Aanvullend hoofdstuk Taaljournaal
‘Ik hou van Holland’
Inhoud Verantwoording leerlijnen Onderwijsarrangement met na elke les verantwoording ten aanzien van kerndoelen, didactiek en onderwijs aan NT2 leerlingen. Les 1
taalbeschouwing
Op ‘t wad
Les 2
schrijven
Bekende Nederlander
Les 3
luisteren
Roddelen
Les 4
spreken
Koninginnedag
Les 5
lezen
Drop
Les 6
taalbeschouwing
Samenstellingen
Les 7
luisteren
Spreekwoorden
Les 8
schrijven
Provincies
Les 9
spreken
Provincies
Les 10 lezen
Koninginnedag
Bijlagen met werkbladen en lesmateriaal
Verantwoording leerlijnen We hebben de diverse leerlijnen welke belangrijk zijn binnen het taalonderwijs aan bod laten komen in de tien lessen. Na elke les volgt een verantwoording ten aanzien van kerndoelen, didactiek en onderwijs aan NT2 leerlingen. Hieronder volgt nog een uitgebreidere visie op de leerlijnen taalbeschouwing en luisteren. Taalbeschouwing in ons lesaanbod van taalonderwijs Daar waar kinderen leren naar taal en taalgebruik te kijken, is sprake van taalbeschouwing. Reflectie op taal en taalgebruik wordt in het gehele taalonderwijs toegepast, zo ook in begrijpend lezen lessen wanneer het gaat om het vinden van een samenvattende zin of het vinden van betekenissen van moeilijke woorden. We kiezen er daarnaast voor systematisch taalbeschouwing in ons lesaanbod taalonderwijs te laten terugkomen. Bij andere onderdelen is het aan de leerkracht om alert genoeg te zijn om taalbeschouwing voldoende aan bod te laten komen1. Echter wanneer er lessen met hoofddoel taalbeschouwing in ons lesaanbod zijn opgenomen, zijn we er zeker van dat dit belangrijke onderdeel een goede plek inneemt binnen ons taalonderwijs. Grammaticaonderwijs als taalbeschouwing Over het nut van taalbeschouwing in de ruime zin van het woord wordt niet getwijfeld, maar de belangrijke plek van grammaticaonderwijs als taalbeschouwing echter wel. De laatste trend lijkt te zijn dat er wel weer aandacht moet zijn voor grammaticaonderwijs als deze nuttig en functioneel is voor de algemene taalvaardigheid van de leerlingen2. Negen taalperspectieven Bij taalbeschouwing verwerven leerlingen inzicht en kennis en denken ze na over de betekenis, het gebruik en de vorm van taal. Er zijn diverse taalperspectieven waar vanuit taal te benaderen is. We vinden het belangrijk dat ons taalonderwijs aandacht schenkt aan deze verschillende perspectieven3:
1
1.
Taal en fantasie: je kunt door taal je fantasie gebruiken.
2.
Taal en macht: je kunt door taal het gedrag van anderen beïnvloeden.
3.
Taal en informatie: je kunt door taal leren.
4.
Taal en pluriformiteit: taal heeft allerlei vormen.
5.
Taal en spel: je kunt met taal spelen.
Paus, H. Bacchini, S. Dekkers, R. Pullens, T en Smits, M. Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. Blz. 225 2 Paus, H. Bacchini, S. Dekkers, R. Pullens, T en Smits.(Bussum 2002), blz. 229 3 Taalmethode Zin in Taal
6.
Taal en filosofie: je kunt over taal nadenken.
7.
Taal en beeld: taal en beeld kunnen elkaar aanvullen.
8.
Taal en transformatie: je kunt door taal de werkelijkheid anders benaderen.
9.
Taal en expressie: je kunt je door taal uiten.
De verschillende perspectieven komen in de diverse lessen aan bod. Bij de lessen taalbeschouwing zal er aandacht zijn voor taal en pluriformiteit, daar waar aandacht is voor de vormen van taal en taal en filosofie wanneer er gedacht wordt over taal en diens betekenissen, gebruiken en vormen En er is aandacht voor taal en beeld, met name in woordenschatactiviteiten. Luisteren in ons lesaanbod van taalonderwijs Taal leren begint met mondelinge taal. In een paar jaar leren kinderen al pratend en luisterend alle belangrijke principes van hun moedertaal. Dat is niet ineens afgelopen wanneer ze naar school gaan. Mondelinge taal blijft in het centrum staan van de latere taalontwikkeling, ook al lijkt het soms of het op school voornamelijk gaat om lezen en schrijven. Van luisteren naar een ander leer je taal begrijpen. En als er naar jou geluisterd wordt, ontdek je of je begrijpelijk bent en hoe je dat kan verbeteren. 4 Kinderen die het Nederlands als tweede taal leren, leren net als eerste-taalleerders praten door te praten. Maar hun beginsituatie op school is anders. Ze kennen doorgaans minder woorden, hebben minder ervaring met de juiste uitspraak en de juiste zinsbouw, en hebben soms moeite met actieve deelname aan gesprekken. Citaat Anne Vermeer en René Appel: ‘De belangrijkste factor in het succes waarmee een tweede taal verworven wordt, is de aard en mate van contact met de tweede taal, de taalomgeving bepaalt het taalaanbod dat een T2-verwervend kind krijgt. Dan hoort het hoe de tweede taal in verschillende situaties gebruikt wordt en leert het ook werkelijk de taal te gebruiken. 5 Op onze school zitten ook leerlingen met Nederlands als tweede taal, is het dus belangrijk dat zij de taal veel horen. Luisterlessen zijn dus van groot belang binnen ons taalaanbod. De woordenschat van de leerlingen wordt zo uitgebreid, luisterend naar anderen maken ze zich veel nieuwe woorden eigen.
4 5
Suzanne van Norden, Taal leren op eigen kracht. Uitgeverij Van Gorcum. Blz. 59 Suzanne van Norden, Taal leren op eigen kracht. Uitgeverij Van Gorcum. Blz. 63-64
Onderwijsarrangement met na elke les verantwoording ten aanzien van kerndoelen, didactiek en onderwijs aan NT2 leerlingen.
Domein: Taalbeschouwing Les 1 Tegenwoordige en verleden tijd Doelen:
Thema ‘Op ’t wad’
De leerlingen kennen de betekenis van verleden en tegenwoordige tijd.
De leerlingen weten dat de persoonsvorm veranderd wanneer ze een zin in een andere tijd zetten.
De leerlingen kennen 10 woorden die verwijzen naar tegenwoordige of verleden tijd: -Gisteren -Vandaag -Toen -Morgen -Straks -Volgende week -Volgend jaar -Vorige week -Vorig jaar -Nu
De leerlingen maken van een zin in tegenwoordige tijd, een kloppende zin in verleden tijd. En andersom.
Lesopzet:
Introductie Er wordt een kort verhaal gelezen (in tegenwoordige tijd). Daarna wordt een hetzelfde verhaal gelezen, maar nu in verleden tijd (bijlage 1) Met elkaar worden de verschillen gezocht en de woorden die het verschil maken worden verzameld en op het bord gezet.
Instructie n.a.v. de twee verhalen Vragen die worden beantwoord:
welke soort woorden veranderen er?: de persoonsvorm. Het werkwoord veranderd.
welke woorden verklappen of het om een verhaaltje in tegenwoordige of
verleden tijd gaat? Werkvorm 1 Kunnen wij dat ook? In twee groepen wordt gestreden: Steeds krijgt één leerling uit één groep een verhaaltje van 3 zinnen. Deze moet hij/zij vertellen aan zijn/haar groep. Kan de groep vervolgens hetzelfde verhaaltje vertellen, maar dan in de verleden tijd? (er zijn vervolgens ook verhaaltjes van verleden naar tegenwoordige tijd.) Werkvorm 2 Zelfstandige verwerking (werkblad 1/ bijlage 2) De eerste opdracht luidt: De 10 woorden op het werkblad een kleur geven: rood voor woorden die duiden op tegenwoordige tijd en geel voor woorden die duiden op verleden tijd. Vervolgens bedenkt elke leerling drie zinnen bij drie rood gekleurde woorden en drie zinnen bij drie geel gekleurde woorden. De tweede opdracht luidt: bij drie plaatjes een zin met verleden tijd en een zin met tegenwoordige tijd maken en de persoonsvorm die veranderd onderstrepen. Differentiatie: Bij deze zelfstandige verwerking kan de leerkracht verlengde instructie geven aan de zwakkere leerlingen, terwijl de rest zelfstandig werkt. De snelle leerlingen kunnen de klaar -opdracht op het werkblad maken.
Reflectie Na het werken met het werkblad is er tijd voor reflectie. De leerling geeft antwoord op een aantal reflectievragen. Daarna zal klassikaal worden besproken of de lesdoelen zijn behaald. Woordenschat In het kader van het thema ‘ik hou van Holland’ is een woordenlijst op de muur gevestigd, waarop we verschillende nieuwe woorden vanuit de verschillende taalactiviteiten noteren. Elke les is er aandacht voor het leren en opslaan van deze nieuwe woorden en hun betekenis. Deze les zal dat gaat doormiddel van het spel ‘hoeveel weet jij er te noemen?’.
