Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Afdeling bestuursrecht locatie Leeuwarden procedurenummers: AWB LEE 13/792 en 13/793 uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 oktober 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde [gemachtigde eiser], en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder, gemachtigde [gemachtigde verweerder].
Procesverloop Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.616, vermeerderd, bij beschikking, met een bedrag van € 1.328 aan heffingsrente. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H87) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.725 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.764, vermeerderd, bij beschikking, met een bedrag van € 181 aan heffingsrente. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 januari 2013 eisers bezwaren ongegrond verklaard en de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 20 februari 2013, ontvangen bij de rechtbank op 21 februari 2013, derhalve in één geschrift vervat, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013 te Leeuwarden. Ter zitting zijn onderhavige zaken tegelijkertijd behandeld met de zaak met nummer 13/794. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigd, bijgestaan door [bijstand]. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging ter zitting van nadere bijlagen.
Motivering Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 1.1 Eiser is geboren op [datum] 1962. 1.2 Eiser drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam '[datum]'. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de verkoop en reparatie van computers. 1.3 Eiser heeft in 2004 een boerderij met erf en ondergrond gekocht. Eiser heeft de boerderij in 2004 ingrijpend verbouwd, zodanig dat het woongedeelte nagenoeg geheel is gesloopt en opnieuw is opgebouwd. Eiser heeft bij die verbouwing met uitzondering van de hal en een slaapkamer, op de benedenverdieping vloerverwarming aangelegd. Deze vloerverwarming verwamt ook de, in de schuur gesitueerde, werkplaats. In totaal wordt 150m² door vloerverwarming verwarmd, waarvan de werkplaats 70m² uitmaakt. Op de bovenverdieping van het woongedeelte zijn radiatoren geïnstalleerd. Vanaf 2004 verwarmt een CV-installatie door middel van vloerverwarming en radiatoren het gehele pand. 1.4 Het woongedeelte van de boerderij is tot het privé-vermogen van eiser gerekend en de werkplaats is tot het zakelijk vermogen van eiser gerekend. 1.5 In 2007 heeft eiser een warmtepompinstallatie aangeschaft. Vanaf 2007 worden de gedeelten van de boerderij, die voorzien zijn van vloerverwarming verwarmd door middel van de warmtepomp en worden de overige gedeelten van de boerderij verwarmd door middel van de CV-installatie en de radiatoren.
1.6 De CV-installatie en de warmtepomp bevinden zich in de tussen het woongedeelte en de werkplaats gesitueerde bijkeuken. 1.7 Eiser heeft bij beschikking van 19 februari 2008 een verklaring gekregen van SenterNovem. In de begeleidende brief bij de verklaring staat onder meer: "U heeft in het kader van de Uitvoeringsregeling Energie-investeringsaftrek (EIA) bij het bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving te Breda het volgende bedrijfsmiddel gemeld: Warmtepomp (code 211101 op de energielijst 2007). Hierbij deel ik u mee dat ik met inachtneming van de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Energieinvesteringsaftrek en op grond van de door u verstrekte gegevens heb besloten voor het door u gemelde bedrijfsmiddel een verklaring af te geven. In de bij deze beschikking gevoegde verklaring wordt bevestigd dat het gemelde bedrijfsmiddel voldoet aan de eisen van de energielijst 2007. Op de verklaring (zie bijlage) staat tevens het bedrag vermeld dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt. Uw verzoek om een verklaring is bij SenterNovem bekend onder nummer [nummer].". In de verklaring staat onder meer: "Omschrijving van het bedrijfsmiddel :Warmtepomp (…) De bovengemelde investering wordt, op grond van de door u verstrekte gegevens, aangemerkt als een energie-investering. Op grond van de bovenvermelde investering bedraagt het bedrag dat voor Energieinvesteringsaftrek in aanmerking komt EUR 15.876 zegge VIJFTIENDUIZENDACHTHONDERDZESENZEVENTIG euro. Ik wijs u er echter op dat deze verklaring slechts een oordeel inhoudt of de investering zoals deze is gemeld, en op grond van door u verstrekte gegevens, voldoet aan de technische eisen van de energielijst 2007. De verklaring houdt geen oordeel in omtrent verdere toepassing van de belastingwetgeving. Naar aanleiding van uw aangifte zal de bevoegde eenheid van de belastingdienst daarover een oordeel uitspreken.". 1.8 In de brochure energielijst 2007 staat onder meer: "Als u de verklaring wilt gebruiken, moet u deze verwerken in uw aangifte inkomstenbelasting of uw aangifte vennootschapsbelasting. Dit doet u door er bij de aangifte voor te kiezen om voor de meldingen van dat jaar EIA te ontvangen. (…) Op basis van uw aangifte en de fiscale jaarstukken van uw onderneming beoordeelt de inspecteur die de aangifte behandelt in hoeverre EIA mogelijk is. De inspecteur kan daarbij ook uw boekhouding controleren.
