INFORMATIE VOOR DE MENTOR OVER DE VERPLICHTE WERKBEGELEIDING AAN BEGINNENDE KERKELIJK WERKERS
Inhoud Inleiding I. METHODEN 1 De vijf kolommen oefening 2 Agendaplanning 3 Werken met materiaal 4 Aandacht voor spiritualiteit 5 Schriftelijke terugblik op een gesprek 6 Structuur geven aan een wb-gesprek 7 Praten met papier en pen 8 Leren door te kijken naar wat lukte II. WERKBEGELEIDING OP VERZOEK Intervisiegroepen Teamvorming III. HOE TE HANDELEN ALS U GEVRAAGD BENT MENTOR TE WORDEN IV. REGIOINDELING VOOR WERKBEGELEIDING OP VERZOEK
Inleiding In deze brochure willen we iets vertellen over de verschillende methoden waarvan gebruik gemaakt kan worden tijdens de werkbegeleiding. Met ingang van de Protestantse Kerk in Nederland in 2004 (PKN) worden volgens synodale verplichting beginnende Kerkelijk Werkers uitgenodigd om, samen met een daarvoor getrainde en aangestelde collega, kritisch na te denken over het eigen functioneren als Kerkelijk Werker. Deze collega draagt de naam mentor. Het gegeven dat de verplichte werkbegeleiding / mentoraat (voortaan vwb) verplicht is, zou de motivatie van de beginnende Kerkelijk Werker negatief kunnen beïnvloeden. Toch blijkt deze verplichting de vrijheid van de betrokken Kerkelijk Werkers juist te garanderen. Zich vrijwillig te mogen melden 'wanneer er iets aan de hand is', zou immers altijd betekenen te moeten melden dat er hulp nodig is. De suggestie wordt dan gemakkelijk gewekt, dat het normaler en beter zou zijn als men zich alleen weet te redden! I. METHODEN IN DE WERKBEGELEIDING 1) De vijf-kolommen-oefening. Deze werkvorm is in de loop van de mentorentrainingen ontwikkeld en verfijnd. Het is een beproefde methode om de beginnende Kerkelijk Werker inzicht te geven in de manier waarop hij of zij in het werk staat en welke zaken om verder gesprek vragen. Ten behoeve van mentoren is de aanpak van het werken met deze oefening als volgt beschreven: Verdeel een 'liggend' A4-blad in 5 verticale kolommen, genummerd I t/m V en beantwoord dan de volgende 5 vragen in de respectievelijke kolommen: I Welke dingen doe je die je beleeft als horend tot het eigene van je Kerkelijk Werkerschap en waarbij je je in de regel als een vis in het water voelt? II Welke dingen doe je die je beleeft als horend tot het eigene van je Kerkelijk Werkerschap, maar waar je op de een of andere manier moeite mee hebt (een soort steentje in je schoen)? III Welke dingen doe je, terwijl je ze niet beleeft als horend tot het eigene van je taak? Je kunt ze met of zonder plezier doen, maar in het algemeen zijn het dingen die je niet zelf gekozen hebt om te doen; ze dringen zich aan je op, anders dan in II bedoeld. IV Welke dingen doe je niet die je wel beleeft als horend tot het eigene van je taak, maar je komt er niet aan toe en dat frustreert je?
V Welke dingen doe je niet die je wel beleeft als horend tot het eigene van je taak, maar je komt er niet aan toe en dat frustreert je niet? Wanneer de 5 kolommen ingevuld zijn, kan de mentor ze hardop voorlezen en daarbij zo nodig verheldering, nuancering en concretisering vragen. Al uitnodigende vragen stellend komt een beeld van het functioneren van deze Kerkelijk Werker bovendrijven. In dat gesprek kunnen thema's geformuleerd worden voor de verdere begeleiding. Bovendien kan er nagedacht worden over te stellen prioriteiten en een planning voor het komende jaar. Zo is de vijf-kolommen-oefening een hulpmiddel om ordenend naar het eigen functioneren te kijken. Voor veel Kerkelijk Werkers is het verrassend hoeveel inzicht dit geeft. 2 2) Agendaplanning. Meestal worden Kerkelijk Werkers voor een belangrijk deel geleefd door wat op hen af komt. Bovendien hebben ze meestal tijdens de opleiding niet geleerd systematisch met een agenda te werken. Ook nu weer volgt een beschrijving van de instructie voor mentoren. Doel: - beter omgaan met de agenda - inzicht krijgen in wat telkens weer in het werk wordt weggedrukt - hulpmiddel voor jaarplanning - mogelijk hulpmiddel voor een gesprek met de kerkenraad over het werk Werkwijze: neem vier A4-vellen, liggend, en verdeel die elk in 21 vakjes, d.w.z. 7 x 3; 7 dagen, 3 dagdelen; schrijf de dagen erboven, van maandag tot en met zondag. Het is het meest leerzaam in een periode dat er catechese of catechese-instructie wordt gegeven. De beginnende Kerkelijk Werker vult voor vier aankomende weken haar / zijn agenda in op de beide A4-tjes. In de desbetreffende weken controleert de beginnende Kerkelijk Werker wat er van de planning terechtgekomen is door alle afwijkingen in de praktijk in een andere kleur erbij te zetten. Dan kunnen er vragen gesteld worden als: - Wat viel in werkelijkheid mee? - Wat tegen? - Wat wordt het eerst weggedrukt? - Waar komt hij / zij zo nooit of te weinig aan toe? - Hoe staat het met vrije tijd /gezin/ privéleven?
