IST Praktijk penitentiaire programma’s Inspectiebericht Vervolgonderzoek
j1
Ministerie van Justitie
Inspectie voor de Sanctietoepassing
Praktijk Penitentiaire Programma's Inspectiebericht Vervolgonderzoek
April 2008
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.4 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.5 2.6 2.7 2.8 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 Bijlage 1
Inleiding Themaonderzoek Programma Terugdringen Recidive Vervolgonderzoek Doelstelling vervolgonderzoek Toetsingskader Opzet Overig onderzoek
3 3 3 4 4 5 5 6
Bevindingen Het aantal PP’s Totstandkoming van het PP Detentiefasering in het kader van TR Detentiefasering via het BSD Inhoud van het PP Doel en doelgroep Zorgbehoevende gedetineerden Drugsgebruik Kort gestraften PP’s zonder interventies Risico-inschatting en aanvullende controle-instrumenten Incidenten Samenhang in taak- en verantwoordelijkheidsverdeling Kwaliteit van de dossiers
7 7 7 9 10 10 11 12 12 13 13 14 15 16 17
Conclusies en oordeel Toepassing RISc Doel en doelgroep Risicoafweging en gebruik toezichtarrangementen Incidenten Samenhang in taak en verantwoordelijkheidsverdeling Kwaliteit dossiers
19 19 20 21 22 22 24
Slotconclusie Dossieronderzoek
25 27
April 2008
Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Cijfers PP Respondenten Documentatie Toetsingskader
33 37 38 39
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
1 Inleiding In het themaonderzoek “Praktijk penitentiaire programma’s” dat de ISt in augustus 2006 heeft uitgebracht, kondigt zij aan naar aanleiding van de conclusies uit dit rapport een vervolgonderzoek uit te voeren. 1.1 Themaonderzoek De conclusies in het rapport “Praktijk penitentiaire programma’s” leidden tot twaalf aanbevelingen aan de minister van Justitie, de DJI en Reclassering Nederland. In de brief waarin de minister van Justitie het inspectierapport in september 2006 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden[1], geeft de Minister aan dat de invoering van het programma Terugdringen Recidive invulling geeft aan en aansluit op een groot deel van de belangrijkste aanbevelingen uit het themaonderzoek van de Inspectie.
1.2 Programma Terugdringen Recidive Het programma Terugdringen Recidive (TR) maakt deel uit van het project Modernisering SanctieToepassing (MST) dat onderdeel is van het veiligheidsprogramma van het kabinet. Het doel van het programma TR is het verminderen van recidive van (ex-) gedetineerden. Gedetineerden die na de veroordeling in eerste aanleg een strafrestant hebben van meer dan vier maanden, komen in aanmerking voor deelname aan het programma Terugdringen Recidive (TR). In dat geval vraagt het Coördinatiebureau Terugdringen Recidive (CBTR) bij de reclassering een advies aan op basis van de Recidive InschattingsSchalen (RISc)[2]. Dit advies moet binnen een termijn van 25 dagen uitgebracht worden. Mede op basis van dit advies wordt in samenwerking tussen reclassering en het CBTR in een zogenaamd “duaal moment” een individueel detentietraject uitgezet, gericht op het werken aan
[1] Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 24 587, nr. 198 [2] De RISc is een instrument voor reclasseringsdiagnostiek. Op basis van een inschatting van de kans op recidive door het meten van criminogene factoren en de responsiviteit wordt bepaald met welke gedragsinterventies de kans op recidive verkleind kan worden.
3
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
criminogene tekorten met als doel de kans op recidive na detentie te verkleinen. Het trajectplan moet binnen 6 weken worden opgesteld. Ieder reïntegratietraject eindigt met een PP, mits aan de termijnen en criteria wordt voldaan. Er is geen sprake van een TR-traject als het strafrestant korter dan vier maanden is. Het Bureau Selectie en Detentiefasering (BSD) verzorgt in dat geval de verdere detentiefasering van de gedetineerde. In dit kader kan de gedetineerde onder andere in aanmerking komen voor een (B)PP, al dan niet via een BBI[3] en ZBBI[4] (“stapeltraject”). Als de gedetineerde niet mee wil werken aan TR, gaat de detentiefasering niet verder dan BBI zonder verlof dan wel een (gesloten) gevangenis. 1.3 Vervolgonderzoek 1.3.1 Doelstelling vervolgonderzoek De conclusies en aanbevelingen uit het themaonderzoek die volgens de aanbiedingsbrief van de Minister door de invoering van het programma TR worden geadresseerd, zijn in het toetsingskader geoperationaliseerd naar de volgende onderzoeksvragen: - Hoe vaak is een PP onderbouwd met de uitkomsten van de RISc? - Draagt de werkwijze van het programma TR (of eventueel andere initiatieven of ontwikkelingen) er aan bij dat de kans op een PP bij een kortere strafduur, zorgbehoevendheid of drugsgebruik tijdens detentie groter wordt? - Wordt het PP niet exclusief gebruikt om doelgericht en programmatisch te werken aan het verminderen van recidiverisico’s, maar ook om de problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving beter op te vangen? - In welk aandeel van de PP’s is er sprake van een toezichtarrangement (toepassing van controle-instrumenten) op basis van een risico-afweging? - Is er sprake van een helder, samenhangend, door alle partijen gedeeld kader voor de uitvoering van PP, waarbij verwachtingen over en weer helder zijn, en is er sprake van informatie-uitwisseling waardoor geleerd wordt van successen en mislukkingen?
[3] Beperkt Beveiligde Inrichting [4] Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting
4
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
- Zijn in het penitentiair dossier de documenten te vinden die volgens de door de werkgroep Risicobeheersing PP opgestelde kwaliteitseisen aanwezig zouden moeten zijn? 1.3.2 Toetsingskader Voor het vervolgonderzoek is een toetsingskader opgesteld dat opgenomen is in bijlage 5. In dit toetsingskader worden de conclusies en aanbevelingen uit 2006 die volgens de Minister door de invoering van TR worden geadresseerd voorzien van normen en geoperationaliseerd naar onderzoeksvragen. 1.3.3 Opzet Methode In de onderzoeksmethode heeft de Inspectie aangesloten op de onderzoeksopzet van het themaonderzoek uit 2006. Van DJI heeft de Inspectie een lijst ontvangen van gedetineerden die in de tweede helft van 2007 een PP hebben voltooid en die enige tijd in PI De Schie, PI Vught of PI Ooyerhoek gedetineerd zijn geweest, naar analogie van het dossieronderzoek van het themaonderzoek in 2006. In bijlage 1 wordt het dossieronderzoek verder toegelicht en verantwoord. De resultaten van het dossieronderzoek zijn voorgelegd aan en met behulp van een vragenlijst besproken met drie selectiefunctionarissen, medewerkers van het BSD en het CBTR die aan de betreffende drie inrichtingen verbonden zijn en adviseurs en uitvoerders van PP’s van Reclassering Nederland in de betreffende regio’s. In bijlage 3 zijn de functies van de respondenten terug te vinden. Tijdpad Het onderzoek is op 19 november 2007 aangekondigd bij de locatiedirecteuren van de PI locatie Ooyerhoek, locatie De Schie, en locatie Nieuw Vossenveld, de sectordirecteur Gevangeniswezen van DJI en de algemeen Directeur van Reclassering Nederland. Op 26 november 2007 is het onderzoek aangekondigd bij de Directoraat-Generaal Preventie Jeugd en Sancties en de algemeen directeuren van PI Rijnmond, PI Vught en PI De Achterhoek. De interviews hebben plaatsgevonden op 18, 20, 22 en 26 februari en 4 maart 2008. Op 2 april is het conceptrapport voor wederhoor verzonden aan de sectordirectie van DJI en de algemeen directeur van Reclassering Nederland en op 18 april heeft de Inspectie een wederhoorreactie ontvangen.
5
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Op 23 april is het rapport vastgesteld door de hoofdinspecteur en aan de staatssecretaris verzonden. 1.4 Overig onderzoek In januari 2007 heeft TNO Management Consultants in opdracht van de sectordirecteur Gevangeniswezen van DJI rapport uitgebracht van de Audit Terugdringen Recidive 2006. In april 2007 heeft de werkgroep “Risicobeheersing PP” een notitie uitgebracht waarin een aantal normen is geformuleerd, die tot vermindering van risico’s in de uitvoering van PP’s zouden moeten leiden. Het WODC zal in 2008 onderzoeken of de maatregelen die het gevangeniswezen en de reclasseringsorganisaties hebben aangekondigd conform de afspraken zijn uitgevoerd.
