Hoofdstuk 1. Waterpolo, inleiding. Ruim een halve eeuw geef ik waterpolotraining en in die tijd heb ik met Jan en Alleman lang en breed over allerlei onderwerpen geleuterd. Het wordt tijd dat ik er wat van ga opschrijven. Ik heb niet meer het idee dat er nu veel naar me wordt geluisterd, maar ik ben wel zo verwaand om te denken dat het nageslacht op iets van mijn kennis zit te wachten. Lang geleden mocht ik wel eens eten bij een Indische dame. Ronduit zalig en wij probeerde haar over te halen er iets van op papier te zetten. Te vergeefs, alles ging met „een tipje van dit en een puntje van dat‟. Via de sensoren in de smaakpapillen naar de hersens en dan naar de hand, een soort tong hand coördinatie. U begrijpt het al, oma heeft al deze fantastische kennis in haar graf meegenomen. Eerst even een stukje geschiedenis over mezelf. U mag dit gerust overslaan. Ik kwam in 1953 uit Curaçao naar Delft om te studeren, maar er werd hier meer tijd besteed aan waterpolo dan aan elektrotechniek. Uit oost en west waren destijds een aantal waterpolospelers gekomen die in de competitie van zomer 1954 de ploeg DZV I vormde en die al in dat zelfde jaar promoveerde van de 2e naar de 1e klasse Bond. Onze trainer was Bou Sakkers, de opa van Lois. Dit moet dus goed zijn geweest. In 1958 vervolgden we onze weg naar de Hoofdklasse en in 1964 en 1966 culmineerde dit in het Kampioenschap van Nederland. In 1973 stopte ik na 20 jaar DZV I, waarvan 15 jaar hoofdklasse en 6 jaar internationaal, om daarna lekker af te zakken naar lagere teams. Inmiddels had ik deelgenomen aan 1 Olympische Spelen, 2 Europese Kampioenschappen en 4 Studenten Olympiades en in 1955 leverde dit in San Sebastian een gouden medaille op. Maar toen deden de echte grote jongens nog niet mee. O ja, in 1962 werd ik ook nog kampioen van Nederland op de 4x 100 meter vrije slag , samen met Roelof Groeneveld, Gerrit Korteweg en Kees Bakker. Tweede werd het Y en derde ZIAN. Er zwommen toen nog altijd heel gewoon waterpoloërs mee. Vraag me niet naar de gemaakte tijd , het schaamrood zou mijn kaken sieren. Maar nog steeds gebruik ik dit gegeven om te bewijzen dat ik geen hekel heb aan het zwemmen van wedstrijden, vooral estafettes. In 1955 begon ik training te geven aan jongens O16 (onder de 16 jaar). De eerste wedstrijd was uit tegen SNA, Sport Na Arbeid, en het werd een pak slaag van 9-2. Er bestonden toen 33 zwemverenigingen in Kring ‟s Gravenhage. Later, in 1966 en in1967 werden we kampioen van Nederland O16. Dit zou nu in Delft niet meer tot de mogelijkheden behoren. Elke dag voor het naar school gaan een zwemtraining zou nu niet passen, in welk schema van thuis, school of zwembad dan ook. Toch zijn er nu nog altijd veel zwemmers die dit individueel wel presteren. Maar een vaste groep uit een teamsport is wat anders. Goed, het gaat over waterpolo, de training en aanverwante zaken, voornamelijk voor beginners, de basistechnieken dus en die zo in de leeftijd 8-14 jaar eigen moeten worden gemaakt. Ik start met de retorische vraag: “Wat is de overeenkomst tussen de 5-punts integratieformule van Gauss, een landschap van Weissenbruch en een boogbal bij waterpolo?” Het antwoord is: “schoonheid en kracht uit doeltreffendheid en eenvoud”. Een maximaal effect met een minimum aan middelen. De genoemde integratieformule berekent de functiewaarden in 5 slim gekozen punten en vermenigvuldigd met een aantal net zo slimme gewichten en vervolgens opgeteld is het resultaat nauwkeurig voor polynomen tot en met de 11-e graad. De meeste zullen zeggen: “Gooi het maar in mijn cap!” en weinigen zullen er schoonheid in kunnen ontdekken. De schilder Hendrik Jan Weissenbruch tovert U een watertje, een molen, een wolk en soms nog iets levends. Zoals mijn vader zei: “Er staat niet veel op”. Inderdaad, weinig, toch zit alles er in, diepte, kleur en gevoel.
Kortom alles wat te maken heeft met schoonheid uit eenvoud, maar alles ook op de goede plaats en in de juiste tinten. Verschuif de molen iets en het is geen Weissenbruch meer, althans geen goede. En een boogbal heeft een perfecte curve en veel draaiing. Over de keeper heen en achter hem snel naar beneden, zoveel afwijkend van de normale parabool, dat de lat net niet wordt geraakt. Geruisloos, alleen het net beweegt. Ook dit kan wiskundig uitgelegd worden. Vroeger kon ik dit. Toen was ik een erkend tovenaar in het vak Numerieke Wiskunde, maar dat is verleden tijd. Mijn hele expertise staat thans op een kleine floppy en ik ben overbodig, al jaren. Ook ben ik een redelijke kenner van de Nederlandse schilderkunst tussen 1840 en 1940 en dat probeer ik bij te houden. Dit geldt ook voor waterpolo. Ik oefen nog regelmatig op de boogbal. Het harde schot wordt minder met de leeftijd. Vroeger plaatste ik een bal over het hele bad op de centimeter nauwkeurig. Maar dat lukt niet meer. We kunnen gerust stellen dat waterpolo behalve een sport ook een kunstvorm is en een wetenschap. Het is net iets meer dan een schilderij of een formule. Het belangrijkste meer zijn de mensen en de factor tijd. Dit laatste wordt door vele trainers en spelers vergeten, de timing. Wat doe je, hoe doe je het en dan nog: WANNEER doe je het? Bij het turnen zie je wel eens een meisje op de mat met een bal. Ze komt aanstormen, gooit de bal zo‟n 10 meter de lucht in, maakt zelf een koprol en terwijl ze even met haar gezicht naar beneden op de vloer ligt valt die bal precies in haar gedraaide hand. Dat kan helemaal niet! Onze man uit de Antillen kan een bal uit lucht doorschieten zonder dat er geluid bij te horen is. Dan moet de hand in de laatste fractie van een seconde exact de curve van de bal volgen en deze ook nog een extra versnelling meegeven. Je ziet het gebeuren, maar eigenlijk kan ook dit niet. En dan het schot van Twan, is ook het bekijken waard. Uit de pols komt nog die extra versnelling. Op het water stuitert de bal dan ergens omhoog. Goed, het kost wel eens een klok, maar mooi is het wel. En vergeet de stootbal van Niels niet. Wel opletten, want anders heb je hem gemist. Kent U dat nummer van Toon Hermans? Hij staat op het podium te wachten op zijn maatje die iets aan het halen is. Toon doet in die tijd praktisch niets. Maar wat doet hij dit geweldig! Hij kijkt eens de zaal in en schopt een stofje van de vloer. De timing is zo geniaal. Wanneer kijkt hij de zaal in en wanneer geeft hij dat schopje? Hij speelt daarbij goed in op reacties uit de zaal. Elke avond is de timing anders, aangepast aan wat er in de zaal gebeurt.
Volg ook eens de timing van Rolf. Zo heeft hij de bal in zijn hand, b.v. met een man meer en iedereen stelt zich in op het hopeloze spelletje dat hier bij hoort. En lo, zo ligt de bal al achter de keeper zonder dat de man reageert. En deze weet toch dat die bal er aan gaat komen. De doorsnee speler bakt hier geen hout van. Elk schot is voorspelbaar wat de tijd betreft. Ik kom er op terug, denk ik. Maar ook zonder bal is er moois te zien. Als Nick midachter ligt en de bal naar zijn tegenstander wordt aangeplaatst gaat hij er als een zeeleeuw voorbij nog voor de bal het water raakt. Deze timing is ook kunst. Kan iedereen dat leren? Nee, dat kan niet iedereen leren. Dat heet talent. En zelfs met talent kan je het alleen bereiken door heel hard te werken. En dit laatste is tegenwoordig niet meer zo in de mode. Alles kan verkregen worden met de betaalpas of door het gratis te downloaden. Zo niet in de sport, althans meestal niet. Maar dit jaar is hoopvol geweest, het is weer leuk om heren 1 te zien spelen, behalve dan tegen de nummer laatst. Laten we het volgende jaar dan ook allemaal komen kijken! En ook de dames waren leuk om naar te kijken. Zelfs bij het polo. Maar die vallen uiteen, wordt me verteld, zonde! Een tuinman kan de duurste planten in de grond zetten, maar als de aarde niet goed is wordt het niets. Maar wat is goede aarde? Bij een bierploeg worden de prestaties gemeten in meters bier en in de lengte van de straat bij het pokeren. Daar is helemaal niets mis mee. Maar het percentage in de club moet niet te groot worden want het is wel besmettelijk. Ergens in februari moet je al aan het volgende jaar denken en dat schijnt erg moeilijk te zijn. Ik probeer al jaren de boel voor het volgend seizoen aan te zwengelen in het voorjaar, maar dan ben ik een freak. Waarom zou je, als je het kunt uitstellen tot mei? Dan komen de konijnen uit de hoed en de apen uit de mouw. En wordt het wel weer een chaos in september, maar wie dan leeft, die dan zorgt. En ook dit jaar gaat dat weer lukken. Yes we can! Ik ga gewoon door met het uitdragen van mijn ideeën over mijn sport en ik hoop dat ook nog eens af te ronden. Ik wil hierbij duidelijk te maken dat waterpolo vooral ook een wetenschap is en dus dat studie noodzakelijk is. Een trainer moet bij elke oefening huiswerk maken en bij zich zelf de volgende vragen stellen: Waarom geef ik deze oefening? Welke elementen zitten er in? Zijn er betere alternatieven voor deze elementen? En vooral, wat is de essentie van de oefening? Dus wat is de belangrijkste bijdrage ervan? Kan hij echt iets bijdragen aan het geheel? Als voorbeeld een heel bekende oefening. Twee spelers zwemmen op, één met en één zonder bal. Op de 2 meter stoppen ze, de één plaats de bal op de andere en deze schiet. Onderdelen zijn zwemmen met en zonder bal. Het plaatsen van de bal, het vangen en het schieten. Zijn er alternatieven voor deze onderdelen? Genoeg, al deze items kunnen apart veel intensiever worden uitgevoerd. Dus wat is nu de essentie van deze oefening? De essentie is de communicatie, de samenwerking, het aanvoelen en het aanpassen van de man met de bal aan degene die gaat schieten. Het oogcontact en de timing. Maar het tegendeel zie je vaak gebeuren. Ze zwemmen op alsof ze met elkaar geen moer te maken hebben. Ze kijken om de slag de andere kant op, richting verkeerde muur. Ze stoppen als het hen uitkomt en de één wacht op de ander tot ze beiden stil liggen of zelfs dat niet. Dan komt het plaatsen, het vangen en het schot. Of het ophalen van de bal, als deze niet is gevangen om het dan opnieuw te proberen. Analyse; degene die gaat schieten nadert de 2 meter. Daar moet dus of gestopt worden of hij moet op rug verder zwemmen richting cornerplaats. Hij moet dat inschatten door te weten in welk stadium de man met de bal is. Hij moet dus oogcontact houden. Als de tijd rijp is moet hij door een beweging, stoppen of op de rug gaan zwemmen, aangeven dat hij de bal wil hebben. Deze moet dan ook een fractie van een seconde later in de lucht hangen, liefst goed geplaatst. Meestal moet je de trainer dan horen roepen: “Te laat”, omdat de man die moet gaan schieten te lang moet wachten. Normaal in een wedstrijd zou hij dan ook weer gedekt zijn. In een vervolgoefening kan er ook een man achteraan gestuurd worden. Op deze manier moet elke oefening geanalyseerd worden. Het nare hier is dat bij veel van dit soort oefeningen geldt dat als hij vaak fout wordt uitgevoerd en er niets van wordt gezegd, deze uiteindelijk schadelijk wordt. Beter geen oefening dan een slechte oefening zonder correctie. Er worden spelers gekweekt die niet kunnen samenspelen. Niet voelen wat de andere nodig heeft. Ze zwemmen lekker een eindje op, met of zonder bal. Ze stoppen eens om te kijken hoe de wereld er ongeveer dan bij staat en vervolgens besluiten ze om iets te gaan doen. Meestal te laat of te vroeg , whatever. Je mag fouten maken als je er maar wat van leert. En dat gebeurt alleen as je erop gewezen wordt.
Zeer belangrijk in elke sport is de iv, de informatie verwerking. Zeker bij een sport, waarbij je als een ijsberg, voor 90% onder water zit. Deze iv moet continu parallel lopen met al de andere acties. De evolutie heeft daar te weinig aan gedaan. Veel mensen kunnen maar één ding tegelijk, hebben een onetrack mind. Er wordt gezegd dat vrouwen beter zijn in multitasking dan mannen. Nou, niet bij waterpolo. Het zien, het bewaren van een keuze en het verwerken van die informatie is een ingewikkelde zaak. De wereld op de scheiding van water en lucht ziet er vreemd uit. De informatie komt meestal verwrongen door, zowel voor het zien als voor het horen. En vergeet vooral het voelen niet! Dit voelen wordt het belangrijkste van het hele verhaal. De meest efficiënte manier is de volgende, theoretisch althans. Je kijkt om je heen en slaat de situatie in een zeer korte tijd op, dat wil zeggen de belangrijke zaken. Dan ga je iets uitvoeren, zwemmen met de bal b.v. en tijdens deze actie moet er een programmaatje lopen in de grijze cellen dat voorspelt hoe de zaken er over pakweg 2 à 3 seconden uit zouden moeten zien. Wat je hebt opgeslagen is zeer selectief. Dat de keeper met die rode pet nog in het doel ligt ver achter je is van zeer gering belang. Behalve als hij er plotseling niet meer is. Dat zou iets wezenlijks kunnen betekenen en kan je beter even stoppen. Triviaal maar juist. Tijdens het zwemmen moet je dit voorspellen wel samen laten lopen met het kijken naar dingen voor je. Anders zwem je tegen een tegenstander op om maar een voorbeeld te noemen. Dan wordt het tijd om de voorspelling te controleren. Je kijkt dus even om en noteert eerst ALLEEN de verschillen met het voorspelde. Hé, Jan zwom daarnet nog mee op en ik kon de bal aan hem kwijt, maar hij is er mee gestopt. Waarom? De plannen moeten dan worden gewijzigd. Er volgt dan een nieuwe voorspelling of een actie natuurlijk. Dit spaart enorm veel tijd. Maar dan moet het brein wel 100% bezig blijven tijdens elke actie en niet op non-actief gaan. Het is leuk om dit allemaal zo op te schrijven maar hoe kan je dit trainen? De vooruitzichten hiervoor zijn slecht. Het is bijna niet te trainen. Er zijn weinig mensen die aanleg voor parallelle informatieverwerking hebben. Je hebt het of je hebt het niet. Meestal zie je een speler met de bal opzwemmen zonder enige interesse voor zijn omgeving. Op een gegeven moment stopt hij, kijkt om zich heen, denkt erover na, neemt een besluit en gaat deze uitvoeren. En is natuurlijk te laat. Of er ligt al iemand op zijn nek of een medespeler, die zo mooi vrij lag, ligt nu weer gedekt, knarsetandend. De trainer moet hier tijdens de oefeningen op blijven wijzen! Het meest voorkomende is naar rechts kijken, bepaald door de zwemslag, terwijl de actie links is. Ook van belang hierbij zijn oefeningen, waarbij meer dan één zaak tegelijk in de gaten gehouden of uitgevoerd moeten worden. Als goed voorbeeld een kring van 4 mensen, die bal 1 gewoon rondspelen. Speler 5 ligt in het midden van de kring met bal 2. Deze bal gaat van hem uit ook rond, maar hij gaat naar een speler in de kring en vervolgens naar deze centrumman terug. Er mag alleen geplaatst worden als er oogcontact is, als de man naar je kijkt. Van te voren afspreken welke bal er voorrang heeft. Een leuke variant is dat spelers 1, 2 en 5 een bal rond spelen en 3 en 4 samen één. Speler 5 ligt dus met zijn rug naar 3 en 4. Op een gegeven moment draait 5 zich om en worden de combinaties 1, 2 samen en 3, 4, 5 samen. Dit moet geruisloos gaan en direct. Het is duidelijk dat ieder op zijn beurt in het midden ligt. Een andere oefening is 2 spelers tegenover elkaar, ieder met een bal, stel in de rechter hand. Ze plaatsen dan tegelijk de bal op de linker hand van de ander. Vervolgens wordt de bal met de linker hand weer terug geplaatst op de rechter hand. Elke bal blijft dus aan één kant van het stel. Een andere variatie is ook mogelijk. Één speler heeft beide ballen en gooit deze tegelijk in de handen van de ander. Dit alles op korte afstand. Een vrolijk besluit van deze oefeningen is dan dat de spelers uit elkaar gaan, de één gooit zijn bal met een mooie boog hoog in de lucht en de ander schiet die bal uit de lucht. Het wordt een puinhoop, maar daar krijg je ook wat voor. Het moge duidelijk zijn dat ik veel belang hecht aan techniek, de basistechniek. Ik streef hierbij naar perfectie. Met een rotte hamer ga je niet timmeren. Op de lange duur loont dit, alles gaat sneller en je bent de tegenstander de baas omdat je net even iets meer controle over de bal hebt dan die ander. Hier moet ik even stil staan bij de paradox van de remmende voorsprong. Je hoort vaak de stelling dat je pupillen eerst maar goed moet leren zwemmen voordat ze aan waterpolo mogen ruiken.
Je ziet echter in wedstrijden, dat bij een speler die veel sneller zwemt dan de rest geen prikkel krijgt om een bal naar een ander over te spelen en om zich te bekommeren om de techniek. Als jouw tegenspeler meters achter ligt kan je de bal nog wel een paar keer uit je poten laten glippen. Bij de zoveelste keer gaat hij er wel in. Het zelfde geldt voor afmetingen en kracht. Waarom zou je de bal aan en medespeler geven als blijkt dat zelf doorsjouwen en zelf knoerten doorgaans meer oplevert. Op den duur vallen deze Bokito‟s echter door hun hangmat, hebben ze te weinig moeite gestoken in techniek, in het zwemmen en het samenspelen. David wint het dan van Goliath. Ik heb gemerkt dat in het ideale geval het zwemmen en de kracht in ontwikkeling iets moeten naijlen bij de techniek. Niet te veel natuurlijk. Maar hersens blijken nu eenmaal alleen te werken bij een aanbod van voldoende prikkels in kwantiteit zowel als in kwaliteit. Het probleem is echter dat waterpolo op niveau niet meer is wat het geweest is. Was het vroeger beter? Dat hangt af van de omschrijving van het woord „beter‟. De gouden ploeg van 1950 zou, overgebracht naar het heden, kansloos zijn door de snelheid en de kracht van nu. Nederlands beste spelers ooit, als Cor Braasem en Frits Smol, beiden nog niet zolang geleden overleden, zouden thans niet eens meer in de selectie komen; te weinig centimeters en te weinig kilo‟s. Als je van rampenfilms houdt is het nu dus beter. Ik vind er bar weinig aan. Sinds de afschaffing van de lichte overtreding kan waterpolo rustig omschreven worden als een vechtsport. En de regels zijn ook nog eens afhankelijk van de plaats in het veld. Waar je op de middenlijn een UZV voor krijgt is op de midachterplaats toegestaan. Behalve als de bal op armslengte ligt van de middenvoor, want dan heet het een scoringskans en mag er plotseling niets meer. In mijn goede tijd maakte ik de meeste doelpunten na een schijnbeweging met het lichaam. Een klein beweginkje naar links, uitwijken naar rechts, balletje reeds onderweg; in het handje en hangen. Nu is gewoon bewegen al niet meer mogelijk in de buurt van het doel, laat staan een schijnbeweging, die bestaat niet meer. Als het eens zou lukken wordt je toch afgefloten want dit staat niet meer in de database van de huidige scheidsrechters. Vrijkomen betekent dat er een dreun is uitgedeeld. Jammer genoeg bestaan er geen beelden van spelers als Graf von Markovich uit de Hongaarse poloploeg uit 1958 tijdens de EK in Boedapest, twee jaar na de opstand. Later werd hij bondscoach van het Hongaarse team met het doel het mooie polo weer terug te brengen naar Hongarije. Het werd een mislukking. Jammer, het rust in vrede.. Soms ga ik in Vlaardingen kijken naar wedstrijden in de 1e klasse Bond. Dit levert meestal een vechtpartij op voor het ene doel met als resultaat een enorme knal uit de tweede lijn. Daarna volgt een zwemwedstrijd voor 12 man naar het andere doel met aldaar dezelfde aanblik, nu in spiegelbeeld. Na 3 minuten kan je naar huis; dan heb je het gehele repertoire gezien, meer smaken zijn er niet. Ze zwemmen en gooien erg hard, maar daar raak je toch een keer op uitgekeken. . Eén van mijn maatjes in Rome, Harrie Vriend, schreef in 2007 een stuk in het dagblad Trouw met als kop: “Waterpolo is sloperswerk, mooie acties zie je niet meer.” En verder: ”Als Dennis van de Geest goed kon zwemmen zou hij in het huidige waterpolo de ideale speler zijn”. Hartstikke trots ben ik op het goud van onze damesploeg in Peking. Maar als ze uit het water klimmen kan je zien dat de badpakken een slijtageproef hebben ondergaan, veel zit niet meer op haar plaats.
