Hoe maak ik in groep 8 een werkstuk? Jij gaat de komende weken thuis een werkstuk maken . Een werkstuk is een lange weettekst. Het wordt geschreven om iemand iets te leren of te laten weten. Net als in een weettekst heeft een werkstuk ook één onderwerp voor de hele tekst. De hele tekst is verdeeld in hoofdstukken. Je maakt een werkstuk over een zelf te kiezen onderwerp. Je kiest een onderwerp dat jij interessant vindt en waar jij meer over te weten wilt komen. Lees in dit boekje maar goed hoe jij helemaal zelf een werkstuk kan maken! Lees dit boekje thuis ook goed door met je ouders. Het zou natuurlijk erg fijn zijn als zij jou een beetje willen helpen!
Jouw werkstuk lever je uiterlijk in op donderdag 20 maart 2014!! Heel erg veel succes en veel plezier met het schrijven van jouw eigen werkstuk!
Stappenplan Stap 1
Kies een onderwerp
Kies een onderwerp dat jij interessant vindt. Een onderwerp waar je nog maar weinig of niets over weet. Kies een onderwerp waar je voldoende informatie over kunt vinden. Vul het onderwerp in op je stappenblad en vertel het aan juf. Stap 2 In de
Schrijf de inleiding
inleiding staat het volgende: Waar gaat het werkstuk over? Waarom heb je dit land gekozen? Wat wil je leren? Hoe wil je dat gaan leren?
Je inleiding moet in ieder geval 10 regels zijn. Stap 3
Verzamel informatie over jouw land
a. Zoek informatiebronnen Je hebt een onderwerp gekozen, waar je meer over te weten wilt komen. Hiervoor heb je informatie nodig, zodat je een werkstuk kunt maken. Dingen waar je informatie uit haalt noemen we bronnen. Het zijn boeken, films, websites, artikelen enz. die je gebruikt bij het maken van je werkstuk. Je kunt informatie op vele manieren krijgen: Zoek in de bibliotheek boeken over je onderwerp. Zoek op het internet naar informatie en plaatjes. Vraag iemand die veel over je onderwerp weet om informatie. Verzamel tijdschriften, krantenartikelen, foto’s en voorwerpen die iets met je onderwerp te maken hebben. Wat weet je zelf al over je onderwerp? b. Een woordspin maken Voor het bedenken van je hoofdstukken maak je een woordveld. Hiervoor gebruik je het lege blad. Schrijf je onderwerp in het midden. Daaromheen schrijf je alle woorden die iets te maken hebben met dit onderwerp.
Eten
Geschiedenis
Amerika De bevolking
Leuke weetjes
Bedenk in ieder geval zes hoofdstukken waar jij iets over gaat schrijven. Bij het bedenken van de hoofdstukken kun je gebruik maken van de hoofdstukkenbladen achter in dit boekje. Schrijf de hoofdstukken op en laat dit controleren door juf. Daarna mag je verder met de volgende stap. c. Belangrijke woorden opschrijven. Lees telkens een stukje tekst van de boekjes of het internet die je gevonden hebt. (niet meer dan één bladzijde) en schrijf de belangrijkste woorden op bij het goede hoofdstuk. Woorden die je niet begrijpt zoek je op en probeer je in je eigen woorden uit te leggen. Ga zo door tot je genoeg informatie hebt.
Stap 4
Het maken en typen van je werkstuk
A.
Blz. 0: Voorkant 1. Bovenaan: de titel van je werkstuk. De titel maak je met WordArt. Je maakt de voorkant zo mooi mogelijk! 2. Afbeelding over je onderwerp. 3. Onderaan: je naam, je groep én de inleverdatum.
B.
Blz. 1:
B.
Blz. 2: Inhoudsopgave 1. Typ op de bovenste regel met grootte 14: Inhoudsopgave 2. Sla 2 regels over. 3. Typ in lettergrootte 12 onder elkaar de titels van al jouw hoofdstukken en zet erachter op welke bladzijde elk hoofdstuk begint.
Inleiding
Na elke titel van een hoofdstuk één regel overslaan. C.
Blz. 3: Voorwoord 1. Typ op de bovenste regel met lettertype 14: Voorwoord 2. Sla 2 regels over. 3. Vertel in het kort wat je in je werkstuk gaat vertellen. (vertel over ieder hoofdstuk het belangrijkste in 1 zin) 4. Typ je voorwoord in lettertype 12 (minimaal 10 regels) (zie stap 2)
D.