6
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
2 Bevindingen 2.1 Het aantal PP’s Het totaal aantal gestarte PP’s is sinds 2005 met bijna een kwart gedaald van 2059 naar 1570 in 2007 (zie tabel 2.1). Dit wordt veroorzaakt door een afname van het aantal gedetineerden. De uitstroom van gedetineerden via een PP uitgedrukt als percentage van de totale uitstroom van gedetineerden met een minimum straf van 180 dagen (zie tabel 2.2) vertoont een lichte stijging van 22% naar 24%. In onderstaande figuur zijn de absolute aantallen op basis van tabel 2.2 grafisch weergegeven. Figuur 1 Grafische weergave tabel 2.2
8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 2005 Uitstroombestemming PP
2006
2007 Totale uitstroom
2.2 Totstandkoming van het PP In paragraaf 1.2 zijn twee routes genoemd die tot een PP kunnen leiden: detentiefasering in het kader van TR en detentiefasering door het BSD buiten het kader van TR om, vaak in de vorm van een Basis Penitentiair Programma
7
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
(BPP)[5]. In het dossieronderzoek zijn 25 TR dossiers aangetroffen en 30 nietTR dossiers. Volgens de voorschriften van TR komen gedetineerden met een strafrestant van meer dan vier maanden in aanmerking voor TR. Gedetineerden die daarbuiten vallen worden door het BSD verder gefaseerd. Alle respondenten geven echter aan dat de termijn waarbinnen een TR-traject tot stand komt zoveel langer duurt dan de voorgeschreven termijn, dat hierdoor een vlotte fasering en de mogelijkheid van het tijdig starten van een PP in gevaar komt. Respondenten van de PI’s geven aan dat de termijn van advisering door de reclassering tot 150 dagen kan oplopen. De audit van TR die TNO in 2006 heeft uitgevoerd in opdracht van DJI constateerde dat de doorlooptijd te lang was. Het duurde gemiddeld 95 dagen om van een opdrachtverstrekking tot een goedgekeurd reïntegratieplan te komen. Als oorzaken voor het overschrijden van de termijnen noemen respondenten: - de omvang en diepgang van het RISc-onderzoek (met name in geval van verdiepingsdiagnose bij psychische of verslavingsproblematiek); - het niet goed op elkaar afstemmen van de hoeveelheid door PI’s aangevraagde adviezen en de hoeveelheid door de reclassering aan TR gealloceerde adviescapaciteit; - het niet tijdig beschikbaar zijn van processen verbaal die nodig zijn voor het uitvoeren van de RISc; - aanloopproblemen bij de start van de invoer van TR; - Verminderde flexibiliteit als gevolg van de taakscheiding advies/toezicht bij de reclassering. Overigens geven verschillende respondenten aan dat er verbetering zit in de aanlevertermijnen van adviesrapportages door de reclassering. Gedetineerden hebben echter op basis van de Penitentiaire Beginselenwet wel recht op tijdige detentiefasering. De in de wet geregelde detentiefasering heeft voorrang op het programma TR, omdat dit programma (nog) niet wettelijk verankerd is. Door uitspraken van de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing (RSJ) is de ruimte om het beoogde TRbeleid toe te passen kleiner geworden. Mede daarom worden TR-kandidaten
[5] Kortlopend Penitentiair Programma van 4 tot 8 weken dat door een Penitentiair Training Centrum (PTC) wordt uitgevoerd.
8
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
die na twee maanden nog geen uitgewerkt TR-plan hebben doorgefaseerd door het BSD. Tot 2007 werden ook TR-kandidaten die een hele hoge of lage score op de RISc haalden en daardoor niet voor interventies in aanmerking kwamen buiten het kader van TR door het BSD verder gefaseerd. Sinds 2008 blijven ook deze gedetineerden binnen TR, al gaven respondenten van twee verschillende BSD’s aan nog steeds gedetineerden met een lage RISc score overgedragen te krijgen van het CBTR. In de interviews kwamen enkele voorbeelden naar voren van gedetineerden aan wie het CBTR had besloten geen verdere interventies, fasering of vrijheden te verlenen, waarna vervolgens op grond van andere argumenten het BSD besloot toch weer een traject te starten. 2.2.1 Detentiefasering in het kader van TR Als er sprake is van een PP in het kader van TR, ligt er altijd een reclasseringsadvies op basis van de RISc ten grondslag aan het PP. Dit kan gemaakt worden in opdracht van het CBTR. Soms is er al een RISc afgenomen in opdracht van het OM. In de vorige paragraaf is de RISc genoemd als oorzaak voor de vertraging van het TR-traject. Een andere oorzaak van verminderde doorstroomsnelheid van een TR-traject die door de respondenten wordt genoemd is dat in een aantal trajecten eerst de interventies in het huis van bewaring of gesloten gevangenis worden afgemaakt, voordat een gedetineerde wordt doorgeplaatst naar een PP voor het verdere TR-traject. In één van de onderzochte locaties is het mogelijk om vanuit de PP-setting op de tijdstippen dat de intramurale interventie wordt gegeven terug te komen om deze af te ronden. Op de andere twee locaties is dit niet mogelijk omdat het teveel complicaties geeft vanuit beveiligingsperspectief. Ook geven respondenten aan dat het in sommige gevallen vanuit risicobeheersing niet gewenst is dat iemand al met een PP gaat, voordat de geïndiceerde interventies zijn afgerond. De interventies zijn namelijk nodig om de kans op recidive te verkleinen.
9
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Een alternatief dat een respondent van het CBTR noemt om een detentietraject te versnellen is de artikelplaatsing[6]. Er zijn ruimere mogelijkheden wat de termijn betreft en onbetaalde boetes zijn geen belemmering voor een artikelplaatsing, terwijl die dat wel zijn voor een PP. Ook is de invulling van een minimumprogramma van 26 uur per week bij een artikelplaatsing geen probleem. 2.2.2 Detentiefasering via het BSD Als de detentiefasering niet in het kader van TR plaatsvindt, voert het BSD de regie. Uit de interviews met de respondenten van het BSD blijkt dat er verschillende werkwijzen bestaan bij verdere doorfasering van gedetineerden. In één inrichting worden bijna alle gedetineerden die buiten TR vallen, maar wel aan de objectieve criteria voor een PP voldoen doorgefaseerd naar een BPP. Het strafrestant is bijna altijd te kort om een adviesrapport bij de reclassering aan te vragen en daarmee een uitgebreid PP mogelijk te maken. Als er wel sprake is van een strafrestant van meer dan vier maanden, biedt het BSD meestal een stapelvariant[7] aan. Een andere inrichting hanteert ongeveer dezelfde procedure, maar meldt een BPP-kandidaat bij de reclassering. De reclassering heeft dan de mogelijkheid binnen 10 dagen te adviseren ten behoeve van een uitgebreid PP, anders wordt het een BPP. De derde inrichting faseert gedetineerden waarvan na 60 dagen nog geen RISc is ontvangen vanuit het Huis van Bewaring door naar een BBI 20plus[8], maar niet naar een BPP. 2.3 Inhoud van het PP De relatieve stijging van de uitstroom via een PP komt voor een belangrijk deel voor rekening van de BPP’s (zie tabel 2.3). Het aantal BPP’s is namelijk veel minder sterk gedaald dan het totale aantal PP’s. Met name de reclasserings-PP’s zijn fors gedaald. Deze zijn met 26% teruggelopen sinds 2005. Het aandeel van de PTC[9]’s in de PP’s is fors. In het dossieronderzoek bleek dat het PTC in meer dan de helft van de PP’s een programma-onderdeel was. [6] plaatsing in bijvoorbeeld een behandelkliniek of (psychiatrisch) ziekenhuis [7] Bij een stapelvariant gaat een gedetineerde via een (Z)BBI naar een BPP [8] halfopen inrichting zonder verlof [9] Penitentiair Training Centrum
10
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Behalve in de BPP’s wordt het PTC ook in uitgebreide PP’s gebruikt als dagbesteding of arbeidstoeleiding. Anderzijds is er een toename van maatwerk binnen het PP waar te nemen. Uit tabel 1.5 van het dossieronderzoek blijkt dat er een relatie is tussen het gebruik van RISc en de mate waarin de inhoud van het PP uit maatwerk bestaat. Dit wordt door alle respondenten herkend. Als belangrijkste verklaring hiervoor geven de respondenten dat de TRmethode of de RISc meer problematiek (criminogene factoren) naar voren brengt (diepere en bredere diagnostiek), waarop maatwerk programmaonderdelen zoals reclasseringsinterventies, zorg of behandeling gebaseerd zijn. Ook een grotere herkenbaarheid van de reclasseringsinterventies, de verbeterde samenwerking tussen CBTR en BSD en een grotere deskundigheid van CBTR-trajectbegeleiders worden als oorzaken genoemd. Anderzijds zijn er enkele respondenten die aangeven dat het aanbod van programmaonderdelen nog niet volledig dekkend is voor alle problematiek. Uitbreiding van interventies en programma’s is volgens hen gewenst. De ingezette PP’s dienen erkend te zijn door de directie Gevangeniswezen. Er worden sinds 2004 geen nieuwe aanvragen voor erkenning van PP’s meer behandeld vanwege beleidswijzigingen als gevolg van met name de invoering van het programma TR. Er heeft sindsdien echter nog geen besluitvorming plaatsgevonden over een nieuwe wijze van erkenning. Wel is in 2005, voortvloeiend uit het programma TR, de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie geïnstalleerd. Deze commisie beoordeelt gedragsinterventies van de reclassering op hun bijdrage aan recidivevermindering, maar speelt geen rol bij de erkenning van PP’s. 2.4 Doel en doelgroep Uit tabel 1.3 van het dossieronderzoek blijkt dat door de toename van het gebruik van RISc aanzienlijk meer reïntegratieoverwegingen in de selectieadviezen genoemd worden dan in het onderzoek uit 2006. Ook het aantal negatieve overwegingen dat in een selectieadvies genoemd wordt, zoals hoog recidiverisico, en negatief gedrag tijdens detentie is toegenomen. Dit speelt met name bij de RISc-dossiers, zo blijkt tabel uit 1.4. Dit kan mogelijk als volgt verklaard worden: a. er wordt bij dezelfde categorieën gedetineerden door het gebruik van RISc meer problematiek gediagnosticeerd en in het selectieadvies benoemd;
11
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
b. de doelgroep van het PP is als gevolg van de RISc iets verschoven naar de groep waarbij meer problematiek aanwezig is; Alle respondenten onderschreven de eerste veronderstelling. Met betrekking tot de tweede veronderstelling waren de respondenten voorzichtiger. Geen enkele respondent beweerde dit stellig, maar een aantal respondenten vermoedde wel dat er een moeilijker groep bereikt werd. Een aantal respondenten vermoedde dat er geen sprake is van verandering van de doelgroep voor het PP. 2.4.1 Zorgbehoevende gedetineerden Bijna alle respondenten constateerden wel in meer of mindere mate een omslag in visie bij het opstellen van een selectieadvies. Waar vroeger het voldoen aan criteria en eventueel beloning voor goed gedrag het selectieadvies in belangrijke mate bepaalde, wordt er als gevolg van de RISc en TR nu meer vanuit een probleemdiagnose bij de gedetineerde geredeneerd. De redenering dat iemand voor een PP in aanmerking moet komen om aan zijn problematiek te werken wint terrein op de redenering dat iemand niet met PP kan vanwege zijn problematiek. Anders gezegd, de therapeutische benadering wint terrein op de beheersingsbenadering. Daarbij wordt een PP overigens niet als enige mogelijkheid gezien om aan problematiek of criminogene factoren te werken. Ook de artikelplaatsing, al dan niet gevolgd door een PP wordt als een vorm van maatwerk gezien. Dit geldt voor zowel de fasering in het kader van TR als door het BSD. Er zijn geen cijfermatige overzichten met betrekking tot artikelplaatsingen beschikbaar. In tabel 2.3 is te zien dat de plaatsing in DEMO instellingen ten opzichte van 2005 licht is gestegen, tegen de dalende trend van het aantal PP’s in. Uit de interviews komt geen eenduidige verklaring hiervoor naar voren. Het is juist de groep gedetineerden die veel begeleiding nodig heeft die bij deze instellingen wordt geplaatst. Het gaat echter om kleine aantallen (6%). 2.4.2 Drugsgebruik Voor zware drugsproblematiek is uitstroom via een PP niet de meest voor de hand liggende keuze, vaker wordt er in dat geval gebruik gemaakt van Verslavingsbegeleidingsafdelingen (VBA’s) en/of artikelplaatsingen in een kliniek. De kleine aantallen in ogenschouw nemend, illustreert tabel 1.3 uit het dossieronderzoek desondanks dat het vaker voorkomt dat een PP wordt gebruikt om aan verslavingsproblematiek te werken.