Je kijkt pas van je directe tegenstandster weg als je een pluk badpak van haar ergens stevig in een knuist verankerd hebt. En dat geeft dan wel eens mee. Ook sprak een krant over ‟de tepelklem‟ als modern fenomeen bij het verdedigen. Ik wil me daar geen beeld bij maken doch zo te zien is er op afb.04 net één gepleegd.
Dan moet er behoorlijk worden afgekoeld en de handjes losgewapperd. De gezichten zeggen dan “au”en “ik deed niets”. Ik heb dit in al die jaren moeten missen en gelukkig maar. Het spel van pupillen en aspiranten is nu nog leuk om te zien. Bij O17 begint de ellende al. Deze kerels zijn niet voor niets van de meisjes gescheiden. De fluiters weten niet beter dan dat het zo hoort. Het werk op de midvoorplaats is ook voor de toeschouwer niet te begrijpen. Stel, je zit op de tribune en je zoon wordt als middenvoor met de bodem gelijk gemaakt. En als hij zich beweegt krijgt hij een bal tegen. Dit levert bij toeschouwers nogal wat agressie op. Niet goed te praten maar soms wel begrijpelijk Niet zo de regels!. “Die goser had niet mogen schieten omdat ie in overspel positie was”. (Louis Davids). Hopelijk komt men ervan terug en wordt de aanvaller eens weer wat meer beschermd. Anders gaat dit proces gewoon verder en wordt in de toekomst de bal nog kleiner, want techniek aanleren is maar lastig. Er komt dan een stootvrij duikerspak, er komen zwemvliezen, handschoenen met klittenband en een fluitje voor onderwater, want er wordt alleen nog maar gefloten als er iemand niet meer boven komt. En in de hoofdklasse doe je er nog wat piranha‟s bij voor een kleurrijke entertainment. Het moet en zal een kijksport worden voor de nodige sponsors. Zo niet van verdwijnt het van de OS. Toch hoor je ook wel stemmen die het weer wat mooier willen maken. Dit was een inleiding. Ik poneer hier al vast wel een stelling ala Koot en Bie: “Miniballen moeten weg”. Ik kom erop terug. N.B. Ik praat gemakshalve meestal over een hij, die rechtshandig is. Iedereen kan dan de tekst naar believen aanpassen.
Hoofdstuk 2. Trainingen en hun trainers. Ik kijk graag naar trainingen. Ik zie zo nu en dan verrassende dingen, die altijd gebruikt kunnen worden. Er gaat in dit vak niets boven jatten en plagiaat plegen. Maar blijf hierbij wel kritisch en analytisch. Wat zie ik en waarom doen ze dit? Ga het desnoods vragen. Een trainer moet altijd alles zien en op bijna alles reageren. Een fout leert makkelijker aan dan iets goeds. Dit is meestal ook meestal moeilijker. Zoals ik al zei, soms zie ik oefeningen, waarbij de spelers diverse fouten maken, waar op de training niets van wordt gezegd. Dit kan dan op de duur schadelijk worden. Er zijn nu 3 mogelijkheden, a.
de trainer weet niet dat het fout is. Of erger, hij denkt dat het zo hoort. Hij doet het zelf ook zo. b. hij ziet het niet omdat hij niet geconcentreerd is. Hij is met iets anders bezig. c. hij weet, hij ziet het maar heeft geen zin om te reageren. Geen zin, geen puf of hij vindt dat het toch en verloren zaak is. Ze leren het toch nooit, parelen voor de zwijnen of zoiets.
Het gaat hier meestal om details die ik, als cruyffiaan, belangrijk vind en waar ik van weet dat ze op den lange duur winst opleveren. Deze basics moeten zo volmaakt mogelijk worden uitgevoerd. Dit moet gebeuren in de eerste jaren. De jongens O17 zouden dit allemaal in de pocket moeten hebben en een andere training moeten krijgen dan O15 en zelfs jonger. Jammer genoeg blijkt dit niet zo te zijn. Als voorbeeld het keren met de bal. Je zwemt naar de bal, je strekt je uit, pakt de bal en gaat, 180 graden gekeerd, de andere kant op. Wat kan daar nu fout gaan? O, zo veel! Ten eerste het keren i.h.a., dus zonder bal. Je komt iets op je rechter zij, je trekt onder je de benen in, gooit het lichaam om met een beweging van de linker arm. Niet de rechter, daar kan je mee afremmen en daarna wordt hij nodig voor de bal. Deze wordt geschept, NIET GEKNEPEN dus en je brengt de bal, terwijl je je lichaam uitstrekt naar de andere kant. Met een flinke schoolslag benen en een ferme slag borstcrawl met de linker arm ga je er van door. Fouten: a je trekt je benen niet in maar probeert een rondje te zwemmen. b je komt op je rug te liggen, een kwetsbare positie. Meestal wordt de bal dan ook nog eens al vast in „de richting van straks‟ gegooid. Deze bal is dus voor de tegenpartij. Je moet de bal altijd onder controle houden. c je draait de verkeerde kant op en blijft min of meer op de rug liggen, terwijl je al die tijd tegen je arm ligt aan te kijken en geen informatie kan verzamelen. d je leunt op de bal, die prompt onder water gaat al of niet met hulp van de tegenstander. e je knijpt de bal, soms zelfs in de pols tussen de hand en de onderarm. Bij de minste verstoring in het water ben je hem dan kwijt. f je stopt je kop in het water en weet dus verder weinig af van het verdere verloop. Geen iv (informatie verwerking) dus. En dat is nu net van groot belang. Je gaat immers de kant op, die je al een tijdje niet meer had gezien..
Er is bij een activiteit vaak maar 1 goede manier en legio manieren om het minder goed of zelfs fout te doen. Met altijd nog de mogelijkheid dat je een aspect moet kunnen wijzigen als de omstandigheden daar om vragen “Let op het buitengebeuren!” Als er een tegenstander van links opdoemt dan moet je natuurlijk wel de „verkeerde‟ kant op draaien, het mindere uitzicht dan maar voor lief nemend. N.B. Je moet iets soms ook een beetje fout kunnen doen maar dit in de meeste gevallen niet fout uitvoeren. Tot het zo nu en dan niet anders kan. Een ander voorbeeld is het plaatsen op een zwemmende man. Fout, alleen plaatsen bij oogcontact. Maar helaas, soms is er echt geen andere optie. Als niemand naar je kijkt bijvoorbeeld en het vervolg vraag erom, kan niet wachten. Dus wel oefenen zo nu en dan maar niet conditioneren. Kijken moet altijd de eerste prioriteit hebben. Wel op een zwemmende man kunnen plaatsen, maar doorgaans niet doen. En dit moet je, als trainer, er dan altijd bij zeggen. Terug naar het keren. Leuke oefening hoor, 20 man zwemmen met bal en keren op het midden van het bad. Dit is dan met 5 fouten de man 100 fouten die niet verbeterd worden. De trainer vindt het wel best zo, slenterend langs de kant. Zo‟n training is behoorlijk schadelijk, zeg maar gerust onbehoorlijk schadelijk. Er zijn trainers die denken dat ze een heel bad vol spelers in hun eentje kunnen mannen. Maar die kun je nooit allemaal op alle fouten betrappen en aanspreken. Alleen bij zeer gevorderde ploegen kun je bij een opdracht even naar de kantine gaan. Zij behoren geen fouten meer te maken in deze basics. Als dit toch gebeurd springt het er meestal duidelijk uit in de sociale controle. Eén van de fouten die ik vaak tegenkom is dat er tijdens een training te weinig gebeurt. Te weinig tempo en te weinig variatie. Soms liggen de spelers meer dan 50% stil in het bad of doen ze eindeloos dezelfde oefening. Dat levert veel tijd op voor conversatie en neuspeuteren. Een belangrijke les luidt: “Je speelt zoals je traint”. Dit is zo, al wordt het vaak ontkent. “Het is maar een training, in een wedstrijd doe ik het anders”. Niet in trappen. Als je op een training 50% niet actief bent, doe je dit in een wedstrijd NET ZO. Geen lange verhalen laten ophangen door de trainer, organiseer een uitleg voor of na de training of voor een wedstrijd. Ik zie weer van die mooie magneetjes verschijnen, die tijdens de training alle spelers zo‟n 10 minuten aan de kant houden. Weet je wat water per uur kost in euro‟s en in hersencellen. En ook het hoe lang het niets doen totaal duurt? Een oefening niet zo laten uitvoeren dat ze op een kluitje in het midden van het bad elkaar in de weg liggen en gaan kletsen en plukharen. Meestal ligt er ook nog eens een ploeg van de ander helft op deze zelfde plaats. Zorg dat elke opmerking door iedereen de eerste keer al wordt bereikt, zodat je het niet moet herhalen. Iedereen moet aanspreekbaar zijn als je wat wil zeggen. Als de concentratie vermindert, gooi er dan een zwemoefening tegenaan, zodat ze verplicht weer actief worden. “Sprintje naar de overkant!”.Worden ze ook nog eens warm van. En wat belangrijk is. Elke nieuwe oefening moet binnen de minuut weer begonnen zijn. Na het zwemmen komt meestal een oefening met 2 man, die een bal heen en weer gaan plaatsen. Zorg van te voren dat er ballen liggen, zorg voor vaste partners, die weten waar ze moeten liggen. Meestal is dat boven de zwarte streep op de bodem op de banen 4 en 5 . Schreeuw ze het bad door en laat niemand aan je aandacht ontsnappen. Dit zijn bij uitstek de momenten dat het speelkwartier binnensluipt. En als het eenmaal binnen is raak je het moeilijk weer kwijt.
De trainer dus moet alles zien, vooral de spelers en hun gedrag. Ook de trainers behoren moe te zijn na een training en een verhoogde bloeddruk te hebben. Ik twijfel aan trainers die gemakkelijk meerdere trainingen achter elkaar kunnen geven. Het moet van mijn hart, de meeste spelers in onze vereniging zijn niet zo bekwaam in het actief bezig zijn tijdens een wedstrijd. Bij de tegenpartij zie je doorgaans meer golven op het water. Als speler moet je alweer bezig zijn met jouw eigen aanval als deze van de tegenstander nog bezig is, maar aflopende is.. Motivatie. Zonder motivatie geen resultaten. Zelfs bij je beste vak op school krijg je slechte cijfers als het niet klikt met de leraar. Er gaan dan deuren dicht in de grijze cellen en de sleutels zijn zoek. Hoe motiveer je spelers? Het belangrijkste is dat je ze als trainer niet demotiveert. Net als bij een baas op het werk. De meeste werkernemers zijn gemotiveerd en hou dat dan ook zo. Zie veel door de vingers en tracht zaken op te lossen met humor. Besef als trainer waarom je daar staat. Voor de spelers. Die zijn belangrijk. En er moet vooral gelachen worden. Lachen, niet uit maar om en ook om de trainer zelf. Zet jezelf eens voor aap, dat moet niet zo moeilijk zijn. Ga niet in een persoonlijk conflict op je strepen staan. Van “He joh, ik zei zus en jij doet zo, ga die lagere school nou eens afmaken”. Vele varianten zijn op sportvelden te horen. Maak er geen vete van. “Je bent nog niet van me af en ik hou je in de gaten!”. Da‟s niet zo best!. Een z.g. running gag kan goed werken, ze weten dan toch wel hoe het bedoeld is. En de boodschap komt aan. Als er bij het banen zwemmen één achter ligt en niet erg zijn best doet om bij te komen, pleeg ik nog wel eens tegen hem te zeggen: “Ze zijn die kant op”. Flauw na duizend keer, maar toch, het werkt. Als iemand te laat komt: “We zijn vast begonnen, vind je het erg?” Wanneer iemand een fout maakt, die leerzaam is, laat hem dan dit nog eens zo voor doen. Neem wel van te voren goed door dat dit een functie heeft en dat hij daarbij niet bij mag worden uitgelachen. Laat dezelfde speler de volgende keer iets goeds voor doen. Ook bestaat er een veel gebruikte rot gewoonte op trainingen, namelijk het uitdelen van straf als er iets fout wordt gedaan. “Ga jij maar 20 push-ups doen of 6 banen vlinderslag. Belachelijk, je komt daar niet om bij fouten gestraft te worden. Dat kweekt een foute sfeer. Je bent dan een sergeant in het leger, die zichzelf staat te bewijzen. Fouten maken mag! Alles wat nieuw is en de moeite waard gaat in het begin mis. Het is een belangrijk item in het leerproces. Verder worden zaken aan elkaar gekoppeld, die daar niet bij gebaat zijn. In gezinnen wordt als sanctie vaak gebruikt dat een vervelend kind naar bed wordt gestuurd. Zo wordt slapen gekoppeld aan straf en kan zo een voorname oorzaak van slapeloosheid worden. Waarom push-ups of banen zwemmen koppelen aan straf. Ze krijgen er alleen onnodig hekel aan. Zwemmen is toch al niet zo favoriet bij veel polospelers. Dat kan je deze „s zomers zien bij de extra uren. Zelf banen trekken is er niet bij. Alleen de ouderen doen dit nog.
Nog erger is straf bij het mis schieten op doel. Dit resulteert in angst en het alleen nog maar herhalen van je beste schot is en dit doodt alle creativiteit. Stel je voor, iets anders proberen, dat levert misschien straf op. Twee zaken zijn hier van belang. Één. Het oog van de meester maakt het paard vet. Een oud spreekwoord, dat in deze turbotijd niet meer zo bekend is maar betekent dat men met aandacht beter gedijt, betere prestaties levert (voor als „gedijt‟ ook onbekend is). Als er 1 baan gesprint moet worden en men laat zich de laatste 2 meter lekker uitdrijven, zeg er wat van. Verzin maar wat, zoals: “Die laatste 2 meter zijn het belangrijkste, daarin moet vaak dat doelpunt worden gemaakt‟‟.Het heeft dus al een functie, maar nog belangrijker is het gevoel bij de speler van: “De meester let op mij, ik ben dus belangrijk”. Spelers hebben veel aandacht nodig. Zorg dus dat je als trainer van alles op de hoogte bent. Hoe kan je nu training geven als je al niet weet hoe hij heet, of hij links of rechts is en dat hij pas nog een arm heeft gebroken en van wie. Geschiedenis is belangrijk al zijn trainers er soms bang van. Twee, de lichaamstaal bepaalt 70% van de informatie. Denk niet dat er veel van je training terecht komt als zelf aan de kant staat met een kop als een oorwurm. Speel het spel: “Jullie zijn belangrijk”, beter nog, beleef het zo. Steek en duim op als iemand zichtbaar zijn best doet en roep bij een doelpunt ook eens de naam van de aangever. En loop alert heen en weer, zelfs bij het inzwemmen. Geef eens een aanwijzing. Alles moet je zien en verwerken. Ga geen koffie staan drinken en met een collega lang oh-en. Ga niet met je rug naar het bad staan, op een stoel of een bal zitten, behalve als dit even een functie heeft. ”Als jullie zo zwemmen kan ik er wel even bij gaan zitten”. Niet te lang natuurlijk. Ga niet met een bal staan jongleren om jezelf lekker uit te dragen. Apengedrag, “jonge, jonge, wat ben ik goed”, afhankelijk van wat er op de tribune zit. Geef onversneden aandacht en zorg voor voldoende variatie. Dit laatste punt kan niet worden overschat. Er komen niet voor niets scholen voor slimme leerlingen. De aangeboden stof moet een uitdaging zijn, een prikkeling opleveren die de hersens aan het werk zetten. Dan kom je in een z.g. flow naar ontplooiing, als een golf die je op het strand zet. Is de stof, of wel de gehele setting, te laag van niveau, te langdradig of zonder veel variatie, dan keren de hersenen er zich van af en gaat het talent onherroepelijk verloren. In de klas zijn er altijd wel leerlingen slimmer dan de meester en dat vindt deze wel eens niet zo leuk. Hij verliest de macht, althans dat beleeft hij zo. Kijk of zo‟n speler gedeeltelijk niet ergens hoger mee kan trainen om aan zijn trekken te komen. Twee niveaus in één training kan al dodelijk zijn. De trainer kan de goede spelers dan geen stof voorschotelen om in te bijten. Er komt niets van terecht door het onvermogen van de anderen. Het is dus van belang in iedere leeftijdsgroep Ox minstens 2 ploegen te hebben Van verschillend niveau en een eigen trainer. Als je nu de uitslagen ziet in de afgelopen competitie krijg moet je wenen. Moet een nieuwe jongen noodgedwongen in een leeftijdsgroep mee gaan draaien, dan gaat er bij de gehele groep een enorme rem op de ontwikkeling. Je begint weer gewoon van voren af aan training te geven.
Beperkingen. Wees volwassen en probeer als trainer je eigen beperkingen te onderkennen. Om niemand te kwetsen, neem ik mezelf maar even door. Ik, de Fred, beperkingen? Nou reken maar! Voor de jongste pupillen ben ik te technisch en voor volwassenen te ongeduldig en te zacht, zeker voor de dames. Ik ben prima in het aanbrengen van een goede basistechniek en dat moet zo gebeuren tussen de 8 en 14 jaar. Ik zie zoveel spelers met handicaps die ze opgelopen hebben in hun jongen jaren. Iemand zei eens tegen mij: “Ik weet nu dat ik als pupil een foute balbehandeling heb aangeleerd en ik kan er nu niets meer aan doen”. Het ging hierbij over wat ik noem “hand-hand coördinatie”, waar ik uitgebreid op terug kom. Verder heb ik niet veel op met “een man meer” en met “zone verdediging”. Dit zijn taken, feitelijk te moeilijk voor O15, zelfs voor Heren 1. Het kost uren om dit een beetje onder controle te krijgen. Deze uren heb je meestal niet. Besteedt de tijd de je wel hebt dus maar aan iets anders. Maar de structuur in de club moet wel zo zijn dat het later wel onder de aandacht komt. Zonder veel frictie. Ook heb ik moeite met het opleiden van keepers. Ik kan best een keeperstraining geven maar mijn lichaamstaal zegt continu “wat een rot vak”, want zelf ben ik een krant in het doel. Als ik deze zaken kan uitbesteden, graag. Als je ergens expertise in de vereniging hebt, maak er dan gebruik van. Aparte trainingen voor keepers en middenvoors. We hebben de kennis in huis! En gaarne zou ik gebruik willen maken van de kennis in de club wat betreft het zwemmen. Maar zo lang als ik polo is dit altijd een probleem geweest. En ook het meetrainen met een kunstzwemploeg zou voor poloërs geweldig zijn. Voor de coördinatie en de conditie. Ik besef dat ik hier en daar extreem ben in mijn opvattingen. We hebben een cultuur van wat zijn we toch relaxed bezig, zoals het uitgebreid consumeren, converseren en krabben op de buik aan de rand van het bad in het volle licht als de trainingsaanvangstijd al 10 minuten is verstreken. Cool, maar toch wel slecht als voorbeeld. Heren 4, geweldige ploeg hoor, maar niet op hetzelfde uur als aspiranten. Kinderen voelen echter haarfijn aan of ze serieus genomen worden of niet. En een trainer die meeloopt en met argusogen kijkt of alles goed gaat bereikt m.i. meer. In onze vereniging beginnen ze ook veel te laat. Ze moeten eerst een „plan‟ afwerken om door te mogen aan. We hebben dan ook geen mini-polo en hollen dus overal 2-3 jaar achteraan. Hollen, zeg maar kruipen. Tijdens zo‟n „plan‟ moet er al mee worden gespeeld in de E-competitie (O11). En zonder miniballen! Miniballen moeten weg. Zorg elk jaar weer voor een goede, voorbereidende speech. Doordring de massa van de wetenschap wie en wat het polo voor hen mogelijk maken. Voor waterpolo is er een zwembad nodig met personeel. Er is een club nodig met personeel, ook wel kader genoemd. Bestuur, commissies, mensen achter de jurytafel of achter de bar. Engeen onbeschofte taal als je colaatje wat lang duurt. Geen glaswerk naar de tribune, ook al ben je belangrijk. Help hier en help daar, waar nodig. Doe mee met dit spel en wees er zuinig op. Er zijn ook scheidsrechters nodig. Leer de spelers hoe je die kan bespelen, zodat jij de vrije bal krijgt en niet die ander. Waterpolo blijft voor een flink deel toneel. En tot slot is er een tegenpartij. Zelfs daar moet je zuinig op zijn. Tolereer geen grove taal in je groep en ook niet van de ouders op de tribune. Leer de spelers hoe ze zelfbewust uit de kleedhokken komen en niet als een pak oude kranten. Als je een zeldzame keer te laat komt op een training loop dan dat stukje wat harder over de badrand alsof je de verloren tijd al wat wil inhalen. Dat vindt de trainer ook leuker om te zien dan aan komen sloffen om te bewijzen dat het je geen f#$% interesseert.
