In het kader van de Flora - en faunawet en Natuurnetwerk Nederland
In opdracht van: Waterschap Rivierenland
2
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Tekst en samenstelling
M.W. van den Hoorn
Foto’s
A. Clements
In opdracht van
Waterschap Rivierenland
Naam opdrachtgever
A. de Gelder
Rapportnummer
RA14058-01
Status rapport
Definitief
Datum oplevering rapport
19 December 2014
Aantal pagina's
44
Collegiale toets
A. Fopma
Wijze van citeren
Hoorn, M.W. van den , 2014. Natuurrapportage. Verdiepen Achterwaterschap. In het kader van de Floraen faunawet en Natuurnetwerk Nederland. Rapport RA14058-01, Regelink Ecologie & Landschap, Mheer.
Regelink Ecologie & Landschap Papenweg 5 6261 NE Mheer 085-7737676
[email protected] www.regelink.net
Lid Netwerk Groene Bureaus
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
3
4
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
1
2
3
4
5
6
7
8
Inleiding
7
1.1
Aanleiding
7
1.2
Doel
7
1.3
Leeswijzer
7
Wet en regelgeving 2.1
Flora- en faunawet
2.2
Natuurnetwerk Nederland
9 9 12
Werkwijze
13
3.1
Algemene werkwijze
13
3.2
Toetsing gegevens uit de NDFF aan de Flora- en faunawet
14
3.3
Omgaan met waarnemingen van de paling (Anguilla anguilla)
14
Omschrijving plangebied
17
4.1
Algemeen
17
4.2
Korte gebiedsomschrijving met relevante aanwezige ecotopen
17
Resultaten
19
5.1
Beschermde soorten
19
5.2
Natuurnetwerk Nederland
24
Ingreep
27
6.1
Algemeen
27
6.2
Wettelijke belangen
27
6.3
Wijze van uitvoering
28
Toetsing aan wet- en regelgeving
31
7.1
Flora- en faunawet
31
7.2
Natuurnetwerk Nederland
33
Conclusies en aanbevelingen 8.1
35
Vaatplanten
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
35
5
8.2
Muizen
35
8.3
Vissen
35
8.4
Vogels
36
8.5
Natuurnetwerk Nederland
36
8.6
Samenvatting
36
9
Literatuur
37
Bijlage 1.
Foto-impressie plangebied
39
Bijlage 2.
Verspreidingskaarten
41
6
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Als onderdeel van het programma voor het op orde brengen van de waterveiligheid van het gebied achter de kades in de Alblasserwaard is het Waterschap Rivierendland voornemens om boezemkanaal “Achterwaterschap” te verdiepen. Door dit verdiepen wordt opstuwing richting het boezemgemaal van de Overwaard beperkt. Volgens nationale en internationale regelgeving is het verplicht om voordat de ingreep plaatsvindt onderzoek te doen naar het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Naast het effect op beschermde soorten is het nodig om onderzoek te verrichten naar de eventuele negatieve effecten van de ingreep op de kwaliteit van beschermde gebieden in de omgeving. In deze rapportage wordt alleen ingegaan op Natuurnetwerk Nederland (de nieuwe benaming van de Ecologische hoofdstructuur). Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 wordt uitgevoerd in een aparte rapportage (van den Hoorn, 2015).
Door middel van deze natuurtoets worden de volgende vragen beantwoord:
Welke, middels de Flora- en faunawet beschermde flora en fauna komen (potentieel) voor in het plangebied?
Welke negatieve effecten kunnen de (potentieel) aanwezige door de Flora-en faunawet beschermde soorten van de ingreep ondervinden?
Houdt, gelet op de mogelijke negatieve effecten, het uitvoeren van de ingreep een overtreding van de Flora- en faunawet in?
Naar welke soorten en functies dient eventueel aanvullend onderzoek plaats te vinden?
Welke onderdelen van het plangebied zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland?
Zijn negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland op voorhand uit te sluiten of is hiervoor nog een nadere toetsing voor nodig?
In hoofdstuk 2 wordt de relevante wet- en regelgeving toegelicht. In hoofdstuk 3 worden werkwijze en inspanning beschreven, terwijl in hoofdstuk 4 een beschrijving van het plangebied volgt. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van de flora- en faunainventarisatie gepresenteerd. De ingreep wordt in hoofdstuk 6 omschreven. In hoofdstuk 7 worden vervolgens de mogelijke effecten van de ingreep
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
7
gerelateerd aan de (potentiële) flora en fauna en getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook wordt ingeschat of negatieve effecten op Natuurnetwerk Nederland op voorhand uitgesloten kunnen worden. In hoofdstuk 8 zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. Tevens is een korte bronnenlijst opgenomen (hoofdstuk 9).
8
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
De Flora- en faunawet is de soortgerichte implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en bundelt de bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen: Vogelwet 1936, Jachtwet, Natuurbeschermingswet (hoofdstuk V: soortenbescherming), Nuttige Dierenwet 1914 en Wet Bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet beschermt in beginsel soorten. Activiteiten waarbij schade wordt gedaan aan beschermde dieren of planten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het “nee, tenzij”-principe). Het is dan ook altijd zaak om, waar mogelijk, activiteiten uit te voeren zonder schade aan beschermde dieren en planten aan te brengen. De wet erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren. In de wet is dan ook een zorgplicht opgenomen: iedereen moet 'voldoende zorg' in acht nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.
De Flora- en faunawet kent, naast de zorgplicht, een aantal verbodsbepalingen welke relevant zijn voor de onderhavige rapportage: Artikel 8 Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11 Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
9
Artikel 12 Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Op 23 februari 2005 is de “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. In dit besluit is een vrijstelling voor specifieke activiteiten en soorten geregeld. Hiertoe zijn alle beschermde soorten in drie categorieën (Tabellen) ingedeeld. Tevens introduceert de AmvB de gedragscode. Tabel 1 Voor soorten die zijn opgenomen in Tabel 1 geldt een algehele vrijstelling wanneer de werkzaamheden vallen onder:
bestendig beheer en onderhoud, ook in landbouw en bosbouw;
bestendig gebruik;
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Er dient een ontheffing te worden aangevraagd wanneer de werkzaamheden niet onder een van deze categorieën vallen en er een (te verwachten) negatief effect op de soorten uit Tabel 1 is. Deze aanvraag wordt door bevoegd gezag onderworpen aan een lichte toets. Daarbij wordt getoetst of de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in het geding is, en of de activiteit een redelijk doel dient. Tabel 2 De soorten zoals opgenomen in Tabel 2 zijn strenger beschermd. Hierbij geldt een vrijstelling mits gewerkt wordt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Vallen de werkzaamheden niet onder de bij Tabel 1 genoemde categorieën of wordt niet gewerkt volgens een gedragscode, dan moet een ontheffing aangevraagd worden. Deze aanvraag wordt, net als voor de soorten van Tabel 1 geldt, onderworpen aan een lichte toets. Tabel 3 De soorten uit Tabel 3 zijn de zwaarst beschermde soorten. Ook wanneer werkzaamheden vallen onder een van de bij Tabel 1 genoemde categorieën, geldt niet zonder meer een vrijstelling. Alleen bij bestendig beheer en onderhoud is een vrijstelling mogelijk wanneer gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Werkzaamheden die in een van de andere categorieën vallen en welke negatieve effecten op beschermde soorten (kunnen) hebben, zijn ontheffingsplichting. Voor het verstrekken van een ontheffing wordt deze onderworpen aan een zware toets wanneer:
10
er geen andere bevredigende oplossing voor de geplande activiteit is;
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
de geplande activiteit geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang.