Organisatie/ Materialen:
Benodigde materialen
Verhaal in tegenwoordige en verleden tijd
Werkblad
4 kaartjes met daarop een verhaaltje van 3 zinnen (2 in tegenwoordige tijd, 2 in verleden tijd.)
Rol leerkracht
Verantwoordelijk voor de voorbereiding (materiaal, instructie en differentiatie)
Rol van spelleider bij de twee spellen die worden gespeeld.
Verantwoordelijk voor introductie, instructie, verlengde instructie en afronding.
Rol leerling
Verantwoording:
Deelnemers van de spellen
Opnemen en verwerken van instructie
Zelfstandig maken van werkblad
Reflectie op lesdoelen
Lesdoelen gerelateerd aan kerndoelen van het taalonderwijs De lesdoelen zijn gerelateerd aan kerndoelen van het Nederlandse taalonderwijs. Daarbij zijn de lesdoelen gebaseerd op de methode ‘taaljournaal’.
Gerelateerde kerndoelen Kerndoel 11 De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen: regels voor het spellen van werkwoorden;
Syntactisch bewustzijn: bewustzijn van de structuur van woorden en van zinnen.
Kerndoel 10 De leerlingen leren bij de doelen onder 'mondeling taalonderwijs' en 'schriftelijk taalonderwijs' strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Reflectie op geschreven taal (reflecteren op doel, inhoud en structuur van geschreven taal)
Kerndoel 12 De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
Toegesneden op NT 2 leerlingen
Er is voldoende aandacht voor uitbreiden van woordenschat, waarbij gebruik wordt gemaakt van delen van de vier fasen van het aanleren van woordbetekenissen6.
Zo is er verankering in de vorm van een verhaal, waarbij de leerlingen nieuwe woorden in een context leren. Er is sprake van semantiseren daar waar de leerkracht nieuwe woordbetekenissen in het verhaal uitlegt en er is aandacht voor relaties tussen woorden bij het spel waarbij aandacht is voor categorienamen. (stoel, bank, tafel: meubels)
Leerlingen leren naast het werkwoord ook direct de vervoeging daar waar het woord veranderd van tegenwoordige naar verleden tijd en andersom. Ze leren op die manier de juiste werkwoordsvorm te gebruiken, waarvan blijkt dat ze hier nog vaak mee worstelen in de bovenbouw.
Hieronder volgt de didactische route, waaruit blijkt dat de les bestaat uit afwisselende werkvormen, waarbij leerlingen uitgedaagd worden tot diverse manieren van opnemen en verwerken van leerstof. Didactische route Leerstof
Leerling
Leefwereld
Introductie Opnemen: luisteren, opnemen Bewerken: oplossen Instructie Opnemen: luisteren, kijken, opnemen
Werkvorm 1 (spel: omzetten van zinnen in wedstrijdvorm) Bewerken: oplossen 6
Verwerken: beschrijven
Arnoutse, C. Verhoeven, L. van het Zandt, R. Biemond, H. Tussendoelen gevorderde geletterdheid, leerlijnen voor groep 4 tot en met 8. Expertisecentrum Nederlands 2003. Blz. 154
Werkvorm 2 (werkblad) Bewerken: vragen beantwoorden, oplossen
Reflectie Delen Woordenschatspel Doen: Ordenen Binnen deze didactische route wordt er steeds vanuit de betekenisvolle context: het thema Ik hou van Holland gewerkt. Op die manier wordt er aangesloten bij de leefwereld van de leerlingen, die twee weken met dit thema werken en wordt er gebruik gemaakt van spelvormen die in het populaire, gelijknamige televisiespel ‘ik hou van Holland’ gebruikt worden. Spellen die de leerlingen uitnodigen actief mee te denken en mee te strijden, waarbij leerstof op een leuke en uitdagende manier ingezet en verwerkt wordt. Daarbij is er met de zelfstandige verwerking voldoende ruimte voor differentiatie o.a. m.b.t. hoeveelheid werk en in de vorm van verlengde instructie. Bijlagen In de bijlagen zijn verschillende lesonderdelen terug te vinden. In bijlage 1 het verhaal wat gebruikt wordt ter introductie en in bijlage 2 het werkblad voor zelfstandige verwerking.
Domein: Schrijven Groep: 6
Les 2 ‘Bekende Nederlander’
Doelen: Lesdoelen: De leerlingen denken na over het plan of probleem van de hoofdpersoon De leerlingen schrijven een verhaal over het plan of probleem van de hoofdpersoon. Leerlijnen:7 Domein Strategisch schrijven: - De leerling kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
Domein Spelling en interpunctie: - De leerling kan korte, eenvoudige teksten schrijven over alledaagse onderwerpen of onderwerpen uit de leefwereld.
Lesopzet: Introductie: De kinderen nemen aan het begin van deze les een bekende Nederlander in gedachten. Dit kan iemand zijn van het koninklijk huis, een voetballer of een zanger. De kinderen gaan fantaseren over deze bekende Nederlander en schrijven de fantasieën op in een woordweb. Het woordweb wordt de basis van een kort verhaal dat de kinderen zelf gaan schrijven.
Opdracht: De bekende Nederlander wordt de hoofdpersoon van het verhaal dat de leerlingen gaan schrijven. Dit verhaal mogen ze zelf verzinnen en hoeft dus niet realistisch te zijn. De hoofdpersoon in het verhaal heeft een plan of een probleem. In het verhaal wordt beschreven hoe het plan wordt uitgevoerd of hoe het probleem wordt opgelost. Het verhaal bestaat uit ongeveer 50 woorden.
7
www.leerlijnentaal.nl
Woordenschat: Als het verhaal is geschreven kiezen de kinderen 10 woorden uit die ze onderstrepen. Dit zijn de steekwoorden uit het verhaal. (Zie domein luisteren) Ze wisselen daarna hun verhaal uit met hun maatje. Die leest het verhaal en screent het op spellingfouten. Het maatje gaat de betekenis van de onderstreepte woorden opzoeken. De kinderen schrijven de betekenis van deze woorden op. Als ze de betekenis niet weten zoeken ze het op in het woordenboek of vragen het aan hun maatje.
Afsluiting: Het verhaal wordt verwerkt op de computer als Word document. De steekwoorden krijgen een afwijkende kleur.
Organisatie/
Organisatie:
Materialen:
*De kinderen mogen tijdens het maken van het woordweb overleggen met andere leerlingen. *Het verhaal wordt individueel geschreven. *De kinderen kiezen een leesmaatje die het verhaal kan lezen en spellingfouten uit de tekst kan halen. *Reserveer de computerruimte in de school.
Materialen: *A4 papier om een woordweb op te maken. *Gelinieerde schriften. *Woordenboeken. Verantwoording: Schrijven, stellen en spellen: Schrijven is een belangrijk onderdeel van het taalonderwijs op de basisschool. Het is hierin belangrijk dat je als leerkracht een voorbeeld bent voor de kinderen. Zorgen voor uitdagende thema’s die aansluiten bij de beleving van de kinderen, geeft dat de kinderen gemotiveerd zijn voor de les. Zo ook bij deze les. Elk kind heeft wel een idool, een belangrijke Nederlander waar ze fan van zijn. Een verhaal schrijven hierover sluit dan ook aan bij hun interesse.
Het schrijfonderwijs is erop gericht leerlingen betere schrijvers te laten worden. Een leerling leert gaandeweg en door veel te schrijven hoe hij een gedachte met een bepaald doel op papier kan zetten. Het schrijfonderwijs kan ingedeeld worden in twee delen: spellen en stellen. In deze les staat het spellen voorop, hoewel deze twee nooit los van elkaar te koppelen zijn. Bij het spellen is het van belang dat de leerlingen de spellingspatronen kennen. Zo zijn ze in staat de spellingsproblemen zelfstandig op te lossen. De strategieën die je hierbij gebruikt zijn gebaseerd op horen en luisteren. 8
NT2 leerlingen: De meeste NT2 leerlingen hebben extra zorg en aandacht nodig bij het schrijven en bij de uitbreiding van de woordenschat. Er wordt extra aandacht besteedt aan de structuur van de woorden, er worden kleine leerstappen gemaakt en er is veel herhaling nodig. Ook wordt er gebruik gemaakt van visueel materiaal. Dat kan ook bij deze les ingezet worden.9
Differentiatie: In deze les wordt een vrij open opdracht gegeven aan de kinderen. Elk kind zal dus op zijn eigen niveau aan het werk kunnen met de opdracht. Voor de leerkracht is het van belang dat er differentiatie aangebracht wordt in de instructie en ondersteuning die gegeven wordt aan de leerlingen tijdens het zelfstandig werken. Samenvattend kunnen we zeggen dat er in deze les gebruik wordt gemaakt van individueel en samenwerkend leren. Een deel van de opdracht werken de kinderen zelfstandig uit (het schrijven van het verhaal over een bekende Nederlander). Het andere deel wordt in samenwerking met een andere leerling gedaan (het opzoeken van de betekenis van moeilijke woorden
8
e
Portaal, Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs, Harry Paus, uitgeverij Coutinho, 2 druk, 2006, blz 202-256 9 http://hbo-kennisbank.uvt.nl/cgi/chw/show.cgi?fid=284, blz. 17
Domein: Luisteren
Les 3 Roddelen
Groep: 6 De kinderen kunnen doelgericht luisteren.