Tot slot, het gaat hier om algemene zaken, zoals je ze door de jaren overal tegen komt. Mocht iemand zichzelf ergens herkennen, dan is dat louter toeval, zoals dit vaak wordt gesteld in boeken en films. Ik heb zeer veel waardering voor alle harde werkers in de club. Het zijn er alleen te weinig. De vacatures stapelen zich op. Mocht er iemand iets beter weten of kunnen dan ik, dan maak ik er graag gebruik van. En stel het niet uit. Wacht er niet mee! Het kan te laat zijn. “Sanka, you can pee now”. “Too late man”. (Cool runnings). Het enige dat ik hiermee voor heb is iedereen, die ook maar iets met de training te maken heeft, te stimuleren creatief zijn hersens te gebruiken. Bekijk het eens van een andere kant.
Hoofdstuk 3. Hersenen. Ik zat eens te kijken naar het elementaire zwemmen in het ondiepe bad. Daar kreeg een jongetje de opdracht om tijdens het zwemmen van „op de buik‟ over te gaan naar „op de rug‟. Kortweg draaien om de lengteas. Dit was zo te zien voor het eerst want het lukte niet. Het was fascinerend om te zien en inspireerde mij om na te denken over dit probleem. Je wilt je omkeren maar heb dit nog nooit eerder gedaan. Hier zijn natuurlijk spieren voor nodig, maar welke en hoe bereik ik die? Gelukkig was er een goedwillende trainster aanwezig die hem beet pakte en hem enkele malen kalm rond draaide. Dit leverde kennelijk de juiste invoer voor zijn hersenen want plotseling lukte het wel. Er moeten dus ergens noodzakelijke gegevens opgeborgen zijn, die bovendien bereikt moeten kunnen worden via paden die er naar toe leiden en ook deze moeten eerst worden aangelegd. Tevens moet er een centrale worden aangelegd die regelt welk pad gebruikt moet worden en wanneer. Herhaling is hierbij kennelijk noodzakelijk. Als het niet herhaald wordt vervagen deze gegevens weer om plaats te maken voor iets dat op dat moment van meer belang is. Er gaat dan weer gras groeien op het pad. Maar na veel oefenen ligt het vast en kan het gebruikt gaan worden ook zonder hulp van de trainster. Het lijkt eenvoudig maar ik daag U uit. Ga op de buik liggen en geef U zelf de opdracht “draai je om”. Probeer nauwkeurig na te gaan welke spieren er gebruikt worden en hoe. Dan lijkt het plotseling erg ingewikkeld. En dit geldt voor elke beweging, vooral in het water. En dat zijn er nogal wat. Zwemmen en vooral waterpolo behoren tot de meest ingewikkelde sporten die er zijn, vooral wat bewegingen betreft. Het lichaam kan in het water in drie dimensies oneindig veel posities aannemen. Dan kan er nog van alle kanten een bal op je af komen, terwijl je tussen een aantal tegenstanders ligt, die ook al op diverse plaatsen liggen en meestal ook nog eens in beweging zijn. De bal moet dan gevangen worden en weer doorgeplaatst worden, liefst naar een medespeler. Die kan overal liggen en waar, dat moet je nog weten ook en of hij naar je kijkt! Dit allemaal, liefst van te voren. En dit terwijl alleen een gedeelte van het hoofd boven water is. Een bolletje waarin alle in- en uitvoer verzorgd moet worden en alle beslissingen genomen. Een goede trainer moet dit kunnen aanzien en begrijpen en het fascinerend vinden om dit te ontleden en de stof in hapklare brokken op te delen, zodat een speler het in de toekomst gaat beheersen. De vragen zijn altijd dezelfde. Wat wil ik, wat is daar voor nodig, wat kan dienen als voorbereiding? Wat is de essentie van wat ik wil en hoe kan ik dat vertalen naar oefeningen? En tot slot, zijn er alternatieven? Daarbij moet er altijd beseft worden dat de mogelijkheden in onze sport lopen in oneindig tot de macht veel. Die kunnen nooit allemaal op een training worden uitgeprobeerd, het zijn er gewoon te veel. We moeten dus komen tot een verantwoorde keuze, niet te veel om vast te leggen, maar ook vooral niet te weinig. Gebeurt er in een wedstrijd iets onverwachts kan dit altijd in een training worden bijgevoegd, met referentie naar die wedstrijd. Daarom moet een trainer ook coach zijn of in ieder geval veel wedstrijden bijwonen. Net als bij een taal, voldoende mogelijkheden om je behoorlijk uit te drukken, maar niet te veel zodat je verdrinkt in bijvoorbeeld de duizenden lettertekens in het Chinees. Dit vergt een hoop nadenken en daar gaat hij weer, plagiaat plegen, overal kijken en jatten. Ga aan de trainers vragen waarom zij een bepaalde oefening doen en huiver. Veel trainers hebben daar geen idee van. “Ach, ik heb het vroeger ook zo geleerd”. Neem daar, voor jezelf, geen genoegen mee.
Bij de training kennen we ten eerste dus de herhalingen. In PC-termen betekent dit een map creëren met data in het geheugen en het pad er naar toe moeten worden aangelegd en stevig verankerd. Dit gebeurt door het heel vaak te doen. Vervelend is echter dat op die plek in de hersens regelmatig al iets verankerd ligt uit het verleden met ongeveer hetzelfde oogmerk doch met een verkeerde uitvoering. Dit moet dan eerst opgeruimd worden door het langzaam te vervangen door het betere. Dit brengt ons tot de bekende uitspraak: “Afleren is moeilijker dan aanleren”. Over het pad heen of naast het bestaande pad moet dus een nieuw breder pad komen, met prioriteit één met eventueel het oude, mindere pad als een soort onbelangrijke ventweg. En centraal moet dus komen te staan: „Altijd eerst de hoofdweg!‟ En als dat niet kan, kijken we verder. De ANWB is daar sterk in. Probeer maar eens op de kaart een oude weg terug te vinden zoals b.v. die mooie driebaansweg tussen Breda en Tilburg met al die kroegen. Dat valt niet mee. Altijd word je weer verwezen naar die vervelende hoofdweg, die echter wel de snelste is. Deze wegen en paden in de hersenen worden ook wel „leersporen‟ genoemd. Zelfs als je een nieuwe baan hebt gecreëerd moet je je realiseren, dat het best kan zijn dat de mogelijkheid er in zit dat de ventweg hardnekkig is, zodat het bijna altijd extra tijd kost om weer op de hoofdweg te komen. Ik kom hierop terug b.v. bij benen borstcrawl. Het kan ook al te laat zijn. Er zijn nare experimenten uitgevoerd met jonge katjes die men na de geboorte liet opgroeien in een ruimte zonder verticale lijnen. Eenmaal in de gewone buitenwereld konden ze niet meer wennen. Ze liepen overal tegenop. En leren bleek niet meer mogelijk. In de geopende hersenen kon men in vergelijk met normale katten duidelijk zien dat er “mappen en “wegen” ontbraken. Sommige gegevens kan men later nog wel aanleren, maar dan alleen met grote moeite en soms met de hulp van psychiaters. Bijvoorbeeld in geval van religieuze sekten wordt dit gedaan maar soms lukt het toch niet helemaal. Deprogrammeren heet dat. Klanken bijvoorbeeld, die je in je vroege leven nooit heb gehoord zal je zelf ook nooit meer horen. Je houdt dan een accent maar je hoort het zelf niet. Je bent er zeker van dat jouw uitspraak oké is en dezelfde als die van de mensen om je heen. Herhaling brengt met zich mee een soort wet van grote getallen. Bijvoorbeeld, een gemiddelde speler heeft zo‟n 500 km zwemtraining nodig om redelijk te leren zwemmen. Zwem je dus 1 km in de week, dan doe je er 10 jaar over en kan je dus een polocarrière wel vergeten. Met 2 km in de week wordt het 5 jaar en kan er komen er wel recreatieve mogelijkheden. Bij balbehandelingen wordt het nog belangrijker. Neem de stootbal. Dit is een gecompliceerde beweging. Stel dat je het 600 maal goed moet uitvoeren binnen een relatief korte tijd om de map in te richten en om een weg naar die map aan te leggen Met andere woorden om het redelijk aan te leren. Wat je dan wel eens ziet is dat er als oefening in de breedte 2 doelen worden opgesteld met de pupillen netjes op de lijnen naast deze doelen. Ze zwemmen dan overzichtelijk met een bal naar de overkant en proberen dan een stootbal uit te voeren en gaan dan weer netjes aan de andere kant naast dat doel liggen om te wachten op de volgende beurt. Een schatting levert dan op ca 1 stootbal in 2 minuten. Dit betekent voor 600 stootballen 1200 minuten of wel 20 uur. Afgezien daarvan nog het feit dat voor pupillen het zwemmen met de bal nog als primair wordt ondergaan, zodat ze zo met de verkeerde paden bezig zijn. De stootbal wordt ondergesneeuwd en wordt op deze manier helemaal nooit aangeleerd. Deze oefening is dus niet de goede. De stootbal leer je in dit beginstadium nooit op deze manier.
Nu het alternatief, 2 spelers op 2 meter tegenover elkaar. Bal op de linker hand, die net niet onderwater ligt. Stoot de bal naar de ander en zo heen en weer. Dit levert zo‟n 4 stoten per minuut of wel 150 minuten is 2½ uur. Dit is te overzien in 1 jaargang. Bij het begin moet het watertrappen geen hinderlijke afleiding vormen (het verkeerde pad). Dus is het aan te bevelen om in ondiep water te starten. Je moet kunnen staan net met het hoofd boven water, zodat de armen al in de goede positie zijn voor het stoten. Als het redelijk lukt kan het watertrappen worden toegevoegd. Hiermee moeten die mappen dus gekoppeld worden. En nog later met het zwemmen. Dan wordt het namelijk belangrijk de stootbal te kunnen uitvoeren zonder een moment het zwemmen te onderbreken. Hierbij moet ook nog eens de stand van de hand en arm gecontroleerd worden. Bij veel spelers is b.v. de elleboog duidelijk zichtbaar boven water, zodat alle verrassing verdwijnt. Maar dit is een ander probleem. Ik geef toe, het wil wel eens wat minder overzichtelijk worden voor de trainer. Maar het tegenover elkaar liggen op ca 2 meter bij baloefeningen is zo belangrijk dat dit er zo vroeg mogelijk in moet zitten. En dan nog, spelers moeten ook aan een beetje chaos wennen. Spelers die op de kringtraining zitten komen nog wel eens met het commentaar dat het daar altijd zo overzichtelijk is. Als handballers in een halve cirkel rond het doel en alles gaat om de beurt. Beste oefening hoor, maar een wedstrijd bestaat voor een flink deel uit chaos. Maar langzaam opbouwen die troep! Dit geldt ook voor de volgende oefening, zeer populair vanwege de overzichtelijkheid. Twee doelen met in elk doel een keeper. De spelers liggen in het midden van het bad aan de kant. De helft aan de ene kant de andere helft aan de overkant. De spelers zwemmen om de beurt op en schieten dus telkens op het andere doel. Alle spelers zwemmen dus langs de kant en zijn goed zichtbaar voor de trainer. Overzichtelijker kan je het niet krijgen! Maar laat nu eens iemand bijhouden hoe vaak men schiet, een soort arbeidsanalist. Dat blijkt dan eens in de 2 à 3 minuten te zijn. Een zeer recreatieve oefening, dus slecht voor een gewenning. Voor een goed getrainde ploeg echter wel weer zinvol, dan verandert de essentie in nog te kunnen schieten na een felle sprint, liefst nog met iemand achter je aan of al op je rug! Niks voor pupillen of aspiranten, wel voor volwassen spelers van een redelijk niveau. Bij het simpel vangen van de bal geldt ook een wet van de grote getallen .De bal moet veelvuldig in contact worden gebracht met de hand en pupillen moeten een lange periode in het begin van de opleiding vooral IEDER een bal krijgen met vele mogelijke oefeningen. Er moeten wegen en mappen aangelegd worden voor een coördinatie niet simpel alleen tussen hand en hersenen, maar tussen elke vierkante millimeter van de hand met de hersenen. Elk minuscuul stukje hand moet een sensor worden om te kunnen bepalen wat er precies gebeurt daar in de omgeving van de bal. Waar voel ik water?, Waar voel ik een stukje bal of een stukje tegenstander en welk stukje? Dat is allemaal nodig om de bal onder controle te brengen. Hoe meer sensoren hoe beter. Dit is de belangrijkste tekortkoming van de meeste spelers op dit moment. Wie is er nog gevaarlijk in een scrimmage voor het doel? Behalve dan door pure kracht en met veel kilo‟s. Twee man met één bal is een oefening die blijvend, nagenoeg iedere training moet worden afgewerkt. En dus het meest op ongeveer 2 meter van elkaar. Maak je er 4 meter van, dan wordt het aantal bal contacten bijna gehalveerd. Als ik dus een training zie, waarbij 4 spelers 1 bal rond gooien op 6 meter van elkaar, is mijn vraag: ”Wat is de zin van deze oefening”? Het aantal bal contacten wordt door 6 gedeeld als alles wordt gevangen. Ja vroeger, toen hadden we weinig ballen en kon het niet anders maar dat geldt nu niet meer.
Zijn er alternatieven? Ja genoeg. Met 2 spelers kan de afstand ook worden gevarieerd en tevens de plaats. Meer dan 3 spelers met 1 bal is eigenlijk niet zinvol, behalve als de essentie verandert. Lummelen bijvoorbeeld. Een zeer goede oefening is, in een kleine ruimte, bv binnen de 5 meter in groepen van 3 spelers, blijven zwemmen en plaatsen De essentie is dan echter het in de gaten houden van de 2 andere spelers, van wie je de bal krijgt en waar de bal heen moet. Tevens moet je uitkijken dat je de andere aanwezigen niet omver zwemt of een bal op je kop krijgt. Je zal dan zien dat het altijd dezelfde spelers zijn, die de buitenkant opzoeken waar het niet zo druk is. Die stuur je terug de mêlee in. En ze moeten blijven zwemmen! In deze groep van oefeningen zit ook het in een ploeg rond spelen van de bal, terwijl de tegenpartij de bal moet afpakken. Zonder gebruik van het doel. De essentie is dan het vrij komen door de zwemrichting en de snelheid ervan te variëren en om altijd aanspeelbaar te zijn bij balbezit. Ook een must. NB. Zijn de genoemde oefeningen b.v. met de stootbal altijd nutteloos? Zoals ik al zei “Nee, later als men de stootbal beheerst moet het ook nog lukken na een keiharde sprint! Maar dan verandert de essentie van de oefening”. Dit geldt ook voor 4 man met een bal op 6 meter van elkaar. Bij een goed getrainde ploeg, waarbij de bal binnen 1 seconde rond vliegt, is het weer wel zinvol. Let op het aantal balcontacten en waar zijn de spelers aan toe? Soms hoor je wel eens iets nieuws. In het Erasmus Ziekenhuis zijn ze veel bezig met de werking van de hersenen. Zij beweren dat als je iets nieuws oefent, zeg 10 minuten lang, dat je dan beter 5 minuten kan oefenen, om dan enkele minuten iets anders te doen en dan weer 5 minuten op die oefening terug komen. De stof blijft dan beter hangen. Denken we over na. Belangrijk is dus dat er een hoofdweg ontstaat, die altijd de EERSTE keuze bepaalt. Met één of meer ventwegen voor de afwijkende gevallen. Bij het schieten is het b.v. belangrijk om rechtop in het water te staan en met het hele lijf te schieten. Dat is echter moeilijk met een tegenstander op 20cm. Je zou hem de hersens erbij inslaan. Dus moet je ook kunnen schieten half of geheel op de rug liggend. Onbereikbaar voor een tegenstander. Maar sommige spelers schieten altijd achterover hangend. Dat noem ik dan een handicap. Je wil een bepaalde actie uitvoeren, maar hoe hard je ook traint, je blijft het fout doen. Dit kan natuurlijk zijn oorzaak vinden in een echte handicap. Je hebt b.v. maar één arm of astma. Dan kan je beter een andere sport gaan doen. Maar als je een schaar hebt in je schoolslag benen, die er niet uit wil gaan, wat dan? Je zal dan nooit een hoog niveau bereiken in onze sport. Ik hoop een aantal handicaps te bespreken, waarvan sommige net zo beperkend zijn als het scharen. Aan de belangrijkste twee besteed ik aparte hoofdstukken. Maar de miniballen moeten weg.
Hoofdstuk 4. Hand hand coördinatie. Wanneer wij een bal gaan vangen kijken we naar de bal, we bewegen onze arm en dan, wonderbaarlijk genoeg, zit de bal soms in de hand en blijft daar zitten, rijp voor een volgende actie. Dit is een zeer ingewikkeld proces. We noemen dit de “oog hand coördinatie”. De ogen zien iets, sturen boodschappen naar de hersenen en daar is een plaats ingericht waar staat wat er met de hand moet gebeuren en hoe. Welke coördinaties zijn er en welke zijn er belangrijk voor een sport als waterpolo? Een vioolspeler sluit gevoelig de ogen en moet in zijn kunst vertrouwen op zijn oor hand coördinatie. Sterker nog, hij sluit soms de ogen om niet afgeleid te worden. Bij alles wat we doen hebben wij ook nog eens nodig de werking van ons evenwichtsorgaan dat diep in onze oren huist. Voor waterpolo hebben we nodig: a. b. c. d. e.
ons evenwichtsorgaan de oog hand coördinatie de hand hand coördinatie de oor hand coördinatie de huid hand coördinatie
Hierbij moeten we goed bedenken dat waar er hand staat ook de rest van het lichaam vaak een kleinere rol speelt, zeker de armen en de benen. De hand is echter de belangrijkste. Zie hiervoor afbeelding 5, een de tekening gepikt uit het AD waarin wordt aangegeven hoe ons brein het lichaam ervaart.
Dit alles door de werking te noteren in de hersenschors tijdens allerlei activiteiten. Zie hoe groot de handen zijn afgebeeld. In bovenstaand lijstje zijn d. en e. onbelangrijk vergeleken bij de anderen. Bij d. reageren we op geluiden, dat kan zijn het geplons van directe tegenstanders of het roepen van de coach. Bij e. denk ik b.v. aan een aanval waarbij je met je voeten kan voelen hoe groot je voorsprong ongeveer is bij een aanval. Dit kan wel degelijk opgenomen worden in trainingen.
