ONDERZOEKSVERLSAG
HOE MAKEN JONGEREN VAN 18 TOT 25 JAAR KEUZES MET BETREKKING TOT HUN GEDRAG?
Myrthe Koops 1604860 Madris Duric
DreamDiscoverDo JDE-SCONT.3V-13 PERIODE D
1
Inhoudsopgave Inleiding
Blz. 3
Relevantie Onderzoeksopzet Onderzoeksmethoden
Blz. 4 Blz. 5 Blz. 6
Deelvraag 1: Wat is een keuze?
Blz. 7
Deelvraag 2: Wat is gedrag?
Blz. 8
Deelvraag 3 : Wie zijn de mensen in hun
directe omgeving die ze beïnvloeden en van wie nemen ze gedrag over?
Deelvraag 4:
Waarom is het voor jongeren van 18 tot 25 jaar makkelijker om foutief gedrag te
Blz. 9
Blz. 10
vertonen?
Deelvraag 5: Welke motivatie technieken worden er gebruikt?
Blz. 11
Deelvraag 6: Hoe kunnen we het
Blz. 12
Conclusie Reflectie Bronnenlijst Bijlagen
Blz. 13 Blz. 14 Blz. 15 Blz. 16
gewoontegedrag van jongeren veranderen?
2
Inleiding Toen ik in de pubertijd kwam, heb ik het altijd lastig gevonden om keuzes te maken. Het ging om de kleinste keuzes. Wat wil ik op mijn boterham? Moet ik naar mijn opa en oma of naar mijn vriendinnen? Welk shirtje moet ik aan? Voor mij waren dit hele grote dilemma’s. Ik maakte er dan ook een erg groot probleem van. Toen ik het vak psychologie kreeg, vond ik het interessant dat er enigszins aandacht besteed werd aan keuzes maken. Toch wilde ik nog iets dieper ingaan op hoe keuzes nu precies worden gemaakt. Daarnaast vind ik gedragsverandering erg interessant om te bestuderen. Het vak Seminar geeft dan ook een uitgelezen kans om deze twee onderwerpen te gaan onderzoeken. Ik twijfelde eerst in hoeverre dit probleem CMD relevant is. Maar toen ik dieper in de stof dook, bleek dit ontzettend relevant voor de opleiding CMD te zijn. Hier kom ik in het verslag nog op terug. In mijn essay heb ik de theorie toegepast op het probleem dat jongeren op de faculteit Communicatie en Journalistiek roken op plekken waar het niet toegestaan is. Daarom heb ik in de bijlage een samenvatting zitten van interviews met de doelgroep. Ik hoop in mijn onderzoek erachter te komen hoe jongeren keuzes maken en hoe dit geuit wordt op hun gedrag.
3
Relevantie In het tweede jaar van CMD heb ik het vak Psychologie en Sociologie gevolgd. Dit vond ik een erg interessant vak. Mijn minor ga ik dan ook in Toegepaste Psychologie doen. Wat mij vaak bezig houdt, is hoe mensen keuzes maken. Ik vertelde in de inleiding dat ik zelf ook moeite heb met keuzes maken. Ik ben erg benieuwd hoe dit in zijn werk gaat en of dit bij pubers anders gaat dan bij volwassenen. Dit onderwerp is relevant voor de opleiding CMD omdat keuzes maken in alle taken binnen CMD voorkomt. Als individu is het belangrijk om bepaalde keuzes te maken. Welk concept wordt er gekozen? Welke kleur gebruik je bij welke website? Daarnaast is het ook erg interessant om te begrijpen hoe dit in zijn werk gaat bij andere mensen. Elke klant en gebruiker waarmee je te maken krijgt, maakt keuzes. Jongeren zijn een vaak voorkomende doelgroep. Het brein van jongeren werkt anders dan het volwassen brein, wat het lastig maakt om op de keuzes in te spelen. Daarom is het verstandig om te bekijken hoe het puberbrein werkt.
4
Onderzoeksopzet Hoofdvraag
Hoe maken jongeren van 18 tot 25 jaar keuzes met betrekking tot hun gedrag? Deelvragen
Wat is een keuze? Wat is gedrag? Wie zijn de mensen in hun directe omgeving die ze beïnvloeden en van wie nemen ze gedrag over? Waarom is het voor jongeren van 18 tot 25 jaar makkelijker om foutief gedrag te vertonen? Welke motivatie technieken worden er gebruikt? Hoe kunnen we het gewoontegedrag van jongeren veranderen?
