Vijftig jaar openbaar kunstbezit in een fraai boek “Ik herinner me nog zeer goed wanneer het eerste nummer op de radio aangekondigd werd. Ik was er zeer benieuwd naar en kon niet wachten tot het verscheen. Het eerste blad met De volkstelling van Pieter Bruegel heb ik zeker vijf keer gelezen en ook op de radio gehoord. Ook het blad over Jacob Jordaens viel bijzonder goed mee en is in mijn herinnering gebleven. OKV is werkelijk een prima initiatief en ik ben verwonderd dat er zo veel kunst in Vlaanderen is. Het tijdschrift heeft mijn interesse in kunst sterk bevorderd en gevormd.” Zo reageerde Daniel Van der Spiegel op onze oproep wat Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen voor onze abonnees betekent heeft in de loop van hun leven. Vierden we vorig jaar onze vijftigste jaargang dan vieren we dit jaar onze vijftigste verjaardag. Er verschijnt een boeiend en mooi boek waarin auteur Rik Sauwen onze geschiedenis minutieus beschrijft. Wat waren de drijfveren van de initiatiefnemers? Wie koos de onderwerpen en wie schreef de teksten? Opvallend is hoe van in het begin voor een multimediale aanpak werd gekozen, door het gedrukte beeld met radio en televisie te ondersteunen. Opvallend is ook hoe het initiatief zich voortdurend opnieuw uitvond en evolueerde tot het huidige kunsten erfgoedtijdschrift. In een tweede deel van de publicatie laten we verschillende experts aan het woord over het begrip ‘openbaar kunstbezit’ in Vlaanderen. Professor Willem Elias (VUB) bekijkt het vanuit de pedagogische kant en Drs. Jozef Glassée legt uit hoe al ‘ons kunstbezit’ in de musea terechtkwam. Professor Annick Schramme (UIA) staat stil bij de intrigerende evolutie dat privéverzamelaars niet langer hun collectie aan een museum schenken, zoals vroeger het geval was, maar zelf een museum of tentoonstellingsruimte inrichten. Vijftig jaar Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen betekent ook vijftig jaar evolueren van vormgeving. Een analyse die misjel Vossen, docent aan het Plantininstituut, doet en besluit dat niet alleen inhoudelijk maar ook vormelijk het openbaar kunstbezit in Vlaanderen tot het erfgoed van de visuele communicatie behoort. Het boek is rijkelijk geïllustreerd met veel aandacht voor de meest uiteenlopende kunstwerken die we in de loop der decennia besproken hebben. En ook de vele getuigenissen van onze abonnees komen aan bod in het boek. Want hoe we het draaien of keren, zonder onze lezers stonden we er vijftig jaar na het eerste nummer niet meer. Bestel het boek dus en op naar de volgende vijftig jaar!
INHOUD 2
Johan Clarysse Het beeld en de zin
10
Museum Louvre Lens Dwarsdoorsnede van de cultuurgeschiedenis
14
Aeneas’ omzwervingen door Sebastiaan Vrancx Tien nieuwe tekeningen voor Museum PlantinMoretus
18
Una storia particolare Etrusken te gast in Tongeren
24
De Muziekles Antoine Watteau in Bozar
30
Alfred Ost als gulle schenker De kleren van de meester Alfred Ost in Hoogstraten Boeken 9 s Webstek 30
Peter Wouters
THEMA FeliXart Museum 2 28 32 40
Avant-garde / Felix De Boeck / Hedendaagse kunst Felix De Boeck (1898-1995) Van Museum Felix De Boeck naar FeliXart Aspecten, reflecties en talenten Praktisch
1
Johan Clarysse
Het beeld en de zin De actieve kunstliefhebber komt Johan Clarysse regelmatig tegen op tentoonstellingen en solopresentaties. Rond zijn veertigste is hij zich helemaal als schilder gaan profileren, een late roeping als het ware.
LENTEBEELDEN
Johan Clarysse (°Kortrijk 1957) studeerde filosofie aan de Leuvense universiteit en volgde er ondertussen lessen aan de academie. Hij kreeg er les van Marc Raes die hem vooral leerde tekenen. Daarna trok hij naar de academie in Brugge. Hier zijn het de namen van Jan Karel Demarest, Johan Janssen en Jan Karel Verbeke die hem als leraars zijn bijgebleven. In Kunsthuis Loosveldt in Brugge heeft hij zijn eerste individuele tentoonstelling in 1990. Hij werkt dan nog in de sfeer van de lyrische abstractie. “Ik ben daarmee gestopt na een bezoek aan het concentratiekamp van Dachau. Met die ervaring wou ik iets beeldends doen. Ik kon hier met de lyrische abstractie geen weg. Ik wou meer indringende beelden maken. Ik dacht aan Francis Bacon die beweerde dat abstractie nooit wreed kan zijn.” We zijn dan inmiddels in 1995 aangeland. Hij verzamelt archiefbeelden van Dachau en kopieert die. Hij maroufleert ze, overdekt ze met diverse lagen glacis en tekent daarop wat hij symbolen van cocooning noemt, de oppervlaktestructuur van het leven. Hij brengt ook het woord, de taal in het werk. Het zijn grootschalige werken van bijna drie meter breed. Hij wordt ermee geselecteerd voor de prestigieuze Europaprijs voor Schilderkunst 1996 in Oostende. Dat is zowat een kanteljaar. Hij komt naar buiten met zijn Lentebeelden, bij dezelfde galeriehouder, Rob Loosveldt, die inmiddels in de buurt van het toenmalige Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (nu MuZee) te Oostende al enkele jaren een nieuwe galerie heeft geopend. Die wer-
2
ken vormen een emotionele tegenpool met de voorgaande. Lentebeelden is de quasi letterlijke vertaling van het Japanse shunga. En shunga zijn eigenlijk erotische prenten, want lente wordt in Japan blijkbaar eufemistisch gebruikt voor seks. De Japanners hebben een grote traditie in erotische prentkunst die vooral in de Edoperiode (zeventiende tot negentiende eeuw) haar hoogtepunt bereikte. Ook hier maakt Clarysse kopieën van die prenten, brengt ze aan op doek of paneel en overschildert ze zodanig dat ze nog steeds zichtbaar blijven, zij het iets moeilijker leesbaar. Hij combineert die beelden met Franse woorden. Niet toevallig Frans, dat heeft voor ons een heel andere gevoelswaarde dan Engels of Duits. Frans associëren we eerder met het charmerende, met de luxe, calme et volupté van Baudelaire en Matisse. Soms verwerkt hij ook nog sjabloonachtige figuren in de werken en bekomt op die wijze interessante dialogen of aanzetten daartoe voor de kijker. Een vrijend koppel met daaronder het woord célébration wordt overschilderd met muisjes. Muizen staan in de klassieke mythologie voor wellust en ook in het volkse taalgebruik hoeft de betekenis niet uitgelegd. Wat Clarysse in feite doet is spelen met betekenissen: door de onderliggende tekening wordt al het andere, zowel woorden als sjablonen, geërotiseerd. HANDELINGEN, JOH.
7 EN MATT. 5
Een aantal jaren later, in 2003 en 2004, vindt Johan Clarysse vooral inspiratie in de film. Zowel in Ceci n’est pas de la tristesse bij Galerie S. & H. De Buck in Gent als later
.. .
Lentebeelden (célébration), 1996, acryl op paneel, 90 x 70 cm Zonder titel (Handelingen 9), 2005, acryl op doek, 140 x 180 cm
3
Foto: Saskia Vanderstichele
Johan Clarysse
Zonder titel (sujet), 1996, acryl op paneel, 100 x 240 cm
in Roeselare en Damme toont hij filmstills die hij al schilderend manipuleert en interpreteert. “Die beelden hadden een emotionele intensiteit waar ik toch wel afstand van wilde nemen. Ze zijn daarom eerder monochroom geschilderd en voorzien van tekst.” In de tentoonstelling te Gent zien we nog dat Clarysse de beelden combineert met kleurvlakken en dat hij de tekst zowel over het beeld als over het kleurvlak zet. Later verdwijnt het kleurvlak en blijft enkel het beeld met daarop de tekst. Zo ontstaat een reeks schilderijen met de vermelding Handelingen gevolgd door een cijfer. Hij toont ze in de tentoonstelling Alle Lust will Ewigkeit in CC De Spil te Roeselare. Handelingen verwijst natuurlijk naar het boek over de handelingen der apostelen in het Nieuwe Testament. “Die verwijzingen waren niet volledig arbitrair. In het lager onderwijs had ik een meester die heel boeiend kon vertellen. Zo herinner ik me nog levendig de bekering van Saulus die van zijn paard gebliksemd werd.” In het gesprek waarbij we zijn evolutie overlopen, verwijst hij ook naar de foto’s van Olivier Toscani waar het merk Benetton zijn ophefmakende reclamecampagnes mee stoffeerde. Tussen het beeld en het merk was er geen enkel verband. Johan Clarysse zette in 2004 zelf een klein experiment in die zin op. Tijdens zijn tentoonstelling te Roeselare werden een duizendtal affiches verspreid. Ze gaven twee werken van hem weer, een schreeuwende man en een roepende vrouw, beiden in close-up en voorzien van een opschrift (respectievelijk ‘Joh. 7’ en ‘Matt. 5’). Ze waren overal in de stad te zien, ook op enkele panelen aangebracht naast officiële verkiezingsborden. Mensen die vertrouwd zijn met bijbelteksten weten dat de verwijzingen naar Mattheus en Johannes eigenlijk een beetje vals, want onvolledig zijn. Het is een Spielerei, eens kijken hoe men reageert op werk in de publieke ruimte en natuurlijk ook op het innemen van die publieke ruimte. Maar het is ook een statement: daar waar de reclame over het algemeen een gevoel van welbehagen wil creëren, zijn die woedende gezichten in het stadsbeeld eerder dreigend, scheppen ze een sfeer die niet beantwoordt aan onze verlangens.
