Q&A WWB Maatregelen
Rubriek Kostendelersnorm
Hoeveel bedraagt de normhoogte in percentage en in geldbedrag voor een X aantal personen in een huishouden? De onderstaande tabel geeft de normhoogte in percentage en het geldbedrag weer voor personen van 21 jaar tot de pensioensgerechtigde leeftijd en personen ouder dan de pensioensgerechtigde leeftijd. Het bedrag is een indicatie waarbij gebruikt gemaakt is van de bedragen zoals deze gelden op 1 juli 2014. Het aantal personen betreft het aantal relevante personen dat meetelt in het bepalen van de kostendelersnorm (exclusief de uitzonderingen). Aantal personen hoofdverblijf in dezelfde woning 1 2 3 4 5 6 7 8
Normhoogte
21 jaar – AOW-gerechtigde leeftijd Netto bedrag in €1
100% 70% 50% 43,33% 40% 38% 36,67% 35,71% 35%
1359,49 951,64 679,75 589,11 543,80 516,61 498,48 485,53 475,82
Ouder dan AOW-gerechtigde leeftijd Netto bedrag in €¹ 1437,02 1005,91 718,51 622,71 574,81 546,07 526,91 513,22 502,96
Een inwonend kind van 26 jaar, waarvan de ouders bijstand hebben, vraagt ook bijstand aan. Hiervoor moet het kind een zoektijd van vier weken doorlopen. Moet na doorlopen van de zoektijd van het kind de uitkering van de ouders met terugwerkende kracht worden verlaagd volgens de kostendelersnorm en moet de teveel ontvangen uitkering dan worden verrekend/terugbetaald? Voor de kostendelersnorm is het relevant hoeveel medebewoners er zijn, ongeacht of de medebewoners werken of een uitkering hebben. Als een meerderjarig inwonend kind een bijstandsuitkering aanvraagt, heeft dit geen gevolgen voor de uitkering van de ouders. Bij de uitkering van de ouders is al rekening gehouden met het kunnen kostendelen van het meerderjarig kind. Hoeveel bedraagt de normhoogte in percentage en in geldbedrag bij gehuwden waarbij één partner 18, 19 of 20 jaar oud is en de andere partner 21 jaar of ouder is voor een X aantal personen in een huishouden? Jongeren tot 21 jaar (18, 19 en 20) tellen niet mee voor het vaststellen van de kostendelersnorm van medebewoners en de jongeren kunnen zelf, indien ze een uitkering hebben, niet onder de kostendelersnorm komen te vallen. Gehuwden krijgen een gezamenlijke uitkering. Indien één partner 18, 19 of 20 jaar oud is en de andere partner 21 jaar of ouder is, geldt een andere gehuwdennorm dan wanneer beide partners 21 jaar of ouder zijn. Op 1 juli 2014 is dat bijvoorbeeld € 914,63. Deze norm is een gecombineerde norm van 50% van de norm voor 21pensioengerechtigde leeftijd (€ 679,75) en 50% van de jongerennorm (€ 234,88). Als er kosten worden gedeeld met extra inwoners dan verandert alleen het gedeelte van de gezamenlijke uitkering van de partner van 21 jaar of ouder, volgens het percentage van de norm voor 21pensioengerechtigde leeftijd (zie tabel bij antwoord 1).
1 De genoemde bedragen gelden op 1 juli 2014
1
Twee casussen ter illustratie2: Casus 1: Mieke (19 jaar) en Jan (25 jaar) voeren een gezamenlijke huishouding, tevens woont Hugo bij hen in (26 jaar). Ze ontvangen alle drie bijstand. Hoeveel krijgen ze per maand?
-
Mieke krijgt 50% van de gehuwdennorm voor jongeren (€ 234,88). Haar uitkering wordt samengevoegd met de uitkering van Jan.
