y/'/fi,
/ ^ ^ . ^ ^ ^ ^/^«^j) '"' (f^Tr^i VRIJHEID VAK
ECHTSCHEIDING.
Beschouwingen van een geltikkig Paterfamilias naar aanleiding van de denkbeelden van Mr. S. Van Houten en Mr. A. De Pinto.
HAARLEM, DE ERVEN F. BOIIN. 1877.
_ 1-
V X
"^
.^JB. jw—jjii«" _ * ,
^mn-jm
'SJ>./
^"' "'; iiJ ^ i i * *
^/-i 1.1
i
AAN NEDERLAND'S GEHUWDEN WORDT DEZE BROCHURE OPGEDRAGEN.
E->Hiife* iAife,.i^
i
'liWh.,
,•1, jiiji ,.^1] I..IIj».^ juiLjjui
*jCTC''Xj&i>-'-ij:'"'^'^'i''"'^T''^'»''gW'T'g^
VRIJHEID VAN
ECHTSCHEIDING.
Beschouwingen van een gelukkig Paterfamüias naar aanleiding van de denkbeelden van Mr. S. Van Houten en Mr. A. De Pinto.
HAARLEM, DE ERYEN F. BOHN. 1877.
i*
T,^ jcr--o"TmT7>,jiinri
LE
MAEIAGE.
Les Pliilosophes obseryent principalement dans eet acte le rapprochement des deux sexes; les jurisconsultes n'y voient que Ie contrat civil; les canonistes n'y apergoivent qu'un sacrement, ou ce qu'ils appellent le contrat ecclésiastique. PORTALIS.
Het lieve dorpje X. is in rep en roer: de dochter van den ontvanger, een guitig, geestig, bevallig negentienjarig kind, zal vandaag naar 't altaar worden geleid door — een bruidegom. De kleinste huisjes zijn met bloemkransen gesierd, uit de heerenhuizen wordt er gevlagd. De dorpsjeugd wordt door den gullen vader der bruid getracteerd, d. w. z. zij zal getracteerd worden, na afloop der plechtigheid. De bruid ziet er voor haar doen ernstig uit; nu dat past eene bruid. Bleek zyn hare anders zoo rozige wangen; toch weerhoudt zy hare tranen bij de goed gemeende, maar slecht uitgegalmde, toespraak van den boeren-burgemeester. De bruidegom ziet ook bleek, vaal bleek; maar dat is zijne gewone gelaatskleur. Men zegt, dat hij wel wat gedebaucheerd is; maar enfin hij is zeer rijk en de ontvanger heeft geen geld. 't Is dus eene mooie partij. Men zegt — maar wat zegt men al niet — dat de bruid slechts noode aan den wensch der ouders heeft toegegeven. Kom, kom, zegt een wereldwgze, allemaal praatjes; de ouders hebben gelijk gehad met toetesteramen; 't is beter berouw te hebben in een koets dan in eene hut.
6 En ze zijn getrouwd, en de predikant heeft Grods hoogeren zegen over dit huwelijk ingeroepen, en het paar maakt een huwelijksreis naar Frankrijk, naar Italië, misschien nog verder. Maar men kan niet altijd reizen en de negentienjarige vrouw bevindt zich weldra met haren echtgenoot in de huiselijke woning, getrouwd, voor goed getrouwd — getrouwd voor haar geheele leven. En geen drie maanden zijn er voorbij, of de blos van het lieve kind is niet zoo frisch meer als vroeger en de oogjes kijken niet meer zoo guitig en de lach klinkt niet meer zoo vroolijk als voorheen. De betoovering van de eerste huwelijksdagen is verdwenen, De man, die haar levensgezel zal zijn, blykt een egoist te wezen, een viveur, een man, die haar alleen genomen heeft, om eene bevallige vrouw er op na te houden; zooals een ander er eene schilderijenverzameling op nahoudt. Yoor liefde is er in zijn uitgevlamde borst geen plaats; zijn smaak noch zijn verstand zijn zoo ontwikkeld _, dat zij vergoeden, wat er aan hart ontbreekt. De jonge vrouw gevoelt zich alleen, ofschoon zg getrouwd heet; hare geheimste gevoelens vinden bij hem geen sympathie; zijn karakter boezemt haar geen vertrouwen noch achting in. Negentien jaar — welk eene toekomst. Zal ik u haar schilderen die toekomst? Een leven vol verveling, vol pijnlijke onderwerping, vol troostelooze zelfopoffering — wanneer de vrouw van eene gedweëe natuur is. Of wel een leven vol twist en tweedracht, wellicht eene ongelukkige neiging van de vrouw voor een ander dan haar echtgenoot, vaak ontaardend in een liaison, die haren goeden naam doodt. In beide gevallen eene vreeselijke toekomst. Al spoedig komt het woord scheiding in hare gedachten. En die gedachte neemt al meer en meer eene vaste gestalte aan en uit zich in woorden. En als de man dan neen zegt, onverbiddelijk neen — dan kan geen macht ter wereld dien huwelijksband verbreken.