Bij soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn moet tevens sprake zijn van een van de volgende door de Habitatrichtlijn erkende belangen:
dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten;
bescherming van flora en fauna;
volksgezondheid of openbare veiligheid.
Wanneer een ingreep beperkt wordt tot een korte verstoring van vaste ruste en/of verblijfplaatsen is een ontheffing mogelijk op alle in de Flora- en faunawet genoemde belangen. Vogels Met ingang van 26 augustus 2009 heeft het Ministerie van LNV (nu EZ) een nieuw beleid ten aanzien van broedvogels ingezet. Verblijfplaatsen van broedvogels zijn door de Flora- en faunawet beschermd. De Flora- en faunawet kent hierbij geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat bovendien om individuele broedgevallen. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest. Deze eenmalig te gebruiken nesten vallen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet in de periode dat deze daadwerkelijk gebruikt worden. Van een beperkt aantal vogels is de nestlocatie het gehele jaar beschermd door de Flora- en faunawet. Het betreft dan vogels die:
het gehele jaar door gebruik maken van hun nestlocatie als vaste rust- en/ of verblijfplaatsen;
erg honkvast en al dan niet koloniebroeders zijn. Deze soorten keren ieder jaar naar dezelfde nestlocaties terug. De voorwaarden waaraan deze nestlocaties moeten voldoen zijn erg specifiek en vaak slechts in beperkte mate in het landschap beschikbaar;
jaar in jaar uit van hetzelfde nest gebruik maken en zelf niet of nauwelijks in staat zijn om een eigen nest te bouwen.
Indien een jaarrond beschermd mogelijk wordt aangetast dient een ontheffing aan te worden gevraagd.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
11
Ontheffing voor vogels wanneer de populatie wezenlijk wordt beïnvloed kan alleen verkregen worden op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Wettelijke belangen zijn:
bescherming van flora en fauna;
veiligheid van het luchtverkeer;
volksgezondheid of openbare veiligheid.
Wordt de populatie niet wezenlijk beïnvloed dan is een ontheffing mogelijk op alle in de Flora- en faunawet genoemde belangen
Werken volgens een gedragscode kan (soms) een vrijstelling voor door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Hiervoor dient gewerkt te worden volgens een door de minister vastgestelde gedragscode. Het Waterschap Rivierenland werkt met de Gedragscode Flora en faunawet voor Waterschappen (Unie van Waterschappen, 2012). Waterschap Rivierenland heeft een eigen richtlijn voor deze gedragscode (Prudon & Gorter, 2013).
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) bestaat uit planologisch beschermde gebieden welke zijn aangewezen teneinde ecologische verbindingen te realiseren tussen belangrijke natuurgebieden. Deze natuurgebieden en de verbindingen daartussen vormen samen een ecologisch netwerk. De wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland mogen niet door een ingreep worden aangetast. Alle (mogelijke) effecten van een voorgenomen ingreep moeten daarop dan ook worden getoetst. De provincie waarbinnen het plangebied valt geeft invulling aan het Natuurnetwerk Nederland en is daartoe het Bevoegd Gezag.
12
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
1.
Op 17 en 20 maart 2014 werd het plangebied Achterwaterschap door A. Clements en P. Twisk bezocht. Daarbij zijn de in het plangebied aanwezige voor beschermde soorten belangrijke ruimtelijke structuren en ecotopen geïnventariseerd. Tijdens het veldbezoek werden de volgende instrumenten gebruikt:
2.
verrekijker;
fotocamera;
tablet met gps en GIS-functie;
steeknet.
Door middel van literatuuronderzoek werd onderzocht welke beschermde flora en fauna in de ruime omgeving van het plangebied recentelijk zijn waargenomen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de waarnemingen uit de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) die door Waterschap Rivierenland zijn aangeleverd, aangevuld met gegevens van macrofauna- en visbemonsteringen uit de Alblasserwaard. Zie voor de methode van verwerking van de gegevens van de NDFF de volgende paragraaf.
3.
De ligging van het plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland werd opgezocht met via PDOK beschikbare kaarten.
4.
Aan de hand van het veldbezoek en het literatuuronderzoek werd op grond van expert judgement een inschatting gemaakt van de beschermde flora en fauna met bijbehorende functies die in het plangebied (kunnen) voorkomen.
5.
In samenspraak met de opdrachtgever werd de ingreep in kaart gebracht en omschreven.
6.
Op grond van de beschreven ingreep werd een inschatting gemaakt van de redelijkerwijs te verwachten negatieve effecten op de (potentieel) aanwezige beschermde soorten en functies.
7.
Vervolgens werden de mogelijke negatieve effecten getoetst aan de Flora- en faunawet en is bepaald in hoeverre voor bepaalde werkzaamheden via de Gedragscode Flora en faunawet voor Waterschappen (Unie van Waterschappen, 2012) een vrijstelling voor de Flora- en faunawet geldt.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
13
8.
Daarna werd bepaald of negatieve effecten op Natuurnetwerk Nederland op voorhand zijn uit te sluiten, en zo nee: of deze direct duidelijk zijn, of daartoe nog een aanvullende toetsing noodzakelijk is.
9.
Ten slotte werden conclusies en adviezen opgesteld.
1.
Uit de NDFF-bestanden werden alle waarnemingen van voor 1 januari 2009 verwijderd. Het Bevoegd Gezag hanteert de stelregel dat waarnemingen maximaal drie jaar oud mogen zijn om met afdoende zekerheid te kunnen stellen dat een soort in een plangebied aanwezig is. Voor potentie-inschattingen wordt ook wel een periode van vijf jaar aangehouden. Concrete jurisprudentie is hierover niet voorhanden. Door gegevens van na 1 januari 2009 in de analyse te betrekken wordt gebruikgemaakt van de meest recente data en wordt voorkomen dat waardevolle informatie die net iets ouder is dan vijf jaar verloren gaat.