Hoe maakt iemand een agendaplanning? 1. Alles wat vast ligt invullen, met uren erbij. 2. Doorstrepen wat vrij is: minimaal één héle dag, en nog twee dagdelen, de zondag niet meegerekend. 3. Activiteiten die sowieso gedaan moeten worden, maar die niet in de tijd vastliggen, nu wel in de agenda met uren vermelden (voorbereiding dienst, catechese, vergaderingen; bureauwerk) 4. Minimum aan pastoraat inplannen gemiddelde tijd voor pastoraat dat gedaan moet worden (crisispastoraat enz.) 5. Stille tijd, tijd voor studie, tijd voor administratie, tijd voor het schrijven van brieven enz. inplannen. 6. Schuiftijd (i.v.m. sterfgeval, tegenvallende voorbereidingstijd enz.) overhouden: minimaal een dagdeel per week. Het blijkt dat door gerichte agendaplanning Kerkelijk Werkers zich duidelijker van de noodzaak van keuzen bewust worden (wat wil en kan ik wel en wat niet?). Bovendien geldt dat hoe meer er in de agenda is vastgelegd (ook voorbereidings- en vrije tijd), des te meer rust er in het werken komt (makkelijker 'nee' zeggen, meer ruimte voor voorbereiding, minder jachtig werken) 3) Werken met materiaal De beginnende Kerkelijk Werker heeft eigen materiaal (bij voorbeeld een pastorale casus of een catecheseverslag meegebracht) Dat is afgesproken naar aanleiding van vragen bij de beginnende Kerkelijk Werker over het eigen functioneren. Het materiaal dient dus als verheldering, als hulpmiddel om bij die aanvankelijke vragen verder te komen. De mentor en de beginnende Kerkelijk Werker gaan eerst de aanvankelijke vragen aanscherpen: - Wat wil de beginnende Kerkelijk Werker leren? - Waarop moeten de mentor en de beginnende Kerkelijk Werker letten bij het lezen van het materiaal? - Samen wordt het materiaal gelezen. Zo nodig wordt door de mentor nadere toelichting gevraagd, in het kader van de aanvankelijke vragen van de beginnende Kerkelijk Werker. Het behandelen van een preek is alleen aan de orde als de Kerkelijk Werker beschikt over een preekconsent en voorgaat. Bij een fors deel van de Kerkelijk Werkers is preken niet aan de orde Bij het luisteren naar een kerkdienst verdient het aanbeveling eerst zo onbevangen mogelijk te luisteren. Na de aanscherping van de vragen kan de opname van een déél van de dienst kritisch beluisterd worden. ♦ De mentor geeft eerste positieve indrukken. Zo begint de mentor met bevestiging, waarbij hij of zij wel authentiek dient te blijven. Materiaal laten
horen of lezen maakt de beginnende Kerkelijk Werker kwetsbaar. Pas vanuit een positieve bevestiging kan geleerd worden. ♦ Beiden stellen vragen aan de hand van het materiaal, waardoor de beginnende Kerkelijk Werker geholpen wordt de aanvankelijke vragen te nuanceren en / of (voorlopige) antwoorden te vinden. ♦ Tenslotte vraagt de mentor of dit gesprek de beginnende Kerkelijk Werker nu voldoende op weg geholpen heeft. Bij materiaalbespreking (preekbespreking, verbatim analyse enz.) wordt uitdrukkelijk uitgegaan van de vragen van de beginnende Kerkelijk Werker. De bespreking van materiaal is een hulpmiddel om de vragen te concretiseren en uit te diepen. 4) Aandacht voor spiritualiteit (werken met beelden) Aandacht voor spiritualiteit in de verplichte werkbegeleiding kan expliciet worden in een gesprek over de identiteit van de Kerkelijk Werker. Bij identiteit gaat het om het zelfbeeld van de Kerkelijk Werker, dat zich gaandeweg ontwikkelt. Identiteit is te zien als een proces. 'Dit ben ik, dit is mijn ware ik, in deze fase als Kerkelijk Werker. 