7 Wilt gij nog een ander geval? De jonge X. heeft de academie verlaten als Mr. in de rechten ^ na een vroolijken, maar daarom niet slecht besteden^ studietijd. Met een moedig hart treedt hij de groote maatschappij in. Zijne ouders hebben geen vermogen; maar hij heeft een helder verstand en onvermoeiden ijver en spoedig verheugt hg zich in eene toenemende praktijk. Hij had geene zuster en zijne ouders hadden vyeinig omgang met andere huisgezinnen. Aan de academie kwam onze student weinig bij families aan huis. Zijne kennis met jonge dames, met dames in het algemeen, was dus zeer beperkt. In de maatschappij gekomen leert onze jeugdige advocaat spoedig een meisje kennen, wie het aan uiterlijke schoonheid niet ontbreekt. Men heeft van die poezelige gezichtjes, van die liefelijke vrouwen, die het oog van een jong man aantrekken, zijn hart stormenderhand overrompelen. En de liefde is blind; het vuur van een jeugdige liefde vlamt vaak met een vernielenden gloed — en onze jeugdige advocaat is geëngageerd, eer hij eraan denkt; gehuwd, eer hy het weet. Gehuwd voor zijn geheele leven. Hij had zoo'n uitnemenden aanleg om een gelukkig huisvader te worden. Een eerlijk hart, een ontwikkelden smaak, geen gebrek aan den zoo noodigen tact, een innige behoefte aan huiselijkheid en sympathie. Maar helaas! De verlokkende schoone blijkt niets te hebben dan een schoon omhulsel. Zij is in hare jeugd bedorven. Zij is onwetend, en begrijpt hem niet. Zij is behaagziek, maar heeft geen hart. Zij heeft het humeur' van een draak en mist alle zelfbeheersching en allen tact. Gehuwd voor het leven. De man werkt en ijvert en zorgt, dat het huisgezin ruim kan leven. Zijne vrouw waardeert dat niet en is jaloersch op anderen, die meer hebben. Als hij, vermoeid van zijn werk, bij haar opwekking zoekt,
8 met haar praat over zijne plannen en wenschen — dan klaagt zij over de gebreken van het huis. Wil hij haar iets voorlezen, dat hij zoo mooi gedacht vindt — zij houdt niet van lezen. Wil hij haar beschaven of ontwikkelen — zij klaagt over de meiden. Hij hoopt haar toch langzamerhand door zijne blijken van sympathie, door zorgvoUen tact, door hartelijke opmerkzaamheid tot zijne lezensgezellin te vormen. Alles te vergeefs. Na een paar jaar van vergeefsche pogingen, van onvermoeid strijden, moet hij het opgeven. Er komen kinderen. Zijn hart zoekt een equivalent in de liefde dier kinderen. Zij is zelfs op die kinderen ijverzuchtig en plaagt hem met haar onophoudelijk gekrakeel met de dienstboden, met haar ondragelijk humeur, met hare kleingeestige begrippen. Is het vreemd, dat al zijne liefde verflauvy^t, eindelijk verdwijnt en dat zijn hart reeds weduwnaar is, op een tijdstip, dat hij gewaand had het gelukkigste huwelijksleven te slijten ? Maar waarom niet beter uit zijn oogen gezien ? J a , waarom is de liefde soms blind? Bedriegt de meest scherpzinnige zich vaak niet op dat gebied ? Van lieverlede wordt de samenleving ondragelijk. De huisvrouw wordt de huisplaag, en in een mismoedig oogenblik spreekt de man van scheiden. In den aanvang schijnt zij dien wensch te deelen; maar als hij eindelijk in ernst dat voorstel doet; ontvangt hij, na een tal van verwytingen, eene pertinente weigering. Hij is geketend, voor zijn leven geketend, aan de vrouw, die hij — verderfelijke dwaling — meende, dat hem gelukkig zou maken. Zijn werk staat hem tegen; de studie, die hem in den aanvang zoo toelachte, wordt verwaarloosd. Hij werkt om den broode; en leeft verder een mechanisch leven. En mocht die man later eene vrouw ontmoeten, die hij van naderbij leerde kennen en die hij zonder verblinding leerde hoogschatten als iemand, in wie hij een levensgezellin in den waren zin van het woord zou vinden, die hem begreep en waardeerde
9 — dan wordt de keten, die hem kluistert, nog eens zoo zwaar.