4
De relatie woord - beeld is een constante het werk van Johan Clarysse. Hij gaat niet enkel termen of losstaande woorden, maar ook zinnen gebruiken in diezelfde tentoonstelling. Meestal is er eerst het beeld en dan pas de zin, een zeldzame keer maakt hij de omgekeerde beweging. “Het zinnetje is nooit een uitleg voor het beeld. Ik kader heel bewust het beeld om er spanning in te krijgen. Soms neemt een tekst het hele schilderij in.” Hij geeft het voorbeeld van een tekst van Frank Zappa die hij gebruikte: “What’s the ugliest part of your body? Some say your nose, some say your toes, but I think it’s your mind.” Clarysse: “Het schilderij zelf is eerder romantisch en zou zonder tekst een slecht schilderij zijn. Ik gaf de werken bewust ‘Zonder titel’ als titel omdat de tekst integraal deel uitmaakt van het beeld, een bewust beeldelement is.” Hier is Clarysse uiteraard geen uitzondering in en sluit hij zich aan bij een lange en grote traditie van kunstenaars die tekst als een beeldelement in hun werk beschouwen. Hij maakt ook geregeld gebruik van veelluiken. Dat zijn soms diptieken zoals in Lentebeelden al het geval was, maar het kunnen ook polyptieken zijn. Zo heeft hij er een gemaakt van twaalf doeken. Er is geen tekst te bespeuren. “Het literair aspect komt hier naar voor door de combinatie van de beelden. Ik zorg voor een stemming, de kijker kan er een verhaal bij bedenken.” IS ‘HET KWADE’ VAN GROOT BELANG VOOR
‘HET GOEDE’?
In april 2006 krijgt Johan Clarysse een residentie in de Fundacion Cultural Knecht-Drenth in Callosa, een dorp in de buurt van Alicante. Het is voor hem een uitstekende gelegenheid om van daaruit naar de Andalusische steden te gaan om er de geroemde Semana Santa mee te maken. Hij houdt er een dagboek bij dat te vinden is op zijn website en dat meteen illustreert dat hij naast de schilderkunst ook wel het woord beheerst. Het hele gebeuren rond de Goede Week in Al Andaluz kan geen mens onberoerd laten, of je nu gelovig bent of niet. De plasticiteit treft hem in de puntige kappen van de boetelingen, de barokke beelden
.. .
Is evil of great importance to the good?, 2007, acryl op doek, 60 x 50 cm The whispering of dancing, 2009, acryl op doek, 90 x 70 cm Is evil of great importance to the good?, 2007-2008, acryl op doek, 140 x 180 cm
5
Foto: Saskia Vanderstichele
Johan Clarysse
Confessiones (Lyotard), 2008, acryl op doek, 100 x 100 cm Suspicious portraits (Lars), 2011, olieverf op doek, 70 x 90 cm
en de loodzware platforms die vele tientallen stoere mannen dragen, de mantilla’s van de vrouwen die een spel van schaduwen op de gezichten tekenen. Hij wordt ook getroffen door de impact van het gebeuren, van de ideologie op de mensenmassa. Met zijn filosofische achtergrond kan hij niet anders dan associëren met de invloed van andere ideologieën waarin het individu als zodanig verdwijnt, oplost in een massa. “Die scala aan emoties is fascinerend. Je wordt daar toch in meegesleurd. Het is theater en toch zo echt. Ik hou van die ambigue situaties, dat intrigeert me.” Uit Andalusië bracht Clarysse veel foto’s en videomateriaal mee en dat is een schat waaruit hij inspiratie put. De schilderijen zelf zijn in het atelier in Brugge ontstaan en gegroepeerd in een reeks met als titel: Is evil of great importance to the good?. In 2008 maakt hij zijn Confessiones, een reeks portretten van filosofen. “Door een tekensysteem toe te voegen zorg ik voor een doorbreken van het traditionele portretgenre.” Bij de postmoderne filosoof Jean-François Lyotard ontsnappen er precies kleine luchtbellen uit zijn gezicht. Die belletjes vormen eigenlijk een woord in brailleschrift en staan voor ‘verschil’, een heel belangrijk begrip bij deze denker (zie Le Différend). Het is duidelijk dat de filosofische opleiding van Johan Clarysse sterk doorspeelt in zijn werk. In dit geval is dit pertinent, maar het zal ook bij andere werken de aandachtige kijker niet ontgaan. En dat Clarysse in de wereld van vandaag leeft en werkt is even duidelijk. Zijn werk is verankerd in datgene wat er dagelijks gebeurt – zoals vele kunstenaars is hij zich daar maar al te zeer van bewust – maar hij interpreteert die gebeurtenissen, trends en stromingen van op enige afstand. Hij reageert op eigenzinnige wijze. Hij herschikt beelden van die werkelijkheid, ze bevreemden ons en toch weer niet. In 2009 maakt hij een reeks werken onder de titel Change is coming, over al die beloofde veranderingen in ons leven met Obama, het klimaat, de crisis, enz. Onderdeel van deze reeks, waar vaak een soort surreële sfeer om de hoek loert, zijn een aantal schilderijen van dansende soefi’s, na een bezoek aan Istanboel. “De gezichten
6
zijn weggeschilderd, de individualiteit lost op, maar niet in destructieve zin.” Het wegschilderen van gezichten is voor hem niet nieuw. In zijn living hangt een schilderij van vierende mensen, ook hier zijn de gezichten met witte verf onherkenbaar gemaakt. Bij nader toezien gaat het om nazi-officieren met hun helpsters in een ontspanningsoord vlakbij Auschwitz. Daartegenover staan dan de Suspicious portraits die Johan Clarysse onder meer in het Museum Dr. Guislain in Gent heeft getoond. Het thema van de psychiatrie fascineert hem zoals blijkbaar veel kunstenaars. Wat is normaal? Wat is normaliteit? Hij verzamelde een reeks foto’s uit het belangrijke archief van het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Daarnaast maakte hij een reeks foto’s van vrienden en familieleden. Hij gaf aan die bekenden de opdracht om een verdachte blik in hun uitdrukking te leggen. En daarbij kwamen nog foto’s van kunstenaars met zeer uitgesproken karaktertrekken die toch enigszins afwijken van wat doorgaans voor ‘normaal’ wordt aangezien. Hij vernoemt Lars von Trier, Francis Bacon, Camille Claudel, Antonin Artaud, Edvard Munch en ook Willem van Genk, de Nederlandse outsiderkunstenaar. In de portretten wordt de context meestal weggeschilderd. Op die manier roepen heel wat portretten vragen op, weet de kijker niet goed meer waar hij het heeft, worden de figuren op de schilderijen zelfs wat verdacht, niet meer ‘normaal’. In de expo in galerie S&H De Buck werden deze portretten van vrienden, psychiatrische patiënten, kunstenaars bewust door elkaar opgehangen om zo de betekenisgeving van ons kijken te bevragen. EEN FLINKE DOSIS ONRUST
Tot zover had Clarysse slechts sporadisch gebruik gemaakt van het landschap in zijn werk, steeds als decorum voor menselijke activiteit of aanwezigheid. Gestimuleerd door een project van de Brugse galerie Pinsart in 2011 waagt hij zich aan een reeks van landschappen, het worden de Suspicious Landscapes. “Een landschap kan overweldigend zijn door zijn schoonheid, zijn monumen-
info Tentoonstelling
-‘Vaut le voyage’, solotentoonstelling in Galerie Zwart Huis, Knokke, tot 26 mei 2013 -‘Nerveuze vrouwen’, werk in Museum Dr. Guislain, tot 26 mei 2013 - Najaar 2013: Artist in residence in Cité internationale des Arts, Parijs -Websites: www.johan-clarysse.be, www.galeriedebuck.be, www.galeriezwarthuis.be, www.museumdrguislain.be
hh
Terugblik
Schilderkunst in Vlaanderen na 1980, OKV 2005/4
Suspicious landscapes (Deus, patria, familia), 2012, acryl en olieverf op doek, 140 x 180 cm Suspicious landscapes (CBK never sleeps), 2012, acryl en olieverf op doek, 100 x 120 cm Zonder titel (does reality equal appearance?), 2007, acryl op doek, 80 x 100 cm
taliteit, maar het kan ook pijnlijk zijn door een wonde, een scheur in het beeld. De landschappen refereren onder meer naar de romantische landschapsschilderkunst en de notie van het sublieme. Hier is de tekst, die een tijd verdwenen was, terug in het beeld gekomen. Dat was nodig om het mogelijk clichématige van het beeld teniet te doen. Als inhoud van de teksten gebruik ik slogans uit de economie en de politiek. ‘Ich bin ein Berliner’ of ‘CBK never sleeps’ bijvoorbeeld.” Deze kunstenaar werkt graag in reeksen. Waarom doet hij dat? “Ik heb een flinke dosis onrust in mij,” zegt hij, “en ik ben niet zo rechtlijnig, daarom ga ik voor ‘variatie in de eenheid en eenheid in de variatie’, zoals een leraar van mij dat destijds noemde. Ik vind het fantastisch dat sommige kunstenaars heel consequent één thema en/ of zelfs één stijl ontwikkelen, maar dat is niet mijn weg. Waarschijnlijk is dat ook de reden waarom ik het nodig heb om in reeksen te kunnen werken. Het helpt me om me meer te focussen op wat ik wil en hoe ik dat wil. Het zorgt voor een bedding, een kanalisering, die ik blijkbaar nodig heb om me niet te verliezen in de veelheid van ideeën en prikkels die op me afkomen.” Clarysse mag dan een onrustige natuur in zich herkennen, dat komt zeker niet tot uiting wanneer je een gesprek met hem voert. Het is wel zo dat hij een veelheid aan ideeën en indrukken wil overbrengen, maar hij doet dat op een rustige manier. Al met al is in zijn werk een aantal rode draden zichtbaar. Hij heeft het over identiteit en identiteitsverwarring, over de complexiteit en de ambiguïteit van de menselijke drijfveren, over de relatie woord en beeld. Maar wat vooral belangrijk is: hij schildert die dingen. “Door die thema’s al schilderend te onderzoeken en te interpreteren, verscherp ik mijn eigen waarnemen en denken, het is een manier voor mij om meer greep te krijgen op de werkelijkheid van mezelf en de werkelijkheid rond mij. En tezelfdertijd – en dat benadruk ik graag – zijn die thema’s voor mij een alibi om met verf bezig te zijn en met het medium schilderkunst.” Daan Rau