(…) Uiteindelijk stelt de Belastingdienst de aanslag vast. Daarin kan de dienst de EIA accepteren, gedeeltelijk accepteren of afwijzen.". 1.9 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 bij de 'investeringsaftrek specificaties' het investeringsbedrag van de warmtepomp van € 15.876 en het meldingsnummer van de energie/milieu-investeringsaftrek vermeld: [nummer]. 1.10 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 een bedrag van € 1.089 afgeschreven op de warmtepomp. 1.11 De onder 1.5 en 1.6 vermelde aangiften zijn ingediend door de kantoororganisatie, waarbinnen eisers gemachtigde werkzaam is. 1.12 Verweerder heeft aan eiser een (definitieve) aanslag IB/PVV opgelegd voor de jaren 2007 en 2008, die overeenkomt met eisers aangiften voor die jaren. 1.13 Verweerder heeft bij eiser op 10 februari 2011 een boekenonderzoek ingesteld, waarvan de uitkomsten in een rapport van 20 december 2011 zijn vastgelegd. Verweerder schrijft daarin onder meer: "Warmtepomp De aanschaf van de warmtepomp is geactiveerd en door de belastingplichtige beschouwd als een bedrijfsmiddel. De belastingplichtige is van mening dat de warmtepomp kan worden aangemerkt als keuzevermogen. Hij heeft alle kosten van de aanschaf en aanleg hiervan geactiveerd en heeft over het gehele bedrag zowel investeringsaftrek als energieinvesteringsaftrek geclaimd. Volgens de Hoge Raad is een woning volgens maatschappelijke opvattingen niet compleet zonder centraal verwarmingssysteem. Het centraal verwarmingssysteem vormt een essentieel onderdeel van de woning. Een CV-installatie gaat dan ook op in de woning en is geen afzonderlijke installatie. Een warmtepompinstallatie is ook een CV-installatie, maar werkt op aardwarmte in plaats van aardgas of elektriciteit. De belastingplichtige heeft de warmtepompinstallatie geïnstalleerd in de bijkeuken en de tuin. Daarmee is de warmtepompinstallatie opgegaan in het (privé)deel van de woning. Afzonderlijk activeren van de warmtepompinstallatie is dan ook niet mogelijk. Op grond van artikel 3.45, lid, letter d Wet inkomstenbelasting 2001 zijn investeringen in woonhuizen met inbegrip van andere zaken die dienen voor bewoning uitgesloten voor investeringsaftrek en dus ook voor de energie investeringsaftrek. Een van de gevolgen van de correctie is dat de balanspost verbouwingen met betrekking tot de warmte als volgt wijzigt: (…)
Een ander gevolg is dat het deel van de afschrijvingskosten dat betrekking heeft op privé ten onechte ten laste van het resultaat is geboekt. Ik corrigeer daarom 70 procent van de afschrijvingskosten: Jaar 2008 2009 Correctie afschrijvingskosten € 1.089 € 1.089 (…) Investeringsaftrek De belastingplichtige heeft over de warmtepomp zowel investeringsaftrek als energieinvesteringsaftrek geclaimd. Omdat ik de warmtepomp als privé-vermogen beschouw komen beide aftrekken te vervallen. Ik corrigeer de volgende bedragen: Jaar 2007 Correctie investeringsaftrek 25% * € 15.876 € 3.969 Correctie energie-investeringsaftrek 44% * € 15.876 € 6.986". 1.14 Verweerder heeft de onder het procesverloop vermelde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2007 en 2008 opgelegd, waarin onder meer de onder 1.13 vermelde correcties zijn verwerkt. Verweerder heeft aan eiser eveneens een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 opgelegd. Voormelde navorderingsaanslagen hebben alle drie als dagtekening 14 januari 2012. 1.15 Eiser heeft een kopie overgelegd van zijn bezwaarschrift, met dagtekening 13 februari 2013, tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007. 1.16 Eiser heeft een kopie overgelegd van zijn verzoek om uitstel van betaling van onderhavige navorderingsaanslagen aan de ontvanger, met dagtekening 13 februari 2013. Bij het verzoek heeft eiser, volgens zijn schrijven, een kopie van de bezwaarschriften inzake de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 bijgevoegd. 