-
Jan valt onder de kostendelersnorm. Mieke telt niet mee voor aantal bewoners, Hugo wel. Jan heeft recht op 50% * normbedrag 21-pensioengerechtigde leeftijd (€ 679,75). Zijn uitkering wordt samengevoegd met de uitkering van Mieke.
-
Hugo valt onder de kostendelersnorm. Mieke telt niet mee voor aantal bewoners, Jan wel. Hugo heeft recht op 50% * normbedrag 21-pensioengerechtigde leeftijd (€ 679,75).
Casus 2: Mieke (19 jaar) en Jan (25 jaar) voeren een gezamenlijke huishouding, tevens wonen Hugo (26 jaar) en Karel (27 jaar) bij hen in. Ze ontvangen allemaal bijstand op Karel na. Hoeveel krijgen ze per maand?
-
Mieke krijgt 50% van de gehuwdennorm voor jongeren (€ 234,88). Haar uitkering wordt samengevoegd met de uitkering van Jan.
-
Jan valt onder de kostendelersnorm. Mieke telt niet mee voor aantal bewoners, Hugo en Karel wel. Hij heeft recht op 43,33% * normbedrag 21-pensioengerechtigde leeftijd (€ 589,11). Zijn uitkering wordt samengevoegd met de uitkering van Mieke.
-
Hugo valt onder de kostendelersnorm. Mieke telt niet mee voor aantal bewoners, Jan en Karel wel. Hugo heeft recht op 43,33% * normbedrag 21-pensioengerechtigde leeftijd (€ 589,11).
-
Karel heeft inkomen uit werk. Voor hem heeft de kostendelersnorm geen gevolgen. Hij telt wel mee als bewoner van het huishouden waarmee de bijstandsgerechtigden kosten delen.
Hoe is het overgangsrecht bij de introductie van de kostendelersnorm in de WWB geregeld? De beoogde inwerkingtredingdatum van de kostendelersnorm is 1 januari 2015. Het overgangsrecht van de kostendelersnorm omvat zes maanden. Het overgangsrecht geldt alleen voor belanghebbenden op wie de kostendelersnorm in theorie ook vóór 1 januari 2015 van toepassing zou zijn geweest. Ter verduidelijking zijn drie situaties weergegeven die van toepassing kunnen zijn op belanghebbenden die een bijstandsuitkering ontvangen vóór of na 1 januari 2015. Situatie 1: De belanghebbende ontvangt vóór 1 januari 2015 bijstandsuitkering en heeft reeds vóór 1 januari hoofdverblijf in eenzelfde woning met één of meerdere personen op wie de kostendelersnorm van toepassing zou zijn.
-
Op belanghebbende is gedurende zes maanden het overgangsrecht van toepassing. De kostendelersnorm geldt vanaf 1 juli 2015.
Situatie 2: De belanghebbende ontvangt vóór 1 januari 2015 geen WWB, heeft reeds vóór 1 januari hoofdverblijf in eenzelfde woning met één of meerdere personen. Na 1 januari 2015 ontvangt betrokkene een bijstandsuitkering.
2 De genoemde bedragen gelden op 1 juli 2014.
2
-
De belanghebbende valt onder de kostendelersnorm vanaf het moment dat de WWBuitkering wordt toegekend. Dit is ook het geval indien de WWB wordt toegekend na 1 januari 2015 maar voor 1 juli 2015. Het overgangsrecht is niet van toepassing op deze situatie.
Situatie 3: De belanghebbende ontvangt vóór 1 januari 2015 bijstandsuitkering en heeft vóór 1 januari 2015 geen hoofdverblijf in eenzelfde woning met één of meerdere personen. In de periode na 1 januari 2015 komt betrokkene in de situatie dat hij hoofdverblijf in eenzelfde woning met één of meerdere personen heeft.
-
De belanghebbende valt onder de kostendelersnorm vanaf het moment dat de woonsituatie is gewijzigd. Dit is ook het geval indien de woonsituatie na 1 januari 2015 maar voor 1 juli 2015 verandert. Het overgangsrecht is niet van toepassing op deze situatie.