5
Onderzoeksmethoden Ik heb tijdens het maken van mijn seminar verschillende onderzoeksmethoden gebruikt. Zo heb ik deskresearch. Ik heb veel op het internet en uit boeken gelezen. Een boek dat heel interessant was voor mijn onderzoek was ‘De menselijke beslisser’. Hier ging het vooral over hoe mensen keuzes maken. Door het boek ‘Het puberbrein binnenstebuiten’ kon ik dit goed toepassen op het brein van pubers. Ook was het boek ’Het beïnvloeden en veranderen van gedrag’ erg interessant. Hierin stond vooral informatie over hoe je het gedrag kunt veranderen, zoals de titel al zegt. Daarnaast heb ik vooral begrippen en verschillende basiselementen uit het boek ‘Psychologie en Sociologie’ gehaald. Naast de boeken heb ik veel algemene informatie op het internet gevonden. Op verschillende betrouwbare website, zoals de Encyclopedie en Mens en Samenleving, heb ik goede informatie verkregen. Ook heb ik met Aletta Smits gesproken. Zij gaf mij veel nuttige informatie en had ook goede bronnen. Zij geeft regelmatig presentaties wat betreft het puberbrein. Deze heb ik bekeken en hier heb ik ook veel kennis opgedaan.
6
Wat is een keuze? Wat is een keuze? Een keuze is het resultaat van een cognitief proces, waarbij de merites van meerdere keuzemogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen. Een keuze resulteert in de selectie van een van de meerdere keuzemogelijkheden. Tijdens het selectieproces kunnen zich ook nieuwe keuzemogelijkheden aandienen. Een keuze hoeft dus niet onherroepelijk te zijn. (Encyclo, 2015) Rationale keuze theorie De theorie gaat ervan uit dat mensen hun keuzes baseren op rationeel denken. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen een aantal keuzemogelijkheden. De uiteindelijke keuze is gebaseerd op een rationele, logische afweging van de verschillende opties, waarbij het maximaal haalbare voor het individu centraal staat. Het individu kiest dus wat voor zichzelf de gunstigste optie is. (Encyclo, 2015) Bewuste keuzes Mensen met meer bewustzijn maken bewustere keuzes, dat is een feit. Ze zijn zich bewust ervan dat zij kunnen kiezen. Zij beseffen ook dat de vrijheid om bewust te kunnen kiezen meer verantwoordelijkheid met zich brengt. Het gaat hier om gedrag dat het gevolg is van bewuste afwegingen en keuzes. Vastzitten Wanneer men het gevoel heeft vast te zitten in een bepaalde situatie of een bepaald gewoontepatroon dan komt dat dikwijls doordat men niet beseft dat er ook andere keuzes gemaakt kunnen worden en dat er meer mogelijkheden zijn. We zijn soms zo gewend geraakt aan pijn en ongemak dat we de neiging hebben om te denken dat het normaal is. (Minga. 2010) Onbewuste keuzes Je wordt hierdoor beïnvloed zonder dat je het in de gaten hebt. Onbewuste associaties sturen je gedrag, veel sterker dan altijd werd aangenomen. Je kunt er dus niet naar vragen, maar je kunt ze wel meten met non-verbale methoden. (Kruydenberg, U. 2014) Hersensystemen Er zijn twee soorten systemen in de hersenen die werken bij besluitvorming. Het deliberatieve systeem is het systeem waaraan we traditioneel denken bij bewuste, weloverwogen beslissingen. Dit systeem werkt per definitie op het niveau van het bewuste en is relatief traag. De menselijke hersens kennen echter ook andere beslissystemen, die samen het affectieve systeem vormen. Dit systeem werkt gevoelsmatig en snel, zonder dat we ons ervan bewust zijn. Het is hier dat zich reeds instinctieve reacties en ‘gut feelings’ hebben gevormd, nog vóór het deliberatieve systeem wordt geactiveerd. (W. Tiemeijer, 2009) Normen Keuzes maken heeft te maken welke norm er op een bepaalde plek geldt. Menselijk gedrag vindt per definitie altijd ‘ergens’ plaats, in een bepaalde omgeving. De omgeving is vaak automatisch verbonden aan ideeën over welk gedrag bij deze omgeving past. Normen behoren tot de belangrijkste sturingsmechanismen voor gedrag, vooral als ze geïnternaliseerd zijn. Dit gedrag wordt door de samenleving als ‘wenselijk gedrag’ gezien. Het effect dat andere duidelijk normatief gedrag vertonen ben je zelf sneller bereid om ook aan deze normen te houden. Deze normen kunnen ook gedeactiveerd worden. Als duidelijk is dat andere mensen normen niet belangrijk vinden, leid dit tot deactivering van die normen. Onderzoek van Caldini (1990) vertelt dat als mensen iemand anders afval op straat zien gooien de waarde van deze norm afneemt. Het gevolg is dat mensen meer geneigd zijn om zelf hun rotzooi op straat te gooien. 7