Doelen:
De kinderen kunnen hoofdzaken uit de tekst halen. De kinderen kunnen via selectie belangrijke informatie uit de tekst halen en kunnen de manier van luisteren daarop afstemmen.
Lesopzet:
Voor het domein schrijven (les 1) hebben de kinderen de opdracht gekregen om een tekst te schrijven met daarin 10 belangrijke steekwoorden. Bij deze les zullen een aantal van deze teksten gebruikt worden. De kinderen worden verdeeld in groepjes van 4. Daarnaast is er een jury dat kan bestaan uit 1,2 of 3 kinderen. Van het aantal leerlingen in de klas hangt af, hoeveel teams er tegen elkaar strijden en uit hoeveel leden de jury bestaat. Wanneer er 26 kinderen in een klas zitten zijn er 6 teams en 2 juryleden. Bij 24 leerlingen zijn er ook 6 teams en is de leerkracht jury. Bij 27 leerlingen zijn er 6 teams en bestaat de jury uit 3 kinderen.
Spelverloop Er komt iedere keer één team aan de beurt. Het oudste kind uit een team vertelt de tekst met daarin 10 steekwoorden aan het volgende teamlid. Die vertelt het zonder hulpmiddelen door aan de volgende, en die weer aan de volgende tot uiteindelijk het laatste kind het gehoord heeft. Dit kind mag de tekst aan de jury vertellen waarbij wordt gekeken hoeveel van de 10 steekwoorden nog in het verhaal voorkomen. Ieder steekwoord dat genoemd wordt levert een punt op. Het is dus heel belangrijk om goed te luisteren naar elkaar en de belangrijkste informatie uit de tekst te halen. Van ieder team worden de punten op het bord geschreven. Als het eerste team zijn punten heeft, is het volgende team aan de beurt. Organisatie/ Materialen:
Benodigde materialen
Teksten met daarin 10 belangrijke steekwoorden.
(digitaal) schoolbord
Rol leerkracht
Verantwoordelijk voor de voorbereiding
Verantwoordelijk voor de instructie en afronding.
Stimuleren en reflecteren.
Rol leerling
Verantwoording:
Opnemen en verwerken van instructie
Actief deelnemen aan de les
De les en lesdoelen zijn gemaakt aan de hand van de volgende leerlijnen en kerndoelen:
Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
luisterdoelen hebben betrekking op zich ontspannen/amuseren, op het verwerven van informatie of op erachter komen hoe iets te doen of te maken (geïnstrueerd worden) 10
Luisteren Kinderen ontwikkelen hun taalvaardigheid in communicatie met anderen. Door te luisteren ontwikkelen kinderen de vaardigheid om uit een vertelde tekst informatie of een boodschap te halen. Ze werken bovendien aan de ontwikkeling van hun denken en sociale vaardigheden. Luisteren is immers onderdeel van een interactie met gedeelde aandacht waarbij luisteren en spreken elkaar afwisselen. Kinderen leren hun aandacht steeds langer richten als een ander een tekst of verhaal voorleest of vertelt. Luistervaardigheden worden geoefend in een grote of kleine kring of in een groepje. Hoe kleiner de kring, hoe makkelijker het voor een kind is luisterend informatie te verwerven. De leerkracht vervult een stimulerende en reflecterende rol.11
10
www.tule.slo.nl
11
www.leerlijnentaal.nl, luisteren
Luisteren, groep 6-8 In de bovenbouw leren kinderen steeds beter luisteren naar presentaties. Luisteren met begrip vraagt om denkprocessen die bij bovenbouwleerlingen in volle ontwikkeling zijn. Zo leren ze doelgericht luisteren, waarbij luisteren naar een spreekbeurt een andere luisterhouding vraagt dan naar een debat, discussie of verhaal. De woordenschat neemt nog steeds toe en kinderen krijgen meer grip op de opbouw van informatieve presentaties. Ze leren de hoofdgedachte uit een presentatie te halen en feiten van meningen onderscheiden. Kinderen ontwikkelen een kritische luisterhouding en kunnen hun eigen luistergedrag beoordelen en zo nodig bijstellen. 12
12
www.leerlijnentaal.nl, luisteren, groep 6-8
Domein: Spreken, discussiëren Groep: 6 Doelen:
Les 4 ‘Koninginnedag’
Lesdoelen: Deelnemen aan klassikale leergesprekken. Ingaan op bijdrage van andere. Aandacht vasthouden. Discussies kunnen voeren.
Lesopzet: Wat de leerkracht moet weten: "Discussiëren is praten over een onderwerp, een stelling. Je kunt het met die stelling eens zijn of niet. Soms moet je er nog even over nadenken. Het helpt dan om zoveel mogelijk dingen te bedenken waarom jij vindt dat het wel of niet zo is. De reden waarom, dat noem je argumenten. Dat kan best wel eens lastig zijn. Vooral als jouw mening wordt gevraagd over een onderwerp waarvan je nog niet zoveel weet. Maar dat kan veranderen. Door de mening van anderen te horen kom je heel veel te weten. Soms blijkt het tegenovergestelde van wat je dacht waar te zijn. Gelukkig mag je altijd je mening herzien. Discussiëren over onderwerpen die gevoelig kunnen liggen zijn heel uitdagend. Dan is het nog belangrijker dat je, je houdt aan de spelregels.13”
Woordenschat: Maak samen met de kinderen een woordweb over Koninginnedag en probeer daarin zoveel mogelijk woorden uit te leggen of uit te laten leggen.
Introductie: Voor de kinderen beginnen wordt er besproken wat je moet doen in een discussie denk bijvoorbeeld aan: Luisteren (ook naar de gespreksleider) Netjes op je beurt wachten Actief deelnemen Alle relevante dingen waar de kinderen meekomen worden genoteerd op het
13
http://www.discussierenkunjeleren.nl/index.php?page=1_1
bord. Ook wordt er besproken wat de gespreksleider moet doen. De gespreksleider krijgt het blad ‘wat te doen als gespreksleider’ ter ondersteuning.
Met de kinderen wordt een tijd afgesproken die ze krijgen voor de discussie. Het pad wat ze doorlopen wordt ook besproken: Stelling wordt gepresenteerd Iedereen krijgt een paar minuten bedenk tijd Er wordt een rondje gemaakt: Iedereen krijgt een beurt Vragen stellen, antwoorden vergelijken, voor- en nadelen duidelijk krijgen. Conclusie trekken Beslissing nemen.
Opdracht: Er wordt gediscussieerd over de volgende stelling:
Koninginnedag is een nationale feestdag. Erg leuk, maar het kost allemaal veel te veel. Als de overheid moet bezuinigen begin dan maar bij Koninginnedag!
Tijdens de discussie heeft de gespreksleider de leiding, maar de leerkracht mag ingrijpen waar nodig.
Afsluiting: Na de discussie wordt besproken wat goed en minder goed ging. Er worden leerpunten voor de volgende keer uitgehaald. Organisatie/ Materialen:
Organisatie: Voor de discussie start moeten de kinderen in een kring gaan zitten zodat iedereen goed te zien is. Probeer in de gaten te houden dat alle kinderen aan het woord komen ook de kinderen die wat minder durven te spreken.
Materiaal: Blad ‘wat te doen als gespreksleider’ Bord
Verantwoording: Gespreksactiviteiten zorgen ervoor dat de leerlingen met elkaar hardop kunnen denken over waarmee ze bezig zijn. Door met elkaar te communiceren over je eigen bevindingen, ervaringen en vragen, komt een betekenisonderhandeling op gang en gaan de leerlingen leren wat wel en niet van belang is rond een bepaald onderwerp. Bij dit klassengesprek zijn alle kinderen in principe deelnemer. Het is de bedoeling dat de kinderen zich richten op de gespreksleider en niet op de leraar. Er moet een gesprek tussen de kinderen tot stand komen. Het onderwerp is in een eerde les aanbod gekomen. De kinderen hebben dus al enige kennis in huis om deze discussie te voeren. Klassengesprekken kunnen een belangrijke functie hebben voor het groepsgevoel. In het begin is het lastig om voor je mening uit te komen maar hoe meer je het doet hoe makkelijker het wordt. Kinderen leren dat je altijd een mening mag hebben en deze ook af kan wijken. De kinderen leren dat je over ieder onderwerp normaal met elkaar kunt praten. Bij discussiëren leer je jezelf te presenteren. Dit kan weer een handige uitwerking hebben bij het houden van bijvoorbeeld een spreekbeurt. Voor anderstalige leerlingen is het moeilijk om hun ervaringen en bedenkingen uit te spreken in een voor hen vreemde taal. Daar moet tijdens de les extra aandacht voor zijn. Je moet er als leerkracht voor zorgen dat deze kinderen zich vrij voelen om te spreken. Voor het voeren van een discussie is het van groot belang dat je kan interpreteren wat een ander kind zegt. Dat betekent dat je begrijpend moet luisteren14.