. 7
Provinciaal Cultuurcentrum
Caermersklooster Vrouwebroersstraat 6 · 9000 Gent tel. 09-269 29 10
[email protected] www.caermersklooster.be
tentoonstellingen 40 jaar André Van Schuylenbergh ’André, les invités et les collections’ van 26 april tot 16 juni 2013
Lam Godstentoonstelling
indoor/outdoor bank (opplooibaar) ‘VMM’ ontwerp Marc Suply & Anneli Lahtua voor Labt (foto Filip Dujardin)
Zwartezustersstraat 9 - 9000 Gent 09 2235294 /
[email protected] di-vrij 10-12u30 / 14-18u & za 11-18u
SURPLUS INTERIEUR
Het Lam Gods ont(k)leed! Geschiedenis en onderzoek Waarheen met Het Lam Gods? Het Lam Gods op de voet gevolgd nog tot 2017 doorlopend open van 10 tot 17 uur (deuren open tot 16.30 uur) gesloten op maandag
Graag onze e-nieuwsbrief? mail naar:
[email protected]
SAM DILLEMANS AUTHORS Paintings 2010-2012
Rainer Maria Rilke
VR 19.04 » ZO 16.06.2013
Info: T +32(02) 531 01 30 of
[email protected] Kasteelstraat 40, 1750 Gaasbeek www.kasteelvangaasbeek.be
Met de steun van de Vlaamse overheid
Uit de boeken
THE EYE OF THE PHOTOGRAPHER HOOGTEPUNTEN UIT DE FOMU COLLECTIE De catalogus van het FotoMuseum in Antwerpen (FoMu) ontleent zijn titel aan een citaat van de Amerikaanse fotograaf Edward Weston. Hij vond dat de blik van de fotograaf toegang gaf tot nog onontgonnen werelden. Zijn foto Cabbage Leaf uit 1931, die in de catalogus is afgedrukt, nodigAt je ogen inderdaad uit op een ongewone reis langs de huidplooien van een koolblad. De specifieke intenties van de fotograaf waren voor het FoMu het uitgangspunt om de geschiedenis van de fotografie te vertellen. Het boek vertrekt van de gelijknamige tentoonstelling De blik van de fotograaf, die nog tot 2014 in het FoMu te zien is. Kiezen uit een half miljoen fotoafdrukken en negatieven, maar ook uit 23.000 fototoestellen, één catalogus kan de klus niet klaren volgens de directeur Elviera Velghe. Het boek geeft achterin een overzicht van de technische vernieuwingen van camera obscura tot digitale camera via de legendarische Kodak No. 1, de kleinbeeldcamera Leica en de Rolleiflex, maar ook de klap- en speurderscamera. Het revolutionaire aan de boxcamera Kodak No. 1 was, behalve de naam die je niet fout kon uitspreken, dat je je foto’s niet langer zelf hoefde te ontwikkelen. Voor de Leica die Oskar Barnack voor de firma Leitz ontwikkelde, werd in 1916 niet al te enthousiast een patent gevraagd, Ernst Leitz zou het zich echter niet beklagen. Voor het eerst stak een rolfilm in een lichtdichte cassette, met negatiefjes van 24x36 mm, wat het standaardformaat voor kleinbeeld zou worden. Maar in de fotografiegeschiedenis verschoof de focus naar wat met fotografie kan uitgedrukt worden. Eadweard Muybridge bracht met zijn fotoreeksen in 1887 het bewijs dat een galopperend paard op een bepaald ogenblik met geen enkele hoef de grond raakt. De foto is een voorbeeld van de zogenaamde ‘objectiverende blik’. Dat zijn ook de foto’s uit ca.1903 van Alphonse Bertillon over de classificatie van neuzen en oren in een poging misdadigers te helpen identificeren. Deze foto’s, waarbij het onderwerp zo goed mogelijk in beeld wordt gebracht, kunnen achteraf toch veel emotie oproepen. De intussen verdwenen Zennezichten van Brussel van de broers Ghémar net voor de overwelving (1867-1870) of het oude Parijs van Eugène Atget voor de doortocht van baron Haussmann bijvoorbeeld. Het zijn foto’s die dikwijls banaal lijken voor de tijdgenoten, maar die achteraf heel betekenisvol zijn, getuige de mensen uit alle sociale klassen in de Weimarrepubliek van August Sander of de Hollandse taferelen van Hans Aarsman. De foto Umheimliche Strasse van Umbo (Otto Umbehr) uit 1928 illustreert de ‘subjectiverende blik’. De naaktfotografie, heel
The Eye of the Photographer Hoogtepunten uit de FoMu Collectie Nederlands en Engels 256 blz. Integraalband, 22cm x 27cm 34,99 euro ISBN 978 94 014 0504 1 U ITGEVERIJ L ANNOO
populair bij modernisten en surrealisten, was nauwelijks erotisch geladen. Two Nudes uit 1925 van Lászlo Moholy-Nagy is in negatiefdruk en de achtergrond is wazig, fotografie-experimenten als afspiegelingen van het innerlijke. De Duitse fotograaf Otto Steinert speelde in de jaren 1950 een belangrijke rol voor de erkenning van de fotografie door de internationale kunstfotografen samen te brengen onder de noemer Subjektive Fotografie. Met een goed gekozen foto van Erich Salomon uit 1931 wordt meteen ook het debat geopend van de ‘publieke blik’ van de fotograaf. We zien de Franse staatsman Aristide Briand lachend wijzen naar een net afdrukkende fotograaf: “Ah, le voilà! Le roi des indiscrets!” Het is moeilijk om ons vandaag voor te stellen dat vóór publicaties als Galerie Contemporaine (1876-1885), waaraan belangrijke Parijse fotografen meewerkten, beroemde personen alleen bij naam en niet van gezicht gekend waren. Geïllustreerde tijdschriften als Vu, Picture Post en Paris-Match maakten opgang in de jaren 1930. Uit Vu zijn de foto’s opgenomen van de Spaanse burgeroorlog van Robert Capa: “if your pictures aren’t good enough, you aren’t close enough”. Na de Tweede Wereldoorlog stichtte Capa samen met Henri Cartier-Bresson, George Rodger en David ‘Chim’ Seymour het eerste zelfstandige fotoagentschap Magnum Photos. Dit soort fotografie klaagt het onrecht aan, maar wil ook verleiden of politiek beïnvloeden. Het zijn foto’s die de USSR-leiders verheerlijken, of met een uitgekiende belichting de degelijkheid van het constipatiemiddel Petrolagar moeten aantonen. De ‘private blik’ maakt foto’s van de eigen leefwereld, die (on) bedoeld soms toch een groot publiek bereiken. Zoals de foto’s van Jacques Henri Lartique uit een rijk Parijs milieu, die reeds als kind zijn speelwereld en de bezoekjes aan de autoraces begon te fotograferen. “Je suis heureux d’avoir réussi à photographier de si près,” schrijft hij bij een foto uit 1912. De foto’s van Nan Goldin over haar nachtleven zijn een dagboek dat heel de wereld mag zien. Tussen 1975 en 2001 nam Georges Nixon elke zomer een familiefoto van zijn echtgenote en hun drie dochters. De foto’s van de ‘The Brown Sisters’ houden lang de aandacht vast, je probeert te vatten hoe de vrouwen verouderen, hoe hun gemoed en onderlinge relaties evolueren. De mini-biografietjes die bij sommige fotografen horen, hadden bij iedereen gemogen. Over de Britse Julia Margaret Cameron, die in 1815 werd geboren, komen we bijvoorbeeld te weten dat ze op 48-jarige leeftijd een camera cadeau kreeg en het kolenhok tot donkere kamer en het kippenhok tot studio omtoverde. An Devroe
Museum Louvre Lens
Dwarsdoorsnede van de cultuurgeschiedenis
Twee maanden na de opening heeft Louvre Lens al 200.000 bezoekers ontvangen. Dat publiek komt voornamelijk uit België, Nederland en Groot-Brittanië. Alles in het nieuwe museum is daarop afgestemd, de teksten zijn overal in drie talen: Frans, Engels en Nederlands. TUSSEN DE TERRILS
Tweehonderdduizend bezoekers, dat is tienmaal de bevolking van de stad Lens, of juister van de onordentelijke aaneenschakeling van arbeiderswijken uit de tijd van de koolmijnen, te vergelijken met La Louvière in Henegouwen. Het museum ligt wat verscholen in het midden van de agglomeratie. Het is gebouwd bovenop een platte terril en de architecten hebben het bestaande reliëf gerespecteerd. Ze hebben ook het ‘licht van het noorden’ overal
binnengelaten. Dat licht is zo belangrijk geweest in de oude Vlaamse en vooral Hollandse schilderkunst en het ontstaan van het impressionisme. In de grote galerie, met stukken van de oudheid tot ca. 1800, valt het licht binnen van boven. De wanden in geanodiseerd aluminium weerkaatsen dat. Het effect is fascinerend. Hier geen paleisachtige ruimten zoals in het Louvre in Parijs en ook geen sculptuurarchitectuur genre Bilbao. Een verademing. Wat hier telt zijn de kunstwerken. Met dank aan de Japanse architecten van de groep SANAA.