Wat is gedrag? Gedrag bestaat uit waarneembare handelingen, deze handelingen zijn direct waarneembaar voor anderen en voor jezelf. Daarnaast bestaan er niet-waarneembare handelingen of onbewuste handelingen. Deze handelingen worden beïnvloed door je innerlijk gedrag en je reflex. Denk hierbij aan dromen of nadenken. Veel gedragingen hebben een erfelijke basis. Hoe groot die invloed van de erfelijke factoren is, is niet precies vast te stellen. (E. Wijsman, 2009) Er zijn een aantal factoren die het gedrag beïnvloeden. - Fysische en geografische factoren - Fysieke factoren - Psychische factoren - Sociale factoren - Culturele en spirituele factoren Fysieke factoren Ons lichaam kan is belemmeren in ons gedrag. Als we bijvoorbeeld pijn hebben of ziek zijn. Psychische factoren Dit is een wisselwerking van lichamelijke en psychische factoren. Zo bestaat je zelfbeeld. Als je denkt dat je heel lelijk bent, gedraag je je onzeker. Soms hangt je psychisch functioneren af van de levensfase waarin je verkeert. Ook kun je denken aan bepaalde capaciteiten die men beheerst, zoals intelligentie of muzikaliteit. Culturele en spirituele factoren Vanaf onze kindertijd worden we opgegroeid met bepaalde waarde en normen. Zo zijn er veel verschillen te signaleren in gedrag tussen mensen van verschillende landen en culturen. Ook kunnen mensen sterk beïnvloed worden door hun geloofsovertuiging. Dit zijn de spirituele factoren. Fysische en geografische factoren Dit kan bijvoorbeeld het jaargetijde zijn of het klimaat. Op een zonnige dag zie je veel meer mensen buiten lopen dan wanneer het regent. Sommige mensen hebben elke winter last van depressieve buien. Het klimaat beïnvloed bijvoorbeeld je kledingkeuze of hoe woningen worden gebouw. Sociale factoren. Dagelijks word je gedrag beïnvloed door mensen. De mensen die het meeste invloed behoren tot de primaire groep. Hoe belangrijker bepaalde mensen voor je zijn, hoe meer je je op hen zult richten. Je neemt van hen van alles aan of over. Hun mening is voor jou belangrijk. Je stemt je gedrag dus af op de verwachtingen en het gedrag van andere mensen. Andere mensen fungeren ook vaak als imitatiemodel. We nemen bewust en onbewust gedrag van hen over. Identicatiemodellen zijn mensen die je niet alleen imiteert maar ook identificeert. Als peuter zal dat je juf zijn, maar later kunnen dit leeftijdsgenoten, buren, collega’s en vrienden zijn. (Wijsman,E. 2013) Je gedrag wordt bepaald door de wisselwerking tussen persoon en omgeving. Onder omgeving valt niet alleen fysieke context (waar staan tafels en stoelen) maar ook de sociale context. Waar andere personen zijn, bestaan ook andere sociale normen. (Wiekens, C. 2012)
8
Wie zijn de mensen in hun directe omgeving die ze beïnvloeden en van wie nemen ze gedrag over? De meeste jongeren verdelen hun tijd tussen thuis, school, overige opvoeders en hun sociale netwerken. In de thuissituatie hebben ze vooral te maken met hun ouders. Op opleidingen hebben de docenten invloed op de jongeren. Op internet, op straat en op het sportveld ontmoeten jongeren hun vrienden en kennissen: de sociale netwerken met leeftijdgenoten (peers). Zij zijn hun levensaders. Ook zijn de overige opvoeders die zich rondom jongeren begeven belangrijk. Peergroup Een peergroup is een groep mensen met ongeveer dezelfde leeftijd, sociale status en belangstelling. Bij jongeren heb je het dan over beste vrienden, klasgenoten, vrienden uit de buurt, teamleden en vrienden van vrienden.