Heb ik hier onmogelykheden geschilderd? of wel alledaagsche gevallen ? En hoe zouden die gevallen ook zoo zeldzaam wezen, wanneer men overweegt, onder welke omstandigheden vele huwelijken worden gesloten. Op een leeftijd, dat de bruid nog weinig wereld-of menschenkennis bezit, ja op een leeftijd, dat zij door onzen wetgever nog niet in staat wordt gerekend, niet bevoegd wordt geacht andere verbintenissen aan te gaan, van hoe weinigbeteekenis ook; alleen wel deze verbintenis van haar lichaam en hare ziel, van haar geheele ik en dat nog wel voor haar geheele leven. Op een leeftijd ook van den man, waarop de hartstochten het meest opgewekt zijn en waarop liefde en hartstocht vaak zóo ineengesmolten zijn, dat men ze haast niet kan onderscheiden. Men staat verbaasd, dat de ongerijmdheid van onze burgerlijke wetgeving op dat punt zoo weinig wordt ingezien. De gewoonte kan in dezen alleen veel verklaren. 't Is de Heer Yan Houten, de zoo bekwame volksvertegenwoordiger, die met talent zijne stem heeft verheven , om op die ongerijmdheid te wijzen, in de October-aflevering van het tijdschrift „De Yragen des Tij ds". En zijne stem is niet als die eens roependen in de woestijn geweest; de instemming met zijne meening vernam men, zoo al niet luide, dan toch in den meer intiemen kring; trouwens niet ieder heeft den moed van zijne overtuiging en in Nederland vooral is men omtrent het onderwerp hmvelijhsinstelling ijselijk preutsch, waar het op het bespreken aankomt. Men is getrouwd en wellicht zou iemand onjuiste gevolgtrekkingen maken, wanneer men luide blijken van instemming gaf met de theorie van Mr. Y. Houten. Men mocht eens meenen , dat men zelf niet gelukkig getrouwd was en daarom die sympathie uitte.
10 Zijt gij ongetrouwd, dan hebben uwe opiniën geenerlei waarde, omdat gij slechts theoreticus zijt, en wellicht zou de bekendheid met uwe opiniën u schade doen, waar gij zelf in het huwelijk wenschtet te treden. Daarentegen heeft het aan luide oppositie niet ontbroken; trouwens dat was te verwachten, waar eene meening was geuit, zoo geheel strijdig met de adat. In het Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche courant werd Mr. Van Houten bestreden op eene wijze, die van groote animositeit getuigde. Thans heeft een van Nederland's oudste pleitbezorgers, de scherpzinnige jurist Mr, A. de Pinto, de pen opgevat in het Weekblad van het Regt, om op zijne eigenaardige manier de stellingen van Mr. V. Houten te bestrijden. Is die bestrijding van dien aard, dat werkelijk de stelUng van Mr. Van Houten onhoudbaar moet worden geacht? Dit wenschte ik nategaan; niet om in de bres te springen voor Mr, V. H., die zijne eigene stelling wel verdedigen kan, maar omdat de kwestie ook mij lang en ernstig heeft bezig gehouden en mijne overdenkingen mij tot ongeveer dezelfde slotsom als die, waartoe de heer Van Houten is gekomen, hebben geleid. En hoe meer strijders voor een dergelijke belangrijke zaak optreden, hoe warmer de strijd en hoe eerder de zege bevochten aan een van beide zijden. En mocht het werkelijk blijken, dat de stelling van Mr. V. H. eene onhoudbare is en dat de onontbindbaarheid van het huwelijk ook tegen den wil van een der beide partijen moet worden gehandhaafd — gaarne zal ik mij laten bekeeren tot de meest heerschende denkbeelden en mijne dwaling erkennen. Vooraf herinner ik den lezers, dat Mr. Van Houten de vraag gesteld heeft: „Of de maatschappij het recht heeft, om het „huwelijk onontbindbaar of slechts onder zeer bijzondere om„standigheden ontbindbaar te verklaren en alzoo, indien een „paar mistast en de schoone verwachtingen van den bruilofts„dagin rook verdwijnen, den misstap onherstelbaar temaken."
