HISTORISCH EN ROMANTISCH ALBUM.
HISTORISCII EN ROMANTISCH
voor.
r.~:ïLLUSTl\EEr.D
DE'"
MET OP STAAL CEGllA VEEllDE PLATEN.
lIITGEGEVE'i
Door eenê Vereeniging vtm Vaderlamlsclte
Tl:
lPl~i?~!l}
ARNH EM,
DIJ
bV!)iilab\6.\}) 1)11 DDm;., 1851.
Schrijver~.
INHOUD. VAN HET
bladz. I. Maria Stuart . • • . . . . . . 8. De Communisten der zestiende eeuw. " 21. Turksche justitie en Fransche Justitie • , " 3'l.... De schoothond van keizerin Josephine • " 33. De blinde krijgsman. • . • • • . . " Herinneringen aan Noltinghamshire. - Het bosch Sherwood. - De oude Kerken. - Rabin Hood. 35. " 49. De Russische Hobbenjagers op de IJszee • . " 54. Herinneringen uit Napoleon's tijd . • • • • " 59. Zwarte Frederik. Silezische volksoverlevering " Edelmoedigheid van een galeiboef. • • . _ 63. " 65. Lissabon. • . • .'. . • . . . • • . " 68. Dé Nederlandsche volksplantingen in Denemarken. " Pius den Negenden en de gevangenen van het kasteel San Angelo. • 75. " 80. Robert FuIton • . . . • " 83. Spot en \'loek. . • . . " Lodewijk Filips in Finland 88. " 9.t. Mannelijke liefde. • . • " \)7. Olga, de invoerster van het Christendom in Rusland. " Belangrijke regtszaak. Proces der Princes van Denemar• • • • ken 1813. • • . . . I. • • 101.
"
bladz. 114. De schipbreuk van Medusa. . • . . . . . • Laat&te oogenblikken eens dwingelands. Volgens de beo rigten der oude schrijvers. • • • . . . • • 122. " Hoe Koning Hendrik de Achtste eenen Abt rundvleesch 126. leerde eten " 128. Anekdoten . . . . " 129. Waterloo. . • . • " Eene revue voor Napoleon 13\. " 147. Pepita. Een verhaal uit de Pampa " 190. lets over het Porcelein • . . . ",., 191. Anekdoten . • • . . . • Aan eene bruid. Haren bruidkrans beschouwende. 193. " 195. De ganzenhoeder van Beinheim. • . • , . • . " 207. De geweermaker uit Geneve. Verhaal eens Franschmans " 216. Eene Leeuwenjagt . • • . . . • • " De witte boetelingen van Somo Sierra. 221. " 225. Yuki de toovenaar. Chinesche legende. " 247. Athene.'. • . . . : . . • . " 249. Een voorgevoel. Het requiem van Mozart " Avontuur eens Hooglanders. • . . . • 254. " 257. De Maaijers. Naar eene schilderij van Leopold Robert. " Geschiedenis van een houten been. Verhaal van een oud krijgsman. . . . . . . • 258. " 291. De sledevaart • • • • . . . • " 301. De begoocheling van het hart. . • " 318. Maria l\Iendoz. Geene verdichting. " De weezen . . . . . . • • . 32a. " 331. De dochter van den kwaker. Amerikaansch verhaal. " 344. Opsporing van Kapitein FrankIin . • . . . . . . " 353. Anecdote. Vorstelijke menschelijkheid en bescheidenheid. " Cayetano, de smokkelaar. Herinneringen van de kusten 355. des Stillen Oceaans • • • • . • . " 382. De Schakel van ongeluk en geluk . • . . • .
"
Maria Stuart De blinde krijgsman Mafra. Olga
.
Waterloo De Porceleinentoren te Nanking De Bruid. De Akropolis te Athene De Maaijers. De Sledevaart . De Weezen. Titelplaat.
tegenover bladz.
" " "
" "
" "
"
"
" ,.
" " "
"
"
"
"
"
"
4. 33.
67. gO .
130. 191.
193. 247. 257. 2111. 327.
// /
rF
/1
"(
J Kncx vermaant Mana Stuart
Het leven der ongelukkige MARIA STUART, Iwningin van Fl'anlrl'ijk en Schotland, bevat zoovele buitengewone en treffende gebeurtenissen, dat het, wanneer men daarbij haar treurig einde in aanmerking neemt veel op een roman gelijkt; zij zelve ontwikkelde alle eigenschappen daartoe en speelde den grootsten staatkundigen en tragischen roman, dien men slechts met de vurigste verbeeldingskracht kan bedenken. Zij was schoon en vernuftig, maar van eene verI.efde natuur en liglzinnig. Koningin EUS!BBTII van Engeland haatte haar om hare grootere schoonheid en om de aanspraak, die zij op den Engelsehen troon als kleindochter van Koning HENDRIK den Zevende maakte. Weinige levens omstandigheden van vermaarde personen zijn tot nog toe met zoovele duisterheden omgeven gebleven, als het leven van MARIA van Schotland. Geboren op den 6 December 1542 erfde zij reeds weinige dagen na hare geboorte, door den dood van haren vader, Koning JAKOBUS den Zesde, den troon van Schotland; hare moeder MARIA DE GUISE bestuurde, gedurende hare minderjarigheid, het rijk als regentes ; eerst zes jaren oud zijnde , werd zij naar het hof van HENDRIK den tweede, Koning van PJ'ankrijk gezonden" waar zij eene uitstekende opvoeding genoot, door betalligheid en vernuft uitmuntte, maar ook die ligtzinnigheid en· zucht tot vermaken opdeed, welke later de oorzaken van haar ongeluk werden. Op haar vijftiende ja
2 'ovel'leed, en de jeugdige weduwe moest het geliefde Frankrijk vcrlaten, om de regering van Schotland zelve op zich Ie nemen. Smartel~k viel haar het afscheid van het land, waar zij hare jeugd had doorgebl'agt, en alsof de zee haar de stormen, die haar volgend leven bedreigden, wilde voorspellen, verhief zich op den eersten dag dm' reis een orkaan, die alles scheen te zullen verdelgen, ELISABETII van Engeland, wiens troonsbeklimming door hare vijanden en de Engelsche Katholieken niet (lIs wettig erkend werd, omdat zij uit het huwelijk van HENDRIK den Achtste en A:'!NA BOLEIN gesproten was, hetwelk door hen als onwettig werd beschouwd wos reeds gedurende het regentschap van MARIA'S moeder bezig geweest, den vlam des oproers en des burgeroorlogs in Schotland te ontsteken; thans zocht zü hare gevaarlijlle mededingster nog meer in het verderf te storten en verzamelde dus eene vloot bij Downs, onder voorwendsel, d(lt die tegen de zeeroovers moest I,ruisen, MARIA nam echter haren weg over Calais , misleidde hare vijanden en landde veertien dagen vroegel' dan deze haar verw(lchUen, namel~jk den 21 Augustus 1561 , in de haven van leith, in het land harer vade ren. EI' waren gcene toebm'eidselen tot hare ontvangst gemaakt; maar alles stroomde naar Leith, om de jeugdige, schoone koningin te huldi~en; slechts ruwe en door somberen godsdienstijvel' bezielde hoopen bezoedelden de vreugde van dezen dag, misschien de eenige, dien zij in S(J/totland gelukkig zoude doorbrengen. Nog eer de Koningin, die de Roomsch. h.atholieke godsdienst beleed, teruggekeerd was , had de hervorming in Schotland ten volle gezegepraold; de Puriteinen , vooral hunne leeraars, van wèlke JOH:'! lhox. de vool'Oaamste en bitlerste was en den meesten invloed uitoefende, scholden MARIA voor eene afvallige; van het niet minder door burger- en godsdiensttwisten verscheurde Frank· rUk was geene hulp te wac~ten en zij besloot dus op raad harer in Franlrrijk zoo veel vermogenden ooms, den hertog van Guise en den l,ardinaal van Lotharingen, hare wederpartijders en zelfs de gunst van r':L1SABETH te winnen; zij benoemde haal' natuurl~ken bl'Oeder JACOB graaf van AJurray en den staatssecretaris MAITLAND , die beide het vertrouwen der protestanten genoten tot ministers; maal' het wantrouwen der protestanten deliaat van El.ISATlETfl wa-
-3nm te diep ingeworteld, en toen MARIA, ondanks de luide te liennen gegevene ontevredenheid der betergezinde Schotten, den 19 Julij 1565 ten tweeden male zich in den echt vel'bond met haren neef Lord . HENRY DARNLEY zoon van den graaf LENOX, uil eene zijlinie van het huis STUART, en dus een bloedverwant van MARIA , steeg de misnoegdheid van alle partijen, Feesten en vermaken waren aan de orde van den dag. De Protestantsche geestelijken voeren op den [
-- 4 bl'agt. In Schotland ontnamen de misnoegden MARIA het rijksbestuur , hielden haar gevangen, en dwongen baar afstand te doen ten behoeve van haren onmondigen zoon. Door de misnoegden geheel overwonnen, nam 1\1.11,1.\ de vlugt naar Engeland, om bij EuSABETH bescherming Ie zoeken. Deze weigerde haal' te zien, eer zij zich van al de tegen haar ingebragte beschuldigingen gezuiverd had, liel MAnIA in naauwe verzekering houden en beloofde inmiddels haren bijstand aan de SchoLsche opstandelingen. MARIA schreef uil hare gevangenis aan ELIS.~BEl'rI, dat zij hare onschuld slechts aan haar alleen wilde bewijzen , maar zich nimmer aan andere regters zoude onderwerpen; ELISABETU daarentegen wilde .MARl A'S gevangenschap verlengen, omdat zU haar leven door de vele zamenzweringen der katholieken bedreigd zag, waarvan eenige ontdekt en bestraft wel'· oen, die met de bevrijding van MARIA in verband stonden, vooral was dit hel geval met de zamenzwering van BABE\'GTON; daar kwam bij, dat MARIA weigerde, hare kroon volkomen aan haren zoon af te staan; ook ontkende deze geenszins bare verstandhouding mei het pausselijke hof en andere vreemde mogendheden. Nadat men MARIA zeventien malen van gevangenis had doen verwisselen, werd zij naar het slot Fotheringlzay in hel graafschap Nort/lampton gevoerd, waar eene uit veertig der allnzienlijl\ste pairs en vijf opperregters bestaande commissie haar ter dood veroordeelde uil hoofde zij vreemd krijgsvolk in het land had willen brengen om zich te redden, en als -overtuigd van zamenzwering legen het r~ik van Koningin ELISABETH. Het parlement bevestigde dit vonnis. Men beweert, dat ELISABETU, door de bedreigingen van Frankrijk en Spanje versclll'ikt en de stem der nakomelingschllp vreezende, daarbij bedenkende. Wllt men cenel' vrouwen Koningin verschuldigd is. de uitvoering van het vonnis wilde uitstellen, jll zelfs het onedele middel bedacht, tcn einde het opzien eener openbare teregtslelling te voorkomen, om MARIA door vergif van kant te helpen, maar dat dit misdadige plan afsluitte op het vaste karakter van Sir AMiAS PAWLET, met de bewaring van l\1AIIIA te FotlwJ'inglzay belast. MARIA ver· 1l1lrn lIalll' doodvonnis met groote standvastigheid en hernam: "Ik (Lmk (A,JJ l dat hel [km b3!13agt een cÎ-nd3 te mak,~n, aan al de
-
;:; -_.
ellende en al het ongeiui, , die ik sede rt negentien jaren heb moelen dragen. Ik geef mijn hart en geweten rein in Gods handen over." Zij bragt met de grootste gelatenheid hare papieren in orde, en nam op de aandoenlijkste wijze van !lare dienaren afscheid; hare ldeederen verdeelde z~j , met uitzondering van hel prachtige gewaad, waarin zij sterven wilde, onder hare vrouwen, evenzoo hare juwee. len , na eerst de kostbaarste voor de koningin van Frankrijk en van Spanje, voor hare ooms en baren zoon uitgezocht Ie hebben. Zij gebruikte met eene be\vonderenswaardigc opgeruimdheid haren avond· maaltijd, sliep vervolgens eenige uren en bragt het overige van den nacht met schrijven en bidden door. De bijstand van een katholiek geestelijke was haar geweigerd geworden; daarentegen \vilde men haal' protestantsche geestelijken opdringen, die zij md vastheid afwees. De tusschenkomst der Fransche en Spaansche gezanten, om haal' leven te redden, haalte even weinig als hunne vorige pogingen. In den morgen van den noodlottigen dag (1 Februar'ij 1581) kwa. men hare getrouwe dienaren, om afschei,d van hunne gel iefde, on· gelukhige meesteres te nemen; onder hen bevond zich de oude hof· meester van haar huis, ford ANDREAS l\1ELVJL; hij wierp zich aan hare voeten en wrong troosteloos hare handen; MARIA, die de vroomheid des waardigen grijsaards kende, welke met de gebruiken en regelen del' Roomsche godsdienst mèer dan gewoon bektlnd was, verzocht hem, bij haar de plaats eens biechtvaders te beldeedcn. Na gebiecht te hebhen , ontving zij uit l\1E1. VILS handen eene hos· tie, door Paus PlUS den Vijfde gewijd en gezonden, en lang voor dit gewigtige oogenblik bewaard. Toen zij het heilige avondmaal gebruikt had, verscheen de sherif en Iwndigde haal' aan, dat het vreeselijke uur gekomen was. l\lulU beval, dat men een Idein, elpenbeenen I{ruis van het altaar in hare slaapkamer naai' de zaal, waar zij sterven moest, brengen zoude, en volgde zelve met een kalm / gelaat, steunende op de schouders van twee harer bedienden; want door hare lange gevangeschap viel bet gaan haar moeijelijk. De graven van Sltrewsbury en Kent, de uilvoerders van het vonnis, bevalen, hij het binnentreden der met
-- ij -
zwart hehangen zaal, waar het schavot stond, dat de kamervrouwen en overige bedienden van MARU zouden terugbIÜ'len, uil vrees, dat hun gejammer en geschrei het al\elige van hel schouwspel mogten vermeerderen; op dringend verzoell: van MARIA echter werd aan eenige vergund, getuigen van haren dood te zijn. Toen de deken van Petel'bol'ouglt haar, zoo mogelijk, nog in de laalsle oogenblikken haars levens tot het protestanlsche geloof zocht te bekeeren, verzocht zij hem, zich om haar niet te belmmmeren , daar zij niet zou wankelen, maar in het roomsch-katholiek geloof sterven. Hierop bad zij voor hel heil harer ziel, voor haren zoon en eindelijk ook voor EUSABETH, wie zij alles vergaf. Vervolgens liet zij zich door hare vrouwen onlkleeden, toen een der scherpregters haar opperkleed wilde losmaken, zeide zij. met eeneu glimlach, dat zij aan zull,e dienaren niet gewoon was. Hare oude voedslei' , HANNA KENNF:DY bond, snikkend en. half onmagtig, haar den doek voor de oogen, waal'lla l\:JARlAnedel'knielde en de woorden sprak: "Heet', in uwe handen beveel ik mijnen geest!" Toen dè scherpregIer het schoone hoofd had afgehouwen, hief hij het op en riep, volgens het gebruik: "MARIA STUART iiJ dood; leve onze Koningin ELISABETIl !" waarop de graaf VAN KENT met luider stemme antwoordde: Mogen alle hare vijanden zoo omkomen! Aldus stierf Schotlands koningin, MAIlIA STUAIlT, in het zes en veertigste jaar haars levens, het negentiende harer gevangenschap, nadat zij voor hare misstappen met· het ongelukkigstè lol geboet had. MAIl!A vereenigde, zelfs volgens het gevoelen barer vijanden; de schitterendste eigenschappen van den geest met eene uits~ekende bevalligheid en schoonhflid des ligchaams. In haar veertiende jaar hield zij in den Louvre te Parijs, in tegenwoordigheid van het rz;eheele hof, eene Lalijnsche redevoering ten betooge dat beschaving van den geest en kennis de belworlijldleden eener HOUW verhoogen; ook in de Fransche dichtkunst was zij niet onervaren. Weinige uren voor haren dood vervaardigde zij
regeien :
de volgende Latijnsche dicht-
-- 7 -
o
Domine Deus
Spefél\,j in Fe:
o
Care me JEStT Nunc libera me. In dura catena ln misera poena Desidero Tc; Languendo. gemendo. Et genuflectendo Adore, imploro, Ut libCl'es me. Haar lijk werd in de hoofdkerk van Pelerbor01lgft bijgezet, maar later op bevel }wars zoons naar TVestminster geb ragt , waar hij een gedenkteeken voor haar liet oprichten. Toen de tijding van haren dood te Londen kwam, werden de Idokken geluid en vrengdevuren ontsloken, alsof nu cen groot geVaar yan Engelands Koningin geweken was. ELlSilBETH zelve kon een diep gevoel van smart en misschien van berouw niet verbergen. Zij beschuldigde voornamelijk 1Iill'en kanselier DAVJSOX, dat hij, zonder haren wil het bevel lot lVLH\I.~'S lereglslelling had gegeven, en z\j het vonnis slechts had onderleekend , um aan het verlangen harer vrienden toe te geven. ,DHlSO:'i ontving bevel zich nimmer weder onder hare oogen te vertoonen. Of die droefheid en dat berouw waar of geveinsd waren, Iwn God alleen beoordeelen. Navolging der boven medegedeelde Latijnsche dichtregelen Véln MAllIA STlJART.
o
Remelsche Vader! Mijn hoop was op u, o dierbare Heónd Verlos m~i toch nu. In ketens geklonken, In jammer verzonken, Verzucht ik naar u. Gebroken Van harIe, Kniebuigend , vol smartc, Aanbid ik en bid ik, Verlos m~j loch DU.
H.•l. ROOSE1300M.