(2009)
De impact van de peergroup wordt steeds belangrijker naarmate de jongeren ouder worden. De vriendschappen en netwerken met leeftijdsgenoten vertakken en verdiepen voortdurend. Veel pubergedrag kunnen we dan ook verklaren van uit de invloed van peers. (Nelis, H. 2009) Jongeren kunnen bij hun goede vrienden hun kwetsbare kant laten zien. Dit zijn de strong ties. Bij de weak ties willen jongeren zich sterk en zelfverzekerd voordoen. Ze vragen zich daarbij af hoe ze in de groep liggen en zijn vooral bezig met het profileren tegenover de groep. Ook leren jongeren belangrijke sociale vaardigheden van elkaar. Bijvoorbeeld luisteren, helpen initiatief nemen, eerlijk zijn, vertrouwen geven en geheimen delen. Als ze op het gebied van deze sociale vaardigheden achterblijven, lopen ze het grote risico uit de groep te liggen. De sociale oriëntatie van tieners vanaf 14 jaar verandert sterk. Omgaan met leeftijdsgenoten wordt veel belangrijker dan het vertrouwelijke contact met ouders. Morele keuzes worden dan ook meestal met het oog op leeftijdsgenoten gemaakt. Sociale invloed Met sociale invloed wordt het proces bedoeld waarbij een persoon de attitudes, cognities (gedachten) en/of het gedrag van een persoon verandert. Het is belangrijk om te weten of de beïnvloeders een zogenaamde machtspositie hebben. Met macht wordt de mogelijkheid of potentie bedoeld die een persoon heeft om invloed uit te oefenen. Ook kan het een rol spelen hoe jij denkt dat de te beïnvloedde persoon jou ziet. Als basisregel geldt dat mensen zich gemakkelijker laten overtuigen als ze iemand aardig vinden. Ook spelen geloofwaardigheid, aantrekkelijkheid en gelijkheid een rol. De overeenkomsten tussen de bron en degene die beïnvloed wordt zijn eveneens van belang. De inschatting van de te beïnvloedde persoon is doorslaggevend in zijn beslissing. Bij pubers is het bijvoorbeeld van belang om leeftijdsgenoten in te zetten om beïnvloed te worden. (Wiekens,C. 2012)’
9
Waarom is het voor jongeren van 18 tot 25 jaar makkelijker om foutief gedrag te vertonen? Pubers ondergaan verschillende fases binnen de pubertijd. 1. 2. 3. 4.
Lichamelijke en seksuele ontwikkeling Cognitieve ontwikkelingen; doorontwikkeling van hersenschors/cortex Doorontwikkeling van je eigen identiteit; ontwikkeling van de professionele identiteit Sociaal emotionele ontwikkeling; inzicht in jezelf in verhouding tot andere.
In de tweede fase leren de pubers om keuzes te maken. Dit start rond de leeftijd van 14 jaar en is niet klaar voordat de pubers 23 jaar oud zijn. De vaardigheid om keuzes te maken is dus pas laat in de puberteit voltooid. Ook leren ze in deze fase sociaal gedrag te vertonen, probleemoplossend vermogen te ontwikkelen en gaat hun geheugen beter werken. Pubers hebben in deze fase de neiging alle oorzaken aan andere toe te wijzen. Dit is de zogenaamde attributie theorie. Pubers zijn erg egocentrisch. Ze denken alleen aan hunzelf. Als jongeren keuzes maken zullen ze dus zoveel mogelijk voordeel uit hun keuze willen halen. Ook kunnen ze de gevolgen van hun handelingen totaal niet overzien. (Smits, A. 2014) Ze zullen dus sneller keuzes maken zonder na te denken over de consequenties. Hierbij komen we op de deontologische theorie. Deontologische theorie Volgens de deontologische theorie bepalen mensen wat goed is aan de hand van dit moment en deze actie zonder na te denken over gevolgen. Teleologische theorie stelt dat je juist nadenkt over de gevolgen van je actie. Aan de hand van het evalueren van de gevolgen, bepalen of het een goede actie is. (Encyclo, 2015) Bovendien wordt er gesteld dat jongeren elkaar minder corrigeren. De remmende werking is in de hersenen nog niet zo sterk aanwezig, waardoor ze zichzelf en andere minder afremmen en ontmoedigen bij risicovol gedrag. Ontwikkeling van de hersenen De hersenen beginnen zich zo te vormen dat jongeren gedrag kunnen gaan vertonen waarmee ze in de smaak vallen bij hun peergroup. Ze ontwikkelen sociale vaardigheden