14
http://www.discussierenkunjeleren.nl/index.php?page=1_1
Portaal, Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs, Harry Paus, uitgeverij Coutinho, 2e druk, 2006, blz. 53 Thema’s en taal voor de bovenbouw, Bea Pompert, uitgeverij van Gorcum,2004, blz. 77
Domein: Begrijpend lezen
Les 5 ‘Drop’
Groep: 6 Doelen:
Aan het eind van de les kunnen de kinderen vertellen wat er in drop zit. (zie tekst).
Aan het eind van de les kunnen de kinderen aan de hand van een recept drop maken.
Aan het eind van de les kunnen de kinderen benoemen welke ingredienten er nodig zijn voor dit recept.
Leerlijn:
Ordent informatie (bijv. m.b.v. signaalwoorden) voor een beter begrip.
Lesopzet:
Je maakt aan de kinderen duidelijk dat je ze gaat leren om een recept te lezen en goed toe te passen. Hiervoor gebruik je het recept voor drop. Maar voordat we het recept gaan lezen willen we natuurlijk weten wat er allemaal in zit en waar drop vandaan komt.
Opdracht 1: We beginnen met lezen van een tekst over drop. (Bijlage 1) Benoem het stappenplan hierbij Voor het lezen:
Kijk naar de tekst ◦
de titel
◦
de kopjes
◦
de illustraties
◦
opvallende woorden (vetgedrukt, schuingedrukt of onderstreept, …)
◦
getallen
Doe een voorspelling: de tekst gaat over....
Wat weet je er al van? Wat heb je gezien, gehoord of gelezen?
Tijdens het lezen:
Lees de tekst
◦
Onderstreep de belangrijkste woorden en signaalwoorden. Let op verbanden.
◦
Maak aantekeningen en/of een schema. Heb je nu een goed beeld van de tekst?
◦
Stel vragen over het belangrijkste in de tekst:
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Na het lezen:
Klopte je voorspelling?
Kun je de tekst samenvatten? Vertel in een paar zinnen waar de tekst over ging.15
Opdracht 2: Ze gaan de opdrachten in twee-tallen maken.(Bijlage 2)
Opdracht 3: Ze gaan het recept lezen en beantwoorden de vragen. Ook dit doen ze in twee-tallen.
Opdracht 4: Ze gaan drop maken. Het ligt aan de grote van de klas, maar zoveel mogelijk in twee-tallen zodat de kinderen leren samenwerken en ook het recept goed leren toepassen. Want dat is belangrijk in deze les.
Organisatie/
Tekst over drop.
Materialen:
Woordenboek.
Recept voor drop.
Benodigdheden:
15
www.nieuwsbegrip.nl
twee pannetjes
een beker
een eetlepel
een schoteltje
een zeefje
een spatel
Verantwoording:
ingevet aluminiumfolie
water
gesneden zoethout
stroop of bruine suiker
salmiak
gelatine blaadjes
tarwebloem
Op bijna elke baan en elk vak op de basisschool word een beroep gedaan op begrijpend lezen.16 Mensen die niet kunnen lezen en schrijven zijn vrijwel nergens in onze maatschappij. Alles draait om lezen en begrijpen wat je leest. Daarom is het ook belangrijk dat er veel aandacht word gegeven in het onderwijs. Niet alleen aan de letters, maar ook aan onderwerpen. Want als je kan lezen betekend nog niet dat je begrijpt wat er staat. Begrijpend lezen is het construeren en achterhalen van de betekenis van de geschreven taal. Die betekenis onstaat door interactie met en betrokkenheid bij een tekst.
Bij begrijpend lezen gaat het om het achterhalen van de betekenis en bedoeling van de woorden, de zinnen en de gehele tekst in het onderlinge verband en binnen de context, met het doel dat de lezer er een passende reactie op geeft.17
Begrijpend lezen is een actief, doelgericht en oplossingsgericht proces, waarin de lezer een belangrijke rol speelt. Hij bepaalt voor een groot deel of, met welk doel en op welke manier hij een tekst leest. In hoeverre de lezer de tekst begrijpt, hangt af van zijn motivatie, bekwaamheden, kennis en ervaring.
In deze les is het daarom ook erg belangrijk dat kinderen goed lezen. Op het moment dat ze niet gemotiveerd zijn om te gaan lezen is het recept gedoemt om te mislukken. Om de kinderen te leren hoe ze teksten in het
16
www.leerlijnentaal.nl Competentiegericht taalonderwijs, Henk Huizinga en Rolf Robbe, uitgeverij Wolters-Noordhoff e Groningen|Houten, 1 druk, 2005, blz 107-120 17
dagelijks leven moeten gebruiken moeten ze er vaak mee inraking komen. Zo leren ze begrijpen waarom (begrijpend) lezen zo belangrijk is. En een succesfactor bij de kinderen is natuurlijk als ze het recept kunnen maken en het ook nog gelukt is.
Domein: Taalbeschouwing Doelen:
Les 6 Samenstellingen
Leerlingen weten wat een samenstelling is en vinden samenstellingen in een verhaaltekst.
De leerlingen weten hoe een samenstelling is opgebouwd en kunnen een samenstelling loskoppelen.
De leerlingen kennen samenstellingen, samengesteld uit drie of vier losse woorden.
De leerlingen maken zelf samenstellingen aan de hand van gegeven woorden.
De leerlingen herleiden de betekenis van een samengesteld woord, waarbij ze de samenstelling herkennen, kunnen loskoppelen en de betekenis van deze losse woorden samenvoegen.
Lesopzet:
Introductie Er wordt een verhaal gelezen. (bijlage 3) Woordenschat Voordat de leerlingen de opdracht krijgen de samenstellingen in het verhaal te vinden, wordt eerst gekeken naar de moeilijke woorden uit de tekst. D.m.v. diverse strategieën wordt de betekenis achterhaalt 1.Kennen we een deel van het woord? 2.Wordt het woord in het stukje voor of na het betreffende woord uitgelegd? 3.Kunnen we het woord in het woordenboek vinden? 4. Nu we de betekenis weten: onder welke categorie woorden valt het woord en kennen we gerelateerde woorden? Deze rij woorden krijgen vervolgens een plek op de woordenlijst op de muur.
Opdracht samenstellingen vinden De leerlingen krijgen vervolgens de opdracht om samenstellingen te vinden, n.a.v. een voorbeeld van de leerkracht.
Instructie De leerkracht geeft ruimte om vragen van leerlingen te beantwoorden en draagt zelf vragen aan: - Waar bestaat een samenstelling uit?
-Waarom zou het woord een samenstelling worden genoemd? -Wat valt op aan de diverse samenstellingen? (tussenletters)
Spel ‘wie kan de meeste samenstellingen maken?’ De klas is opgesplitst in twee groepen. De leerkracht brengt een woord in en één groep voegt een woord toe, zodat er een samenstelling ontstaat. De andere groep maakt nu een samenstelling met het laatste woord van de samenstelling van de andere groep. (vb. huisdier – dierentuin – tuingrond – grondbloem - ………) Het spel stop wanneer er een groep geen nieuwe samenstelling meer weet (of na ongeveer 15 minuten wanneer er verder gegaan wordt met het volgende onderdeel van de les).
Zelfstandige verwerking De leerlingen maken zelfstandig een werkblad (bijlage 4)
Differentiatie: Bij deze zelfstandige verwerking kan de leerkracht verlengde instructie geven aan de zwakkere leerlingen, terwijl de rest zelfstandig werkt. De snelle leerlingen kunnen de klaar -opdracht op het werkblad maken.
Reflectie Na het werken met het werkblad is er tijd voor reflectie. De leerling geeft antwoord op een aantal reflectievragen. Daarna zal klassikaal worden besproken of de lesdoelen zijn behaald.
Organisatie/ Materialen:
Benodigde materialen
Verhaal
Werkblad
Schoolbord
Rol leerkracht
Verantwoordelijk voor de voorbereiding (materiaal, instructie en differentiatie)
Rol van spelleider bij het spel dat wordt gespeeld.
Verantwoordelijk voor introductie, instructie, verlengde instructie en afronding.
Rol leerling
Verantwoording:
Deelnemers van het spel
Opnemen en verwerken van instructie
Zelfstandig maken van werkblad
Reflectie op lesdoelen
Lesdoelen gerelateerd aan kerndoelen van het taalonderwijs De lesdoelen zijn gerelateerd aan kerndoelen van het Nederlandse taalonderwijs. Daarbij zijn de lesdoelen gebaseerd op de methode ‘Taal in beeld’ en ‘Zin in Taal’, groep 6.