11 „Het is een vreemde illusie der Katholieke moraal en der „op haar gebouwde wetgeving," vervolgt de schrijver, „om „den meest wenschelijken toestand op sexueel gebied, nl. dat „de maatschappij besta uit door onderlinge liefde voor het „geheele leven verbondene gezinnen ^ te willen bereiken, door „aan de goede voornemens bij het aangaan des huwelijks wet„telijk verbindende kracht te geven. De liefde laat zich niet „by executie terug halen, waar zij verdwenen is. De bij het „trouwen gegevene belofte kan volkomen ernstig en welge„meend geweest zijn en het kan toch onmogelijk zijn haar te „houden." „Nu continueeren de katholieke moraal en de wet het huwe„lijk ook tegen den wil der echtgenooten. Zij rekenen slechts „met de oude belofte, niet met de nieuwe feiten en aandoeningen, „Zij verbieden te ontbinden, wat zijne basis, zijne causa, de voor„ waarden en veronderstelling van zijn bestaan verloren heeft." „Hierin ligt een tweede, door menschelijke dwaling en wille„keur veroorzaakte, inbreuk op de natuur^ die de, in mijn oog „aanbevelenswaardige, traditioneele en natuurlijke, moraal nl. het „vroege huwelijk, tegenwerkt. In het belang dier moraal is het „een dringende eisch des tijds, volkomene vrijheid van echt„scheiding in te voeren of te herstellen. Ik herhaal het, ik ben „zooozeer als iemand van de wenschelijkheid overtuigd, dat par„ tij en bij het aangaan van het huwelijk beoogen eene verbintenis „aan te gaan voor het geheele leven. Alleen bij die bedoeling „zijn die voortdurende zorg voor elkanders welzijn, die dage„lijksche inspanning ter bewaring van gezondheid, eer, maat„schappelijke positie en vermogen bestaanbaar, welke voor de „instandhouding en den bloei der familiën vereischt worden. „Het gemis aan zorg voor de toekomst, het leven bij den dag „maakt korte liaisons in alle opzichten ruïneus. Maar ik ontken, „dat de wet daarom het huwelijk onontbindbaar; gelijk in „Frankrijk, of slechts in hoogst exceptioneele gevallen ontbind„baar moet maken, gelijk hier." „Te menigvuldig zijn de gevallen, waarin de beste bedoelingen
12 „verijdeld; waarin verdere samenwoning niets dan ellende zou „ veroorzaken." „De Katholieke Kerk, die bij het concilie van Trente de „onontbindbaarheid als dogma heeft aangenomen, laat om die „reden ook scheiding van tafel en bed en bijwoning toe." „Maar ofschoon daardoor feitelijk tot celibatairen geworden, „mogen de aldus gescheiden echtgenooten niet op nieuw trou„wen, voordat de andere echtgenoot overleden is. Met andere „woorden: wie eens in zijn keuze heeft misgetast, mag geene „nieuwe keuze doen. Wat wonder, dat ieder huiverig wordt om „te kiezen? Wat wonder, dat ieder, die voorjonge lieden zorg „heeft te dragen, aarzelt zijne goedkeuring te geven tot een „stap die, zoo hij een misstap blijkt, onherstelbaar is. Maar „wat wonder ook, dat de aldus tot coelibaat gedwongenen, „die minder nog dan zij, die nimmer gehuwd waren, instaat „zijn tot inachtneming van den regel van onthouding, dien „regel der kerkelijke inoraal niet meer opvolgen, en het „getal dergenen, die in concubinaat leven of de prostitutie „voeden, vermeerderen." „Men versta mij wel. Ik verdedig niet de wenschelijkheid „van menigvuldige echtscheidingen, maar de volkomene vrijheid „van echtscheiding. De handhaving van den huwelijksband door „de wet tegen den bepaalden wil der partyen of van eene der„zelve, is een m. i. door niets gerechtvaardigde dwang. Op „grond dat scheiding niet wenschelijk is, mag de wet niet tot „bijeenblijven noodzaken. Denkt de wetgever er aan om vennoot„schappen onontbindbaar te verklaren, omdat de ontbinding „eener vennootschap niet tot de wenschelijke zaken voor de ven„nooten behoort? Of om verandering van beroep te verbieden, „omdat zij meestal de geheele loopbaan knakt?" „De wet moet niet verder gaan, dan hare taak is. Zij be„moeie zich met geen ander doel met het huwelijk, dan ter „verzekering van den burgerlijken staat en van de rechten der „kinderen. Zoo opgevat lost het burgerlek huwelijk zich op „in de regeling van den termijn, gedurende welken de praesumtie