2.
Uit deze datasets werden de irrelevante waarnemingen verwijderd. Dit betreffen lichter beschermde (Tabel 1) soorten en niet-beschermde soorten. Vervolgens werden de vogels uit de dataset verwijderd. Vogels met jaarrond beschermde nesten zijn vanwege het ontbreken van bomen en bebouwing in het plangebied zelf namelijk niet te verwachten. Ook zijn zij anderszins niet bekend uit het plangebied (mondelinge mededeling A. Clements, vrijwilliger broedvogelonderzoek in en rond het plangebied).
3.
Een deel van de gegevens welke werden aangeleverd via de NDFF omvat kilometerhok-, vlak- of lijnwaarnemingen. Omdat deze lastiger zijn te interpreteren werden deze uit de dataset gefilterd en gebruikt als achtergrondinformatie voor de ruimere verspreiding van soorten. Uitzondering hierop zijn de waarnemingen van muizen verzameld door de Zoogdiervereniging. Deze zijn door hen als vlakwaarnemingen ingevoerd, maar hebben een hoge nauwkeurigheid en kunnen derhalve als puntwaarnemingen worden beschouwd.
4.
De overige waarnemingen betroffen puntwaarnemingen. Omdat deze puntwaarnemingen allemaal een verschillende vlakgrootte hebben werden van deze punten de centroïden berekend.
5.
Wanneer binnen een ecotoop dat geschikt wordt geacht voor een door de Flora- en Faunawet beschermde soort van die soort geen recente gegevens uit de NDFF beschikbaar waren is in de data van voor 2009 gekeken naar de aanwezigheid van eventuele meldingen.
De paling is sinds 2009 een middels de Flora- en faunawet beschermde soort. Omdat de paling pas in 2009 in de Flora- en faunawet is opgenomen staat deze soort niet in de in 2005 gepubliceerde lijsten met beschermingsregimes, waardoor de status van bescherming van onduidelijk is. De NDFF beschouwt de paling als een Tabel 2 soort. 14
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Op 21 september 2012 is contact geweest tussen M.W. van den Hoorn (ecoloog bij Regelink Ecologie & Landschap) en M. van Opijnen (coördinator Ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet bij Dienst Regelingen, ministerie van EL&I, nu Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) onderdeel van ministerie EZ). M. van Opijnen stelde dat als gevolg van het feit dat de paling opgenomen is in de Cites-regelingen deze soort ook opgenomen is in de Flora- en faunawet. Primair doel is het reguleren van de handel. Voor alle relevante artikelen van de Flora- en faunawet bestaan ontheffingsclausules, behalve voor artikel 11, die het vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen verbiedt. Vanwege het feit dat de paling in nagenoeg elk water kan worden aangetroffen en vanwege de grote toleranties ten aanzien van milieufactoren stelt RVO dat de paling in Nederland geen vaste rust- en verblijfplaatsen heeft en dat derhalve artikel 11 van de Flora en faunawet niet van toepassing is op de paling. Kortom: de paling kan worden beschouwd als een soort conform Tabel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet. RVO benadrukte wel dat de in de Flora- en faunawet opgenomen zorgplicht van toepassing is op de paling. De paling is in de analyses dan ook buiten beschouwing gelaten.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
15
16
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Het plangebied Achterwaterschap is gelegen in de Alblassserwaard en loopt van oost naar west Het plangebied maakt in zijn geheel deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt deel uit van de Natura 2000-gebieden “Boezems Kinderdijk” en “Donkse Laagten”. Omdat toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 buiten de scope van deze rapportage valt zal hier niet verder op in worden in gegaan. In Figuur 1 is de ligging van het plangebied dan ook zonder aanduiding van de beide Natura 2000-gebieden weergegeven.
Figuur 1. Ligging van het plangebied Achterwaterschap met de begrenzing in rood weergegeven. Met groen is de ligging van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. © Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2014.
Het Achterwaterschap is een boezemkanaal met een breedte van circa 45 – 50 m en een diepte van gemiddeld circa 1,8 m. De bodem bestaat uit een vaste waterbodem bestaande uit klei en veen. Er is nagenoeg geen slib aanwezig (Royal Haskoning/DHV, 2014b). In het Achterwaterschap is alleen aan de randen watervegetatie aanwezig in de vorm van met name gele plomp (Nuphar lutea) en lisdodde (Typha sp.). Langs het Achterwaterschap zijn aan beide zijden (her en der onderbroken) zones met riet (Phragmites australis) aanwezig (Figuur 6).
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
17
18
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Op grond van de aanwezige ecotopen is een inschatting gemaakt van de beschermde flora en fauna die mogelijk in het plangebied voorkomen. Omdat onderhavige activiteit in de categorie ruimtelijke ordening valt, wordt in dit hoofdstuk van soorten uit Tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet een beoordeling gemaakt.
Met uitzondering van het deel van het Achterwaterschap dat in het Natura 2000-gebied Donkse Laagten ligt, zijn er geen potenties voor beschermde vaatplanten in en langs het Achterwaterschap aanwezig. Het Achterwaterschap zelf is te voedselrijk voor beschermde waterplanten en de dichte rietkragen vormen geen geschikt ecotoop voor beschermde oeverplanten. Dit komt ook in de gegevens van de NDFF naar voren. In de NDFF zit alleen een recente melding van Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) ten noordoosten van Alblasserdam vlak bij het Achterwaterschap (Figuur 2). Deze melding heeft betrekking op een groeiplaats ten noorden van het aanwezige dijkje en heeft geen directe relatie met het Achterwaterschap. Meldingen van zomerklokje (Leucojum aestivum), spindotterbloem (Caltha palustris subsp. araneosa) en rietorchis (Dactylorhiza praetermissa) komen van buiten het plangebied.
Figuur 2. Melding uit de NDFF van de Spaanse ruiter (geel) ten noordoosten van Alblasserdam. Het Achterwaterschap is met rood weergegeven. © Ondergrond: Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2014.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
19
Voor het deel van het Achterwaterschap dat valt binnen de grenzen van Natura 2000-gebied Donkse Laagten geldt een andere situatie. Ter hoogte van de Zijdeweg worden in de NDFF de volgende soorten gemeld: brede orchis (Dactylorhiza majalis), kleine zonnedauw (Drosera intermedia), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Spaanse ruiter en waterdrieblad (Menyanthes trifoliata). Deze meldingen hebben betrekking op de achter de dijkjes aanwezige blauwgraslanden en hebben geen directe relatie met het Achterwaterschap zelf. Tijdens het veldbezoek van 20 maart 2014 werden langs een groot deel van de noordoever van het Achterwaterschap dat binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Donkse Laagten valt potenties aangetroffen voor brede orchis, ronde zonnedauw, Spaanse ruiter en waterdrieblad (Figuur 7,Bijlage 1). Het plangebied valt buiten de bekende verspreiding van de beschermde waterplanten drijvende waterweegbree (Luronium natans) en kruipend moerasscherm (Apium repens). Kruipend moerasscherm is alleen bekend van de hogere zandgronden en Zeeuws-Vlaanderen en drijvende waterweegbree is niet bekend uit de regio rond Kinderdijk (bron: telmee.nl).