Gerelateerde kerndoelen Kerndoel 11 De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen: regels voor het spellen van werkwoorden;
Syntactisch bewustzijn: bewustzijn van de structuur van woorden en van zinnen.
Kerndoel 10 De leerlingen leren bij de doelen onder 'mondeling taalonderwijs' en 'schriftelijk taalonderwijs' strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Reflectie op geschreven taal (reflecteren op doel, inhoud en structuur van geschreven taal)
Kerndoel 12 De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
Bij woordenschatbevordering is aandacht voor vorm en betekenis van woorden natuurlijk van groot belang. Want hoe meer de leerling weet over woorden, hoe makkelijker hij de betekenis van nieuwe woorden kan leren. Daarom is het effectief als kinderen inzicht hebben in de opbouw van woorden. Vele woorden hebben een variabele vorm; we kunnen ze veranderen. Een
samenstelling bevat twee of meerdere woorden die we kunnen samenvoegen om iets te willen zeggen. Wanneer kinderen in staat zijn deze vorming toe te passen, zijn ze ook beter in staat om de betekenis van complexe woorden te achterhalen18. Vandaar het belang van het bewust worden van samenstellingen en het kunnen maken van samenstellingen.
Toegesneden op NT 2 leerlingen
Er is voldoende aandacht voor uitbreiden van woordenschat, waarbij gebruik wordt gemaakt van delen van de vier fasen van het aanleren van woordbetekenissen.
Zo is er verankering in de vorm van een verhaal, waarbij de leerlingen nieuwe woorden in een context leren. Er is sprake van semantiseren daar waar de betekenis van moeilijke woorden en samenstellingen achterhaald wordt door inzet van diverse strategieën.
Hieronder volgt de didactische route, waaruit blijkt dat de les bestaat uit afwisselende werkvormen, waarbij leerlingen uitgedaagd worden tot diverse manieren van opnemen en verwerken van leerstof.
Didactische route Leerstof
Leerling
Leefwereld
Introductie Opnemen: luisteren, opnemen Bewerken: oplossen Instructie Opnemen: luisteren, kijken, opnemen
Werkvorm 1 (spel ‘wie maakt de meeste samenstellingen?’) Bewerken: oplossen
Verwerken: beschrijven
Werkvorm 2 (werkblad) Bewerken: vragen beantwoorden, oplossen 18
Arnoutse, C. Verhoeven, L. van het Zandt, R. Biemond, H. Tussendoelen gevorderde geletterdheid, leerlijnen voor groep 4 tot en met 8. Expertisecentrum Nederlands 2003. Blz. 156
Reflectie Delen
Binnen deze didactische route wordt er steeds vanuit de betekenisvolle context: het thema Ik hou van Holland gewerkt. Op die manier wordt er aangesloten bij de leefwereld van de leerlingen, die twee weken met dit thema werken en wordt er gebruik gemaakt van spelvormen die in het populaire, gelijknamige televisiespel ‘ik hou van Holland’ gebruikt worden. Spellen die de leerlingen uitnodigen actief mee te denken en mee te strijden, waarbij leerstof op een leuke en uitdagende manier ingezet en verwerkt wordt. Daarbij is er met de zelfstandige verwerking voldoende ruimte voor differentiatie o.a. m.b.t. hoeveelheid werk en in de vorm van verlengde instructie.
Bijlagen In de bijlagen zijn verschillende lesonderdelen terug te vinden. In bijlage 3 het verhaal wat gebruikt wordt ter introductie en in bijlage 4 het werkblad voor zelfstandige verwerking.
Domein: Luisteren
Les 7 spreekwoorden
Groep: 6 Doelen:
De kinderen kunnen doelgericht luisteren. De kinderen kunnen een mening vormen over de tekst. De kinderen weten van 8 spreekwoorden de betekenis. De kinderen kunnen middels de volgende gedragingen laten blijken dat ze (proberen te) begrijpen wat er gezegd is:
-
Ze stellen vragen en geven reacties voor, tijdens en na het luisteren;
-
Ze geven antwoord op vragen;
-
Ze doen voorspellingen over het vervolg van de tekst;
-
Ze trekken conclusies naar aanleiding van het voorgelezene of vertelde;
Lesopzet:
1. De leerkracht gaat een verhaal voorlezen. Het verhaal heet ‘de ongeluksdag’ (bijlage 1) De kinderen gaan bedenken waar het verhaal over zou kunnen gaan en of het leuk lijkt en waarom het leuk lijkt. Dit schrijven de kinderen op een blaadje. Ook moeten de kinderen opschrijven wat opvalt bij het verhaal, het is dus belangrijk om goed te luisteren. Als de leerkracht klaar is met het lezen van het verhaal kijken de kinderen op het blaadje om te zien of het klopt wat ze bedacht hebben. Daarna schrijven ze op of het goed is wat ze voorspeld hebben of dat het niet klopte.
2. Als het verhaal afgelopen is vraagt de leerkracht aan de kinderen wat ze opgeschreven hebben. Klopt dat met het verhaal? Hier kunnen de kinderen op reageren en hun mening geven. Daarna schrijft iedereen op of zijn/haar voorspelling klopte of niet.
3. De leerkracht vraagt wat de kinderen is opgevallen bij dit verhaal. (Er worden spreekwoorden gebruikt.) De leerkracht gaat het verhaal nog een keer voorlezen. De kinderen schrijven de 8 spreekwoorden op hun blaadje.
4. De leerkracht probeert samen met de kinderen achter de betekenis van de spreekwoorden te komen. Hierbij wordt uitgegaan van de letterlijke betekenis van de woorden. Als kinderen hebben vastgesteld wat de uitdrukking volgens hen
betekent, zoeken ze de uitdrukking op in het woordenboek of spreekwoordenboek.
Organisatie/ Materialen:
Benodigde materialen
Verhaal: ‘de ongeluksdag’ (bijlage 1)
Voor ieder kind 1 blaadje met schrijflijnen.
Woordenboeken/spreekwoordenboeken.
Rol leerkracht
Verantwoordelijk voor de voorbereiding
Verantwoordelijk voor de introductie, instructie en afronding.
Stimuleren en reflecteren.
Rol leerling
Verantwoording:
Opnemen en verwerken van instructie
Actief deelnemen aan de les
De les en lesdoelen zijn gemaakt aan de hand van de volgende leerlijnen en kerndoelen:
Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
luisterdoelen hebben betrekking op zich ontspannen/amuseren, op het verwerven van informatie of op erachter komen hoe iets te doen of te maken (geïnstrueerd worden)
Wat doen de kinderen? Ze laten middels de volgende gedragingen blijken dat ze (proberen te) begrijpen wat er gezegd is:
Ze stellen vragen en geven reacties voor, tijdens en na het luisteren;
Ze geven antwoord op vragen;
Ze doen voorspellingen over het vervolg van de tekst;
Ze trekken conclusies naar aanleiding van het voorgelezene of vertelde; 19
Luisteren, groep 6-8 In de bovenbouw leren kinderen steeds beter luisteren naar presentaties. Luisteren met begrip vraagt om denkprocessen die bij bovenbouwleerlingen in volle ontwikkeling zijn. Zo leren ze doelgericht luisteren, waarbij luisteren naar een spreekbeurt een andere luisterhouding vraagt dan naar een debat, discussie of verhaal. De woordenschat neemt nog steeds toe en kinderen krijgen meer grip op de opbouw van informatieve presentaties. Ze leren de hoofdgedachte uit een presentatie te halen en feiten van meningen onderscheiden. Kinderen ontwikkelen een kritische luisterhouding en kunnen hun eigen luistergedrag beoordelen en zo nodig bijstellen. 20
Leerlijn woordenschat, groep 6 - 8 In de bovenbouw breiden kinderen hun woordenschat steeds zelfstandiger uit, maar hebben daar wel interactie met anderen in de klas voor nodig. Luisterend naar anderen maken ze zich veel nieuwe woorden eigen. Dat kan tijdens gesprekken, een uitleg of presentatie zijn, maar ook werk- of doe-opdrachten in een groepje of een educatief programma op tv of internet. Kinderen kunnen de strategieën die ze gebruiken om betekenissen af te leiden of te onthouden zelf verwoorden. Ze leren zelf relaties leggen tussen woorden en kunnen daarbij woorden steeds herkennen buiten de context waarin de woorden worden gebruikt (recept om te koken en recept voor een goed boek). Figuurlijk taalgebruik (uitdrukkingen, beeldspraak, spreekwoorden en gezegden) begrijpen ze steeds beter. Daarnaast is instructie in woordbetekenissen en woordleerstrategieën door de leerkracht cruciaal voor uitbreiding van de woordenschat.