Eenige jaren na de godsdienstige omwenteling, door LUTIIE R tot stand geb ragt , barstte met de snelheid des bliksems, de dusgegenoemde boerenkrijg in Duitsckland los; De misnoegdheid der boeren :-vas evenwel geen stellig gevolg van de pogingen van LUTIIER. Hunne grieven tegen de misbruil(en van het leenstelsel dagteekenden lang vóór de hervorming. Er hadden opstanden plaats in bijna alle Duitsche landen, vooral in Zwaben, waar het verbond des burgers den hertog ULRICH verdreef. De godsdienstoorlog, door de Luthersche vorsten tegen Rome ondernomen, had eene afleiding verschaft aan de verschillende vereenigingen en verhonden der boeren; maar deze afleiding was van korten duur. Weldra plaatsten vurige ijveraars, uit de Luthersche kerk voortgekomen, zich aan het hoold der boeren. LUTHIlR had de leer van Roms bestreden, zijne vermetele leerlingen bestreden de leer van LUTHm. Men noemde hen Wederloopers omdat zij, geene godsdienst zender het geloof toelatende, zich tegen den kinderdoop verzetten en alle aanhangers hunner leer herdoopten; maar inderdaad waren zij communisten. De gemeenschap van bezittingen is eene hunner meest aangenomene grondstellingen. Wat de staatkundige instellingen aangaat, waren de Wederdoopers het onder elkander niet eens. Eenigen ontkenden alle staatkundige en godsdienstige maglen buiten hun geloof, en predikten openlijk de verdelging der Katholieken en der Luthersehen ; anderen, meer vredelievend gezind, onderwierpen zich aan de overheden huns lands; De leerstellingen der Wederdoopers
9 waren noodlottig voor de boeren. Niet alleen joegen zij de yorsten van alle landen tegen hen in het harnas; maar in Duitsc1tland zelf, kon de burgerijen. die gereed stonden de boeren tegen de leen heerlijke regten des adels te ondersteunen, de zijde des laatsten tegen de eersten niet volhouden. De boeren werden verslagen, niet zoo zeer door de inspanningen hunner vijanden, als door de tweedragt onder hunne eigene opperhoofden, die het oneens waren zoowel over de grondstellingen der Jeer als over de wijze van oorlog voeren. Vermetele mannen maak. ten va n den oorlog gebruik om zich als hoofden van vrijkorpsen op te werpen Binnen weinig tijds ontaarde de boerenkrijg in een oorlog van vrijbuiters. Eindelijk bezweken z~ vuor hunne vijanden. Na het eindigen van den boerenkrijg verspreidden de Wederdoopers zich, sommigen in den Elzas, eenige in Silezië, en vele andere vestigden zich in grooten getaIIe in de Nederlanden. Te Straatsburg bewaarde l\hLClIIOR HOFFJUNN. Op zijne reizen wijdde hij KNIPPHRDOLLlNG, kleedermakersknecht te lIJunsler, Deze laatste was reeds door de Zweedsche regering uil Zweden verwijderd geworden. Gedurende den oorlog was de stad Munster, de hoofdstad van Westfalen, eene soort van Iwrkelijke republiek, in opstand gekomen tegen de magt van den vorst-bisschop en zijne veertig kanun. niken. De opstand had plaats onder den kreet van Leve de hervorming! Het volk so mde zijne grieven op in een protest van dertig artikels_ In een daarvan kwam het op tegen de mededinging der nonnen· en monnikenkloosters met de ambachtslieden. IJ et pro. test was opgesteld door ROTBIANN, Luthersch predilwnt ,onmiddel. lijken leerl ing van LUTIIER, en laler een der hoofden van de We· derdoopers. ROTTJIANN werd onde rsteund door de vrijzinnige ,en hervormde bul'. gers, vooral door den burgemeester HEmlANN TYLBEK en den Syndi. cus VAN WIJK, die van Bremen naar lrJunstel' geroepen was, met het doel, om de magt van den vorstbisschop te fnuiken. Deze oorlog tegen de geestelijkheid duurde versr,heidene jaren; eindelijk behielden de Lutherschen, met ROTT:\I,\~N, TYLBECK aan bel
-- 10 hoofd, de overhand, dank zij den opstand del' hervorming. De bisschop en zijne kanunniken wareu genoodzaakt de stad te verlalen en zich te Wollbek, vijf mijlen van lIfunster te vestigen. In deze onlusten speelde KNIPPElWOLLING slechts eene ondergcsehilde rol; maar weldra werd zijne partij versterkt dooI' de aankomst van twee profeten der Hollandsche \Vederdoopers, JAN MAT,'IUJSZOON en JAN BEUKELSZOON. De eerste vroeger bakker te Haarlem, was een leerling van STORen en van HOFHIAi\"N. Hij was vol ijver en voor geweldige maatregelen. Even als alle Wederdoopers , onder wier leerstellingen, o.ok deze behoorde, dat elk christen pl'ofeet en koning kon zijn, profeteerde ook MAT1'HlJSZOON en" geraakte in verrukl,ing. Evenals de meeste W ederd oopers einde lijk, had hij door vele landen gezworven en sprak hij verscheidene talen. Hij l,wam te iJ/unster met zijne vrouw 01HRA, die door hare blonde schoonheid er. door haren geloofsijver uitmuntte. JAN BEUKELSZOON van Leiden \vas later dan l\IATTHiJSZOON te lIJunster gekomen en kleedermaker van beroep geweest. Maar jong, schoon, vol vuur en eerzucht had hij het verlaten en zich eerst naar Londen, toen naar Lissabon, van daar naar Rotterdam en vervolgens naar Lubeclr begeven. In deze laatste stad huwde hij met de vrouw van den scheepskapitein. Later I.eerde hij naar Leiden terug, waar hij de herberg de drie haringen hield. Dam' deze herberg veel door de zwervende Wederdoopers bezocht werd, omhelsde JAN hunne ge· voelens en beproefde den Bijbel. H~j had reeds eene zekere vermaardheid verworven door het maken van liederen. Hij bezat eene groote vlugheid van. begrip. Eenmaal Wederdoopel' , liet hij zijne vrouw zitten, profeteerde en begaf zich naar .A/unster, waar de omwenteling juist eene schitterende overwinning behaald had, kort na den val der boeren. Hij héld tocn den ouderdom van vijf en twintig jaren bereikt. l\hTTIJIJSZOON en BEUKELSZOO:i hadden eenen grooten invloed op ROTTMANN en TIJWEl,. De eerste helde klaarblijkelijk tot de 'Veder. doopers over; de tweede, schoon veel voorzigtiger, was daarom niet minder voor hen ecu nl:Jgtig beschermer. HOT'DI.U:\ hild reeds
-
lel -
verscheidene nonnenkloosters opgeheven. l\'lATTHIJSZOOl( wijdde hem weldra met den vuurdoop in, niet zonder hem eerst met water herdoopt te hebben. Ziehier de beschrijving van den vuurdoop, door den tijdgenoot KERSSENBROK. "Mannen, vrouwen, jongelingen, meisjes vereenigden zich in eene zaal, welh:e door eene zeer rijke weduwe te Afunster, die tot de Wederdoopers was overgegaan, daartoe geleend werd. In het midden der zaal bevond zich een kandelaar met vele lichten. Bidstoeltjes waren in alle hoeken geplaatst. MATTHIJSZOON profeteerde o.ver de schepping der wereld. Allen mannen en vrouwen, zochten in geestverdrukking te geraken en zich door inspanning van den geest tot de geheimen der schepping te verheffen. Gedurende de uitbreiding van de leer der \Vederdoopers, die door den burgemeester TlJWEK geduld en beschermd wCl'den, had de bisschop Katholieke priesters gezonden om de leerstellingen der Luthersehen en der Wederdoopers te bestrijden. Meer dan eens eischte de bisschop VAN TULBEK de verdrijving van ROTTMANN en der Nederlandsche Wederdoopers. Maar TIJLBEK, zich op de tegenwoordigheid der Katholieke priesters beroepende, wendde zijne onpartijdigheid voor, en verzekerde den bisschop van zijne verknochtheid. Doch toen eindelijk het dweepzieke volk de Katholieke en Lutersche predikers de stad uitgejaagd had, deed de vorstbisschop een beroep op de boeren uil de omliggende dorpen van Alullster, en steunende op hel welgezinde gedeelte der burgerij, verscheen hij onverwacht met eene snel bijeen. gebragte legermagt voor de poorten zijner hoofdstad. In de stad zelve was eelle worsteling onvermijdelijk geworden. Den 22 Februarij 1534 geraal\ten de Wederdoopers met de andersdenkenden, zoowel Katholieken als Lutherschen handgemeen. De Wederdoopers delfden hel ondel'spit. Den 23, kwam de bisschop met zijne krijgsrnagt aan. Toen trad TlJLBEK als scheidsman in hel midden lusschen de verschillende partijen met hel schijnbare doel, om den burgeoorjog Ie voorkomen en raadde den Lutherschen • zijne vrienden, den nede met de Wederdoopers te sluiten, onder
-
12-
belofte, dat hij ze zoo spoedig mogelijk zoude wegjagen. Hij schetste hen vooral de noodlottige gevolgen, welke de terugkomst van den bisschop, door eene vreemde krijgsmagt vergezeld, ook voor hen, zou hebben. De vrijzinnige burgers lieten zich door de welsprekend. heid van TIJLBEK overreden en sloten vrede meI de Wederdoopers. De Katholieken, daardoor onmagtig geworden, verlieten de stad en begaven zich naar den bisschop, die, niet magtig genoeg, den tegenstand te overwinnen, terugtrok, en de stad aan haar eigen lot overliet. Den vier en twinligsten Februarij zetten de Wederdoopers , zonder slag of stoot meesters van de stad, de stedelijke regering af. KNIPPERDOLLING werd in plaats van T/JLBEK tot burgemeester benoemd. AI de kerken werden geplunderd, de heelden en schildel'ijen vernield de hoel{en en archieven verbrand , en al hel goud en zilver tot gemeenschappelijk goed verklaard. Deze wanorde duurde tot den zeven en twintigsten. Op dien dag riep M<\TTHIJSZOON het volk {lP de marld bijeen en deed het volgende voorstel: Alzoo de christelijke republiek door Gods genade oritstaan is, maar van geen langen duU!' kan zijn, uit hoofden der talrijke sekten en gevoelens, die haar verdeelen, zoo is hel wil des Vaders (namelijk de wil Gods) het nieuwe Jel'Usalem {Munster) te zuiveren van alle onreinheden. Mijn raad is dus, alle alle Katholieken en Lutherschen om te brengen, opdat de godde. lijke republiek slechts een enkel ligchaam van heilige Israëlieten vorme. eene maatschappij van ware Christenen, in staat God zonder eenige hindernis te dienen." KNIPPERDOLLING verzette zich tegen dezen barbaarschen raad. "Het zoude onvoorzigtig zijn, zeide hij, het bloed te storten van hen die ons geen het minstel{waad gedaan hebben. Daarenboven zouden alle vol!{eren der aarde zich tegen ons verbinden, indien wij met zulke wreedheden begonnen." Het gevoelen van ,Klli[PPERDOLLING behield de overhand. De doodstraf werd in ballingschap veranderd. Dien ten gevolge werden allen, die weigerden zich te lalen her. doopen, de stad uitgedreven. Den volgenden dag vereenigden zich de Wederdoopers cn hielden ccne algemeene jagt. Eenige duizenden
-13mannen, \'rouwen en l,inderen werden dien zeilden dag, terwijl eene felle koude heerschte, bij gehcele troepen uit de stad gejaagd. Zij mogten niets van hunne goederen 0 f bezittingen medenemen. Velen namen den doop aan. Men moest de toegevroren rivier open hakken, om hen in het water te kunnen dompelen. De geschiedenis heeft het antwoord eener vrouw bewaard, WERNEKE genaamd, die, door ROTnlANN in den naam van God herdoopt, hernam: "In den ~aam van God ben ik reeds gedoopt, het kan dus nu niet anders dan in den naam des duivels zijn." De muren van het kasteel werden doorgeslagen, om gemeenschappelijke woningen daar te stellen Er werden bevelhebbers benoemd, om voor de verdediging der stad zorg te dragen. KNIPPERDOLLING en RIBBEN BROK , zijn ambtgenoot, vaardigden een manifest uit aan alle christelijke broeders in het heelal, kinderen van ABRAHAM, om hen uit te noodigen met hen gemeene zaak te maken tegen de goddeloozen en onreinen. Men riglte een regement buksschielers op uit de jongelieden van 12 tot 17 jaren. MATTl/lJSZOON, ijverzuchfig op de magt van KNIPPERDOLLlNG, verkondigde de gemeenschap van alle goederen en benoemde zeven overlieden over al de goederen der stad. Hij zocht naar een middel om zijn alvermogen te vestigen en vond het dien eigen dag. Daar zekere HUBERT RUSCHJlR, een hoefsmit, met den vreemden profeet en zijne gemeenschap van gekken spotte; liet l\1ATTHIJSZOON hem grijpen en bescbuldigde hem bU bet volk van godslastering. "Er moet een voorbeeld gesteld worden, zeide hU, opdat de misdaad van dien ellendeling niet op de gebeele gemeente terugvallen. De tijd is gekomen, gelijk de Bijbel zegt, de ger~gtigbeid Gods begint." TIJLBEK kwam tegen deze uitspraak op. "Het is niet geoorloofd zeide h:j, dat een mensch tegelijk aanklager en regt er zij." De profeet, door zijne trawanten geholpen, liet TIJLBEK vatten. Men bond bem, om hem naar de gevangenis te voeren. In dit oogenblik drong JAN van Lrtiden door de menigte been en riep: "Deze HUBERT is een ellendeling hij zal geene genade voor God vinden. Hij sterve! God beeft mij de magt gegeven om allen
-l-l-
te dood en , die zich tegen zijne wet en zijnen wil vel'Zetlen." Dit zeggende trok hij zijn zwaard en zwaaide het over het hoofd van HUBEuT. MATTHIJSZOON, ziende dat de woorden van zijnen vriend JAN het volk bevreesd hadden gemaakt nam zijne speer en doorstiet HUBERT, die aan zijne voeten lag; en daal' de ongelulikige niet spoedig ge. noeg den geest gaf, ontzielde de pI'ofeet hem door een schot met eene buks, die hij eenen zijner trawanten uit de hand rukte. Hierna zong men lofliederen ter eere Gods. Deq volgenden dag verzamelden zich verscheidene arme. familiën , die beschuldigd waren, dat zij hun gelul, niet overgeleverd hadden, in eene kerk, die zij met haar geschrei en gejammer vervulden. M.HTHIJSZOON verseheen , viel op zijne knieën, bad, stond op, en zeide eindelijk dat God, door zijne tusschellkomst, zijn volk vergiffenis had geschonken. DenzelfdtJn dag werden alle boeken in de stad, met uitzondering des Bijbels, op den brandstapel verbrand. Van toen af was MATTHIJSZOON , in zijne hoedanigheid van profeet , meester del' stad. De magt van KNIPPERDOLLING had acht dagen geduurd. Inmiddels kwam de bisschop met geregelde (roeyen voor de stad en belegerde die. Van beide kanten was de strijd hardnelikig. De Wederdoopers verdedigden zich moedig. Hunne uitvallen waren bijna altijd gelukkig in het begin van het beleg. Eensklaps verkondigde l\'iATTHIJSZOON, dat God hem in eenen droom vel'schenen was, en hem verklaard had, dat hij op den eersten Paaschdag eenen uitval moest doen, om de vijanden te verdelgen. Verscheidene geschiedschrijvers beweren, dat BEUliELSZOON , die verliefd was op de vrouw van .MATTHIJSZOON, dezen dien troll\velooze raad gegeven had. Wat daarvan zij, l\I.UTHIJSZOON deed, met een twaalft
15 -
gen Geest tot profeet verkozen was; eindelijk dat MATrHJJSZOO~, het hart met een zwaard doorboord , hem acht dagen geleden, in den droom verschenen was, hem met de magt van profeet bekleed en verzocht had zijne weduwe DIVARA te huwen, ofschoon hij eentl vrouw te Leiden had achtergelaten. K"JPPERDOU:ING, in wiens huis JAN van Leiden woonde en die met hem was overeenkomen l\IATTHIJSZOON te doen vallen, bevestigde alles; en ZWOel' , dat JAN hem den volgenden morgen dien droom had medegedeeld. JAN van Leiden werd dus tot profeet uitgeroepen, en KNIPPERDOLL ING drager des zwaards, dat is te zeggen opperregter met magt over leven en dood. Hij bediende zich van zijne nieuwe mag! om de slooping van alle kerktorens te bevelen, volgens de wourden der schrift, dat het hooge vernederd en het nederige verhuogd zou worden. Zijne bevelen werden zoo goed ten uitvoer gebragt , dat de bouwlieden , met dezen arbeid belast , onder de puinhoopen bedolven werden. Den daarop volgenden dag schafte JAN van Leiden de staatsregeling van l\I.~TTHIJSZOO~ af en gaf eene nieU\ve. Deze stelde twaalf oudste van Israël in. TIJLBIlK bevond zich onder dit getal. Hij was zoo vernederd, dat hij de knieën des profeels omhelsde, om zijnen zegen te vragen. De twaalven begonnen met een openbare edict en met eene staatsregeling van 33 artikels, gevolgd door een nIeuw manifest, gerigt aan alle volken, en in het bijzonder aan de soldaten, welke de stad Sion (Munster) belegerden. De oorlog werel intusschen met afwisselende l,ans voortgezet. De vorstbisschop verwachtte geld en versterking. Twee maanden na de afkondigiög der staalsl'egeling, verrasle een overgeloopen soldaat, die, om bekeerd le worden, in het huis van den profeet zijn verblijf hield, zijnen nieU\ven meester in het bed der dienstmaagd van I{N!PPEIlDOLLlXG. Dit schandaal gaf aanleiding tot het zamenroepen van den groolen Raad, waarin de profeet openlijk voorslelde , dat ieder man het regt zou hebben, meer dan eene \TOUW te huwen, aangezien den schrift den mensch beval zich te vermenii)\'uldigen, en dat. ccne enl,cle vrouw, al WilS het slechts
-
16 -"
gedurende den lijd harer zwangerschap, een beletsel was, hetwelk met dit bevel des Heeren streed. Alzoo ROTnIANN, KRECIITI:'iG, ook een prediker, en KNIPPERDOLLING van ditzelfd e gevoelen waren, werd de veelwijverij als een regt afgelwndigd. Maar het volk verzette zich daartegen. De vrouwen vooral deden zich door haren tegenstand opmerken. De strijd duurde eenen geheel en dag, eindelijk behielden de voorstanders der veelwijverij de overhand. Vijf en twintig opstandelingen onder welke vijf vrou' wen werden door KNIPPERDOLLING eigenhandig onthalsd; zeventig werden doodgeschoten. Het christelijk huwelijk, als zijnde een huwe. lijk van onreine belangen, werd afgeschaft; het geestelijk huwelijk des B~ibels hersteld. Elke ongehuwde vrouw, welke door eenen Wederdooper met deze woorden aangesproken werd: "Mijn geest begeert eene hei1ige verbin dtenis met het hulsel van uwe ziel," was genoodzaakt zijne vrouw te worden. Verscheidene, die al spollend \veigerden, werden onthalsd; andere werden in de gevangenis van Rosenthal opgesloten. De kleederdragt der beide seksen werd veranderd. De profeet zelf nam achttien· vrouwen, onder welke DIVARA, de schoone weduwe van MATTllIJSZOON. Naauwelijl<s had deze zaak haar beslag, of er stond eensklaps een nieuwe profeet op, DUSllNTSCIiAUER gehaeten, van Wal'end011, die Verklaarde door God gezonden te zijn, om JAN van Leiden tot Koning van Sion en van het heelal te zalven. Deze kroonin~ had werkelijk plaats, ten spijt van KNIPPERDOLLlNG, well,e tot luitenantgeneraal des konings werd benoemd. ROTT~IANN ontving de waardigheid ven eersten redenaar des Konings. TIJLBEK bevond zich onder de kamel'heeren. De twaalven veranderden op nieuw vaR kleed ing. De koning deed zich volgen door acht en twintig trawanten in blaauwe en raode Ideeding , en door eene menigte ambtenaren, die allen zich een gewaad aanschaften, zooals hunne verbeelding hen dit ingaf. De. tijdrel,ening werd veranderd. Men noemde de zeven dagen met 1e zeven eerste letters van het alphabet. De zondag werd op ~aturdag gesteld, volgens het voorschrift des Ouden Vcrbonds.
-
17 '-
Een troon del' geregtigheid, werd op het marktplein opgeng lederen woensdag begaf de Koning, door KNIPPERDOLLIXG en KRECI TING, die zijn l,anselier was, gevolgd zich in pleglgewaad naar hE marktplein, om regt over zijn volk te spreken. De klagers ware mannen, die hunne vrouwen beschuldigden hen de huwelijkspligte geweigerd te hebben, of vrouwen, die hunne man[}en wegens vel onachlzaming of onmagt' aanklaagden. Er waren geene andere pre cessen, want de geheeIe stad leefde "an de aalmoezen des Koning~ Twee vrouwen werden ter dood veroordeeld, omdat zij de veelmar nerij gepredikt, en zelve ieder twee mannen getroU\vd hadden. Er werden munten geslagen in naam do's Konings, als oppel regter over het heelal. Aan de ommezijde las men de woorden "Het woord is vleesch geworden en woont bij ons." Behalve DIVAIl en eene' andere Koningin, we:ke van eene dochter bevielen, heerscht er bijna eene volkomene onvruchtbaarheid in de stad. Gedurende het beleg begreep een jong schoon meisje, HIf.LA g! naamd, en wie de predikingen der \Vederdoopers met dweepziel,e ijver vervuld hadden, dat zij JUDITH wel zou kunnen navolgen e den bisscbop als HOLOFEr..NES behandelen. Met dat voornemen vroe zij den Koning verlof om uit het gemeenschappelijke k!eedermap;c zijn het rijkste en kostbaarste gewaad uit te zoeken, ten einde zie naar de legerplaats te begeven, met het doel, om den vorstbis~choF dien barbaarsehen vijand der heilige gemeente met !iaaJ' hemd t vergiftigen. De koning moedigde haar tot deze onderneming aan; maar HILL werd verraden. Bij hare aankomst werd zij in hechtenis genomen en daar zij met hoogmoed op hare voorgenomene misdaad roemde werd zij ter dood veroordeeld. Zij beweerde, dat het zwaard geen magt op haar zoude hebben .. De scherpregter , die door bet vaste vel trouwen van zijn slagtoffer een wein ig van zUn stuk was gebragt sloeg met zulk eene kracllt toe, dat hij een zijner knechts met der zelfden houw wondde, die bet hootd der schoone HlI,LA afsloeg. KNIPPEltDOLLlNG nu, die zich eerst door M.\TTlIlJSZOO:'! en nu dao BEuKEl.sZOO'i voorbij gestreefd en als het ware om den tuin geleid zag hoclnfl.. "1';"h
on
'7;~nn
hnnf't tnt npnr0Pt fp vp!·hpITpn
On ppn(lt)
(I'()(.
-- 18 den morgen dos, terwijl de Koning regt sprak over zIJn volk, viel .KNIPPERDOLLING in verrukking en toen hij weder opstond, verkondigde hij dat lA:'i slechts een Koning des vleesches , maar dat hij de Koning des geesles was. Terwijl de !wning epstond om te zien, plaatste KNIPPERDOLLIl'iG zich op den troon en verIdaarde zich tot koning over Sion. Zoodra JAN van Leiden, die sterk van persoon was, dit zag, greep hij zijnen mededinger bij den lmlag , joeg hem met een schop weg en liet hem eindelijk in de gevangenis zetten. Het schijnt, dat hij zich daar spoedig bedacht. De koning van zijnen kant, bemerkende dat het door het beleg uitgehongerde VlJlk begon te morren, schreef eenen brief vol van de zoetste broederlijke gevoelens aan zijnen waarden KNIPPEUDOLLING, en vroeg hem vergiffenis voor zijne onbedachtzame drift. De profeet DUSENTSCHAUER trad als hemiddelaar tusschen de beide magten op, en de vrede werd ge~Ioten. Om dien vrede aan het volk bel,end te maken, werd er een openbaal' avondmaal gereed gemaakt, waartoe de geheele stad werd uitgenoodigd. De koning verklaarde dat hij ter eere Gods, zijn getrouw volk in eigen persoon zoude bedienen. Meer dan tien duizend mannen en vijf duizend vrouwen woonden dit avondmaal bij. De lwning diende den spijs en drank voor, terwijl DUSENTSCHAUER eene leerrede hield. Bij het nageregt besteeg de koning het spreekgestoelte en heval de verkiezing van zeven en twintig zendeling-profeten, ten einde het geloof in alle landen van het heelal uit te breiden. De meesten dezer zendelingen werden gevangen genomen en onthoofd. Omstreeks het einde van den maaltijd naderde de koning eenen vreemden gast en riglte tot hem het woord. - Wat is uw geloof? vroeg de koning hem. - Ik geloof aan den wijn en de liefde. -' Gij zijt zonder bruilofskleederen ter bruiloft gekomen, hernam de koning. IndeTdaad , was de vreemdeling geen Wederdooper. "Een bruiloft van .... , antwoordde deze, daarvoor heb ik geene ldeeder.en noodig." Zonder verder een woord te spreken, trok de koning zijn zwaard en hieuw met eenen enkelen slag het hoofd des yermetelen vreemdelings af. Er werd vervolgens eene nieuwe staatsregeling van acht en twintig
-- 19 artikelen afgekondigd. De koning benoemde twaalf hertogen. Slechts de hertogdommen ontbraken. De verzoening met KNIPPE!l.DOLLI:\'G was van lwrten duur. Acht dagen daarna werd zijne vrouw in de gevangenis gezet, omdat z~j tegen de veelwijverij gesproken had. Onderwijl werd de stad zoo naauw ingesloten, dat de belegerden de walgendste zaken tot spijs gebruikten. Eenige honderden vrouwen en kinderen begaven zich tusschen het kamp der belegeraars en de poorten der stad. De bisschop gaf bevel ze weg te voeren. Maar daar deze menigte door andere hoop en gevolgd werd ,dreven de soldaten des bisschops ze naar de stad terug, terw~il de soldaten des konings ze naar het kamp joegen, om zich van zoovele nultelooze monden te verlossen. De ongelukkigen stierven van hon· ger tusschen de stad en het kamp en werden niet eens begraven. De policie des konings ontdekte bijna alle dagen den eenen of -anderen aanslag. Twee zamenzweerders werden onthoofd. Een 100per der koningin DIVA RA werd gevat en beschuldigd van te willen overloopen. Men vond aan zijnen kleine teen een en ring der komnglO. Deze jongeling werd in tegenwoordigheid der koningin onthalsd. Eene andere koningin, ELISABETIl WANDSCHERER, die twee malen gehuwd was geweest, en na als oproermaakster veroordeeld geweest te zijn, de vrouw des lwnings was geworden, verzette zich op nieuw en noemde haren koninklijken echtgenoot eenen bedrieger en eenen.... De koning sloeg haar met eigene hand het hoofd af en danste met al zijne bijzitten om het lijk. Dit gebeurde den 12 Junij 1535. Het koor zong vervolgens de hymme: Gloria in excelsis. Eindelijk beproefden zeven soldaten des konings over te loopen, ten einde de stad in handen der vijanden te leveren. Zij werden echter gevat, maar hun aanvoerder HENSEL bet'eikte het kamp des hisschops. Hij vroeg slechts vier honderd vast lleradene mannen. Dit getal, zeide hij, is voldoende, om vijftien duizend verhongerde en ontvleeschde Wederdoop ers te overWInnen. Men gaf hem de vier honderd verlangde krijgslieden. HENS EL wachtte eenen donkeren en stormachtigen nacht af, om zijn plan uit te vooren. Daal' h~i alle in- en uitgangen I,cnde, bereil,te hij de stad, na de schild\Yach· 2'"
-
20-
ten gedood te hebben, waarvan een, om zich le redden , hem het wachtwoord verraden had. Zij bereikten eindelijk het marktplein. De stad was in volkom ene opschudding. Al de Wederdoopers ver· eenigden zich in groote haast teg~n dezen handvol vermetelen, die, door hulp van eenige vrouwen, welke hen de versterkte straten en stellingen aanwezen, zich vier dagen verdedigden. ROTTMANN sneu, velde in den strijd; hij stierf als soldaat. TIJLBEK werd in eene drooge gracht geworpen, waar hij onbegMven bleef liggen. De koning zelf werd -door zijne eigene lieden gevangen genomen. Maar ondanks deze voordeelen had de stad zich niet overgegeven, en in het lmmp des bisschops geloofde men, dat de vier honderd mannen verloren waren. Eindelijk gelukte het op den vierden. dag aan een der vier hon· derd, van welke nog slechts een vijftigtal overig was, met een op gerold vaandel l'en bolwerk te bereil,en. Daar ontplooit hij zijn vaandel en roept: fiicloria! Hel heir der belegeraars zet zich eindelijk in beweging, nadert de stad en neemt haar, wel is waar wat laat, stormenderhand in. De stad werd aan plundering over· gegeven. AI wat. bleek is, wordt zonder mededoogen omgebragl. Slechts de koning, K~npPERDO~LING en KRECIITING werden voor het schavot bewaard. De tweede werd door de vrouw, bij welke hij woonde en zich verborgen hield, verraden en overgeleverd. De bisschop trok de stad binnen met al de vroeger verbannenen, aan welke hunne vaste goederen teruggeven werden; de roerende goederen waren niet meer te vinden. Het proces der drie opperhoofden werd epge, maakt. De koning legde eene volledige bel.entenis af. Hij had berouw over zijne dwalingen, keerde tot het chrislelijke geloof wedm' en behield zich slechts één bijzonder gevoelen over, hetwelk betrekking had tot eene godgeleerde vraag nopens de natuur des Verlossers. Hij spoorde zijne vrouw DlvARA aan, om insgelijks de biecht af te leggen. Zli was reeds door hem ter dood veroordeeld, zoowel als de vrouw van KNIPPERDOLLING. De koning KNIPPERDOLLING en KflECIITli'lG werden te l/:funstcr zelf ter dood geb ragt op den 22 Januarij 1536. Men rukte hen met gloeijende tangen het vleesch uit het ligchaam. KNIPPEIIDOJ,LJNG beproefde zich zeI ven om het leven
-
21
te brengen. Ten slotte rukte men hen de tong uit den mond, en stieten de beulen, om hen te doen sterven, een: gloeijenden dolk in hun hart. De koning stierf biddende. Zijne vrouw werd te Leiden onthoofd. Zijne zuster slierf in een hospitaal aldaar. De lijken van JAN van Leiden, KNIPPERDOLLI;'iG en KUECHTING werden in ijzeren lwoijen geplaatst en op den toren der Sint Lambertskerk ten toon gesteld. Die ijzeren kooijen zijn daar nog aanwezig.