12
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Tabel 1.4 illustreert dat er geen toename is van gedetineerden die ondanks geconstateerd drugsgebruik in een PP geplaatst worden. In twee van de drie onderzochte inrichtingen geven respondenten aan dat er stemmen opgaan dat het Drugs Ontmoedigings Beleid (DOB) minder strak toegepast zou moeten worden ten aanzien van het blokkeren van detentiefaseringen. Behalve aan de in paragraaf 2.4.1. beschreven ontwikkelingen wordt dit ook toegeschreven aan de invloed van de ISD, waar sancties ook worden toegepast op basis van maatwerk in plaats van een standaardregelgeving zoals het DOB. Overigens is - ondanks discussie er over- het DOB in de praktijk nog wel maatgevend. 2.4.3 Kort gestraften In het themaonderzoek uit 2006 werd geconstateerd dat de kans op een PP voor korter gestraften (tot twee jaar) beduidend kleiner is, waarschijnlijk als gevolg van de doorlooptijd van het strafproces, de voorbereidingstijd voor een PP-plaatsing het belang van de gedetineerde bij een snelle plaatsing in een BBI of ZBBI. Uit tabel 1.1 blijkt dat in de drie onderzochte inrichtingen het percentage gedetineerden met een strafduur tot twee jaar dat met een PP uitstroomt sinds 2005 is gedaald. Uit tabel 2.4, die gebaseerd is op de totale landelijke cijfers blijkt echter dat er geen sprake is van een afname. Er is, bij de gedetineerden met een strafduur tot twee jaar, zelfs sprake van een lichte stijging van enkele procenten van het percentage gedetineerden dat via een PP uitstroomt. Het ligt voor de hand dat dit verband houdt met de relatieve toename van (kortdurende) BPP’s en dit dus voor een belangrijk deel PP’s betreft die buiten een TR-traject tot stand komen. De kans op een PP voor korter gestraften blijft echter beduidend kleiner dan die voor lang gestraften, zoals in 2006 reeds was geconstateerd. 2.4.4 PP’s zonder interventies Volgens de respondenten en de cijfers uit het dossieronderzoek zijn er minder PP’s zonder interventies omdat de RISc problematiek beter inzichtelijk maakt. Dit leidt tot meer maatwerk en meer interventies. Gedetineerden waarbij geen interventies geïndiceerd zijn, kunnen nog steeds voor PP in aanmerking komen. Meestal richt het PP zich dan op arbeid of onderwijs. Het PTC speelt hier vaak een rol in, maar een PP-geplaatste kan ook bij een werkgever aan de slag of regulier onderwijs volgen. Bij een basisPP wordt gebruik gemaakt van de PTC’s, maar de PTC’s kunnen ook ingezet worden bij een uitgebreid PP.
13
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Een enkele respondent van de reclassering vindt het wel bedenkelijk dat een PP in aansluiting op een lange vrijheidstraf op grond van de regelingen veel langer kan duren dan vanuit reïntegratieoogpunt noodzakelijk of wenselijk is. Het PP schiet dan zijn doel voorbij en wordt een “pretpakket”. 2.5 Risico-inschatting en aanvullende controle-instrumenten Bij de PP-adviezen die op een RISc gebaseerd zijn, is altijd een risicoinschatting gemaakt omdat dit onderdeel is van de RISc-methodiek. Uit tabel 1.6 valt af te lezen dat bij de door de Inspectie onderzochte dossiers de RISc een positieve invloed heeft op de toepassing van aanvullende controleinstrumenten. De toelichtingen van de respondenten zijn op dit punt echter uiteenlopend. Zo geven de respondenten van één reclasseringsunit aan regelmatig gebruik te maken van aanvullende controle-instrumenten, terwijl respondenten van een andere reclasseringsunit aangeven hier bijna nooit gebruik van te maken. De reclassering heeft geen handvaten of protocollen die aangeven bij welke risico-inschattingen welke controle-instrumenten toegepast zouden moeten worden. Wel werkt de reclassering momenteel aan het programma “Redesign Toezicht” waarin een aantal varianten van reclasseringstoezicht met bijbehorende intensiteit, mate en soort van toe te passen controleinstrumenten zijn omschreven. Respondenten van één inrichting geven aan dat het toepassen van controleinstrumenten vooral de taak en verantwoordelijkheid is van de reclassering en dat de inrichting zich er weinig mee bemoeit. Hierbij speelt ook een rol dat bij de uitvoering van een PP de taken van het CBTR en het BSD ophouden als het PP start en de gedetineerde onder de verantwoordelijkheid van de PIA valt. Er vindt geen terugkoppeling plaats over het verloop van het PP aan het CBTR of het BSD van de “zendende inrichting” (zie ook paragraaf 2.7). De andere inrichtingen geven aan dat de risicoafweging en eventueel in te zetten controle-instrumenten intern en/of samen met de reclassering worden besproken. Bij een BPP vindt er geen risico-inschatting plaats. Wel wordt het verlofadres gecheckt bij de politie en wordt het OM om advies gevraagd als er sprake is van een executie-indicator.
14
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
2.6 Incidenten In de periode van 2001 tot en met 2005 is het aantal voortijdig beëindigde PP’s gestaag toegenomen van 7% naar 11 % (tabel 2.5). Als het totaal in 2007 voortijdig beëindigde PP’s wordt afgezet tegen het totaal in 2007 gestarte PP’s (combinatie tabel 2.1 en 2.6), levert dat een percentage op van 13%. Niet alle in 2007 voortijdig beëindigde PP’s zijn in 2007 gestart, dus dit percentage is niet helemaal vergelijkbaar met de percentages uit tabel 2.5. Er zijn op dit moment echter geen exactere cijfers beschikbaar bij DJI[10]. De cijfers lijken te wijzen op een verdere stijging van het aantal voortijdig beëindigde PP’s. Er zijn echter grote verschillen tussen de PIA’s onderling. Zo is bij de PIA Rotterdam 6% van de PP’s voortijdig beëindigd, terwijl dit bij de PIA Groningen 18% is (zie tabel 2.6). Uit cijfers van de reclassering (tabel 2.7) is geen duidelijke stijging te zien in voortijdig beëindigde PP’s die door de reclassering zijn uitgevoerd. Het schommelt rond de 11%. Het mislukken van het PP is geen gevolg van het uitblijven van een risicoafweging. In het dossieronderzoek is namelijk te zien dat PP’s waarbij aanvullende controle-middelen zijn ingezet, vaker voortijdig beëindigd worden. Dit was ook in het onderzoek uit 2006 het geval. Er worden in de interviews meerdere oorzaken voor een mogelijke stijging van het aantal voortijdig beëindigde PP’s gegeven: - het gebruik van meer controle-instrumenten leidt tot meer geconstateerde overtredingen en daarmee tot meer voortijdige beëindigingen; - de reclassering treedt strikter op in reactie op overtredingen; - door het PP meer in te zetten om aan criminogene tekorten te werken, is het voor de justitiabele moeilijker om het PP succesvol te voltooien.
[10] De totaalcijfers uit tabel 2.1, 2.5 en 2.6 zijn niet geheel consistent doordat ze uit verschillende bronnen binnen DJI afkomstig zijn.