1.17 Verweerder heeft een kopie overgelegd van eisers bezwaarschrift, met dagtekening 13 februari 2013, tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007, welk bezwaarschrift verweerder heeft voorzien van een stempel met datum van ontvangst van 22 maart 2013. Verweerder heeft een kopie overgelegd van eisers bezwaarschrift, met dagtekening 13 februari 2013, tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008, welk bezwaarschrift verweerder heeft voorzien van een stempel met datum van ontvangst van 14 februari 2013. Verweerder heeft een kopie overgelegd van eisers bezwaarschrift, met dagtekening 13 februari 2013, tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009, welk bezwaarschrift verweerder heeft voorzien van een stempel met datum van ontvangst van 14 februari 2013. 1.18 De ontvanger van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden heeft eiser bij brief van 22 februari 2012 uitstel verleend voor de betaling van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009. In zijn brief aan eisers gemachtigde schrijft de ontvanger onder meer:
"U heeft om uitstel gevraagd omdat uw cliënt een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de aanslagen. Ik geef uw cliënt hierbij uitstel van betaling totdat op het bezwaarschrift is beslist.". 1.19 Verweerder heeft in zijn uitspraak op bezwaar onder meer geschreven: "Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 is echter op 22 maart 2012 bij de Belastingdienst binnen gekomen. De brief draagt als dagtekening 13 februari 2012 maar is pas op 22 maart 2013 ontvangen en vervolgens als bezwaarschrift binnen geboekt. Dit bezwaar is dan ook in beginsel niet ontvankelijk. U hebt afzonderlijk voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 uitstel gevraagd voor het betalen van de belasting. U hebt een kopie van het bezwaarschrift bij dit verzoek gedaan. De ontvanger heeft op 17 februari 2012 uitstel van betaling verleend voor de aanslag. Uit deze feiten en omstandigheden leid ik af dat voor het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een brief is binnen gekomen bij de Belastingdienst waarin u bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 is dan ook ontvankelijk.". 1.20 In zijn verweerschrift schrijft verweerder onder meer: "Belanghebbende heeft bij brieven van 13 feb 2012 bezwaren ingediend tegen de jaren 2007, 2008 en 2009. Voor 2007 is dit bezwaar ontvangen op 22-3-2012 en derhalve te laat. Voor de jaren 2008 en 2009 zijn de bezwaren op 14 feb 2012 ontvangen. Nu deze zaken samenhangen is voor de aanslag 2007 uitgegaan van een ontvankelijk bezwaar. Belanghebbende heeft bij brief, gedagtekend 20-02-2013 bij het hof beroepen ingesteld. Ingekomen bij de rechtbank op 21-02-2013. De beroepschriften zijn tijdig ingediend, voor het bezwaar 2007 moet nog een beslissing door de rechter worden genomen voor de tijdigheid. Belanghebbende lijkt ontvankelijk in zijn beroepen..". Geschil 2.1 In geschil is het antwoord op de vragen of eisers bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 niet-ontvankelijk is en of verweerder onderhavige navorderingsaanslagen tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het eigenlijke geschil spitst zich toe op de vragen of verweerder wat betreft de warmtepomp een navordering rechtvaardigend nieuw feit heeft, of verweerder wat betreft de warmtepomp terecht de toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de energie-investeringsaftrek heeft afgewezen en of verweerder terecht de afschrijving op de warmtepomp heeft gecorrigeerd. 2.2 Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en voert wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift inzake 2007 - kort gezegd - aan dat hij de bezwaarschriften gelijktijdig heeft gepost, de bezwaarschriften heeft bijgevoegd bij zijn brief aan de ontvanger en daarop uitstel van betaling heeft verkregen. Inzake het eigenlijke geschil voert eiser - kort gezegd primair aan dat verweerder niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Eiser verwijst daartoe naar zijn aangifte IB/PVV 2007. Tevens doet eiser, onder verwijzing naar de onder 1.7 en 1.8 vermelde informatie, een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Subsidiair voert eiser aan dat de warmtepomp een bedrijfsmiddel is, die gelet op de plaats waar die is geïnstalleerd en het gelet op het gebruik, tot het ondernemingsvermogen behoort, zodat eiser in 2007 recht heeft op de toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de energie-investeringsaftrek en in 2008 mag afschrijven op de warmtepomp. Eiser bepleit voor het jaar 2007 een vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.756 en voor het jaar 2008 een vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.744 en, naar de rechtbank begrijpt, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.764. 