'In de verplichte werkbegeleiding is het nuttig met de beginnende collega te zoeken naar een samenvattend beeld van zijn of haar Kerkelijk Werkerschap, dat helpt bij het stellen van prioriteiten en het maken van keuzen binnen het spanningsveld: "Wie wil ik zijn?" En "wie moet ik zijn?” en "Wat komt ervan terecht in de werkelijkheid van mijn taak?” “Wie ben ik als (beginnend) Kerkelijk Werker?” Deze vraag heeft te maken met - Wie ben ik? - Wat is de identiteit van mijn rol? - Wat is de identiteit van de gemeente? Deze vragen zijn verweven met elkaar. De eigen rol- en taakopvatting, ambtstheologie en visie op gemeente zijn, spelen hierin mee. Persoon (wie ben ik?) en beroeps(opvatting) lopen door elkaar. In de confrontatie met het verwachtingspatroon, dat uit de gemeente op de Kerkelijk Werker afkomt, kan zich een spanningsveld voordoen. Ericson omschrijft identiteit als volgt: “Dit is mijn ware ik - zo ben ik. En daarin ben ik uniek, van ieder ander onderscheiden, dus onvervangbaar." Het gevoel van de eigen identiteit is gebaseerd op twee gelijktijdige observaties: - de waarneming van het eigen bestaan in ruimte en tijd als een-en-hetzelfde en als continue; - de waarneming van het feit dat anderen dit eenen-hetzelfde-zijn en deze continuïteit erkennen.
Wanneer blijkt dat de gemeente iets heel anders verwacht van de Kerkelijk Werker (een andere rolverwachting heeft bijvoorbeeld), ontstaat het spanningsveld, waarin de identiteitsvraag sterk naar voren kan komen. De erkenning (zie Ericson) ontbreekt. Dit kan bij vrouwelijke Kerkelijk Werkers samenhangen met het vrouwzijn. Voor gemeenteleden kan haar rol minder duidelijk zijn. In de persoonlijke stijl van werken werkt de Kerkelijk Werker gedeeltelijk intentioneel. Dit houdt in dat zij / hij prioriteiten stelt en keuzes maakt voor de invulling van de taak in de gemeente, overeenkomstig de eigen visie op gemeente zijn, in een eigen stijl en naar eigen mogelijkheden. Juist omdat de persoonlijke stijl van werken van de Kerkelijk Werker van grote invloed is, is de Kerkelijk Werker als mens hierin kwetsbaarder geworden. Ook hieruit kunnen spanningen met het verwachtingspatroon uit de gemeente optreden. (Dit verwachtingspatroon van de gemeente kan onuitgesproken zijn en verbonden met ervaringen van vroeger, dan wel concreet terug te vinden zijn in het jaarplan of beleidsplan van de gemeente.) Werkvorm: ‘Wie wil ik zijn?’ – beelden/symbolen Doel: een beginnend Kerkelijk Werker helpen bij het verwoorden van de identiteitsvraag: “wie wil ik zijn als Kerkelijk Werker?” Inhoud: Bezinning en verdieping met behulp van beelden/ symbolen Werkwijze: De mentor vraagt: “Welk beeld of symbool komt als eerste bij je boven, wanneer je zegt: ‘zó wil ik als Kerkelijk Werker zijn?' “Wat inspireert je, wat is de trekkende waarde?” De Kerkelijk Werker bezint zich in stilte op deze vraag en schrijft haar / zijn associaties op. De mentor laat eigen beelden / associaties boven komen, schrijft deze op en bewaart deze om aan het einde hierover kort iets te vertellen. De mentor nodigt Kerkelijk Werker uit om te vertellen over haar / zijn beeld of symbool en stelt uitnodigende, open vragen. De Kerkelijk Werker kan gebruik maken van de aantekeningen. Eventueel vraagt mentor aan Kerkelijk Werker om andere en / of aanvullende associaties en betekenissen te noemen. Let op: geen gesprek en geen discussie. Het gaat erom de Kerkelijk Werker zoveel mogelijk te laten vertellen. De mentor stelt vragen en luistert, en geeft af en toe een korte samenvatting. Tot slot vertelt de mentor ter wille van de collegialiteit kort over het eigen beeld of symbool