15
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
2.7 Samenhang in taak- en verantwoordelijkheidsverdeling Er zijn sinds 2006 twee belangrijke veranderingen in de organisatie van de PP’s doorgevoerd: 1. het CBTR heeft een steeds grotere rol gekregen in het vormgeven van trajecten en detentiefasering. (zie paragraaf 1.2); en 2. sinds halverwege 2007 zijn de Regionale overleggen Penitentiaire Programma’s ingesteld (RPP’s). Ad. 1 De inbedding van TR en de positie van het CBTR in het krachtenveld van PIA, BSD en reclasseringsorganisaties heeft enige tijd gekost. Procedures zijn in de loop van de tijd een aantal keer aangepast of aangescherpt. Ook in de laatste versie van het Draaiboek TR (november 2007) zijn een aantal onderwerpen nog niet volledig uitgewerkt zoals de procedure bij gedetineerden die niet willen meewerken aan TR en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het CBTR en de PIA bij de uitvoering van het PP. In het uitvoeringsveld zijn verschillende interpretaties en praktijken ontstaan. Ad. 2 De RPP’s zijn ingesteld naar aanleiding van het rapport van de werkgroep[11] “risicobeheersing PP”. De doelstelling van de RPP’s is volgens dit rapport “in gezamenlijkheid vorm geven aan de verantwoordelijkheid voor het nakomen van de afspraken m.b.t. procedures, tijdspaden en overige kwaliteitseisen, met als doel kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverhoging van de uitvoering. Daarnaast wordt er casuïstiek besproken. Deelnemers informeren elkaar, zorgen voor een verdere afstemming in de uitvoering en spreken elkaar aan op het nakomen van de afspraken.” In elk ressort wordt maandelijks een RPP gehouden. Deelnemers zijn de unitdirecteur van de PIA (voorzitter), het hoofd van de PIA, de aan de PIA verbonden selectiefunctionaris, het hoofd Centraal Bureau TR en de verantwoordelijke managers van de reclasseringsorganisaties. Respondenten die ervaring hebben met het RPP geven aan dat het RPP waardevol is en de communicatie door de RPP’s verbetert. Regelgeving, knelpunten in casussen, communicatie en het nakomen van afspraken over
[11] een werkgroep bestaande uit functionarissen van DJI en de drie reclasseringsorganisaties (3RO)
16
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
termijnen worden besproken, waardoor de communicatie verbetert. Er zijn echter ook kritiekpunten bij de respondenten: - Het is onduidelijk wie of wat het verantwoordelijke aanspreekpunt is bij de reclassering. De geografische indeling van het werkgebied, het gegeven dat er drie reclasseringsorganisaties zijn en de scheiding tussen de advies- en toezichttaak zijn daar debet aan. (tijdens de intramurale voorbereiding van het PP en de extramurale uitvoering vindt er overdracht plaats van de adviesunit naar de uitvoeringsunit) - Er lijkt in de ogen van een aantal respondenten een wildgroei aan overlegvormen te ontstaan, zonder doorzettingsmacht, waardoor de regie op het traject en de nazorg ontbreekt. - Er zijn teveel partijen met elk hun eigen interpretatie van procedures van PP betrokken. - De mate waarin de overleggen in een constructieve sfeer plaatsvinden wisselt. - Selectiefunctionarissen hanteren verschillende eisen ten aanzien van de uitwerking van PP-adviezen. 2.8 Kwaliteit van de dossiers De werkgroep Risicobeheersing heeft vastgesteld welke documenten in elk geval in het dossier opgenomen zouden moeten worden en sjablonen vastgesteld. Implementatie hiervan heeft echter niet in 2007 plaatsgevonden, maar pas in het begin van 2008. In de zomer van 2008 zal het WODC een audit houden op de implementatie van de door de werkgroep voorgestelde maatregelen. Uit het dossieronderzoek blijkt dat het aantal dossiers waarin niet vast te stellen was wat de (positieve en negatieve) overwegingen waren om iemand in een PP te plaatsen in 2007 beduidend lager was dan in 2005. In 2007 was dit nog 14% en 8%, terwijl dit in 2007 2% en 4% was (tabel 1.3 en 1.4). Ook de ontbrekende gegevens over de inhoud van het PP zijn gedaald van 17% naar 11% (tabel 1.5). Echter, de dossiergegevens over de uitvoering van het PP laten een ander beeld zien. Het aantal ontbrekende gegevens over controleinstrumenten is min of meer gelijk gebleven (14% en 15%, zie tabel 1.6) en de ontbrekende gegevens over de rapportage van incidenten is licht gedaald van 18 naar 16% (tabel 1.7). Dit laatste cijfer is mede te verklaren door het grote aantal ontbrekende eindrapportages in het penitentiair dossier (27%, zie tabel 1.9). De PIA stuurt
17
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
het penitentiair dossier twee weken na afloop van de detentie naar het Centraal Archief van DJI, terwijl de eindrapportages vaak later dan twee weken na afloop van het PP binnenkomen. Dit is echter geen verklaring voor het ontbreken van gegevens over de inzet van controlemiddelen, omdat deze in de voorbereidingsfase beschreven zouden moeten zijn. Uit het dossieronderzoek (tabel 1.9) bleek verder dat bij 4% van de penitentiaire dossiers de voordracht en de beschikking ontbrak. In 22% van de dossiers was geen reclasseringsadvies aanwezig, maar dat is dan ook voor de BPP’s geen verplicht document.
18
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
3 Conclusies en oordeel 3.1 Toepassing RISc Hoe vaak is een PP onderbouwd met de uitkomsten van de RISc? De ISt constateert een toename van het aantal RISc onderbouwingen bij PP sinds 2005. In 45% van de 55 onderzochte dossiers was het PP onderbouwd met een RISc. Hoewel de verwachting is dat door verdere inbedding van TR dit percentage zal stijgen, blijft de “snelle” detentieroute naar een BPP (waarbij geen RISc gebruikt wordt) bestaan voor gedetineerden met een strafrestant van maximaal vier maanden en gedetineerden die te lang op hun trajectplan moeten wachten en neemt het aandeel van de BPP’s in de totale hoeveelheid PP’s zelfs toe. Door deze ontwikkelingen tekent het verschil tussen BPP en het PP op basis van TR zich steeds scherper af. BPP
Uitgebreid PP
Buiten kader van TR
Binnen kader van TR
Regie bij BSD
Regie bij CBTR
Geen reclasseringsadvies
Wel reclasseringsadvies
Geen diagnostiek
Diagnostiek d.m.v. RISc
Selectie op basis van objectieve criteria/regelgeving
Selectie op basis van recidive inschatting
Programma gericht op arbeid/scholing
Programma gericht op werken aan criminogene tekorten
Geen risico-inschatting
Risico-inschatting d.m.v. RISc
Geen controle-instrumenten
Eventueel aanvullende controle-instrumenten
Door PTC uitgevoerd
Door reclassering uitgevoerd (evt. met medewerking van PTC)
Strafrestant korter dan vier maanden/trajectplan niet tijdig af
Strafrestant langer dan vier maanden
Duurt 4 to 8 weken
Duurt tot maximaal een jaar
Korte voorbereidingstijd
Langere voorbereidingstijd
De Inspectie acht het van belang dat voor beide categorieën gedetineerden de detentieroutes naar een PP blijft bestaan. De Inspectie acht het niet realistisch dat alle PP’s zo grondig voorbereid kunnen worden zoals binnen TR wordt beoogd. Ze wijst erop dat voor verreweg het merendeel van de
19
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
gedetineerden alleen een korte, snelle route tot een PP-plaatsing kan leiden vanwege de grote aantallen relatief korte straffen. Wel maakt de Inspectie zich zorgen over het verschil in rechtspositie tussen de twee detentieroutes. Dat rechtspositionele verschil manifesteert zich in de verschillende wijze van selectie, inhoud van het programma en toepassing van controle-instrumenten zonder dat dit onderbouwd is in een eenduidig wettelijk kader. De besluitvorming binnen TR-trajecten blijkt de toetsing door de beroepscommissie van de RSJ in een aantal gevallen niet te kunnen doorstaan. 3.2 Doel en doelgroep Draagt de werkwijze van het programma TR (of eventueel andere initiatieven of ontwikkelingen) er aan bij dat de kans op een PP bij een kortere strafduur, zorgbehoevendheid of drugsgebruik tijdens detentie groter wordt? Zorgbehoevendheid en drugsgebruik De Inspectie kan niet met zekerheid vaststellen of er meer gedetineerden met een zorgbehoefte of gedetineerden die tijdens detentie drugs hebben gebruikt voor plaatsing in een PP in aanmerking komen dan in 2005. DJI en reclassering kunnen dat ook niet vaststellen, omdat gegevens over artikelplaatsingen en PP’s niet op een samenhangende manier verzameld worden. Er zijn wel signalen die op een kleine verschuiving van de doelgroep ten gunste van deze categorieën kunnen wijzen. Daarbij signaleert de inspectie dat de invoering van TR tot een accentverschuiving heeft geleid waarbij het PP meer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan het wegwerken van criminogene tekorten dan voorheen. Probleemgedrag tijdens detentie wordt door de invoer van TR vaker niet meer alleen vanuit beheersingsoptiek, maar ook vanuit reïntegratieoptiek beschouwd. Door toepassing van de RISc wordt er dieper en breder problematiek gediagnosticeerd hetgeen leidt tot een toename van maatwerkprogramma’s gericht op individuele problematiek binnen de PP’s. De Inspectie oordeelt positief over deze ontwikkeling. De accentverlegging naar maatwerk in detentietrajecten roept wel de vraag op in hoeverre de regelgeving uit het DrugsOntmoedingsBeleid zich verhoudt met de doelstellingen van TR. De visie waar vanuit TR opereert vraagt om een flexibeler en meer op de persoon en traject afgestemd sanctiebeleid, waarbij het oefenen met andere gedrag en het maken van fouten als onderdeel daarvan gezien wordt.