en inlevingsvermogen. En daarmee gaan ze volop leren en uitproberen wat wel en niet geaccepteerd wordt binnen de groep. Want de goedkeuring van vrienden is belangrijker dan ooit tevoren. Vrienden Vrienden zijn zo belangrijk dat 44.6% van de jongeren aangeeft dat ze alles voor hen zou doen. Dit is niet altijd goed, want één op de vijf jongeren geeft aan dat ze met hun vrienden wel eens dingen doen waar ze later spijt van krijgen. Hierbij is vriendschap een verklarende factor voor bepaald risico gedrag. Jongeren nemen dan ook andere beslissingen als ze onder emotioneel spannende omstandigheden keuzes moeten maken. (Nelis, H. 2009)
10
Welke motivatie technieken worden er gebruikt? De relatie tussen motivatie en gedrag Al van oudsher is men geïnteresseerd in de motieven van mensen. Zeker wanneer het om vreemd gedrag gaat, is het interessant om er achter te komen waarom iemand zich op die manier gedraagt. Om echt te weten wat iemand motiveert, is het belangrijk dat je de desbetreffende persoon beter leert kennen en begrijpen. Het verschilt namelijk per persoon welke motivatie er bij diegene speelt. Het woord motivatie komt van het Latijnse woord ‘motio’. Dit betekent beweging. Motivatie is een innerlijk proces. Maar soms valt motivatie af te leiden uit het waarneembaar gedrag. (Veron. 2008) Maslow Volgens de theorie van Maslow vormen je motivatietechnieken je gedrag. Je kunt pas een volgende behoefte gaan bevredigen als de lagere behoefte geregeld is. Je begint met je lichamelijke behoefte. Hierna volgt de behoefte aan veiligheid en zekerheid. Op de derde plek komt de sociale behoefte. Deze behoefte is erg belangrijk voor jongeren. Een behoefte is individueel en gebeurd meestal onbewust. Als iemand gehinderd wordt in het bevredigen van een behoefte, verdwijnt de zin om te werken. Het lastige is dat iemand soms niet precies weet welke behoefte nu om bevrediging vraagt. Dan lukt het ook niet om een doel te stellen. Je kunt een ander nooit een behoefte aanpraten. (Leren. nl. 2013) Als een puber dus niet aan zijn sociale behoefte komt zal hij/zij ook op een bepaald moment geen moeite meer doen om vrienden te maken.
(Zomer,W.-)
11
Hoe kunnen we het gewoontegedrag van jongeren veranderen? Waar jongeren moeite mee hebben Ons menselijk brein is pas rond ons 25e levensjaar volgroeid, tot die tijd maakt het brein allerlei ontwikkelingen door. Wat goed is om te weten bij het veranderen van gedrag is dat pubers geen helikopterview hebben. Hierbij geldt dat ze moeite hebben met overzicht houden, slechtere concentratie, moeite met keuzes maken en moeite hebben met anticiperen. Ook hebben pubers last van heftige emoties en kicks. Hierbij kun je denken aan stemmingswisselingen en roekeloosheid. Waar jongeren behoefte aan hebben Waar pubers wel behoefte aan hebben is behoefte aan duidelijkheid en structuur. Ook vinden ze het fijn om snel resultaat te zien. Daarnaast is uitdaging en flexibiliteit een belangrijke factor bij het veranderen van gewoontegedrag. De pubers willen enige vrijheid en zelfstandigheid hebben. (Nelis, H. 2009) Positief benaderen Het is erg belangrijk om de pubers positief te benaderen. Dit komt omdat het beloningscentra veel gevoeliger is dan het strafcentra. Het straffen van pubers heeft vrijwel geen zin. Het strafcentra is namelijk bijna onvindbaar in het brein van een puber. Voor eenzelfde effect moet de straf zes keer zwaarder zijn dan de beloning. Je moet zes keer zo zwaar straffen als belonen om gedragsverandering voor elkaar te krijgen. Je kunt dus beter de consequenties duidelijk maken om daarna met een beloning het probleem op te lossen. (Tiemeijer, C. 2009) Machtpositie Wat we hebben gezien is dat het belangrijk is om te weten of de beïnvloeders een zogenaamde machtspositie hebben. Deze personen zullen meer invloed hebben op het veranderen van gedrag van jongeren. Ook hebben we gezien dat mensen zich makkelijker laten overtuigen als ze iemand aardiger, geloofwaardiger of aantrekkelijker. Hiernaast is het bij pubers van belang om leeftijdsgenoten in te zetten bij het beïnvloeden. Deze factoren kunnen dus ook invloed hebben op het veranderen van het gedrag van de jongeren. Aandacht Ook is het van belang om van te voren aandacht te krijgen van de jongeren om vervolgens de boodschap over te brengen. Er zijn verschillende basisprincipes te onderscheiden, maar om werkelijk aandacht te trekken moet je altijd kijken naar de specifieke situatie en het individu. (Wiekens, C. 2012)