13 „omtrent het vaderschap van den man wordt aangenomen; van „den onderhoudsplicht ten aanzien der kinderen, en van de „grenzen binnen welke het den echtgenooten vrij staat finantiëele „en andere conditiën te maken. Zij kan ook de conditiën rege„len, -welke de echtgenooten geacht worden stilzwijgend aan„tenemen, zoo zij geene afwijkende bedingen hebben gemaakt. „Maar de wet behoort niet, gelijk zij thans doet; te treden in , hetgeen behoort aan de familie en aan de kerk nl. de sociale „positie der echtgenooten tegenover hunne wederzijdsche bloed„verwanten en verdere betrekkingen." „Het burgerlijk huwelijk moet er niet naar streven „digni„teit" te geven. Bij de regeling, die ik de beste acht ter ver„betering onzer sexueele zeden, blijven de kerk en de familie „te dien aanzien hare volkomene vrijheid behouden. De kerk kan vrijelijk hare eigene voorwaarden stellen, onder welke „zy in haren hring de waardigheid der echtgenooten erkent en eerbiedigt. De ouders zullen slechts verplichtingen en rechten erlangen, voor zoover zij hunne toestemming tot het huwelijk „hebben gegeven." Gewoonlijk acht men verbod of belemmering van echtschei„ding noodig in het belang der kinderen. Dit belang is echter niet de grond van het verbod, want men had dan de huwelijken zonder kinderen en zoolang zij kinderloos zijn ontbindbaar „moeten maken; en ook geene scheiding van tafel en bed „moeten toelaten. In geen geval kan m. i. het belang van het „kind medebrengen, dat de ouders of tegen hun zin blijven „samenwonen, of, gelijk veelal gebeurt, in strijd met wette„lijke voorschriften zonder echtscheiding uiteengaan, om dan „dikwijls later door de wet overspelig genoemde betrekkingen „aan te knoopen. Bij echtscheiding is het lot der kinderen „niet slechter, dan bij scheiding van tafel en bed, en ten slotte „komt in beide gevallen hun lot vrij wel overeen met dat van „hen, die een der ouders door den dood hebben verloren." „Ik treed hier niet verder in de details van het onderwerp. -Ik hoop er later op terug te komen, daar het noodig tijd
14 „wordt, uit het oogpunt der goede zeden, den staat op dit ge„bied los te maken van de kerk." „Het onontbindbaar huwelijk was een groote vooruitgang, „tegenover de wetten of zeden, die den man het recht gaven "de vrouw te verstoeten, maar aan de vrouw geen initiatief „tot ontbinding toelieten." Nu echter de vrouw gelijke rechten heeft, is in haar belang „de onontbindbaarheid niet meernoodig, maar houdt deze inte"gendeel een nieuwen vooruitgang in hare positie tegen.« Tot zoover Mr. V. Houten. Ik veroorloofde mij deze lange aanhaling, om het geheugen nog eens te verfrisschen van hen, die de gronden van Mr. V. Houten indertijd in „De Vragen des Tijds" lazen, en om hen, die ze nog niet lazen, ze onder de oogen te brengen in hun geheel, opdat er geen misverstand plaats hebbe, omtrent hetgeen Mr. V . H . wil, hetgeen allicht geschiedt, wanneer de zinsneden en woorden door een ander vertolkt en daardoor onwillekeurig uit het verband gerukt worden. En wat is nu de meening van Mr. De Pinto over de stelling van Mr. Van Houten? Gedeeltelijk eene goedkeurende. Ook Mr. De Pinto is van meening, dat onze huwelijkswetgeving niet deugt. Hij is voorstander van echtscheiding met onderlinge toestemming, die trouwens onze wet reeds toelaat in de echtscheiding na scheiding van tafel en bed, zooals Mr. De Pinto opmerkt. Het eenige, wat Mr. De Pinto wijzigen wil, is de termijn, die thans voor eene echtscheiding met onderlinge toestemming gevorderd wordt (een termijn , die thans feitelijk ongeveer zeven jaar loopt) en bovendien wil hij enkele kostbare formaliteiten laten vervallen. Ziedaar al, wat Mr. De Pinto wil. Wat hij niet wil, is ontbindbaarheid van het huwelijk tegen den wil van een der partijen. En waarom niet ?
15 Omdat voor ieder gewoon burgerlijk contract nog de oude regel geldt: „nihil tam naturale est quam eo genere quidquid dissolvere quo coUigatum est." Het contract is gesloten met den wil van beide partijen het moet dus ook met den wil van beide partijen ontbonden •worden. i 1,4. En nu komt als voorbeeld, dat, als men een bok gekocht heeft, de kooper niet kan zeggen: het dier is mij bij de behandeling tegengevallen, ik verbreek het contract. De banale vergelijking tusschen het koopen van een bok en het huwen van eene vrouw zou alleen opgaan, wanneer het huwelijk een koopcontract was, als bij sommige onbeschaafde volken. Maar zelfs in dat geval zou het contract nog kunnen vernietigd worden op grond van vitia redhibitoria (verborgen gebreken). En hoe gemakkelijk zou het dan in vele gevallen zijn voor den kooper of koopster het huwelijk te doen ontbinden. Bovendien als de bok geleverd is en het geld betaald, is van beide zijden aan de overeenkomst voldaan; bij eenhuwelijk daarentegen niet bij het sluiten van het contract. Eerst dan begint de verplichting tot praestatie van beide zijden, tot het vervullen van dat tal van verplichtingen, die het huwelijk vordert en eerst de dood doet die