5.1.2.1
Muizen (ware, spits- slaap- en woelmuizen)
De verspreidingen van grote bosmuis (Apodemus flavicollis), veldspitsmuis (Crocidura leucodon) en eikelmuis (Eliomys quercinus) liggen buiten het plangebied (respectievelijk in Zuid-Limburg, Achterhoek en Oost-Groningen, in Twente en Zeeuws-Vlaanderen, en in Zuid-Limburg) (Broekhuizen et al., 1992, Regelink & Bosch, 2007).
Figuur 3. Meldingen uit de NDFF van noordse woelmuis (geel) en noordse woelmuis en waterspitsmuis (oranje) nabij het Achterwaterschap (rood). © Ondergrond: Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2014.
20
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
De oevers van het Achterwaterschap zijn vanwege hun ruige en drassige karakter over een grote lengte geschikt als leefgebied voor waterspitsmuis (Neomys fodiens) en noordse woelmuis (Microtus oeconomus) (Bijlage 1). In Bijlage 1 zijn de potenties voor waterspitsmuis en noordse woelmuis in de Hoge Boezem van de Overwaard niet weergegeven. Deze vallen buiten de scope van deze rapportage. Uit de NFDD zijn alleen waarnemingen van noordse woelmuis en waterspitsmuis bekend uit de zuidrand van de Hoge Boezem van de Overwaard. Het betreffen waarnemingen uit oktober 2010 die afkomstig zijn van de Zoogdiervereniging (Figuur 3). 5.1.2.2
Marterachtigen en bever
Het waterrijke plangebied is in potentie geschikt voor otter (Lutra lutra) en bever (Castor fiber). Van beide soorten werden tijdens het veldbezoek geen sporen aangetroffen. In de NDFF zitten meldingen van bevers uit 2012 langs de Lekdijk. Het betreft een melding van sporen, een melding van een dood dier en een melding van een levend exemplaar. Op grond van het ontbreken van meer waarnemingen is het aannemelijk dat het hier gaat om een zwevend exemplaar dat mogelijk is aangereden. Aan de hand van het ontbreken van sporen van de bever in het plangebied zelf kan het voorkomen van deze soort in het Achterwaterschap voorlopig worden uitgesloten. Voor de otter is dit minder eenduidig. De hoofdverspeiding van de otter bevindt zich in de noordoostelijke helft van Nederland (www.telmee.nl). In het westen worden slechts incidenteel dieren gemeld en vaak betreft dit verkeersslachtoffers. Recent is de otter aangetroffen in de Nieuwkoopse Plassen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de soort aan een westelijke opmars bezig is. Op grond van de huidige verspreiding van de otter kan worden aangenomen dat deze, afgezien van een mogelijk zwervend exemplaar, nog niet in het Achterwaterschap aanwezig is. In de NDFF zit een incidentele waarneming van de otter uit 2008. Deze waarneming is op kilometerhokniveau aangeleverd en betreft kilometerhok 103-432 (ten noorden van Alblasserdam). Van de overige marterachtigen werden tijdens het veldbezoek geen sporen aangetroffen. Deze worden op grond van de huidige verspreiding en habitatvoorkeuren ook niet in het plangebied verwacht. 5.1.2.3
Eekhoorn
Op grond van het open karakter van het plangebied en het ontbreken van grotere bosschages wordt het voorkomen van de eekhoorn (Sciurus vulgaris) voor het plangebied redelijkerwijs uitgesloten. 5.1.2.4
Vleermuizen
Op grond van het ontbreken van bomen met holtes is de aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen redelijkerwijs uitgesloten. Het Achterwaterschap kan wel dienen als vliegroute en/of foerageergebied voor gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), ruige
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
21
dwergvleermuis (Pipistrellus nathusiii), laatvlieger (Eptesicus serotinus), watervleermuis (Myotis daubentonii) en meervleermuis (Myotis dasycneme). De kans op watervleermuis is klein in verband met het weinig voorkomen van holle bomen in de regio. Andere soorten vleermuizen worden in verband met de open, landelijke ligging van het Achterwaterschap hooguit incidenteel verwacht. In Tabel 1 is aangeven welke combinatie van soorten en functies worden verwacht.
gewone dwergvleermuis ruige dwergvleermuis laatvlieger watervleermuis meervleermuis
Foerageergebied
Vliegroute
Winterverblijfplaats
Paarverblijfplaats
Kraamverblijfplaats
Zomerverblijfplaats
Tabel 1. De potentieel voorkomende soorten vleermuizen en functies.
X X
X X X X X
Potenties voor vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen werden niet binnen het plangebied aangetroffen. Wel kunnen op het water of in de oeverzone onder andere de volgende soorten broeden: meerkoet (Fulica atra), wilde eend (Anas platyrhynchos), rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus), bruine kiekendief (Circus aeruginosus), kuifeend (Aythya fuligula), kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus), grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus), blauwborst (Luscinia svecica) en snor (Locustella luscinioides).
In de directe omgeving van het Achterwaterschap zijn heikikker (Rana arvalis) en rugstreeppad (Epidalea calamita) waargenomen (Figuur 4; bron NDFF). Rugstreeppad is een soort van over het algemeen visvrije, kleine, tijdelijke wateren. Heikikker prefereert (vaak geïsoleerde) kleinere, zonbeschenen wateren en komt voor in (vaak voedelarmere) sloten, vennen, moerassen en plasjes (Creemers et.al., 2009). De heikikker is bekend uit de blauwgraslanden van de Donkse laagten en beide soorten zijn bekend van de polders van Nieuw-Lekkerland. Vanwege de omvang van het Achterwaterschap en de aanwezigheid van vis worden in het Achterwaterschap dan ook geen beschermde amfibieën verwacht, ongeacht het feit dat deze in de directe omgeving voorkomen.