19
21
www.tule.slo.nl www.leerlijnentaal.nl, luisteren, groep 6-8 21 www.leerlijnentaal.nl, leerlijn woordenschat, groep 6-8 20
Domein: Schrijven
Les 8 ‘Provincies’
Groep: 6 Doelen: Lesdoelen: De leerlingen schrijven een informatieve tekst met een titel, een inleiding en alinea’s. De leerlingen maken een woordkast over het onderwerp. De leerlingen verwerken de gevonden informatie in een folder. Leerlijnen:22 Domein strategisch schrijven: Kan een verslag of een werkstuk schrijven en daarbij stukjes informatie uit verscheidene bronnen samenvatten. Besteedt aandacht aan de opmaak van de tekst (handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur). Domein spelling en interpunctie: Beheerst de juiste toepassing van hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens, aanhalingstekens en afbreekregels.
Lesopzet: In het kader van het thema ‘Ik hou van Holland’ waar we over werken gaan de kinderen in tweetallen nadenken over een Nederlandse provincie. De informatie die ze verzamelen over de provincie, wordt gepresenteerd in een door hen zelf ontworpen folder. De folder is bedoeld voor mensen die op vakantie zijn/gaan en meer willen weten over de provincie.
Introductie: Er wordt een kort groepsgesprek gehouden over folders. De voorkennis van de leerlingen wordt geactiveerd. Tegelijkertijd heeft dit gesprek een leerelement in zich. De leerkracht geeft informatie over het maken van een folder (bijlage 1) De leerkracht laat verschillende folders zien waardoor de leerlingen zich oriënteren op het onderwerp. De klas wordt verdeeld in tweetallen. Elk tweetal krijgt een provincie van 22
www.leerlijnentaal.nl
Nederland toegewezen. De leerkracht legt de opdracht uit.
Opdracht: De leerlingen gaan in tweetallen informatie verzamelen over de provincie. Ze kunnen dit doen via internet en via informatieve boeken uit de (school)bibliotheek. De informatie die ze vinden gaan ze ordenen. Dit doen ze door het maken van een woordkast (bijlage 2) De kinderen bedenken een titel voor hun folder. Aan de hand van de woordkast gaan de kinderen de tekst schrijven voor de folder, met alinea’s. Elk onderdeel uit de woordkast vormt een alinea. De geschreven tekst wordt verwerkt in een word bestand. Daarna zoeken de leerlingen naar geschikte afbeeldingen. Van de getypte tekst en gevonden afbeeldingen wordt door de leerlingen een aantrekkelijke folder gemaakt. Dit mag door knippen en plakken maar kan ook op de computer gedaan worden.
Woordenschat: In de folder wordt een alinea opgenomen met het kopje: uitleg moeilijke woorden. Onder dit kopje worden ten minste 3 woorden uit de folder uitgelegd door de leerling.
Afsluiting: De leerlingen presenteren hun folder aan elkaar (zie taalactiviteit presenteren)
Organisatie/
Organisatie:
Materialen:
*De leerlingen werken in tweetallen. *Reken erop dat er ongeveer 2/3 weken gewerkt wordt aan het maken van de folder. Week 1: Introductie, de leerlingen kunnen informatie verzamelen. Week 2: De tekst wordt geschreven en de folder wordt gemaakt. Week 3: Afronding en presentatie van de folder. *Spreek een aantal vaste momenten in de week af dat de leerlingen aan de folder mogen werken.
*Reserveer de computerruimte op deze momenten.
Materialen: *Allerlei folders *Woordkast *Informatieve boeken *Relevante websites *Computer *Scharen/lijm
Verantwoording: Schrijven, stellen en spellen: Voor het schrijven van nieuwe en leesbare teksten heb je een aantal strategieën nodig. Deze strategieën zijn: Oriënteren op het onderwerp van je tekst. Afbakenen van het onderwerp. Verzamelen, ordenen en selecteren van informatie. Gevonden informatie opschrijven. Verzorgen van de geschreven tekst. Schrijven is niet alleen een individueel maar ook een sociaal proces. De samenwerking met andere schrijvers levert nieuwe ideeën op die gebruikt kunnen worden bij de ontwikkeling van de schrijver en de tekst. Dit spel van schrijven, samen lezen, reflecteren en herschrijven wordt een procesgerichte schrijfdidactiek genoemd. Het proces staat centraal.23 Zo ook bij deze opdracht. De leerlingen werken samen waardoor er een sociaal proces ontstaat en een beroep wordt gedaan op hun communicatieve vaardigheden.
Differentiatie: De leerlingen werken samen bij deze opdracht. Dit zorgt ervoor dat elk kind op zijn niveau de opdracht kan doen. Is de ene leerling goed in informatie verzamelen en de ander goed in schrijven? Dan benut elk kind zijn kwaliteit maar
23
e
Portaal, Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs, Harry Paus, uitgeverij Coutinho, 2 druk, 2006, blz 202-256
wordt ook gestimuleerd in zijn zwakke kant.
Domein: Spreken, presenteren Groep: 6
Les 9 ‘Provincies’
Doelen: Lesdoelen: Aandacht vasthouden. Langere monologen, persoonlijke verhalen,presentie kunnen houden. Verstaanbare uitspraak: Intonatie, dictie en articulatie. Nodige toehoorders uit tot het stellen van vragen. Tijdens een presentatie kunnen improviseren. Lesopzet:
Deze les is het vervolg op de zelf ontworpen folder over een provincie die is gemaakt in een van de schrijflessen. Introductie: De leerkracht begint met een korte presentatie over een onderwerp dat te maken heeft met ‘Ik hou van Holland’ bv. over molens of delfsblauw. In een groepsgesprek wordt besproken wat er belangrijk is met presenteren. De punten waar de kinderen mee komen schrijft de leerkracht op het bord. Opdracht: De kinderen maken een presentatie waarin zij N.A.V. hun folder de provincie laten zien aan andere kinderen. In deze presentatie vertellen de kinderen wat ze hebben gedaan, wat er in de folder staat, waarom ze daarvoor hebben gekozen en wat ze opviel aan de provincie. Er kan een stukje geschiedenis in terug komen maar ze kunnen het ook helemaal richtten op het hier en nu. De kinderen presenteren de folder maar mogen hierbij ook andere middelen gebruiken. Om de kinderen een lijdraad te geven bij de presentatie kunnen de kinderen de volgende site met tips gebruiken: http://www.kennisnet.nl/cpb/po/kids/thema/tips/
Woordenschat: Minimaal 3 woorden die ze in het kopje moeilijke woorden in hun folder hebben opgenomen worden gepresenteerd en uitgelegd aan de klas.
Afsluiting: De presentaties worden per groepje besproken. Wat ging goed en wat minder
goed. Er worden leerpunten voor de volgende keer uitgehaald.
Wat de leerkracht moet weten: Presenteren is iets vertellen over een onderwerp. Sommige kinderen doen het makkelijk maar andere kinderen hebben er moeite mee. Veel kinderen vinden presenteren moeilijk en spannend. Let tijdens de voorbereiding al goed op de reacties van de kinderen en help de kinderen met het verwoorden van dingen. Vooral voor de NT2 kinderen is het moeilijk om dingen te verwoorden en te spreken voor de groep. Creëer in je klas een veilige situatie voor de kinderen waarin zij vrijuit kunnen spreken. In de manier van presenteren kan je ook differentiatie aanbieden. Bij kinderen die goed Nederlands spreken en vrijuit durven spreken zou je kunnen zeggen dat ze alleen steekwoorden op mogen schrijven. De NT2 leerlingen die het nodig hebben zouden gewoon een blaadje met de tekst kunnen gebruiken. Organisatie/ Materialen:
Organisatie: Bij de les schrijven worden in de afsluiting tips gegeven om een presentatie te maken. De kinderen werken in hetzelfde groepje als bij de folder. Begeleid de kinderen goed bij het maken van een presentatie. Spreek een moment af dat de kinderen een concept van de presentatie inleveren bij de leerkracht.
Vraag van te voren of de kinderen nog spullen nodig hebben bij het presenteren die de leerkracht eventueel moet pakken.
Materiaal: Spullen die de kinderen zelf denken nodig te hebben. Een plek om goed te kunnen presenteren. Verantwoording: Met vertellen en presenteren voor een groep werken kinderen aan hun taalvaardigheid, sociale vaardigheden, uitdrukkingsvaardigheid, denken en literaire ontwikkeling. Hoe vaker de kinderen presenteren hoe beter de monologen worden. Hun woordenschat neemt toe en ze gaan gaandeweg samenhangender vertellen en meer samengestelde zinnen gebruiken. Bovendien leren ze hun taalgebruik planmatig inzetten. Ze letten bij veel herhaling meer op
de vorm en opbouw van hun voordracht in plaats van alleen op de inhoud. Ook hun lichaamstaal zal verbeteren. Lichaamstaal maakt een belangrijk deel uit van de communicatie tussen mensen. Met een gesloten houding zal de presentatie minder goed over komen dan met een open houding. Het houden van een presentatie helpt de kinderen om steeds losser voor de groep te staan. De eerste keer is het spannender dan de tweede keer. De kinderen leren ontspannen optreden voor de groep.
Domein: Begrijpend lezen
Les 10 ‘Koninginnedag’
Groep: 6
Doelen:
Aan het eind van de les kunnen de kinderen benoemen welke 3 koninginnen regeert hebben de afgelopen jaren. En in welke tijd dit speelde.