en licht toe wat dit voor hem / haar betekent. Hierover wordt niet doorgepraat. Dit wordt niet gedaan om te voorkomen dat de Kerkelijk Werker zich afmeet aan de mentor. Opmerking: (Wellicht ten overvloede: Beelden en / of symbolen komen van een diep niveau. Dit gesprek dient dus zorgvuldig te worden afgerond. Misschien kan de mentor iets vertellen over wat het luisteren naar de Kerkelijk Werker hem / haar deed. Wat heeft je geraakt? - Wat gebeurde er met je tijdens het luisteren) 5) Schriftelijke terugblik op een gesprek. Een goede vorm om het besprokene te laten bezinken en af te checken of beide op dezelfde golflengte bezig zijn, is schriftelijke communicatie tussen twee bezoeken in. Het is een mogelijke vorm van verdieping van de communicatie. Werkwijze: Kort na een gesprek schrijft de beginnende Kerkelijk Werker de eigen impressies van het afgelopen gesprek. Geen verslag, maar datgene wat is blijven hangen, dat wat betekenis had of datgene wat door de begeleiding is opgeroepen. De mentor kan daarop ook terugschrijven. In die brief kunnen de eigen indrukken staan en eventueel wat de mentor in de eigen aantekeningen vond. Zeker kunnen de in het gesprek gemaakte afspraken bevestigd worden en een voorstel voor de komende ontmoeting worden geformuleerd. Uiteraard is deze vorm ook zeer goed mogelijk via e-mail, mochten beiden daarover beschikken. 6) Structuur geven aan een wb-gesprek. Het gesprek tussen de mentor en de beginnende Kerkelijk Werker kan een modelfunctie vervullen. Als het een structurerende opbouw heeft met een begin, een middenstuk en een afsluitend deel, kan de beginner exemplarisch leren wat de waarde van zo’n structuur kan zijn. Nogal wat Kerkelijk Werkers hebben er moeite mee om richting te geven aan een gesprek en het afronden van ontmoetingen. Ook bij vergaderingen kan een vooraf vastgestelde structuur veel helderheid brengen. Het is daarom een helpend instrument als de mentor samen met de beginner bespreekt in welke structuur het gesprek plaatsvindt. Het kan globaal, het kan ook meer nauwkeurig. Dit is afhankelijk van de stijl van werken van de mentor zelf. Een voorbeeld van een vaste structuur met een tijdbalkje: 15 min. actualiteit; brieven; opzet van vandaag. 10 min. leervraag verwoorden met het oog op de bespreking van het ingebrachte materiaal. 45 min. gesprek naar aanleiding van het materiaal.
15 min. samenvattend ordenen, leerpunten memoreren 25 min. grabbelwerk; kijken naar de volgende keer. Totaal 1½ à 2 uur 7) Nog een tip: praten met papier en pen. Het verdient aanbeveling tijdens de gesprekken een bloknoot paraat te houden. Soms even tijd nemen voor het maken van wat aantekeningen of een probleem op papier zetten verkleint de kans dat waardevolle gedachten verwaaien. Ingewikkelde problemen kunnen zo duidelijker in kaart gebracht worden. Ook keuzeproblemen, waarbij voor- en nadelen gewogen kunnen worden, worden op papier concreter. 8) Tot slot: leren door te kijken naar wat lukte. Verplichte werkbegeleiding is geen probleembegeleiding. Het uitnodigen te vertellen over wat lukte en waar de beginnende Kerkelijk Werker plezier aan beleefde hoort tot de belangrijke onderdelen van het mentoraat. Soms kan een goede beginvraag zijn: wat zie je als je sterke kanten en waar heb je vooral plezier in? Waar haal je je hart aan op? Welke ideeën heb je? Wat heb je gelezen, waar heb je ervaring mee? (Zie ook kolom I van de 5-kolommenoefening.) II. WERKBEGELEIDING OP VERZOEK De Predikanten voor de werkbegeleiding zijn naast coördinator voor beginner en mentor ook werkbegeleider voor Kerkelijk Werkers die daarom vragen. Waarom werkbegeleiding op verzoek? Sinds mei 2004 is het verplichte mentoraat voor beginnende Kerkelijk Werkers uitgebreid met werkbegeleiding op verzoek. In toenemende mate wordt door jongere en oudere collega’s van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Uit de aantallen kan dan ook geconcludeerd worden dat deze uitbreiding voorziet in een behoefte. Het is nog niet zo eenvoudig om deze behoefte te omschrijven. Wat brengt je ertoe om contact met werkbegeleiding op te nemen? De aanleiding is soms concreet en evident: je raakt plotseling verzeild in een conflictsituatie en de paniek slaat toe. Of je staat voor een beslissingsmoment dat verstrekkende gevolgen heeft voor de gemeente en voor jezelf. Op korte termijn moet er gekozen worden. Zo zijn er nog veel voorbeelden te noemen waar de aanleiding duidelijk en concreet is. Maar veel vaker is de aanleiding minder concreet en evident. Je voelt dat creativiteit afneemt, dat je onnodig lang tegen bepaalde werkzaamheden aanhangt, dat je in toenemende mate tegenzin tegen bepaalde taken bespeurt, dat je jezelf betrapt op gedachten en gevoelens die je