Museum Louvre Lens, rechts op de voorgrond, tussen de terrils en de arbijderswijken Rechterpagina: In de ‘galerie du temps’ wandelt de bezoeker door de cultuurgeschiedenis van 3.500 v. Chr. tot het midden van de 19de eeuw
.. . 10
Het Museum Louvre Lens, ontworpen door de Japanse architecten van de groep SANAA
11
Museum Louvre Lens
Meesterwerken van verschillende culturen zij aan zij in de grote galerij
Het museum is omringd door een groot park van ongeveer twintig hectaren, gedeeltelijk bebost. Vanuit het museum ziet men de twee hoogste terrils die er in Europa overblijven. Er is geen parking voor de deur (maar voldoende in de omgeving), wel een gratis shuttle vanaf het station van Lens. Indien de huidige stroom bezoekers aanhoudt of vergroot, is duidelijk dat voorzieningen als ontvangst, cafetaria, toiletten en in- en uitgangen wat klein zullen blijken. HOEVEEL LOUVRE IS ER TE ZIEN ?
Het Louvre bezit een gigantische collectie en is in de Franse museumwereld een beetje een staat in de staat. Wel, men kan niet zeggen dat men op een meesterwerk gekeken heeft voor de invulling van het museum in Lens. In de grote galerie, ruim 3.000 vierkante meter, zijn stukken verzameld die evengoed in Parijs hadden kunnen staan. Van het antieke Mesopotamië tot de Franse Revolutie ontdekt de bezoeker prachtige werken in allerlei technieken. Neem nu voor Rome het grote Mithrasreliëf, waarop de uit Iran afkomstige god een stier slacht. Op het hoogtepunt van het Romeinse Rijk was dat de cultus van het leger en de handelaars. Dit reliëf is misschien wel het grootste dat overgebleven is. En zo is er veel te zien. In de achttiende eeuw wordt het beeld wel veel Franser, om te eindigen met Delacroix. In Parijs zit het Louvre gekneld in een collectiepresentatie per departement, waardoor het onmogelijk is werken uit verschillende culturen met elkaar te laten dialogeren. In Lens krijgt de bezoeker wel een dwarsdoorsnede. Voor de vijfde eeuw voor Christus, bij voorbeeld, staan meesterwerken van het klassieke Griekenland zij aan zij met deze van het Perzische rijk en van het Egypte van de farao’s. Alles samen presenteert de grote galerie 205 werken. Het is een semi permanente opstelling. Elk jaar zal het
museum twintig procent vernieuwen. Na vijf jaar staat er dus een volledig nieuwe collectie. Al deze werken zijn van nabij te zien, in natuurlijk licht. De audiogids geeft vakkundige en vlotte uitleg van de betrokken conservator of specialist. Het museum besteedt veel aandacht aan heldere (drietalige) tekstpanelen. Op de zijmuur van de 120 meter lange galerie is een gigantische tijdslijn aangebracht, zodat de bezoeker niet in de geschiedenis verdwaalt. Ook interessant is dat op de kartels de inventarisgegevens vermeld zijn inzake aankoop en andere origine, als beslagname tijdens de revolutie of oorlogsomstandigheden. Dat zegt veel over de opbouw van de collectie. TIJDELIJKE TENTOONSTELLINGEN
De openingstentoonstelling van Louvre Lens behandelde, in een aparte galerie die echter in kamers is verdeeld, de renaissance. Topstuk was de pas gerestaureerde Heilige Anna van Leonardo da Vinci, een werk dat Parijs nog nooit verlaten heeft en ook niet in Londen was op de grote Da Vinci tentoonstelling van de National Gallery. Deze tentoonstelling is typisch voor de nieuwe wind in het Louvre, met Lens. Het ging niet meer om het Franse traditionele beeld van de renaissance in Firenze. De Nederlanden en Duitsland werden er manifest bij betrokken, met voorbeelden van de wisselwerking tussen Italië en Vlaanderen. Er waren werken van Justus van Gent, tekeningen van Van Eyck en Van der Goes (zeer zeldzaam) en een mooie Van der Weyden. Het humanisme met Erasmus en Vesalius, Holbein en Dürer kwam uitgebreid aan bod. De Europese benadering van de renaissance kondigt de volgende tentoonstelling aan: Rubens en zijn wereld (werktitel), vanaf einde mei. Op het einde van het jaar toont men de beschaving van de Etrusken. Lens is gelukkig niet echt veraf. Joost De Geest
. 12
info Musée Louvre Lens
Open: woensdag t.e.m. maandag van 10 tot 18 uur Gesloten: dinsdag Toegang via Rue Paul Bert of Rue Georges Bernanos Tel. 00 33 (0)3 21 18 62 62 www.louvrelens.fr
Het Louvre laat in Lens kennismaken met vele topstukken, zoals het grote Romeinse Mithrasreliëf
13
Aeneas’ omzwervingen door Sebastiaan Vrancx
Tien nieuwe tekeningen voor Museum Plantin-Moretus Het Museum Plantin-Moretus kocht eind 2012 tien tekeningen van de barokke kunstenaar Sebastiaan Vrancx (1573-1647). Het vult zo een lacune in het prentenkabinet op met werk van een minder bekende allrounder.
VADER VAN DE KUNST
Op welk moment in de geschiedenis besliste de mens om figuratieve tekeningen te maken? Plinius de Oudere schreef in zijn encyclopedische Historia Naturalis: “(…) maar iedereen zegt dat het begon met het trekken van een lijn langs de schaduw van een mens en dat dit dus de eerste stap was.” Denk hierbij aan het puike schilderij De ontdekking van de tekenkunst van de Brugse neoclassicist Joseph Benoît Suvée uit 1791 (Groeningemuseum, Brugge). De grote Aristoteles had al eerder in zijn Politica geopperd dat naast lezen, schrijven en gymnastiek, ook muziek en tekenen tot het curriculum van de jongeling moesten behoren. Onderricht in de kunst van het tekenen scherpt het oordeel over de schoonheid van de menselijke vorm, aldus de wijze Griek. Giorgio Vasari (1511-74), de eerste kunsthistoricus, noemde de tekenkunst niet voor niets “de vader van onze kunst.” Een sculptuur, schilderij of gebouw kreeg eerst gestalte in het hoofd van de artiest. Kunst was een zaak van het verstand: eerst denken, concipiëren, en dan op papier aftasten, uitproberen en bijschaven. De training van het oog en de uitvoering van de hand waren, vooral vanaf de renaissance, verregaand. SEBASTIAAN VRANCX
De barok in de Zuidelijke Nederlanden – grofweg gevat
14
tussen de Val van Antwerpen in 1585 en de Vrede van Utrecht in 1713 – is wereldbekend. Peter Paul Rubens (1577-1640) is het onbetwiste middelpunt en de katalysator. Anthony van Dyck (1599-1641) en Jacques (I) Jordaens (1593-1678) zijn Rubens’ secondanten. Al die anderen werden door de kunstkritiek gedegradeerd tot zogenaamde kleine meesters. Hiërarchisch opgestelde lijstjes met winnaars en mindere goden hebben een perverterend effect. Het is net het netwerk van allerhande minder grote meesters dat de kern vormt van de barokke zeventiende eeuw, niet de toplaag. PlantinMoretus verrijkte zijn collectie met tien tekeningen van zo’n ‘kleine meester’: Sebastiaan Vrancx. Gek veel biografische gegevens zijn er over Vrancx niet te vinden. Hij werd in 1573 geboren in Antwerpen en kwam op 19 mei 1647 in diezelfde stad om het leven. Hij was een leerling van Adam van Noort (1562-1641), net zoals Rubens en Jordaens. Rond 1596 onderneemt hij een reis naar Italië en ontmoet in Rome landschapsspecialist Paul Bril (1554-1626). Vrancx vervaardigt nu werken in de stijl van Bril en Jan (I) Brueghel (15681625). Denk aan dramatische woudlandschappen of landschappen met klassieke ruïnes zoals die in Tivoli nabij Rome. Terug in Antwerpen rond 1601 wijdt Vrancx zich in hoofdzaak aan het genre van de gevechtsscène. Men gelooft overigens dat hij aan de wieg stond van het
.. .