Aan het eind van de les kunnen de kinderen benoemen hoe je een tekst kan voorspellen zonder het eerst gelezen te hebben.
Leerlijn:
Lesopzet:
Ordent informatie (bijv. m.b.v. signaalwoorden) voor een beter begrip.
Kan hoofdgedachte van een tekst weergeven.
Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Je maakt een woordweb over wat voorspellen van een tekst inhoud.
Opdracht 1:
Je deelt het opdrachtenblad (bijlage 1) over Geschiedenis van Nederlands nationaal feest nr. 1. Aan de hand van dit blad gaan ze in tweetallen kijken waar deze tekst over zal gaan. Zo activeer je de voorkennis van het kind.
Opdracht 2:24
Dan deel je de tekst (bijlage 2) uit en gaan ze aan de hand van het stappenplan de tekst lezen. Herinner ze hier dan ook aan.
Voor het lezen:
24
www.nieuwsbegrip.nl
Kijk naar de tekst ◦
de titel
◦
de kopjes
◦
de illustraties
◦
opvallende woorden (vetgedrukt, schuingedrukt of onderstreept, …)
◦
getallen
Doe een voorspelling: de tekst gaat over....
Wat weet je er al van? Wat heb je gezien, gehoord of gelezen?
Tijdens het lezen:
Lees de tekst ◦
Onderstreep de belangrijkste woorden en signaalwoorden. Let op verbanden.
◦
Maak aantekeningen en/of een schema. Heb je nu een goed beeld van de tekst?
◦
Stel vragen over het belangrijkste in de tekst:
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Na het lezen:
Klopte je voorspelling?
Kun je de tekst samenvatten? Vertel in een paar zinnen waar de tekst over ging.
Na het lezen van de tekst ga je klassikaal bekijken of hun voorspellingen kloppen.
Bespreek de deelonderwerpen die in de tekst naar voren komen: ◦
In principe komen de volgende deelonderwerpen wel in de tekst aan bod: ▪
wanneer er voor de eerste keer Koninginnedag gevierd werd
▪
hoe Koninginnedag een nationale feestdag is geworden
▪
hoeveel toeristen er jaarlijks naar Nederland komen
▪
waarom Koninginnedag niet op de verjaardag van de koningin gevierd wordt
▪
welke tradities bij Koninginnedag horen
▪
wat een vrijmarkt is en wat vrijmarkt met Koninginnedag te maken heeft
◦
Deelonderwerpen die niet aan bod komen zijn: ▪
welke nationale feesten er allemaal zijn in Nederland
▪
wie de eerste koningin van Nederland was (dit was wel Wilhelmina, maar dat laat de tekst in het midden en kunnen leerlingen alleen op basis van eigen historische kennis zeggen).
▪
wat ‘Oranjekoorts’ is en hoe je dat kunt krijgen
▪
hoeveel toeristen er jaarlijks naar Nederland komen
▪
waarom de verjaardag van de koningin niet op 30 april is
▪
wat een koningin allemaal doet
▪
welke tradities er allemaal zijn op nationale feestdagen
▪
wanneer je het best naar de vrijmarkt kunt gaan (overdag of ’s nachts)
▪
hoe je op de vrijmarkt het meeste geld kunt verdienen
Opdracht 3 (in twee-tallen):
Ze zetten het verhaal in schema ◦
Kinderen die klaar zijn geef je het antwoordenblad om zelf na te kunnen kijken.
Opdracht 4:
Samenvatten
Opdracht 5 (huiswerkopdracht):
Wat kan je allemaal doen op Koninginnedag in het dorp waar jij woont? ◦
Nuttige internetsites: ▪
de website van de gemeente, van de plaatselijke VVV, of van de plaatselijke Oranjevereniging (te vinden via een zoekopdracht als ‘plaatsnaam+Oranjevereniging’) - koninginnedag.startpagina.nl (verbindt automatisch door naar oranje.startpagina.nl)
▪
Verder kunnen leerlingen als zoekopdracht in (bijv.) Google invoeren: ‘Koninginnedag+plaatsnaam+jaartal’
Organisatie/ Materialen:
Benodigdheden:
tekst Geschiedenis van Nederlands nationaal feest nr. 1.
Opdrachtenblad
Antwoordenblad
Computer voor de kinderen die snel klaar zijn en hun huiswerkopdracht al willen gaan doen.
Verantwoording:
Onder leeswoordenschat verstaan we de woordenschat die kinderen in geschreven taal hebben opgebouwd. De leeswoordenschat van kinderen ontwikkelt zich vanaf het moment dat kinderen de elementaire leeshandeling beheersen en bouwt voort op de woordenschat die kinderen op dat moment in gesproken taal hebben opgebouwd.
Op school spelen woorden een belangrijke rol. Leerlingen en leerkrachten gebruiken woorden om met elkaar te communiceren, maar ook worden er woorden gebruikt in leesteksten om kennis en informatie over te dragen. Zo krijgen kinderen tijdens de lessen begrijpend lezen of wereldoriëntatie teksten voorgeschoteld waarin wordt uitgelegd wat een ‘aardbeving’ is of wat ‘ridders’ zijn. Woorden zijn daarbij de belangrijkste betekenisdragende elementen. De leeswoordenschat van kinderen is dan ook van belang bij alle vakken op school.25 In deze les draait het niet alleen om de woordenschat. Maar het is wel een belangrijk onderdeel. Ze leren hier over Koninginnedag en wat dit met de geschiedenis van Nederland doet.
Ook hebben we het hier over de relatie van tijd. Ze moeten aan de hand van signaalwoorden bekijken wie er als eerste koning in was. Dit gaan ze dan ook in een schema zetten zo kun je controleren of ze de tekst hebben begrepen en de tekst in de goede context kunnen plaatsen. Het is dan ook erg belangrijk om van te voren voor jezelf een concreet doel op te stellen en in deze les is het eigenlijk de samenvattig die ze moeten maken en het schema wat ze in moeten vullen.
En wat betreft het voorspellen van de tekst, dit kan je goed controleren door de opdrachten klassikaal na te bespreken en ook door te vragen op de antwoorden.26
25
www.leerlijnen.nl
26
Competentiegericht taalonderwijs, Henk Huizinga en Rolf Robbe, uitgeverij Wolters-Noordhoff e
Groningen|Houten, 1 druk, 2005, blz 107-120
Wat ook erg belangijk is qua werkwijze voor jou als leerkracht en voor de klas. Is dat je alles klaar hebt liggen. Dit lijkt een logische opdracht, maar zo blijven de kinderen wel dichter bij het onderwerp. Zet ook de volgende stappen op het bord: 1. Voor het lezen 2. Tijdens het lezen 3. Na het lezen Zo kunnen de kinderen ook zelf volgen waar ze zijn in de les.
Bijlage 1 les 1 Verhaal in tegenwoordige en verleden tijd Thema Op ’t wad Tegenwoordige tijd Jilke woont op Terschelling. Ze speelt vaak op het strand. Op haar blote voeten holt ze langs de vloedlijn. Af en toe kijkt ze naar de ondergaande zon. Als de laatste stralen verdwenen zijn, moet ze thuis zijn. Jilke is op zoek. Ze is op zoek naar een mooie schelp voor haar schelpenverzameling. ‘Kun je niet uitkijken?’, klinkt het boos. Jilke kijkt om. Ze heeft per ongeluk de toren van een zandkasteel omver geschopt. ‘Ach, straks komt de zee en dan gaat het toch kapot’, zegt ze.
Verleden tijd Jilke woonde op Terschelling. Ze speelde vaak op het strand. Op haar blote voeten holde ze dan langs de vloedlijn. Af en toe keek ze naar de ondergaande zon. Als de laatste stralen verdwenen waren, moest ze thuis zijn. Jilke was op zoek. Ze was op zoek naar een mooie schelp voor haar schelpenverzameling. ‘Kun je niet uitkijken?’, klonk het boos. Jilke keek om. Ze had per ongeluk de toren van een zandkasteel omver geschopt. Ach, straks komt de zee en dan gaat het toch kapot’, zei ze.
Bijlage 2 les 1 Werkblad tegenwoordige en verleden tijd Thema Op ’t wad
Toen Vandaag Gisteren Volgend jaar Morgen Vorige week Volgende week Vorig jaar Straks
Opdracht 1
Geef de woorden hierboven een kleur. Kleur ze rood wanneer ze verwijzen naar de tegenwoordige tijd. Kleur ze geel als ze verwijzen naar de verleden tijd.
Opdracht 2
Maak 3 zinnen met 3 roodgekleurde woorden en 3 zinnen met 3 geelgekleurde woorden. Onderstreep de persoonsvorm. Doe het zo: Vb. Gisteren vond ik een mooie schelp op het strand.
1. ___________________________________________________________
2. ___________________________________________________________
3. ___________________________________________________________
4. ___________________________________________________________
5. ___________________________________________________________
6. ___________________________________________________________
Opdracht 3
Maak bij elk plaatje een zin in de tegenwoordige tijd en een zin in de verleden tijd.