De kostendelersnorm in de bijstand is op alle bijstandsgerechtigden van toepassing vanaf 1 juli 2015.
Wat wordt precies bedoeld met de term hoofdverblijf in dezelfde woning? Hier gaat het om de feitelijke situatie, waar iemand feitelijk zijn hoofdverblijf heeft. Daarbij is de registratie in het BRP (Wet basisregistratie personen) in eerste instantie lijdelijk en kan niet doorslaggevend zijn voor de beoordeling van de huisvestingssituatie. Komt men onder de uitzondering van de kostendelersnorm te vallen als men een zelfstandige woning huurt op basis van een commercieel contract? En als men met meerdere personen een woning huurt op basis van een commercieel contract? Als sprake is van een zelfstandige woning, waarbij verder niemand anders inwoont, komt men niet onder de kostendelersnorm te vallen. Als men met meerdere personen in dezelfde woning woont en sprake is van een commercieel contract (bijv een huurovereenkomst) dan kan men onder de uitzondering van de kostendelersnorm komen te vallen. Van belang is dat er een schriftelijke overeenkomst is en er een commerciële prijs is afgesproken, die geïndexeerd wordt. De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Tot slot geldt de voorwaarde dat ieder van de medebewoners ook een commercieel contract heeft.
3
Rubriek Tegenprestatie
Moet iedereen een tegenprestatie verrichten conform het wetsvoorstel WWBmaatregelen? De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigden opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. Er is dus geen sprake van een generieke verplichting die voor iedereen geldt. Dit biedt de gemeente de ruimte voor het leveren van individueel maatwerk. In de verordening geeft de gemeente aan wie een tegenprestatie kan worden opgelegd, en omschrijft inhoud, omvang en vorm ervan.
Mag een gemeente in de verordening vastleggen dat ze geen tegenprestatie uitvoert? Gemeenten hebben beleidsvrijheid om beleid te formuleren inzake het verrichten van een significante tegenprestatie. Dit betekent dat er weliswaar geen sprake meer is van een generieke verplichting die voor iedereen geldt. Gemeenten mogen echter in de verordening niet opnemen dat aan niemand een tegenprestatie zal worden opgelegd.
Er zou een Werkwijzer tegenprestatie worden opgesteld. Is die al beschikbaar en waar kan ik die vinden? In april jl. heeft de Programmaraad de Werkwijzer tegenprestatie op haar website gezet. Zie www.samenvoordeklant.nl
4
Rubriek Verplichtingen en maatregelen Welke maatregel moet worden toegepast indien de geharmoniseerde verplichtingen zoals opgenomen in het nieuwe artikel 18 WWB verwijtbaar niet worden nagekomen? De maatregelen bij het niet nakomen van geharmoniseerde verplichtingen worden door de gemeente in een verordening vastgelegd. Hierbij geldt dat bij een eerste door het college geconstateerde niet nakoming van een geharmoniseerde verplichting, een verlaging van 100% plaatsvindt van tenminste 1 maand en maximaal 3 maanden. Gemeenten hebben de vrijheid om ook bij de eerste niet nakoming van een verplichting de bijstand voor maximaal 3 maanden met 100% te verlagen op basis van het individualiseringsbeginsel. Hierbij geldt dat de gemeente uitdrukkelijk de bevoegdheid krijgt om bij verordening vast te stellen dat verrekening van het betreffende bedrag van verlaging kan plaatsvinden over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de volgende twee maanden, mits de eerste maand tenminste een 1/3 van dit bedrag wordt verrekend. Bij recidive (2e keer niet naleven zelfde verplichting of een of meer van de andere verplichtingen) ná deze periode volgt een (in duur) langere verlaging van de uitkering met 100% en voor ten hoogste drie maanden. Bij de volgende (3e) herhaling van verwijtbare niet naleving, wordt de maatregel het maximum van 3 maanden 100% verlaging. Dat blijft zo bij de volgende keren. Wel is er steeds een recidivetermijn van maximaal 12 maanden. Daarnaast geldt dat gemeente de beleidsruimte heeft om in individuele gevallen af te wijken van de in de WWB minimaal voorgeschreven verlaging van de