Het trainen van ons evenwichtsorgaan (a.) in het water is feitelijk van levensbelang en bij het elementaire zwemmen wordt er tegenwoordig meer aandacht aan besteed. Als je van de brug in het water dondert is het leuk als je 25 meter op je rug kan zwemmen maar als je in een onmogelijke houding onder water ligt is het belangrijker dat je weet hoe je weer rechtop komt en naar boven kan komen! Bij waterpolo kom je in oneindig veel houdingen terecht. Dan kan er uit oneindig veel richtingen een bal op je geplaatst worden, die dan weer door gespeeld moet worden naar oneindig veel andere plaatsen. Daar mag dan wel de nodige aandacht worden besteed en wel zo vroeg mogelijk. Dat gaat vaak mis, gezien het aantal pinoccio‟s dat je rond ziet zwemmen. Alsof het water ze tegen werkt ipv mee. Een aanbeveling is een trip naar de poel van de zeeleeuwen in Artis, die met een gigantisch lijf een simpele bewegingen nodig hebben om de prachtigste banen af te leggen en met grote snelheid. Elke creatieve trainer kan zelf in het water bedenken wat een kind zou moeten kunnen doen om op een zeeleeuw te lijken en niet op Pinoccio. Ga eens kijken naar kunstzwemmen en pik er wat van mee. Een balletleg lijkt zinloos maar is het niet. Vraag eens een kunstzwemmer als gastdocent. Gemakshalve schaar ik hieronder ook de diverse zwemslagen en de technische bewegingen indringend nodig bij onze sport, zoals het wenden en keren, de sprong halve draai enz. De meeste hiervan komen terug als de bal mee gaat spelen. Dan wil ik hier speciaal reclame maken voor c. de hand hand coördinatie. Er komt een hoofdstuk over handicaps, maar deze is zo belangrijk dat ik hem er apart uitlicht. Deze coördinatie wordt tegenwoordig alom verwaarloosd, maar is zeker bij waterpolo bijna net zo belangrijk als de oog hand coördinatie. Vele spelers zullen bij het vangen van een bal deze met de ogen blijven volgen tot hij in de hand zit. Beter zou zijn als hij de laatste stukje baan over kon laten aan een automatische piloot. Dan kan hij zich met de ogen alvast concentreren op het vervolg van de actie. Waar moet hij straks naar toe en komt er ergens een tegenspeler om de hoek kijken? Nu moet boven zijn hoofd het volgende gebeuren. De bal raakt ergens een klein stukje hand dat als een invoerorgaan (sensor) moet functioneren voor de hersenen. Daar moet dan worden uitgezocht hoe de hand zich moet bewegen om de bal onder controle te krijgen. Dat hangt ook af van wat de andere vingers op hetzelfde moment voelen en ook de palm van de hand. In dit geval kan het een ander stukje bal zijn met een zekere kromming of gewoon lucht met een spettertje water. Bij bijna alle scrimmages zal de bal niet of bijna niet zichtbaar zijn door golven in het water of door stukken tegenstander, die in de weg zitten. Ook dan moet de hand op eigen kracht in staat zijn om de bal te bemachtigen. Daarna moet het hele lijf in beweging komen om deze bal te beschermen om de actie te vervolgen. Elke vierkante millimeter van de handpalm en de binnenkant van de vingers moeten dus als een zender kunnen functioneren. En nog maar weinig spelers kunnen dit. Zij kunnen de bal alleen maar de baas, zoals vroeger de oermens zijn knots, de houtgreep. Stevig in de knuist. In de vingers of zelfs tegen de pols aan. Elke storing veroorzaakt door een tegenstander betekent bingo, bal kwijt en zonder de mogelijkheid om het te herstellen. Eenmaal aangeleerd is dit bijna niet meer terug te draaien. Dit betekent voor vele spelers dan ook een blijvende handicap. Sterker nog, velen zullen volhouden dat geen andere manier bestaat. Alsof je tegen een kleurenblinde zegt dat hij meer rood moet gebruiken bij het schilderen. Zelfs in de hoofdklasse zie je spelers die en bal uit
lucht plukken, dan eerst op het water moeten leggen om de bal in de houtgreep te krijgen. Je hoort ook al vele trainers roepen: “hou die bal stevig vast”. Je ziet dan ook dat de knijpers in de aanval volkomen ongevaarlijk zijn en alleen kunnen schieten uit de tweede lijn. Elke improvisatie op een kluitje betekent onmacht. Ga eens kritisch naar een wedstrijd kijken en let hierbij vooral op situaties direct voor een doel met een paar spelers die elkaar dwars zitten. Wat komt hieruit? Meestal weinig, geplons rond de bal, die aan geen wetten gehoor schijnt te geven. Het is net of niemand er meer wat van verwacht. Die bal komt heus wel weer eens terecht zoals uit een scrum bij rugby. Zo‟n scrimmage levert nagenoeg geen gevaar op, maar men ziet dit niet. Of gaat er speciaal op trainen. Zonder een basis hand-hand coördinatie is het ook vrij zinloos. Andere balsporten hebben hier veel minder last van. Vangen gebeurt vaak met 2 handen. De goede handballers kunnen het echter ook met één hand. Bij het voetballen wordt veel tijd besteed aan het dribbelen, het aanleren van een voet-voet coördinatie. De gebroeders Muhren uit Volendam konden aan de bar een pilsje drinken terwijl onder de tap een bal onzichtbaar hoog werd gehouden. Piet Keizer keek tijdens zijn bekende schaarbeweging zijn tegenstander recht in de ogen. De voeten deden hierbij het werk zelf. Basketballers moeten de bal kunnen stuiteren terwijl ze dwars door de vijandelijke linies rennen en dus zonder ernaar te kijken. Hier is op deze afbeelding goed te zien hoe los het contact is met de bal.
Bij elk volgend moment kan de situatie veranderen. En dat kan alleen bij zo‟n los contact. Sommigen houden dit vol al liggen ze plat op hun gezicht. Het stuiteren gaat door, want dan mogen ze doorlopen als ze weer staan. Hun trainingen beginnen dan ook altijd met eerst lopen en direct daarna lopen met het stuiteren van de bal; het dribbelen van basketball. Van jongst af aan. Dit heeft dus een opmerkelijke overeenkomst met onze sport. Terwijl de ogen met heel andere zaken bezig zijn moeten de handen (+ armen) onafhankelijk zelf kunnen optreden om de stuiterende bal onder controle te houden. Hier is het duidelijk dat de ogen en de hand nogal los van elkaar aan het werk zijn. Helemaal los kan natuurlijk ook weer niet omdat als er een wijziging in de situatie komt, de ogen dit zien en dwars door alles heen een boodschap moeten kunnen sturen naar de handen, waarbij het stuiteren moet ophouden..
Bij waterpolo komt er nog bij dat de bewegingen van een bal in en op het water veel ingewikkelder zijn dan bij andere sporten. Bij basketball is de grond aanmerkelijk platter en rustiger dan het wateroppervlak bij ons. Bij praktisch alle balsporten wordt er zeer intensief een soort dribbel aangeleerd. Bij voetbal, handbal, hockey en ga zo maar door. Wat doet een kind bij zijn piano lessen? Juist, duizend loopjes over de toetsen, een piano dribbel. En wat doen wij? Praktisch niets. Zijn wij dan zo dom? Ja dat zijn wij, enorm! De hand komt aan een stijve pols naar beneden en probeert te bal te grijpen, ware het een kokosnoot. Heeft U het wel eens gezien in een wedstrijd, zo‟n arm die het na drie of vier pogingen verder opgeeft. En maar soppen. Later zullen ze alles ontkennen, zij weten gewoon niet beter. Zelfs op hoog niveau is het te bewonderen. Ze willen een bal vangen, maar deze moet eerst op het water gelegd worden om hem onder controle te krijgen. Die handen hebben maar 1 digitale sensor. Het is vast of los. Terwijl elke vierkante millimeter van de handpalm en de vingers een sensor zou moeten bevatten om bij machten te zijn de hersens zich te laten bedenken hoe de situatie er uit ziet rond de bal en er iets creatiefs mee te gaan doen, met name het onder controle brengen en houden van de bal. Ook bij onze pupillen zou dus elke training moeten beginnen met inzwemmen en om dan vervolgens te dribbelen met de bal. In ons geval betekent dat het stuiteren van de bal om de hand te trainen vol automatisch te kunnen functioneren. Hierbij is bij ons de ondergrond dus het water. Dat is nooit zo mooi recht en stil als een zaalvloer en dus ook veel moeilijker. Dit moet in het begin elke training worden herhaald, eerst in redelijk ondiep water al lopend, later in het diepe gecombineerd met watertrappen. Ronddraaien tegen de klok in met de rechter hand en met de klok mee met de linker hand. De andere kant op met de „verkeerde‟ hand moet men alweer wel kunnen maar doorgaans niet doen. Alles moet daarna ook getraind worden met de ogen dicht! Sterker nog, al bij het zwem-poloplan zou dit al moeten gebeuren. We kunnen ook rechtuit lopen in het water en de bal opzij stuiterend meenemen, zonder naar de bal te kijken. Ach, eerst wel natuurlijk. In wedstrijden kan je de spelers er zo uithalen die het gevoel in de hand ontberen. In een aanval zwemmen ze alleen maar in de weg. Ze maken het met hun doelloze geplons alleen maar nog moeilijker voor de rest. Het schuiven. Hetzelfde geldt ook voor het schuiven met de bal. Deze ligt hierbij op het water met de hand vol eronder, onzichtbaar voor de scheidsrechter, zodat de bal dus officieel niet wordt gespeeld en de tegenstander dus in principe van je af moet blijven. De duim is dan wel een stukje hand omhoog rond de bal om een horizontale kracht uit te oefenen voor de sleepbeweging. Ook dit moet onzichtbaar zijn voor de man met de fluit. Dit heeft ook wel enige aanknopingspunten met hockey en voetbal, het slepen van de bal. Romario kon het als geen ander. Hij liet keepers volledig de verkeerde kant op vallen. Alles wat je van rechts naar links brengt met de rechter hand en van links naar rechts met de linker hand. Als je de bal wil oppakken met de rechter hand is dit het meest gemakkelijk als de bal op een vaste plek ligt, recht voor je ca 20 tot 30 cm uit het midden naar rechts. Het is verstandig de bal daar altijd eerst met de linker hand naar toe te schuiven. In de praktijk lig je n.l. meestal met het lichaam al iets schuin naar rechts, want naar die kant ga je toe. De rechter arm is dan onder het lichaam nodig voor een opwaartse kracht. Dit moet tot het laatste moment in stand worden gehouden tot de bal door de linker hand op de juiste plaats is gebracht. Daar nemen we hem met de rechter hand over. Dit lijkt omslachtig maar is het niet. Bij ieder slag komt de linker hand er nagenoeg voorbij voor dat kleine uitstapje.
Als de bal recht voor je ligt of iets naar links en je probeert deze op te scheppen met de rechter hand komt het lichaam zonder opwaartse impuls in een kwetsbare situatie, klaar voor de slacht. Als een schildpad op zijn rug. Dus als oefening naast het rondschuiven van de bal in beide richtingen ook vele malen zo snel mogelijk de bal van links naar rechts brengen met de linker hand en opscheppen met de rechter. Van onder af zonder te knijpen! Al enige jaren heb ik geprobeerd dit in de vereniging te introduceren. Ik heb trainers het zien proberen maar die er mee gestopt zijn omdat ze het zelf niet tot een goed einde konden brengen. Maar net zoals bij het voetballen en het basketballen zou dit dribbelen een must moeten zijn. Eerst zwemmen, dan dribbelen en schuiven. Dan pas de rest. Kort, maar wel altijd. De bal behoort een goede vriend te zijn en er is veel haptonomie nodig om dit te bereiken. Dat zoeken we op. Verder zijn er nog wel andere oefeningen voor het aanbrengen van sensoren. Gewoon een balletje gooien met alleen de handpalm zonder dus het gebruik van de vingers. Of alleen met de 3 middelvingers zonder de palm. Laat in ieder geval de kleinsten onder ons in het eerste halve jaar met een grote herenbal oefenen, dus zonder veel pakkans. Eerst moet de hoofdweg aangelegd worden! En dat is een brede. Alle invoer vanuit de talloze sensoren in de hand naar de hersenen moet er langs. Bij de meeste spelers is het een armetierig zandweggetje. Als extra bijkomstigheid is het gemis van hand-hand coördinatie voor een groot deel verantwoordelijk voor het harde spel. Als je bij minimaal contact niet voelt wat je tegenstander doet of gaat doen moet je hem wel stevig vasthouden om hem onder controle te houden, in de houtgreep dus. Of bij voorbaat een corrigerende tik uitdelen. Het, in vriendschap onderwerpen van de bal aan onze wensen, moet in de eerste tijd de hoogste prioriteit krijgen. Het wordt echter doorgaans lelijk verwaarloosd. Men denkt het later toch niet meer nodig te hebben. Een kickbokser neemt toch ook geen balletles. Ik loop regelmatig in het zwembad met tranen in mij ogen; soms van de chloor. Onlangs was ik in Kerkpolder bij het minitoernooi, waar ik met grote afgrijzen zag dat er iemand op het onzalige idee is gekomen om een nog kleiner balletje te gebruiken. Iemand zonder ook maar een idee wat nodig is om in onze sport de hand te ontwikkelen. Ik zag een bad vol met toekomstige gehandicapten. Dat waterpolo gespeeld moet worden zonder sensoren in de handen is dus nu als standaard aanvaard. Uiterst vervelend, maar waarschijnlijk weer een bijdrage voor de economie. Ik zag een grotere jongen zo trots als een aap dat hij het kon vangen, ware het een kokosnootje. Daar sta je dan, roepende in een woestijn van onbenul. De techniek moet alweer een treetje lager. Het is immers zonde van de tijd om dit te besteden aan iets waar de toeschouwer toch geen kijk op heeft. Voor al deze onbenullen is dit hoofdstuk speciaal geschreven! Het zullen parelen voor de zwijnen zijn, we gaan straks in alle leeftijden met dit balletje spelen. Ik heb er deze zomer al één in ons bad gezien. He meisje zal het aan het strand straks uitstekend doen met een frisbee. Ik zie het al voor me, een mini voetbal toernooi, waarbij gebruik wordt gemaakt van klittenband bal en klittenband schoenen, zodat ze gewoon door kunnen blijven rennen zonder bemoeienis met de bal. Die zit gewoon even vast aan de schoen. Het gevoel komt later wel. Nou vergeet het maar Geen gevoel, nooit meer!
De avond er voor zag ik in een wedstrijd een aanvaller op drie meter alleen voor de keeper komen. Arm omhoog voor een geweldige uithaal toen zonder enige reden de bal als een nat stuk zeep zo‟n zes meter recht omhoog vloog. Op de terugweg had hij hem weer kunnen vangen. Maar dit was teveel gevraagd. Grote hilariteit. Zo‟n man moet je beschermen met een kleiner balletje, ja toch? Ook was er een speler die bij de scheidsrechter protesteerde omdat de bal te glad was en hij er niets mee kon. Dan kan je natuurlijk beter de speler vervangen. Dit helpt echter niet als dit straks allemaal standaard wordt en polospelers niets meer kunnen met een bal. We krijgen dan een bal met een handsvat of met klittenband en bijpassende handschoenen. Net als bij andere sporten moeten jonge polospelers na het zwemmen verplicht in de twee vormen dribbelen met de bal. En de miniballen moeten weg, ver weg. Alles in de voortuin van de uitvinder, de idioot. Hierbij kan ik nog een persoonlijke noo(td) toevoegen. Sla dus maar weer over. Sinds enigen tijd geniet ik een kwaal, waarbij nogal wat hersencellen verdwijnen, die zo nodig zijn bij het opzetten van de fijne motoriek. In de paden komen wat kuilen en de mappen worden rafelig. Langzaam verdwijnt de controle over de bal en ik ervaar dit wel degelijk als een handicap. Ik kom nu langzamerhand op het peil van veel spelers die niet weten dat ze een handicap hebben. Ze kunnen het niet en dus bestaat het niet. Maar waterpolo is voor mij nu niet zo leuk meer. Er komt een bal langs en het blijft alleen bij langs. Ik ben nog uit de tijd van de leren ballen, die voor iedere training of wedstrijd werden ingevet. Niemand kon die bal in de houtgreep houden op een enkele kolentremmer uit het Oostblok na. Ik denk hierbij aan de gevaarlijkste middenvoor ooit, uit Rusland, met de koosnaam Mish, ook wel snorrovitch genaamd. Hij beheerste de bal met 2 vingers. Frans Kuyper begreep dit en liet ons uren de bal heen en weer plaatsen totdat het vanzelf ging. Ook Cor Braasem beschouwde het als een extra hindernis die een mens soms nodig heeft om iets groots te verrichten. Je moest er wat voor doen. Nu krijgen de jongetjes miniballen. Ze denken dat ze de techniek erbij cadeau krijgen maar helaas. Als de trainer dat nou maar gelooft zal het wel oké zijn. Weet hij veel? Nee, van miniballetjes word je niet bijster potent. Thans gebruik ik zelf het dribbelen en schuiven als oefentherapie om de paden wat af te stoffen of om een nieuw pad aan te leggen in een buurt waar nog genoeg cellen zijn. Een soort bypass. Zo vertraag ik het proces. Dit is het belangrijkste hoofdstuk, voor velen onbegrijpelijk. Ze weten niet waar ik het over heb. En, oh ja, die miniballen moeten weg!
Hoofdstuk 5. Staan en gooien. Een tweede handicap, die bijna zo schadelijk is, bestaat uit diverse delen die zich apart voordoen, maar wel gekoppeld zijn. Het heeft alles te maken met het staan in het water en het gooien en het schieten van een bal. Hier komen ook de vele schouderletsels in het geding. Bij vele sporten moet een bal of iets anders met grote snelheid de hand verlaten, zoals bij honkbal en speerwerpen. Ik raad iedereen aan op de TV bij sportwedstrijden close-ups goed te bestuderen hoe het lichaam zich beweegt en vooral de bovenarm tov de romp. Er zijn hierbij twee zaken, doch toch wel zo disjunct dat ze apart behandeld kunnen worden. Namelijk het staan en het gooien. Het staan. Bij de droge sporten moet het lichaam meestal goed stevig geaard zijn op de vloer. De voeten staan niet netjes naast elkaar maar de linker voet staat iets schuin voor de ander. Hierbij is de rug en het bekken rechtop. Zo sta je stevig en kan er een flinke duw ontvangen worden zonder achteruit te vallen. Je ziet het bij de meeste sporten, waarbij de speler staande of lopende een projectiel een gerichte vaart moet geven. Wij echter, in het water, hebben geen grond onder de voeten en moeten dit simuleren door het watertrappen. Er doen zich dan 2 problemen voor. Hoe krijg ik de voeten schuin voor elkaar en hoe krijg ik de onderrug recht? Welk been iets naar voren moet hangt ook van de sport af. Bij boksen de linker om zo nodig met rechts goed uit te kunnen swingen en bij het schermen de rechter voet om je zelf zo lang mogelijk te maken in horizontale richting bij het prikken. Nu is het grote probleem dat we vanaf de eerste zwemles leren bij de schoolslag de voeten naast elkaar te houden. Zo netjes mogelijk, wee je gebeente. Deze hoofdweg wordt dan een soort ‟Yellow-brick road‟, er is niets meer vanaf te blazen. Daarna gaan we benen om-en-om leren, maar ook weer altijd met de voeten netjes naast elkaar, elkaars spiegelbeeld. En als we dan verticaal komen en benen om-en-om trainen, dan, ja hoor, je ziet ze gaan, beide armen boven het hoofd en benen werken als paarden, weer geordend naast elkaar. Het gevolg zie je bij het bal overgooien op 2 meter van elkaar. De benen meestal te netjes naast elkaar. Bij elke vangbal schuiven we enkele centimeters achteruit. Na enkele minuten is de onderlinge afstand al 4 meter geworden. Een bijkomend probleem is, dat het natuurlijk blijkt te zijn dat als we de voetjes een lange tijd, jaren naast elkaar gehad hebben, de neiging ontstaat erbij te gaan zitten. Staan is lastiger met de voeten naast elkaar. De onderrug wordt nagenoeg een cirkel.
Dit betekent ten eerste dat de opwaartse kracht van het watertrappen niet door het zwaartepunt van het lichaam gaat maar voor de buik langs, zodat een koppel ontstaat, die hem nog verder achterover duwt. Ten tweede is de stabiliteit zwakker en kan een midachter een zittende midvoor opzij rollen waarheen hij maar wil. Ten derde ben je, als de bal op enige afstand komt te liggen er altijd te laat bij. Je moet altijd eerst over een soort hobbel klimmen om weer op de buik te komen liggen. Dit is er nagenoeg nooit meer geheel eruit te krijgen. Afzwakken kan door veel rechtop door het water lopend, de bal in de rechter hand iets achter het lijf te houden, zodat de rug en beetje hol getrokken wordt, de goede kant op. En maar blijven roepen: “Linker schouder iets naar voren”. De bal ligt natuurlijk los in de hand. Haal ook de spelers de kant op en laat ze zo recht mogelijk staan, eerst met de voeten naast elkaar. Geef ze een zetje en zie, ze stappen naar achteren. Laat dit ze bewust voelen. Daarna zichzelf uitrekkend naar boven, de linker voet iets naar voren, de knieën iets gebogen voor de soepelheid en de stabiliteit. Benen zijn geen planken. Weer een zetje en warempel, hij blijft staan. Zeg ze het gevoel erbij goed vast te houden. Dan weer het water in met bodem zover omhoog dat ze net kunnen staan en de houding van op de kant vast kunnen houden. Dan het water omhoog halen dat het echte staan langzaam verdwijnt. Hou dan de rechte rug vast. Als het geheel niet lukt wil laag prikken met een aardappelschilmesje nog wel eens helpen. Heel veel tijd moet er besteed worden om te leren dat twee spelers tegenover elkaar de bal heen en weer kunnen plaatsen terwijl ze met de rug tot en met het stuitje rechtop staan. Hierbij moeten de ogen nagenoeg op hun plaats blijven tov de rest van het lichaam, dus niet van links naar rechts, van voor naar achter of op en neer bewegen. Relatief gezien sta je dan namelijk op een bewegend doel te plaatsen en dat is natuurlijk veel moeilijker. Het gooien (en smijten). Ik zie soms spelers bij wie goed gooien bijna niet meer aan te leren is. Alles werkt tegen. Die zijn opgegroeid in een omgeving waar men in de eerste jaren van hun leven niet de kans krijgt ook maar met iets te gooien. Er is gewoon niets voorradig. Ik heb het geluk gehad geboren te mogen worden op Curaçao en zat nagenoeg vanaf mijn eerste dag met mijn kont in de tuin en leerde daar eerder gooien dan lopen. Er was altijd wel en kluitje als projectiel en een torretje als doel. In mijn goede tijd kon ik dan ook een bal op de centimeter nauwkeurig plaatsen door het hele bad. Nu na al die jaren wil dit niet meer zo goed lukken. Maar dat zei ik al Bij het gooien en schieten is de beweging niet alleen van de arm, maar van nagenoeg van het gehele lichaam van belang. Deze moet gekanteld worden rond een as die ongeveer loopt van de linker schouder naar de rechter heup.