20
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Strafduur De kans dat een gedetineerde met een korte strafduur (tot twee jaar) kan deelnemen aan een PP is nog steeds veel kleiner dan die van langer gestraften. Hoewel TR strakke termijnen kent voor het opstellen van reïntegratieplannen, worden deze nog niet gehaald. Voor de gedetineerden met een strafrestant van minder dan vier maanden of gedetineerden waarbij de totstandkoming van het reïntegratieplan langer op zich laat wachten, is er nog steeds de mogelijkheid om door het BSD doorgeselecteerd te worden en via een BPP uit te stromen. Dit is echter niet het gevolg van een stroomlijning van het selectieproces of van de invoer van TR, maar van lokale keuzes die de BSD’s maken bij gedetineerden die buiten TR vallen. De Inspectie oordeelt op basis hiervan dat met de invoering van TR de kansen voor korter gestraften (tot twee jaar) op plaatsing in een PP niet groter zijn geworden. PP zonder specifieke interventies Wordt het PP niet alleen exclusief gebruikt om doelgericht en programmatisch te werken aan het verminderen van recidiverisico’s, maar ook om de problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving beter op te vangen? Het PP wordt nog steeds ingezet om problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving op te vangen i.c. ten behoeve van gedetineerden die geen specifieke interventies behoeven. Daarnaast fungeert het (“kale”) BPP als “noodventiel” om de uitstroom via een PP te kunnen waarborgen, ook voor gedetineerden die een korte strafrestant hebben of waarvoor reclasseringsrapportage niet tijdig gerealiseerd kan worden. De Inspectie concludeert dan ook dat het gebruik van de PTC’s, als onderdeel van een uitgebreide PP, maar vooral ook bij de BPP’s van essentieel belang is om voor een grote groep gedetineerden de uitstroom via een PP mogelijk te maken. 3.3 Risicoafweging en gebruik toezichtarrangementen In hoeveel gevallen is er sprake van een toezichtarrangement op basis van een risico-afweging? Risicoafweging vindt bij gebruik van de RISc altijd plaats en de toename van het gebruik van de RISc leidt bij de onderzochte dossiers tot een toename
21
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
van het gebruik van een toezichtarrangement oftewel controle-instrumenten bij de PP’s die met een RISc zijn onderbouwd. De Inspectie concludeert echter dat er -net als in 2006- nog onvoldoende sprake is van uniformiteit en gemeenschappelijkheid in het toepassen van controle-instrumenten bij geïdentificeerde risico’s. De implementatie van het programma “Redesign Toezicht” beoogt hier verandering in te brengen. Ook wordt de verantwoordelijkheid van het wegen van risico’s en inzetten van controle-instrumenten op sommige plekken nog teveel aan de reclassering als uitvoerder van het PP overgelaten, terwijl dit een verantwoordelijkheid is die ook bij het CBTR, in haar rol als trajectregisseur, zou moeten liggen. Op andere plekken is wel zichtbaar dat dit als gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt gezien. De Inspectie oordeelt dat er ten aanzien van het gebruik van controleinstrumenten hoopgevende ontwikkelingen zijn, maar dat dit nog onvoldoende is geprofessionaliseerd. Bij de BPP’s is er geen sprake van een risicoafweging of gebruik van controleinstrumenten. In de lijn van de conclusies in paragraaf 3.1 acht de Inspectie het onwenselijk dat er dergelijke (rechtspositionele) verschillen binnen één juridisch kader bestaan. Zie ook de conclusie in paragraaf 3.1. 3.4 Incidenten Is er sprake van een toe- of afnemend aantal incidenten tijdens de uitvoering van het PP? Er lijkt sprake te zijn van een toename van voortijdig beëindigde PP’s. In elk geval zijn er grote lokale verschillen in het aantal succesvol verlopen en voortijdig beëindigde PP’s. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor te geven, maar er is onderzoek nodig om deze mogelijke verklaringen te kunnen onderbouwen. De Inspectie acht het voor een professionele inschatting en beheersing van recidiverisico’s tijdens het PP noodzakelijk dat er inzicht is in mogelijke verklaringen van trends en afwijkingen van incidenten tijdens het PP. 3.5 Samenhang in taak en verantwoordelijkheidsverdeling Is er sprake van een helder, samenhangend, door alle partijen gedeeld kader voor de uitvoering van PP waarbij verwachtingen over en weer helder zijn en is
22
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
er sprake van informatie-uitwisseling waardoor geleerd wordt van successen en mislukkingen? Er is met de komst van het CBTR een schakel aan de detentieketen toegevoegd. De integratie ervan en dan met name de verhouding met het BSD heeft enige tijd gekost, waarin men al werkende weg door botsingen en samenwerking nieuwe werkwijzen moest ontwikkelen. Daarbij is op een aantal punten de uitwerking van TR nog onduidelijk, waaronder de verhouding tussen de verantwoordelijkheden van de PIA en van het CBTR voor (het toezicht tijdens) de uitvoeringsfase van het PP. Ook is er nog sprake van een parallel detentiefaseringsysteem voor gedetineerden die buiten TR vallen. Dat door verschillende inrichtingen op verschillende wijze wordt gehanteerd. De informatie binnen het detentietraject is voor zover het detentietraject binnen TR valt tot het moment van start van het PP helder en sluitend omdat het CBTR hier de regie in heeft. Echter, doordat Het CBTR niet vanzelfsprekend bij de uiteindelijke uitvoering van het PP is betrokken, is de verbetercirkel van planning en verantwoording niet gesloten.[12] Daarbij is er geen enkele partij die de verantwoordelijkheid voor de integrale besluitvorming heeft. Deze is verdeeld tussen de directeur van de PI, het CBTR en de selectiefunctionaris. Een integrale afweging waarin inhoud, procedure, veiligheidsrisico’s en rechtspositie zijn betrokken vindt daarom niet plaats. De Inspectie oordeelt dat er van een vereenvoudiging van de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling geen sprake is. De instelling van het RPP is een poging om het gebrek aan samenhang in informatie-uitwisseling te compenseren, maar neemt de kern van het probleem - het gebrek aan samenhang in taak- en verantwoordelijkheidsverdeling- niet weg. Het is een “stapeling” van overleg in plaats van een “schakeling” in de taak- en verantwoordelijkheid structuur.
[12] Wel heeft het hoofdkantoor van DJI inmiddels de instructie gegeven dat het CBTR en de PIA de eindverslagen van de PP’s met elkaar uitwisselen.
23
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
3.6 Kwaliteit dossiers Zijn in het penitentiair dossier de documenten te vinden die volgens de door de werkgroep Risicobeheersing PP opgestelde kwaliteitseisen aanwezig zouden moeten zijn? Specifieke toetsing van de implementatie van de door de werkgroep voorgestelde maatregelen zal door het WODC in de zomer van 2008 worden uitgevoerd. De Inspectie heeft voor wat betreft de voorbereiding van de PP’s beter gedocumenteerde dossiers aangetroffen. Niet alleen waren de plaatsingen in een PP door gebruik van de RISc inhoudelijk beter onderbouwd, ook waren er vaker stukken aanwezig waaruit de onderbouwing bleek. Met betrekking tot de beschrijving van controle-instrumenten is er echter geen verbetering te zien. Dit kan ondermeer verklaard worden door het gebrek aan protocolisering van het gebruik van controle-instrumenten bij de reclassering (zie ook paragraaf 3.3). De Inspectie beoordeelt de kwaliteit van de dossiers nog niet als voldoende, maar ziet wel verbetering ten opzichte van het inspectieonderzoek in 2006.
24
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
4 Slotconclusie De Inspectie komt tot de slotconclusie dat er sinds het themaonderzoek uit 2006 verbeteringen zijn opgetreden in de uitvoeringspraktijk van de penitentiaire programma’s. De onderzochte PP’s die in het kader van TR zijn uitgevoerd zijn beter diagnostisch onderbouwd en hebben vaker een inhoud die afgestemd is op de criminogene tekorten van de individuele gedetineerde. De kwaliteit van de onderzochte dossiers is ten aanzien van de voorbereiding van de PP’s toegenomen. De Inspectie plaatst echter ook enkele kritische kanttekeningen. Er ontbreekt een samenhangend wettelijk kader waarin de verschillende detentieroutes naar een PP en een BPP zijn onderbouwd en vastgelegd. Een groot deel van de gedetineerden heeft geen toegang tot een TR-traject als gevolg van het niet voldoen aan de TR-criteria of trage planvorming. De Inspectie acht het echter wel wenselijk en mogelijk om voor deze groep activiteiten ten behoeve van de overgang naar volledige invrijheidstelling (waaronder PP) te verrichten. Het is onwenselijk dat bij gebrek aan sturing voor deze categorie gedetineerden grote verschillen in de uitvoeringspraktijk en (daarmee samenhangend) rechtspositie ontstaan. De gestandaardiseerde sanctieregel ten aanzien van druggebruik door gedetineerden (DOB-nota) verdient herijking in het licht van het streven naar maatwerk vanuit de TR-visie. Hiermee kunnen de mogelijkheden worden vergroot om een PP te gebruiken om op gecontroleerde wijze risico’s van overmatig drugsgebruik na een vrijheidstraf te verminderen. Er is geen sprake van een vereenvoudiging van de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling rond toelating tot en uitvoering van PP’s. Er is geen sprake van één integrale regievoerder die over alle informatie (over voorbereiding, verloop en afloop) beschikt. Op het niveau van de uitvoering
25
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
kan daarom onvoldoende worden geleerd worden van successen en mislukkingen. De Inspectie vraagt zich of de erkenningsregeling PP in deze vorm gehandhaafd moet blijven. Wellicht kan er aansluiting gezocht worden bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie.