uitkering. Dit betekent dat de gemeenten – gelet op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven - bevoegd zijn om te besluiten de maatregel op een lager niveau (tot nihil) vast te stellen. In dit kader is het geheel aan de gemeente om de te beoordelen of er daartoe, gelet op de bijzondere omstandigheden, dringende redenen aanwezig zijn. Wat in geval een uitzendbureau mensen weigert in te schrijven? Van belang is of het de betreffende persoon verwijtbaar is dat hij niet wordt ingeschreven. Een maatregel mag niet worden opgelegd indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hoe zit het met de naleving/handhaving inzake de verplichtingen betreffende kleding, verzorging en gedrag, met name bij jongeren met beperkingen? In de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is deze verplichting getypeerd als ‘je moet je kleden waar je naartoe gaat’. En dit verschilt natuurlijk van situatie tot situatie. Het betreft hier dus bij uitstek een verplichting waarbij de gemeente primair de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde moet beoordelen. Welke maatregel geldt indien een bijstandsgerechtigde zich zeer ernstig misdraagt jegens uitvoerders ? In de WWB wordt de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als een eigenstandige verplichting aan de bijstand verbonden. Met “tijdens het verrichten van hun werkzaamheden” wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de WWB. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen. Daarop is alleen het (reguliere) strafrecht van toepassing. Het is aan de gemeente om, met inachtneming van de gemeentelijke maatregelenverordening, de hoogte en de duur te bepalen van de verlaging wegens het niet nakomen van deze verplichting. Hierbij is het wettelijk kader inzake de maatregelen zoals dat geldt bij het niet nakomen van de geharmoniseerde verplichtingen niet van toepassing. De desbetreffende maatregel heeft een reparatoir karakter en doet niet af aan de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Met betrekking tot de proportionaliteit is het aan het college om maatwerk te leveren. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heeft de regering aangegeven van oordeel te zijn dat, in relatie
5
tot de ernst van de niet nagekomen verplichting, een maatregel in de vorm van een verlaging met 100% tot een maximale duur van drie maanden proportioneel is.
6
Rubriek Armoedebeleid Waarom worden per 1-1-2015 de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand beperkt ? In het regeerakkoord is afgesproken dat het armoede- en schuldenbeleid wordt geïntensiveerd. Dit houdt onder andere in dat voor dit beleid extra middelen beschikbaar worden gesteld. In 2014 € 80mln, en vanaf 2015 structureel € 100 mln per jaar. Het grootste deel van deze middelen komt beschikbaar voor gemeenten, die hieruit onder andere aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van bijzondere bijstand kunnen verlenen. Daarbij vindt de regering het van belang dat de bijzondere bijstand in zijn geheel terecht komt bij de mensen die deze bijstand echt nodig hebben. Daartoe worden de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand beperkt. Op die manier wordt alleen nog bijzondere bijstand verstrekt voor daadwerkelijk gemaakte kosten. Een individuele beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand maakt het mogelijk om op individueel niveau vast te stellen of de kosten waarvoor de bijzondere bijstand wordt aangevraagd, daadwerkelijk noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gemaakt worden en of de aanvrager deze kosten zelf kan dragen. Een individuele beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand biedt ook betere mogelijkheden voor een integrale aanpak van de problematiek van de belanghebbende en eventuele anderen in zijn of haar huishouden. Artikel 35 lid 1 (individuele bijzondere bijstand) wijzigt niet, waarom wordt er dan gesproken van een verruiming van de bijzondere bijstand? De verruiming van de individuele bijzondere bijstand vindt plaats door een extra financiële