De relatieve beweging van de bovenarm ten opzichte van de schouder moet dan zo minimaal zijn, zonder dat het slingeren wordt. Je gooit met je lichaam en niet alleen met de arm. Deze is daar sowieso te zwak voor. De arm geeft de kracht en de beweging door als een soort zweep. Het uiterste eindje, de hand dus ijlt dan een beetje na, zowel als de arm naar achteren gaat als wel naar voren. Vlak voor de bal de hand verlaat komt er nog een extra impuls bij door de pols naar voren te brengen. Druk eens met de 3 middelste vingers eens hard op de bal. Dat moet je voelen op het moment dat de bal je hand verlaat. De richting verticaal wordt met deze laatste beweging vastgelegd als een soort fijne tuning. Bij het gooien met de romp zoals beschreven is de richting horizontaal dan meestal voor 90% correct. Bij het schieten moet „binnenkant paal‟ dan 9 van de 10 keer mogelijk zijn. Het beste is het om dit te oefenen op het droge in een zaal. Rol de klimtouwen uit en laat de spelers er voor gaan staan, zo ver ervan af dat ze al buigend, om de genoemde as, er met de hand net langs kunnen aaien en dus de hand zuiver verticaal bewegen. Met deze beweging zal in de schouderkom nauwelijks enige wrijving optreden! Nu stappen we een centimeter of 20 achteruit en herhalen we de beweging alsof je het touw nog steeds raakt. Dan telkens verder naar achteren, maar dan met een bal het touw proberen te raken. Eerst iets achterover buigen dan soepel naar voren, altijd raak. Op school kan je ook feilloos met en krijtje op het bord een nauwkeurige verticale lijn trekken. De hoogte waar je het touw met de bal raakt wordt dan bepaald door de soepele pols en wordt dan ook het moeilijkste onderdeel. Als je er aan gewend raakt zal je versteld staan hoe eenvoudig „binnenkant paal schieten‟ wordt. Als er geen zaal is kan ook op het perron van het bad een verticale voeg tussen de wandtegels gebruikt worden. We moeten hierbij ons realiseren dat als we in het water zitten ipv staan, dit allemaal wel erg moeilijk wordt. Een goede richting en een grote snelheid is dan niet meer mogelijk. De verkeerde rotatie door het zitten is tegen gericht aan de kracht voor het gooien en wordt dan ook onbeheersbaar. Je ziet dan grote kerels in vrije positie de bal 3 meter verder op het water leggen of richting klok krijgen. Nu de schouder. Er lopen al genoeg spelers rond met schouderklachten. Die smijten in plaats van soepel gooien en met veel te veel frictie in de schouder! Zij houden het lichaam star in één positie en de gehele arm draait dan als een molenwiek 90 graden rond met de grootste kracht en snelheid rond de 45 graden als de arm naar boven wijst.
De bovenkant van de schouderkom scheurt dan langs het bot van de bovenarm, waar allerlei kapsels, zenuwen, bloedvaten en vele andere fijne weefsels in het nauw komen.
Als ik iemand zo zie gooien denk ik altijd: ”Dat gaat niet lang mee”. De sterker de speler des korter wordt de bruikbaarheid van die schouder. Mijn schouders gaan al 60 waterpolojaren mee. De rechter is nog als nieuw, de linker niet, maar daar heb ik eens een ongelukkige stomp tegen gehad. Als een pitcher een aantal innings heeft geworpen en hij wordt vervangen, dan krijgt hij een jack aan met op diverse gevoelige plaatsen ijs om de haarscheurtjes, met name in de fijne bloedvaten, te herstellen. En dat is niet voor niets. In de schouderkom moet dus zo weinig mogelijk beweging van de bovenarm ontstaan. Dit kan door de beweging rond de genoemde as te laten verlopen. In de schouder is dan een minimum aan frictie. Je hoort wel eens roepen: “Nawijzen, die bal”. Dat is natuurlijk een goede start maar is niet voldoende. De hoofdweg in de grijze massa moet zijn, zoals ik het de Olympisch kampioen speerwerpen in Peking heb zien doen. Bij het gehele traject van achteren naar voren zit de schouder er ontspannen bij alleen als doorgeefluik. Geweldig om te zien. Maar hij vindt natuurlijk geen tegenstanders op zijn weg! Alleen dat witte streepje op de baan waar hij niet overheen mag. En zelfs dat blijkt soms te moeilijk. Wij kunnen een tegenstander op ons nek krijgen en dan is de hoofdweg niet altijd begaanbaar. We moeten dus wel eens plaatsen of schieten terwijl het lichaam door omstandigheden gefixeerd ligt. Dus moet er tijdens de training ook wel eens geplaatst worden met de rechter voet voor. Eigenlijk in diverse standen. Bijvoorbeeld als in de situatie 2 tegen 2 in de aanval een verdediger eruit wordt gestuurd. Dan moet de bal snel heen en weer en dit kan vaak alleen als de 2-e aanvaller, die de bal terug moet plaatsen, zich als een schermer horizontaal zo lang mogelijk maakt terwijl zijn tegenstander op zijn rug klimt. Maar zelfs, als bijvoorbeeld na een „sprong, halve draai‟, de aanvaller volledig plat op zijn rug ligt, kan de hoofdweg nog redelijk nagebootst worden. De draaiingsas loopt dan ongeveer van de linkerschouder naar de rechter oksel en niet helemaal naar de heup.
Een korte krachtige beweging vanuit de schouder is dan mogelijk waarbij de schouderkom zelf ontzien wordt. Dit is behelpen en lastig uit te voeren en moet wel vaak geoefend worden, met en zonder dreigen met de arm en met de pols iets meer gebogen, anders gaat de bal naar het plafond. Hier komt dan ook nog een variatie om de hoek kijken van een zeer algemene handicap, nl. het slechts 1 zaak tegelijk af te kunnen handelen. De speler gaat schieten en als voorbereiding komt hij zo hoog mogelijk uit het water. Zijn benen gaan dus vol aan het werk. Op het moment van schieten gaat dan het werk van de benen door een zwakte in de evolutie van vol naar stop, zodat je hem na het schieten, of zelfs al tijdens, als een baksteen ziet zakken. Hij verdwijnt soms zelfs onder water zonder hulp van een tegenstander. Dit kan alleen enigszins verholpen worden door het ten eerste te zien, het te vertellen en aan de hele groep te laten zien door het voor te laten doen. Indringend doch niet vernederend. En dat tig keer, met tig zeer groot. Bewustwording dus. Een aap had dit vroeger niet nodig, net als nu. Na een sprong naar boven kwamen zijn benen geen water tegen op de terugweg. Hij kon een miljoen jaar lang telkens weer gewoon wachten op die grond. En die kwam altijd vanzelf. Moeilijk is ook de stand van de hand met de bal ten opzichte van het hoofd. Het meest logische en dus ook het meest functionele is dat de handpalm loodrecht staat op de komende richting van de bal. Deze is meestal bijna recht vooruit. De beweging is dan dus ook nagenoeg altijd recht vooruit zonder onderbreking. Het moeilijke hiervan is echter dat de bal dan uit de hand dreigt te vallen. Spelers lossen dit al vroeg op door de arm te buigen en de bal in de hand recht naar boven te laten wijzen.
Moet je indenken wat er allemaal voor bewegingen uitgevoerd moeten worden voordat dan de bal de hand weer kan verlaten. Er moet gedraaid en gestrekt worden waardoor de bal ontijdig uit de hand kan vliegen. De bal gaat draaien en alles gaat ten koste van richting en snelheid. En ook tijd! Ik ken zelfs nog een variant waarbij de bal in de hand vastgeketend is, wijzend recht naar achteren, terwijl de arm gestrekt opzij wijst. Zo‟n bal komt nooit meer op juiste plek. Hoe die ramp is ontstaan kan ik me niet indenken. In de hoofdstukken 4 en 5 behandelde ik toch wel de belangrijkste mogelijke handicaps met aanbehoren. Deze moeten al vroeg, zeer vroeg aandacht krijgen om ze te voorkomen. In hoofdstuk 6 komen de kleinere aan bod. Deze zijn meestal wel weer te corrigeren, maar kunnen toch hardnekkig zijn. Ook zal ik zo veel mogelijk oefeningen noteren, die ik de laatste halve eeuw heb gebruikt met de essenties ervan. Maar dat kan nog wel even duren. Ik leef in onmin met de PC en alles wat erop of erin zit. Zijn logica zijn niet de mijne.
NB. Dit artikel is uitsluitend voor intern gebruik. Destroy before reading. Er worden namen van onze spelers genoemd en dat houden we binnen. Stel je voor dat andere clubs het gaan gebruiken bij hun 8 jarige spelers. Dan worden hun uitslagen tegen ons nog groter. Wij starten pas bij 12 à13 als we geluk hebben. Zoals gezegd, een fout wordt pas een handicap als hij niet meer kan worden hersteld. Vele fouten zijn hardnekkig en moeten afgezwakt worden ten koste van een hoop trainingstijd. Dit is verdomd zonde. In wedstrijden zie je bijvoorbeeld vaak dat het plaatsen op de middenvoor te hoog gebeurd, zodat de midachter actie kan ondernemen. De bal moet dus op armslengte van de voorspeler worden neergelegd. Ook dit is een hardnekkige fout maar kan redelijk worden verbeterd. PS. Ga eens naar een willekeurige training kijken als er een bal wordt rondgeplaatst. De meeste spelers vallen bij iedere bal een paar cm achterover en er wordt niets van gezegd. Zo wordt het prachtig aangeleerd.
Hoofdstuk 6 Handicaps vervolg. Tijdens een wedstrijd gaan we regelmatig over tot actie, hopelijk vaak. Dit gebeurt meestal omdat ergens iets geconstateerd wordt, dat als data wordt verscheept naar de hersenen. Daar wordt er een programma op losgelaten, dat weer andere data produceert die ook weer ergens naar toe wordt gestuurd en dan gebeurt er wat. Wij doen wat, soms zinvol. Stel je wordt onder water geduwd en er wordt zuurstofgebrek geconstateerd, hetgeen resulteert in de opdracht “naar boven”. Je evenwichtsorgaan weet waar boven is en hup meestal lukt het wel om ook boven te komen. Tot er een moment komt, zoals ik in een wedstrijd heb meegemaakt, dat je 2 meter onder water een schop tegen je oor krijgt en je trommelvlies scheurt. Het begrip „‟naar boven‟‟ komt dan volkomen gestoord uit je evenwichtsorgaan aan in de hersenen en als je er niet uit wordt gehaald door anderen verdrink je. Dit was nog vóór de oordoppen. Wanneer is iets een handicap? Als je iets noodzakelijks niet meer kan leren of alleen tegen hoge of te hoge kosten? We noemden reeds het scharen bij schoolslag benen. Met heel veel moeite kan daar enige winst geboekt worden. Als je er vroeg bij bent. Wat zijn de consequenties van de termen heel veel en enige voor het opzetten van een training. Bij O15 ben ik de helft van de tijd bezig met het trachten het herstellen van de houtgreep en het zitten in plaats van staan. En met „enig‟ succes. Enig hier niet bedoeld als „leuk‟. De zaken die hier worden aangesneden kunnen leiden tot een handicap maar zijn ook vaak mogelijkheden die min of meer nog wel goed eigen kunnen worden gemaakt. Ze staan in een willekeurige volgorde en worden misschien nog wel eens uitgebreid. Want je blijft je verbazen. Zwemmen. We beginnen met een ingewikkelde zaak, een erfenis van het leszwemmen en het wedstrijdzwemmen vóór het zwemmen bij waterpolo. Tot 1950 waren er 3 slagen, toen verscheen de vlinderslag. Met weinig analytische kritiek zijn deze nagenoeg alle 4 opgenomen bij de meeste polotrainingen als een soort iconen. Vlinderslag meestal als straf. Niemand twijfelt er aan, ze zijn er en motten gewoon gebruikt worden.. Dit is eigenlijk een handicap van de trainers. Ze kunnen er niet langs kijken. Ze komen uit de zwemhoek en waterpolo is er nooit geëmancipeerd. Want zijn al deze slagen wel nuttig? Met vlinderslag kunnen we kort zijn, weg met dit dolfijnenstuk. Als conditietraining wel nuttig, maar dan met schoolslag benen. In mijn goede tijd als ik voor mezelf trainde begon ik doorgaans met 400 m in deze soort. Dan de rugslag, deze wordt in het polospel gebruikt bij de aanval als je kort wil controleren wat er achter je allemaal gebeurt. Ben jij b.v. degene die op dat moment voor de keeper aanspeelbaar moet zijn. Maar dit is meestal niet meer dan een seconde en kan dan ook beter op de rug gebeuren met schoolslag benen, 2 armslagen op 1 beenslag. Als we overgaan van de borst naar de rug is de gang van zaken: 1 schoolslag benen op de rug. Samen met eerst een armslag rechts dan een armslag links, zodat als vervolgens de rechter hand weer boven water komt op een tijdstip dat de bal daarin welkom is. Alleen keepers lopen de kans deze slag langer te moeten doen als ze snel terug naar het doel terug moeten en toch geen bal over de bol in het doel willen riskeren. Misschien kunnen we nog iets leren van het onderwater snelheid maken als we ruggelings gesopt worden en de tegenstander er vandoor gaat. Dat zou eens geprobeerd moeten worden. Dit is echt na mijn tijd.
Schoolslag als zodanig zal doorgaans alleen zeer kort worden gebruikt bij het starten of om over een korte aftand naar een bal te komen. Je moet dan snel beslissen: “ligt de bal ver genoeg om nog over te schakelen op borstcrawl of kunnen we het sneller af met 1 of 2 schoolslagen”? Hiervoor is echter een uitstekend alternatief, jammer genoeg weinig gebruikt. De combinatie borstcrawl armen schoolslag benen. Elke armslag één volledige schoolslag benen, op de korte afstand onverslaanbaar. Een ieder, die wel eens tegen Italiaanse achterspelers heeft gelegen, kan erover meespreken, ze zwemmen je zo gewoon de tent uit. Verder is de schoolslag natuurlijk een uitstekende training als voorbereiding bij veel technische acties en als zodanig achter de borstcrawl van het grootste belang. “Schoolslag benen, om en om”, zoals dit heet, is bij stilstaande acties en langzame verplaatsingen van eminent belang en er moet dan ook in vele vormen aandacht aan worden besteed. Watertrappen past bijna wel even kort in elke situatie. Bij de borstcrawl benen ben ik niet zeker van mijn zaak, maar ik heb er wel een gevoel bij. Moet je nu wel of geen borstcrawl benen trainen? Ik vind van niet en als ik dan al dat geploeter zie tijdens polotrainingen denk ik: “Zonde van de tijd”. Er worden meestal twee argumenten voor gebruikt, nl je gaat sneller zwemmen en je kan een tegenstander van je af roffelen. Nou, dit laatste is bull. In mijn lange carrière ben ik nog nooit van iemand met borstcrawl benen afgeroffeld en ik heb tegen nogal wat zwemkampioenen waterpolo gespeeld. Voor het eerste argument zou ik wel eens een arbeidsanalist willen inschakelen. Hoe vaak zwem je aan één stuk in een polowedstrijd en hoe lang zijn die stukken. Dat wordt een statistische verdeling. Hoeveel scheelt de snelheid met en zonder benen borstcrawl. Maar dan wel onder polo-omstandigheden met golven, het wisselen van richting en met tegenstanders die hinderen. Er is dus een zwemactiviteit (za) en vele technische activiteiten (ta), waartoe de benen continu klaar moeten taan. Wat kost het in tijd , de overgang van de za naar één van de vele ta‟s als de hoofdweg in de hersenen die van de za is? Ik denk dat dit onderschat wordt of zelfs ontkend. Ik heb eens een aspirant bij me gehad, die me vertelde dat hij zo‟n moeite had om dwars over het bad zwemmen, omdat hij bij het wedstrijdzwemmen gewend was aan rechte banen. Hij speelt nu in Heren I, en goed. Maar soms zijn ze nog aan het roffelen terwijl de speler al lang van richting moest veranderen. Wat kost dat? Oudzwemmers zijn vaak te laat met het inzetten van een ta! Mijn benen zijn bij het zwemmen altijd bezig met de stabiliteit en met het voorbereiden van een ta. Daar hebben ze hun voeten vol aan. Maar zeker ben ik niet helemaal. Research moet toch mogelijk zijn. Ik zeg dus maar, als je 10 uur in de week traint kan je wel een kwartiertje borstcrawl benen doen. Zo niet, dan zou ik mijn tijd beter besteden. Ik zie wat gehannes, je kan het of je kan het niet. Ik dus niet en velen met mij. Maar ik besef mij dat deze gedachte een haast religieus taboe is. Verder is het opmerkelijk hoe dominant het zwemmen is in de opbouw van een polotraining. De helft van de trainingstijd wordt besteed aan een soort wedstrijdzwemmen. Bij de start van het nieuwe seizoen vaak meer dan de helft zogenaamd voor een snelle opbouw. Je ziet dan trainers lopen met zwemschema‟s tegenwoordig op een mobiel‟‟ met daarop kreten als 4 keer 200 wissel 80 procent, 6 keer 200 vrij 90 procent en 85 meter 125 procent etc. Dit laatste kan ik mis hebben. Wat is daarvan de sportieve waarde afgezien van het gevoel van belang dat er hard aan gewerkt is? De afgelopen eeuw is er vooral tussen de Amerikaanse en Australische trainers gebekvecht over wat er gezwommen moet worden, hoe lang in welke intensiteit en wanneer?
Mij doet het voorkomen als een soort „Tussen kunst en kitsch‟‟. Hoe meer tierelantijnen, hoe groter de kans op kitsch. Technische elementen zoals wenden en keren, stoppen en starten. En vooral versnellen langzaam of snel zijn m.i. effectiever. Ik heb nog steigerungen gehad van de snelste Nederlandse hardloper ooit, Han Berger. Dit gebeurde in het Olympische Stadium te Amsterdam in 1960 en dat was me wat. Ons eerste zou ook wel wat rondjes Delftse Hout kunnen gebruiken. Maar ook daaraan kan je twijfelen. Wat is nuttig en waarom? Net als bij het inzwaaien voor het te water gaan. Ook hier zou ik wel eens een wetenschappelijk woord over willen horen. Ik denk dat rustig inzwemmen en daarna wat sprintjes effectiever is en minder gevaarlijk. Ik zie soms krachten op armen en benen dat ik denk: “ is dat wel goed”? Maar het fijne weet ik er niet van. Dit geldt waarschijnlijk voor de meeste trainers. De bal te veraf laten komen. Talloze spelers hebben de rot gewoonte de bal in de gekste gevallen maar een zwieper te geven in het volste vertrouwen dat de tegenspelers zo aardig zullen zijn er van af te blijven. Het was toch mijn bal. Dit komt ook meestal door een gebrek aan hand-hand coördinatie. Het beste komt dit tot uiting bij het estafette zwemmen met bal voor 3 personen. Je zwemt over de breedte van het bad waar op 1m uit de kant een medespeler ligt te wachten. Deze zwemt (niet te vroeg!) op de borst weg, draait op een meter of 3 op de rug en krijgt dan de bal in de hand geplaatst. Dan draait hij door (niet terug) tot op de borst terwijl de bal al die tijd gecontroleerd in zijn hand zit. Hierbij moeten de ogen overwerk moeten doen om alle informatie om je heen te verwerken. Dit zal je bij deze oefening allemaal een tig aantal malen moeten vertellen want ze maken er een puinhoop van. De meest voorkomende fout is het in wilde weg de bal een tik uit te delen in de richting waarin men denkt te moeten gaan. De bal komt dan meestal buiten eigen bereik bij de tegenpartij. Het terug draaien is moeilijker en staat goed om je heen kijken in de weg. Dit is zo‟n geval van wel kunnen, maar alleen doen in noodgevallen als er van de linker kant een tegenspeler aankomt. Bij genoemde oefening is het nuttig eerst fout te beginnen, waarbij de wegzwemmende man niet draait maar de bal voor zijn neus geplaatst krijgt. Dan is er dus geen oogcontact. Maar zoals we al constateerden, het is fout maar je moet het wel kunnen. Na een tijdje en na dus na veel slecht geplaatste ballen de oefening stoppen en aan de spelers vragen wat er nu precies mis gaat. Het antwoord luidt meestal: “Er moet beter geplaatst worden”. Is een beetje goed, maar de oplossing is natuurlijk: eerst oogcontact maken dan pas plaatsen en de bal eerst vangen en onder controle houden! Maar goed kijken bij wedstrijden zal je leren hoe vaak spelers een bal buiten eigen bereik laten komen; onnodig. Bij elke actie moet men proberen de bal onder controle te krijgen en te houden. Nooit buiten armlengte laten komen. Maar ja, daar moet je wel de handjes voor ontwikkelen. In een heel vroeg stadium. Begin maar met alle miniballetjes weg te gooien, ver weg. Wat direct de kop moet worden ingedrukt is op de training bij het wegzwemmen van de kant de bal alvast maar een paar meter vooruit te mikken. Allemaal terug roepen en overnieuw starten. Dit sluipt er makkelijker in dan uit.