verplichting ophouden. Behooren de verbintenissen uit het koopcontract voortvloeiende tot die, welke door de juristen onder de formule: do ut des, worden begrepen - de verbintenissen uit het huwelijk voortspruitende zou men onder de formule : facio ut facias moeten rangschikken. En juist die laatste verbintenissen lossen zich op in vergoeding van kosten, schaden en interesten, ingeval de schuldenaar niet aan zijne verplichting voldoet. Bovendien is het huwelijk eene wederkeerige overeenkomst, en nu leert een rechtsregel, dat diegene, ten wiens opzichte de verbintenis niet is nagekomen, het recht heeft om hare ontbinding te vorderen. En in strijd met dien algemeenen rechtsregel staat de wet de
16 ontbinding van een huwelijk slechts toe in zeer bijzondere gevallen, waarbij de verbintenis niet is nagekoraenj als: overspel, kwaadwillige verlating, grove mishandeling of onteerende veroordeeling. In strijd ook met de algemeene regelen van het burgerlijk recht, die bepalen, dat alle verbintenissen, door minderjarigen aangegaan, van rechtswege nietig zijn, wordt juist eene uitzondering gemaakt ten opzichte van het huwelijk, wel de gewichtigste verbintenis, die er bestaat. Gesteld nu, dat de wetgever het huwelijkscontract onder het gemeene recht had gesteld, dan zou de echtscheiding kunnen gevorderd worden in honderd gevallen, waar zij nu verboden is. Geven wij nu toe, dat, wanneer de wetgever het huwelijk ontbindbaar mocht verklaren, ook tegen den wil van een der partijen, hij zou handelen in strijd met den door Mr. DePinto aangehaalden rechtsregel — dan zou de wetgever niet anders doen, dan hij ten opzichte van het huwelijkscontract reeds deed. Waar nu de wetgever het huwelijkscontract aan de algemeene regelen van de burgerlijke wet heeft onttrokken, gaat het niet op, zooals Mr. De Pinto doet, zich op een algemeenen rechtsregel te beroepen, om onze huwelijkswetgeving te verdedigen. Maar, wat meer is, de wetgever heeft reeds bepaald, dat het huwelijk in sommige gevallen tegen den wil van een der partijen kan worden ontbonden. Wat ziet men vaak, wanneer op grond van overspel, echtscheiding wordt gevorderd? Dat de overspelige de vordering bestrijdt. Wijst nu het vonnis de ingestelde vordering toe, dan wordt het huwelijk ontbonden tegen den wil van een der partijen. Juist wat Mr. De Pinto niet wil. Hoevele mannen zijn er niet uit de onbeschaafde standen, die gaarne hunne vrouwen tot den dood toe ranselen en haar toch niet willen missen — of omdat zij hunne dierlijke lusten aan haar willen bevredigen — of omdat die vrouwen wellicht de kostwinners zijn voor het huisgezin. En is er niet menige vrouw, die den man cocu maakt en toch ongaarne van hem zou
17 scheiden, omdat zij door het huwelijk in finantieël goede omstandigheden verkeert. Dat Mr. De Pinto echter van de Romeinen den rechtsregel heeft ontleend, waardoor de ontbindbaarheid van het huwelijk tegen den wil van een der partijen als ongerijmd moet worden gestempeld, is des te meer bevreemdend, omdat het hem met onbekend kan zijn, dat bij de Romeinen het huwelijk ontbmdbaar was ook tegen den wil van een der partijen door het zoogenaamde repudium. Het Romeinsche recht ging van het natuurlijke gezichtspunt uit, dat het huwelijk bestond door de maritalis affectie, en opgeheven werd door den tegenovergestelden wil. De Romeinen, zegt Puchta, konden zich geen huwelijk denken, waar niet de werkelijke wil de echtgenooten verbond. De in dit opzicht zoo gezonde principes van het Romeinsche recht zijn door de kerk geheel gewijzigd. Het huwelijk werd een sacrament en daaruit vloeide zijne onontbindbaarheid voort. De grond, dien de Romeinen voor de ontbindbaarheid van het huweUjkscontract hadden, bestaat ook nu nog. Implicite heeft de wetgever dat erkend, waar hij bij de maatschap uitdrukkelijk bepaalde, dat deze door den enkelen wil van een der vennooten kan worden ontbonden. En waarom heeft de wetgever de ontbindbaarheid van het contract van maatschap ook tegen den wil van een der vennooten aangenomen? Omdat, zegt de Romeinsche jurist zoo kernachtig: societas est mater rixarum (de maatschap is de moeder van twist en tweedracht). De maatschap vordert voortdurend gezamenlijk overleg der vennooten, wederzijdsch vertrouwen; de handeling van den een kan den ander tot zegen of tot nadeel strekken; bestaat dat gemeen overleg, dat wederzijdsch vertrouwen niet — zij het ook slechts van een kant - dan is de ontbinding wenschelijk, omdat de grondslag der maatschap ontbreekt en dus haar doel niet meer zou worden bereikt.