A. W.
EN
FRANSCHE JUSTITIE.
Ruim twintig jaren geleden, onder de regering van den vOl'igen Bei, werd een schip van ~lI1arseitle, hetwelk eene menigte balen katoenen mutsen naar Gibraltar moest overvoeren, door storm ge· noodzaakt de haven van Tunis binnen te loopen. De bepaling van het bedrag der inkomende regten in de haven van Tunis hing toen meestal af van de luim van den Raja-marsa of kapitein der reede, die daarbij zeel' willekeurig te werk ging. De l\Iarseilliaanscbe kapitein moest zich natuurlijk aan die belasting onderwerpen; even natuurlijk was bet, dat de Raja-mal'sa dezelve op eene buitensporige som bepaalde. De oude Plzoceërs zijn niet gemakkelijk in zake van belasting; zij vergeten niel, dat JlfaJ'seille, de dochter van PllOcea, de zustm' van /lome en de mededingstm' van Cart/mgo. geweigerd heeft schalling t-e betalen aan JPIWS CEsAn.
-
22-
Nu betaalt men niet ligtelijl, aan eenen Raja-marsa, wanneer men geweigerd heeft aan JULIUS CESAR te betalen. De arme speculant moest echter afschuiven; hij was onder den klaauw Ges leeuws. Evenwel, schoon hij een gedeelte zijner huid daar moest laten, gleed hij hem tusschen de nagels door, en glOg zich aan de voeten des Beis werpen. De Bei hoorde de klagt van den gwour .aan. Toen hij zich overtuigd had, dat de kapitein de hem afgeknevelde som naar waarheid opgegeven had, zeide hij: - Verlangt gij dat men u op zijn Turksch of op zijn Fransch regt doe '? De l\brseilliöan dacht langen tijd na, en antwoordde toen met een vertrouwen, hetwelk eer deed aan de wetgeving van zijn vaderland : Op zijn Fransch. - Het is goed, zeide de Bei, keer naar uw schip terug en wacht. De kapitein kustte de pantoffels zijner hoogheid, keerde naar zijn schip terug en wachtte. Hij wachtte ééne maand, twee maanden, drie maanden. Na verloop van drie maanden begon het wachten hem te vervelen , en hij zocht den Bei te spreken. Toen op zekeren dag de Bei voorbijkwam, wiel'p de kapitein zich aan zijne voeten. - Hoogheid, zeide hij, hebt g~j mij vergelen 1 - Neen, antwoordde de Bei, gij zijt de Fransche kapitein, die zich bij mij over den Raja-marsa is komen beklagen. - En wien gij regt beloofd hebt. - Ja, maar regt op zijn Franscn. Zonder twijfel. Welnu, waarover beldaagt -g~i u dan 1 Dat ik sedert drie maanden vergeefs op regt wachtte. Luister, zeide de Bei, drie jaren z~jn hel nu verleden, dat uw consul den eerbied jegens mij uit het oog verloren heeft, sedert drie jaren heb ik uwen koning daarover geklaagd en hem om regt
--
~3
-
gevraagd, en ik wacht sedert drie jaren j kom over driejaren terug en wij zullen zien. - Drommelseh! zeide de kapitein, die de zaal, begon te hegrijpen , en is er geen middel om dat uitstel te verlwrten, uwe Hoogheid 'I Gij hebt regt op zijn Fransch gevraagd. - Maar als ik regt op zijn Turksch gevraagd had 'I - Dan ware het eene geheel andere zaak geweest, en men had u op het oogenblik regt gedaan. En kan ik nog terugkomen op hetgeen ik gezegd heb 'I -- Het is nooit te laat, om goed te doen. - Doe mij dan regt op zijn Turkseh, Uwe Hoogheid. regt op zijn Turksch 'I Volgt mij dan. De kilpitein kuste de pantoffels des Beis en volgde hem. De Bei begaf zich naar zijn paleis en liet den kapitein binnengaan. Hoeveel heeft de Raja-mal'sa u afgenomen 'I vroeg hij. Vijftien honderd francs. En gij vindt die som te hoog? Dat is mijne nederige meening, mve Hoogheid. Hoeveel te hoog? Ten minste twee derden. Het is wam', daar hebt gij vijftien honderd piaslel's, zoo veel als duizend francs. Uv"e Hoogheid, zeide de kapitein uwe hand houdt de weegschaal· der geregtigheid. En hij kuste de pantoffels van den Bei, en wilde heengaan. - Hebt gij gcene andere belwaren aan mij mede te deelen? vroeg de Bei, hem terugroepende_ - Ik heb wel een, Uwe Hoogheid, maar ik durf niet. - Durf. - MU dunkt, dat mij wel eenige schadeloosstelling toekwam, voor den tijd dien ik vel'loren heb met op uwe merkwaardige uitspraak te wachten. Dat is billijk. -~ Te meer, vervolgde de kapitein, wlcn de goedkeuring van
-
24 .-
den Bei stoutmoediger maakte, omdat ik vóór het begin van den winter te GibraltaJ' venvacht werd; nu is de winter bijna ten einde, en de gans lige tijd tot verkoop mijner lading voorbij. -- Waarin bestaat uwe lading? vroeg de Bei. In katoenen mulsen , Uwe Hoogheid. Wat zijn dat voor dingen, katoenen mutsen? De kapitein haalde een monster zijner koopwaar uit zijnen zak en bood het den Bei anno Wat doet men daar mede? vroeg deze. Men zet die op het hoofd, an twoo rdde de I,a pitein. En de daad bij het woord yoegende, versierde hij zijn hoofd met de muts. Dat is een zeer leelijk ding, zeide de Bei. l\Iaar zeer gcmilkkcl~k, antwoordde de kapitein. En gij zegt dat het tijdverlies, hetwelk ik u veroorzaakt heb, door u op mIjne uitspraak te laten wachten, u nadeel gedaan heeft? Op zijn minst tien duizend francs, Uwe Hoogheid. - Wacht. De Bei liet zijnen geheimschrijver roepen. Deze trad binnen, legde zijne armen kruiselings over zijne borst en boog zich tot op den grond. Zet u daar neder en schrijf, zeide de Bei. De geheimschrijver gehoorzaamde. De Bei liet hem eenige regels schl'ijven, waarvan de kapitein niets begre3p , aangezien het Arabisch W<1S. Toen de geheimschrijver geëindigd h<1d, zeide de Bei: ~ Het is wel; la<1t deze AmJ\1 door de st<1d bekend maken. De geheimschrijvel' kmistte zijne armen over zijne borst, boog zich tot op den grond en vertrok. - Vergeef mij, zeide de kapitein. - Wat D::)S? - Mag ik, zonder onbcscheiJen te zijn, Uwe Hoogheid verzoeken, mij den inhoud van dat besluit mede te deelen? -- 0 ja; het is een bevel aan alle joden van Tunis, om tich
-
25-
binnen vier en twintig uren van eene katoenen muts te voorzien, QP straffe van het hoofd te verliezen. Ha! te drommel! riep de kapitein, nu begrijp ik het. - Keer dan naar uw schip terug en trek de best mogelijke partij van uwe waar; gij zult spoedig aftrek genoeg krijgen. De kapitein wierp zich aan de voeten des Beis, kuste zijne pantoffels en begaf zich naar zijn schip. Gedurende dien tijd werd in de straten van Tunis onder trompetgeschal de volgende Amra afgekondigd: "Eer zij den eenigen God, lol wien alle ding wederkeert van wege den slaaf des glorierijken Gods van hem, die vergeving en vrijspraak van Hem afsmeekt. De muchil' 8ml HussEIN Pacha , Bei van Tunis, verbiedt iederen Jood, Israëliet of Nazareër , op de straten Và 11 Tunis te verschijnen, zonder op zijn ongeloovig en vervloekt hoofd een katoenen muts te dragen. En zulks op straffe van het hoofd te verliezen. Gevende aan de ongeloovigen slechts vier' en twintig uren tijds om zich van het gezegde hoofddeksel te voorzien. Aan dit bevel is alle gehoorzaamheid verschuldigd. Geschreven op den 20 April, hel jaar der Hegil'a 1243. Men kan· zich de uitwerking voors teilen , welke de afkondiging op de straten van Tunis veroorzaakte. Oe 25000 Joden, welke de Israëlitische bevolking der stad uitmaken, zagen ellmndcr verschrikt aan, en vroegen elkander, welke deze achtste plaag was, die over het volk des Heeren werd uitgestort! De meest ervarene rabijuen werden geraadpleegd, maar geen hunner kon zich een regt denkbeeld maken van hetgeen eene katoenen muts wel mogt zijn. Eindelijk herinnerde zich een gO/lI'ni, of jood van Liv orn 0 , dat hij eens in de haven dier slad eene Normandische scheepsbemanning gezien had, die het gezegde hoofdtooisel droeg. Het was reeds iels, dat men het voorwerp kende, helwelk men zich meest aanschaffen, nu moest men nog te weten komen, waar men bet krijgen kon.
~
26--
Twaalf duizend katoenen mutsen vindt men zoo niet in een oogenblik. De mannen beten zich op de vingers, de vrouwen rukten de haren uit, de kinderen atijn aarde. En allen hieven hunne handen ten hemel en smeekten om wijsheid, waar zU katoenen mutsen konden vinden, daar zij niet konden hopen, dat die, even als het manna in de woestUn , van den hemel zouden nederdalen, Toen de troosteloosheid het hoogste toppunt had bereikt, en de jammerkreten op de hardverscheurendste wijze klonken, verspreidde zich gelukkig een dof gerucht door de menigte_ Er lag een schip in de haven, welke lading in katoenen mutsen bestond. Men deed onderzoek. Het was, zeide men, een tweemaster van
Marseille. Doch het bleef de groote vraag of het wel twaalf duizend l,aloenen mutsen aan boord zou hebben, of er wel katoenen mutsen zouden zijn voor allen? Men haastte zich naar de vaartuigen , men hoopte zich daarin op als bij eene schipbreuk, en eene geheele flotille bedekte het meir, en naderde met kracht van riemen de ree de. De booten verdrongen elkander; vijf of zes sloegen om; maar alzoo er in het meir van Tunis slechts vier voeten water staat, verdronk niemand. Men geraal,te door de engte, die het meil' met de reede verbindt en naderde het tweemastschip de Notre Dame de la Garde. De kapitein was op het dek en wachtte. Met behulp va~ eenen verrelüjker had hij de inscheping, den naUver, de schipbreuk, alles geZIen. In minder dan tien minuten had hU drie honderd booten om zijn schip. Twaalf duizend stemmen riepen wanhopig Katoenen mutsen! katoenen mutsen! h~i
De kapitein gaf een teeken met zUne hand, men begreep, dat stilte verlangde, en men zweeg.
-- 21 -
- Gij vraagt naar. katoenen mutsen? zeide hij. -- Ja, ja , ja ! riepen de duizend stemmen. - Zeer goed, zeide de kapitein; maar gij zult weten, mijne heeren, dat de katoenen mutsen tegenwoordig eene zeer gewilde waar zijn. Ik ontvang zoo even berigt uit Europa dat de katoenen mutsen zeer in prijs stijgen. - Wij weten het, riepen dezelfde stemmen, wij weten het, en wij willen ons wel eenige opoffering getroosten, om ze te bekomen - Luistert, zeide de kapitein, ik ben een eerlijk man. De Joden beefden. Zóó begonnen zij ook altijd hun gesprek ~ als zij een Christen wilden villen. - Ik wil van de omstandigheden geen gebruik maken, om u geld af te persen. De Joden verbleekten. - De katoenen mutsen kosten mij door elkander twee franGs het stuk. - Nu, dat is niet al te duur mompelde de Joden. - Ik zal mij met honderd procent winst te vreden stellen, vervolgde de kapitein. -- Hozanna! riepen de Joden. - Voor vier francs eene Imtoenen muts! zeide de kapitein, Twaalf duizend armen strekten zich naar hem uit. Orde! zeide de kapitein; komt aan bakboord op het schip, en gaat aan stuurboord heen. leder Jood stapte dwars het dek over, ontving eene katoenen muts en betaalde vier fl'ancs. De kapitein ontving acht en veertig duizend francs, waarvan vier en twintig duizend zuivere winst. Den volgenden dag liet de kapilein zich aan den Bei voorstellen. Ha, zijt gij daar, zeide de Bei. De )Hlpitein knielde voor den Bei en kuste zijne pantoffels. Welnu? vroeg de Bei. Welnu, Uwe Hoogheid, zeide de kapitein, ill: kom u mijnen dank betuigen. Zijt gij voldaan?
-
28-
- Meer dan dat! . - En gij steil de TUJ'ksche geregtigheid boven de Fransehe? - Zij kunnen niet bij elkander vergeleken worden. - Gij hebt nog niet afgedaan. - Hoe? heb ik nog niet afgedaan? -- Neen wacht. De l\apitein wachtte. Hij koesterde geene vrees. De Bei liet zijnen geheimschrijver roepen. Deze lr'ad binnen, legde zijne armen kruiselings over zijne borst en boog zich tot op den grond. - Schrijf, zeide de Bei. De geheimschrijver nam de pen op. De Bei gaf hem het volgende bevelschrift In de pen. "Eer zij den eenigen God, tot Wien alle ding terugkeert. Van wege den slaaf des glorierijken Gods, van hem, die vergif. fenis en vrijspraak van Hem afsmeekt. De muehir Smr HUSSEIN Paella, Bei van Tunis, verbiedt bij de tegenwoordige ArnJ'a aan alle Joden, om op de straten van Tunis te verschijnen met eene katoenen muts, op straffe des doods. Geeft vier en twintig uren tijds aan alle bezitters van katoe. nen mutsen om zich daarvan op de voordeeligste wijze te ont· doen. Aan dit bevelschrift is volle gehoorzaamheid verschuldigd. ' Geschreven den 21 April, het jaar der Hegira 1243. Sm! HUSSE!:i. Begrijpt gij het '? vroeg de Bei den kélpitein. O! Uwe Hoogheid, riep deze verrukt, gij zijt de grootste Bei, die ooit bestaan heeft. - Ga nu nam' uw schip en wacht. Een half uur later schalde de trompet door dtl straten van Tunis en de bevolking verzamelde zich van alle kanten bij deze buitengewone oproepmg. Onder de toehoorders merkte men een groot aantal Joden op 1 met zegevierende blikken cn hunne katoenen mutsen op één oor. Het bevelsehrift werd luid cn duidelijk afgelezen.
-- 29 -
De eerste opwelling der Joden was hunne lmloenen mutsen van het hoofd te rukken en in het vuur te werpen. Bij een weinig nadenkclI merkte de oudste der Synagoge aan, dat men vier en twintig uren tlids had, om zich van zijn eigendom te ontdoen. De Jood is van nature een berekend wezen. Ieder Jood berekende dat het beter was de helft en zelfs drie vierde te verliezen dan het geheel. Daar zij vier en twintig uren tijds hadden, begonnen zij eene overeenkomst te sluiten met de schipper, die de eerste maal van hunne verlegenheid gebruik gemaakt hadden, om hen geld af te persen. Dit geschied zijnde, begaven zij zich naar hel schip. Twee uren later was het schip aan aJle zijden met booten omgeven. - Kapitein, kapitein, riepen twaalf duizend stemmen; katoenen mutsen te koop, Imtoenen mutsen te lwop ! - Pah! zeide de l,apitein. Kapitein , het is eene bijzondere gelegenheid, gij zult ze goedlwop hebben. - Ik heb een brief ui! Europa ontvangen; zeide de kapitein. - Welnu? welnu? - Men berigt dat er in de katoenen mutsen eenc sterke daling plaats heeft. - Kapitein, wij willen er op verliezen. - Goed, zeide de kapitein, dan moet ik u zeggen, dat ik ze niet kan terugnemen dan voor het halve" geld. - Voor het halve geld, goed. - Ik heb er te l/laJ'8eille twee francs voor betaald. Wie dus zijne katoenen mnts voor een franc wil geven, Iwme aan bakboord. zijde aan boord en verlate het schip aan stuurboord. - 0 , kapitein! - Gij kunt ze geven of houden, naar verkiezing. - Kapitein! - Hola! alle man boven, wij gaan onder zeil, rIep de ka .. pitein. - Wat doet, gij, kapitein, wat doet gij '(
30 Wel, voor den drommel, ik laat het anker ligten_ Kapitein , voor twee francs. De kapitein ging voort met zijne bevelen te geven. - Kapitein, anderhalve franc. Het groote zeil werd langs de mast ontrold en men hoorde de ketting van het anl,er knarsen Kapitein, kapitein, wij stemmen toe! - Stop, lwmmandeerde de kapitein. De Joden kwamen aan badboordzijde op het schip en verlieten het aan stuurboordzijde; ieder gaf zijne katoenen muts en ontving één franc. Zij hadden twee malen hun hoofd gered, voor de kleinigheid van drie francs, dat was niet duur. Wat den kapitein betreft deze had zijne koopwaar terugen hem bleven zes en dertig duizend francs zuivere winst over. Daar hij iemand was, die zijne wereld verstond nam hij achttien duizend francs met zich en begaf zich naar den Bei. - Welnu? vroeg de Bei hem. De kapitein boog zich voor hem en kuste den pantoffel des Beis. Ik kom Uwe Hoogheid mijnen dank betuigen .. Zijt gij tevreden? Meer dan dat. - Beschouwt gij uwe schadeloosstelling als toereikend? Ook kom ik, om Uwe - Ik beschouw die als veel te hoog. Hoogheid de helft der zes en dertig duizend francs aanbieden, welke ik ontvangen heb. Heb ik u niet beloofd, u op zijn Turkscll regt te doen? Zonder twijfel. Welnu, de Turksche geregtigheid wordt gratis uitgeoefend. Voor den drommel! zeide de kapitein, in Frankrijk zou de regtbank zieh niet met de helft tevreden, gesleId hebben; het had wel drie vierden moeten kosten. - Daarin dwaalt gij, zeide de Bei; men had alles genomen . .....,- Ik zie wel, antwoordde de kapitein, dat Uwe Hoogheid Frankrijk even zoo goed kent als ik
-
31
En hij boog zich VOOI' den Bei, om zijne pantoffels te kussen; maar deze bood hem zijne hand aan, , De kapitein keerde met de achttien duizend francs naaI' hoord terug, Een half uur daarna verwijderde bij zich met volle zeilen. Hij wasbang , dat de Bei zich mogt bedenken, De Joden I,wamen nirnmel' de ware oorzaak der heide zoo geheel strijdige bevelschriften te weten. Zij begrepen alleenlijk, en dat was gemakkelijk te begrijpen, dat het eene soort Vlln helasting was, welke het hunnen verheven meester behaagd had, van hen te heffen. :Maar, strijdig met andere belastingen, liet deze hun eene zoete herinnering na. Het was die aan het sierlijke hoofddeksel, hetwelk zij gedurende vier en twintig uren gedragen hadden, en dat zij verre verkiesselijk beschouwden boven hunne geele muts of hunnen zwarlen tulband. Toen dus de tegenwoordige Bei den troon heldom , en men weet dat elke troonsbeklimming een tijdstip is van gunstbewijzen, verzochten zij de vergunning van katoenen mutsen te mogen dragen. De Bei zag daar geen kwaad in, en daar bij in tegendeel een groot voorstander van den vooruitgang was, stond hij hun dit bevallige hoofdsieraad toe, hetwelk een wezenlijk en kenmerkend teeken is der Europesche beschaving. Van daar de buitengewoon aanzienlijke hoeveelheid van katoenen mutsen, welke mij op de kaden langs de haven in het oog viel. Tegenwoordig wordt dit gezocht artikel niet meer uit Liv orn 0 , Gibraltar of jfal'seiLle ontboden. De oude Turken breijen tegenwoordig de katoenen mutsen. A. DUMAS.