26
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bijlage 1 Dossieronderzoek Uitwerking Dossieronderzoek 1. Inleiding Op 5 en 6 februari 2008 heeft de Inspectie een dossieronderzoek gehouden in het Centraal Archief van DJI in het kader van het vervolgonderzoek naar de uitvoeringspraktijk van Penitentiaire Programma’s. Voor het dossieronderzoek is een bronlijst gemaakt van alle gedetineerdendossiers met een Penitentiaire Programma dat in de tweede helft van 2007 is afgelopen en waarbij ook een periode in PI De Schie, PI Vught of PI Ooyerhoek is doorgebracht. De bronlijst bevat 82 dossiers, waarvan één dubbel. Van deze 81 dossiers waren er 55 bruikbare dossiers aanwezig in het Centraal Archief. Deze dossiers zijn in kaart gebracht met behulp van een checklist. De resultaten hiervan zijn vergeleken met de uitkomsten van (een deel van) het dossieronderzoek dat in het kader van het PP-onderzoek in 2006 is gehouden. Destijds is een steekproef van 72 dossiers genomen uit alle gedetineerdendossiers met een Penitentiaire Programma dat in 2005 was afgelopen en waarbij ook een periode in PI De Schie, PI Vught of PI Ooyerhoek is doorgebracht. 1.2 Niet-aanwezige dossiers Redenen dat een dossier niet aanwezig is in het Centraal Archief, kunnen zijn dat een dossier nog niet teruggezonden is vanuit de laatste inrichting, of dat een ex-gedetineerde inmiddels weer gedetineerd is geraakt. Bij 20 van de 26 ontbrekende dossiers lag de VI-datum in november of december 2007. Dit was na te gaan omdat de bronlijst deze gegevens bevatte en dus met de aanwezige dossiers vergeleken kon worden. 1.3 Verdeling dossiers naar herkomst PI Op de bronlijst stonden 33 dossiers uit PI Vught, 25 uit PI Zutphen en 28 uit PI de Schie. Omdat een gedetineerde in meerdere PI’s gezeten kan hebben, is de som van deze aantallen groter dan 82. Het gegeven dat een gedetineerde in een bepaalde PI heeft gezeten wil echter nog niet zeggen dat de selectie ook in die PI (of bureau CBTR) heeft plaatsgevonden. Soms zijn meerdere PI’s bij een selectie betrokken bijvoorbeeld als het een gestapeld detentietraject betrof. Ook kunnen meerdere reclasseringsunits bij een
27
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
selectie(advies) of uitvoering van een PP betrokken zijn. De uitkomsten zijn om die reden dan ook niet vertaald naar specifieke PI’s of reclasseringsunits. 1.4 Aandeel Basis Penitentiair Programma’s Van de 55 PP’s zijn er 23 BPP’s en is er bij twee dossiers niet vast te stellen of het een BPP betreft of niet. In bijna alle gevallen is er bij het BPP sprake van een programma dat zich beperkt tot een PTC-traject. In 12 gevallen waarbij het tot een BPP is gekomen is er wel ergens in het detentietraject reclasseringsadvies gegeven, in 7 gevallen in het kader van TR. 1.5 Strafduur en kans op PP Tabel 1.1 Strafduur
Aantal straffen[13]
Aantal PP’s
percentage
2005
0,5 < 1 jaar
150
20
13%
19%
1 - 2 jaar
81
22
27%
36%
2 - 3 jaar
48
23
48%
44%
> 3 jaar
40
17
43%
51%
Totaal
319
82
26%
28%
2. Reclasseringsadvies en RISc In 35 van de uitgevoerde PP’s is een onderbouwing met RISc teruggevonden. In 20 van de uitgevoerde PP’s was er geen sprake van uitvoering van de RISc. Tabel 1.2 RISc, TR en advies
RISc
Reclassering
TR
Geen RISc
25
Totaal
2
55
Geen TR
Advies reclassering Aantal dossiers
Onbekend
10
Geen advies RO 8
10
Uit tabel 1.2 blijkt dat er in 81 % van de dossiers vastgesteld kan worden dat er advies van de reclassering is aangevraagd of ontvangen. De adviesaanvragen van de inrichting zijn niet in het penitentiair dossier teruggevonden. In de overgrote meerderheid zijn de reclasseringsadviezen met een RISc onderbouwd. In bijna de helft van alle PP’s is er sprake van een [13] In de tweede helft van 2007 beëindigde detenties van minimaal 180 dagen die een periode in minimaal één van de drie onderzochte PI’s zijn doorgebracht
28
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
advies in het kader van TR. Daar moet ook bij worden bedacht dat de gevallen waarin een PP-kandidaat bijvoorbeeld wegens een te lage score buiten een TR traject viel, dit niet als een TR advies is aangemerkt (terwijl de RISc dus wel in het kader van potentiële kandidaatstelling voor TR was gemaakt). 3. Doel en doelgroep van het PP 3.1 selectie voor PP Tabel 1.3 In advies genoemde overwegingen voor plaatsing in
TR
Geen TR RISc
PP
Geen
Totaal
Totaal
RISc
[14]
2005
Verminderen van recidivekans
3
3
0
6
2
Concrete en expliciete reïntegratiedoelstellingen (maatwerk)
11
5
5
21
15
(zoals) Poging om van verslaving af te komen
3
1
0
4
2
(zoals)Arbeidstoeleiding
7
1
1
9
4
Subtotaal reïntegratieoverwegingen
(24)
(10)
(6)
(40)
(23)
Gedrag tijdens detentie
4
1
5
10
-
Geen reïntegratie overwegingen maar voldoet aan criteria PP
6
2
12
20
37
Overig
-
-
-
-
2
Niet vast te stellen
1
0
1
1
10
Totaal
35
13
24
72
72
Aantal dossiers
25
10
18
55
72
Er worden in 2007 meer reïntegratieoverwegingen en doelstellingen geformuleerd voor PP’s dan in 2005, namelijk 40 in 55 dossiers in 2007 ten opzichte van 23 in 72 dossiers in 2005. Dit geldt nog sterker als er TR (24 in 25 dossier) of RISc-advies (10 in 10 dossiers) aanwezig is. Daarbij blijft het mogelijk dat het PP gebruikt wordt zonder specifieke reïntegratieoverwegingen. In 2005 was in 14% van de dossiers niet vast te stellen wat overwegingen waren om iemand in een PP te plaatsen, in 2007 was dit 1%.
[14] Meerdere overwegingen per advies mogelijk, totaal 55 dossiers
29
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Tabel 1.4 Negatieve overwegingen in selectieadvies
TR
Geen
Geen RISc
Totaal
TR
Totaal 2005
RISc Negatief gedrag of incidenten tijdens detentie
2
0
2
4
3
In eerder stadium onttrekking tijdens verlof
1
0
0
1
4
Gebruik (soft-)drugs meer dan drie maanden voor
4
0
0
4
5
Recidive-risico hoog i.v.m. persoon en omstandigheden
8
1
0
9
3
Geen inzicht of ontkenning delictgedrag
1
1
1
3
-
Praktische overwegingen(b.v. taal)
0
1
1
2
-
Geen negatieve overwegingen
12
7
16
35
51
Ontbrekende gegevens
1
0
1
2
6
Totaal
29
10
21
60
72
selectieadvies
Er zijn in 2007 beduidend meer negatieve overwegingen in PP-selecties (23 van 60 = 38%) benoemd dan in 2005. (15 van 72 = 21%). Bij de RISc-adviezen is dit nog sterker het geval (18 van de 39 = 46%). In 2005 was in 8% van de dossiers niet vast te stellen wat negatieve overwegingen in het selectieadvies waren, in 2007 was dit 4%. 3.2 Inhoud van het PP Tabel 1.5 Concrete programmaonderdelen van het PP
TR
Geen TR RISc
Geen
Totaal
RISc
Totaal 2005
Alleen PTC programma
6
0
10
16
28
Alleen arbeid of voltijdsopleiding
4
3
3
10
12
PTC programma met daarbij zichtbaar maatwerk
7
4
1
12
4
Zichtbaar maatwerk zonder PTC
6
2
3
11
16
Niet vast te stellen vanwege ontbrekende stukken