impuls te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Ook de beperking van de mogelijkheden voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand leiden tot een verruiming van de individuele bijzondere bijstand. Met de versterking van het individuele karakter van de bijzondere bijstand wordt beoogd de effectiviteit van de ingezette middelen te vergroten. De wetstekst van artikel 35 WWB is daartoe in het voorliggende wetsvoorstel aangepast. (nl. schrappen cat BB vormen en uitbreiding cat BB voor collectie aanvullende zorgverzekering door schrappen 110% norm) Zijn er voorbeelden te noemen van criteria voor het toekennen van de individuele inkomenstoeslag? De doelgroep betreft mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen en geen uitzicht op verbetering van dat inkomen hebben. Het is uitdrukkelijk aan gemeenten om in een verordening invulling te geven aan wat onder een “langdurig laag inkomen” wordt verstaan. De beoordeling van de vraag of de belanghebbende al dan niet uitzicht op inkomensverbetering heeft, is ook ter beoordeling aan gemeenten. Het verschil tussen de langdurigheidstoeslag en de individuele inkomenstoeslag is dat bij de laatste expliciet wordt aangegeven welke criteria bij de individuele toets in elk geval gehanteerd moeten worden. (namelijk “de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen”). Uit een verkennend onderzoek van de Inspectie SZW (eind 2010) is gebleken dat de referteperiode die gemeenten aanhouden voor het hebben van een laag inkomen, niet korter is dan 3 jaar en niet langer dan 5 jaar. Voorts blijkt uit dat onderzoek dat ongeveer 80 % van de gemeenten “laag inkomen” heeft ingevuld als inkomen tot maximaal 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Op basis van welke criteria dienen gemeenten vast te stellen of er zicht is op inkomensverbetering? De mogelijkheid tot het categoriaal benaderen van de doelgroep van de langdurigheidstoeslag en daarmee het risico dat de inkomensondersteuning tot een ongerichte verstrekking leidt, wil de regering voorkomen. Daarom is er in het wetsvoorstel expliciet opgenomen dat de gemeente bij de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag de individuele omstandigheden van belanghebbende moet beoordelen. In ieder geval moet de gemeente daarbij kijken naar de krachten en bekwaamheden van de
7
desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Mede aan de hand van deze weging van de individuele omstandigheden, stelt het college vast of de betreffende persoon naar het oordeel van het college al dan niet “zicht op inkomensverbetering” heeft en recht heeft op een individuele inkomenstoeslag. Mag bijzondere bijstand in natura worden verstrekt? Met de afschaffing van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand voor de kosten van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen te verlenen, is ook de bepaling vervallen dat deze vorm van bijzondere bijstand in beginsel in natura moet worden verstrekt. In feite kent de WWB – behoudens artikel 57 WWB - niet langer een bepaling die het verstrekken van bijzondere bijstand in natura mogelijk maakt. Artikel 57 WWB, maakt het mogelijk de (bijzondere) bijstand in natura te verstrekken indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Bijzondere bijstand wordt als hoofdregel verstrekt als een geldbedrag “om niet”. Het bovenstaande neemt niet weg dat de gemeenten in algemenere zin wel de ruimte hebben om bijzondere bijstand in natura aan te bieden. Een verstrekking in natura heeft immers tot gevolg dat de bijzondere bijstand, in lijn met hetgeen met het wetsvoorstel WWB maatregelen is beoogd, verstrekt wordt voor daadwerkelijk gemaakte kosten. Mede gelet op de jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp (ECLI:NL:CRVB:2011:BU7542) is het wel van belang dat de gemeente de belanghebbende er op wijst dat het hem of haar in beginsel vrij staat om te kiezen voor een geldbedrag ter hoogte van het geldbedrag dat in natura verstrekt. Hierbij geldt wel dat de kosten daadwerkelijk gemaakt moeten worden.
8