Fo:tuné, de schoolhond van JOSEF/:\'E, rIe eersle gemalin van Kei. Eer NAPoLEo:\', bezal zoo zeer de liefde zijner meesteres, dat NAPOLM'" somtijds eene soort van ijverzucht daarover gevoelde. Maar Forluné bad die liefde ook verdiend. Hooren wij waarmede. Ten tijde der eerste Fransche omwenteling was JOSEFINE namelvk te gelVk met haren eersten gemaal, den generaal BEAUl/AR\AIS in gehechtenis genomen en bevond zich in hare gevangenis in des te grootere ongerustheid, daar zij van alles. wat buiten dezelve voorviel, niet het minste vernam. Eindelijk gelukte het hare kinderen toch, verlof te verkrijgen, om , vergezeld van hunne gouvernante, hunne moeder in de kanselarij der gevangenis te mogen spreken: Maar hier was bij alle zoodanige bezoeken de onverbiddelijke gevangenbewaarder tegenwoordig en het was onmogel~ik, een woord heimelijk te spreken. De nood is echter vindingrijk. Fortuné was steeds bij deze gesprekken tegenwoordig, en zoo kwam nu de gouvernante op den inval, den hond met een schoonen, nieuwen halsband' te versieren en daaronder een briefje te verbergen, hetwelk datgene bevatte, wat men JOSEF1\E in tegenwoordig des gevangenbewaarderen niet lwn zeggen. JOSErI\E raadde dadelijk, wat men met dien nieuwen halsband wilde te kennen geven, en terwijl zij zich hield, alsof zij met haren hond sfeelde, nam zij het briefje heimelijk weg en schoof bij de volgende bveenkomst een ander daarvoor in de plaats, hel. welk haar antwoord op het eerste bevatte. Zoo had tusschen JOSEFI:'m en hate vrienden eene briefwisseling plaats, waardoor zij van de pogingen onderrigt werd, welke ten haren behoeve werden in het werk gesteld. Het was natuurlijk, dat haar moed daardoor' niet weinig gesterkt werd. De hond, welke bij, deze briefwisseling de rol van bode vervuld had, genoot van dien tijd af tot aan zijnen dood de liefde niet alleen van JOSEF1;'\E, maar ook van .hare gebeele familie.
J)e b1m~c.
Àls jongeling reeds voerde ik den degen Voor vaderland, vrij beid en eer, Als man, op het strijdt,os gestegen Betoonde ik den moed van weleer. Wanneer ik den horen deed schallen Dan vlogen wij blijde in 't gevecht De vijanden deden. w~j vallen, De zege bleef trouw ons gebecht. En mogten ook kogels mv treffen, En was 't, dat het bloed mij ontvloo!, Zoolang ik den sabel kon heffon, Ontzag ,eik geen wonden of dood. Maar eind'lijk van krachten hegeven , Ontzon!, ook het zwaard aan mijn hand, Doch mij is 't bewustzijn gebleven: Ik streed tot het laatst voor mijn land. Ik streed voor mijn land en mijn l\oning, En niet meer lot strijden in staat, Wat schonk men m~jn trouw tot bclooning '# 'k Mogt blazen en beed/en langs siraaL Eens voerde mUn schettet'ende horen De helden ten strijd en ten dood, Thans, nu zich mijn hachten verloren, Schenkt hU mij bet dilgelijksche brood.
YIII.
3
-
34-
Maar ach! wat een ramp, toen m~jne oogen Zich hulden in eeuwigen nacht! Toen werd aan mijn bJil
H. J. R.
Het bosch van Sherwood. -
De Oude Kerken. -
ROBIN HOOD.
Eene beminnelijke gastvrijheid had mIJ naar een der schoonste graafschappen van Engeland, Nottinglzam, genoodigd. Het grenst aan Derbys/lire, hel schoonste van allen. Deze schoonheid is die van het Engelsche landschap. Voor vreemdelingen is z~j een weinig eentoonig; maar het verwondert mij niet, dat zij aan de Engelschen behaagt; zij is het beeld van hunnen geest. Het landschap heeft meer of minder overeenkomst met den menseh, die het bewoont. In het Engelsche landschap herken ik de voornaamste trel\ken van het Engelsr.he karakter; het is het land, waar de menschen het meest op elkander gelijken. De grond draagt het kenmerk dezer gelijkheid; het zijn overal weiden of velden, door heggen omgeven; maar de weiden hebben de overhand. De grond is in afdoe/ingen gescheiden; de landen zijn heerlijk bebouwd; de weiden voeden het schoonste vee, dat men vinden kan. De vormen van den grond zijn even vruchtbaar a1s die der maatschappij; waaI'om zou Engeland ze veranderen? Het is ook als vreemdeling, dat ik die eenloonig. . heid van het Engelsche landschap opmerk, Men vindt bier niet die grootste trekken van het klassieke landschap noch die treffende verscheidenheid, aan het Fransche landschap bij voorbeeld, eigen, waaraan de vrije luim des volks den Torm geeft. De Fransehe grond is als de Fransche maatschappij: er is vele verscheidenheid van voor. komen in; men I,an er, om zoo te zeggen, het verschil der karakters en der toeslanden in opmerlwn. De oude slem', de nieuwig~ 3~
-- 3fi -
hcidzoekende geest, de werkzaamheid, de onachtzaamheid, de rijkdom, de middelmatigheid, de armoede, zijn el' in vertegenwoordigd. Het is meer bewogen, meer bewerl\t, en ook meer omwoeld, het is het verblUf van een landbouwend en tot omwentelingen geneigd volt,. De landstreek, welke mUn gastheer bewoond, ligt in het noorden van Nottingltam) op den rand eener bert~vlakte, die de vallei en het schoone stadje JJfansfleld beheerscht. lIet huis is gebouwd aan den kant van eene uitgestrekte boschachtige heide, die een gedeelte van bet woud van Sltel'wood uitmaakte. De plaatselijke hoogmoed geeft bet den naam daarvan. Digt bij het huis vindt men een klein bosch en verdel' op eenige boschjes van dcnneboomen, welke de laatste veroveringen van den al'beid op de heide zijn. Eenige honderd schreden verder eindigen de aders van den bebouw baren grond en begint de woestijn. Eene uitgestrekte, golvende vlakte, met huepelhout bedekte en als geborduurd, breidt zich uil zoo ver het oog reikt. Hier en daar vertoonen zich eenige doorn- en braamstruiken, misgroeide hulstboomen, of een denneboom , wien de grond geen voedsel genoeg gegeven heeft, om op te ~ebieten, en die meer l\nlipt dan zich verheft, of een enkele eik, kort en stevig, het oenige 10mmCl' in deze woestenij, en zet diJarilan bevalligheid bij. Holle wegen, wam' de wagens diep door het zand moeten kruijen , leiden naar lJe7'b.l/shiJ'e. Lillen, \vier grond vast en bedekt is met dat fijne Engelschc gras, wuarop men zoo zacht treedt, vormen wandelingen door deze heide, waar, tel' wederzijde van den weg, de schapen de weinige sappige planten af.veiden, die tusschen de struil\ef.l groei. en. Wanneer Je lucht betrokken is of Je:; ilvonds, Wêwneer de hitte ophoudt, beeft zulk eene wandeling op dit zachtE:: grastap0t iets regt behoorlijks: bet is bet zwaarmoediije genoegen der eenzaamheid in de nabUheid en onder de besche rming der bebouwde natuur. De heide Vim Shcrwood \vas een der talrijke opene plekken van het bosch van SlwJ'wood, bel welk , len tijde van HicllARD LEEUWENIIAIlT, dit geheele gedeelte van Engeland bedekte. Toen huisden daar vele wilddieven, outlaws, in, welke Zi0h daar voedden ten koste van het wild des Konings. WM,TllR Scorr hedt het tot hel
-
31 -
tooncel van eClllge voorvallen uil den IvAXUOE gemaakt. Hij beeft er de hut geplaatst, waar de vrolijkste gezel van HOBIN HOOD ,ondel' den naam en de monnikspij van den heiligen kluizenaar van CopmanhuJ'st de Koninldijke boschwachters trotseerde. Daar valt dat vermakelijke geval voor, toen HIClIARD, onder de vermomming van den Zwarten Ridder, de gastVl'ijheid aan den valscllen lduizenaar komt vragen. Hij klopt aan; de klu iZenaaf doet eerst, alsof hU het niet hoort; eindelijk opent h~j , en zet den uitgehongerden RICIURD een schotel graauwe el'\vten en eene kruik water voor, maar RICl/ARO is slimmer dan de boschwachters van Sheru'ood; hij \'ermoedt, dal de kluizenaar zUne bloeijende gezondheid aan eenen beleren leefregel verschuldigd is; hij vraagt om steviger kost, en zie de graauwe erwten worden gevolgd door een stul, herledeesch, ell de water. huik dooI' eene groote Jederen flesch met krachtigen wijn. WaM' is die rots, waartegen de hut van den kluizenaar van Copmanlwi'st gehouwd is! \Vaar is die fonlein van Sint-Dllstan, waal' hij zvne kruik ging vullen voor den maaltijd, die de boschwachlers tot getuigen moest hebhen 't Vergeefs zoude men daJrnaal' zoeken. Het is een der dllizende landsc!li1ppen, uit de verbeelding van Scon voortgelwmen. Hij vond IJet in dien schat "'lil diepe indruld\en' HW herinneringen uit zijne kindschheid, van levendige liefde yoor de natuur, \Ii! dien rijkdom, die hem slof tot zoo vele aangename beschrijvingen heeft gegeven, Toen ik lYottinglwmslzire bezocht, was he! in de ma:md aUf','ustul'. De heide van Shcl'li'oorl stand rol bloemen, flet donl{el" en ligt rood, en paöfsch, hunne schalwringen mengende met die van bel nu eens hleekgroene dan zikcrldeurige gcb!;:ldert vormden als het ware een rood en grijzen grond, waarop de gouden bloemen der braamstruiken bc!\Oorlijk afstaken, Vhlllneel' mei! de met struikgewéls begroeide heide verlaat, om de vallei te naderen, geniet men een heerlijk gezigt. Aan beide lwuten, tel' halver boogte; breiden zich groote grasperken uil voor j
bevallige
land buizen.
Op
do hoot~to , op do moest opone plekken,
spreiden nette en sierlijke molens hunne vleugels ui!, om de koelte, die OVer de vlak!e \,.aiJ;!, op Ie ·;aoscn. Wanneer er geen winq
-
38-
is, moet het stoom werktuig deszelfs plaats vervullen. Op eenige schreden afstands van den molen staat het huis des molenaars. Rondom weiden, in het met heggen omgevene land, de koeijen, het paard des molenaars, in het midden van het pluimgedierte. Alles ademt, voorspoedigen aI'beid en vrede. In deze gezegende woningen vreest men God en hoopt op Hem. Dagelijks, met uitzondering van den zonuag, leggen vrienden daar hun bezoek af , en het vuur, hetwelk in het voornaamste vertrek , steeds brandt, vergunt, hun ieder oogenblik den thee voor te zellen; maar des zondags blijft iedereen te huis, en God is de eenige gast. Men houdt zich in den geb ede en door het lezen van stichtelijke boeken met God bezig. Zoo als ik gezegd heb, ontbreekt er eene zekere vrijheid aan dit landschap. Alles is afgeperkt, met afsluitingen voorzien. De dieren verwijderen zich niet van het huis. Zij moeten een weinig van het karakter del' menschen bezitten en, even als deze, hun home (huis) heminnen. In den eersten opslag van het oog schijnt hel , dat de reiziger in die weiden niet kan doordringen; hij ziet slechts heggen en hekl,en , maar die slagboomen worden opgeheven en die draaihekken zijn slechts yoor het vee daar. Men Iran aangename en lange wandelingen van de eene op de andere weide doen. Men is gewaarschuwd, dat op den grond eens anderen gaat, maar men gaat er. Hel landichap is als de maatschappij; het is de vrijheid te midden der vormen en wellen. Bestaat er eene betere! of eene andere, die duren kan. Van Sherwoodhalt deden wij dikwijls uitstappen in de omstreken. Nu eens bezochten wij eene ruïne dan weder een l,asteel, in de geschiedenis vermaard, of eenen eik, den tijdgenoot van de verovering van Engeland door de Normandiërs. De uitstapjes beginnen met het bezoeken der eiken, waarop de Engelsche;n zeer gesteld zijn. Deze edele boornen zijn hun slaand en levendig verledene, en Jaarenhoven is de Engelsche eik het hout bij uitnemendheid; hij bedelft niet door het water en wederstaat den invloed der zee. Op de admjraliteitswerf toont men u alle soorten van het bij de marine
-
39-
gebruikt wordende eikenhout. Het Engelsch eikenhout, english oak, bekleedt de eereplaats, en het is niet zonder fierheid, dat men het u vertoont eu zUne zwaarte laat voelen. Zij moeten wel meesters der zee zijn. denken zij, omdat hunne bosschen het sterkste hout voortbrengen. In het bosch van Sherwood ziet men, volgens hetgeen men mij zeide, de oudste eiken van Engeland. Zij staan eenige mijlen rondom Alansfteld. De echtheid van den ouderdom dier eiken is aan geenen regtmaligen twijfel onderhevig; Engeland is het land der overlevering en der wetlelUke vormen, die deze bevestigen. Alle familiën kennen daar hare afstamming, Twee zaken beschermen, en vereeuwigen daar de herinneringen, de eerbied voor het verledene en de eerbied voor de wet. Evenwel heb ik het bewijs niet gezien, dat onder een' der eiken van Shel'wood, den eersten, dien men mij aanwees, Koning JAN gehoor zou verleend hebben, aan zijne onderdanen. Deze eik staat aan den kant van eenen weg, in eene laagte, die den vorm van een vierlmnt heeft. Aan de veldzijde wordt hij door de heggen der naburige landerijen, aan de wegzijde door den Algemeenen eerbied beschermd. 'Zijn half vermolmde stam tooit zich nog alle jaren met eene rijke bladerkoorn, maar de eeuwen hebben de hooge takken afgeslagen en de bladeren verwijderen zich slechts weinig van den stam, die ze voedt. Men kan niet met onverschilligheid eenen boom besehouwen, die reeds eenige eeuwen moet geteld hebben ten tijde van Koning JAN, omdat z~n lommer zich ver genoeg uitstrekte om de KoninklUke gehool'geving te schaduwen. De magna-chal'ta nu van Koning JAN is van het begin der de rtiende eeuw, Dezelfde geest eerbiedigde de eel'ste nijheden van Engeland en den boom, onder welks schaduw de vorst nederzat , aan wien Engeland ze ontrukte, De herinneringen aan ROB[:'f HOOD zijn weder aan andere dezer oude eiken verbonden. Ziedaal' een, welks gespleten stam als het ware een mis vormt, groot genoeg, om een mensch zittend of staande te bevatten, Deze heet de Slzambles of slagthuis, Van daal' bestuurde ROBIN HOOD het afhouwen en de verdeeling van de herten des Konings
onde!' zijne vrolijke gezellen.
Nog beroemder is de
-
40 ."
pal'liament aak of the tJ'ysting tree, de parlementseik , de boom der zamenkomst, dus genoemd omdat ROBIN HOOD aldaar zijne ver· gaderingen hield. Het oudste is the green da1e oak, de eik van het groene dal, welks stam gemakkelijk den geheelen raad van Ro· lIIN BOOD kon omvallen. Deze stam schijnt even als vele bergen, door de wet der aardopheffingen ontstaan te zijn. ZUne ontzagge. lijke knobbels verheffen zich de een boven den ander als de lagen van een reizend terrein. De stam heeft de Ideur van oude sleenen. Het schijnt eene rots, wilaruit een stevige boom verrijst. Ik heb in de Pyreneën ontzaggelijke rotsen gezien, waaruit heesters voortsproten, die meer door lucht en nevel dan door aarde gevoeld worden, half rotsen, halfboomen. Dat is de beeldtenis van den green tlalt oak. De spleet, die zijnen stam in twee helften scheidt is breed en hoog genoeg, om een rijtuig te laten doorgaan. Een verdwaald reiziger, die daar des nachts aankwam, en .in de duisternis die twee groote pilaren zag, zou dien eik ligtelijk voor de· oude poort cener stad kunnen houden, met een toren daarop. Een toeIItel van schrijnwerhrsarbe id dient om te beletten, dat de scheur grooter wordt en om hare oude gedaante te bewaren. Wij vinden dit eene verkeerde smaak, maar die verl\Cerde smaak is zoo oud als de scheur, en daardoor eerbiedwaardig geworden. De eik van het groene dal behoort tot ecne bijzondere pachthoeve, in wier huurakte eene opzettelUke voorwaarde beveelt, dat de pachter jaarlijks, op een zeker tijdstip, een' wagen door de scheur moet laten . rijden. Men heeft tevens de oudheid van den boom en het zonderlinge van deze daauzaak willen bewaren. Vele wandelingen en zelfs reizen worden ondernomen, om deze eiken te bezoeken. Van alle kanten, van Engeland komt men, om ze te zien; de gezelschappen te paard komen daar bUeen; de kind?ren meten de stammen met hunne kleine armen. Men draagt er de grootste zorg voor; men eerbiedigt ze, als die zeldzaam aange. troffen wordende grijsaards, die gelukkiger of ongelukkige!' dan andere menschen, een buitengewoon hooge ouderdom bereikt hebben. De levendigste hoofden, die onder hunnen schaduw eene schuilplaats men zoeken, schijnen, lid dj vürfl';s::;ehin ó , (lis de bbd8i':~:1.