Blz. 4: Hoofdstuk 1 1. Typ op de bovenste regel de titel van het hoofdstuk met lettergrootte 14. Bijv. De inwoners van Amerika. 2. Sla 2 regels over en schrijf dan het hoofdstuk in lettergrootte 12. 3. Elk hoofdstuk moet in ieder geval 1 A-4tje groot zijn (lettertype 12). De tekst moet minstens een halve pagina groot zijn. 4. Op de andere helft van de pagina kun je plaatjes zetten. Er mogen ongeveer 2 plaatjes op een pagina staan. Natuurlijk mogen de hoofdstukken groter zijn. Ook kun je tussendoor plaatjes naast de tekst zetten. Tips: - Gebruik niet te vaak hetzelfde woord. - Lees elke zin goed na en controleer hem op spelfouten - Denk aan punten, komma’s enz. (leestekens). - Denk aan hoofdletters. - Maak de zinnen niet te lang.
- Gebruik alleen woorden, die je zelf begrijpt. Dus geen boekentaal of teksten van internet. ALLES IN JE EIGEN WOORDEN. Dit kun je als volgt doen: 1. de tekst die je gebruikt ga je lezen 2. Je legt het boekje of klikt de website weg 3. Je vertelt in je eigen woorden het belangrijkste uit dat stukje. 4.Als je daarmee klaar bent, kijk je nog eens naar de tekst en kijk je of je niets bent vergeten. Ben je iets vergeten? Dan herhaal je stap 2, 3 en 4 - Gebruik steeds HETZELFDE LETTERTYPE MAAK ZÓ ALLE HOOFDSTUKKEN!! Je maakt in ieder geval zes hoofdstukken! F.
Blz. ??: Nawoord Typ op de bovenste regel met lettertype 14 ¨Nawoord¨. Sla 2 regels over.
E.
Je schrijft een slotwoord in lettergrootte 12: - Wat heb je geleerd? - Hoe heb je dit geleerd? - Wat voor extra’s heb je geleerd? - Ben je trots op je werkstuk en waarom? - Welke moeilijkheden kwam je bij het maken tegen? - Wat zou je misschien de volgende keer anders doen? - Wat vond jij ervan om het te maken? Blz. ??: Literatuurlijst Dit is een lijst van boeken + de schrijver en internetadressen waar je de informatie gevonden hebt. (dus niet google aangeven, maar de website waar je het echt vandaan hebt) Typ op de bovenste regel met lettergrootte 14: Literatuurlijst Sla 2 regels over. Typ alle titels van boeken, films, websites, artikelen enz. die je hebt gebruikt bij het maken van je werkstuk netjes onder elkaar. Typ rechts ernaast, ook recht onder elkaar de namen van de schrijvers
Stap 5:
Controleer je werkstuk.
Controleer jouw werkstuk. Ben je niets vergeten? Staan er geen schrijffouten in? Is de volgorde logisch? Laat het werkstuk voor de zekerheid aan iemand anders lezen. Het kan best zijn dat je iets belangrijks vergeten bent. Verander zo nodig nog wat aan de inhoud of de volgorde.
Stap 6:
Maak je werkstuk mooi.
Verzorging Gebruik in je werkstuk steeds hetzelfde lettertype. Je mag kiezen uit lettertype: Arial, Times New Roman, Verdana.
De lettergrootte is: - bij de titels van de hoofdstukken: lettergrootte 14, vet gedrukt en/of onderstreept - bij de gewone tekst: lettergrootte 12; maak belangrijke woorden vet of schuin gedrukt.
Sla een regel over als er in je hoofdstuk een nieuw stukje (alinea) begint.
Werk ruim (witruimtes!), zodat het er verzorgd uitziet.
Begin elk nieuw hoofdstuk op een nieuw blad.
Zorg dat je, als je niet genoeg ruimte hebt voor een alinea, niet de alinea afbreekt, maar dat je op een nieuwe pagina begint.
De bladzijdennummering komt onderaan in het midden van de bladzijde. Dit mag ook heel netjes geschreven worden.
Afbeeldingen Foto’s, plaatjes, tekeningen via kopiëren en plakken in je werkstuk plaatsen. Je mag ze ook netjes uitknippen en met lijm opplakken. Tips: De plaatjes moeten passen bij wat je hebt geschreven. Typ bij elk plaatje een bijschrift. Maak het niet te druk (dan wordt het rommelig). Zorg voor minstens 6 plaatjes. Stap 7:
Lever je werkstuk in
Maak een mooi boekje van je werkstuk. Dit kan met behulp van een mapje, nietjes, een touwtje, een snelhechter of een ringbandje.