22
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Tijdens de KRW-visstandbemonstering van7 augustus 2014 zijn in het plangebied zowel kleine modderkruiper (Cobitis taenia) als bittervoorn (Rhodeus amarus) aangetroffen. Uit de regio is ook het voorkomen van de grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) bekend. De grote modderkruiper komt in grote wateren en dan met name in de oeverzones voor (van Beek, 2003) die vaak rijk begroeid zijn. Van belang is de aanwezigheid van een 10 tot 30 cm dikke sliblaag. Omdat een dergelijke begroeiing in het Achterwaterschap ontbreekt en de bodem bestaat uit vast veen en vaste klei is het voorkomen van de grote modderkruiper redelijkerwijs uitgesloten.
Figuur 4. Meldingen uit de NDFF van heikikker (geel) en rugstreeppad (blauw) nabij het Achterwaterschap (rood). © Ondergrond: Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2014.
Het Achterwaterschap is zijn geheel bezien voor kleine modderkruiper en bittervoorn een suboptimaal biotoop, met de beste potenties in het smallere, meer natuurlijke deel in de Donkse Laagten. Van de vier tijdens het KRW-visstandbemonsteringsonderzoek beviste locaties in augustus 2014 komt op twee plekken bittervoorn voor en op een plek kleine modderkruiper. Van de kleine modderkruiper zijn in totaal 37 dieren gevangen en van de bittervoorn 30. De kleine modderkruiper is alleen aangetroffen in de Donkse Laagten. De kleine modderkruiper is een soort van kleine, heldere waterlopen. In meren en plassen komt deze soort voornamelijk voor in de littorale zones (Emmerik et. al. 2006). De kleine modderkruiper is in het Achterwaterschap dan ook voornamelijk te verwachten in de oeverzones. Hier is het ondieper en mogelijk is er lokaal ook wat zandig substraat aanwezig dat nodig is voor voortplanting. De oeverzone is ook het meest geschikt voor het opgroeien van jonge vissen. De bitttervoorn is een plantenminnende vissoort (Emmerik et. al. 2006). Planten zijn schaars in het Achterwaterschap en worden met name langs de oeverzones aangetroffen. Deze plekken zijn dan ook het belangrijkste voor de bittervoorn. Hier komt de soort mogelijk tot voortplanting en kan zij schuilen tegen predatoren. Het midden van het Achterwaterschap wordt mogelijk in de winter gebruikt om te overwinteren.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
23
Omdat voor de Flora- en faunawet de gunstige staat van instandhouding van een soort van belang is, is het belangrijk om de functie van het Achterwaterschap voor beide soorten in een wat groter verband te zien. Het Achterwaterschap is een water met een kleine populatie kleine modderkruiper en bittervoorn. Omdat het ligt te midden van een gebied met zeer veel geschikt habitat voor beide soorten is het voor beide soorten dan ook van marginaal belang. Overige zwaarder beschermde amfibieën en vissen worden in het Achterwaterschap niet verwacht.
Het Achterwaterschap valt buiten de bekende verspreiding van de Nederlandse reptielen (www.telmee.nl).
Het Achterwaterschap valt buiten de bekende verspreiding van de zwaarder beschermde libellen en dagvlinders (www.telmee.nl). Bovendien is het Achterwaterschap te groot en te voedselrijk om te dienen als voortplantingsplaats voor beschermde libellen en is de oevervegetatie te ruig en te eentonig en ontbreken de juiste waardplanten voor beschermde dagvlinders. In de NDFF zijn dan behoudens een melding uit 2006 van een zwervende rouwmantel (Nymphalis antiopa) ook geen meldingen van beschermde soorten uit deze soortgroepen aanwezig.
Van gestreepte waterroofkever (Graphoderus bilineatus) en brede geelrandwaterroofkever (Dytiscus latissimus) zijn zowel uit het Achterwaterschap als uit de directe omgeving geen waarnemingen aanwezig (NDFF en macrofaunameetpunten waterschap). Dit gecombineerd met de preferenties voor schoon en relatief voedselarm water is het voorkomen van beide soorten in het Achterwaterschap redelijkerwijs uit te sluiten. Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) komt wel voor in de directe omgeving van het plangebied. De soort wordt meerdere malen gemeld in het macrofaunmeetnet van het Waterschap in de Alblasserwaard. De platte schijfhoren heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zwakstromend water met een rijke plantengroei. De trefkans is het grootste als zowel ondergedoken vaatplanten, draadalgen, als planten met drijvende bladeren aanwezig zijn. Omdat het Achterwaterschap alleen in de oeverzones spaarzaam is begroeid met met name lisdodde (Thypa sp.), gele plomp (Nuphar lutea) en riet (Phragmites australis) kan het voorkomen van platte schijfhoren in het Achterwaterschap redelijkerwijs worden uitgesloten.
Het Achterwaterschap maakt in zijn geheel deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. In het Natuurbeheerplan 2014 van de provincie Zuid-Holland staat welk beheertype waar gerealiseerd dient te worden. Voor het Achterwaterschap geldt dat het deel ten westen van Middelweg/Kerkepad 24
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
ingedeeld is in beheertype N04.02 (zoete plas). Van Middelweg/Kerkepad tot aan de Zijdeweg heeft het Achterwaterschap geen natuurbeheertype toebedeeld gekregen. Ten oosten van de Zijdeweg heeft het beheertype N13.01 (vochtig weidevogelgrasland) gekregen. Dit moet ten aanzien van het Achterwaterschap een begrenzingsfout zijn. Dit is een natuurbeheertype dat hier niet aanwezig is en ook niet gerealiseerd kan worden. De oeverzones van het Achterwaterschap zijn in de volgende beheertypen ingedeeld:
A01.01 (weidevogelgebied);
A01.03 (ganzenfoerageergebied);
A02.01 (botanisch waardevolgrasland);
N10.01 (nat schraalland);
N10.02 (vochtig hooiland);
N12.02 (kruiden- en faunarijk grasland);
N13.01 (vochtig weidevogelgrasland).
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
25
26
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Waterschap Rivierenland is voornemens om het midden van het Achterwaterschap over 11 km te verdiepen. Het verdiepen van het Achterwaterschap maakt onderdeel uit van het op orde brengen van de waterveiligheid van de gebieden achter de kades. Bij een doorbraak van de kades langs het Achterwaterschap zou een groot deel van het achterland onder water komen te staan. Door het Achterwaterschap te verdiepen wordt opstuwing richting het boezemgemaal van de Overwaard beperkt en kan overtollig water sneller worden afgevoerd. De verdieping wordt gemiddeld genomen uitgevoerd tot een diepte van 1 m onder de vaste bodem. De oeverzones worden niet aangetast. Het vrijkomende materiaal wordt toegepast voor de creatie van een rietmoeras in de Hoge Boezem van de Overwaard. Deze maatregel wordt genomen om te voldoen aan de afspraak die werd gemaakt met de Provincie Zuid-Holland in het kader van het Natura 2000-beheerplan Boezems Kinderdijk. Toetsing van het toepassen van het vrijgekomen materiaal in de Hoge Boezem van de Overwaard aan de natuurwetgeving valt buiten de scope van deze rapportage.