-
41-
geven, tevens den eerbied voor de werken en het lijden der vervlogene eeuwen te ontvangen. In Frankrijk velt men de oude eiken, om het hout. Wat is er van den eik van Vincenncs geworden? Waarom heeft die minder lang geleefd dan de eik van Koning JAN? De naam van een slechten Koning heeft den eik van She7'lcood bewaard; de eik van Vincennes is niet gered geworden, door de herinnering aan den grootsten vorst del' dertiende eeuw, den heiligen LODEWIJK, die onder het lommer van dien boom regt sprak over zijne onderdanen en de zwal,ken tegen de sterken verdedigden. Is het vreemd dat men daar, waar de boomen niet oud mogen worden, geene oude wetten duldt? Evenwel telt men in FrankrÏ(jk eenige oude boomen; men vindt ze in sommige dorpen, waar het oude kruis, welks grijzen en door den tijd geknaagden steen zij sedert onheugelijke dagen beschaduwd hebben, hen bescherml. Andere oude boomen zijn hun behoud aan de oude sleur verschuldigd; dien vorm neemt in Fl'llnkl'ijlr de eerbied aan. Het godsdienstig sevoel paart zich aan den eerbied voor het verledene in de zorg, die men in Engeland aan oude kerken besteed. In Nottinglzam vindt men zeer oude. In eene hebben de oudheid. I,enners een' Romanischen boog gevonden; in de andere een venster uit den tijd der Saksen; in ecne derde, eenen Normandischen toren; ziedaar de dagteekening van het gebouw. De Engelsehen bezoel,en ze Om dit kenmerk van nationale oudheid en z~i bezitten allen oudheidkennis' genoeg, om het te her!,ennen. De vreemdelingen bewonderen boycnal den goeden slaat, waarin zich die kert,en bevinden; de herstellingen worden ovel' het algemeen in den stijl van het gebouw uitgevoerd ,: het tegenwoordige I'igt zich daar eerbiedig naar het verledene. Zoodanig is het [{(lI'al,ter del' bouwkunde in Engeland, en in dien geest is ook bet meest nationale gebouw van het land voltooid, bet nieuwe parlementspaleis. Zij, die meel' bet nieuwe. in de hunslen dan de duurzaamheid bij de volken beminnen , zeggen misschien: "Hoe, het Et/gcfand der negentiende eeuw I,an niets dan de bouwkunde der dertiende navolgen. Iedere eeuw
moe! h:ire !wnst bebben; navolf:ing is bewijs aan onvruchtbaarheid,"
-
42
Ja , zoo de kunst slechts zich zelve op het oog heeft; maar hier is zij de bondgenoote der staatkunde. Denkt men dan, dat Engeland gebrek heeft aan bouwkundigen , om, even als in Frankrijk, keI' l\en te bouwen in den dubbelzinnigen bouwtrant dezer eeuw? neen de natie, die alle dingen bewaart, heeft niet gewild, dat haar oud parlement, even als of het pas was ontstaan, in een gebouw waar de mode zoude gehuisvesd zijn; men zou geen openbaar gebouw hebben durven slechten, waarin het oude Engeland, aId Engeland, zoo het eens terugkwam, zich niet zoude herkend hebben. AI de kosten van bet prijzenswaardig onderhoud dezer kerken zijn ten laste van de gemeenten of van bijzondere personen; vele kerken hebben schenkingen ontvangen; de namen del' schenkers zijn op marmeren tafels gegraveerd. Indien het gebouw groote lwsten van herstelling noodig heeft, die de gewone hulpbronnen te boven gaan, en eene vrome meeting (zamenkomst) wOl'den de geloovigen daarvan verwittigd, en de bijzondere beurzen openen zich op de stem van een bekend geloofsgenoot. De staat draagt niets tot onderhoud der ker/,gebouwen bij. Alles wordt door vrijwillige bijdragen of giften bij. eengebragt. Hoe zou he! geld tot onderhoud van kerken kunnen ontbre· ken dáár, waar het in overvloed voor het bouwen van nieuwe ge· vonden wordt? Zoo werden onlangs te Londen twee kerken ge·" houwd in ééne wijk der slad , en in hetzelfde kerspel, beide in den Gotischen bouwtrant, eene voor de belUders der Anglilwansche kerk de andere voor de dusidenten; beiden sekten bestreden de kosten van de hat'e. Voor de twee I,erken beliepen die kosten meer dan veertig duizend ponden sterling. De sektegeest draagt zeker het zijne daartoe bij; tusscben Anglikanen en dissidenten heerscbt een wedijver in het brengen van offers; maar dit hindert niet, want in den sektegeest woont geloof, en in de bijdragen tot de l,erk heeft eene gave plaats, beide hoogst zedelijke zaken. Alle kerken van Nottingham hebben bare legenden. De kerI{ Ed· Wi8stoW, op eenige mijlen afstands van Alansfield, is een welOlg met de bare verlegen. Ecne overlevering wil, dat ROBIN HOOD daar ge· huwd is; zij is rle eenige, volgens al de andere verscheen hU daar als getuige bij het huwelijk van ALLAN-A-DALE, zijnen menestl'el. Op
43 zekeren dag, dus luidt eene ballade) ontmoette ROBIN HOOD een schoon jongeling, die onder eenen boom lag en diepe zuchten liet hooren; den vorigen avond had hij hem in feestkleederen , zingende en vrolUk gezien. Zijn getrouwe LITTLE JOIIN, de opperste van de bende, na ROBI~ HOOD • brengt den jongeling bij hem. ROBIN HOOD vraagt hem, of hij geld heeft; het opperhoofd der outlaw8 nam niets, zonder het gevraagd te hebben. Ik bezit slechts vijf schellingen, antwoordde ALLAN-A-DALE en eenen ring. dien ik sedert zeven jaren aan den vinger draag. Gisteren was ik vrolijk, il< zou met mijne verloofde trouwen; maar men ontneemt mij haar, om haar aan een' ouden ridder te geven, "zeker een Normandisch ridder, want al die balladen zijn de uitdrukking van den strijd tusschen de Normandiërs en de Saksen." "Wat geeft gij mij, indien ik u help, om uwe bruid terug te krijgen?" hernam HOBIN HOOD. "Ik zweer, zeide ALLAN-A-DALE, dat ik de getrouwste uwer dienaars zal zijn." Nu begeeft ROB IN HooD zich met zijne bende naar de kerk te Edwinstow, waarheen ook de bruiloftsoptogt op weg was, Het opperhoofd treedt daar binnen, als mene8tl'el gekleed, eene harp in de hand. Naauwelijks binnengekomen, blaast hij op den horen. Twintig zijner gezellen snellen de kerk binnen! ALLAN'A-DALIl aan hun hoofd. ROB IN HooD legt nu de handen der beide minnenden in elkander, en beveelt d",n bisschop hen in te zegenen. Deze weigert het; de afkondigingen hebben geene drie malen plaats gehad; het huwelijk zal niet wettig zijn. Of ik bedrieg mij zeer, of deze bisschop, die de wet niet wil schenden moet van Engelsehen stam geweest ZIJn. ROB IN HÛOD neemt hem zijn kleed af en doet LITTLE JOIIN het aantrekken. "Dit maal ten minste zeide hij, zal het kleed den mono nik mal,en." LIfTLE JOHN verheft zijne stem zoo deftig hij kan en doet de af kondigingen niet drie malen maar zeven keer, en allen beginnen te lagchen , behalven den bisschop en den Normandischen ridder. "Wie zal de plaats van bruidsvader bekleed en" vraagt LITTLE JOIIN. Het spreekt van zelf, d;lt ROBl:'{ HOOD dit doen zal; hij neemt haar onder zijne bescherming en verldaart, dat het dengeen dUlll' te staan zal komen, die het wagen mogt, haar aan haren echtgenoot te ontvoeren. "Aldus, zegt de ballade, eindigde deze
-
44 -
vrolij!\6 bruiloft. De jonge vrouw geleek eene Koningin, en zij keerden terug naar het vrolijke woud, onrler het groene loof. Vrolijk, mel'J'y is het woord, hetwelk in deze gedichten den boventoon heeft. Was Engeland dan hel land der vrolijkheid, of hebben latere dichters, welke dien tijd bezongen, hem al de vrolijkheid gegeven, die aan den hunnen ontbrilk ? Dit huwelijk, hetwelk lieden vereenigt, die elkander beminnen , is een der duizend herstellingen, waarvan de legenden aan nOBIN HOOD de eer gegeven. HÜ is de held van b.t overwonnen en on~ derdrul,te volk_ Ten koste van ~en misbruik, hetwelk overigens niet gering was, want de voorbijgangers liepen gevaar geplunderd te worden, en de koninklüke boschwachtCI's tot doel te strekken aan de pijlen van RODIN HOOI), gaf hU zich den roem, alle andere mishruiken te herstellen. Weelderige bisschoppen, harde overheden '.verden aangevallen, zonder mededoogen beroofd, somtijds gedood, maar mee"tal, na de eene of andere grap in de lompe mallIeI' van dien tijd, gezond en wel naar huis gezonden, mils rantsoen betalende. Zijne bende bestond VOOI' het grootste gedeelte uit lieden des volks, wier kracht of behendigheid ROBIN HOOD in de eene of andere ontmoeting ondervonden had, of die bij door den invloed zijner woorden tot zich lokte. Nu eens is hel een looijer, wiens sterke vuist hij gevoeld had, dan weder een ketellapper, ,lfgezonden om hem dood of levend te vangen, en die onder de banier der outlau:s diflllst nam. Hij was onuiiputtelijk in listen en verkleedingen, hetzij om aan zijne vijanden Ie ontkomen, hetzij om hen in eene hinderlaag te loIdIen. l-J~j was vooral geboten op den shel'i( van Notting/tam. Hem midden uit de stad op te ligten , was al- te gewaagd. Hom", HOOD bedenkt BU, zich als sbgter te Nottinglzam te vestigen. Hij nec;nt de Ideeding van dat hand\verk aan plilutst zich voor de vleeschbank. Alle hlanten loopen naar hem toe, daar hij het vleesch zeel' goedkoop verkoopt De slagters nn Nottinglzam worden ongerust hierover. Zij spreken met den shcl'?[, die bij den gewaanden slagtel' onderzoek Iwmt doçn. Deze hiedt hem honderd ossen te Iwop aan, die, zoo als hÜ zegt, zich in het naburi~e bosch bevinden. De s/teri( gnöt met hem daarheen
-
45 --
lij komen op de gewone vegad~rplaats van HOBIN HOOD en zijne bende, aan den voet van den tJ'ysting-tree_ In plaats van de honderd stuks rundvee, ziet de shel'if zich omringd door honderd lmapen in de groene livrei Vim nOBIN HOOD_ De sheJ'if is misleid, wordt bespot, op rantsoen gesteld; maar groo ter kWé13d \yordt hem niet aangedaan, ROBIN HOOD was nooit gehuwd, édle balladen zeggen bet, met uitzondering van ééne, wier vervaardiger zeker niet wilde, dat zijnen held eene enkele deugd zoude ontbreken. Hij leefde, om de waar· heid te zeggen, met de sehoone maid MARIAN. ROBIN HOOD was, eer hij opperhoofd van roovel' en wilddieven werd, een jong edel· man van aanzienlijke af komst, in geldelijk verval geraakt. Zoo dOOl' de dwaasheden zijner jeugd, als dool' toedoen van eenen abt en eenen regter , die zich dour list meester maakten van hetgeen hem nog overbleef. Hij was in dien tijd zeer verliefd op de schoone l\JARJA:'!, die zijne liefde beantwoordde. Toen hij het land verlalen had om in de bosschen te wonen, kon l\IARIAN zijn afzijn niet verdragen, verkleedde zich als paadje en ging hem opzoeken. Zij ontmoetten elkander, maar vermomd l\IARlH als man, ROBlX HooD als rooverhoofdman. Zij geraakten aan hel vechten, het schoone bloed van l\IARWI vloeide. en ROBIN HOOD zelf werd Jigtelijk gewond. Op deze wijze wierf hij gewoonlijk zijne manschappen. Bij reilü l\l\l\IAN de hand en slelt baar voor in het woud den zang des nachtegaals te homen hOOl'en. Zijne stem verraadt hem, l'IlAUlAN herkent hem; zij werpt zich in zijne armen. Met een gl'oot feest wordt de aan· komst van den gewaanden paJdje gevierd; de bekers worden op zijn welzijn geledigd en na het eindigen van den maöltijd, begeven HOBi:-f ROOD en l\1AI\L\N zich naar het woud gevolgd door LITTLE JOHN. De ballade zegt niet, dat deze op de beide verliefden een oogje hield; zij spreekt slechts van de tevredenheid van ROBIN BOOD en MARIAN , en van hun gelllld,ig leven in hel midden der bende , zonde~ land· bezit of jaarrenten, vele jaren lang. De balladen, wier held HOlll:{ HOOD is, behelzen levendige schil. deringen van de gevociens van het Engelsche volk in de twaalfde en derliende eeuw: zv ademen haat tegen dwingelandij, zoo wel ge es·
-
46-
lelijke als burgerlijke, afkeer van al wat laag en laf is , bewondering VOOI' al wat vrijheid, edelmoedigheid, warmte van hart aanduidt, liefde tot den strijd, een levendigen smaak voor scheds , woordspelingen en grappen. De klagten, die daarin voorlwmen, zijn zonder bitterheid en bitsheid. De dichters hebben het meer op de misbruiken dan op de menschen geladen. Dit is de geest van den held dezer balladen. ROBIN HOOD heeft meer den schijn van in oorlog te zijn met den staat van zaken dan met de personen. Deze bespot hij meer dan dat hij za mishandelt, hij drijft liever den spot met de slechte geregtigheid, dan dat hij den eerlijl,en overheidspersoon, die haar handhaaft, kwaad aandoet; slechts komen zij, edelen, priesters of regters niet zonder losgeld uit zijne handen. Dit is het eenige budget van den Koning van Shel'wood. Hij bemint en beschermt de geringe burgers en landlieden. Nooit mishandelt hij den herder of landman; hij verdedigt den boer tegen den edelman of priester, die hem onderdrukken. Weduwen en weezen hebben geen zekerder steun, en de balladen zijn vol verhalen van moeders, wier zoons van vroU\ven, wier echtgenooten hij gered heeft. Eindelijk is hij, als ieder goed ridder, de kampvechter der vrouwen, een groot bewonderaar harer schoonheid, en, als laatste volmaaktheid, een getrouw minnaar. Volgens eene dier balladen stierf hij op eene aandoenlijke wijze. Sedert eenigen tijd gevoelde ROBIN HOOD dat hij zwakker werd; hij klaagde daarover bij LITTLE JOHN; zijne peilen. zeide hij , troffen het doel niet meer. Hij had eene nicht, abtdis in het klooster Kir/dey, die, evenals vele geestelijke vlouwen van dien tijd, de geneeslmnde uitoefende. Hij besluit haar over zijne kwaal te raadplegen. Zij zelve opent hem de poort van lIet Idooster, ontvangt hem met eene geveinsde hartelijkheid en noodigt hem ter maaltijd. Vervolgens brengt zij hem naar een geheim vertrek, opent, "met hare leliew itte hand, hem een ader, en gaat heen, met een de deur op het nachtslot sluitende. Het bloed blijft den geheelen dag en volgenden nacht doorvloeijen. HOBIN HOOD bespeurt het verraad, en schoon op het punt van te bezwijmen, beproeft hij, om te ontlwmen; maar zijne vorige krachte ware tcr naauwernood voldoende gej
-- 47 weest, om de deur open te breken. Hij wil uiL hel venster springen, maar het is zoo hoog, dat de val doodelijk zou geweest zijn. Eindelijk neemt hij zijnen horen te baal en haalt er drie zwakke toon en uit. Doch dit is genoeg voor de ooren van den getrouwen LITTLE JOIIN, die al dien tijd onder eenen naburigen boom heeft doorgeb ragt. Hij bespeurt aan die wegstervende toonen , dat zijn meester den' geest gaat geven; hij snelt toe , verbreekt de sloten, verbrijzelt de deuren, en komt bij ROBIN HooD, te laat om hem te red· den, maar niet te laat om hem te wreken. Indien zijn meester het veroorlooft, w:1 hij het klooster dier laaghartige nonnen in brand sleken. "Neen ," zegt ROBlN HOOD , ik zal het niet dulden. In mijn leven heb ik geene vrouw kwaad gedaan, zelfs geenen man in tegenwoordigheid een er vrouw, en wat ik bij mijn leven niet gedaan heb , wil it, ook niet bij mijnen dood doen; maar geef mij mijnen boog en een mijner pijlen, waar die pijl valt , wil ik begraven worden. Leg eene groene graszode onder mijn hoofd en eene andere aan mijne voeten, dat mijn graf daarmede versierd zij; maak het breed en lang genoeg; leg mij op een oorkussen van groen, en dat men kunnen zeggen: "Hier ligt de vermetele ROElN BOOD." Hij werd inderdaad Lij de abtdij Kirkley in Yo1rskire begraven. WALTEIl SCOT heeft in zijnen roman IVANHoE , aan den persoon van LOC[{SLEY de voornaamste trekken van den held der balladen gegeven. Hij heeft zijne behendigheid als boogschutter geschilderd in den jongen Ycoman, die den schuttersprijs in het tournooi wint, zijnen moed en zijne edelmoedigheid in den 0 nversaagden krijgsman, die met RlGHARD het lwsteel be!egert, \vaar de Normandiër FnOl'iT-m;-BoEl'F CIlDRH: den Salrser gevangen houdt. Hij toont hem ons als Koning van het woud zijn hof houdende op eene opene plek in het boseh, gezeten op eenen Iroon VéJn graszoden, over schaduwd door de digte takken van eenen ouden eik, hoe hij onder zijne bende, die in eenen hal ven l{ring voor hem geschaard slaal, den buit van hel kasteel verdeeld. Echter maakt WAI.TUR SCOTT, in het belang van zijnen roman; van LOCIfSI.EY een' vaderlander, die, schoon bij de misbruil,en van het Normandisch bestuur bestrijdt, getrouw is gebleven aan den Koning van Normandischen stam, RICIIARD. Zijn
-
48-
emst, z~n edel en bevelend voorkomen, duiden den man van geboorte aan, hem, wien de overlevering graaf van Hantingdon noemt. De vermakelijlie en populaire zijde van den man met duizenderlei vermommingen, den liefhebber van \voordspelingen ontbreekt geheel en al aan het l,arakter van LOKSLEY. J{OBIN HOOD is echter ook niet de hoofdpersçon van den roman. De ware helden zijn IVANHoë en RICHARD. Gedurende t\vintig jaren hebben de romans van W.uTER SCOT hel genoegen uit~emaakt del' beschaafde wereld, en , wat oneindig grooter lof is , zij hebben niemand bedorven. Er bestaat geen voorbeeld in de geschiedenis der letteren, van zulk een' onbevlekten roem en van zulk eene populariteit, ui! de geheime goedkeuring van alle goede menschelijke gevoelens ontstaan. In die ontketening van alle onheilaanbrengende leerstellingen waartegen het menschdom heeft te strijden, is er geene enkele, die zich beroemen kan door WALTER SCOTT te zijn verkondigd, of die zich op eenen enkelen regel van zijne hand kan beroepen; schoone en zoete roem van een uitstekend mensch. die hehaagde zonder te bederven, die den geest vermaakte zonder dien ligtzinnig te maken, die onderrigtte zonder het genoegen weg te nemen. Wie dus de heiden van Slzel'wootl bezoekt en het weinige, wat nog van het oude gebied der outlaws overig is , doe het met Iv A:'iHOë in de hand; de magtige verbeeldingskracht van WALTER SCOTT zal langzamerhand het nieU\ve voorlwmen doen verdwijnen, door· den tijd en den arbeid der menschen aan het land gegeven., en de eenzame bosschen weder doen verwijzen, waarin zich slechts een ridder der dertiende eeuw kon wagen, en nog moest die ridder een HICHARD LU;UWENHART zijn. NISARD.
Het is in Rusland nog meer dan in andere landen de gewoonte, dat eenige lieden zich vereenigen om gemeenschappelijk het een of ander beroep uit te oefenen. Zij vormen dan zamen een Artel, dat is maatschap, die tot gemeenschappelijk voordeel wel'kzaam is. Hier eene zwerft zulk eene vereeniging door de eenzaamheid der wouden, om te jagen; ginds, om ho ut te vellen; bij de hoofdsteden bouwen andere vennootschappen groenten, of zij trekken het land door als voerlieden, en vooral gaan zulke al'tels des zomers van Al'cllangel noordwaarts in de ijszee naar het van menschen ledige Nawaja Semlja; (Nova Zembla), om zich daarop de robbenvangst toe te leggen. In het algemeen is de Rus slim, listig, lUl en vooral belangzuchtig, dus juist niet zeer naauwgezet van geweten, wanneer hij op vreemde kosten een winstje kan behalen, maar zoodra hij zich aan zulk eenen artel aangesloten heeft , zou hij tot geenen prijs, al ware het slechts een kapek ten koste van het geheel zoeken te WInnen. Dit geldt van al deze vereenigingen , maar nog veel meer. van die te Archangel. Allen zijn elkander gelijk, maar allen hebben, zich vereenigd tot een en hetzelfde doel en, om het te bereiken, zich verbonden gehoorzaam en Ijverig te zijn, ten einde zooveel mogelijk voor rekening des vennootschap te verdienen; daal' zij zoo doende hun eigen voordeel behartigen. Vergezellen wij zulk een en artel. "Men heeft vooreerst een schip noodig, dat hetzij aan een of aan meerderen. behoort, en het eerste is nu eenen aanvoerder of Ghosain te kiezen, die het bevel heeft over het schip. Misschien is het schip het gemeenschappelijk eigendom van twee personen, 4
-
50-
maar slechts aan èèn valt door vrije I
51 gij zult ze bebben, doch onder eene ldeine voorwaarde; gij krijgt voor uwe artel twintig roebels, en de beide andere artels , met welke gij eene overeenkomst getroffen hebt, ieder tien; want uwe lieden hebben eens zoo veel arbeid gedaan en zijn zelf zondags met het villen der robben bezig geweest. "De Rus bezon zich geen oogenblik. "Neen", riep hij, "dat gaat niet". Wij zijn tot gemeenschappelijke deeling verpligt, en het eenmaal afgesprokene duldt ge ene uitzondering! 'JEn bij deze woorden bleef het. STRUVE ontving nog een ander bewijs van deze naauwgezette denkwijze. De· zelfde scheepskapitein had eenen zoon van vijftien jaren." Luister, mijn jongen "zeide STRUVE lot hem," breng mij eenige van die aardmuizen, die hier en daar rondloopen. Voor de eerste kl'ijgt gij eenen zilveren roebel, voor de tweede een hal ven en voor ieder daarboven een papieren roebel. Men kan denken dat in een land waar de grond nooit ontdooit en ellen hoog met sneeuw of ijs bedekt is, de aardmuizen niet talrijk of gemakkelijk te bekomen zijn; men begrijpt naauwelijks, waarvan deze diertjes hier leven. Echter vindt men hier eene soort daarvan en een geheele een halve en zoovele kwart roebels, als hij muizen van no. 3 bragt hadden eenen magtigen invloed op den knaap. Hij bragt de eel'ste muis en kreeg eene zilverroebel, maar trok den voornamen heer ter zijde In eenen verren hoek en zeide: n< smeek u om 's hemels wil mijnen vader er niets van zeggen." "Waarom niet '?'; "Wel ik behoor ~ot den /lrtel. " "Maar mijn hemel! muizen hebben toch niets met de robbenvangst gemeen. Ik weet wel, dat gij ook alle vogels en hunne vederen moet afleveren, wanneer u die in handen vallen, maar de muizen! Hebt gij hier ooit voor eene muis een kopek genoten '?" "Ach mijn vader zou buiten zich zei ven van kwaadheid zijn. Zeg hem er toch niets van! antwoordde de arme jongen met een droevig gezigt, terwijl hij zelf, eer bet avond werd, het niet kon verzwijgen, maar aan zijnen vader ontdekte. En zonder ontferming wandelde de zilverroebel met zijnen huIfbroeder en de latere papierroebels in de groote algemeene jagtlHls, want de robbenvangst viel, gelijk wU 4'~
-
5:2 -
gezegd hebben, dit jaar slecht uil en dus moesten de mUIzen mede helpen haar aan te vullen. Op dezelfde wijze heeft mede eene voorbeeldige eerlijkheid en naauwgezetheid plaats onder al die gelukzoekers, welke op het groote eenzame eiland hier den zomer of ook wel den wintel' doorbrengen! wanneel' deze hen overvalt, het schip in het ijs vastvriest, en somtijds de menschen zelf hier hu n graf vinden. In het laatste geval dient de hut, waar de dood hen truf, daarvoor; maar alles, wat zU achterlieten, wordt getrouwelijk aan hunne vrouwen en kinderen te huis gebragt. STRUYE bezocht zulk eene hut, waarin allen gestorven waren, De vellen, die hen het leven gekost hadden, la· gen daar nog. Ook een kisfje, dat er zeer zindelUk uitzag, was daar, met het opschrift: "Dit liistje behoort aan den werkman NESTOR." Waarschijnlijk had de ongelukkige dit een oogenblik, voor de hand des doods hem aangl'eep, daarop geschreven; wien in deze woestenij de koude verschoont, dien rul\! gewoonlijk de scheurbuik weg. Men nam alles, wat zich in de hut bevond, mede, om hel aan de erfgenamen ter hand te stellen. Het komt bij de robben-jagt dikwijls voor, dat een gedoode zeehond niet in de aan eenen {{rtet behoorende hut kan gebragt worden, bij voorbeeld, wanneer een enkele hem geveld beeft, mailf de hut te ver en bij niet in staat is, het dier alleen daarheen te brengen, \Vat moet hij beginnen, om zijnen buit in zekerbeid te brengen? Hij steekt naast denzelven het een of ander, een stok of een stroobos of iets dergelijks regt op in den grond, dit beduidt ei· gendom en is geldig, zoo lang het daar staat en mag niet eens door eene vreemde hand aallgeraakt worden, opdat hel niet omvalIe. STRUVE wilde eens naar eenen riem grUpen, die naast eene boot in den ,grond stak: doch in een oogenblik s,prollgen een paal' PromY8chlenniki, dat zijn jagers, op hem loe en verzochten hem; dit niet te doen, "wanL het was zonde!" - "Gij kunt ," dus vel'leker"de men hem, uw horlogie op het ijs leggen; wanneel' gij er een stokîe bijsteekt, vindt gij het na jaar en dag terug!" Zoo is de zedelijkheid en de gewoonte en .de algemeene , door de noodzakelijkkeid opgelegde wet stel'ker dan alle geschrevene verboden en beve-
-
53-
Jen; Zelfs geldt dit ten behoeve del' dooden. Wie ze yindt, moet ze begraven, al heeft hij nog zulk eene haast en al wordt ZIjne winst minder daardoor: want meestal heeft men naauwelIjks zes we· l,en voor de jagt en de helft daarvan gaat dikwijls nog door storm, nevel en sneeuwjagt ve"'oren. Het meest verwonderen :iich deze ruwe, eenvoudige, maar eerlijIw lieden, wanneer zij nu met hun gevoel voor regt bij de regering, eene vordering moeten doen gelden, die niet volgens alle behoorlijke vormen Îs. Zoo had voor eenige jaren de stuurman PAC!ITUSSOW op eene keizerlijk bevel naar Nowa,ja Semlja ondernomene ontdekkings reize het ongeluk in het drijfijs te geral,en. De robben-jager, die zelfs de muizen mede in rel,ening bragl, hield met hem dezelfde streek, en loen het drijfijs overwonnen was, zag hij de keizerlijke sloep niet meer, een geweldige nevel had hen van ellmnder ge· bragt. Wat gaat het mij aan, zou misschien menig ander ei ndelijk gedacht hebben, maar niet zoo de streng. reglschapen robben-en muizenjager. Hij \\ruiste heen en weder, om PACJ!TUSSOW te vinden, en vond hem eindelijk met zijne manschap op een klein ijseiland , waar zij allen hadden moelen omkomen, want hunne sloep was door het drijfijs verpletterd geworden; zij hadden zich slechts met weinige levensmiddelen in eene kleine bool gered. 1\let welk een jubel werd de reddende engel begr'oet, die zijnen geheelen voorraad len beste gaf, om de noodlijdenden te verkwikken. De sloep was echter verloren, en dus deed PACilTDSSOW de robbenjager het voor· stel. zijne jagt voor dit maal op te geren. maar zijn schip met de geheele manschap VOor vijfhonderd zilverroebels lo! den \vinter toe aan hem ovel' te laten, len einde nog een gedeelte van de lwst van Nowaja Semlja op Ie nemen. Afgespro!,en. Eene robbenjagt geeft zelden vijfhonderd zilverro~bels gedurende eenen zomer, Allen l\\Vamen gelukkig te Arc'tangel terug. Daar stierf geheel onverwachts de stuurman. PACHTl'SSPW, eer nog de promysc1dcnnik voor zich en zUnen arlel de vijfhonderd roebels ontvangen had, Hij wendde zich wel is wailr met spoed tot het ministerie. Men vr()e~, hetgeen HU natuurlijk was, schriftelUke bewijzen. Maar de baardige Rus gevoelde zich hier in zUne eenvoudige eigenwaarde beleedigd.