niet van jezelf kent. Ook deze voorbeelden zijn met talloze andere aan te vullen. Op zichzelf hoeft dit ook helemaal nog geen reden te zijn om contact op te nemen met de werkbegeleiding. Velen hebben ook zo hun eigen kanalen om aandacht hiervoor te vragen en naar wegen te zoeken om tot helderheid te komen. Maar even zo velen hebben die kanalen misschien ook wel, maar komen er niet toe om er ook gebruik van te maken. De redenen daarvan verschillen ook weer van persoon tot persoon. Misschien kun je het op een noemer brengen van een gêne die door een bepaalde visie op de beroepsopvatting nog wordt versterkt. Het is niet voor niets een gevleugelde uitspraak dat hulpverleners - waar Kerkelijk Werkers in zekere zin ook toe gerekend worden - tot die categorie behoren die de meeste moeite hebben met hulp voor zichzelf te vragen. Vooral als de aanleiding vaag is en diffuus. En dat is jammer, want het betekent wel dat je jezelf dan steeds meer in een positie manoeuvreert die nog meer energie vraagt (van de geringe energie die nog over is) om het hoofd boven water te houden. Ik neem aan dat iedere lezer uit eigen ervaring deze vicieuze cirkel in meerdere of mindere mate herkent. Ik heb ook niet veel fiducie dat een dergelijk stukje van gedachten doet veranderen. Maar stel dat je toch de moed bij elkaar schraapt, daartoe wellicht op het spoor gezet door een collega, en contact opneemt met bijvoorbeeld de werkbegeleiding: wat kun je dan verwachten? Het lijkt een open deur, maar in de eerste plaats: aandacht, geconcentreerde en methodisch onderbouwde aandacht van een medecollega. In de tweede plaats gerichte vragen die ondersteunend kunnen zijn in het verkennen van de eigen thematiek. Het is toch een ervaringsfeit dat een bewuste fase van exploreren een verlammende fixatie op een punt ontspant: het vermoeden dat het toch mogelijk zou kunnen zijn om weer wat grip te krijgen op de eigen situatie. In de derde plaats een betrokken meedenken over een andere wijze van aanpak (de werkbegeleiding heeft daarvoor verschillende instrumenten in huis) of op grond van een meer gerichte vraagstelling meedenken over andere wegen in begeleidingsland. Werkbegeleiding is geen supervisie. Het aantal gesprekken varieert van één gesprek tot vijf gesprekken. Met in sommige gevallen nog een uitloop van enkele gesprekken. Naar eigen keuze: telefonisch, op neutraal terrein of thuis. Met de discretie die eigen is aan het ambtsgeheim. In dit soort zaken kan geen mens een ander mens over de streep trekken. Ook dat weet elke Kerkelijk Werker uit eigen werkervaring.
Maar misschien is hier en daar een vastliggende gedachte wat scheef getrokken en de drempel wat verlaagd. Meer kan de werkbegeleiding vooralsnog niet doen. Een ieder die behoefte heeft aan werkbegeleiding op verzoek kan daartoe contact opnemen met de werkbegeleider van zijn of haar regio. Intervisie De werkbegeleiding heeft zich de afgelopen jaren bezig gehouden met het ontwikkelen van nieuwe vormen van - in principe onbegeleide - intervisie. Daarbij biedt werkbegeleiding groepen Kerkelijk Werkers ondersteuning aan bij het opstarten van intervisie evenals begeleiding in de beginfase. Bij het LDC is de brochure “werkboek intervisie voor pastores" (kosten € 3,50) te verkrijgen waarin vermeldt staat wat de opzet en structuur van deze intervisie onder kerkelijk werkers is.