De Flora- en faunawet hanteert een aantal belangen waaronder een ingreep kan vallen. Onderhavige ingreep valt onder de volgende belangen: ten aanzien van het toepassen van het vrijgekomen materiaal: b. de bescherming van flora en fauna; ten aanzien van het op orde brengen van de waterveiligheid van het gebied achter de kades in de Alblasserwaard: d. volksgezondheid of openbare veiligheid; e. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; ten aanzien van de aard van de ingreep: j. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
27
Er zijn twee methoden te onderscheiden waarmee technisch gezien de verdieping van het Achterwaterschap kan worden uitgevoerd: 1.
uitdiepen met behulp van een baggerkraan (mechanisch baggeren);
2.
uitdiepen met behulp van baggerboot met snijkopzuiger (hydraulisch baggeren).
6.3.1.1
Baggerkraan
Bij deze methode wordt met behulp van een kraan gebaggerd. Dit kan vanaf de oever of vanaf een ponton. Gezien de kwetsbaarheid van het plangebied en het feit dat alleen het midden van de watergang uitgebaggerd behoeft te worden is werken van af de oever niet mogelijk. Wel kan vanaf een drijvend ponton worden gewerkt. Om de werknauwkeurigheid te vergroten wordt het ponton bij voorkeur gefixeerd met spudpalen. De omhooggehaalde bagger wordt in een beunbak geschept om vervolgens met behulp van een bootje naar een eind- of tussenlocatie te worden verscheept. Op een tussenlocatie wordt bagger in een ander transportmiddel gebracht om uiteindelijk naar de definitieve stortlocatie te worden getransporteerd. moet de bagger in een vrachtwagen worden overgebracht om dan vervolgens op de afzetlocatie te worden gestort. 6.3.1.2
Baggerboot met snijkopzuiger
Een baggerboot is een wat lompe boot met voorop een lange, beweegbare arm. Deze arm kan zowel op en neer bewegen als van links naar rechts zwenken (Figuur 5).
Figuur 5. Baggerboot met snijkopzuiger (www.bodemrichtlijn.nl).
28
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Aan de arm zit een schroef (snijkop) die roteert, waarmee het materiaal op de bodem wordt losgewoeld. Afhankelijk van het soort materiaal dat losgewoeld moet worden, kan de uitvoering van die snijkop er anders uitzien en kan de kop sneller of langzamer draaien. In zacht materiaal draait de snijkop langzaam, om niet teveel verspoeling te veroorzaken. Om te voorkomen dat de boot zichzelf met zijn arm wegduwt, is deze vaak voorzien van zogenaamde “spudpalen”. Dit zijn hydraulisch beweegbare poten, welke in de bodem gedrukt kunnen worden als steunpunt tijdens het zwenken van de arm. Vaak kunnen ze ook met een ram vooruit- en achteruit bewegen, zodat de boot over de bodem kan “lopen” om vooruit te komen. Met het bodemmateriaal dat wordt opgezogen, wordt ook een hoeveelheid water opgezogen als transportmedium. Afhankelijk van het bodemmateriaal en de transportafstand kan er meer of minder water meegevoerd worden. De hoeveelheid opgezogen water is doorgaans >40%. Via de pomp op de boot wordt de met water vermengde bagger vervolgens in een persleiding gebracht welke achter de boot hangt en het naar de afzetlocatie verpompt. De persleiding kan op de oever liggen, drijvend op het water worden aangelegd, of worden afgezonken. De persleiding zit met behulp van een flexibele buis vast aan de pomp van de baggerboot. Dit geeft de baggerboot ruimte om te werken. Wanneer de baggerboot te ver van de persleiding afraakt wordt er een nieuw stuk persleiding tussen bestaande persleiding en de flexibele buis gekoppeld. De lengte van de leiding van de boot naar de afzetlocatie is in principe onbeperkt, maar afhankelijk van het materiaal is er een grens aan de transportafstand welke de baggerboot op eigen kracht kan verzorgen. Met veenachtig materiaal ligt de grens doorgaans rond 2,5 km. Moet het materiaal verder verpompt worden, dan zal gebruik gemaakt moeten worden van een of meerdere boosters op een op meerdere strategische plaatsen in de leiding vanwaar verder verpompt kan worden. Boosters kunnen op de oever staan, maar eventueel ook drijven.
Wanneer de voor- en nadelen van beide methoden worden afgewogen dan heeft een uitvoering met behulp van een baggerboot met snijkopzuiger de sterke voorkeur. Voordelen ten opzichte van een baggerkraan zijn de volgende:
geen continue verkeerbewegingen in de vorm van af- en aanrijdende vrachtauto’s of beunschepen tussen afzet- en tussenlocatie;
minder verstorende afzet omdat er geen vrachtauto's komen storten, maar er alleen maar een persleiding ligt die continue loost;
veel minder vaarbewegingen, omdat er niet met beunbakken heen en weer gevaren behoeft te worden;
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
29
geen inrichting tussenstation waar overslag van de bagger uit de beunbakken plaatsvindt, dus veel minder aantasting van het landschap;
sterke beperking van het aantal transportbewegingen, dus een lagere milieubelasting,
minimaal ruimtebeslag op de oevers door plaatsing van twee of drie boosters en drijvende of afgezonken persleidingen.
De nadelen zijn:
er moeten twee locaties met continu geluid producerende boosters worden aangelegd;
er is gedurende de gehele werkperiode een persleiding in of op het water of op de oever aanwezig.
Vanwege het feit dat het werken met een baggerboot met snijkopzuiger de sterke voorkeur heeft zal in de rest van deze rapportage dan ook worden uitgegaan van het baggeren volgens deze methode.
Per dag kan met een baggerboot met snijkopzuiger enkele tientallen meters watergang worden afgewerkt. De kans is reëel dat er meerdere baggerboten tegelijk worden ingezet. De werkzaamheden zullen enkele jaren in beslag nemen. In verband met het broedseizoen worden er alleen in de periode 1 augustus - 15 maart gewerkt.
In principe wordt gewerkt tussen 7:00 en 18:00 uur, maar werkzaamheden tussen 6:00 en 21:00 zijn mogelijk. Gebruik van verlichting is dus maar beperkt nodig en is alleen aan de orde op de boot en nabij de boosters.
Na de ingreep zal het Achterwaterschap circa een meter dieper zijn geworden. Het basiswaterpeil blijft ongewijzigd. Ten tijde van piekafvoeren daalt het waterpeil circa 15 tot 20 cm ten opzichte van huidige piekafvoeren.