Het onnodig laten wegvallen van stuwing onder het lichaam. Een zeer belangrijke oefening is de volgende. Een aanvaller zwemt bijna op de 2meter lijn uit de linker hoek met een verdediger aan de binnenkant. Ongeveer midden voor het doel wijkt de aanvaller loodrecht van het doel af; hij komt op zijn rug en schiet dan op het doel. Hierbij is een flinke schoolslag benen nodig om vrij van de tegenspeler te komen. De diep ingesleten fout hierbij is dat men al direct bij het begin van het uitwijken de bal met al de rechterhand meeneemt. Tijden de schoolslag benen is er dan geen opwaartse stuwing meer onder het bovenlichaam. En voor de tegenstander wordt het dan een koud kunstje om met een lichte druk de aanvaller onder te soppen. Al heel vroeg moeten spelers leren de bal met de linker hand al schuivend door het water mee te nemen van links naar rechts. Dit om de rechter arm zo lang mogelijk een opwaartse kracht te laten uitvoeren. Op het laatste moment, als men al bijna op de rug ligt, kan de bal naar de rechter hand worden doorgeschoven. De rechter pakt dan de bal van onder op om zo lang mogelijk voor de verdediger onzichtbaar te blijven. Elke keer dat de bal van links naar rechts wordt gebracht, moet dit gebeuren met de linker hand en v.v.. Het schuiven van de bal is dus een belangrijk wapen. Het is de tweede dribbel, die vroeg en veel moet worden beoefend. Bij pupillen elke training weer. Een goede oefening is op de zij liggen, de benen om en om gebruiken om zo snel mogelijk in de lengteas weg te komen. Met de rechter arm onder lichaam jezelf zo hoog mogelijk uit het water laten komen, terwijl de linker hand de bal mee schuift. Het vervolg van een actie vergeten. Bij de meeste aanvalsoefeningen zwemmen er één of meer spelers op naar het doel en dit moet dan uitmonden in een schot. De volgende groep ligt dan op hun beurt te wachten en voor de overzichtelijkheid moet de vorige groep snel en geruisloos benen maken. Af langs een zijdeur en niemand in de weg liggen. Na enkele jaren dit soort oefeningen weet men niet beter dan als je na een actie klaar bent. Dobberen naar het midden en even pauze tot de volgende beurt. In een wedstrijd ben je dan een makkelijke prooi voor een counter. Zo wie zo makkelijk voor de keeper, die ook pauze houdt. Hoe lossen we dit op. 1. Bij elke bal die tijdens een oefening in het veld terug komt de speler verplichten op de „rebound‟ te spelen. Aanvallers en verdedigers, en zeker de keeper zijn in dat geval dus niet klaar na het schot. Dit moet vanaf het begin er in gestampt worden. Het voordeel hierbij is ook nog dat de volgende groep alert moet blijven om te weten of ze al mogen starten of niet. Meestal dobberen ze al vast een eindje naar voren. In het algemeen moet elke wachtende speler gestimuleerd worden te kijken naar de verrichtingen van zijn voorgangers. Overhoren met vragen als “Wat ging er hier fout?‟stimuleert dat.. 2. Oefeningen inlassen, die hier speciaal op inspelen, zoals het uitbreken van de verdedigers als de bal niet zit. Een leuke oefening is een bekende. Op de 2meter liggen 2 spelers zo‟n meter buiten de doelpalen. Een 3e speler zwemt eerst met de bal op. Na een meter plaatst hij de bal naar de speler naast de linker doelpaal. Deze plaatst de bal vervolgens op de speler bij de rechter doelpaal. Dan ligt speler 3 inmiddels op een meter of 3 à 4. Hij krijgt tot slot de bal aangeplaatst en schiet. Dan schuift ieder speler een plaats op, 3 naar plaats 1, 1 naar plaats 2 en speler 2 terug naar de startplaats op het midden van het bad. Maar nu komt het, na de 1e actie, het plaatsen of het schieten moet men de 2e actie DIRECT inzetten. Na het gooien of schieten haal je deze rechter hand meteen door voor de eerstevolgende doorhaal van de vrije slag. Niet kijken naar het vervolg van de vorige actie. Dan moet je ze zien liggen pitten.
Ook het idee dat er tussen 2 oefeningen geen pauze ligt hoort hierbij. Het niet in staat zijn om 2 of meer dingen tegelijk doen, leunt hier tegenaan. Zelfs het informatie verzamelen voor actie 2 tijdens actie 1 is voor velen niet weggelegd. En daar is meestal weinig aan te doen. Met de verkeerde hand aanvallen. De meeste spelers zijn éénhandig (rechts). Full-profs bij het voetballen die jaarsalarissen krijgen in de maand, hebben vaak een chocoladebeen. Luiwammesen zijn het! Bij waterpolo zijn er niet zo veel technische zaken die met links echt zinvol zijn. Als je tijd over hebt kan je bepaalde acties oefenen. Eén ervan is het aanvallen van een man met de bal in aanslag om te plaatsen of te schieten. Die val je aan met de linkerhand! Ten eerste kom je met die arm verder. Dat is zo‟n 20 cm verschil. Ten tweede is deze stand van je lichaam veel gunstiger bij het verdedigen. Jouw rechterkant blokkeert zijn linker. Hij kan niet zo eenvoudig weg. De aanvaller komt meestal op zijn rug te liggen en kan, als je met de rechterarm aanvalt, jou met zijn linkerhand gemakkelijk naar zijn rechterkant van zich afschuiven zodat jij als een dood vogeltje naast hem neer ploft. Hij kan dan snel de benen nemen, met de bal, jou weerloos achterlatend. En dit is allemaal onzichtbaar voor de scheidsrechter. Bij deze aanval kan men het beste de biceps pakken, die zit een stuk dichterbij dan de hand met de bal. Tegenwoordig wordt er veel getraind op blokkeren ( met 1 arm!). En terecht, maar men moet zich hierbij goed realiseren dat dit pas de tweede keus is. Goed inschatten; kan ik nog op de arm aanvallen, dan gaat dat voor. Je ziet spelers blokkeren, terwijl ze de bal simpel kunnen afpakken. Het beste likt mij: aanvallen met de linker arm en de rechter klaar hebben om te blokken als het aanvallen niet lukt. (1-0 situatie). Het is bijna beschamend om te tellen hoe vaak de scheidsrechter tegenwoordig fluit voor “bal onder water” bij een 1-0 situatie. Hoe vaak zie je ze gewoon de hand op de bal leggen. Dan worden ze van achteren gesopt, zodat ze de bal zelf onder water duwen of de keeper komt er onverwacht uit en duwt op de hand. Sommigen denken dan zelfs, dat ze de bal gewoon op kunnen pakken om te gaan schieten, maar dan wordt de bal achter gewoon ingeleverd. Dit is één van de hardnekkigste handicaps die ik ken. Waarom doen ze nou zo dom, terwijl je het al tig keer hebt afgeraden, verboden zelfs? Omdat ze niet anders kunnen. Hun handjes kennen geen andere mogelijkheid. Ze hebben vroeger nooit gedribbeld. Hier sta ik even stil bij de mogelijkheden. We hebben het bovenstaande, dat is dom, dom, dom. We hebben de drukbal, een overschatte bezigheid. Moeilijk uit te voeren zonder houtgreep. En dus slecht te controleren. Je ziet ze dan ook de ballen als stukjes zeep in het rond vliegen. Maar als je de ruimte hebt en je bent er goed in, oké, maar anders niet. Vaak zie je trainers uitleggen dat de elleboog boven water moet voor betere houvast en uitdragen van kracht. Ze vergeten echter de tijd, bij deze aanvallen de essentie. Wanneer doe je dit? Dan kan je net zo op een fluitje blazen van je “joehoe, kijkt mijn eens, ik ga een drukje doen”. Dom, dom. Een betere oplossing is de stootbal. Maar alleen als je hem beheerst. En er zijn er maar weinig die het echt kunnen. Het moet snel en stiekem gebeuren, onnavolgbaar in ruimte en tijd. Je moet tijdens de uitvoering gewoon doorzwemmen. Er mag geen enkel oponthoud zijn en de arm moet onzichtbaar zijn en blijven. De linkerarm komt onder de bal, die losjes op deze hand
ligt, precies op het wateroppervlak. Dan komt de rechterarm in een beweging als bij de borstcrawl. “Kijk mij eens lekker zwemmen”. Op het uiterste punt wordt met de middelste 3 vingers in gestrekte stand de bal van de linkerhand gestoten. Ja, je speelt de bal heel even met 2 handen maar dit is onzichtbaar. Je moet de bal ook geen cm opgooien want dan wordt het weer zichtbaar. Laat maar lekker liggen die bal. Maar de nuttigste, gevaarlijkste oplossing is de polsbal. De polsbal. Hoe doe je die? Moeilijk uit te leggen. Stel we zwemmen met bal richting doel. En met een tegenstander nagenoeg op ons rug. Dan strekken we het hele lijf iets gekanteld op de rechter zij alsof we de bal net gehaald hebben bij het begin van een kwart. Dit met een soort trudgeoncrawl. Uiteindelijk ligt de bal op de uitgestrekte hand op het oppervlak van het water ongeveer op armslengte van de keeper. Niet te dichtbij want dan pakt hij hem en niet te veraf want dan kan je de keeper niet verrassen. Maar je daagt hem uit, “pak hem dan als je kan”, staat op je gezicht. Je hebt verder lak aan je directe tegenstander, die ligt ergens op je rug als de dood voor een 5m bal. Want het hanteren van de bal is niet zichtbaar. Verder kan je deze man goed tegenhouden met je linkerarm. Je neemt de tijd, daar worden keepers zenuwachtig van. Dan, op een onverwacht tijdstip moet de bal achter de keeper gepolst worden. Hierbij blijft de arm gestrekt die doet effen niet mee. De polsbeweging zelf kan eigenlijk alleen aanschouwelijk worden uitgelegd. Je draait de pols met de klok mee een kwartslag alsof je een lamp indraait . Hierbij komt de rug van de hand ongeveer loodrecht op de onderarm te staan als een gespannen snaar. Dan maak je van die loodrechte 90 graden plotseling 0 graden door de bal met de 3 middelvingers naar voren te klappen. Maar neem de tijd, het gaat voornamelijk om het: “wanneer”. Let op de ogen van de keeper. Als die even zijn afgeleid, dan is het kip, ik heb je. Dit is de beste afronding zo onder de neus van de keeper. Plannen wijzigen. Waar wij niet zo goed in zijn is het wijzigen van en plan. Wij worden van jongs af aan geprezen voor standvastigheid. Wij staan pal. Maar hierbij soms voor paal. In een situatie als boven besluit de aanvaller ergens onderweg ” ik ga een drukbal maken, een mooie”. Dan komt de keeper uit zijn goal met een rot vaart. Maakt niks uit, dan duwen we de bal maar dwars door hem heen. Dit lukt zelden. We moeten dit oplossen door de bal uit te laten wijken naar links of naar rechts afhankelijk welke arm er op dat moment voor is bij het zwemmen. Met de linker hand de bal meenemen betekent naar rechts en met de rechter naar links. Dat leren we als pupil bij het schuiven van de bal. We kunnen dit oefenen door tussen 2 spelers een bal te gooien de ze dan moeten proberen te bemachtigen. Dan weet je ook niet van te voren welke hand er straks voor ligt. Bij een andere oefening ligt er van ieder paar één pal naast het doel, de ander met de bal in het midden van het bad. Deze gaat zwemmen en moet bepalen wanneer hij de bal gaat schieten. De ander komt naast het doel vandaan en gaat dit beletten. Hoe lang durft de aanvaller met schieten te wachten. Of hij schiet van te ver of hij komt niet tot een schot als hij te lang zwemt. Dit kan worden uitgebreid met de mogelijkheid de verdediger te passeren. Het liefst na een schijnbeweging alsof je gaat schieten. Of als die kluns je aanvalt met de verkeerde hand, de rechter. Dit passeren is een kunst apart, dat komt nu.
Het met de bal passeren van een tegenstander die je aan komt vallen. Het rechts passeren gaat meestal wel goed. De bal zit in de rechter hand en wordt tijdens de gehele beweging op maximale afstand van de tegenstander gehouden. We starten door de linker arm door te halen. Het haken achter zijn linker schouder verhoogt het effect. Het passeren aan de linker kant is meetal verrassender, zeker als de kneus je met zijn rechter hand aanvalt. Een hardnekkige fout is dan op de buik te blijven liggen en met je rechter hand de bal zo ongeveer langs het oor te schuren. Op minimale afstand dus en meestal haken de beide rechter armen dan in elkaar, het begin van een worstelpartij. Hoe dan wel? We beginnen met linker hand de bal naar rechts te schuiven en komen dus op de rug. Na bijna 180 graden nemen we de bal over met de rechter hand, terwijl we met schoolslag benen om en om op de rug al vast zo ver mogelijk met het lichaam langs de tegenstander zijn geschoven. We houden de rechter arm zo gestrekt mogelijk en we draaien weer zo‟n dan 180 graden door met de klok mee, dus met je rug naar de tegenstander toe. Zo blijft jouw lichaam volledig tussen dat van hem en de bal in. Net als bij het rechts passeren blijft de bal op maximale afstand van het gevaar. Tijdens dit draaien ligt je lichaam iets op de rug maar niet te plat. Met één harde haal met de linker arm en schoolslag benen om en om schuif je in een ¾ cirkel om je tegenstander heen, zodat je schuin achter hem uitkomt. Nu de bal weer met linkerhand over nemen, zodat de rechter arm doorgehaald kan worden, zoals met de linker bij het rechts passeren om hem een beetje weg te duwen. Als je start met een kleine beweging met het hoofd naar rechts als schijnbeweging kan je al wat ruimte creëren voor het rond draaien. Zoals normaal moet bij dit draaien de bal zo laag mogelijk worden gehouden, zodat je de bal niet zichtbaar speelt. Dit is warrig aanschouwelijk is veel beter. Het valt ook eigenlijk buiten het hoofdstuk handicaps. . Niet aanspeelbaar zijn. Tijdens de gehele wedstrijd moet elke speler, die aan de aanval meedoet en de bal niet zelf heeft, zorgen dat er een vrije ruimte is tussen de bal en zijn hand. De afstand kan daarbij groot zijn of klein. Je ziet heel vaak dat een speler hard opzwemt 1 meter voorsprong heeft maar aan de verkeerde kant ligt. De bal kan hem nooit bereiken. En wat erger is als de bal toch wordt geplaatst en bij de tegenpartij komt zijn directe opponent nu 1 meter voor ligt en meestal aan de goed kant. In zo‟n geval heft het dus geen zin door te zwemmen. Je bereikt er niets mee en je wordt nog moe ook. Zwem naar de zijkant, krijg daar de bal om deze naar de volgende zwemmer die inkomt te plaatsen. Het domste gezicht vind ik altijd bij het uitzwemmen het als een gek naar voren stuiven om ongeveer bij het trapje uit te komen schuin achter de verdediger. Eenvoudiger voor hem kan je het niet maken. Ik vraag hem later wel eens voor wie hij speelt. Of wat moet je denken van de middenvoor die achter de verdediger ligt en dan zijn arm opsteekt om aan te geven dat hij de bal aangespeld wilt hebben. Soms wordt hij zelfs boos als dit niet gebeurt. En goede oefening is het spelen zonder doel. Eén ploeg heeft de bal en speelt deze rond en de andere ploeg probeert hem af te pakken. Zonder er te veel bij te zwemmen, doch korte, snelle stukjes. Bij elke wisseling van de bal moet de aanvallers van plaats veranderen om aanspeelbaar te worden. Ze waren verdediger met een andere functie en moeten nu allen vrij gespeeld worden.
Met heel kleine afstanden bewegen kan je ook vrij komen. Het snel heen en weer spelen bijvoorbeeld. Plotseling heb je een man meer vlak voor het vijandelijke doel. De bal moet je dan af kunnen spelen om deze direct terug te krijgen. Dan moet er natuurlijk wel iemand vrij komen. Dit hoeft nog geen halve meter te zijn. Ik heb Ashendi eens in heren I zien spelen. Door snelle bewegingen kwam zijn hand diverse malen vrij in schietpositie. Maar de bal kwam niet. Die komt meestal pas als je goed genesteld op de 2 meter ligt. Dus moest hij telkens weer achter zijn man aan en daar werd hij op afgerekend. Oh, wat had ik er graag naast gelegen. Eens maakte ik bijna al mijn doelpunten zo. Zelfs helemaal gedekt kan je nog vrij liggen. Snel over het bolletje van de midachter plaatsen, doorhalen en hangen. Lukt maar één maal per wedstrijd. Kan geoefend worden maar is ook wel een beetje een gave.
Fout uitkomen bij het verdedigen. Het aanvallen met de verkeerde hand hadden we al. Een zeer opzichtige is wel het omkijken naar je keeper bij een schijnbeweging van de aanvaller. Deze ligt dan comfortabel naar jouw achterhoofd te kijken en heeft de hoek voor het uitzoeken. En de keeper maar nerveus op en neer gaan. De aanvaller, met bal, ligt enkele centimeters voor met de verdediger er naast stel aan de rechter kant. De neiging is ook hier weer: afpakken met je goede handje, rechts dus. Dan kom je automatisch op je rug en als je de bal niet hebt doe je weer dat dode vogeltje na. Niet proberen! Met de linker hand, maar dit is moeilijk. Onder het zwemmen zonder vaart te verminderen de bal voor hem weg halen. Het ei van Columbus, niet naar je toe maar van je af. Dit moet wel geoefend worden, bij de borstcrawl kom je linkerhand automatisch ongeveer langs zijn oor en als een goochelaar wip je de bal voor hem weg en van je af. En dat zonder een moment te stoppen. Het hoeft maar 10 of 20 cm te zijn. Hij zal toch moeten inhouden om de bal weer onder controle te krijgen. Laat je in het spel niet verleiden door een te eenvoudige oplossing voor een dood vogeltje te gaan spelen. Vermijd in elk geval een rugligging. Niet alleen bij judo. Voorlopig houd ik het hierbij.
Casus-01. De één-nul situatie In een wedstrijd komen veel situaties voor, die moeilijk in zijn geheel te trainen zijn, behalve met goede ploegen. De onderdelen zijn meestal wel afzonderlijk te behandelen. Gezamenlijk komen ze terug in oefenwedstrijdjes. Dit kan dan worden stop gezet en uitgelegd. In ieder geval moet er aandacht aan worden besteed op en creatieve en semiwetenschappelijke wijze. Dit kan verhelderend werken Ik geef hier enkele voorbeelden aangeduid met de term casus, maar je mag ook gewoon kees zeggen. Een één-nul situatie betekent hier niet de stand in doelpunten, maar het geval dat je alleen voor de keeper komt. Wat doe je dan? De meeste coaches weten het wel, “ram hem erin!” Daarom mislukt het zo vaak. Jammer dat er dit jaar bij heren I niet is geturfd hoe vaak het geen doelpunt werd. De arm gaat naar achteren, komt vervolgens naar voren juist op het moment dat de keeper levensgroot met zijn armen gespreid voor je ligt. Er komt meer voor kijken en een goed gevulde trukendoos is ook hier zeer handig. Welke zaken zijn in deze situatie van belang? Eigenlijk zou je nu even achter de PC weg moeten gaan, een stuk blanco papier moeten pakken en hier zelf over gaan nadenken. Zijn we zover? Dan gaan we verder. Ten eerste zijn er 4 grootheden, die ook van belang zijn bij het afschieten van een raket naar de maan, eigenlijk 5. 1. 2. 3. 4.
de plaats van de bal de snelheid van de bal de richting van de bal het tijdstip van vuren
Dan komen daar nog bij: 5. boogbal met curve, ja of nee 6. database raadplegen 7. toneel voor de afleiding De plaats van de bal. Normaliter staat de aanvaller zo hoog mogelijk met de bal in de hand, deze komt dus nog hoger. Als de speler in die stand lang kan blijven staan wordt de keeper steeds kleiner en de ruimte naast hem dus steeds groter. Hij gebruikt namelijk alleen zijn benen om te blijven staan, terwijl de aanvaller ook nog gebruik kan maken van één arm. Op dit blijven staan moet getraind worden, want daar schort nog wel eens wat aan. De plaats van de bal kan nog wel wat gevarieerd worden. Als je met je lichaam naar rechts uitvalt dan wordt de vrije hoek van het doel daar groter. Dus kan de bal snel in die hoek gelegd worden. Is de keeper echter sneller dan wil een boogje in de andere hoek wel eens helpen. Ook naar links kan dat, maar je komt dan in een moeilijke schietpositie wat betreft de stand van lichaam en arm. Ook dit moet apart veel geoefend worden. Deze 2 methoden zijn vooral belangrijk als men zodanig dicht bij een doelpaal ligt dat de hoek van het doel eigenlijk te klein is om binnen te schieten. Door zo snel mogelijk uit te wijken kan die hoek aanzienlijk vergroot worden.