Sebastiaan Vrancx: - Jupiter en Juno bespreken het lot van de Romeinen en de Trojanen - De raad der Olympische Goden MUSEUM PLANTIN-MORETUS, ANTWERPEN
15
Aeneas’ omzwervingen door Sebastiaan Vrancx genre in de Zuidelijke Nederlanden. De Slag van Leckerbetje is zo’n populaire compositie van Vrancx. Maar de meester interesseert zich ook, net zoals Jan (I) Brueghel, voor boslandschappen met reizigers die overvallen worden. Daarnaast schildert hij genrestukken in de aard van Pieter (I) Bruegel. Naast lid van de prestigieuze broederschap van Sint Petrus en Sint Paulus (of m.a.w. het clubje van notabelen dat de graven van beide apostelen in Rome had bezocht), was Vrancx ook kapitein van het schermersgilde, wat duidelijk af te lezen valt van zijn beeltenis in de Iconographie van van Dyck. Vanaf 1607 is hij lid van de Antwerpse rederijkerskamer De Violieren. Voor die rederijkerskamer, die nauwe banden onderhield met het Sint-Lucasgilde, werd in 1618 een blazoen gemaakt. (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen) Het betreft een schilderij waarin een blazoendicht van de hand van Vrancx wordt uitgebeeld. De tekst luidt: “Apelles’ scholieren, die SintLucas vieren, Wilt helpen versieren den Olyftak snel, Met ons Violieren en Appolo’s laurieren, Vlucht droevige manieren willich, houdt Vrede wel”. Men won er een eerste prijs mee in een door de rederijkerskamer De Olijftak uitgeschreven wedstrijd. Zowel Frans (II) Francken (1581-1642), Hendrik van (I) Balen (15731632), Brueghel en Vrancx werkten kosteloos aan het stuk. Het blijkt dus dat de man niet enkel met penseel en etsnaald overweg kon, hij was een heus schrijftalent. Naar verluidt schreef hij zelfs toneelstukken voor de rederijkerskamer. Rond 1615 wordt hij gevraagd om een nieuwe Nederlandse vertaling van de Aeneis van Vergilius te maken. Of hij daadwerkelijk een vertaling leverde, is onzeker. Het staat wel vast dat hij circa 65 illustraties rond Aeneas’ avonturen maakte. In 1618 geeft de Antwerpse stadsmagistratuur aan twaalf belangrijke schilders uit de stad de opdracht om werken te maken voor de aartshertogen Albrecht en Isabella. Onder leiding van Jan (I) Brueghel werkt men aan een cyclus rond de Allegorie van de vijf zintuigen. Het deelnemersbestand bestaat uit kunstenaars zoals Rubens, Frans Snijders (1579-1657), Frans (II) Francken, Joos de (II) Momper en van Balen. Ook Vrancx behoort tot het deelnemersveld. Een brand in 1713 vernielt de werken. Vrancx was geen echte primus onder de barokke kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden, daarvoor missen zijn werken soms wat aan bravoure, maar
16
Sebastiaan Vrancx: - Aeneas op jacht na zijn aankomst in Afrika - Ascanius doodt Silvia’s hert. De strijd tussen Trojanen en de Latijnen - De storm. Dido en Aeneas trekken zich terug in een grot MUSEUM PLANTIN-MORETUS, ANTWERPEN
Pagina rechts: Sebastiaan Vrancx: - Fama vertelt de wereld over de verbintenis van Dido en Aeneas; Jupiter stuurt Mercurius naar Aeneas - Venus klaagt bij Jupiter namens haar zoon. Jupiter zendt Mercurius naar Dido, koningin van Carthago - Furie Alecto zwaait twijfel bij koning Latinus en zijn echtgenote Amata MUSEUM PLANTIN-MORETUS, ANTWERPEN
laatstgenoemde opdracht en de andere opgesomde voorbeelden tonen aan dat hij een belangrijke en vaak gevraagde artiest met vele talenten was. EEN GEÏLLUSTREERDE AENEIS
info Museum Plantin-Moretus
Open: dinsdag t.e.m. zondag van 10 tot 17 uur Gesloten: maandag Vrijdagmarkt 22 2000 Antwerpen Tel. 03 221 14 50 www.museumplantin moretus.be
hh
Terugblik
Dieren als model. Het dier in de Vlaamse schilder- en beeldhouwkunst: OKV 1985/1
Hoe illustreer je een onvergankelijk epos waarin de heldendaden en de lotsbestemming van een man bezongen worden? Hoe wek je eeuwenoude verzen in dactylische hexameter tot leven? Voor een vakman als Vrancx lijkt het een gewone zaak: aanzetten in zwart krijt, trefzekere pennentrekken met bruine inkt en een stevige portie verbeeldingskracht. Hij evoceert kleine tafereeltjes, bijna zoals een stripboek. Maar hij bedient zich ook van verschillende registers. De ene keer zien we Aeneas in een bucolisch landschap jagen op herten. Een andere keer wordt de idylle even verbroken en zijn Dido en Aeneas halsoverkop gevlucht voor een storm: een list van godin Juno om beiden te laten schuilen in een grot, terwijl de hormonen vrij spel krijgen. Het valt op dat de tekeningen gedetailleerd en in hoge mate afgewerkt zijn. Slechts nu en dan merken we een correctie op. Beeldig uitgewerkt is bijvoorbeeld de raad van de Olympische goden die massaal verzameld zijn. Of de scène waarin de statige riviergod Tiberius aan Aeneas verschijnt in zijn paleisachtige slaapkamer. Maar er wordt natuurlijk ook stevig gevochten: eigen aan het onderwerp en immers het specialisme van Vrancx. De wijze waarop de kunstenaar architecturale settings uittekent als decors voor de personages is opmerkelijk en bijzonder knap. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Rubens twee werken van Vrancx in zijn bezit had. Hij slaagt erin om het listige spel van de goden in dit propagandastuk voor keizer Augustus, of om sterfelijke personages die de speelbal van het zogenaamde lot zijn, overtuigend weer te geven. Creativiteit bij oude meesters houdt verband met verregaande planning en met vernieuwend zijn binnen de voorgeschreven regels van het ambacht en het decorum. In tekeningen zit het ontluikende kunstwerk vervat: puur, hevig en uit de eerste hand. De kronkels van de verbeelding van de kunstenaar worden direct gecommuniceerd. De kunstenaar en zijn inspiratie zijn dichtbij. Rest ons alleen de vraag: hoe zouden Aeneas’ omzwervingen er in afgewerkte staat uitgezien hebben? En zijn dit ontwerpen voor een geïllustreerde Aeneis of plande Vrancx een geschilderde cyclus? Matthias Depoorter
. 17
Una storia particolare
Etrusken te gast in Tongeren Er is leven na de dood, geloofden de Etrusken, en ze gaven hun dierbaren alles mee wat het hiernamaals kon veraangenamen. Vandaag zijn wij de gelukkigen die mogen delen in hun levensvreugde en vakmanschap.
ETRUSKEN OP HANDELSMISSIE
Bezoekers met niet genoeg verbeelding dienen zich te onthouden. Zo waarschuwde de Britse schrijfster Elizabeth Caroline Gray in haar Tour to the Sepulchres of Etruria, in 1839 reizigers die niet in staat waren het stof van de graftomben te doen herleven. In de tijd van de Grand tour, die welgestelde Europeanen naar het oude Griekenland en Italië bracht, heerste ware Etruscomanie. Picknicken op verlaten Etruskische grafvelden paste helemaal in de romantiek. De Italianen koesteren nog altijd hun Etruskische wortels, en dat zouden Europeanen ook mogen doen. Dat was in 2011 alvast de boodschap van de multimediale tentoonstelling Etrusken in Europa van de Italiaanse vereniging Historia in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) in Brussel. Met de tentoonstelling De Etrusken - Una storia particolare gaat het Gallo-Romeins Museum in Tongeren nu nog een stap verder door de internationale topstukken in huis te halen, waardoor het weer van zich laat spreken na de succesrijke tentoonstelling over Sagalassos. Het verhaal achter de getoonde objecten wordt er telkens bijverteld. De gissingen en vergissingen uit het verleden over hun mogelijke herkomst maken de verhalen extra aantrekkelijk. De tentoonstelling vloeit voort uit een samenwerking met het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en het Allard Pierson Museum in Amsterdam. Maar ook van de Vati-
18
caanse en Capitolijnse musea en de Villa Giulia met Etruskische kunst mocht geleend worden. En verder van de archeologische musea van Firenze en Bologna, het Rheinisches Landesmuseum in Trier en het Landesmuseum Württemberg in Stuttgart. De tentoonstelling toont eveneens stukken uit het Keltische graf dat in 1871 werd ontdekt in Eigenbilzen bij Tongeren. Het is nog steeds het meest noordelijke graf waarin Etruskische objecten werden aangetroffen, zoals een snavelkan uit Vulci en gouden sierbeslag dat invloeden verraadt van zowel het Nabije Oosten, de Grieken, de Etrusken en ten slotte ook van de Kelten zelf. DANSEN OP HET GRAF
Tot de spectaculairste stukken van de tentoonstelling behoren de objecten afkomstig van het Regolini-Galassi-graf uit de zevende eeuw voor Christus. In de buurt van de stad Cerveteri ontdekte pater Alessandro Regolini in 1836 een ronde begraafplaats met vijf leeggeroofde grafkamers. Hij groef voort en kwam uit bij de vertrekken van een begraven krijger en diens vrouw, compleet met wapenrusting, een met brons beslagen begrafeniswagen en gigantische gouden sieraden. Vincenzo Galassi, een oud-militair, stalde de 650 voorwerpen uit in zijn huis. Later kocht het Vaticaan ze aan en liet er meteen een apart museum voor inrichten. Er zijn verder askisten te zien met beelden van aanliggende mannen en vrouwen, die op gelijke voet deelnamen aan
.. .
Beeldje van een vrouw, brons, 560 tot 550 v.d., Brolio MUSEO ARCHEOLOGICO NAZIONALE, FIRENZE Sierschijf met inlegwerk en filigraanversiering Goud en robijn, 500-400 v.Chr., Etrurië, RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN, LEIDEN
Sater en maenade op het deksel van een cylindervormige doos, gemaakt in Palestrina, brons en hout, 400-200 v.Chr., Palestrina ALLARD PIERSON MUSEUM, AMSTERDAM
19
Una storia particolare
Drinkschaal met handelsmerk en afbeelding van Herakles, Dionysos en saters, gemaakt in Athene, roodfigurig aardewerk, 525-475 v.Chr., Etrurië ALLARD PIERSON MUSEUM, AMSTERDAM
Amfoor met afbeelding van saters en bacchanten, gemaakt in Euboea (GR) of Reggio di Calabria Zwartfigurig aardewerk, 560 tot 550 v.Chr .,Vulci, RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN, LEIDEN
het openbare leven, wat uitzonderlijk is in de oudheid. Op vazen doen ze een rondedans tijdens trouwstoeten en begrafenisspelen. Typisch Etruskisch zijn taferelen van de jacht, een liefhebberij van de elite. Op asurnen staat soms een helm als deksel zodat de status van de overleden krijger niet vergeten werd, en er zijn bronzen spiegels en grote bekkens op drie poten voor rituele wijnconsumptie. Het waren de Etrusken die de eerste wijngaarden aanlegden in Chianti en Orvieto en hun kennis doorgaven aan de Galliërs. Door hun contacten met de Grieken en de Feniciërs, die aan de kusten van het huidige Libanon en Syrië woonden en Carthago stichtten, namen de Etrusken heel wat van de klassieke cultuur over. Toch behielden de Etrusken een onklassieke voorliefde voor het alledaagse, groteske en speelse, en begeleidden het kleinste karweitje met de lier en de (dubbel)fluit. PHERSU
Dat de Etruskische taal, in tegenstelling tot het Grieks, het Keltisch of het Latijn, niet tot de Indo-Europese taalfamilie behoort, heeft bijgedragen tot het mysterie van het volk zelf. Literatuur is er niet overgeleverd, wel een tienduizendtal inscripties op grensstenen, sarcofagen, vazen en handspiegels. Op de tentoonstelling is een bronzen lever te zien, waarmee waarschijnlijk werd aangeleerd hoe de wil van de goden kon afgelezen worden aan de ingewanden van offerdieren. De bronzen lever van Piacenza vermeldt tal van goden, sommige zuiver Etruskisch, bovennatuurlijke wezens, andere equivalenten van de Griekse en Romeinse goden. Zo was Tin of Tinia de belangrijkste Etruskische god, en de tegenhanger van de Griekse Zeus en de Romeinse Jupiter. En Turan is het Etruskische equivalent van Aphrodite en Venus.