12
Conclusie Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag heb ik gekeken naar verschillende deelvragen. Uit deze onderzoeken is te concluderen hoe jongeren keuzes maken en welk gedrag ze daarbij vertonen. Dit wordt veroorzaakt door verschillende processen in de hersenen van pubers. Een keuze is het resultaat van een cognitief proces, waarbij de merites van meerdere keuzemogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij is de rationale keuze theorie, waarbij het maximale haalbare voor het individu centraal staat, belangrijk. Gedrag bestaat uit waarneembare handelingen, deze handelingen zijn direct waarneembaar voor anderen en voor jezelf. Daarnaast bestaan er niet-waarneembare handelingen of onbewuste handelingen. Deze handelingen worden beïnvloed door je innerlijk gedrag en je reflex. Denk hierbij aan dromen of nadenken. Keuzes worden beïnvloed door verschillende factoren. Zo heeft de peergroup een heel grote invloed op de jongeren omdat de vriendschappen voortdurend verdiepen en vertakken. Het gedrag wat de peergroup vertoont wordt dan ook snel overgenomen door de jongeren. De vaardigheid om keuzes te maken is nog niet volledig ontwikkeld bij de jongeren. Ook kunnen de jongeren gevolgen van handelingen slecht inzien. Ze zullen niet beseffen dat hun gedrag negatieve gevolgen kunnen hebben. Het gedrag wordt eveneens gestuurd door normen. Deze normen kunnen gedeactiveerd worden, wat invloed heeft op het gedrag van de jongeren. Een andere factor is dat jongeren elkaar minder corrigeren. Ook is de remmende werking in hun hersenen is nog niet ontwikkeld. De keuzes worden door deze factoren beïnvloed. Om het gedrag van de jongeren uiteindelijk te veranderen, moet men rekening houden met verschillende elementen. Hierbij is positieve benadering erg belangrijk en is het verstandig om de het beloningscentra in de hersenen te raken. Daarnaast werkt straffen vaak niet op een effectieve manier.
13
Reflectie Tijdens DreamDiscoverDo kreeg ik de kans om iets te onderzoeken wat ik zelf erg interessant vind. Hier had ik op het begin moeite mee. Ik wist tijdens mijn stage niet wat ik wilde en was erg op zoek naar wat ik precies wil binnen CMD. Ik kreeg na mijn stage advies om te kijken naar welke vakken in leuk vond in de afgelopen 2 jaar. Hier kwam het vak Psychologie en Sociologie uit. Tijdens dit seminar wilde ik dan ook verdiepen in dit stuk van CMD. Hierna ging ik op zoek naar een hoofdvraag. Omdat ik zelf in sommige gevallen last heb van geen keuzes kunnen maken, leek me dit erg interessant om uit te zoeken. Samen met Madris kwamen we op het idee om dit specifiek aan een probleem en een doelgroep te koppelen. Dit bracht me vrij snel op een eerste hoofdvraag. Om dieper onderzoek te doen naar mijn hoofdvraag heb ik eerst algemeen onderzoek gedaan. Ik onderzocht wat een keuze precies is en hoe gedrag hierop anticipeert. Ik werd doorverwezen naar Aletta Smits. Ze had veel goede bronnen voor me en wist er erg veel vanaf. Aan de hand van haar informatie heb ik mijn deelvragen nog specifieker kunnen maken. Ik heb ontzettend veel gelezen en geanalyseerd. Ook ben ik interviews gaan afnemen met de doelgroep. Met deze informatie ben ik mijn essay gaan schrijven. Ik ben erachter gekomen dat het best gevaarlijk is om een brede doelgroep te beschrijven. Je generaliseert heel snel. Toch zijn de processen die ik beschrijf op alle jongeren toepasbaar, alleen ieder individu uit dit proces op een andere manier.