2
1
3
6
12
Totaal
25
10
20
55
72
Uit tabel 1.5 blijkt dat in 2007 ten opzichte van 2005 de PP’s iets meer uit maatwerk bestonden Er was in 2007 23 keer sprake van maatwerk bij 49 dossiers waarbij dat vastgesteld kon worden (47%). In 2005 betrof dat nog 20 van de 60 dossiers waarbij dat vastgesteld kon worden (33%). Als alleen de
30
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
dossiers met een RISc worden meegenomen, is er sprake van 19 van de 32 dossiers (59%) waarbij er sprake is van zichtbaar maatwerk. Het gebruik van het PTC binnen een PP blijft gelijk ten opzichte van 2005, Bij ruim de helft van de PP’s wordt gebruik gemaakt van een PTC. In 2005 was bij 17% van de dossiers niet vast te stellen wat de inhoud van het PP was, in 2007 was dit 11%. 4. Risico-afweging, toezichtarrangement en incidenten In hoeveel gevallen is er sprake van een toezichtarrangement op basis van een risicoafweging? Tabel 1.6 Toezichtarrangement n.a.v. risicotaxatie
RISc
Geen
Totaal
RISc
Totaal 2005
Geen aanvullend toezichtarrangement
19
13
31
51
Verlengde ET-periode
2
0
3
2
Behandeling of 24-uurs voorziening
5
2
7
1
Andere toezichtarrangementen of combinatie
5
1
6
2
Niet vast te stellen
4
4
8
10
Totaal
35
20
55
72
Uit deze tabel blijkt dat het aantal toezichtarrangementen in 2007 (34%) fors is toegenomen sinds 2005 van 8% naar 34% van de dossiers waarbij het toezichtarrangement was vast te stellen. Bij de dossiers waarbij sprake was van een RISc was zelfs in 39% van de dossiers sprake van aanvullende controle-instrumenten. Opvallend is ook dat de categorie “Niet vast te stellen” iets groter is dan in 2005 ((15% t.o.v. 14%), waar deze categorie bij eerdere tabellen in 2007 is afgenomen ten opzichte van 2005. Tabel 1.7 Rapportage van Incidenten
2007
2005
Geen incidenten aangegeven
28
39
Incident leidt niet tot voortijdige beëindiging
9
10
Incident leidt tot voortijdige beëindiging
9
10
Niet vast te stellen
9
13
Totaal
55
72
31
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Op basis van de onderzochte dossiers wordt er een kleine relatieve toename in incidenten (van 14% naar 16%) en voortijdig beëindigde PP’s (van 14% naar 16%) geconstateerd sinds 2005. Gezien de kleine aantallen is het beter hier landelijke cijfers over op te vragen. Het percentage dossiers waarin niet is vast te stellen of er incidenten zijn geweest is licht gedaald van 18% in 2005 naar 16% in 2007. Tabel 1.8 Relatie
Geen
Incident leidt
Incident leidt
Niet vast
toezichtarrangement
incident
niet tot
wel
te stellen
beëindiging
tot beëindiging
19
5
3
4
31
6
2
6
2
16
Niet vast te stellen
3
2
0
3
8
Totaal
28
9
9
9
55
en incidenten Geen aanvullend
Totaal
toezichtarrangement Wel aanvullend toezichtarrangement
Deze tabel laat zien dat bij de dossiers waar aanvullende toezichtarrangementen zijn gebruikt, het PP vaker voortijdig wordt beëindigd (in 6 van de 16 dossiers met toezichtarrangement, tegen 3 van de 31 bij de dossiers zonder toezichtarrangement). Het gaat hier echter om zeer kleine aantallen. 5. Aanwezigheid van documenten Tabel 1.9 Aanwezigheid documenten
Aanwezig
Afwezig
Totaal
Voordracht PP
53
2
55
Adviesrapportage RO
43
12
55
Beschikking
53
2
55
Eindrapportage
40
15
55
Uit de tabellen 2 t/m 3.3, die betrekking hebben op de PP-selectie is af te lezen dat er minder gegevens ontbreken dan in 2005. Ook tabel 6 geeft aan dat er weinig informatie ontbreekt die betrekking heeft op het selectieadvies. Van de eindrapportage ontbreekt echter nog een behoorlijk gedeelte (27%). De dossiers waarin de eindrapportage ontbrak vertoonde geen patroon in datum einde detentie, Pi van herkomst, betrokken uitvoerder van het PP.
32
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bijlage 2 Cijfers PP De tabellen 2.1 t/m 2.6 in deze bijlage zijn op aanvraag van de Inspectie gemaakt door de afdeling CUB van DJI. Tabel 2.7 is gemaakt door de afdeling beleid van het hoofdkantoor van RN. Tabel 2.1: Aantal PP’s Jaar
Aantal gestarte PP’s
2000
606
2001
601
2002
707
2003
1140
2004
1765
2005
2059
2006
1943
2007
1570
Het aantal gestarte PP’s is na een periode van groei vanaf 2005 aan het dalen. Tabel 2.2: Bestemming bij uitstroom 2005
2006
2007
bestemming
aantal
percentage
Aantal
percentage
aantal
percentage
Hvb algemeen
2817
38%
1759
29%
1425
26%
137
2%
127
2%
91
2%
1810
24%
1807
29%
1763
33%
Gev. zorg
169
2%
151
2%
98
2%
BBI
445
6%
376
6%
394
7%
ZBBI
236
3%
191
3%
174
3%
1621
22%
1559
25%
1292
24%
210
3%
178
3%
158
3%
7445
100%
6148
100%
5395
100%
Hvb zorg Gev. algemeen
PP Onbekend Totaal
Deze tabel beschrijft het aantal en percentage gedetineerden met celbestemming PP op de laatste dag van detentie van alle in 2005, 2006 en 2007 beëindigde detenties van mannelijke gedetineerden met een duur van minimaal 180 dagen (met uitzondering van preventieve hechtenis, tbs of sov).
33
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bij een teruglopend aantal uitstromende gedetineerden (van 7445 in 2005 tot 5395 in 2007), is het percentage uitstroom via PP licht en onregelmatig opgelopen van 22% in 2005 tot 25% in 2006 en 24% in 2007. Afgezien van het percentage PP is er alleen nog verandering zichtbaar in het percentage Gevangenis Algemeen dat flink gestegen is ten koste van Huis van Bewaring Algemeen. Mogelijk komt dit effect voort uit de vervroegde doorplaatsing na vonnis in eerste aanleg. Tabel 2.3: Aard van het PP[15] 2005 Aard PP
aantal
2006
percentage
aantal
2007
percentage
aantal
percentage
Basis PP GW
770
39%
717
37%
716
46%
Overig PP GW
464
23%
422
22%
306
19%
PP reclassering
611
31%
646
33%
452
29%
PP DEMO-instellingen
88
4%
111
6%
91
6%
Onduidelijk
47
2%
47
2%
5
0%
1980
100%
1943
100%
1570
100%
Totaal
Hoewel het totaal aantal PP’s met ruim 20% is gedaald sinds 2005, is het aantal basis-PP’s is slechts met 6% gedaald. De relatieve stijging van de uitstroom van gedetineerden via een PP die in tabel 2.2 te zien is, komt dus voor een belangrijk deel voor rekening van de basis-PP’s. Ook is het aantal PP’s dat bij DEMO-instellingen wordt uitgevoerd licht gestegen. Het betreft hier echter te kleine aantallen om het totaalbeeld te beïnvloeden.
[15] De cijfers van 2005 van tabel 2.1 1 zijn destijds geleverd op basis van gedownloade bestanden van de 5 access-applicaties die de PIA's gebruikten. Door problemen, vooral het gevolg van de overgang van de systeembeheerders naar de SSC's, zijn de bestanden in 2006 en 2007 niet meer ontvangen. In tabel 3.3 is daarom noodgedwongen uitgegaan van standaardoverzichten van de PIA's. Eén van die standaardoverzichten heet "aantal pp's per soort" en daarop zijn de gestarte pp's (dus niet de beëindige pp's, zoals in 2005) weergegeven. Deze overzichten vormen de basis voor de cijfers van 2006 en 2007.