30
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Op grond van de resultaten van het veldbezoek en het literatuuronderzoek en de te verwachten effecten van de ingreep is een toetsing aan de Flora- en faunawet uitgevoerd. Uit deze toetsing volgt welke negatieve effecten verwacht kunnen worden en welke soorten daarbij betrokken zijn. Ook geeft de toetsing aan of aanvullend onderzoek dan wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is vereist. Voorts is onderzocht of negatieve effecten op Natuur Netwerk Nederland op voorhand kunnen worden uitgesloten of dat hiervoor nog aanvullend onderzoek nodig is.
Beschermde vaatplanten komen langs het Achterwaterschap alleen in het Natura 2000-gebied Donkse Laagten mogelijk voor. Omdat door de ingreep de oevers niet worden aangetast en het basiswaterpeil gehandhaafd blijft is er geen negatief effect op beschermde vaatplanten te verwachten. Wanneer op deze potentiële groeiplaatsen geen boosters of persleidingen worden geplaatst en niet met een boot wordt aangelegd is een overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.
7.1.2.1
Muizen (ware, spits- slaap- en woelmuizen)
Naar verwachting komen waterspitsmuis en noordse woelmuis langs het Achterwaterschap voor. Omdat de ingreep zich beperkt tot het verdiepen van het Achterwaterschap zelf en de oevers intact blijven is een negatief effect op beide soorten redelijkerwijs uitgesloten. Wel is het zo dat de trillingen die veroorzaakt worden door de boosters verstorend kunnen werken voor muizen. Door de boosters te plaatsen op plekken zonder potenties voor beschermde muizen kan een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs worden voorkomen. 7.1.2.2
Overige muizen, marterachtigen, bever en eekhoorn
Uit de resultaten blijkt dat het voorkomen van beschermde soorten uit deze soortgroepen redelijkerwijs uitgesloten kan worden. Daarmee is ook een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs uit te sluiten. De ingreep houdt voor deze soortgroepen dan ook geen overtreding van de Flora- en faunawet in. 7.1.2.3
Vleermuizen
Uit de resultaten blijkt dat gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en meervleermuis boven het Achterwaterschap kunnen foerageren en de laatste twee soorten deze als vliegroute kunnen gebruiken. Omdat het Achterwaterschap niet over de gehele breedte wordt
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
31
afgedamd en er niet tijdens nachturen wordt gewerkt, wordt er voor deze soorten redelijkerwijs geen negatief effect op eventuele vliegroutes verwacht. Insecten zullen voornamelijk in de luwe oeverzones aanwezig zijn. Omdat de oeverzones niet worden aangetast is ook een negatief effect op de foerageerfunctie voor vleermuizen redelijkerwijs uitgesloten.
Binnen het plangebied en de invloedssfeer van de werkzaamheden worden geen vogels met jaarrond beschermde nesten verwacht en treedt dientengevolge dus ook geen negatief effect van de ingreep op deze soorten op. Omdat er buiten het broedseizoen wordt gewerkt is de kans op het verstoren van broedende vogels redelijkerwijs uitgesloten
In het Achterwaterschap komen bittervoorn en kleine modderkruiper voor. Het Achterwaterschap is een marginaal habitat voor beide soorten en heeft de grootse ecologische waarde langs de oeverzones en in het meer natuurlijke deel in de Donkse laagten. Omdat alleen het midden van het Achterwaterschap wordt verdiept is beschadigen, vernielen, uithalen of wegnemen van vaste rust- en verblijfplaatsen niet aan de orde. Wel kan er door de werkzaamheden een tijdelijke verstoring van de oeverzone optreden. De totale lengte van het Achterwaterschap waarbinnen werkzaamheden worden voorzien is 11 km. De baggerboten zullen zich voortbewegen met een snelheid van enkele tientallen meters per dag. Wanneer wordt uitgegaan van het gelijktijdig werken met twee boten die elk 50 m per dag afleggen zal er een dagelijkse verstoring zijn in maximaal 0,01 % van de totale oeverlengte. Weliswaar reiken trillingen veroorzaakt door het baggeren verder dan de genoemde 50 m, maar dan nog zal de invloed van de werkzaamheden nagenoeg verwaarloosbaar zijn. Door de aanzuigende werking van de snijkopzuiger bestaat de kans dat er vissen worden opgezogen en worden gedood. Omdat de baggerboot slechts zeer langzaam vooruit vaart, krijgen de dieren redelijkerwijs de kans om weg te vluchten en zal het aantal slachtoffers naar verwachting gering zijn. Beschermde vissen worden bovendien met name in de oeverzones verwacht. In de oeverzones wordt niet gebaggerd. De kans op het doden van beschermde vissen is dan ook minimaal. Mochten in de winter werkzaamheden worden uitgevoerd dan is de verwachting dat eventuele in het diepere water overwinterde bittervoorns voldoende mobiel zijn om op tijd te kunnen wegvluchten. Er moet altijd worden voorkomen dat bij te warm water wordt gebaggerd. De soortenstandaarden voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper (Ministerie van Economische zaken, landbouw en innovatie, 2011a en 2011b) geven een maximale watertemperatuur van 25 °C. Bij voorkeur is dit lager, want hoe lager de temperatuur hoe kleiner de kans is op een zuurstoftekort door afbraak van opwervelend materiaal. Volgens de beide soortenstandaarden mag er niet worden gebaggerd wanneer er ijs op de watergangen ligt. Ook wordt gesteld dat bij werkzaamheden de luchttemperatuur boven 0 °C moet liggen. De achtergrond hiervan is, is dat kieuwen van vissen wanneer deze boven water komen snel bevriezen. Omdat tijdens de werkzaamheden geen vissen uit het water worden gehaald is deze regel niet van toepassing. 32
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Ten slotte stellen beide soortenstandaarden dat bij voorkeur zoveel mogelijk buiten het paaiseizoen dient te worden gewerkt. Het paaiseizoen van de bittervoorn loopt van april tot juni en van de kleine modderkruiper van maart tot begin augustus. Omdat niet tijdens het broedseizoen wordt gewerkt zullen er geen effecten zijn op paaiende vissen.
Uit de resultaten blijkt dat het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen amfibieën, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Daarmee is ook een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs uit te sluiten. De ingreep leidt derhalve niet tot een overtreding van de Flora- en faunawet voor deze soorten.
In Tabel 2 is een overzicht opgenomen van de beschermde soorten of soortgroepen waar wel en geen rekening mee gehouden moet worden. Tabel 2. Overzicht van beschermde soorten of soortgroepen waar wel of geen rekening mee gehouden moet worden.