-- ,')4 --
"Toen ik." zeide hij, PACHTUSSOW en zijne lieden op een woest eIland zonder schip, zonder voedsel, ja zonder warme kleeding vond, heb il, toen ook daaraan gedacht, eene schriftelijke overeenl\Omst met hem aan te gaan? Neen, maar ik nam ze op mijn schip; gaF hun twee maanden den kost, diende hen en gaf alles daarvoor op! Nu stierf hij te spoedig, maar zijne lieden zijn deels hier, deels te Petel'sblll'g; laat men hen ondervragen! Na veel spreken en schrijven, en jaar en dag daarna; gaf men Ie Petel'sbllrg verlof loL de uitbetaling uit genade en uit vrees, dat zonder dat in dergelijke om· ~tandigheden elk vaartuig der kroon zonder redding verloren zou zijn; echter trok men den wal,keren man een vijfde gedeelte der som af, ten behoeve der invalidenkas ; en h\i kan nog heden niet begrijpen, hoe men het regt heeft de Russische invaliden t en koste van hem en zijnen al'tet te ondersteunen. Misschien ligt ook in der gelijke ervaringen de oorzaak, dat alle deze wakkere, onder elkander zoo eerlijke Russische robbenjagers alles ~ehalve eerlijk en naauwgezet zijn, wanneer het er op aankomt, in AJ'changel zelf te smokkelen of op eene andere wijze de rijkskassen te bedriegen en den keizer eene vlieg af te vangen.
De maarschalk BERTHlER ging eens in .het Palais Royal te Parijs wandelen en trof hier eenen reeds bejaarden man aan, wiens uiterlijk hem bijzonder trof. Zijn vl'olijk, tevreden gelaat zoowel als zijne eenvoudige, maar daarbij zeer zindelijlte kleeding bevielen BKRTHIER
55 ongemeen, en daar h~j zonder eenig doel, alleen om zich Ie versirooijen ; wandelde, zocht hij gelegenheid, om zich met dezen man in een gesprek in te laten, hetwelk hem te gemakkelijker gelukte, daar de ander na de eerste begroeting zelf de hand daartoe bood_ BERTHIER zocht te weten te komen, wie hij was en welk bestaan hij had, en vernam alzoo, dat hij door de geringe belooning, die hij als afschrijver voor eenen notaris verdiende, in zijne behoeften voorzien moest. De maarschalk, die met zoo vele deelneming naar het inkomen van dezen man onderzoek deed, ontving ook terstond op zijne overige vragen een onverholen antwoord, en zoo hoorde hij verder, dat de oude heer met eenige honderd francs in z~jne behoeften kon voorzien, waaruit BERTHIER aanleiding nam, hem de opmerking te maken, dat hij het voor eene onmogel~ikheid hield, daarmede een half jaar de behoeften van een mensch te bevredigen. De ander hernam echter glimlagchend, dat hij z~inen lijd en zijne verdiensten zoo verdeeld had, dat h~j met beiden rondkwam en een hoogst tevreden , volgens zijn gevoelen ook zeer gelul,kig leven leidde. Ik sta vroeg op, dus ging de man voort, en werk, behalve een uur na het middagmaal, lot dit uur toe (het was des avonds zeven uur), waal'llu ik , al is het ook niet het beste weder, hier heen ga en mij in het gewoel der menschen verlustig. Dit is mijne r,envoudige wijze VDn leven, en ik hoop die ook met Gods hulp tot aan mijn einde te kunnen voortzetteIJ. BElITIlIEU, die hem daarop eenige vervel'schingen in een nab~j gelegen koffijhuis aanbood, die echter volstrekt dOOI' hem afgewezen werden, vroeg hem eindelijk, ol' hij dim volstrekt geene meerdere behoeften had en of h~j geen anderen \Vensch had. Ja wel, antwoordde hem de gevraagde, heb ik eenen wenseh, dien ik ook regt gaarne voor mijnen dood vervuld zag; maar ik heb nu reeds 'sedert v~jf jaren vergeefs naar die vervulling uitgezien, en heb de hoop dus opgegeven, daar ik geleerd heb, dat de mensch door wenschen, wier vervulling t~id en omstan digheden niet toelaten, slechts zijn leven verbittert en alzoo strijdig met het doel des levens handel!. Nadat BER1'HlER hem langs eelllge omwegen gevraagd had, of hij
:'Hi hem misschien lot de vervulling van dezen wensch, dien hij vooruit wel dacht, dat zeer bescheiden zou zijn, kon behulpzaam wezen, antwoordde de man glimlagchend : Daartoe zult gij wel niet in staat zijn, daar gij mij echter zoo vele deelneming bewijst en mijn wensch op niets onbillijl\s rust,· kan ik u dien ligtelijk vertrouwen. Gij lacht misschien over deze zonderlingheid, maar mijne gronden zullen mijne regtvaardigen. Mijn wensch is niets anders, dan NAPOLEON eens Ie mogen zien; ik woon hier met hem binnen de muren der· zelfde stad, hoor zoo vele en zulke verschillende oordeelvellingen over dezen man, zoodal ik mij hierdoor' een geheel eigen begrip van zijn persoon gemaakt heb. De vele portretten en afbeeldingen die ik hiel' en daar van hem zie, bevredigen mij te weinig? Van mijnen tijd lwn en mag ik zelfs zooveel niet afbreken, om mIJn lie. velingsdenkbeeld toe te geven, daal' ik slechts lusschen tien en elf· uren des morgens en van zeven tot acht uren des avonds kan uitgaan, weshalve ik nu reeds vijf jaren lang naar de vervulling van mijnen wenselI te vergeefs uit zie, en dien nu, gelijk ik reeds zei' de , geheel heb opgegeven. De edele V1'ijmoedigheid en het vertrouwen, waarmede de oude zijne geheel onopgesmukte rede den maarschalk voordroeg, bevielen dezen bijzonder en maakten hem nieuwsgie,'ig, zijne woning te lee· ren kennen, het verlof, bem daarheen te mogen volgen, werd met een vriendelijk gelaat bewilligd, waarop vervolgens weldra beiden, onder een levendig gesprek, in een klein, maar bijzonder net ka. mertje binnen traden. De oude heer die in BEllTIIlER alles behalve een en maarschalI, van Fran1rri,jk vermoedde, maar een eenvoudig burger bij zich ten bezoel, dacht Ie hébben, zei de hem dat dit het uur was , waarop hij sedert jaren gewoon was, zijn avondmaal Ie gebl'Uiken; hij mogt hem dus dil ook nu toeslaan, en hem daarbij gezelschap houden. Intussehen zette hij brood en boter op tafel en verzocbt BERTHIER toe te tasten. De maarschalk wilde eene flesch wijn laten balen, doch de oude beer verzette zi eh daarin tegen met alle kracbt en verzekerde BEnT HIER , dat hij behalve des zondags, als wönneer hij een glas wijn dronl" niet gewoon was, dien te gehruil,en, !Jij yerzocht hem zoo zeer,
-
57
hem niel van deze gewoonte af te brengen, dat de maarschalk toegaf en niet meer aandrong. Na eenige uren, die BERTHIER regt vergenoegd bij zijnen nieuwen bekende had doorgebragt , nam hij afscheid van hem en vel'zocht verlof, hem van tijd tot tijd weder te mogen bezoeken, hetgeen hem ook met vreugde werd toegestaan: hij verliet dezen man mel de volkom ene overtuiging, dat hij inderdaad een gelukl,ig leven leidde. BERTIIIIR sprak nog denzelfden avond den keizer en verhaalde dezen, behalve andere nieuwtjes van den dag, ook zijne voor weinige oogenblikken gedane kennismaking. NAPOLEON uitte den wensch, dezen te vreden zonderlingen man te zien en te leeren kennen, verzocht dus BERTIEU, den ouden heer eerst cm verlof te verzoeken, eenen vriend te mogen medebrengen, en hem vervolgens als zoodanig voor te stellen. De maarschalk bezoch t zijnen nieuwen bel,ende'reeds den volgenden dag, vond alles weder even zoo als gisteren en droeg eindelijk zijn verzoek voor, hem eenen vriend te mog~n voorstellen. De oude man stond hem dit gaarne toe, en BERTIlIER nam weder' even zoo vergenoegd afscheid van hem als den dag te voren. Na verloop van eenige dagen ging NAPOLEO~ in gezelschap des maarscball,s den zonderling bezoeken: Beiden werden door hem met zijn gewoon opgeruimd voorl\Omen regt vriendschappelijk ontvangen. Het gesprek -viel weder op zijne le\'enswijze; hij verhaalde NAPOLEON hetzelfde, wat hij eenige dagen te voren BERTlIIER medege. deeld had, toonde hem iets van zijnen arbeid, dat er inderdaad' goed uitzag, en nadal zij dus bijna een uUI' badden doorgebragt , bood NAPOLHON hem zijne ondersteuning aan, maar niets kon hem bewegen, iets aan te nemen; hij wees iedere kleinigheid van de hand en bC\veerde, dal mime levensomstandigheden niet in staat waren, hem r:elukkig te maken. Toen de I{eizer hem op zijne reeds gevor· derde jaren opmerkzilam maakte en hem voorhield, dal, wanneer hij bij eenen no~ hoogeren ouderdom en mogèlijke ongesteldheden hui ten staat. geraakte, zijne bezigbeden voort te zetten, hel toch niet voordeelig met hem zoude oitz.ien , hernam hij bedaarder met eenen glimlach, dat hij hoopte, dat God hem ook als dan zijnen bijstand zoude verleenen.
58 die eindelijk inzag; dat bij niets voor het geluk van dezen zonderlingen man kon doen, wendde zich nogmaals met de Tolgende woorden tot hem: Ik hoorde van dezen heer op (BRRTHIER wijzende) dat gij NAPOLEON wenschte te zien; daar ik nu volstrekt niets voor ti doen kan noch mag, zoo wil ik dit ten minste bewerken; zijt gij daarmede te vreden? De man hernam vriendelijk, dat dit hem zekerlijk het grootste genoegen zoude doen en dat hij bekende, hoe het niet vervullen van dien wensch hem dikwijls onaangenaam geweest was; maar ging hij voort, ook daartoe zult gij wel niet in staat zijn, indien gij slechts in het oog houdt, hoe. mijne werkzaamheden en mijne levenswijze in:gerigt zijn en dal ik deze, zelfs wegens de vervulling van mijnen eenigen wenseh, niet kan of mag veranderen, Gelrffoen door de taal van dezen man, vatte NAPOLEON zijne hand en zeide: "Brave man! leder oogenblik, uwe wensch onbe'lredigd te lalen, ware eene misdaad; zie, de man, dien gij zoo gaarne wenscht Ie zien, staat voor u; gij hebt mij een gelul
-
59-
nooit te bewegen was geweest, iets van de vele en velerlei aanbie· dingen; die men hem deed, aan te nemen; hij was er niet eens toe te brengen, om een glas wijn te gebruiken, tenzij dat zijn be· zoek op eenen zondag plaats vond, en ofschoon NAPOLEON dikwijls beproefd had, hem tot zijne bijzondere tafel (die slechts uil vier of vijf personen bestond) uit te Iloodigen, had hij echter den zonder. ling nooit van zijne gewoonte kunnen afbrengen.
SiLEZISCHE VOLKSOVERLEVERING,
Voor eemge honderd jaren hield zich in Silezië een zeel' geHeesde en beruchte roover op. Hij was algemeen slechts onder den naam van ZWARTEN FRIlDERIK bekend en had alleen zoo vele moorden gepleegd, als anders misschien eene geheele bende. Vruchteloos werden alle middelen in het werk gesteld, om den booswicht meester te worden, maar hij spotte met de menigvuldige pogingen, die men beproefde, om hem door hst of geweld gevangen te nemen. In de verschillendste verkleedingen bevond hij zich dikwijls midden onder zijne vervolgers, ja, h~i deelc!e hun dikwijls raad mede:en bespotte naderhand die liglgeloovigen. Niemand kon zijne schuilplaats onldel,ken, waar hij gewoon was zich meestal op te houden en waar hij ook het grootste gedeelte van zijnen buit bewaarde, en vergeefs werden hooge belooningen uitgeloofd voor diegenen die den beruch. ten roover dood of levend in handen der geregtigheid overleverde of zijnen schuilhoek bekend maakte. Men verhaalde van ZWARTE FREDERIK • dat hij reuzenkrachten bezat en zelfs in gevecht met veel magtiger vijanden steeds de ovenvinnig behaald had. Men zag hem bijna nooit zonder zijnen armboog , die zoo geweldig zwaar was, dat een middelmatig sterk mensch niet in staat was dien te spannen, en waarmede de roovel' reeds ontelbare
-
~o
-
menschen gedood had. Deze zoo gevreesde booswicht ving eens op zijne strooplogten eene jonge boarin , die h~i met zich naar zijn roofhol voerde, om zU"e maall~jden gereed te maken en hem op le passen, wanneer hij ten eenigen tijde gewond mogt worden. De arme l\lARIE geraakte daardoor, gelijk men denken kan, in de grootste wanhoop, maar noch smee!,en , noch tranen roerden den hardvochtigen moordenaar, en hij deed lagchend een en gruwel ijken eed, dat zij nooit weder tot de menschen zoude terugkeeren, van dezen tijd af berustte de ongelul,kige in haar treurig lot, zij klaagde en smeekte niet meer om mededoogen, maar verrigtle stil en zonder morren, wat de woeste roover haar gelastte, ofschoon ook 'nooit weder een lach op haar jeugdig gelaat terugl,eerde. Zoo verliepen veltl jaren, en ZWARTE FREDERIK begon vertrouwen te stellen in de zwijgende, geduldige MAIUIl , Ja somw~ilen liet hij zich door haar smeeken van de eene of andere wreedheid jegens eenen arme gevangene terug te houden. Vaal' zich zelve vroeg het meisje nooit om iets, en waartoe ook. De roover had immers gezwo' ren, dat hij haar nooit de vrijheid zou teruggeve'n , en hij was er den man niet naar, om zijn besluit te veranderen; bovendien waren {)e bejaarde ouders van MARIE waarschijnlijk reeds langen tijd dood en buiten hen had zij geene bloedverwanten of vrienden, Hoe gela' tenèr zij zich in haar hard lot schikte, des te meer vrijheid liet ZWARTE FREDEllIK haar; zij had hem op den, bijbel moeten zweren, nooit met een menseh een woord te spreken en schr\jven kon z\i niet; dus was de roover zeker genoeg dat zij hem niet lwn verraden. Toen nu eens een zijner bende gevangen was genomen en te Leignitz gevonnisd zoude worden, besloot ZWARTE FREDEllIK, te lal en onderzoeken, wanneer de gevangene sterren moest. HU wilde alsdan zijne geheele bende bijeenroepen en lol hoon en spijt der regIers den armen zondaar op zijnen \veg naar de galg bevrijden. Om geen argwaan te verwekken, moest J.\;1ARIE naar Leignitz gaan en berigt in winnen, hoelang de veroordeelde nog te leven had. Hij zond haar dus naar de si ad , echter niet zonder haaI' haren ecd te hebben laten herhalen, dat zij met geen mensch een woord zou spreken, om den rooyer niet te verraden, en dat !:ij nog denzelf
-61den dag vrijwillig naar het hol zoude terugkeeren. Het meisje' ipral, getroost de woorden van den vreesselijken eed na, ofschoon zij bij zich zelve reeds het vaste besluit genomen had, om zich deze gelegenheid ; die misschien nimmer zoude terugkeeren, ten nutte te maken, om het land van den gruwelijk en roover en moordenaar te bevrijden, Zij had echter een list bedacht, om haar doel te bereiken zonder haren eed te schenden; Toen zij namelijk te Leignitz kwam, ging zij terstond naar de Peter- en Paulskel'k, waarvan de deur juist door den koster geopend werd. Ofschoon zij dezen zeer goed zag, deed zij toch, als of zij hem nieL bespeurde, maar ging naar eenen hoeksteen der kerk en zeide met eene zachte, maar niettemin verstaanbare stem. "Steen, u vertJ'ouw ik, wat ik geen menseI) zeggen mag; ik ken den schuilhoek van ZWARTE FREDEIUK en ben reeds vele jaren daar gevangen gehouden. Wie mij naging, zou den goed verborgen ingang alsdan gemakkelijk kunnen wedervinden, want ik moet daarheen terugkeeren, zoo als ik gezworen heb. lederen dag, des namiddags vindt men den woesten roover slapend. waarbij ik zijne lange haren met eenen zilveren kam moet kammen; maar wie hem wil zien, dient eerst naar den armboog en naar eene kleine zilveren fluit te, grijpen, die ZWARTE FREDERIK gewoon is steeds aan zijnen gordel te dragen. Behoudt hij echter zoo veel tijd, dat hij daarop slechts eenen' toon kan geven, dan roept daarmede al zijne verschrikkelijl,e roof-en moordgezeJlen bijeen en deze redden hunnen hoofdman zeker; behoudt hij echter den armboog , dan doodt hij zijne vijanden zeker daarmede. Dat zeg ik slechts aan u , lieve steen omdat ik met geen mensel! een woord mag spreken, gelijk ZWAaTE FIIEDElliK mij heeft laten zweren." De koster had achter z9nen pilaar iede[' woord der jonge boerin verstaan, haastig wenkte hij zijne vrouwen vel'Zot:ht haar hel meisje op den voet te volgen en niet uit het oog te vel'liezen. Hij wilde het zelf niet doen, opda,t de roover, die zeker MAnIE terugkomst zoude bespieden, geen argwaan mogt opvatte, wanneer een man haar volgde, om te bespieden waar zij heen ging. Toen MARIF. hel berigt ingewonnen had, waarom de roover haar
-
62-
naar de stad gezonden had, keerde zij langzaam naar het hol terug, en haar hart klopte van vreugde, toen zij bemerkte dat men haar op tamelijken afstand voorzigtig volgJe. Werkelijk ontmoette ZWARTE FREDEIHK haar reeds bij den ingang van zijn roofnest en speurde met zijne duistere oogen rond, of MARIE wel alleen gekomen was; daar hij echter slechts eene oude vrouw op het pad zag, die geheel onverschillig haren weg vervolgde verwelkomde hij het meisje vriendelijk en hielp haar zelfs door den duisteren ingang in de wijde onderaardsche ruimte zijner woning. MARIE veranderde zeer verstandiglijk niet het minste in haar gedrag; zij was stil en ernstig. zoo als altijd en ging bedaard aan hare gewone bezigheden, nadat zij de vragen des roovers beantwoord had. Daardoor werd hij geheel gemst gesteld en hij gaf zich den volgenden dag als gewoonlijk onbezorgd aan zijn gewoon middagslaapje over, waarbij MARIE zijne verwarde ruwe haren moest kammen. Maar de Liegnitzers hadden goed op het uur gelet, hetwelk MARIE als den slaaptijd van ZWARTE FREDERIl: genoemd had: een groot aantal gewapenden sloop door den ingang in het hol, hetwelk de 1'oover niet liet bewaken, omdat hij het met regt voor onmogelijk hield, dat iemand den ingang kon ontdekken, zoo voorzigtîg was die achtel' struiken en oud muurwerk verborgen. De eerste die het vertrek van ZWARTE FREDERlK binntmlrad, maakte zich terstond van de zilveren nuit meester, en MAR IE maakte terstond den riem, waarmede de zware armboog aan den gordel des roovers was vastgehecht, los en slingerdé toen met al hare kracht den boog in eenen hoek van het hol. Toen de roover ontwaakte, zag hij zich reeds van zijne wapenen beroofd en in de magt zijner vijanden. In maglelooze woede beet hij in de zware ijzeren ketens, waarmede thans zijne handen en voeten geboeid werden, en wat zijnen toorn vermeerdel'de, was, dat hij, de magtige roover " die tot dus verre steeds het· geweld getrotseerd had, door de list van een arm meisje was overwonnen. Algemeen prees men MARl E als de redster van het geheele land, waarin de booswicht zoo snood had huisgehouden. Tot gedachtenis aan deze gebeurtenis bragt men den geweldigen armboog van
-- 63-
ZW ARTE
op het raadhuis le Leignitz, waar men hem nog bewaart en op verlangen vertoont. FUEDERIK,
Een Fransch dagblad verbaalt bet volgende treffend voorval, well\s waarbeid betzelve instaat. Een forsch en wel uitziend man, lot langdurige galeistraf veroordeeld, doch die nog jaren lang in het bagno zijn jammervol leven moest voortslepen, bad het geluk de waakzaamheid zijner scherpziende wacbters te bedrIegen, bij ontkomt. Tbans bevindt hij zich in het opene, vrije veld. Met welk eene blijdschap drinkt hij de zuivere lucht, zwelgt hij in de warme zonnestralen, beweegt hij zich onverhinderd in de mime, vrije wereld! Hij gevoelt, hoe een nieuw leven bern doorstroomt, hoe zijne ligchaams. en geestkracht toeneemt, gevoelt hoe Ajne zinnen zich als het ware verdubbelen, hij is immers vrij; is reeds ver van het bagno; hij is gered. Daar sta"t hij plotseling voor eene kleIne pachthoeve; hij wil binnentreden, wiI om een stuk brood vragen, of, indien men bet hem wei· gert hel sleIen. Doch hij blijft staan, daar hij eenen armen landman ontwaart, die, door zijne vrouwen liÏnderen omgeven, met een wanbopigen blik hem aanstaart, terwijl tranen uit zijne oogen wellen. - Wat scheelt u? vraagt de galeiboef. - Ach, men wil alles, wat ik bezit, verkoopen, omdat ik mijne pacht niet lwn betalen. Er ontbreken rn~j nog veertig francs. - G~i moet ze leenen of ...• De galeiboef spreekt het woord niet uil, want hij gevoelt, hoe zijne gedachte zich in een beter gevoel oplost; hij is bewogen. - Ik heb reeds o'leral, maar altijd te vergeefs aangeklopt; zegt de landman; niemand wil mij de geringste kleinigheid leenen. Ik ben te gronde gerigt, ben verloren! 0, mijne arme vrouw! mijne arme kinderen! En nu begint het geheele gezin te snikken en te weenen, - Nu wees maar te vl'ec!e ! Zeide de galeiboef. Gij weet, dat wie een ontsnapten galeiboef in bet bagno terugbrengt, vijftig francs VOOI'
-
64 -
helooning ontvangt, zie mij dan, ik ben zulk een galeiboef. Hior, iPoedig bindt mij een touw om de armen en breng mij naar het bagno. Wie kan de verbazing des landmans schilderen bU het hooren van deze even onverwachte als verheven klinkende taal! !\Iet open mond staart hij hem aan; hij wil het niet gelooven. Vervolgens geeft hij met het weinigje gezond verstand, hetwelk hij bezit, te kennen, dat men hem niet gelooven zoude, wanneer hij zeide, dat hij zulk een ldein , zwak menseh, hem, die als een ware Hercules daarvoor hem slaal, als een gevangene naar het bagno bragt. Maar het hart des galeislaafs is nu eenmaal VOOI' betere gevoelens geopend; het is van alle smelten gereinigd en God verleent hem de kracht, om niet te wankelen. Nog eenmaal zegt bij der hoop, zegt hij der dierbare vrUheid vaarwel en gaat terug naar het bagno. Toen hij daar weder binnen kwam, verhief zich onder den zwerm galeislaven een honderdvoudige kreet van verbazing en triomf. Men stelt den landman de vijftig francs belooning ter hand en bestormt hem met vragen; hoe hel zulk een ldein , zwak uitziend mensch als hij was, gelukt was, zich van dIen krachtvollen , grooten man meester te maken, dien hij daar, als een gedresseerden hond; aan een touw met zich voerde. Doch de landman verzekerde, dat hjj oogenblikken had, waarin geweldig sterk was, en zoo was het gebeurtt" dat hij die gelukkige vangst gedaan bad. Men liet hem gaan en verhaalde den kommandant van hel bagno dit bijzonder voorval. Deze liet den galeiboef voor zich voeren en bragt hem na lang ondervragen zoo ver , dat hij de waarheid bekende. Nog meel' verbaasd, nu hij dit eenvoudig berigt vernam, dan hij reeds over de gevangeneming des misdadigers ,geweest was, schreef de lwmmandant met een bewogen gemoed het voorgevallene aan den minister van Justie en verzocht hem de straf des edelen ga. leislaafs te verzachten. Deze brief is weinige weken geleden te Parijs aangekomen en de minister zelf heeft de waarlijk bewonderenswaardige gebeurtenis ver· haald. Alles doet vermoeden, dat deze misdadiger welke door zulk eene daad van menschenliefde zich weder eene plaats in de mensche· lijke maatschDpp~j veroverd heeft, door de menschen zoo volkomen zal begenadigd worden, als hem zel\erlijk van God reeds vergeving is ten deele gevallen.
