opstaan weet, dat Hij al mijn gedachten verstaat, dat mijn wegen Hem bekend zijn, dat God vooruit weet wat ik spreken zal en dat hemel en hel voor Hem openleggen ... “; meer kon hij niet zeggen. Het was meer dan genoeg, om de leraar te doen bemerken welk woord van het Evangelie bedoeld werd, en biddende, dat de ontstane overtuiging het werk des Heiligen Geestes zijn mocht, haalde de heer O.... zijn Evangelie uit de zak, las en bad de zieke iets voor en aan het einde gekomen, zei de zieke met een zwakke stem: “ja, dat is het, God dank, dat ik het nog eenmaal heb mogen horen.” (Slot volgt)
BIDDEN EN WERKEN ‘t Was in de vroege middeleeuwen. In Palestina stond een klooster en één der monniken zag de anderen druk aan de arbeid. Hij sprak tot hen: “Maar broeders, waarom arbeidt ge zo zeer voor de vergankelijke spijs? Marie heeft het beste deel verkoren”. De overste hoorde het en sprak: “Geef deze broeder een boek, dat hij kan lezen en breng hem dan in een cel, waarin verder niets is”. De monnik werd naar een cel gebracht en kon daar rustig lezen en mediteren. De anderen gebruikten op tijd het middagmaal. De monnik kreeg ook trek en keek er naar uit dat iemand hem eten brengen zou. Maar er kwam niemand. Het was al ver in de middag toen de monnik zijn cel verliet en er is allang gegeten. De monnik vroeg verwonderd: “Maar waarom riep men mij niet?” En de overste antwoordde: “Gij zijt een geestelijk man, gij behoeft geen lichamelijke spijze. U hebt het beste deel verkoren: altijd te peinzen en niet te eten”. De monnik keek de overste ernstig aan en sprak toen: “Nu zie ik mijn dwalen; ik heb gezondigd”. “Ja broeder”, sprak de overste, “daarom is Martha bij Maria en door toedoen van Martha wordt Maria geprezen”. Het is een oude legende uit de middeleeuwen. Toch valt er nog wel iets uit te leren, dachten wij.
29
Maarten Luther (42) ‘Ik wil geen gekochte aflaat hebben’ Nadat de toespraak geëindigd was, verdrong de menigte zich om de biechtvaders die ook aanwezig waren. Want alvorens een aflaat te kopen, moest men eerst biechten en daarmee was men spoedig gereed. Vervolgens ijlden de biechtelingen naar de verkoper van de aflaten. Zijn kraam bevond zich vlak bij het kruis. Een gewone aflaat kostte voor een prins 25 dukaten, voor een baron tien, voor een rechter 6 dukaten en zij die tweehonderd gulden per jaar verdienden, betaalden één dukaat en de anderen slechts de helft. Ook bestond er een bijzonder tarief voor de vergiffenis van bijzondere zonden: op polygamie*) stond zes dukaten, op moord acht en op toverij twee dukaten. De biechtelingen moesten zelf hun geld in de kist werpen en wee degene die dit weigerde. En hoe werd het geld geteld? Voor de zekerheid had de kist drie sloten. Een van de sleutels was onder bewaring van Tetzel, de tweede was in handen van een penningmeester, die in dienst was van het bankiershuis Fugger uit Augsburg en de derde sleutel was in handen van de burgerlijke overheid. De kist werd ten overstaan van een notaris geopend en de inhoud nauwkeurig geteld en geboekt. Zou zo’n ergerlijke en bedriegelijke geldinzameling niet de toorn Gods opwekken? Op velen maakte Tetzel een diepe indruk. Ook op de jonge Frederik Myconius, die toentertijd in Annaberg studeerde en later als geschiedschrijver van de hervorming beroemd is geworden. De jeugdige Myconius bevond zich op een keer onder het gehoor van Tetzel en hij gevoelde begeerte om vergiffenis van zijn zonden te ontvangen. ‘Ik ben een arme zondaar’, zei hij tegen een van de helpers van Tetzel, `en ik heb behoefte aan een kosteloze aflaat.’ Dat werd hem geweigerd. `Maar wat betekenen dan de beloften van een vrije aflaat, die op de deuren en muren van de kerken te lezen staan?’ vroeg Myconius. `Betaal dan maar een Groschen’, zeiden de helpers die met Tetzel overleg gepleegd hadden om de jonge man een gratis aflaat te geven, maar deze weigerde zulks. `Ik kan niet.’ `Dan maar zes penningen.’ `Zoveel heb ik niet.’ Daar de Dominikanen dachten dat het een valstrik was, zeiden ze: `Wij zullen u die zes penningen schenken’, maar Myconius weigerde dat, want hij wilde alleen vergiffenis verkrijgen om niet. `Ik was hierover zeer bedroefd, dat ik ongetroost weggezonden werd’, zegt Myconius, `maar ik vernam een troostende stem in mijn binnenste, die mij zei dat er en God in de hemel is, Die boetvaardige zielen vergeeft zonder geld en zonder 30
prijs, ter wille van de liefde van Zijn Zoon Jezus Christus.’ Zonder het zelf te willen, bereidde Tetzel zelf de Hervorming voor. Door schreeuwende misbruiken baande hij de weg voor de zuivere leer en de verontwaardiging, die hij plantte in het zoekend hart van Myconius, zou eenmaal gezegende vruchten afwerpen. *) polygamie: veelwijverij
DE SPOTTER GEANTWOORD Gelijk wel eens meer gebeurt, in een treincoupé trachtte één der reizigers zijn reisgenoten te vermaken op kosten van de Heilige Schrift. Hij deed zijn uiterste best deze toch maar in een bespottelijk daglicht te stellen. “Ge kunt er allerlei voorspellingen in lezen. Er dan wordt later verteld dat deze precies uitgekomen zijn. Maar ieder redelijk mens begrijpt toch wel dat deze voorspellingen eerst geschreven zijn nadat de gebeurtenissen plaats vonden. Het is puur bedrog. Maar ja, als altijd, de mensen willen bedrogen zijn. Maar ik heb het door, men maakt mij niets wijs.” In grote vijandschap en vooral spottend ging deze reiziger op deze wijze nog een poosje door. Toen was het even stil in de coupé. Tenslotte sprak één der anderen: “Neemt u mij niet kwalijk dat ik nu ook iets zeg. U hebt nogal wat kritiek en u slaat de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift niet erg hoog aan. Maar dan zij het mij toch vergund één belangrijke voorspelling aan te halen. En wel deze uit 2 Petrus 3 vers 3: “Dit eerste wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen.” Nu laat ik het aan onze medereizigers over om te oordelen of de vervulling daarvan in deze coupé niet lang na de voorspelling heeft plaats gevonden.” De spreker zweeg. Niemand der anderen voegde er iets aan toe. Ook de spotter verstomde. Verschijning kontaktblad: Het eerst volgende nummer van ons Kontaktblad zal weer verschijnen D.V. donderdag, 10 februari 2005. Kopij voor dit nummer inleveren tot uiterlijk zaterdag, 05 februari 2004, bij: Eerw. Hr. G.W. Nijhof, Wijk 8 - 50 Of per e-mail: Het adres is:
[email protected] 31
ZELFBEPROEVING Ontdek mij aan mij zelven, En laat mij dieper delven, In ‘t eigenwillig hart; Laat mij geen schepsel volgen, Maar U (hoe ook verbolgen), Het alles is in ‘t zwart. Laat Uw’ genade leven, In ‘t hart, aan U gegeven, Dewijl Gij ‘t van mij naamt; Of heb ik mij bedrogen, Och! open nog mijn’ ogen, Die tot Uw’ schapen kwaamt! En komt voor zij U zoeken, Die g’ ophaalt uit de hoeken, En leven doet in U; Die Gij U zelven geven, En schenken wilt het leven, Van Uwe wegen schuw. Die Gij aan ‘t eigen sterven Doet, en Uw’ hemel erven, En volgen Uw gebod; Die Gij Uw’ weg doet wand’len, En zonder veinzen hand’len, Wiens Heer Gij zijt en God.
Ds. L.G.C. Ledeboer
32