Hoofdstuk 1, september 2005. Het avontuur begint. Een blokkendoos van blauw piepschuim. Vol verbazing en ook wel enigszins sceptisch staan we in de loods te kijken naar wat het transportbedrijf zojuist heeft afgeleverd. Rechte stukken, schuine stukken, kromme stukken, platte stukken. Allemaal van verschillende meters lang. Zo’n 20 centimeter breed of minder en zo op het eerste gezicht een onoplosbare puzzel. Dit moet dus de kiel worden van onze nieuwe boot. Een Goeree 12.70 motorsailer, naar ontwerp van Olivier van Meer. Ons nieuwe schip, dat als het ooit klaar komt ook ons nieuwe huis wordt. Het is dinsdag 20 september 2005. De eerste dag van een nieuw avontuur. En van een nieuw leven.
De blokkendoos.
Altijd op of rond het water. We hebben ons hele leven gevaren. Ik als kleine jongen al, mijn lief Marleen vanaf haar pubertijd. Klompjes in de beek, roeibootjes in de sloten van Noord-Holland tijdens de vakantie, later zeilen in een punter op de plassen rond Giethoorn, nog later Flying Junior met mijn beste schoolvriendje van de HBS en daarna in Friesland: 16m2, Centauers, stalen instructieschepen van de zeilschool Alve Marren in Langweer, gehuurde snelle dinghies, Akkrumer jol. En toen we net aan het werk waren, kleine kajuitzeilboten. Er ging geen vakantie voorbij of we waren op het water te vinden.
Kamperen was ook leuk, vooral in de lange zomervakanties, maar zonder een week of meer op het water, was ik niet gelukkig. Inmiddels had ik op de zeilschool en in Amsterdam, op de Johanna Lucretia van vriend Ber van Meer het nodige opgestoken over botenbouw en scheepsonderhoud. Over schipperen en verantwoordelijkheid nemen. Over hard werken en vuile handen maken. En hoewel ik geen technische opleiding heb, noch een knobbel op dat terrein en mijn werk als dagbladjournalist niets met de watersport of de zeevaart te maken had, vond ik het allemaal even leuk, spannend en interessant. En ik trof niet alleen de liefde van mijn leven maar ook het grootste geluk dat je als vaarfanaat maar kunt wensen: een roodharige schoonheid die het heerlijk vond. Het varen op een boot, het klooien op het water, het ’s avonds samen onder de dektent of kleine kajuit bij een petroleumlampje een potje koken, een borrel drinken en dan in de kooi. Wauw. Eigen boot. Later, eigenlijk al vrij snel nadat we getrouwd waren en naar Dordrecht verhuisden vanwege mijn krant, werd het kamperen in de zomer verruild voor een Etap 22. Ik wilde het ruime water op en de zee. De plassen werden te druk. Het eerst jaar werd het nog IJsselmeer en wadden. Het tweede jaar zijn we maar gelijk overgestoken naar Engeland, naar Dover via de Belgische- en Franse kust. Och jongens, wat was ik trots. Met mijn eigen boot de zee overgestoken. De enige wanklank was The Royal Dover Yachtclub. Voor Marleen dan. Deze al eeuwenoude chique club ontving ons ‘foreigners’ met open armen. Alleen was er voor de dames slechts een wat krakkemikkige doucheruimte, terwijl het sanitair voor de heren bestond uit enorme ligbaden. Maar tja, dat waren toen de Engelsen. Na de Etap kwam al weer vrij snel (4 jaar later) een stalen S-spant naar ontwerp van Dick Koopmans. Ruim 10 meter lang met doorlopende kajuit en een kottertuig. Twee zaken die voor schepen van die afmetingen niet de Koopmans’ stempel hadden, maar die hij welwillend op papier zette. En met dit schip hebben we het tot 2005 gedaan: Noordzee, Oostzee, Atlantische kusten, rond Engeland, Ierland en Schotland. En natuurlijk ook in het seizoen bijna ieder weekeinde aan boord. De Koopmans was het eerste schip dat ik zelf afbouwde en tuigde. Ons schip onder zeil op het Haringvliet.