Ook bij schijnbewegingen variëren we plaats van de bal. Dit zijn kleine verplaatsingen, bedoeld om de keeper uit zijn concentratie te halen. Hem op het verkeerde been te zetten. Dit wil wel eens overdreven worden, zodat de aanvaller zich zelf uit zijn concentratie haalt en uit balans. De snelheid van de bal. Hierbij kunnen we kort zijn, hoe hoger de snelheid, hoe minder tijd heeft de keeper om te reageren. Maar de controle op de fijne motoriek wordt dan vaak minder. Kracht en nauwkeurigheid gaan niet altijd samen. Dus gaat de bal wel eens tegen de lat of de klok en geeft dan wel eens veel plezier. Maar zoveel variatie zit er niet in. De richting van de bal. Wat dit betreft, uiteraard zoeken we naar een plek waar geen hoofd of een arm in de weg zit. Dus langs het oor, of in een hoek of onder de arm door. Dit is wel vatbaar voor variatie maar dan meestal in combinatie met een van de andere grootheden. Een lichte schijnbeweging bijvoorbeeld. De vrije hoeken kunnen hiermee beïnvloed worden. Het belangrijke punt hier is natuurlijk dat men in staat moet zijn de bal op de cm nauwkeurig neer te leggen. Maar daar hebben we al aandacht aan besteed. Het tijdstip van vuren. De belangrijkste van alle punten is nummer 4 en deze wordt nou juist het meest verwaarloosd, het minst gebruikt. Maar het is ook de moeilijkste. Het zwakste punt van iedere keeper is het niet verwachten van de bal. Het niet goed weten wanneer dat kreng er aan komt. Er zijn maar zeer weinig spelers die er wat van bakken. Rolf kan het, de bal in het net leggen zonder dat de keeper reageert. Vroeger hadden we Barry van Leeuwen, die dat vooral goed kon uit de tweede lijn bij een man meer. Als we dreigen gaat de bal meestal in een bepaald ritme van voren naar achteren. De keeper reageert dan met het op en neer laten gaan van de armen in hetzelfde ritme. Wat je ook doet, de bal verlaat elke keer de hand als de keeper goed staat. We moeten dus de bal in een cyclus maar HALF naar achteren brengen tot bijvoorbeeld boven het hoofd en dan weer naar voren. Dit brengt je precies uit fase met de keeper.
Maar dit is oh zo moeilijk. In iedereen zit nou eenmaal het ritme van een lichaam in het water. Op de training blijkt dat de bal meestal weer in fase met het tijdstip dat de keeper weer naar voren komt met de armen in de juiste stand. Voor de keeper althans. Makkelijker is doen alsof je schiet, de bal is dan reeds half naar voren als je hem een kwart cyclustijd vast houdt voordat je schiet. Ook dit is eigenlijk maar alleen geschikt voor fijnproevers. De eenvoudigste manier is de bal vast te houden, de keeper strak en boos aan te kijken en een tijdstip te kiezen, waarvan jij denkt dat de keeper deze niet zal raden. Vasthouden die bal, nog even vasthouden die bal, en dan PIZZA! Het liefst uit de pols. Dit moet vroeg getraind worden want later leer je het nooooit meer. De korte schijnbeweging, even met de bal heen en weer gaan of alleen al een korte beweging met de elleboog of het hoofd en de armen van de keeper komen al in beweging. Concentratie en voorspellen wat hij gaat doen en dan schieten in de ruimte die hij net vrij maakt of gaat maken! Je hebt meestal meer tijd dan je denkt. Met dreigen moet men de beweging vooral niet overdrijven. Je hebt van die aanvallers die er een hele gymnastische oefening van maken, van voor naar achter en heen en weer. Die brengen veel eerder zich zelf in verwarring en de bal gaat dan ook vaak een ongewenste kant op. En de keeper weet het meestal al wel, “laat die dwaas maar gaan”. Eén kleine beweging met de elleboog is veel effectiever. Maar dit zei ik al eerder. Boogbal met curve. Een kogel krijgt een rotatie mee en de gyroscopische krachten maken hem stabiel in de ruimte, recht op het doel af. Zoals ik al zei, een goede boogbal is iets prachtigs, maar is alleen bruikbaar in bepaalde situaties. In een woelig spelmoment waarbij de bal heen en weer gaat zal de keeper meegaan in die beweging. Dan ontstaat er regelmatig ruimte achter de keeper aan de rechter kant, voor de keeper links. Dan wordt het tijd voor een boogbal en de draaiing maakt de mogelijkheid op succes alleen maar groter, doordat de baan van de bal verandert. Maar in je uppie voor de keeper is een moeilijk situatie voor een boogbal. Soms wil de keeper wel eens iets naar voren komen om de vrije hoeken te verkleinen. Dan ontstaat de mogelijkheid gekoppeld aan een kleine schijnbeweging. De database. Ons brein ligt vol met mappen, waarin zaken uit het verleden worden bewaard. Dat heet routine omdat we dan antwoorden snel naar voren kunnen halen die ons op dat moment kunnen helpen. Zoals hoe goed is keeper? Is hij sterk met boogballen. Is hij rechts beter dan links. Gegevens dus over de keeper. Hoe goed is die vent die achter me komt aanstormen? En hoe goed ben ik? Hoeveel heb ik er zo al gemaakt? Wat deed ik de vorige keer? Was dit ook bij deze keeper? Ben ik al uitgeput? Gegevens dus over jezelf. En ook gegevens over de wedstrijd, zoals wat is de stand en wat zegt de klok?. Bij een 1-0 stand en nog 20 seconden te spelen kan je beter naar de corner plaats zwemmen en de bal in de ploeg houden. Of komt er ook nog een medespeler aan die straks nog beter ligt dan ik? Het onverwacht overspelen is dan een sterk wapen. En tot slot: Hoe lang heb ik? Of wel, waar ligt mijn directe tegenstander. Dit laatste gegeven moet je al hebben gededuceerd in de voorafgaande seconden. Voel ik hem langs mijn lichaam en waar? Kan ik de bal nog wel oppakken of moet ik kiezen voor een andere optie? Als je hem niet lijfelijk opmerkt, kijk dan snel even om maar gedenk dat een goede keeper er gebruik van kan maken om juist op dat
moment boven op je te springen. Stel we hebben een paar seconden. Daar kunnen we natuurlijk gebruik van maken en schijnbewegingen uit de cap toveren. Kortom rush-uur in de grijze massa, voor zover aanwezig Het toneel. Dit is een creatieve bezigheid. Hans Stam van Nereus placht nog wel eens de keeper verschrikt aan te kijken met de woorden: “Pas op, achter je, een taxi”. Soms zonk de keeper dan al van het lachen. Maar even het gezicht afwenden en doen alsof je zoekt naar een medespeler of je tegenspeler en tijdens deze handeling schieten is vaak een sterk wapen. Van te voren moet je dan wel goed de richting hebben vastgesteld. Probeer de keeper eens bang te maken met een agressieve blik, maar verneder hem niet, want sommige keepers kunnen daar heel naar op reageren. Spelers denken vaak: „‟Als je de eerste bal nou maar hard op zijn konen schiet is hij de rest van de wedstrijd wel doodsbenauwd‟‟. Dat kan reuze tegenvallen. Henk Hermsen werd vroeger in zulke gevallen onpasseerbaar. Dus eerst even de database raadplegen. Maar vele simpele toneelstukjes willen wel helpen. Simpel het hoofd 1 maal kort heen en weer bewegen geeft al de illusie dat je naar rechts of links uit gaat wijken. Maar zoals gezegd niet uitgebreid gaan dreigen want dan denkt de keeper „daar heb je die beun weer‟. En dan wordt hoon jouw deel. Dit kan niet vaak genoeg herhaald worden. Een lichte beweging met dan ook nog een gezicht van “nu komt ie‟‟. Nu wordt dan even later, of eerder. Maar de angst om te laat te zijn of het machogedrag „als het maar hard klinkt lijkt het in ieder geval mooi‟. Angst verklungelt een hoop en kan ook werken als een handicap. Alleen voor de keeper zou een creatieve bezigheid moeten zijn dat maar wordt zelden aldus vertoond. De slopers zijn aan de macht zoals Harrie Vriend schreef en daar hoort hard smijten zeker ook bij. Op vele trainingen wordt er opgezwommen en geknald en de trainer is al blij als er een paar ballen zitten. Dus oefent iedereen zijn eigen beste bal, meestal hard en woest zodat die arme keeper bij zichzelf denkt: “bekijk het maar”.Dan lijkt het best wel goed, maar veel van dit soort ballen gaan er tijdens een wedstrijd niet in. Dus geen verslapping accepteren, want het wordt standaard. Mijn trainingen eindigen ook meestal met zwemmen en schieten, waarbij de opdracht slechts luidt: “Nooit 2x hetzelfde schot achter elkaar”. Verzin maar iets anders, iets moois, iets ludieks, zoals dit vroeger heette. Een goed gevulde trukendoos komt altijd van pas. En stimuleren die hap. Niet straffen met iets onbenulligs als het mislukt. Maar bijvoorbeeld het spelletje dat als je mist je ook in het doel gaat liggen is best wel eens leuk. Niet te vaak. Maar uit dit verhaal moet blijken dat ”alleen voor de keeper, nou die zit” gaat niet zomaar op. Daar moet over nagedacht en op getraind worden. En stimuleer creativiteit.
Casus 2, Midvoor. Er zijn 2 posities in het veld, van waar men een maximaal overzicht heeft over het gehele veld. Dat is in het doel en op de midvoorplaats. Met het gezicht natuurlik de goede kant op. Deze 2 plaatsen moeten dus zo veel mogelijk bezet worden. Er zijn er nog 2, n.l. op de helft van het veld aan de zijlijnen. Ook daar is het overzicht uitstekend, doch dit is voornamelijk van belang aan het begin van een aanval als de keeper of een achterspeler de bal moet uitspelen naar een medespeler. De midvoorplaats moet in principe altijd bezet zijn. En wat dan? Dan moet er ten eerste voor gezorgd worden dat dit gevaar oplevert, voor de tegenpartij. Men moet in ieder geval proberen goed te liggen. Dus midden voor het doel even voor de 2-meter lijn. Hier moet op getraind worden. Je ziet soms spelers op de vreemdste plekken hun gevecht aan gaan. De midvoor probeert op zijn plaats te blijven en de midachter probeert hem met schoolslagbenen om en om zo ver mogelijk van het doel af te krijgen. En ik blijf het maar zeggen: ”hier moet op getraind worden, met en zonder bal”. Met de bal betekent hier: bal op het water, hand onder de bal met alleen een stukje duim boven water zodat de bal volgens de scheidsrechter niet gespeeld wordt. En de bal op armafstand in een richting zodat de koppen van de 2 spelers en de bal op een lijn liggen! Ook wil de midachter nog wel eens voor de midvoor komen te liggen. Als deze midachter alleen naar de speler kijkt en niet naar de bal kan een snelle bal over zijn hoofd nog wel eens een doelpunt opleveren, maar dan moeten de aanvallers zeer goed op elkaar ingespeeld zijn. Maar meestal is er in dit geval maar één noodzakelijke oplossing, achter deze verdediger vandaan naar de zijkant zwemmen en op een nieuwe midvoor wachten. En vooral aanspeelbaar blijven. Veel spelers kunnen niet aan twee dingen tegelijk denken en vergeten hun benen zodra er om de bal wordt gestreden. Op blijven hameren: gebruik de benen dubbel als je onder wordt gesopt. Nu zijn de spelregels tegenwoordig volslagen belachelijk. Deze zijn afhankelijk van de plaats waar je ligt en ook nog van de plaats van de bal. Als je op de midvoorplaats ligt en de bal is elders, dan ben je vogelvrij. Zware overtredingen zijn dan toegestaan waar je tegenstander op een andere plaats in het veld een UMV voor zou krijgen. Als de midvoor zich maar beweegt krijgt hij een vrije bal tegen. Zodra echter de bal is geplaatst en de midvoor beweegt zich, vliegt de midachter eruit. Een doelrijpe kans of zoiets heet het dan. Het zij zo, we wachten maar op betere tijden. Vroeger, ja vroeger was een schijnbeweging met het lichaam een van de gevaarlijkste wapens van de aanvaller. Maar die bestaat niet meer, een grote verschraling van onze sport. Goed, je ligt op de midvoorplaats en dan denk je na over de vraag of je gaat proberen een doelpunt te maken. Wanneer doe je dat niet? 1. Als er een medespeler vrij op komt zwemmen. Dan kijk je waar je het beste heen kan uitwijken om de bal straks goed te kunnen plaatsen. 2. Als je met 1 doelpunt voor staat en er is nog maar weinig speeltijd. Dan ga je of geconcentreerd een stukje met de bal zwemmen of je gaat een toneelstukje opvoeren van kijk mij eens fanatiek midvoor spelen Je mag natuurlijk niet overdrijven en een vrije worp tegen krijgen. 3. Als je in je database gegevens hebt over de midachter en weet dat je geen schijn van kans hebt bij hem ook om ook maar een deukje in een golf te maken.
4. Als je niet goed op je plaats ligt. Sommige spelers denken op de 6 meter nog een middenvoor doelpunt te kunnen maken. “Er lag niemand vrij” zeggen ze dan of zo. 5. Als er andere redenen zijn om tijd te rekken. Blijf nadenken. Nu de trukendoos. Deze moet gevuld worden. Ten eerste de truken waarbij het lichaam zo weinig mogelijk beweegt of helemaal niet. Met de arm, voornamelijk de onderarm, wordt de bal uit het water geschept en naar achter gegooid, hopelijk langs de keeper. Dit kan gebeuren vanuit elke plaats op een halve cirkel voor de middenvoor. De voor de hand liggende plaatsen zijn helemaal rechts, helemaal links en in het midden over het rechter of linker oor. Dit is lastig en kan pas veroverd worden met veel trainen. De beweging helemaal rechts moet zo dicht mogelijk op het water worden uitgevoerd en moet in de rechter bovenhoek komen. Niet met hand op de bal, maar scheppen. De bal links moet uiteraard in de linker hoek. Voor de keeper langs is voor hem te gemakkelijk Dit kan alleen lukken als het onverwachts gebeurd en explosief. En natuurlijk technisch volmaakt. Een goede hand-hand coördinatie is hierbij zeer nodig. De hand komt onder het water vandaan en moet dus op gevoel onder controle worden gebracht. Het wanneer is hier belangrijker en dan kracht, snelheid of richting. Deze scheptechniek wordt niet zo veel gebruikt. De meeste achteruit ballen worden gemaakt met de hand op de bal, soms zelf tussen de pols geklemd. Dan kan men meer kracht gebruiken. Maar het is ook voor de verdediger beter zichtbaar, duurt langer en kan met één vinger worden tegengehouden. De elleboog buigt namelijk maar één kant op. Voor veel spelers deze manier echter te moeilijk omdat ze geen hand-hand coördinatie genoeg hebben. We kunnen het plotselinge een handje helpen door afleidingsmanoeuvres. 1. Door heel onschuldig naar je medespelers te roepen of ze aub willen komen opzwemmen en halverwege dit te scoren. 2. Door tegen je tegenspeler iets te zeggen, dat zijn capje los zit of zo. 3. Door een kleine schijnbeweging naar links in te zetten en rechts te scoren. 4. Door heel licht zijn linker pols vast te pakken, zodat hij meteen daarop zal reageren. Uiteraard verdwijnt de bal dan rechts. Het belangrijke hierbij is altijd weer het gebruik van de tijd. Wanneer doe je het? Bedenk in deze situatie altijd dat het regelmatig gebeurt dat de midachter één van zijn handen ergens anders voor gebruikt dan het zuivere verdedigen. Hij keurt bijvoorbeeld je kleding. Dan kan je natuurlijk heel opgewonden gaan reageren en vechten. Meestal is de scheidsrechter daar niet van onder de indruk en krijg je de bal tegen. Beter is er gebruik van te maken. Want aan de kant waar zijn hand met iets bezig is, is er geen verdediging. Daar ligt dan het gat, daar is de weg vrij. Wel moeten de benen weer extra werk verrichten! Ten tweede kunnen we het lijf wel bewegen, maar daar is meestal veel kracht voor nodig. We kunnen proberen er links of rechts langs te gaan, waarbij we de bal natuurlijk zo ver mogelijk van de tegenstander weg houden. Links kunnen we deze beweging ook in zetten om daarna naar rechts terug te draaien. Dit is eigenlijk alleen duidelijk te maken door het voor te doen. We kunnen de beweging naar links ook slow uitvoeren. Zet de linker elleboog onzichtbaar onder de arm van de midachter in zijn zij en ga een kwart slag draaien. Daarna maken we de rechterarm even van beton met een hoek bij de elleboog van ongeveer 100 graden en we slingeren de bal met alle kracht in het doel. Als je erg sterk bent draai je door tot je oog in oog met de keeper ligt en kan je van alles doen, maar dat is een andere training.
Ten derde gaan we naar voren richting eigen keeper, dwz kont komt omhoog tussen jou en je tegenspeler en dan of a. hand op de bal en goed knijpen tussen hand en pols en de bal dan achteruit gooien of b. sprong halve draai en schieten. We moeten bij b. niet vergeten dat deze beweging uitgevoerd kan worden in elke richting van de verdediger af, van nagenoeg helemaal naar links tot aan bijna helemaal naar rechts. En niet alleen recht naar voren. Afwijkingen zijn vaak zeer verrassend. Dit zijn natuurlijk allemaal onderdelen die apart getraind moeten worden. Zeer belangrijk is dat we nog een gevaarlijk schot kunnen afvuren terwijl we op de rug liggen. Hierbij moeten we ondanks het feit dat we op de rug liggen, met de linker knie bijna boven water om de tegenstander af te houden, zorgen dat bij het schieten de kracht niet alleen uit de arm kom doch ook uit de borstkas komt rond een as die ongeveer loopt van de linker schouder naar de rechter zij. De hand wordt dan bij de pols iets naar de arm gedraaid. Een lastige techniek zeker als je er ook nog eerst bij wilt dreigen. Dit moet al bij de gevorderde pupillen reeds worden ingebracht. Het is duidelijk dat we deze mogelijkheden als schijnbewegingen in elkaar kunnen laten overgaan. Belangrijk is hierbij dat we de bal goed van de ene kant naar de andere kant door het water kunnen slepen zonder dat de scheidsrechter kan constateren dat de bal wordt gespeeld. Naar links met de rechter hand en naar rechts MET DE LINKER HAND. Weer zo‟n techniek die veelal wordt verwaarloosd. Het eenvoudigst is de bal met de rechter hand naar links te slepen, dan snel met de linkerhand terug, op ca driekwart met de rechterhand naadloos overnemen en dan achteruit scoren. En vergeet daarbij weer de benen niet! Overwerken ermee. Een van die dingen waar de trainer zeer bewust op moet letten. Doen die benen voldoende of hangen ze er maar bij. Een mooie serie is starten als boven, maar op de terugweg direct overgaan in een sprong halve draai. Dreigen alsof we echt gaan schieten en dan doordraaien tot we weer op de buik liggen. De meeste keepers denken dan dat het na één schijnbeweging het geheel wel over en sluiten is. Dan komt dat schot achteruit. Lastig als je op de buik ligt maar met veel oefening goed uitvoerbaar. Dat is dan ook de enige keer dat ik adviseer de bal tussen hand en pols vast te knijpen. Dit omdat de verdediger er bij die stand toch niet bij kan en omdat de ander manier met de hand onder de bal dan niet mogelijk is. Bedenk wel dat het tegenspel tegenwoordig veel te zwaar mag zijn. Als je merkt dat je het lichamelijk niet aan kan tegen Bokito achter je, dan is het weg wezen en een ander het laten proberen. Als slot kan je een vrije oefening uitvoeren: van je heen en weer, van voor naar achteren en van binnen naar buiten. En dan ergens daar tussenin gooi je de bal in het doel. Maar dat kunnen er maar weinigen zoals Shervin. Maar leren elkaar te dollen kan nooit kwaad. Nog een paar opmerkingen. Getraind moet er ook worden op het aan plaatsen van de bal op de midvoor. Op armafstand op het water zodat de midachter er niet bij kan. De meeste ballen komen te hoog, zodat de verdediger er een flinke pets tegen kan geven. Ook moeten pupillen en aspiranten geconditioneerd worden in het anticiperen op de rebound. Bij elke schiet oefening, als de bal terug in het veld komt: “hebben die bal”. Van de meeste trainers moeten de spelers bij een gemiste aanval gehoorzaam naar hun plaats terug of nog erger, een soort straftraining uitvoeren. In een wedstrijd doen ze dan hetzelfde. Ze zijn dan enkele seconden uitgeschakeld. Consequent trainen op de rebound houdt ze scherp.