De ligging dezel' hoofdstad van het Koningt'ijk Portugal wordt nu eens met die van Napel8, dan met die van Konstantinopel of Stok/wim vergeleken. Portugal is de nabuur van Spanje maar het voorkomen der inwoners verschilt veel van dat der Spanjaarden. Hun ontbreken die waardigheid en deftigheid, die het kenmerk zijn der laatsten. Zeer staan ook de Portugesche vrouwen in schoon· heid en in bevalligheid beneden de Spaansehe,· daarentegen ligt eene zekere goedhartigheid in hare treliken. Hare kleeding mist ook da t sierlijke en bevallige f hetwelk de nationale Spaansehe, vooral der AndalU1.:ische kleederdragt eigen is. Lüssabon strekt zich met zijne drie voorsteden [Je/em, Jungueira en Alcantara in eene romantische streek der Provincie Estramadura, cene geografische mijl ver, amfitheatersgewijze uit, aan den mond van den hier bijna twee uren brceden Taag, door meer dón zes duizend landhuizen omgeven. Deze stad bestond reeds onder de Romeinen onder den naam van F'elicita8 Julia, \verdt door de Gothen Olisipona, door de l\looren, aan \"elke Ar.FO:iSUS door de l,ruisridders ondersteund, haar in het jaar 1141, ontrukte, Al Oschbana genaamd, en door JOAN den eerste in 1433 lot Konink· lijke residentie verheven. Voor de vreesselijke aardbeving van I November 11.55. die een groot gedeelte van Lissabon verwoestte en aan 25000 menschen het leven koslte, was de bevolking drie. maalhonderd duizend inwoners; zij telt thans nog hetzelfde getal. De nieuwe stad, na dien tijd gebouwd, is zeer regelmatig en vormt een prachtig gedeelte der stad. Het plaveisel der straten is. daar voortreffelijk, de voetpaden zijn van gehouwen steen en de stralen YIU.
"
66schoon en regt. Men I,an lang in de praehtige wijl\en aan d8 rivier rO'.ldwandelen zonder een en berg Ie bestijgen; maar zoodra men sleJhts een weinig in de hooger liggende stralen komt, wordt de schoonheid van Lissabon bewonderenswaardig. De zeven heuve. len, wai1rop Lissabon gebouwd is ~ leveren de schoonste geziglen op, en daar alles hier vermenbd is, gl'oote pleinen met lanen. gl'aanvelden, tuinen, landhuizen, lwsleelen , kcd,en, alles op, aan of tegen bergen gelegen, ontslaat hieruit een vem alle andere hoofd. steden verschillend karakter der slad, ",ier einde men bijna niet Lerekenen kan, daar tuinen en velden midden in haar besloten lig gJn, en de grens tusschen land. en steedsche huizen hierin het geheel niet gevonden wordt. Op den Oostelijken heuvel, ligt het lwsteel de ftfOU/:08; dit sladsgedeelte is het slechtst gebouwd, en hier schijnt de drek uit Lissabon, die men met zoo vele moeite uit het nieuwe gedeelte verbannen heeft, zich te verzamelen en vloeit door de stralen, tot de zon dien uitdroogt. Een onuitstaanbare slank is daar bet natuurlijk gevolg van. Over het geheel munfen de openbare gebouwen te Li8sabon niet door schoonheid uit. Slechts bet groote han· delsplein (piactl do commacio) met schoone kaden aan den oever van den Taag is aan drie kanlen met fraaije gebouwen, de beurs. het tolambt , hel Indischbuisen het Arsenaal omgeven. Een meesterstul, van bouwkunde is echter door den Koning lOAN den vijfde in 1743 gebouwde groofe waterleiding, waardoor de stad drie uren ver over het dal van Alcantara goed dl'inkwater toegevoerd wordt, het· welk bier in fonteinen verdeeld en door waterdragers (Gtlllegos) in de sIralen en huizen verkocht wordt. Deze waterleiding beeft vijf en dertig bogen, waarvan een 230 voeten hoog is. Bebalve bet Ca8tello de JfOUl'08, behooren hel fOl,t San Julian() en in bet westelijk gedeelte de loren van Belem tof de voornaamste verdedigingsmiddel,en der stad. Vermaard zijn in de geschied~nis des oorlogs de verdedigingswerl,en, door Lord WELI,INHTON in 1809 en 1810 aangelegd en bekend onder den na<Jm van liniën van Tor1'e.~ Vedras, welke den Franschen Maarschalk MASSENA tegenhielden. !\Ien heeft in Lissabon eenige inrigtingen tot bevordering van kun-
.
67 slen en wetenschappen. Onder de liefdadige inrigtingen bekleedt het vondelingshuis eene hooge plaats, daar het tot de weldadigste stichtingen dier soort behoort. Tot de vermaken der Pol'lugezen behoorcn 001< de stiergevechten , die echter in lang het gevaarlijke en grootste der Spaansche niet bezitten. De opera is daarentegen uitstekend en beboeft vo or die van Italie niet te zwichten. De omstreken van Lissabon zijn schoon, vooral munt Cintl'(J, uil, drie uren van de stad verwijderd. Hier hebben de voorname Por. tugezen hunne quinta's of Luitenverblijven met groote, door cenen muur omringde tuinen. Cillll'rt is in de geschiedenis bekend, door de overeenkomst, waarbij de Fransche generaal JUNOT zich den vrijen aftogt naar Frankrijk bedong, schoon door de Britsch·Portu • . gesclle legers ingesloten. Twee mijlen verder ligt Na!ra, een vlek met een grootsch koninldijk slot, dat tevens cene kerk en een prachtig klooster is, door JOAN den vijfden gebouwd, en hetwelk het:EsClll'iaal in Spanje naar de hoon steekt. Maar dit onmetelijk gebouw staHt nutteloos daar, zijne 1,552 vertrekl,en zijn ledig, de monniken uit de 282 cellen verdreven, en 58 Cavarische standbeel .. den, 232 marmeren zuilen, 86 fonteinen en 154 marmeren trappen toonen hunne pracht vruchteloos. Herten en wilde zwijnen huizen in hel vier uren uilgestrelde park. POl'tugals groole minister POMBAL maakte hel tot een en tempel der wetenschappen, maal' de Monniken namen weder hunne yerlorene plaatsen in, tot nu het prachtige gebouw van allen verlaten en ledig staal. Fabrieken telt Li88abon weinige van belang. Nog is de handel met het bof, de voornaamste bron van bestaan in Lissabon, maar bij is bijna geheel in banden der vreemdelingen, namelijk der Engelschen. Doch boezeer verschilt hij van dien, tijd, toen de Portugesclie zeemagt door dappere daden en groote ontdel(kingen den eersten rang in Europa beldeedden , en de ondernemingsgeest van het thans zoo diep gezonl,en Porlllgesche voll, den handel tot cene door (llle andere volken benijde hoogte verbief. Het schitterendste tijdperk der Porlugeschen handels W(lS gedurende de zestiende eeuw. Heeds in de vijftiende eeuw hadden de Por. tugezen Madeira, de A::orische en f{arlJ!I'('J'rlisc!le eilanden, SflIC-
.- 68gfibië en Guinea, Congo en den Kaap de Coede lIoop ontdel,l. )n 1498 zeilde de moedige VASCO
Dil GAMA
dien om en legde den
grond tot de heerschappij der Portugezen in 008l-1ndiê.
Door
de-
zen voor den handel zoo gewiglige gebeurtenis trad Portugal aan de spits der handelstalen in Europa en verzorgde Lissabon het \Vestelijl\C en Nool'delijke Eul' opa met de rijke voortbrengselen van het Oosten, lol de moed en ondernemingsgeest der Nederlanders in de 17 de eeuw Portugal van z\}ne rijkste bezittingen aldaar beroofde en de markt voor Indische voortbrengselen van Lissabon op Amsterdam overging.
ijl
~1~llL!z~mB~~lBll itOJLI~lP1k!~Tm~l~ ~lffi EI~iUtltIRKlft~t
en
De verbreiding van Vlaamsche later van Hollandsche Volksplantingen door geheel Europa is een gedeelte der geschiedenis, hd welk tol nu toe nog niet, op eene voldoende wijze, hel onderwerp eener bijzondere behandeling geweest is. Men vindt Nederlandsche Volksplantingen in Ierland, in onderscheidene gedeelten van DuiüiCllland, in J-longal'i}'e, Zevenbergen, in Rusland, waar PETER de (;roote eene Nederlandsche volkfplanling voor zijne nieuwe hoofdstad Pete1'sburg heen lokte. Vooral hebben zij tot heden nog meer of min van hunne Vader. landsche zeden, hier en daar zelfs nog hunne oude taal en bijna overal hunnen volhardenden , nijvel'cn geest behouden. In alle lan. den, waar zij zich vestigen, hebben deze Nederlandrche volksplan. gen op de nijverheid, zoo als in Engeland, op den landbouw, zoo als in vele moerasssige streken up tuinbouw en hel kweeken van groenten en andere werkzaamheden een' zeer voordeeligen invloed uitgeoefend.
-- 5U -In de stalen des Konings van Denemarken vindt men bijna over· al enkele kleine, door Nederlanders geslichte volksplantingen. In Holstein, hij vool'beeld zijn zij in de Wilster· en 10'emper-marschen of moerassen aan de ElDe, misschien ook In de zoogenoemde PJ'o/Jstei bij Kiel. In Sleeswijlr beeft men de stad Friedrichsstadt aan de Eider die door Nederlanders gesticht en gebouwd IS en waar hunne laai nog in dit oogenblik gesprol\en wordt. (I) Het eiland NOl'dstrand werd na eene vernielende oversIrooming op nieuw door Nederlan. ders· bezet en door hem ingedijkt en bebouwd. Naar het eigenlijke Denemarken kwamen mede verscheidene klei. ue Nederlandsche volksplantingen. Op Funen zijn eenige door Ne. ,derlanders gestichte plaatsen, op heL eiland SaJlsoe insgelijl\s en eindelijk op hel ldeine eilc1nd ol schiereiland Amages bij Koppen~
llagen. Het denkbeeld tot deze laatste volkplanting ontstond uil de beo trekl,ing, waarin CUI\lSTL\AN de tweede, die vermaarde, maar des. potische en grillige Koning van Denemarken lol eene Nedel'land. sche waardin SIEGll:\IL'1' en ham sdlUone dochter DUlVJlKE stom!. Deze vrouw verkreeg doOI' middel van hare dochter'; die des Ko. nings minnat'es was, zulk een' buitengewonen invloed op zijn Joen cn laten, dat hij veel ten uitvoer bragt, wat zij hem aanraadde, Waarschijnlijk verhaalde hem die Nederlandsche \TOUW veel van de nijverheid harer landslieden en bijzonder van hunnen tuinbouw en groenleteelt , en de Koning; liel dus, hetzij om aan zijne min. nares Ie belwg:en (2) of om .wn zijn eigen land ook de voordeclen van zuil, cenen tuinbouw te verschall'en , een aantal Nederlandsche voll\splanters komen, die eerst bij Helgil/gos en vervolgens ergens anders zouden gevestigd wonlen, maar aan wie men eindelijk het Id'cine eiland Amagel', (gewoonlijk Amag of Amack genoemd) bij (1) In het onge!nkkil~ lot, hetwelk dem st::l!l dool' de bestorming der IIulsteillCl's geti.'offtm heeft.
vonden
ilUl'e Înv.;oner3 onderstand bij lmnne l'S'l'dcr landsclle stamgenooten.
(:!) Ge1ijk meil weet, wa~ ciJk de gemalin \·an CURIsrr.L\N den hvcede eene Nederlullllsclw prinses, name. lijk de zu:-tel' van I\eizer K,\fiEL dru vijfde. te Geilt g('bol'{m. had ~n zdfs Sn:cnn,1TT dnldlle kernen,
I
heeft mi::.~ehi('n
S''O'w('m;~ht
Ook zij llie veel mt:>t
]Wl'D
JaudgclIooten op
~ederl;Hld~"1'3
ln~u'
DcJtemark.'1f, liet
dat
mt'U
-
70-
Koppenhagen als het geschikste oord aanwees, hetwelk zij en hunne nakomelingen nu ook sedert meer dan 300 jaren bewoond hebben. Het genoemde eiland is een geheel vlal, stul,je land van drie lId wordt uren lengte en een half lot twee uren breedte. door eenen zeer smallen arm der zee, die midden door Koppenha. gen gaat, van Seeland gescheiden en een gedeelte der stad CMis· tiaanshaven ligt reeds op Amagel'. Dit Clzristiaanshaven kan meI dat gedeelte van Petel'sbul'g hetwelk Wassiti Ostrow heet, vergeleken worden. De huizen zijn hier even als daar meestal op palen gebouwd, en verscheidene kanalen en grachten loopen door de straten. De stad zelve wordt hier eigentlijk reeds Nederlandsch. Een groot, met schepen steeds vervuld kanaal loopt van hier uil ook om de naburige Chri8tiaansbul'g. B.U dit Imnaal en in de nabijbeid ' van dit slot bevindt zich de Amager markt, waar cle bew(lonsters van Amag hare groenlen te koop bieden. W1lnneer men op die vrouwen, in de oud Nederlandsche dragt geldeed , op die schepen in de kanalen midden tusscben de hooge huizen let, zou men haast gelooven, binnen Amsterdam te zijn. Een mijner bekenden toonde mij eene schilderij in olieverw, een schilderachtig stadsgezigt voorstellende, en verzorht mij hem Ie zeggen, uit welke stad ik dacbt, dat dit gezigt genomen was. Ik raadde Antwel'pen, Amsterdam of Venetië, en was verwonderd, dat bet werkelijk een gezigt van een gedeelte der Deenscbe hoofdstad was, waarin ik mij bevond. Het dorp, hetwelk de overgehomene vierentwintig Nederlandsche familiën hier midden in het eiland stichltefj, heet Hollandcsby (Hollandersdorp). Dil dorp en de kleine niet ver daar van afliggen. de haven Dragoe, die overigens eene oud Deensche plaats is, zijn ook de eenige plaatsen, waal" men nog eenige overblijfselen van het Hollandscll vindt. Ik bezocht den predikant, de kerk, het kerkhof en eenen wel va· renden boer, die nog meer dan alle anderen het Nederlandsche voorkomen behouden bad. Do kerk dl"Oog een opschrift in het platduitsch en de graven waren gedeeltelijk met Hollandsche op~phriften voorzien. Van de spits des torens overzagen wij bet ge·
-il beele kleine eiland, hetwelk schoon naauwelijks eene vierkante mijl groot, meer dan acht duiz8nd inwoners telt die van het daarop liggende gedeelte van Koppen/wgen niet medegerekend. Het is zeer merkwaardig, dat, toen de gezegde vierentwintig NederIandsche huisgezinnen voor het eerst op Amagel' verschenen, zij spoedig zulk een overgewigt op de Deensche bewoners van het eiland verkregen, dat deze meest, naar de Hollandsche. wijze begonnen zich te kleed en en te leven. Zij rigll en hunne tuinen en boerderijen even zoo in als de Hol/anders, en namen ook, zoo als een Deensch schrijver verzekert; de overige hoedanigheden der Hollanders aan. Eerst in den laatsten tijd hebben de Denen wedel' over de Hol· landers den boventoon verkregen en ten tninste de Hollandsche taal hijna geheel verdrongen. Ook is, ten minste bij de mannen, de oud Hollandsche nationale kleederdragt meestal buiten gebruik gelwmen. Slechts de vrouwen houden nog daaraan vast, omdat zij weten, dat die kleeding haar goed staat, zij in Koppenhagen dél1lrmede meer behagen en als echte Amagarinnen betere zaken doen. De voortduring van oude nationale Ideederdragten in de nabijheid van groote steden is een zeer gewoon verschijnsel, hetwelk zich daaruit veddaart, dat de op het buitengewone gestelde stedelingen de menschen dool' geld en goede woorden aanleiding geven, bij hunne oude [deeding te blijven. Zoo houdt zich bij Hamburg de eigenaardige kleeding der VierlandeJ' vrouwen bij Riel die der Pro/;steiers staande. Bij Peters/;ul'g blijven de Duitsche kolonisten, van welke msn het liefst de melk en de groenten lwopl, om dezelfde redenen, bij de gewoonten hunnel' vaderen • .oe Hollanders, die hier heen kwamen, bragten eene tamelijh~ hoeveelheid nationale hoogmoed mede, ten gevolge waarvan zij op hunne naburen in de Deensche dorpen, ais op een lagere en minder veerkrachtige soort van menschen nederzagen. En gedeeltelijk was deze nationale boogmoed hen wel te vergeven. De Deensche boeren zijn 1I',lge!', minder vatbaar voor Yool'llilg
-
72-
bevond, erkende dat nog tegenwoordig die solide en veerkrachtige geest bij de bewoners van Hollandel'by in lang niet verdwenen was. De reglschapenheid en goede trouw dier lieden was uitstekend. Zij waren, volgens zijn zeggen, een zeer stil zedelijk en onver· moeid werkzaam volk. Het was wel moeijelijk ,hunne genegenheid en hun vertrouwen le winnen, milar had men hem eens zoo ver gebragt , dan bleven zij hunnen vrienden altoos getrouw. Een gevolg van dit national verschil en van dezen afkeer was, dat, schoon de Amagar vrouwen zich nilar de kleeding en gewoon· ten der Hollandcl:"s vormden, toch gedurende twee honderd jaren niemand uit een Hollandsch geslacht met iemand uit de Deensche dorpen in hel huwelijk trad. In het jaar 1740 moet voor .het eerst een huwelijk tusschel} een Deensch meisje en een' Hollander gesloten zijn. Sints dien tijd is dit meermalen voorgekomen en op deze wijze is langzamerhand de Deensche taal, die overigens naluurlijl, door de Auwges Hollanders ook reeds vroeger verstaan en gesproken werd, in de huisgezinnen ingeslopen. De Deensche taal verhief zich tot de kerk· en schooltaal der hier wonende Hol· anders op de volgende wijze. In den beginne droeg men zorg, dat zij Hollandsche predikanten uil Holland zelf bekwamen. Sedert hel begin der vorige eeuw had inlusschen eene scheiding in de gemeente plaats. Langzamerhand hadden vele Hollanders zich in het naburige stadje IJ1'agoe gevestigd. Deze nu hadden weinig lust, om een half uur ver naar Hollanderby ter kerk te gaan en wenschten dus eene eigene kerk te Dragoe te hebben, Daar zij meenden, dat zull,s eerder toegestaan zoude worden, wanneer zij om een en Deenschen pl'edil\Unt verzochten, gaven, zij voor, dat zij geen Hollandseh meer verstonden, en wanneer men hen eene eigene kerk gaf, zij eenen Deenschen predikant wilden nemen. Hunne wensehen werden inlussehen niet geheel en al vervuld Men stond hen geene afzonderlijke kerk toe, maar stelde bij hunne oude gemeente Ie lloltandel'by naast den Hollandsehen ook een en J)eenschen predikant aan; zocdat nu 001\ eenige Hollanders naar de
-
73-
Deensche, andere naar de Hollandsche pl'eek gmgen. Door deze scheiding moesten natuurlijk de inkomsten van den Hollandsehen predil
-74De inrigting van zijn huis was geheel Hollandseb. De blaauwe kleur, waarmede de wanden en vensterbanken der kamers geverwd waren, en die de Hollanders overal waar zij lwmen, mede heenbrengen, duidde mij terstond eene Hollandscbe huishouding aan. {Ij De oude Hollandsche famielienamen· bestaan ook thans nog bij de gebeel Deensch gewordenen. Ook voeren zij nog gewoonlijk oude Hollandscbe voornamen, bij voorbeeld: DIRK, JAN, IJSIIRAND, WIJBRAND enz., Deenscbe voornamen moeten bij hen bijna niet in gebruik zijn. Het is wel mogelijk, dat de doopnamen van aHe woorden en namen der ondergaande talen overal het langst in gebruik blijven. De Hollandsche theeketel was nog evenmin bij deze lieden in onbruik geraakt, als de voornamen en de blaauwe olieverw. Het duurde niet lang of het tbeewater kookte en de leden des huisgezins verzamelden zich om den theepot. Mijn gasthoer bad eene jeugdige Ideindochter, die ERN heette. Zij sprak enkel Deenseh, maar toonde mij eene lange lijst, waarop hat!r grootvader voor haar eene menigte Hollandscbe woorden met de Deensche vertaling daarnaast geschreven had en die zij uit het hoofd moest leeren. De klein~ wist mij nog verscheidene Hollandsche volzinnen voor te zeggen, die haar grootvader haaI' geleerd had. De oude man zelf verhaalde mij dat zijn vader hem wel een pak slagen gegeven had, wanneer hij Deensche woorden bezigde, en dat hij zicR dus altijd daarvoor in acht had genomen. Hij had ook zijnen zoon wel bekeven, wanneer deze Deensche met hem had willen spreken, maar het had niet veel gebaat; en zijnen ldeinkinderen moest hij thans goede woorden geven en beschuit Ibel~ven, indien hij ',:ildo hebben, dat zij nog behoorlijk een paar Hollandsche woorden leerden. De goede lieden kraamden ook hunne oude Hollandsche kleedingstukken voor mij uit. De oude man toonde mij eene dikke wollen muts, die reeds over de honderd jaren in zijne Camielie was. Men (I) Weder een der zondediDS' denkbeelden van vreemdelingen nopens Holl.nders.
-
75
kon thans van die soort niet meer krijgen, voorheen kwamen zij uit Holland, De vrouwen lieten mij ook hunne staatsie kleederen zien, die met al de daarbij behoorende zilveren knoopen en gouden sloten v ofgens haar zeggen, wel op driehonderd speciedaalders Ie staan kwamen. Vcor het overige is Amager niet alleen de moestuin van Koppen. hagen; vele van de groene "oortbrengseltm van dit eiland gaan ook naar andere steden van Denemarken, over het geheele eiland
Seeland. J. G. KOHL.