14
Bronnenlijst - Wijsman,E.(2013). Psychologie en Sociologie. Amsterdam, Nederland: Noordhoff Uitgevers B.V. - Nelis,H. Van Sar,Y. (2009). Puberbrein binnenstebuiten. Utrecht, Nederland: Kosmos Uitgevers -
Smits,A (2014). College Puberbrein. Geraadpleegd op: 1 mei 2015.
- Leren.nl. (2013). Behoeftepiramide van Maslow. Geraadpleegd op: 26 april 2015. http://www. leren.nl/cursus/management/motiveren/maslow.html - J/M ouders. (2012) Pubergedrag. Geraadpleegd op: 2 mei 2015. http://www.jmouders.nl/ opvoeden/puberteit/pubergedrag. - Goldstein, J. Martin, J. Cialdini,H (2010). Overtuigingskracht. Amsterdam, Nederland: Uitgeverij Niewezijds. - Tiemeijer, W. Thomas,C. (2009). De menselijker beslisser. Amsterdam/Den Haag. Nederland: Amsterdam University Press. - Wiekens,C.J. (2012). Beinvloeding en veranderen van gedrag. Amsterdam. Nederland: Pearson Benelux bv. - Encyclo. (2013). Rationale-keuzetheorie. Geraadpleegd op: 30 april 2015. http://www. encyclo.nl/begrip/Rationele-keuzetheorie - Encyclo. (2015). Keuze. Geraadpleegd op: 30 april 2015. http://www.encyclo.nl/begrip/ KEUZE -
Crone, E. (2008). Het puberende brein. Amsterdam. Nederland: Uitgeverij Prometheus.
- Encylco. (2015). Deontologie. Geraadpleegd op: 3 mei 2015. http://www.encyclo.nl/begrip/ deontologie - Veron. (2008). Motivatie en gedrag. Geraadpleegd op: 30 april 2015. http://veron.infoteur. nl/specials/motivatie.html - Kruyenberg, U. (2014). Inspelen op bewust en onbewust gedrag. Geraadpleegd op 24 april 2015. http://www.panteia.nl/Expertise/Marketing-en-Communicatie/Bewust-en-onbewust-gedrag - Minga. (2010). Bewuste keuzes maken. Geraadpleegd op: 20 mei 2015. http:// mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/65425-bewuste-keuzes-maken.html - Veron. (2007). Wat is gedrag?. Geraadpleegd op: 30 april 2015. http://veron.infoteur.nl/ specials/gedragspsychologie.html
15
Bijlagen Conclusie interview met de doelgroep In mijn essay pas ik alle theorie toe op het probleem dat jongeren staan te roken op plekken waar het eigenlijk niet mag. In dit geval is dit op de plek voor de ingang van de Faculteit Communicatie en Journalistiek. Daarom heb ik de doelgroep geïnterviewd over het probleem om erachter te komen of de theorie ook in de praktijk klopt. Tijdens het onderzoek heb ik verschillende jongeren gesproken die staan te roken op plekken waar het eigenlijk niet mag. Ik heb hen een aantal vragen gesteld. Uit dit interview kwamen verschillende conclusies. Zo staan alle geïnterviewde jongeren onder het afdakje, omdat hun vrienden daar ook staan. “Als mijn vrienden op de plek staan waar er niet gerookt mag worden, ga ik niet in mijn eentje ergens anders staan. Als zij het doen, doe ik het ook maar.” Volgens drie van de vier jongeren is het gewoon gemak. “Het is het eerst moment dat je buiten komt en je een peuk mag opsteken.” Wat alle jongeren vertellen is dat als het koud is of het regent je gewoon onder het afdakje gaat staan. “Waarom zou ik in de regen en kou gaan staan als ik ook droog kan staan en een stukje warmte van binnen meekrijg. Dan is mijn keuze snel gemaakt” Als ik vraag aan de leerlingen of ze beseffen dat ze daar niet mogen roken, vertellen alle jongeren dat ze dit niet weten. Ook vertelt een geïnterviewde dat als je ziet dat het een gewoonte wordt dat je het dan zelf ook doet.
16