18 En nu is het huwelijk evenzeer eene maatschap, eene maatschap , waarbij men niet enkel zijne bezittingen of de vruchten van zijn arbeid in gemeenschap brengt, maar zijn geheele leven, zijn eigen ik, naar lichaam en ziel, zijne gansche liefde. Waar zulk eene innige maatschap, zoo vol van ontelbare, dagelijks wederkeerende, verplichtingen wordt gesloten; waar zooveel vertrouwen, zooveel gemeen overleg, zooveel liefde wordt gevorderd; waar dus de aanrakingspunten zoo talrijk zijn, dat een verschil van temperament, van humeur, van karakter, van opvoeding, van ontwikkeling, van inzicht allicht tot botsing, tot verwgdering, tot tweedracht, tot haat kan aanleiding geven — zal men daar de ontbindbaarheid tegen den wil van een der partijen uitsluiten? De gewone maatschap heeft ten minste nog een beperkte termijn, waarvoor zij gesloten is. Deze maatschap is gesloten voor het leven, den meest onbepaalden termijn. En zal men nu in het eerste geval wel ontbindbaarheid toestaan; in het tweede geval niet. Neen, zegt Mr. De Pin to, die lichtvaardige echtbreuk, die Mr. Y. Houten wil invoeren, wordt door het maatschappelijk belang en de openbare zedelijkheid niet gedoogd. Lichtvaardige echtbreuk — Mr. de Pinto hanteert het wapen der satire met succes. Dus — zegt hij — de man, die vandaag eene vrouw huwt, die hem morgen niet meer bevalt, jaagt haar eenvoudig weg. Of de vrouw, die gij gisteren getrouwd hebt, als het haar verveelt, pakt morgen haar boeltje in en loopt heen, om zich te werpen in de armen van een ander. Wanneer een man, die van daag getrouwd is, werkelijk lust heeft, morgen zijn vrouw weg te jagen; of de vrouw, om zich in de armen van een ander te werpen — zou ik zeggen: laat ze liever vandaag dan morgen scheiden, want van de voortzetting van zulk een huwelijk kan niets dan ellende komenHoe eerder zij gescheiden zijn, hoe minder kans, dat kinderen de onwelkome deelgenooten van dat huisgezin zullen worden.
i'
"V l
, f
'•
{ é 1 |'
19 Maar met satire werpt men geen ernstige gronden op zijde. De wetgever, die de ontbindbaarheid van het huwelijk op den wensch van een der partijen toestond, zou bepalingen moeten maken, waardoor van den ernst van die partij moest blijken; zou bepalingen moeten maken, waardoor voorkomen werd, dat niet vandaag een huwelijk kon worden gesloten^ dat morgen weer ontbonden werd. Trouwens lichtvaardige huwelijken worden bij de bestaande wetgeving bij legio gesloten, en toch hebben er betrekkelijk weinig scheidingen van tafel en bed plaats. In Nederland worden er gemiddeld 29000 huwelijken ') per jaar gesloten, en hoeveel scheidingen van tafel en bed komen er gemiddeld jaarlijks voor? Zevenentwintig, dus nog niet 1 per mille. — Vanwaar dat verschijnsel? Zijn die 29000 huwelijken zoo gelukkig? Ziet rond u , hoeveel waarlijk gelukkige huwelijken gij opmerkt. Neen, men scheidt niet zoo spoedig, al is het huwelijk lichtvaardig aangegaan. Hon derde beweegredenen leiden daartoe, en de voornaamste daarvan is wel, de aanwezigheid van kinderen. De ouderliefde verbindt soms de echtgenooten, waar de huwelijksliefde ontbreekt. Of het altijd in het belang der kinderen is, wil ik niet toegeven. Hoe het met de opvoeding en de ontwikkeling van kinderen moet gaan in een atmospheer, die verpest is door oneenigheid, tweedracht, haat der ouders, is niet moeielijk te raden. Het voorbeeld der ouders werkt vaak aanstekelgk en de kinderen uit zulk een echt zijn in den regel twistziek, ongevoelig , onhartelijk. Zoo twee dus ongelukkig vereenigde echtgenooten mij raad vroegen, ik zou hun in den regel aanraden, te scheiden van tafel en bed en zoo zij niet konden besluiten de kinderen zelven, dan de zorg en opvoeding voordekinde1) Deze en de volgende gemiddelde getallen zijn genomen over dertien jaar: 1860—1873.