20
Op de drie gouden plaatjes uit 500 voor Christus die in 1964 in het kuststadje Pyrgi opgerold werden teruggevonden, is een gelijkaardige tekst zowel in het Etruskisch als het Punisch, de taal van Carthago, opgesteld, zodat het Etruskisch verder kon ontcijferd worden. De Etrusken gebruikten een versie van het Griekse alfabet, aangevuld met enkele nieuwe tekens voor typisch Etruskische klanken. Dit alfabet verspreidde zich via de Romeinen in bijna heel West-Europa. Het Latijn kende enkele Etruskische leenwoorden, zoals ons woord voor ‘persoon’, dat van het Etruskische ‘phersu’ komt en ‘masker’ betekent. Even geheimzinnig blijft de afkomst van de Etrusken. Sommige wetenschappers situeren hen in Klein-Azië (Turkije), ten noordoosten van de Egeïsche Zee, andere zien hen als de oorspronkelijke inwoners van Italië. Ze leefden in elk geval al in de elfde eeuw voor Christus – lang voor Rome een stad werd – in Midden-Italië in het huidige Toscane en delen van Latium en Umbrië aan de Tyrrheense Zee. In deze naam klinkt Etrurië nog door, want de Grieken noemden de Etrusken ‘Turrenoi’. De Romeinen noemden de Etrusken ‘Etrusci’ of ‘Tusci’, en daarvan is Toscane dan weer afgeleid. Etrurië bestond uit een tiental stadstaten, net als het Griekenland van toen en Italië in de renaissance. Vanaf de vierde eeuw voor Christus werden de Etruskische steden een voor een ingenomen door hun Romeinse buren, waardoor er een einde kwam aan de Etruskische beschaving.
Beeldje van een krijger Brons, 560 tot 550 v.Chr., Brolio, MUSEO ARCHEOLOGICO NAZIONALE, FIRENZE
Plaatjes met wijopschrift in Etruskisch (2x) en Punisch aan Uni/Astarte (replica), goud, Ca. 500 v.Chr., Pyrgi MUSEO ANTIQUARIUM DI PYRGI, SANTA MARINELLA
BUCCHERO
De Oude Grieken, tijdgenoten van de Etrusken, waren ook rivalen. Toch moest de Griekse dichter Pherecrates toegeven dat de Etrusken “bedreven en liefdevolle ambachtslieden” waren. Ze importeerden en imiteerden
.. .
Askist met afbeelding van Odysseus en Penelope, gemaakt in Volterra Albast, 200-50 v.Chr.,Volterra, RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN, LEIDEN
.. . 21
Mantelspeld met granulatieversiering, goud, 675-650 v.Chr., Cerveteri (Regolini-Galassi-graf) MUSEO GREGORIANO ETRUSCO, CITTÀ DEL VATICANO
de typische zwart- en later roodfigurige vazen van de Grieken, en maakten waarschijnlijk daardoor kennis met hun goden en mythologische helden, maar typisch Etruskisch is zwart aardewerk, bucchero. Het werd slechts een tweetal eeuwen gemaakt, vanaf ongeveer 700 voor Christus, maar stond bekend als het nationale aardewerk van Etrurië. Het kreeg zijn zwarte kleur door de rode klei op heel hoge temperatuur, tot 500 à 600 graden, en in een gesloten oven te bakken. Achteraf werd het dan gepolijst. Ook als goudbewerkers leverden de Etrusken topkwaliteit. Pas in de twintigste eeuw werd ontdekt hoe ze de typische fijne goudkorreltjes, granulatie, bekwamen. Omdat de Etrusken geen marmer hadden, wordt terracotta het marmer van Etrurië genoemd. De vele offer- of votiefbeeldjes in dit materiaal nemen de vorm aan van allerlei lichaamsdelen. Door een terracotta beeldje van een baby te offeren, werd de goden gevraagd de Etruskische boreling te beschermen. In de Etrurische bodem waren wel koper en tin aanwezig, twee ertsen nodig om brons te maken. De ontginning ervan begon al in de negende eeuw voor Christus, onder andere op het eiland Elba (Aethalia volgens de Grieken omwille van de ‘roet’ die er hing). Op het vasteland smeedden de Etrusken wapens, machtssymbolen en grafkarren die overzee werden geruild tegen goud, ivoor en faience. Tussen 750 en 500 v. Chr. bereikte de Etruskische beschaving hierdoor haar hoogtepunt. Talrijk zijn de bronzen beeldjes van Hercules - Hercle voor de Etrusken - die geïnspireerd zijn op de monumentale Griekse beelden. Waar de Etrusken wat minder oog hadden voor de juiste proporties, compenseerden ze dat met expressievere lichaamshoudingen. Etruskisch temperament? An Devroe
.
info Tentoonstelling
De Etrusken - Una storia particolare Nog tot 25 augustus 2013 Open: dinsdag t.e.m. vrijdag van 9 tot 17 uur; weekends, feestdagen, schoolvakanties van 10 tot 18 uur Gesloten: maandag behalve als dat een feestdag is Gallo-Romeins Museum Kielenstraat 15 3700 Tongeren Tel. 012 67 03 30 www.galloromeins museum.be
hh Terugblik
De mens en de keramiek: OKV 1977, 7-21
Hier uw advertentie
?
Bereik meer dan
Geniet van kunst… en van fiscale voordelen
10.000 kunstliefhebbers in Vlaanderen en Brussel.
{ U bezoekt graag musea en tentoonstellingen. Via het tijdschrift Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen ontdekt u minder bekende fijne musea, jonge kunstenaars, kleinere markante tentoonstellingen. Elk nummer neemt de tijd voor een gestoffeerde kennismaking met een brede waaier aan boeiende thema’s. U krijgt gratis de Museumkaart die recht geeft op reducties in tal van musea. U ontvangt de uitgebreide tentoonstellingsagenda. En op de OKV-website vindt u actuele informatie over alle musea en tentoonstellingen.
Kortom, dank zij Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen kan u extra genieten van kunst en… nu ook van een fiscaal voordeel. Voor giften vanaf 40 euro ontvangt u een attest dat u kan inbrengen bij uw belastingaangifte. Uw bijdrage zal Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen investeren om u en nog meer lezers beter te informeren over kunst en erfgoed van bij ons, via het tijdschrift en de website. Stort uw bijdrage (minimum 40 euro) op rekeningnummer BE67 4480 0073 6187 van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, met vermelding ‘fiscaal attest’. U ontvangt het attest via de post. 23
23
Vraag inlichtingen bij B-Promotion (0485/94.15.16 of
[email protected])
ÀÌÊEÊ Ý
LÌÊ -iÀÛViÃÊ°Û°Ê iÊÀÌÊ/À>ëÀÌ
De Muziekles
Antoine Watteau in Bozar Bijna dertig jaar na de laatste Europese Watteau-retrospectieve organiseert Bozar samen met het Palais des Beaux-Arts in Rijsel een tentoonstelling rond de grote Franse schilder van begin achttiende eeuw.
KUNSTLIJN BRUSSEL- RIJSEL
De snelle treinverbindingen veranderen het culturele landschap in Europa. Steden liggen nog altijd even ver of dichtbij. Maar het aantal minuten om er te geraken is drastisch gedaald. De culturele instellingen spelen daar op in. Rijsel en Brussel zijn een recent voorbeeld. Ze waren eeuwenlang deel van wat nu de Oude Nederlanden heet. Door de expansiepolitiek van Lodewijk XIV werd Rijsel, een oude hoofdstad van Vlaanderen, Frans. Brussel, symbool van de Spaanse wereldheerschappij, werd bijna vernietigd. De twee steden en aangrenzende regio’s delen een groot verleden als bakermat van de Vlaamse kunst, maar evenzeer van ondernemerschap en industrie. Dat kwam al op een zeer originele manier tot uiting in de ‘fabelachtige’ tentoonstelling over het Vlaamse fantastische landschap (zestiende eeuw) in het museum van Rijsel, einde 2012. Bozar plaatste toen de retrospectieve Permeke in die connectie en voegt daar nu een nieuw luik aan toe met Antoine Watteau, De Muziekles. DE MEEST VLAAMSE SCHILDER IN FRANKRIJK
De keuze voor Antoine Watteau (1684-1721) ligt voor de hand. Hij is geboren in het pas door Frankrijk veroverde Valenciennes en is wellicht de meest Vlaamse schilder in het Frankrijk van omstreeks 1700. “Watteau is, met Seurat, de grootste Franse tekenaar, ik zeg wel
24
Franse want zijn tijdgenoten spraken soms over hem als een Vlaamse kunstenaar,” aldus Pierre Rosenberg, erepresident-directeur van het Louvre, in gesprek met William Christie in de tentoonstellingscatalogus. Watteau’s poëtische schilderijen van mondaine uitstappen en feestjes in een sprookjesachtige natuur hebben veel latere schilders, dichters en musici geïnspireerd. Deze familiefeesten waren al een populair onderwerp in de Antwerpse schilderkunst van toen. En in de Scheldestad Valenciennes waren die werken zeker niet onbekend. Antoine Watteau groeide op in een familie van ambachtslui en kwam op tienjarige leeftijd als leerjongen terecht bij een lokale schilder. Men weet niet heel veel van de jonge jaren van Watteau. Hij ging in Parijs werken bij decoratieschilders en won de tweede prijs van Rome, niet kwaad, maar alleen de eerste prijs gaf recht op een reis naar de Italiaanse hoofdstad. Hij krijgt de kans opgenomen te worden in de koninklijke academie van schilder- en beeldhouwkunst, maar heeft vijf jaar nodig om zijn meesterstuk af te werken (Pélerinage à l’île de Cythère, nu in het Louvre). Hij deelt dan een atelier met een vriend, de schilder Nicolas Vleughels (allicht een streekgenoot) die later directeur van de Franse Academie in Rome zal worden. Maar Watteau sterft al twee jaar later, in 1721, als vrijgezel, in Nogent-surMarne. Hij leed aan tuberculose en ondernam nog een
.. .