Er is een nieuwe manier tegenwoordig, waarbij de midvoor op de buik met zijn gezicht bijna onder de neus van de midachter ligt. Zij linker arm wordt gebruikt om de midachter mores te leren, hem op afstand te houden of gewoon om boven te blijven De rechter arm strekt zich naar achter om daar ongeveer bij zijn broekje de bal te ontvangen. Zodra hij hem heeft, steekt hij of zij kop even in het water om de midachter eruit te krijgen of hij duwt onder water af, komt overeind en schiet. Dit gaat altijd gepaard met een overtreding omdat de midvoor het zwemtechnisch niet voor elkaar krijgt om zich in die positie recht op te krijgen. Maar het wordt nu nog veelal goed gekeurd. We houden het in de gaten! Belangrijk is dat een midvoor meer dan één truuk kent, anders lig je na de eerste poging al voor aap. Jammer genoeg hebben de meeste middenvoors maar één truuk in de aanbieding, ze draaien naar links, plegen met de linkerarm de elleboog van de week en rammen de bal naar achteren. Soms mag dat van de scheidsrechter. De andere kant op draaien ze zelden. Als je dit allemaal goed beheerst met eerst een schijnbeweging naar rechts is daar natuurlijk niets mis mee. Maar meer truken is beter. Een ander zaak is het aanspelen van de midvoor op korte of zeer korte afstand. Als je rechts van de midvoor een vrije worp krijgt dan lig je dus op korte afstand van zijn linker schouder. Een snelle bal midden voor zijn borst op het water, waar zich zijn rechter hand zich inmiddels met de palm naar boven heeft genesteld kan dan uitmonden in een supersnelle worp achteruit over zijn rechter oor. Dit kan in een fractie van een seconde mits terdege geoefend. Hier weet ik nog wel enige variaties op. Als je met je rug tegen de midachter aan ligt en je strekt je arm is de afstand tot aan je hand voor de tegenspeler nog geen meter. Als je dan met kracht en kwartslag draait kom je met je linkerschouder tegen zijn borst en wordt de afstand tot jouw hand al gauw boven de meter. De bal moet dan op de cm nauwkeurig snel door je medespeler in die vrije hand geplaatst worden. Dan moet je ook nog de techniek bezitten om in die vreemde stand te schieten. Je bent geneigd om nog een kwart slag door te draaien om weer oog in oog met de keeper te komen, maar op die kans zou ik niet meer rekenen. Zo zijn er een scala van mogelijkheden om de midvoor van dichtbij aan te spelen. Het vergt echter veel tijd om dit samen feilloos voort te brengen. Er komt misschien nog wel eens een opsomming. Maar je weet van die profeet in eigen land. Dit is Deel I en ik ga nu werken aan Deel II met oefeningen. Maar dat lukt beter als ik erbij betrokken blijf door bijvoorbeeld 1 technische training in de week te blijven geven. Bij leven en welzijn denk ik zo half 2010. Tegenwoordig is er iets bijgekomen wat om aandacht vraagt. Namelijk de 5meter grens. De midvoor laat zich gedoseerd en geruisloos door de midachter richting eigen doel wegduwen. Zodra je net buiten de 5meter bent geduwd kom je z.g. in actie., met veel geluid en spetters. De scheidsrechter schrikt hiervan wakker en fluit, wat gebeurt hier. Maar het was alleen om een vrije worp uit te lokken en dan de bal direct op het doel te schieten. Dit lukt (nog?) vaak. Het is duidelijk dat de midachter anders moet gaan reageren dan hij gewend is. Zodra het stel in de buurt komt van de 5meter lijn moet hij zijn actie minderen en vooral geen overtredingmeer maken. Of juist wel nog 1 maar dan wel een vrij lichte binnen de 5meter. Wel moet de achterspeler alert blijven en de aanvaller niet de gelegenheid bieden gewoon binnen de 5meter te draaien en te schieten. We gaan nog wel enkele variaties zien de komende competitie. Maar hoe gaan de scheidsrechters erop reageren? Voelen zij zich niet gepiepeld als de voorspeler zich zonder veel strijd weg laat brengen? Het is duidelijk dat deze stof zich leent voor verder onderzoek.
Casus-03. Een twee-één situatie Er volgt hier een speciale 2-1 situatie. Dit lijkt eenvoudig maar is het niet. Je ziet het dan ook regelmatig niet tot een goed einde komen. Op afbeelding 15 zien we een doel met een keeper K. Er komt een aanvaller O1 aanzwemmen met een bal en een achtervolger X1. Voor het doel liggen nog de middenvoor O2, die ruimte heeft gemaakt, een stukje naar de zijkant voor de opkomende man. Verder ligt er nog een verdediger X2 ongeveer tussen O1 en O2. O1 heeft zoveel voorsprong dat dit normaliter altijd een doelpunt moet opleveren. K zoekt voor zijn doel een plek op zodat de 2 vrije schiethoeken vl en vr , links en rechts minimaal worden. Als K zich beweegt langs de bissectrice b van de bovenhoek , dan is makkelijk in te zien dat in dit geval geldt dat vl=vr. En dat tl/tr = sl/sr. Dit hebben we op school allemaal gehad. Ook zien we dat K zo ver naar voren kan gaan dat vl=vr=0.
In het getekende geval is tl
Kan de verdediging verder nog iets nuttigs doen? X1 niet, hij moet zich uit de naad zwemmen om O1 in te halen. Maar K en vooral X2 kunnen samen een fraai toneelstukje opvoeren om O1 af te remmen. K kan zich bewegen zoals je tegenwoordig voetbalkeepers wel ziet doen bij strafschoppen. Hiermee maakt hij O1 onzeker. Welke hoek, oh welke hoek moet ik kiezen? X2 moet een schijnbeweging maken alsof hij gaat aanvallen. O1 zou een aanval van X2 heerlijk vinden want dan komt de verantwoordelijkheid bij O2 te liggen. O1 wil er dus graag in geloven. Deze schijnbeweging moet kort en overtuigend zijn. Even met het gezicht naar voren komen is al genoeg. Of een zeer klein stukje met de linker hand. Wat er verder gebeurt is belangrijker. Heel het lijf komt in voorbereiding om een enorme sprong omhoog te maken om met de rechter arm in de lucht de bal te onderscheppen mocht O1 er in stinken en de bal op O2 plaatsen. Ook al laat O1 zich niet geheel foppen, hij houdt gegarandeerd even in en dit scheelt X1 weer een halve meter zwemmen. Dit kan X2 blijven doen en O1 blijft telkens even inhouden. Verder moet X2 een boogbal in de verre hoek in de gaten houden. Die zou hij met enige moeite kunnen onderscheppen. Het oefenen van de beweging van X2 is niet eenvoudig. Hij doet alsof hij naar voren komt (aanvalt), maar maakt zich in werkelijkheid klaar om de bal boven zijn hoofd te onderscheppen. Dit kan met 2 spelers tegenover elkaar of met 3. De een moet de beweging maken en de ander MOET erin tuinen. Dit is zo‟n oefening, waarbij spelers iets moeten laten gebeuren. Dat valt niet mee. Het wordt meestal wel toch gezien als een soort wedstrijd en de aanvaller met de bal wil het dus eigenlijk niet laten gebeuren. Ook is men vaak in voor een geintje. Dit is duidelijk een bewegingvoor fijnproevers en die zijn zeldzaam. Goed toneel spelen is zo nuttig. Een geluidje erbij maken wil ook wel en beetje helpen. Voor al die hoeken en lijnen hoeft de keeper natuurlijk bij de wedstrijden geen passer en liniaal mee te nemen. Maar het is best wel nuttig dat de trainer het een keer in deze vorm laat zien. Routine en talent doet de dan rest. Wat zijn nu zo de standaard fouten die we in wedstrijden te zien krijgen? O1 heeft haast en vergeet oogcontact met O2 te houden. Hij kijkt regelmatig de verkeerde kant op en geeft X2 zo de kans om toch de sprong te wagen Dit kan dan ook door K gebeuren. Ook zie O1 vaak te veel naar buiten uitwijken ipv zichzelf in de richting naar het doel te dwingen door schuin voor X1 te blijven. Door aan de verkeerde kant van de paal uit te komen maak je de scoringskans wel erg klein. O1 moet dan gaan overspelen en O2 wordt dan een gewone middenvoor. O2 is vaak te weinig actief en ligt dan te ver van het doel geïnteresseerd naar zijn partner te kijken hoe deze de klus gaat klaren. Ook X2 ligt regelmatig helemaal niets te doen, terwijl hij met schijnbewegingen O1 volledig kan afstoppen, waar deze casus over gaat. Maar in het algemeen blijkt het zeer aantrekkelijk naar je eigen wedstrijd te kijken. Daar krijgt de coach wel een droge keel van.
Casus 4. Manmeer. Een veel voorkomende situatie in het waterpolo is de z.g. “manmeer”. We kennen natuurlijk de situatie een-nul, dwz 1 aanvaller en nul verdedigers, de man dus alleen voor de keeper. Hier wordt redelijk op getraind. Ook op de twee-een en de drie-twee situatie. Nu moet er ook aandacht besteed worden aan de manmeer situatie. Dat wil zeggen er is een man bij de tegenpartij uitgestuurd en je krijgt 20 seconden om daarvan te profiteren door een doelpunt te maken. De tegenpartij heeft dus een man minder en noemt dit een manminder situatie. Dus ook wel een zes-vijf situatie. Dit komt bij O15 niet zoveel voor en we hebben er dus nagenoeg niet op getraind. Waarom niet? Omdat het een stomvervelende training is die veel tijd kost. En die hebben we niet. Ook is de aandacht vasthouden daarbij bijna onmogelijk. Vooral de verdedigende ploeg gaat al snel verstrooiing zoeken. Maar eigenlijk is dat jammer, want bij O17 wordt er verwacht het bekende stof te zijn. Hier wordt de meest eenvoudige uitvoering besproken en voor de meeste lezers niet zo interessant. Toch misschien wel handig als om het als huiswerk uit te delen. De scheidsrechter fluit en wijst naar de hoek waar iemand naar toe moet en wie dat is volgt uit het aantal vingers dat hij opsteekt. Een tot vijf is duidelijk, daarboven maakt hij twee gebaren, eerst een gebalde vuist met nul vingers en daarna het aantal boven de vijf. Maar de coach roept meestal “manminder” en de naam van de man die eruit moet. De andere coach roept dan altijd ”manmeer” en “opstellen”. Hij hoopt dan dat iedereen wakker is en weet wat er aan de hand is. Je moet je zo snel mogelijk op gaan stellen voor het z.g, “rondspelen” van de bal. Dus moet je weten: 1. Wat je plaats is en hoe je daar komt. 2. Hoe je moet rondspelen en 3. Wat er intussen met de bal gebeurt. De uitgestuurde speler gaat zo snel mogelijk naar het speciale vak daarvoor. Dit ligt op je eigen doellijn tegenover de tafel bij de hoek van het bad en is ongeveer een meter breed. Daar zwem je zonder iemand van de tegenpartij te hinderen of de bal aan te raken. Ligt de bal op jouw weg dan ga je er omheen en in noodgevallen er diep onder door. Daarna lig je je geruisloos te concentreren op het moment dat je er weer in mag. Misschien mag je er zelfs helemaal niet in als de coach je wilt wisselen om je dan op de kant de waarheid te vertellen. Wisselen gebeurt ook als de tafel een rood vlaggetje ophoudt dat betekent dat dit je 3e P is en je verder mag gaan kijken. Vooral ouders van jonge spelers kunnen hierdoor nog wel eens erg verdrietig worden. Een wit vlaggetje betekent dat de 20 seconden op zijn. Het hele bad gaat dan: “gelijk” schreeuwen. Dit is dan de informatie dat het manmeer en manminder is afgelopen. Wel even controleren of het wel zo is. Niet alles wat je hoort roepen is eerlijk. De ploegen hebben nu weer een gelijk aantal spelers in het water. Bij het weer “in het veld komen” kan het ook nog mis gaan. Je mag namelijk niet van de kant afzetten. Als je je daaraan houdt kom je nooit meer in het veld. Vanuit een verticale stand met je rug tegen de muur kan je alleen maar een beweging loodrecht op de muur krijgen door er tegen aan te duwen. Maar alleen als je dit duwen overdrijft zal de scheidsrechter je er weer uitsturen. In sommige zwembaden is de doellijn een echte lijn met blokjes. Daar moet je dan onderdoor zonder de lijn met een hand aan te raken. Een aanzwelend geluid van walging zou als een wave door het bad gaan.
Het manmeer spel is een geheel ander spel dan het gewone spel. Dat willen jonge spelers nog wel eens vergeten. Je ligt op je plaats en je schuift daarbij ongeveer een meter van links naar rechts en van achter naar voren. Als je gaat zwemmen of de bal op de middenvoor plaatst krijg je op je flikker. En dat metertje schuiven moet zinvol zijn. Wat zinvol hier betekent kan alleen maar in de hersens worden verankerd worden door het eindeloos te trainen. En daar krijg je zo‟n slaap van, dat je jouw metertje vergeet. We gaan terug naar het moment van uitsturen. De scheidsrechter heeft dus gefloten en je probeert een plaatsje te vinden waar je op hebt geoefend. Als ieder dat hersenloos gaat doen komt de man die de vrije bal moet nemen in de problemen. De verdedigende partij zal hem aanvallen omdat hij de bal niet kwijt kan. Soms moet dan de bal terug naar de eigen keeper en zijn de 20 seconden al bijna om. Eerst moet er razendsnel beslist worden over de moeilijke vraag: „opstellen of niet‟!! Als de midachter er uit wordt gestuurd en de middenvoor in zijn uppie alleen en verlaten voor de keeper ligt is het ZONDE om je op te gaan stellen. De bal moet dan zo snel mogelijk heen en weer naar een andere speler, liefst de dichts bijzijnde en niet de dichtsbijziende. Iemand in de buurt moet een hand vrijmaken, waar de middenvoor de bal op kan plaatsen, OM DEZE DIREKT TERUG TE KRIJGEN. De coach moet je dan horen roepen: “Heen en weer” en bedoelt dan dus dat de situatie rijp is om niet op te stellen, maar door snel de bal heen en weer te spelen naar de speler die de vrije bal kreeg en zodoende alleen voor de keeper vrij komt, met de bal. Daar krijg de coach wel eens het h&w van. Zo erg dat vele coachen het h&w gewoon verbieden en “opstellen” wordt dan de enige optie. Daar krijgt het publiek dan weer het h&w van. PPPPP Nu de opstelling. De meest gebruikte opstelling is de vier-twee opstelling, dwz. van de zes aanvallende spelers gaan er 4 op de 2-meter liggen, waarvan de binnenste 2 tegenover een doelpaal. Op de 4-meter liggen dan nog 2 speler ook ongeveer tegenover een doelpaal. De tegenpartij legt dan 3 spelers op de 2-meter tussen de aanvallers in en de andere 2 op ca 3.5 meter tegenover de 2 aanvallers op de 4-meter. Dus dat ziet er dan als volgt uit: ---[ x1
01
x2
k
]---
02
x3
04
05
x5
x6
2
03
x4
fig 1.
De partij 0 heeft een man minder en partij x dus een man meer. De getallen 1 t/m 6 zijn hier niet de capnummers maar een nummer om in fig.1 aan te geven over wie het gaat. De bal gaat dan als volgt rond: x1-x5-x6-x4 en terug. Dit gaat niet altijd. Als een van spelers is gedekt, dan sla je hem over. Bijna alle combinaties x zijn mogelijk behalve de Belgische combinatie x5-x2 en x6-x3. Die worden niet gebruikt. Je moet n.l. nooit over een tegenstander plaatsen, maar er langs. Dan moet die weg dus vrij zijn en dat is bij x5-x2 en x6-x3 praktisch nooit het geval. Maar hier geldt weer “soms moet het”. Maar zoek eerst en andere optie. Het gemakkelijkste is als x2 en x4 links zijn. Heb je maar 1 linkse speler dan leg je hem op x4. De doelpunten worden gemaakt door harde schoten van de spelers x1, x5,x6 en ook x4 als deze links is. x1 en x4 kunnen alleen schieten als door snel rondspelen de keeper k nog in de verkeerde hoek ligt. Ook zijn mogelijk snelle schoten (tip ins) uit de combinaties x5-x3, x6-x2, x4-x3 en x1-x2 mits x2 links is. Bij de laatste twee mogelijkheden moeten x2 of x3 snel 1 of ½ meter naar het midden zijn uitgeweken (het metertje). Dit kan alleen als 04 of 05 zich laten verleiden te veel naar x5 of x6 te zwemmen. Belangrijk is het te beseffen dat je niet stil mag liggen, maar afhankelijk van de situatie een halve tot 1 meter van voor naar achter of van links naar rechts beweegt en natuurlijk ook weer terug. Als x4 b.v. de bal heeft moet de situatie als volgt zijn: ___________ [ 0 ] 01
x2
x1
02
03
o x4
x3 04
05
x5
x6
fig.2
X1 en x3 zijn dus bijna 1 meter terug gevallen, zodat er een vrije weg ontstaat tussen x4 en x3 en ook met x1. Met andere woorden, x1 en x3 maken zich aanspeelbaar. Snel plaatsen van x4 naar x3 levert een vrije schietkans Maar dan moet x3 zich dus snel terug bewegen als de bal onderweg naar x4 is. Mocht 02 naar x3 gaan, dan komt x2 vrij en moet x4 op hem plaatsen. Als x1 de bal heeft krijgen we de gespiegelde figuur, waarbij x2 en x4 zich laten terug zakken. Plaatsen op x2 heeft dan eigenlijk alleen zin als deze speler links is. Rechts wordt daar nogal moeilijk, maar niet onmogelijk. Als x2 rechtop kan blijven staan en al draaiend naar rechts, een bal komend van x1 kan vangen, kan hij hem ook schieten. Maar als je op die plaats gaat zitten of liggen kan je het beter vergeten. Bij snel rond plaatsen moet de keeper als een gek in zijn doel heen en weer gaan en is vaak te laat. Dan kunnen x5 en x6 in de lege hoek schieten. X1 en x4 kunnen dat ook als x1 rechts en/of x4 links. En ze moeten zo dicht mogelijk bij het doel zijn, dwz dat x1 hoogstens 1 meter van 01 ligt en vrij om te schieten en x4 hoogstens 1 meter van 03. Ze moeten dus telkens heen en weer zwemmen, zowel van links naar rechts en van voor naar achteren. Maar meestal gaan ze veilig voor anker, zo bij het trapje. Lekker makkelijk voor de verdedigers.
In figuur 2. kan x5 ook een snelle bal plaatsen op x3. Maar omdat x3 doorgaans rechts is moet hij een bal van x5 doorhalen in de korte hoek of als hij iets meer tijd heeft de bal kort vast houden en dan over de vallende keeper heen bogen in de lange hoek. Dit is de basis voor de aanval. Er zijn nog diverse systemen waarbij de x spelers gaan rouleren. Maar dat is voor beginners veel te moeilijk. Dit geldt zelfs voor de hier beschreven basis. Daarom heb ik er zo‟n hekel aan en besteed ik het uit, als het even kan. Enkele belangrijke punten 1. Weet dat er manmeer situatie is ontstaan, of manminder. Dat weet je door de scheidsrechter en door het geschreeuw van de coach en de rest van het bad. 2. Beslis snel, opstellen of direct snel heen en weer plaatsen. 3. Weet of beslis snel waar je gaat liggen. Als er geen linkse spelers zijn, jammer. Op plaats x4 moet dus iemand komen die goed kan vangen als hij rechts is. Op de plaatsen x1, x5 en x6 komen de schutters, die zuiver en hard kunnen schieten, Ze moeten echter ook snel zijn met keren en zwemmen, want als het schot mis is gaan 04 en 05 er meestal als een haas vandoor voor een tegenaanval. X2 en x3 moeten snel een meter heen en weer kunnen gaan en snel en bal kunnen intikken omdat ze de bal van kortaf krijgen. Ze moeten dus technisch zijn. 4. Let goed op bij het opstellen, niet blindelings naar JOUW plek zwemmen. Iemand moet de vrije bal nemen en dan moet er minstens 1 aanspeelbaar zijn. Je hebt een man meer, dus moet er 1 zijn. 5. Gebruik de tijd, er wordt vaak te snel geschoten. Maar let op de klok. Als je te weinig tijd over hebt werp de bal dan naar een plaats, die ongunstig is voor een snelle uitval van de tegenpartij. Verdediging. Ook als verdediger moet je zo snel mogelijk naar je plaats, maar ook dan moet je om je heen kijken of er niet een aanvaller in jouw buurt vrij ligt die kan schieten. Verdedigen begint dus niet pas als je op je plaats ligt. Verder moet je goed doordrongen zijn van het feit dat je even geen vaste man hebt. 01 02 03 04 05
dekt dekt dekt dekt dekt
x1 en x2 x2 en x3 x3 en x4 x2 en x5 x3 en x6
Ook deze verdedigers moeten als een gek heen en weer bewegen.. Verder moeten ze blocken als ze in de baan van een aanvaller liggen. Zodra de 20 seconden om zijn, of zelfs maar18 of 19 moeten m.n. 04 en 05 er vandoor gaan om aan de andere kant een doelpunt te gaan maken. De andere spelers 0 moeten zich vrij maken om de bal op 04 of 05 te gaan plaatsen. Ook de klok is niet onbelangijk. Probeer het te begrijpen en haal er zo nodig nog een Belg bij. Pak een aantal damstenen en iets dat op en bal lijkt. Een minibal bijvoorbeeld, vlak voordat je hem weggooit. Speel het na. Besef dat het niet eenvoudig is. Ga eens kijken naar een hoofdklasse wedstrijd en zie hoe er daar soms geprutst wordt. Niet alleen God hoort de coach dan brommen.