[email protected] Teamvorming Ook steeds vaker werken Kerkelijk Werkers in teamverband. Wat is het om te werken als team, welke vorm is het beste voor deze specifieke situatie, wat kunnen collega’s aan elkaar hebben als ze werken in een team? De werkbegeleider van de regio kan voor een periode teams begeleiden zodat zij aan team building kunnen doen. Ook hiervan is een brochure te bestellen "Werkboek teamvorming" (kosten € 6,50) eveneens te verkrijgen bij
[email protected] III. Hoe te handelen als u gevraagd bent om mentor te worden. Het protocol: 1. U neemt contact op met de beginnende Kerkelijk Werker en u maakt een afspraak om kennis te maken. 2. U maakt in het kennismakingsgesprek duidelijk dat dit gesprek moet leiden tot een beslissing van u en van de beginnende Kerkelijk Werker over het al of niet aan gaan van het werkbegeleidingstraject. 3. U meldt in beide gevallen de uitslag aan de secretaresse van de werkbegeleiding. Bij een positieve uitslag meldt u tevens de datum waarop de eerste bijeenkomst zal plaats vinden; deze datum wordt als koppelingsdatum geregistreerd; deze datum is het formele begin van het mentoraat; Hierna ontvangen u en de beginnend kerkelijk werker per e-mail de brieven voor kerkenraad/werkgever en een evaluatie en declaratieformulier. 4. Beide formulieren stuurt u aan het eind van de periode terug naar het secretariaat van de werkbegeleiding. a. Bij voorkeur vult u samen met de beginnende Kerkelijk Werker het formulier in. b. U bent degene die het formulier terugstuurt.
c. De evaluaties worden door het secretariaat geordend met het oog op de verdere ontwikkeling van de begeleiding van Kerkelijk Werkers. d. In de Nieuwsbrief van de Werkbegeleiding wordt hier periodiek aandacht aan besteed. Hoe te handelen als u behoefte hebt aan collegiale ondersteuning tijdens uw periode als mentor? U kunt dan contact opnemen met: ds. J.W. Breunese, beleidsmederwerker bureau begeleiding predikanten
[email protected] of met de secretaresse mw. G.F. Biermans
[email protected] telefonisch bereikbaar op ma, di en vrijdag tel: 030-8801517. of met Bureau Begeleiding Predikanten en Kerkelijk Werkers, Dhr. M. Mensink (Martin) e-mail:
[email protected] 1V Regioindeling voor de werkbegeleiding op verzoek: (In verband met de werkbegeleiding op verzoek voor alle predikanten en kerkelijk werkers in de PKN) Regio Noord – C.A. Boonstra (Nelleke) Azorenweg 20, 1339 VL Almere tel. (036) 535 23 27 Spreekuur: do.mo. 8.30-9.30 uur (thuis) E-mail werk:
[email protected] De regio omvat: De provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland en Noord-Holland tevens de Alt Reformierte Kirche in Duitsland. Regio Midden - C.H.W. Waardenburg (Kees) Voor een afspraak kunt u bellen: tel. 06 23 22 68 47 E-mail werk:
[email protected] De regio omvat: De provincies Utrecht, Gelderland en van Zuid-Holland: classes Alphen, den Haag, Katwijk, Leiden, Zoetermeer, Gouda Regio Zuid – G.P. van Dam (Gideon) Mirabelweg 66, 5632 PD Eindhoven tel. (040) 241 67 80 E-mail thuis:
[email protected] De regio omvat: De provincies Limburg, Noord-Brabant, Zeeland van Zuid-Holland: classes Delft, Alblasserdam, Gorkum, Rotterdam, Barendrecht, Brielle, Dordrecht, Schiedam. De verplichte werkbegeleiding/mentoraat in het gehele land: J.W. Breunese (Hans)
[email protected] Voor werkmateriaal van en actuele informatie over de werkbegeleiding zie de website: http://www.pkn.nl/predikanten/werkmateriaal Secretariaat verplichte werkbegeleiding predikanten en kerkelijk werkers:
[email protected]