Soort brede orchis ronde zonnedauw Spaanse ruiter waterdrieblad noordse woelmuis waterspitsmuis bittervoorn kleine modderkruiper amfibieën reptielen vogels ongewervelden
Beschermingsstatus tabel 2 tabel 2 tabel 2 tabel 2 tabel 3 tabel 3 tabel 3 tabel 2 tabel 2&3 tabel 3 vogels tabel 2&3
Wel X X X X X X X X
Niet
X X X X
Omdat de ingreep alleen het verdiepen van het Achterwaterschap omvat en alle beheertypen en verbindingszones intact blijven is er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland te verwachten.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
33
34
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op
vaatplanten;
muizen;
vissen;
vogels.
Door zorgvuldig te werken kan een overtreding van de Flora- en faunawet grotendeels worden voorkomen. Wanneer zorgvuldig wordt gewerkt en de werkzaamheden worden uitgevoerd met een baggerboot met snijkopzuiger wordt ook een significant negatief effect op de Natura 2000-gebieden Boezems Kinderdijk en Donkse Laagten voorkomen. Een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland is niet aan de orde.
Beschermde vaatplanten komen in het Natura 2000-gebied Donkse Laagten mogelijk voor langs het Achterwaterschap. Door deze potentiële groeiplaatsen te ontzien bij de plaatsing van materieel en het aanleggen van boten wordt een overtreding van de Flora-en faunawet voorkomen.
Noordse woelmuis en waterspitsmuis kunnen langs grote delen van het Achterwaterschap worden verwacht. Door de voorziene boosters op plekken zonder potenties voor beschermde muizen te plaatsen wordt verstoring van beschermde muizen voorkomen en leidt de ingreep niet tot een overtreding van de Flora- en faunawet.
In het Achterwaterschap komen bittervoorn en kleine modderkruiper voor. Het Achterwaterschap vormt een marginaal habitat in een verder voor beide soorten geschikt gebied. De grootste potenties bevinden zich in de Donkse Laagten. Omdat voor deze soorten met name de oeverzones van het Achterwaterschap van belang zijn en deze door de voorgenomen werkzaamheden niet worden aangetast is een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet behoudens een tijdelijke verstoring niet aan de orde. Het Achterwaterschap wordt uitgediept en blijft geschikt als overwinteringsgebied voor bittervoorn. Het optreden van slachtoffers is klein omdat de dieren tijdens de werkzaamheden de kans hebben Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
35
om weg te vluchten, maar kan niet geheel worden voorkomen. De werkzaamheden moeten bij zo koud mogelijk water worden uitgevoerd, omdat dan het effect van de werkzaamheden op de zuurstofhuishouding het kleinste is. Volgens de geraadpleegde soortenstandaarden mag de watertemperatuur niet boven de 25 °C uitkomen. Er kan voorts niet worden gewerkt bij de aanwezigheid van ijs omdat dan de zuurstofuitwisseling tussen water en lucht onmogelijk is. Omdat er geen vissen boven water worden gehaald is werken bij een luchttemperatuur beneden 0 °C mogelijk, al zal dit in verband met ijsvorming niet vaak aan de orde zijn. Door de gekozen werkwijze is de kans op slachtoffers bij vissen minimaal, doch niet uitgesloten.
Binnen het plangebied en de invloedssfeer van de werkzaamheden worden geen vogels met jaarrond beschermde nesten verwacht. Wel kunnen tal van andere vogelsoorten langs het Achterwaterschap broeden. Omdat buiten het broedseizoen wordt gewerkt is de kans op verstoring van broedgevallen redelijkerwijs uitgesloten.
Er is er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland te verwachten.
In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat met zorgvuldig werken een overtreding van de Flora- en faunawet grotendeels kan worden voorkomen. Het verdient dan wel aanbeveling de werkzaamheden uit te voeren met een baggerboot met snijkopzuiger. Voor de Flora- en faunawet dient een ontheffing aan te worden gevraagd voor het doden en verstoren van vaste rust- en/verblijfplaatsen van bittervoorn en kleine modderkruiper. Wanneer wordt gewerkt volgens de Gedragscode Flora- en faunawet voor Waterschappen behoeft voor de kleine modderkruiper geen ontheffing aangevraagd te worden.
36
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Creemers, C.M. & J.C.W. van Delft, 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Dietz, C., O. von Helversen & D. Nill, 2011. Vleermuizen. Alle soorten van Europa en Noord-West Afrika. Tirion Natuur. Emmerik, W. & H. de Nie, 2006. De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Floron, 2011. Nieuwe Atlas van de Nederlandse Flora. KNNV Uitgeverij, Zeist. Heusden, W.R.M. & S.J. Vreugdenhil, 2006. Handreiking Flora- en faunawet. Voor werkzaamheden en activiteiten in het kader van bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Rapport, Dienst Landelijk Gebied, Utrecht. Hoorn, M.W. van den , 2015. Voortoets Verdiepen Achterwaterschap, inrichting en kadeverbetering Hoge Boezem van de Overwaard In het kader van Natuurbeschermingswet 1998. Rapport RA1405803, Regelink Ecologie & Landschap, Mheer. Limpens, H., J. Regelink & R. Koelman, 2011. Cursus vleermuizen en planologie. Cursusmap, Zoogdiervereniging. Ministerie van EL&I, 2010. Buiten aan het Werk. Houd tijdig rekening met beschermde planten en dieren! Brochure. [http://www.rijksoverheid.n.l/documenten-enpublicaties/brochures/2010/03/01/buiten-aan-het-werk-houd-tijdig-rekening-met-beschermde-dierenen-planten.html (01-07-2014)]. Ministerie van Economische zaken, landbouw en innovatie, 2011a. Soortenstandaard van de bittervoorn. Ministerie van Economische zaken, landbouw en innovatie, 2011b. Soortenstandaard van de kleine modderkruiper. Prudon, B. en D. Gorter, 2013. Richtlijn implementatie Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen. Regelink, J.R. & T. Bosch, 2007. Grote bosmuis in Winterswijk. Zoogdier 18 (2): 23.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
37
Royal Haskoning/DHV, 2014a. Uitvoeringsplan realisatie Inrichtingsplan Hoge Boezem van de Overwaard. Royal Haskoning/DHV, 2014b. Inrichtingsplan Hoge Boezem van de Overwaard. Quickscan. Unie van Waterschappen, 2012. Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen.
38
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Figuur 6. Impressie van het Achterwaterschap, een brede watergang met aan weerszijden een rietkraag
Figuur 7. Zone met potenties voor beschermde vaatplanten langs het Achterwaterschap.
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
39
40
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
41
42
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01
43
44
Natuurrapportage Verdiepen Achterwaterschap|RA14058-01