34
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Tabel 2.4: relatie detentieduur en PP 2005
detentieduur
aantal
%
aantal
PP
%
totaal
%
% PP tov
niet-PP
niet-PP
6 mnd - <9 mnd
384
24%
2874
49%
3258
44%
12%
9 mnd - < 1 jr
238
15%
1009
17%
1247
17%
19%
1 jr - < 18 mnd
320
20%
861
15%
1181
16%
27%
18 mnd - < 2 jr
189
12%
460
8%
649
9%
29%
2jr - < 3 jr
238
15%
405
7%
643
9%
37%
3jr - < 5 jr
142
9%
188
3%
330
4%
43%
5 jr - < 8 jr
47
3%
53
1%
100
1%
47%
8 jr - < 12 jr
16
1%
17
0%
33
0%
48%
12 jr of meer
1
0%
3
0%
4
0%
25%
Totaal
1575
100%
5870
100%
7445
100%
21%
%
Totaal
%
% PP tov
2007 Detentieduur
Aantal
%
Aantal
PP
niet-PP
niet-PP
6 mnd - <9 mnd
289
22%
1902
46%
2191
41%
13%
9 mnd - < 1 jr
193
15%
702
17%
895
17%
22%
1 jr - < 18 mnd
221
17%
557
14%
778
14%
28%
18 mnd - < 2 jr
141
11%
303
7%
444
8%
32%
2jr - < 3 jr
210
16%
336
8%
546
10%
38%
3jr - < 5 jr
160
12%
209
5%
369
7%
43%
5 jr - < 8 jr
64
5%
74
2%
138
3%
46%
8 jr - < 12 jr
13
1%
19
0%
32
1%
41%
12 jr of meer
1
0%
1
0%
2
0%
50%
1292
100%
4103
100%
5395
100%
24%
Totaal
35
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Tabel 2.5: Voortijdig beëindigde PP's in 2005 naar reden voortijdige beëindiging
Verdenking strafbaar feit
2005
2004
2003
2002
2001
33
27
15
8
14 3
Drugsgebruik
7
13
7
12
Bij herhaling ontduiken PP
29
22
11
5
Overtreding andere regels PP
63
31
21
7
14
Overtreding ET-regels
11
27
28
8
2
Eigen initiatief deelnemer
9
6
10
Overleden
1
Overige reden
62
38
23
7
4
Totaal
215
164
95
47
41
in % van totaal aantal beëindigde pp's
11%
10%
12%
7%
7%
4
Tabel 2.6 Overzicht voortijdige beëindigingen PP Periode 1-1-2007 t/m 31-12-2007 PIA Reden voortijdige beëindiging PP Roermond (Bij herhaling) ontduiken PP of ED
PIA Rotterdam
PIA Groningen
PIA Arnhem
PIA Haarlem
Totaal
23
4
1
8
13
Bandsabotage
0
1
0
0
0
49 1
Drugsgebruik
4
1
5
0
3
13
Eigen initiatief deelnemer
3
0
2
2
0
7
Niet betalen boetes
1
2
0
0
1
4
12
7
3
11
13
46
Overige reden Overschrijding max dagen
0
0
0
1
0
1
Overtreden andere regels PP of ED
3
5
5
6
24
43
Overtreden ET- of ED-regels
0
2
0
1
3
6
Verdenking strafbaar feit
Totaal
7
3
2
4
11
27
53
25
18
33
68
197
Tabel 2.7: Voortijdig beëindigde PP’s PP’s
Regulier
Voortijdig
Totaal
% voortijdig
beëindigd
beëindigd
2005
1130
139
1269
11%
2006
1196
126
1322
10%
2007
886
122
988
12%
beëindigd
36
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bijlage 3 Respondenten -
Adviseur en uitvoerder PP RN unit Rotterdam Adviseur en uitvoerder PP RN unit Helmond/Boxmeer Adviseur en uitvoerder PP RN unit Zutphen Beleidsmedewerker DJI Beleidsmedewerker RN Hoofd en medewerker BSD van PI Achterhoek, locatie Ooyerhoek Hoofd en medewerker BSD van PI Rijnmond, locatie De Schie Hoofd en medewerker BSD van PI Vught, locatie Vosseveld Hoofd en trajectbegeleider CBTR Vught Hoofd en trajectbegeleider CBTR Rijnmond Hoofd en trajectbegeleider CBTR Achterhoek Drie selectiefunctionarissen van DJI
37
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bijlage 4 Documentatie - Agenda’s en verslagen van de RPP’s Rijnmond, Arnhem, Roermond - Draaiboek Samenwerkingsmodel GW-3RO Terudringen Recidive, (DJI/3RO) november 2007 - Risicobeheersing PP’s, kwaliteitsverbetering uitvoering (eindrapport werkgroep DJI/3RO), maart 2007
38
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
Bijlage 5 Toetsingskader Conclusie themaonderzoek PP 2006 De ISt concludeert op basis van het dossieronderzoek dat kwetsbare gedetineerden en gedetineerden van wie de detentie problematisch verloopt, minder kans hebben om in een PP geplaatst te worden dan mondige, zelfstandige gedetineerden, die goed voor zichzelf kunnen zorgen. Zowel het feit dat deze kwetsbare kandidaten op basis van hun gedrag niet in aanmerking worden gebracht voor een PP, als het niet beschikbaar zijn of toegankelijk zijn van passende programma’s lijkt daarvan een oorzaak te vormen De ISt concludeert ook dat gebruik van drugs in de inrichting veel invloed heeft op de mogelijkheid om in een PP geplaatst te worden. Vier van de vijf gedetineerden die op drugsgebruik zijn betrapt, worden niet in een PP geplaatst. Gedetineerden die een gevangenisstraf van meer dan drie jaar ondergaan hebben een vier maal (volwassenen) tot zeven maal (Jovo’s) grotere kans hebben om in een PP geplaatst te worden dan gedetineerden die een straf korter dan een jaar ondergaan. Een systematische beoordeling van risico’s vindt onvoldoende plaats. Het ontbreekt aan een kader waarbinnen de uitkomsten van een risicobeoordeling vertaald worden in een passend toezichtarrangement. Het toenemend gebruik van de Risico Inschatting Schalen (RISc) heeft een positief effect op de kwaliteit van de risicobeoordeling.
Aanbeveling Themaonderzoek PP 2006 Vergroot de kansen voor de volgende groepen gedetineerden om in een PP geplaatst te worden: gedetineerden met straffen korter dan een jaar, zorgbehoevende gedetineerden en gedetineerden die tijdens detentie drugs gebruikt hebben.
Norm
Onderzoeksvraag
De toepassing van de objectieve en subjectieve criteria voor plaatsing in een pp vindt eenduidig en zorgvuldig plaats zodat de negatieve invloed van op zichzelf neutrale kenmerken (als strafduur, zorgbehoevendheid of drugsgebruik tijdens detentie) op de kans op een PP wordt teruggedrongen.
Draagt de werkwijze van het programma TR (of eventueel andere initiatieven of ontwikkelingen) er aan bij dat de negatieve invloed van op zichzelf neutrale kenmerken (als strafduur, zorgbehoevendheid of drugsgebruik tijdens detentie) op de kans op een PP wordt teruggedrongen.
Bevorder het gebruik van RISc bij de voorbereiding van Opladingen (zodat een toename van toezichtarrangementen gebaseerd op risicoafweging gerealiseerd wordt).
Er is een toename van aantal RISc onderbouwingen bij PP
In hoeveel van de gevallen wordt er in het PP-advies gebruik gemaakt van de uitkomsten van de RISc? In hoeveel gevallen is er sprake van een toezichtarrangement op basis van een risico-afweging?
Er is een toename van risicoafweging en gebruik van toezichtarrangementen
Is er sprake van toeof afnemend aantal incidenten tijdens de uitvoering van het PP?
39
April 2008
Vervolgonderzoek - Praktijk Penitentiaire Programma's
De ISt komt tot de conclusie, dat het PP niet exclusief dient om doelgericht en programmatisch te werken aan het verminderen van recidiverisico’s, maar ook legitiem kan worden ingezet, om de problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving beter op te vangen. De ISt constateert dat er bij verschillende groepen functionarissen op dit punt onjuiste opvattingen leven als zou de PPplaatsing uitsluitend voor het bewerkstelligen van veranderingen in houding en gedrag ten behoeve van de vermindering van het recidiverisico van de gedetineerde moeten worden ingezet. De informatie in de penitentiaire dossiers voldoet niet aan de in de Pm vastgelegde eisen. In veel dossiers ontbreken belangrijke stukken die deel uit moeten maken van het penitentiaire dossier. De kwaliteit van de informatie die wel in de penitentiaire dossiers kan worden teruggevonden is overwegend niet van voldoende kwaliteit om de voorbereiding, besluitvorming, uitvoering en verantwoording over het verloop van het PP te kunnen beoordelen.
Elk van de partijen kiest ervoor zijn verantwoordelijkheid voor het PP beperkt in te vullen. Iedere schakel in het proces neemt verantwoordelijkheid voor zijn eigen stukje, maar is daarbij onvoldoende op de hoogte van wat de andere partijen voor verwachtingen hebben over hoe hij zijn rol zal invullen. Er is geen helder, samenhangend, door alle partijen gedeeld kader aan de hand waarvan partners kunnen beoordelen welke informatie ze wel en niet met anderen moeten delen.
Zorg ervoor dat de toegang tot het PP voor gedetineerden die geen specifieke interventies behoeven (de huidige doelgroep) gehandhaafd blijft.
PP wordt ook ingezet om problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving op te vangen i.c. ten behoeve van gedetineerden die geen specifieke interventies behoeven.
Wordt het PP niet alleen exclusief gebruikt om doelgericht en programmatisch te werken aan het verminderen van recidiverisico’s, maar ook om de problemen rond de overgang van detentie naar de samenleving beter op te vangen?
Ontwikkel een eenvoudige standaard voor het vastleggen van gegevens met betrekking tot detentieverloop, overwegingen die leiden tot het al dan niet plaatsen van een gedetineerde in een PP, de daarbij gemaakte risicoafweging, de keuze van toezicht- arrangementen, een verantwoording over het verloop van het PP en het bereiken van de aan het PP verbonden doelstellingen. Sluit daarvoor aan bij het systeem van kwaliteitseisen, dat door de werkgroep Risicobeheersing PP van DJI is voorgesteld. Kies voor een ingrijpende vereenvoudiging van de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling rond toelating tot en uitvoering van PP’s. Zorg voor een verantwoordelijkheidsverdeling die bijdraagt aan een vanzelfsprekende en natuurlijk verlopende informatie-uitwisseling tussen bij PP’s betrokken organisaties en functionarissen, waardoor op het niveau van de uitvoering geleerd kan worden van successen en mislukkingen.
Overwegingen die leiden tot het al dan niet plaatsen van een gedetineerde in een PP, de daarbij gemaakte risicoafweging, de keuze van toezichtarrangementen, een verantwoording over het verloop van het PP en het bereiken van de aan het PP verbonden doelstellingen zijn terug te vinden in rapportages en het penitentiar dossier volgens het systeem van kwaliteitseisen zoals door de werkgroep Risicobeheersing PP opgesteld.
Zijn in het penitentiair dossier de documenten te vinden die volgens de door de werkgroep Risicobeheersing PP opgestelde kwaliteitseisen aanwezig zouden moeten zijn?
Er is een helder, samenhangend, door alle partijen gedeeld kader voor de uitvoering van PP waarbij verwachtingen over en weer helder zijn en er is sprake van informatieuitwisseling waardoor geleerd wordt van successen en mislukkingen
Is er sprake van een helder, samenhangend, door alle partijen gedeeld kader voor de uitvoering van PP waarbij verwachtingen over en weer helder zijn en er is sprake van informatieuitwisseling waardoor geleerd wordt van successen en mislukkingen?
40
Justitie werkt aan een veiliger samenleving
Justitie voorkomt en bestrijdt criminaliteit. Adequate opsporing, snelle berechting en consequente uitvoering van straffen en maatregelen zorgen dat Nederland veiliger wordt.
Uitgave April 2008, Ministerie van Justitie, Inspectie voor de Sanctietoepassing,
Postbus 20301, 2500 EH Den Haag