Met de klok mee: Jean-Antoine Watteau, La déclaration attendue, 18de eeuw MUSÉE DES BEAUX-ARTS, ANGERS François Boucher (1703-1770) naar Antoine Watteau, Pierrot met de gitaar op de rug, ets BIBLIOTHÈQUE NATIONALE DE FRANCE, PARIJS
Antoine Watteau, La Partie Carrée (detail) FINE ARTS MUSEUM OF SAN FRANCISCO, MUSEUM PURCHASE, MILDRED ANNA WILLIAMS COLLECTION
1977.8
Antoine Watteau, Portret van Antoine de La Roque, olieverf op doek TOKYO FUJI ART MUSEUM, TOKYO
25
© Tokyo Fuji Art Museum Image Archives / DNPartcom
© Bibliothèque nationale de France
© Musées d’Angers, Pierre David
© Bibliothèque nationale de France
© RMN-Grand Palais - © Jean Schormans
De Muziekles
Antoine Watteau, L’Enchanteur, olieverf op koper MUSÉE DES BEAUX-ARTS, TROYES
Louis Surugue naar Antoine Watteau, La Leçon de musique (Pour nous prouve que cette belle), ets BIBLIOTHÈQUE NATIONALE DE FRANCE, PARIJS
info Tentoonstelling
reis naar Londen om bij een beroemde arts raad te vragen. Tevergeefs. Zijn leven speelde zich dus af in Valenciennes en Parijs. Hij is nooit in Italië geweest, maar verwerkte wel heel wat motieven van de Commedia dell’Arte in zijn werk. MUZIEK
Het werk van Antoine Watteau staat los van de hofkunst (Versailles) en van de historieschilderkunst, die toen algemeen als het belangrijkste genre werd beschouwd. Hij kreeg dan ook geen officiële opdrachten. Maar belangrijke verzamelaars waarderen zijn werk (de niet zo talrijke schilderijen en vele tekeningen) en laten het reproduceren via etsen, onder andere door de jonge François Boucher. Dat leidt tot een ruime verspreiding van het werk. Twintig jaar na de dood van de kunstenaar begint Frederik II van Pruisen met de uitbouw van de grootste verzameling werken van Watteau en diens leerlingen, zoals Jean-Baptiste Pater, ook afkomstig uit Valenciennes, en Nicolas Lancret. In de tweede helft van de achttiende eeuw groeit de reputatie van Watteau, als gevolg van het succes van die vele gravures die zijn schilderijen en tekeningen reproduceren. Vooral die laatste werden verzameld, ook door zijn eerste biograaf,
Dezallier d’Argenville, die er zich over verwonderde dat de kunstenaar zelfs in zijn vrije uren niet kon ophouden te tekenen. In die periode verandert ook de smaak van het publiek. De hofkunst van de hoge adel verliest wat van zijn dominantie. Hoewel Watteau geen muzikale opleiding kreeg, had hij volgens tijdgenoten toch een muzikaal oor. Die dimensie maakt integraal deel uit van de tentoonstelling. Er zijn luisterhoekjes met koptelefoons en men kan niet naast de vele muziekinstrumenten en partituren kijken. De schilderijen en tekeningen vormen een directe inleiding daarvoor. Bozar is een centrum waarin alle kunsten aan bod kunnen komen en dat verklaart het uitgebreide programma Watteau en de Muzen bedacht door William Christie. Daar zijn ook het Conservatorium van Brussel, de Miniemenkerk en de Protestantse Kapel bij betrokken. Er is ook een leuk programma voor kinderen en families, gerealiseerd door Bozar Studios, waarin men, beladen met het nodige schildergerief, een ‘fête galante’ kan naspelen of uitvinden. En er is een interessante reeks lezingen over het muziekleven in de achttiende eeuw. Keuze genoeg Joost De Geest
. 26
Antoine Watteau (1684-1721). De muziekles Nog tot 12 mei 2013 Open: dinsdag t.e.m. zondag van 10 tot 18 uur (donderdag tot 21 uur) Gesloten: maandag BOZAR Ravensteinstraat 23 1000 Brussel Tel. 02 507 82 00 www.bozar.be
hh Terugblik
Antoine Watteau, Avondlandschap met spinster: OKV, 1972, sept. 4/ 31, 31a en 31b De versierde mens: mode van 1700 tot 1930: OKV, 1983/2
De boeiende en rijk geïllustreerde geschiedenis van een halve eeuw Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen. Van de eerste losbladige becommentarieerde reproducties, begeleid door televisie- en radiouitzendingen, tot het kunsten erfgoedtijdschrift vandaag. Met interessante bijdragen over de pioniersrol van OKV voor de kunsteducatie, over de schenkingen voor onze grote kunstmusea en de rol van privéverzamelaars in het kunstenveld.
U Verschijnt begin mei 2013 U 176 blz., 23 x 29 cm U Voorintekening: 29,50 euro – OKV-abonnees 22,50 euro
Alfred Ost als gulle schenker De kleren van de meester Alfred Ost in Hoogstraten
Voortgaand op zijn overvloedige productie had schilder Alfred Ost (1884-1945) schatrijk moeten worden. Zijn werk viel in de smaak, want hij bespeelde in het juiste tijdsgewricht de passende gevoelige snaren, met een stevige dosis volksvermaak en onvervalste volksdevotie. Maar Ost was een genereus man en hij was eerder geneigd een werk weg te schenken dan het te verkopen, soms in een opwelling, vaak voor het goede doel.
Het gezin Ost met v.l.n.r. Alfred, Urbain en Hector, onder Barbara Hamendt (moeder), Jodocus (vader) en Irma Alfred Ost als tekenleraar
In 1937 schenkt hij de gemeente Hoogstraten een ensemble van rond de tachtig werken. Die maken nu deel uit van de collectie van het Stedelijk Museum dat in het stemmige begijnhof is ondergebracht. Het museum, dat sinds vorig jaar met trots het label ‘erkend’ bij zijn naam draagt, is aan het uitgroeien tot het de facto kenniscentrum rond het werk van Alfred Ost. Er zijn nu al meer dan duizend werken aanwezig. Sinds einde 2011 is daar de schenking Carette bijgekomen, goed voor nog eens vijfhonderd stukken, documenten allerhande niet meegerekend. Een selectie uit deze nieuwe aanwinsten wordt nu aan het publiek voorgesteld.
JOSEPH CARETTE, KLEERMAKER EN ‘SCHUTSENGEL’ De schenking gebeurde door de kleinkinderen van Joseph Carette, de kleermaker van Alfred Ost. Hij was natuurlijk meer dan dat. Sinds 1933 waren Carette en Ost oprechte vrienden. De diplomatie van Joseph Carette kon veel onheil vermijden. De impulsieve Ost wist dat en noemde hem daarom zijn ‘schutsengel’. Organisatie was ook niet aan hem besteed, Carette sprong in de bres. Hij was bijzonder loyaal jegens ‘Meester Alfred Ost’ (nooit zou hij het predicaat ‘meester’ overslaan) en die trouw werd op passende wijze beloond.
EEN ANDERE KIJK OP HET WERK Carette was zeker geen kunstverzamelaar, wel een eerbiedig bewonderaar van zijn artistieke vriend. Hier treffen wij geen gericht aangelegde collectie aan. Daarom ook bevat de selectie een aantal atypische uitschieters. De volledige waaier aan artistieke uitingen van Alfred Ost komt er in voor, ook dat soort oefeningen dat waarschijnlijk nooit te koop zou worden aangeboden. Dan denk ik aan een reeks kleine schetsen in olieverf: karakterkoppen, stillevens en zelfs enkele landschappen. Er zijn ontwerpen voor geboortekaartjes, speelkaarten, commerciële affiches. Hier variëren de formaten van zeer klein tot ware grootte. Telkens weer valt de vloeiende lijn op waarmee hij zijn figuren gestalte geeft, of het dansende militairen met elegante partners uit de Belle Epoque betreft, of een dromerige sigarettenrookster (adverteren voor rookwaren was toen even eerbaar als voor Verkadebeschuiten). Uiteraard ontbreken de stoere trekpaarden niet – Ost laat ze frontaal op ons afstormen – de olifanten uit het circus evenmin. Er zijn verrassende reeksen: mens en dier langs de Schelde met de drukke scheepvaart op de stroom, sfeerbeelden uit de schouwburg, verstilde veldkapellen of uitgelaten dansende koppels tijdens de
Alfred Ost, ontwerpen voor speelkaarten, zonder datum COLLECTIE STEDELIJK MUSEUM HOOGSTRATEN
28
bevrijdingsroes van 1944. De kleur gaat van de diepe toonaarden die wij vaak bij hem aantreffen, tot de helderste aquareltinten. Alles wordt opvallend beeldvullend behandeld en daarin herkent men de houding van de toegepaste graficus. De klant betaalt voor de afbeelding, voor het plaatje, luchten zijn dan bijkomstig. Wie wil er tenslotte geld uitgeven voor de uitbeelding van niets?