Ik had de enorme mazzel dat ik, na een ruzie met mijn baas was ontslagen met een mooie financiële regeling en dus bijna een jaar onafgebroken aan het schip kon werken. Het kant- en klare casco werd op 30 december 1978 bij ons voor de deur –inmiddels in Den Haag- in de gracht afgemeerd. Eind augustus 1979 gingen bij Het Kromhout in Amsterdam de masten er op. De winter van 1979 en 1980 lag het schip opnieuw voor de deur voor de ‘finishing touch’ en die zomer maakten we onze eerste grote tocht, via de Engelse Oostkust tot aan Edinburgh in Schotland. En er zouden nog vele volgen. Hoewel de Doler, onze Koopmans, is ontworpen en gebouwd om er de hele wereld mee te kunnen bezeilen, hebben we daarvoor nooit de moed of de tijd gevonden. Ons leven, Marleen op school voor de klas en ik als parlementair journalist, later freelance en nog weer later als zelfstandig adviseur en producent van journalistieke producties voor overheden en non-profitorganisaties, bood ons genoeg spanning en avontuur. De drukte en stress die dat leven met zich meebracht, lieten we achter ons als we al vanaf het vroege voorjaar op vrijdagavond naar de boot reden. Hellevoetsluis, Het Haringvliet, de Zeeuwse wateren, was in de weekenden, de voorjaars- en najaarsvakanties een andere wereld. Met andere mensen, andere gewoonten en genoegens. En in de zomer hadden we zes of soms wel zeven weken de tijd voor lange tochten. Nooit hebben we overwogen om eens naar elders lange reizen te ondernemen. Inderdaad, weinig avontuurlijk, maar ik haat vliegen en kreeg ook steeds meer de pest aan autorijden. Al dat gejakker en gehaast. Niets voor ons. Natuurlijk kwamen er na een tijdje ook kinderen, in ons geval eentje. Maar die werd direct mee aan boord gesleept. Voor een cardanisch kinderkooitje in de voorpunt draaide ik mijn hand al niet meer om. En hoe diep ook de liefde voor het water bij zoonlief was ingedaald, bleek na een zeldzame vakantie met auto(trein) en tent op Corsica. Het jong moest tenslotte ook weten wat kamperen was. Thuisgekomen hadden we nog een week over. Wat gaan we doen, vroeg ik. “Naar de boot”, riepen vrouw en zoon, “naar ons eigen varend huis”.
Ons oude ‘varend huis’.
En zo was het ook 25 jaar lang. Hoewel ondertussen wel over een nieuwe droom werd gepraat. Een groter schip om op te wonen. Om na ons werkend leven mee rond te trekken. Door Europa vooral, want daar was nog zoveel te zien en te beleven. Op de zeeën maar ook op de binnenwateren. En langzaam kreeg die nieuwe droom gestalte, in schetsen en tekeningen, waarmee we uiteindelijk bij Olivier Vermeer terecht kwamen, voor wie ik op de Johanna Lucretia nog als babysit had gespeeld. En daar ligt dan in de loods van Scheepwerf en timmerbedrijf van zeilvriend Wim van Veen in Stellendam een blokkendoos van blauwe stukken schuim. Uitgerekend een dag eerder heb ik toch nog onze Koopmans verkocht, aan een Italiaanse schoolmeester die zijn hele leven droomde van een Hollandse stalen S-spant en klassieker. Ook ons huis in Den Haag is verkocht en we hebben voor tijdelijk een appartement gehuurd. Voor een jaar of drie jaar, denken we op dat moment. Tot we op ons nieuwe schip kunnen gaan wonen. Maar dat duurt wel even wat langer.
De laatste keer omhoog en op de trailer naar Italië.
Neergang op motorkist.
Onder zeil.
Kombuis.
De kaartentafel.
Ons bed in de voorpunt.
Aan de steiger in Hellevoetsluis.
Indeling van de Doler