1. ___________________________________________________________
2. ___________________________________________________________
3. ___________________________________________________________
4. ___________________________________________________________
Klaaropdracht
Kies van de woorden hieronder het juiste woord dat in de zin past.
Gisteren - vandaag – nu – toen
Vb. …………… raak ik mijn laars in de modder kwijt. Goede woord: Nu raak ik mijn laars in de modder kwijt.
1…………………………………vond ik een krab in het zand.
2…………………………………ga ik wadlopen.
3…………………………………Bas de laars wilde pakken, gleed hij weg.
4…………………………………wil ik een grote schelp vinden.
Bijlage 3 les 4
Wat te doen als gespreksleider
stappen groepsgesprek
Wat doe je? Wat zeg je?
1. Hoe begin ik het gesprek?
0welkom 0 Kennismaken (als je elkaar niet goed kent) 0 Openingszin Bijvoorbeeld: We zitten hoer bij elkaar om een probleem te bespreken of antwoord te krijgen op de volgende vraag.
2. Wat ga ik bespreken?
0 De vraag die ik aan je wil stellen is.
Welke vraag?
Bijvoorbeeld:
Welk probleem?
- wat kun je doen tegen verveling? - Wat zijn vooroordelen van ‘slim’ zijn? - Wat kun je het beste doen als je gepest wordt? - We willen een groepsfeest organiseren. Hebben jullie ideeën?
3. Hoe ga ik dit bespreken? Wat zijn de regels?
We proberen met zijn allen de beste oplossing voor de vraag of het probleem te vinden. Hoe gaan we dit doen? 0 Eerst krijgt iedereen denktijd (bijvoorbeeld 3 minuten) 0 Dan maken we een rondje (iedereen krijgt een beurt) 0 Daarna vragen stellen aan elkaar, de antwoorden met elkaar vergelijken, de voor- en nadelen duidelijk krijgen. 0 Conclusie trekken 0 Beslissing nemen (meeste stemmen gelden? Of telt vooral het beste
antwoord?) 0 Zorgen dat iedereen een beurt krijgt. 4. Wat doe ik tijdens het gesprek?
0 Samenvatten (als ik jou goed begrijp vind jij……klopt dat?) 0 Vragen stellen (kun je een voorbeeld geven?) 0 Vragen naar de achtergrond van het antwoord of de oplossing (Heb je het antwoord gegokt? Of heb je het zelf meegemaakt? Heb je het ergens gelezen,gezien of gehoord?) 0 Tijd bewaken 0 Alle conclusies op een rij zetten. 0 zorgen dat er een besluit genomen wordt waar iedereen het mee eens is.
5. Wat doe ik na het gesprek?
0 Bedank alle kinderen die meededen aan het gesprek. 0 sluit het gesprek af.
Bijlage 4 les 6 Verhaal met samenstellingen Thema ‘Een nieuwe school’
Overal in ons land staan scholen. Zelf ga je ook vast naar school, dus je weet wel hoe die eruitziet: een stenen gebouw met vier muren en een dak er bovenop. Binnenin is vaak een lange gang met veel klaslokalen. En natuurlijk is een school niet compleet zonder schoolplein. Soms wordt er een nieuwe school gebouwd, zoals in de stad Groningen. Delano en Tiffany zien het allemaal gebeuren. Ze zitten samen met juf Charlotte en de andere kinderen van hun klas in een noodlokaal. Ze kijken uit op een bouwplaats waar hard gewerkt wordt aan de nieuwe school. Het is middagpauze en Delano en Tiffany blijven allebei over. Delano pakt zijn broodtrommel. En Tiffany neemt een hap van haar ontbijtkoek. Ze kijken naar de bouwvakkers met hun bulldozers, hijskranen en heimachines. ‘Ik vind eigenlijk maar één ding leuk op school,’zegt Delano tussen twee happen door. ‘Dat is buiten spelen. Maar hoe kan dat nou als we geen schoolplein hebben?’. ‘Bij een nieuwe school krijgen we juist een heleboel schoolpleinen, hoor,’antwoordt Tiffany. ‘Een bovenplein, een onderplein, een tuin en zelfs een sportveld. Delano veegt zijn melksnor weg en zegt zuchtend: ‘Maar dat duurt nog zó lang’.
Bijlage 5 les 6 werkblad samenstellingen
Opdracht 1: Koppel steeds 2 plaatjes aan elkaar en maak een samenstelling.
+
+
= _________________
= __________________
+
= ___________________
Opdracht 2: Schrijf de volgende samenstellingen in de goede rij:
-s-
-e-
-en-
__________________
____________________
___________________
__________________
____________________
___________________
__________________
____________________
___________________
__________________
____________________
___________________
Opdracht 3: Maak zelf steeds twee samenstellingen met deze losse woorden:
.................................. trein
trein
..................................
.................................. school
school
..................................
.................................. tafel
tafel
..................................
.................................. bloemen
bloemen ..................................
.................................. huis
huis
..................................
Klaaropdracht: Maak van het volgende woord een samenstelling. Maak daarna van het tweede deel weer een nieuwe samenstelling. Hoeveel weet je er?
Start met school
Vb. schoolbord – bordenrek – rekstok – stok.....
___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ _________________________________________
Bijlage 7 les 7
Verhaal met spreekwoorden - De ongeluksdag
Het begon vanochtend al toen ik opstond. In het donker liep ik door de gang naar de wc. Op de overloop lag mijn broertjes speelgoedautootje en je raad het al… natuurlijk moest ik mijn voet weer bovenop dat ding zetten waardoor ik achterover op de grond viel. Het scheelde maar een haartje of ik was ook nog eens van de trap gevallen. Even later zat ik nog erg geschrokken aan het ontbijt. Ben jij soms met het verkeerde been uit bed gestapt? Vroeg mijn zus toen ze mij zag, “Inderdaad ja", reageerde ik chagrijnig, 'vandaag heb ik de bokkenpruik op." Na het ontbijt stapte ik op mijn fiets en reed naar school. Het bleek dat we gelijk een toets Aardrijkskunde hadden. Ik was helemaal vergeten dat we die toets vandaag hadden en ik had dus niet geleerd. Ik zat met mijn handen in het haar. In de pauze ging het alweer mis. Ik kreeg ruzie met Jolanda. Ze reageerde een beetje boos, waarop zij zei: “Wat ben jij snel op je tenen getrapt zeg" De juf hoorde de ruzie en kwam naar ons toe. Ze vroeg wat er aan de hand was. We deden allebei of onze neus bloedde. Na de pauze hadden we techniek. We moesten van alles in elkaar zetten, maar niets lukte bij mij. De boel viel telkens uit elkaar. Het leek wel of ik twee linker handen had. Gelukkig ging de bel al om twaalf uur en koos ik het hazenpad naar huis.
De spreekwoorden: 1) Dat scheelde maar een haartje - Dat scheelde niet veel. 2) Met het verkeerde been uit bed stappen – Slecht gehumeurd zijn. 3) Hij heeft de bokkenpruik op – Hij is chagrijnig. 4) Met je handen in het haar zitten – Niet meer weten wat te doen. 5) Jij bent gauw op je teentjes getrapt – Snel beledigd zijn. 6) Doen alsof je neus bloedt - Doen alsof je nergens iets vanaf weet. 7) Twee linkerhanden hebben - Erg onhandig zijn. 8) Het hazenpad kiezen – Er snel vandoor gaan.
Bijlage 8 les 8
Leerkrachtinformatie
De leerlingen krijgen uitleg over de manier waarop je stap voor stap een informatieve tekst schrijft. Laat in ieder geval de volgende punten aan de orde komen: 1. Kies het onderwerp. (In dit geval is het onderwerp gestuurd door de leerkracht: een provincie) 2. Maak een woordkast. 3. Bedenk een titel en schrijf de inleiding. 4. Schrijf alinea’s met woorden uit de woordkast. 5. Zoek afbeeldingen bij het onderwerp. 6. Verwerk de tekst in Word. 7. Maak een aantrekkelijke folder van de gevonden informatie.
Tip: Laat de leerlingen ook bij andere vakken letten op de opbouw van een tekst (onderwerp, titel, inleiding en alinea’s)
Bijlage 9 les 8
Informatie over een woordkast
Een woordkast is een model voor betekenisverbindingen. De leerlingen leren met dit model onderscheid te maken in de soorten relaties tussen begrippen. Met een woordkast leren ze de begrippen die met het onderwerp te maken hebben te rubriceren in verschillende vakken. Hieronder een voorbeeld hoe dit zou kunnen voor de beschreven les. De leerlingen kunnen aan de hand van deze woordkast hun folder schrijven.
Woordkast
Onderwerp: Provincie Zuid-Holland
Den Haag
Hoofdstad
Kinderdijk
Molens
……………………………………
……………………………………………… …
Madurodam
Wandelen ……………………………………………… …
Omniversum
Fotograferen
……………………………………………… ………………………………………………
………………………………………………
…
…
…
……………………………………………… ………………………………………………
………………………………………………
…
…
…