DE KLEREN MAKEN DE MAN Joseph Carette heeft zelf ooit zijn vroegste herinneringen aan ‘Meester Alfred Ost’ opgetekend. Die gelden een bestelling voor twee pakken, maar de desiderata van de schilder waren wel heel bijzonder. Het eenvoudigste eerst: geribd fluweel ‘zoals de kasseileggers’, een in het bruin (‘om te werken’) en een in het zwart (‘om te feesten’). Dan de maten: veel en veel te ruim, om over zijn normale kleren te kunnen dragen. Bovendien moest een zak groot genoeg zijn om een volledige map in op te bergen. Dan kwam hij nog aandraven met een stuk canvas; dat moest een binnenzak worden, ruim genoeg om een fles inkt in te stoppen. Een vloek voor een gerespecteerd vakman, maar de klant is koning. De wensen van de meester werden op de letter uitgevoerd en Ost was in de wolken. Rik Sauwen
info
Tentoonstelling
Meester Alfred Ost – De schenking Carette Nog tot 23 juni 2013 Open: woensdag t.e.m. zondag van 14 tot 17 uur Gesloten: maandag en dinsdag Stedelijk Museum Hoogstraten Begijnhof 9 2320 Hoogstraten Tel. 03 340 19 80 www.museum. hoogstraten.be
hh Terugblik
Openbaar kunstbezit in de Zoo: OKV 1986/2 Affichekunst: OKV 1995/3
Alfred Ost, Zonder titel, zonder datum COLLECTIE STEDELIJK MUSEUM HOOGSTRATEN
Alfred Ost, Aan den Dijk (nr.3), 19/06/1939 COLLECTIE STEDELIJK MUSEUM HOOGSTRATEN
Alfred Ost, ontwerp voor affiche, 15/04/1917 COLLECTIE STEDELIJK MUSEUM HOOGSTRATEN
Alfred Ost, Zonder titel, 14/10/1913 COLLECTIE STEDELIJK MUSEUM HOOGSTRATEN
29
MIJNERFGOED IN LIMBURG Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Zwartberg.
O mCASTELEIN zien
INGRID KAREL
MARC M A E T
DIERICKX 4 mei - 25 augustus 20 13
THÉ VAN BERGEN
FIK VAN GESTEL
PHILIPPE VANDENBERG Museum Deinze PHILIP VAN van
en de
Leiestreek
Deze publicatie is een volledig nieuwe en herwerkte heruitgave van het boek Koolputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden uit 2002. Zoveel jaar later is er veel veranderd en kregen de verschillende sites hun definitieve herbestemming. Het boek start met de grote verhalen. Achtereenvolgens komen de nieuwe kolenbekkens aan bod en de ontdekking van het ‘zwarte goud’ in het begin van de vorige eeuw. Nadien gaat de auteur dieper in op het economische verhaal en op de hamvraag of het nu een succes was. De verwachtingen waren hooggespannen maar de publicatie staat ook stil bij de vele tegenslagen en de uiteindelijke internationale kolencrisis. Verder in het boek bekijkt de auteur de sociale accenten en de Limburgse mijncités in hun historische context. Tot slot komen in het eerste deel ook de terrils aan bod. Van zwarte afvalbergen naar groene industrienatuur. Het tweede deel van het boek bespreekt het erfgoed van de zeven verschillende sites. Van Beringen, over Zolder, langs Houthalen, Winterslag, Zwartberg, Waterschei en Eisden. Deze heruitgave is rijkelijk geïllustreerd met nog niet-gepubliceerde archiefbeelden en talloze plannen en postkaarten. OKV-huisfotografe Saskia Vanderstichele trok langs de zeven sites en fotografeerde het mijnerfgoed in een hedendaagse context. Haar boeiende beelden illustreren de herbestemming en bewijzen hoe het mijnerfgoed vandaag beleefd wordt.
MIJNERFGOED IN LIMBURG. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Zwartberg. Auteurs: Bert Van Doorslaer en Patrick De Rynck (eindredactie) Een uitgave van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen vzw in samenwerking met de provincie Limburg . Winkelprijs: 34.50 euro exclusief voor de OKV-abonnees 30, 00 euro inclusief verzendingskosten. U kan dit boek bestellen door storting op rekeningnummer BE 67 4480 0073 6187 met vermelding ‘Mijnerfgoed Limburg’.
ABORIGINAL ART GALLERY
L. Matthyslaan 3-5 9800 DEINZE /T.09 381 96 70
ISACKER www.museumdeinze.be m u s e u m @ d e i n z e . b e
Investeer in een 40.000 jaar oude,nog steeds levende cultuur. Authentieke Aboriginal kwaliteitskunstwerken
van internationaal befaamde artiesten
Aboriginal Art Gallery – Australian Shop Mageleinstraat 48, 9000 Gent Open op: woensdag van 13.00u tot 18.00u donderdag, vrijdag en zaterdag van 11.30u tot 18.00u of op afspraak: 0475/70.85.99 - tel.: 09/224.30.93 - fax: 056/61.70.48 Raadpleeg onze on-line cataloog op www.australianshop.com Schrijf in op onze actuele nieuwsbrieven over Aboriginalkunst via onze website www.australianshop.com rubriek contact. ABORIGINAL ART: your best investment for the new millennium!
[email protected] - facebookpagina : The Australian Shop www.australianshop.com
Webstek
OPEN KERKEN De vele kerken die ons landschap rijk is, waren eeuwenlang het middelpunt waarrond een gemeenschap zich vormde. Dit erfgoed mag dus zeker niet in de vergetelheid terechtkomen. Daarom pleit men er voor deze waardevolle architectuur niet af te sluiten voor het oog van het publiek. Openkerken.eu zet zich in om de kerken te ontsluiten en te versterken als religieuze, culturele, maar vooral open trekpleisters. De Stichting Open Kerken begon in 2006 op persoonlijk initiatief van Mark Huynen. Hij kwam in 1988 in aanraking met het concept Open Churches Trust op rondreis in Finland. Deze netwerken van opengestelde kerken waren ingeburgerd in verschillende landen, maar België had die trein gemist. Samen met spelers uit de religieuze, culturele, politieke, journalistieke wereld en uit de managementsector stampte hij een gelijkaardige organisatie uit de grond. Kerken zijn immers onmiskenbaar in onze geschiedenis de kern van onze samenleving en bepalend voor onze culturele identiteit geweest. Het is dan ook zonde dit erfgoed gesloten te houden voor het brede publiek, ook al daalt het aantal praktiserende gelovigen. Erfgoed dat slechts voor enkelen toegankelijk is, verliest zijn maatschappelijke waarde. MEER DAN DODE STENEN Het eerste doel van de stichting is kerkelijk patrimonium toegankelijk maken en onder de aandacht brengen. Kerken moeten open plaatsen zijn waar zowel de cultuurliefhebber als diegene op zoek is naar innerlijke rust zich kan vinden. Stichting Open Kerken wil dan ook onthaalmensen begeleiden die zich aan deze taak wijden. Om de weg naar deze kerken aantrekkelijker te maken ontwikkelen ze instrumenten die het ontdekken te vereenvoudigen. Een kerk mag geen hoop dode stenen zijn maar een levend en actueel gegeven. Om dit te bevorderen worden van tijd tot tijd gepaste activiteiten op poten gezet. Uit deze stichting groeide in 2007 openkerken.eu. De webstek is een heuse portaalsite die wegwijs maakt in het Belgische kerkenlandschap. Er zijn enkele heel interessante initiatieven aanwezig. Die laten de liefhebber toe makkelijk kennis te maken met het alomtegenwoordige religieuze erfgoed. Zo zijn er de gpsen fietsroutes. Deze verbinden fraaie open kerken met het aanwezige natuurschoon tot dagvullende
uitstappen. Jammer genoeg is het aanbod voorlopig nog beperkt. Meer van deze routes zouden zeker welkom zijn, want ze tonen de kerken in hun natuurlijke omgeving. Ook de open kerkdagen, studiedagen en de toeristische zoektochten die jaarlijks worden georganiseerd dragen hiertoe bij.
1 HOTSPOT OP HET WEB www.openkerken.eu
HIER EN IN HET BUITENLAND Religieus erfgoed is meer dan enkel een religieuze bidplaats. Daarom plaatst openkerken.eu dit patrimonium in zijn bredere culturele context. De site verwijst naar verwante organisaties in andere domeinen, zoals muziek, kunst en toerisme. Ook het internationale aspect komt aan bod. Met enkele klikken kom je op gelijkaardige kerknetwerken in het buitenland terecht. Het paradepaardje van de website is ongetwijfeld de database. Door simpelweg te klikken op de gewenste kerk kom je terecht op een uitgebreide informatiefiche. Ook de bijhorende zoekmachine helpt je verder. Je vindt hier onder andere praktische informatie zoals openingsuren en adres. Belangrijker zijn de inhoudelijke weetjes als geschiedenis, bibliografie, foto’s en een link naar de fototheek van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium. De database laat toe moeiteloos alle nodige informatie terug te vinden over het erfgoed dat zich rondom je bevindt. Het is dan ook vreemd dat de website nog een aparte fotogalerij bevat. Enerzijds is dit een prachtige reeks foto’s. Anderzijds moet je de respectievelijke kerken telkens weer gaan opzoeken in de database om meer te weten te komen. Alhoewel de kerkpagina’s in de database wel een link naar de galerij bevatten, staan deze foto’s wat aan de zijlijn. Dit is jammer aangezien het hier gaat om prachtige afbeeldingen die prominenter zouden mogen verschijnen op de kerkpagina’s. Voor de cultuurliefhebber is het vaak nog steeds net dat visuele dat ons naar dit ongelofelijk rijk patrimonium trekt. Jonas Bruyneel