2.3 Verweerder laat de vraag wat betreft de ontvankelijkheid van eisers bezwaarschrift inzake het jaar 2007 onbeantwoord. De overige vragen van het geschil beantwoordt verweerder bevestigend. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert hij - kort gezegd - aan dat hij wel beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, omdat eisers, door een gerenommeerd accountantskantoor, ingediende aangifte IB/PVV 2007 geen aanleiding gaf tot het stellen van nadere vragen. Aan de onder 1.7 en 1.8 vermelde uitlatingen kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat verweerder een nader onderzoek naar de juistheid van eisers aangifte IB/PVV 2007 heeft ingesteld. Voorts voert verweerder aan dat de bijkeuken van eiser pand verplicht privé-vermogen is en dat de warmtepomp, gelet op de plaats waar die is geïnstalleerd, een investering in het woonhuis is geworden. 2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Beoordeling van het geschil omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift 2007 3.1 Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 Awb juncto artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. 3.2 De navorderingsaanslag IB/PVV 2007 is gedagtekend 14 januari 2012. Niet gesteld of gebleken is dat deze datum ligt vóór de datum van bekendmaking, zodat de hiervoor onder punt 3.1 bedoelde termijn aanving op 15 januari 2012 en eindigde op 27 februari 2012. Verweerder heeft gesteld dat hij eisers bezwaarschrift van 13 februari 2012 niet eerder dan op 22 maart 2012 heeft ontvangen. Verweerder laat de vraag onbeantwoord of de ontvanger een bezwaarschrift heeft ontvangen. 3.3 De rechtbank is van oordeel dat nog daargelaten het antwoord op de vraag of de ontvanger binnen de onder 3.2 vermelde termijn een bezwaarschrift heeft ontvangen inzake de navorderingsaanslag 2007 - dat hij op grond van artikel 6:15 Awb had moeten doorzenden aan verweerder -, eisers bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 terecht ontvankelijk is verklaard door verweerder. De rechtbank leidt uit de onder 1.15 tot en met 1.18 vermelde feiten af dat eiser tijdig een bezwaarschrift inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 heeft ingediend dat ook binnen de onder 3.2 vermelde termijn bij de
belastingdienst is ontvangen. Afgezet tegen verweerders verklaring, gebaseerd op een door hemzelf geplaatst stempel voor ontvangst, dat hij het bezwaarschrift eerst op 22 maart 2012 heeft ontvangen, hecht de rechtbank meer waarde aan het feit dat eisers bezwaarschriften inzake de navorderingsaanslag 2008 en 2009 daags na inzending door verweerder zijn ontvangen en eisers verzoek om uitstel van betaling, gelet op de onder 1.18 vermelde reactie van de ontvanger uiterlijk op 22 februari 2012 is ontvangen. De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat verweerder inzake het bezwaarschrift voor 2007, de envelop met poststempel niet bij de stukken van het geding heeft gevoegd. omtrent het nieuw feit 3.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. 3.5 Volgens vaste jurisprudentie (onder andere Hoge Raad 7 december 2007 nr. 43.489 VN 2007/58.14) mag verweerder bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die eiser in zijn aangifte heeft verstrekt. Gelet op het feit dat eiser zijn aangiften liet verzorgen door een professionele gemachtigde (zie 1.7), oordeelt de rechtbank dat verweerder bij de primitieve aanslagregeling in beginsel terecht van de juistheid van de aangiften is uitgegaan. 