De beoordeling Bij de beoordeling van je werkstuk let ik op de inhoud van je werkstuk en op de verzorging. Heb je het allemaal in je eigen woorden verteld? Ziet het er netjes uit? Heb je alle punten erin staan wat in dit boekje staat? Je krijgt dan een goed, ruim voldoende, voldoende, matig of onvoldoende.
Stappenplan van…………………………………………………………………………………………… Mijn onderwerp is………………………………………………………………………………………… Wat?
Wanneer moet dit af?
Af?
Goedgekeurd door juf
Stap 1: Kies een onderwerp
27 januari 2014
Ja/nee
Ja/nee
Stap 2: Schrijf de inleiding
3 februari 2014
Ja/nee
Ja/nee
Stap 3: Verzamel informatie Stap 3: Maak een woordveld Stap 3: Bedenk minstens 6 hoofdstukken
3 februari 2014 3 februari 2014 3 februari 2014
Ja/nee Ja/nee Ja/nee
Ja/nee Ja/nee Ja/nee
Stap 4: het typen van je werkstuk
Ik wil dit af hebben op:
Stap 5: Controleer je werkstuk Laat het ook goed door papa en mama controleren
Ik wil dit af hebben op:
Stap 6: Maak je werkstuk mooi
Ik wil dit af hebben op:
Stap 7: Inleveren van je werkstuk
20 maart 2014
Ja/nee
HOOFDSTUKKENBLAD LANDEN Dit zijn voorbeelden van hoofdstukken die je kunt gebruiken voor jouw werkstuk. 1. Kaartgegevens. Waar ligt het land? Hoe groot is het? Hoeveel inwoners heeft het? Hoe ziet de vlag eruit? 2. Landschap. Hoe ziet het landschap eruit? 3. Klimaat. Hoe is het klimaat? Wat is de temperatuur? Wind? Regen? Sneeuw? 4. Middelen van bestaan. Waar leven de meeste inwoners van? Wat voor werk hebben ze? Waar verdienen ze hun geld mee? Met welke munt betalen ze? 5. Toerisme Wat is er allemaal te zien? Wat bezoeken de toeristen? 6. Staatsvorm Hoe wordt het land geregeerd? Wie is er de baas? Hoe heet de koning of de koningin? Is het een republiek? Wie is de president? 7. Levenswijze Hoe wonen en leven de mensen er? Wat eten ze? Welke taal spreken ze? 8. Extra informatie. Is er nog andere belangrijke informatie over het land? Of heb je misschien leuke weetjes?
HOOFDSTUKKENBLAD DIEREN Dit zijn voorbeelden van hoofdstukken die je kunt gebruiken voor jouw werkstuk. 1.
Veldkenmerken. Hoe herken je het dier? Let op de vorm, de grootte, de kleur, het geluid, de bewegingen.
2.
Woongebied. Waar woont het dier? Waarin woont het dier?
3.
Voedsel. Wat eet het dier?
4.
Vijanden. Wie jaagt er op het dier? Door wie wordt het dier gegeten?
5.
Verdediging. Hoe verdedigt het dier zich tegen vijanden. Hoe verdedigt het dier zich tegen het weer?
6.
Voortplanting. Waar en wanneer krijgt het dier jongen? Hoeveel jongen krijgt het? Hoe verzorgt het dier zijn jongen?
7.
Familie. Welke diersoorten zijn familie van het dier?
8.
Verzorging. (alleen bij huisdieren) Wat moet je doen om het dier gezond te houden?
9.
Extra informatie. Is er nog andere, belangrijke of leuke informatie over het dier?
HOOFDSTUKKENBLAD GESCHIEDENIS Dit zijn voorbeelden van hoofdstukken die je kunt gebruiken voor jouw werkstuk. 1. Tijd In welke tijd gebeurt het? Maak er een tijdlijn bij. 2. Activiteiten Welke belangrijke dingen gebeurden er in die tijd? 3. Middelen van bestaan Waar leefden de mensen in die tijd van? 4. Levenswijze Hoe leefden de mensen in die tijd? Denk aan bijvoorbeeld woning, voeding, kleding en verlichting. 5. Godsdienst Welke godsdienst (en) hadden de mensen? Vertel er wat meer over. 6. Staatsvorm Hoe werd er in die tijd geregeerd? Wie was de baas in het land? 7. Bekende personen Wie waren er in die tijd belangrijk? Waarom waren die personen belangrijk? 8. Overblijfselen Wat is er nu nog te zien van die tijd? 9. Betekenis voor ons Wat is er voor ons nu nog van betekenis van die tijd? 10. Extra informatie Is er nog andere belangrijke informatie? Of heb je misschien leuke weetjes?