20 ren te verdeelen, zoodat zij in hunne jonge jaren bij de moeder inwoonden en later aan de zorg van den vader werden toevertrouwd; terwijl beide ouders in de gelegenheid zouden worden gesteld, de kinderen, ook tijdens dat zy niet bij hen inwoonden, telkens te ontmoeten en te spreken. Want een ongelukkig huwelijk bederft niet alleen het levensgeluk der beide echtgenooten, maar in den regel ook dat der kinderen, die in dien toestand van echtelijken onmin worden opgevoed. Zien wij nu hoeveel echtscheidingen er gemiddeld jaarlijks plaats hebben. Honderd en vijf, dus nog geen 4 per mille van de huwelijken. En toch is het een gewoon verhaal, dat gretig wordt aangenomen, dat er vooral in de lagere standen zooveel echtscheidingen plaats hebben. „Och," zegt men dan, „in die standen begaat men moedwillig en zoo open mogelijk overspel om tot echtscheiding te geraken." Ik neem het aan; maar ik neem niet meer aan dan de statistiek leert. Zelfs al was het eens waar, dat alleen echtscheidingen plaats hebben tusschen personen van de zoogenaamde lagere standen, dan is dat toch niet meer dan 4 per mille. En wanneer werkelijk die personen uit die standen tot overspel hun toevlucht nemen, om van hunne wederhelften gescheiden te kunnen worden, brandmerkt zulks dan de bepalingen onzer burgerlijke wetgeving op het punt van echtscheiding niet ? Ware het dan niet veel beter ^ dat echtscheiding mogelijk ware zonder dergelijke onzedelijke middelen? Prouveert het voor het zedelyk gevoel van het eene deel dier personen uit den lageren stand, die, ofschoon liefst niet willende scheiden, zich genoopt voelen daartoe overtegaan, wanneer hun echtgenoot de huwlijkstrouw breekt door overspel, dan mag men ook de waarschijnlijkheid aannemen, dat de stand, waartoe dat deel behoort, niet zoo lichtvaardig van het recht van echtscheiding gebruik zou maken. Maar hen dan, die zich niet schamen om overspel als middel te gebruiken, om zich van den echt te ontslaan; zoudt gy
21 hen door den wetgever willen belemmerd zien, niet in hun plannen tot het begaan van overspel, maar in het scheiden zonder dergelijke onkiesche middelen? Juist de wet bevordert zoodoende de onzedelijkheid. Een ongelukkig getrouwde vrouw, die met een man zonder hart, zonder karakter, zonder verstand verbonden i s , toen zij nog zeer jong en onbedreven was; wellicht ook met een man, wiens uitgeput gestel hem verhindert zijne huwelijksplichten ook van den meer materieelen kant der menschelijke hartstochten te voldoen; zij zal allicht in de liefde van een ander eene vergoeding zoeken voor haar vervlogen levensgeluk. Ware de echtscheiding op vordering van eene der partijen toegestaan, dan ware dat niet mogelijk, dan bij eene immoreel ontwikkelde vrouw. Wie zou zijne liefde aan eene gehuwde vrouw kunnen aanbieden, waar het aan haar stond van haren echtgenoot te scheiden. De gehuwde vrouw zou immers den verleider toevoegen: „ik ben diep ongelukkig in mijn huwelijk, maar dat rechtigt u niet, mg nog ongelukkiger te maken. Hebt gij mij werkelijk zoo lief, dan zal ik scheiden, en gij kunt mij als uwe echtgenoot liefhebben." Het overspel zal dus verminderen juist door de vermeerdering van de kans op echtscheiding. De zedelijkheid zal door dien maatregel niet verliezen, maar winnen. Maar dat zal niet het eenige resultaat zijn van eene meer vryzinnige wetgeving op dat gebied. Men spreekt van zedelijkheid. En wordt niet juist de prostistutie bevorderd, door de gedwongen vereeniging van personen, die elkander niet liefhebben. Wordt ook de prostitutie niet in de hand gewerkt door de scheiding van tafel en bed, die men nu als pis aller aanwendt. En, er is nog eene andere protistutie, die er door bevorderd wordt. De prostitutie in het huwelijk.
i 'i i Q l|
huwelijk bestaan moet, in strijd met de zedelijkheid, waartoe juist een overeenstemmend huwelijk zooveel kan bijdragen. De wetten zijn niet daar, om de menschen gelukkig te maken; maar geene wet mag de mogelijkheid van het geluk
! <|! fl j I
uitsluiten. Het huwelijk, voor velen een hemelsche instelling, kan ten vloek worden aan sommigen, wier vereeniging eene onnatuurlijke i s , omdat de gegevens voor eene zoo innige, voortdurende gemeenschap tusschen hen ontbreken, De verhouding van hem of haar, die niet scheiden kan, omdat de ander niet wil, is die van persoonlijke dienstbaarheid en wel van eene persoonlijke dienstbaarheid van de ergste
l''i
soort. "Wie weet niet, wat het zegt, wanneer de liefde in haat
'Il i; :
veranderd is? Maar al zijn wij vóór het recht tot echtscheiding ook tegen den wil van eene der partijen, dit neemt niet weg, dat er in de wet maatregelen moeten worden getroffen, waarbij het belang der kinderen wordt behartigd, evenals dit nu het geval is bij echtscheiding; terwijl ook aan de vrouw, tegen wier wil de echtscheiding gevorderd wordt, en die door de scheiding niet in staat is zich zelve te onderhouden, een toelage uit de inkomsten van den man zal moeten worden verzekerd, tot zoolang zij een ander huwelijk sluit. Is eenmaal het beginsel der ontbindbaarheid van het huwehjk, ook tegen den zin van eender partijen, in de zeden en begrippen onzer maatschappij opgenomen (en dat dit spoedig
•
zal zijn, daarvan geeft reeds nu de zich privaat
uitende
publieke opinie verwachting) dan zal de wetgever vanzelf de formules vinden, waarin de gevolgen dier echtscheiding wor''
den vervat.
^ .:^
IJ--^~Ï-S