3.6 Verweerder is wel tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (vergelijk Hoge Raad 11 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Eiser heeft eerst in de aangifte IB/PV 2007 ter zake van de warmtepomp kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en energie-investeringsaftrek geclaimd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van die gegevens. Op verweerder rust in zoverre geen bijzondere onderzoeksplicht. Dat eiser het meldingsnummer van de energie/milieuinvesteringsaftrek in zijn aangifte IB/PVV 2007 heeft vermeld doet daar overigens niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat door vermelding van dit nummer verweerder des te meer mocht vertrouwen op de juistheid van eisers aangifte. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat. Gelet op het voorgaande kan het geautomatiseerd afdoen van eisers aangifte evenmin in de weg staan aan navordering. 3.7 Eiser heeft voorts gewezen op de onder 1.7 en 1.8 vermelde stukken. Voor zover eiser daarmee op dit punt een beroep doet op het vertrouwensbeginsel in die zin dat eiser er bij het volgen van zijn aangiften IB/PVV door verweerder vanuit mocht gaan dat de aangifte gecontroleerd was, faalt dit beroep naar het oordeel van de rechtbank. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat gelet op de inhoud van de door eiser aangehaalde teksten, eiser er niet op mocht vertrouwen dat verweerder in alle gevallen de aangifte zou controleren. Een wettelijk voorschrift daartoe ontbreekt. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, was er in dit geval geen aanleiding voor het doen van een nader onderzoek. Eiser mocht derhalve aan het
stilzwijgend volgen van zijn aangiften niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat verweerder de toepassing van energie-investeringsaftrek had toegestaan. omtrent de eigenlijke correcties 3.8 Op grond van artikel 3.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2007) (de Wet) kan, ingeval in bedrijfsmiddelen wordt geïnvesteerd, naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energieinvesteringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek. 3.9 Ingevolge artikel 3.45, eerste lid, aanhef en onder letter d, van de Wet behoren niet tot de bedrijfsmiddelen voor de investeringsaftrek: woonhuizen en woonschepen, met inbegrip van de gedeelten van andere zaken die dienen voor bewoning. 3.10 In casu heeft eiser ter zake van de kosten van de aanleg van de warmtepomp investeringsaftrek gevraagd (zie 1.9). Alvorens de vraag te beantwoorden of de warmtepomp een bedrijfsmiddel is, zal de rechtbank oordelen over de vraag of de warmtepomp onder de uitsluitingsgrond van het onder 3.9 vermelde wetsartikel valt. De rechtbank is van oordeel dat de betreffende warmtepomp naar maatschappelijke opvattingen als verwarmingsinstallatie een voorziening voor een woning kan vormen, waardoor sprake is van een zaak die kan dienen voor bewoning. Voorts overweegt de rechtbank dat ter zitting is komen vast te staan dat de warmtepomp wordt gebuikt voor de verwarming van de benedenverdieping van het woongedeelte van het pand, met uitzondering van de hal en een slaapkamer. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande daarmee is komen vast te staan dat de warmtepomp mede dient voor de bewoning en dat die daarmee onder de uitzondering van het onder 3.9 vermelde wetsartikel valt. Derhalve kan ten aanzien van de kosten van de warmtepomp naar oordeel van de rechtbank geen investeringsaftrek in de vorm van - voor zover hier van belang kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en energie-investeringsaftrek, worden toegepast. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de redactie van voormeld wetsartikel geen gedeeltelijke toepassing van de investeringsaftrek toelaat. De rechtbank gaat op dit punt voorbij aan de vraag of de warmtepomp als bedrijfsmiddel kan worden geëtiketteerd. 3.11 Voorts dient de rechtbank voor het jaar 2008 wel de vraag te beantwoorden of de warmtepomp als bedrijfsmiddel kan worden geëtiketteerd. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ten aanzien van ondernemers drie categorieën van vermogensbestanddelen worden onderscheiden. Naast vermogensbestanddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen behoren of die tot het verplichte privé-vermogen behoren, zijn er vermogensbestanddelen die tot het keuzevermogen behoren en waarvan de ondernemer binnen de grenzen der redelijkheid kan uitmaken of die bestanddelen tot het ondernemingsvermogen dan wel tot privé-vermogen behoren. De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval (zie 1.3 tot en met 1.6), anders dan in de door partijen aangehaalde uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2012 (ECLI:NL:RBLEE: 2012:95) van oordeel dat de warmtepomp naar maatschappelijke opvattingen voor de onderhavige woning als verwarmingsinstallatie niet een essentiële voorziening is, waardoor in dit geval geen sprake is van een bestanddeel van eisers privé gehouden woongedeelte. Immers naast de warmtepomp, beschikt het woongedeelte ook over een CV-installatie. Dat de warmtepomp zich bevindt in de bijkeuken, waarover partijen strijden of die tot het privé- of het
ondernemingsvermogen moet worden gerekend, maakt voormeld oordeel niet anders. Dat eiser de CV-installatie in 2004 tot het privé-vermogen heeft gerekend, leidt er, naar het oordeel van de rechtbank, niet toe dat eiser de warmtepomp in 2007 ook verplicht tot het privé-vermogen dient te rekenen. Dit geldt des te meer nu geen sprake is van een vervanging, maar van twee naast elkaar bestaande verwarmingssystemen. 3.12 Nu naar het oordeel van de rechtbank de warmtepomp niet als verplicht privé-vermogen kan worden aangemerkt, mag deze in beginsel tot het keuzevermogen worden gerekend en als ondernemingsvermogen worden aangemerkt, tenzij eiser daarbij de grenzen der redelijkheid heeft overschreden. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze grenzen niet heeft overschreden nu vaststaat dat van de vloerverwarming, die door middel van de warmtepomp wordt verwarmd, (in ieder geval) 70m² (de werkplaats) tot het zakelijk gedeelte wordt gerekend en (maximaal) 80m² tot het privé-vermogen wordt gerekend. Het nut en gebruik van de warmtepomp komt nagenoeg gelijkelijk ten bate van het tot het privé-vermogen gerekende woongedeelte en het tot het ondernemingsvermogen gerekende deel van de boerderij. 3.13 Het gelijk is derhalve voor het jaar 2007 aan de zijde van verweerder, die terecht de investeringsaftrek heeft gecorrigeerd. Voor 2008 is het gelijk aan de zijde van eiser. Voor dat jaar dient de afschrijving als nog in mindering te worden gebracht. 3.14 Nu partijen overigens geen grieven hebben aangevoerd tegen de cijfermatige uitkomst van elkaars standpunten is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 terecht aan eiser heeft opgelegd en dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008 dient te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.744 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.764. 3.15 Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet voor het jaar 2007 geen aanleiding om van deze beslissing af te wijken. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende navorderingsaanslag IB/PVV 2008 zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de navorderingsaanslagen volgt. 3.16 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep in de zaak met nummer 13/792 ongegrond en het beroep in de zaak met nummer 13/793 gegrond te worden verklaard. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep in de procedure onder 13/793 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.414 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank: inzake 13/792: - verklaart het beroep ongegrond; inzake 13/793: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 28.744 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.764; - verstaat dat verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aanpast en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.414; - gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt. Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013. w.g. H.J. Haanstra w.g. J.W. Keuning
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 -bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening;c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.