~RmJ~ ~I~ MI~lllUllli iA~
ItmT
IJm lIDli
~liA~~I~lill
U~rl~lk ~l\ffi IU~~IUfaO.
Op het tijdstip dat PlUS de negende den pauselijken troon beklom waren in de kerkers van Rome verscheidene personen, die sedert vele jaren te vergeefs op hunne in staat van beschuldiging stelling of op de herziening bunnel' vonnisse wachtte n. Onder hen bevond zich een ongelukl{ige, die onschuldig tot levenslange gevangenis ver. oordeeld, twee en twintig jaren in den kerker had doorgebragt. Als het ware uil bet geta I der levenden uitgewischt, begraven in de duistere kerl{erholen van het kasteel San Angelo, kon de ongeluk kige geene briefwisseling houden met zijne familie, welker lot se. dert zijne gevangenneming hem onbekend w"s. Zijn vader had, ondanks zijn vermogen en invloed, niets vpor hem kunnen uitriil)ten. Hij had nooit het verlof kunnen bekomen om op het graf te gaan weenen, waarin zijn levend begraven zoon den Hemel vruchteloos om de regtvaardigheid aanriep, welke de rnenschen bern weigerden. Staatkundige vonnIssen waren de eeDlge, waarvan men zich Ie ROttle niet kon vrijl\Oopen.
-
76 --
Op zekeren avond, dat de ongelukkige gevangene, ongerust luisterde naar he! volksgedruisch, dat door de eeuwige stad \\:eerklonk, werd de deur zijner gevangenis geopend, en een man van middelbareleeftijd trad bij hem binnen, het was een priester! Op zijn gezigt sidderde de '?)cvangene. "Wat wilt gij van mij? vroeg hij met eene droevige en door de ontberin~en verzwal\te stem; komt gij mij halen, om naar het schavot te geleiden? 0 neen, ik mag het niet hopen. De dood zou zeker eene te zachte straf voor m~j zijn. De haat mijner vijanden zou niet voldaan zijn; zij zouden de uren van mUn IUden niet meer kunnen tellen. Honderd maal wreeder dan de beulen, die dooden, hebben zij mij alles ontnomen, le~ zelfs de vrijheid om te sterven. Komt gij ook hier, om de rimpels te tellen, die vóór den tijd, mijn voorhoofd misvormen? Komt gij ook uwe oogen en uw hart vervrolUken doOI' het gezigt van mijne wanhoop, die zonder einde is, even als de woede mijner beulen? Maar antwoord mij dan. - Ik lwm u tijding van uwe moeder brengen. - Mijne moeder! - BU dat zoete woord, bogen zich de knieën vau den armen gevangene; hIj bragt de band aan zijn voorhoofd, als of hU een somberen nevel wilde wegjagen. - Mijne moeder! zeide hU; a! mUne moed!'!,! Spreek mij van haar, zeg mU dat ik haar spoedig zal wederzien, dat ik haar eerlang in den hemel weder zal ontmoeten; 0, zij is wel dood VOO!' mij, al leeft zij nog op de aarde. - Zij leeft nog; zij zendt mij hier om u te zegenen en u de hoop op eene betere toekomst te brengen. - Zegen mij dan, mijn vader! -- Met deze woorden wierp hij zich aan de voeten van den dienaar Gods, en boog zijn vermagerd hoofd onder de hand die zich ophief en onder de stem, die tot hem sprak: "Ik zegen u in den naam van den God der barmhartigheid, die de schuldigen vergeeft, en de onschuldigen reglvaardigt; ik zegen u in naam uwer moeder! De gevangene stond op, wierp zich in de armen des priesters, die hem liefdevol aan zijne borst drukle en zeide; - God heeft dus erbarmen meb mij, daar hij een engel des troostes tot mU zendt.
n Na de eerste aandoeningen van dit treffend tooneel. verhaalde de ongelukkige de geschiedenis zijner twee en twintig in eenzaamheid en duisternis doorgebragte jä:'en, zondet' dat een enkel maal de stem eens vriends zUn hart opbeurde, zonder dat een enkele zonnestraal zijne malle huin verwarmde. - Gij hadt aan den Heiligen Vader moeten schrijven, zeide de priester, en hem om regtvaal'digheid, zoo al niet om genade moe· ten vragen. - Ik heb het gedaan, mijn vader, maar hij heeft mUne brie\-en zekerlijk niet ontvangen, want zij zijn onbeantwoord gebleven. En ik vroeg hem toch niet om het leven, ik vroeg hem niet om de vrijheid; ik vroeg hem slechts om eene enkele maal mijne moeder te mogen omhelzen. - Schr~jf nog eens, mijn zoon . . -- Mijn brief zal onderschept worden, eer hIj tot GREGORlUS den' zestiende komen I,an. - GUEGORlliS de zestiende leeft niet meer; schrijf aan zijnen opvolger. - Ook deze zal mijnen brief niet ontvangen, want de haat mijner onziglbare vi.iand~n zal wel middel vinden zich tusschen zijnen opvolger en mij te stellen. Misschien. - 0 zeer zelier , mijn vader. - Men zegt dat PlUS de negende hel goede wil, en dat. hij aan alle zijne onderdanen regtvaardigheid beloofd heeft; schrijf aan PlUS den negende. En ",ie zal hem m~jnen brief doen toekomen; - De gevangenbewaarder van het kasteel San Angelo. - Neen, mijn vader, wan I ik ben arm, en de dienstbewijzen kosten in de gevangenis veel geld. - Welnu, dan zal ik den brief doen bezorgen of die in eige~ persoon aan hem tcr hand stcllen , schrijf. - Onmogelijk, mijn vader, ik heb _ geen inkt, geen papicr, geene pen; dat alles is duur in de ge\'angenis. -
Hier is een potlood, schrijf op dit blad van mijn gebedenboek.
-
78-
- Ik kan niet meer schrijven mijn vader; ilt heb het In die twee en twintig jaren verleerd. - Dan zal ik voor u schnjven: zeg mij slechts wat. De gevangene bedacht zich een oogenblik en zeide hem toen Voor: "Heilige vader! Toen ik wanbopig alles vervloeIde, is een uwer priesters geko. men en heeft mij uwen naam leeren zegenen. Sedert twee en twintig jaren versmacbt ik in een I,erkerhol van het kasteel Ban Angelo. Sedert twee en twint;g jaren wacht ik op het uur, dat ik gevonnisd worde of in mijne eer worde hersteld. Indien ik stlhuldig ben, dat men mij den dood vergunne; maar indien ik on· schuldig ben, dat men mij wedergeve aan de liefde mijner moeder. (geteekend) GAETANO. ~ Het is goed, zeide de priester, eel" het avond wordt, heeft de paus uwen brief gelezen. Vaarwel, mUn zoon; vertrouw op God; bid Hem VOOI" PlUS den negende, en hoop. - In dit oogen· Pet blik trad de gevangenbewaarder binnen, hij was woedend. Clil'isto! zeide hij, op zijn borlogie ziende, mijn heer de kapelaan, gij bandelt verkeerd, gij hadl bier slecbts een uur mogen blijven t en gij zijt hier reeds vijf minuten langer; kom, haast u wat en vertrek. - Gij zijl het, die verkeerd handelt met zoo liglzinnig den naam des Verlossers Ie gebruiken; indien uw meeslel' de Paus bet wist! ••• De gevangenbewaarder antwoordde op deze soort van bedreiging met eene ltaliaansche uitdruld,ing welke letterlijk zoo veel zeide; de Paus scbeert den gek met mij zoo als ik met hem. - Gij hebt op nieuw ongelijk, want PlUS de negende bemint allen en scheert den gel, mel niemand. Hoe heet gij? - Dat raakt u niet. vertrek Bubito. De priester verwijderde zich en begaf zich terstond naar den gouverneur van het kasteel. Even als de gevangenbewaarder, was ook de gouverneur niet goed gel uimd. -'- AI weder een die mij lastig valt, zeide hij; laat hooren, mijn heer de abt, wat verlangt gij? haast u, want mijne uren zijn geteld.
79 -
Ik kom u verzoel,en den gevangene GAETANO in vrijheid te
~tellen.
- Zijt gij gek, mijn heer de abt; gij weet toch wel, dat de paus alleen het regt bezit, genade te bewijzen. Het is ook in naam van den paus, dat ik mij tot u vervoeg. -- Het bewijs? - Hier is het; en de goede priester nam eene pen en schreef haastig onder den brief dien hij voor den gevangene geschreven had. ,,1°. Bij ontvangst van dit bevel zal de gouverneur van het kasteel San Angelo de poorten van g.ezegd kasteel oogenblikkelijk voor den gevangene GAETANO openen. 2 0 • De post van het kasteel San Angelo zal aan den gevangene GAETANO de militaire eer bewijzen. 3 0 • De gouverneur van het kasteel San Angelo zal oogenblikketijk den eersten gevangenbewaarder uit zijne betrekking ontslaan. Gege\'en in ons kasteel van San Angelo. PlUS
IX.
De eerste zorg van den in vrijheid gestelden GAETANO wa!! Zijne müeder te gaan ombelzen, wie de vreugde bijna bet leven had gekost; zijne t\veede zOI'g was naar het Quirinaal te snellen, om den paus om den naam zijns weldoeners te smeeken. - Uw weldoener, neen, antwoordde PlUS de negende hem, uw goede vader, ja. Ik ben het! Voor de eerste maal, sedert twee en twintig jaren kon GATiTANO' tranen storten, maar het waren tranen van geluk en erkentelijkheid. Twee en twinlig jaren vroeger ging een jongeling van zeventien jaren, van zamenzwering beschuldigd en deswege ter dood veroordeeld, met moed naai' de strafplaats. Een priester. die voorbij ging, gevoelde zich door zijnen moed ~ door zijne jeugd en vooral dool' zijne gelatenheid getroffen. Hij berekende den tijd. dien de veroordeelde in de kapel moest doorbrengen; hij had vier uren voor zich. Hij snelde naar het Vatilraan, en smeekte den toen regerenden paus zoo dringend, dal deze, den gevangene het leven schenl,ende, de doodstraf in levenslange gevangenissll'af veranderde.
-
80-
Wonderll1lrc loop der menschelijke zaken! of lievel' ondoorgrondelijke wegen der voorzienigheid? die jongeling was GAETANO, die priestm' was de aanstaande opvolger van GUEGO!\IUS den zestiende.
Deze beroemde werktlliglwndige werd in het jaar 1767, in den staal Pennsylwniè in Noord Amerika geboren. Zijn vader was niet rijk en nadat hij hem de eerste opvoeding gegeven had ,zoo goed zijne bekrompene omstandigheden dit toelieten, zond h~i hem bij een en jllwelier in de leer. Gedllrende den leertijd toonde de jonge FULTON smaak en een en gelul,kigen aanleg tot het leekenen , maar geheel van geldmiddelen ontbloot, zOllde hij zonder twijfel zijn leven lang slechts een weinig bekend ambachlsman gebleven zijn' had de edelmoedigheid van één zijner medeburgers, SA~IUEI. Fuunn.T hem niet de noodige middelen verschaft, om zich naar Londen te l\llnnen begeven en zich aldaar bij WEST (een en geboren Ameril\8an) op de schilderkunst loe te .Ieggen. FULTON arbeidde ijverig onder het opzigt van dezen bekwamen leermeesIer ,maar was, na verloop van eenige jaren, weinig te vreden over zijne eigene vorderingen, en wanhoopte er aan, zich in deze moeijelijl\e kunst Om deze reden ooit eenen grooten naam te kunnen verwerven. Hij verbond wierp hij zijne blikl\en op eene andere loopbaan. zich met zijnen landsman RAMSEY, die door zijne groote talenten voor de werktuigkllnde uitmuntte en te Londen was gekomen, met het voornemen om in I/ïrginië, zijn geboorteland; een stoomwerktllig en andere nuttige uitvindingen in werking te brengen. Naauwelijks had RAnlSEY zijne plans en ontwerpen aan FULTON medegedeeld, of deze erkende plotseling zijne roeping. Hij wierp de
-
81 -
penseelen Ier zijde en wijdde zich met alle Jiefde en volhal'ding~ aan zijn nIeuw beroep. Omstreeks dienzelfden l~d noodigde de geachte dichter JOËl, ll.-\RLON, vroeger gezant der vereenigde staten in Frankrijk, FULTON uit, om te Parijs een panorama op te rig1en. De. geluli;kige uitslag dezer onderneming, waaraan FULTON niet alleen als kuns. tenaar, maar ook als belanghebbende deel nam, verschafte hem de noodige middelen om zijne wed\luigkundige studiën voort te zetten en zich uitsluitend daarop loe te leggen. Hij kwam door DARLoNin betrekking met 1\0 nstenaars en vele geleerden, wier onderhoud en geschriften zUn uitvindings vermogen ontwikkelden. De vruchten daarvan waren een molen om marmer te zagen en te polijsten, een plan om de kanalen voor grootere schepen bevaarbaar te maken, een werktuig om touwen en lijnen te vervaardigen; een schuit om onder water te varen, een onzigtbaar zich in het water bewegend werktuig, om vijandelijke vaartuigen in de lucht te laten vliegen, eindelijk het stoomvaartuig, de belangrijl\ste van FULTONS uitvindingen. In het begin was deze laatste uitvinding er verre van af, den b\jval te ondervinden, dien z\j verdiende, en zelfs NAPOLEON verachtte deze nieuwe soort van scheepvaart, tlie geene stormen of tegenwinden vreest. Te PaJ'ij8, op de Seine , werd de eerste proef met he! stoomvaartuig genomen. De geringe diepte dezer rivier hare ontelbare bogten waren hinderlijk, en de goede uitslag kwam zelfs verscheidenen voortreffelijl,en werktuigkundigen onzeker voor. FULTON liet zich echter daardoor niet ontmoedigen; hU arbeidde zonder ophouden voort, om aan zUn werktuig al die volkomenheid te geven, waat'voor het vatbaar was, en nadat hij op nieuw zijne plannen in Frankrijk en Enge. land verworpen zag, besloot hij, ofschoon wel wat laat, in zijn vaderland die regtvaardigheid te zoeken, welke men hem tot dusverre in de genoemde landen geweigerd had. In Noord·Amerika ontving men de sloombooten met al die gunst, welke zij verdienen. Men erkende de groote voordeelen, die van dergef~ke schepen te wachten waren in streken, die overvloed van brandbare stoffen heb. ben, en omgeven zijn door groote zeeën en doorsneden van eene menigte bevaarbare rivieren en meren. Weldra vermeerderden zich de. stoomboolen op den Slud.son, Delawal'e ~ OMo, Susquelan· 6
82 nalt eli iJlis$ouri. fULTON zag nu zijne onderneming gelukt; hij wIJl'd zelfs door hen, die zich vroeger zijnc tegenpartijders geloond hadden, met loftuitingen overladen, ook door vele geleerde en aan de schoone kunsten gewijde maatschappijen in de Vel'cenigde Stalen tol lid benoemd, en bel Kongres slond hem ecne som van vijfduizend dollars too, met het doel, om zijne pro~fnemingen met den Torpedo (het werktuig, om schepen in de lucht te laten vliegen), dOOl' Ic zellen. Zijil levendige wensch was, om zich met al de kracht van zijn genie en zijn!"n leeftijd daarmede bezig te bouden; toen hij miJJen in zijne loopbaan gestremd werd door verdriet en zorgen voor zijn ondel'houd, die zijn leven verbitterden en bem ten grave voerden. SloomLool,cn aan de z~ne gelijk, drongen zich op dezeHue rivieren in, wam'voor hij het uitsluitend p,,'ivilegie zoude hebben. Op clezo wijle in zijne verdiensten verminderd, had FULTO:'! hovendien nog de bittero smart, dat zijne onsterfelijlte uitvinding hem betwist werd; deze onrcglvaardigheid trof bern diep en was de oOfl<:ak eener I(\vaal, waaronder hij den 24 januarij 181.1 bezwcc!\. 'Welke aanduidingen ook mogen hebben medegewerkt, zoo i:; het echlcr zel~er, dat hij de eerste geweest is, die de moeijelijlilledcll heeft wclen te overwinnen, welke tot zijnen tijd toe de \'el"wezenlijking der uitvinding verhinderd badden ; en dat hij een nieuw middei uitvond, welks gebruik en grooto gevolgen zich dagelijks vermeerderen en tevens den naam van FULTo:'( zullen vereeuwigen, die met roem naast dien van JAJotI!S WATT, den uilvinder van het sloomwerktuig .pnwlt. MeI zijne roemrijke, volhardende cigenschappen ,"crbond FULro:'( ~en edel Itarnkter. Hij kende geene andere eel'zucht d:m die van aan zijne medeburgers en dtlr men!lchheid nuuig Ic z.ijn; en dit kan niet bater aangeduid worden dan door zijn eigen woorden. "De zucht tot volmaking is voldoel1d~ voor mUn geluk en nJIJn vermegen; de Prf'sident der Vereenigde Staten kan mij geene betre\,kinl5 denbieden
>
die ik
IO~
willen aannemen:'
Op mijne rClze door Ierland reed ik juist regt genoegelijk in mijn gemal,kelijk J'~jtuig een eind verder, toen ik op hel voetpad naast den breeden r~j\veg eenen wandelam' bemerkte, wiens gezonde been, het andere, dat van hout was, moest voorthelpen, Het was nog vroeg in den morgen, maar de zomel'gloed der zon had wel ras de lucht doordrongen, zoodat ik
m~jne
gemaldielijke zitplaats en des wande-
laars moeijelijken gang vrij als eene sterke tegenstelling mogt beschouwen.
Dat .Jeed ik ook en terwijl
ik mij
in stilte gelukkig
noemde, riep ik tegelijk met hartelijkheid uit: "Zeg eens, gij vriend daar te voel, wilt gij een plaatsje in mUn r~jtuig T' waarb~j il, den koetsier met eenen zacht en slag op den schouder te kennen gaf, dat hU moest stilhouden. "Mijn goede heer, indien gij naar Water(ord moet, dan moge de hemel er u VOOI' beloon en , dat gU mij die liefdedienst aanbiedt ," zeide de wandelaar, en dam' mUn eerste doel de genoemde stad was, zaten wij spoedig met elkander in het rijtuig. Dat hij vroeger matroos geweest was, wist ik bij den eersten blii,; ook was er geen tweede noodig, om mij te zeggen, dat niet hetgeen hij had, maar wel hetgeen hem ontbral" hem drukte. Zijn uiterlijk, zoo wel als het ligte bundeltje, dat aan den slok hing, dien hij op schouder dl'oe~, betuigde genoegzaam, dilt hij lol cic orcq;rootc meerderheid der leren, tot de Mme namelijk behoorde, en de gelaatsll'eldien nn den no; .iongen man b(wcstigden 00\, het gebrek [I;m innerlijke opgeruimdheid. Dl1[1r het in bel bijzonder het doel eens reizigers moot zijn, om menschen en loesLmrlen uil [Ijle r<1nsen te leeren ken6'il<
-
84-
nen , bragt ik hem er toe, om mij allerlei bijzonderheden ovcr het land en deszelfs zeden mede te deelen, zijne zeetogten kwamen mede ter sprake, en toen ik de aanmerliing maakte; dat hij waarschijnlijk zijn voet in een zeegevecht verloren had, hernam hij: "Dat is het geval loch niet mijnheer: een val in het scheepsruim, dOOI' dat ik gedurende eenen storm in een louw verward raakte, is de oorzaak daarvan, en mUn groolste verdriet, dat ik dit ongeluk voor eene straf des Hemels moet houden. "Hoe zoo?" vroeg ik en, na eenige aarzeling zeide, hij: "Waarom zoude ik het u verbergen, w~t mij kwelt! Het was misdadige jeugdige overmoed, waarop de vergelding volgde. Ik had juist mijne eerste reis als scheepsjongen gedaan, en In mijll vaderland teruggekeerd, bezocht ik mijne bloedverwanten te Waterford •'fOOI' een d3r poorten aldaar, bij de puinhoopen van een oud kloostergebuuw, zwierf ik op zekeren avond met eenige knapen rond. ons ontmoette daar eene oude vrouw, wanstaltig dik en met zulk .een gerimpeld gezigt; ,dat wij het lagchen niet konden laten. De oude geraakte daardoor in eene geweldige gramschap; onze moedwil steeg nog hooger, en eindelijk school mij een vers uit eene onzer oude balladen te binnen, zoodat ik begon te sprel,en en weldra alle anderen mede schreeuwden. "Waar sluipt gij heen, sluip naar uw hol, GU booze heiis, gij toovel'kol. Zoekt gU den schat in 's aardl'ijks grond, Zoo sluit nog eerst uw zwart verbond, Dat u de helhond voer ten doel. Mam' gaaft ge uw ziel alreeds ten pand, Dan voer terstond des satans hand U met zich in zijn zwavel poel." Daar vlamden de oogen der oude vrouw, haal' gelaat vertrok zich nog meer, en terwijl zij dreigend de gebalde vuist ophief, sprak zij met eene gillende slem een ander gedeelte derzelfde ballade. "Gij noemt me een heks '? welnu 11etzU, Dan riep ik satan zelf er bij , Zijn list omstl'ikke u meer en meer,
-
85-
En dat zijn magt in vloek verkeer, AI wat ge ooit wenscht, of doet, of zoeh:t , Tot gij eens boeten zult voor God, Omdat Gij d' ouderdom bespot; Mijn woord vervult, zich; zijt vel'vloekt." Mijnheer, eene koude rilling ging mij door het gebeente bij die verschrild,elijke woorden en gebaren der oude; hals overhoofd beo gaven wij ons allen op de vlugt, en ik bleef niet eer staan, dan toen ik verhit en ademloos de woning mijner bloedverwanten bereikt had. Ik viel in eene zware ziekte, en zie, mijnheer, van toen af heeft het ongeluk ons allen, die met de oude vrouw den spot gedreven hadden, vervolgd; van mijne toenmalige makkers is geen enI{ele meer in leven; een vroegtijdige dood trof hen allen op verschillende wijze. Ik die hen allen overleefde, vond nergens rust. Gij kunt er van verzekerd zijn, dat de vloek ook aan mij vervuld werd en nog verder vervuld zal worden." Diep geschokt door zijne herinneringen zat de arme man met gebogen hoofd naast mij en scheen zich geheel aan zijne droevige gedachten over te geven. Ik zelf wist op het oogenblik niet, hoe ik die soort van bUgeloof, welke uit gewetenswroegingen en berouw, en dus uit lofwaardige beginselen voortsproot, zou best,·ijden. Ik zocht hem dus te overtuigen, dat GodJ: de schepper der zegen rijIw natuur, ook een God der liefde, ge6ade en vergeving is, die aan den vloek eenel' gehoonde en getergde oude vrouw bij iemand die zelf het baar aan gedane omegt met diep gevoel erkent) wel niet de goede werking des zelfvel'wijts en der boete weg neemt, maar aan het waarachtig berouw nooit de vergeving en innerl\jke geruststelling zal onthouden. Alle mijne pogingen waren echter vruchteloos; LUKE FURLONG, dus heette bij, bleef bij zijn eens opgevat denkbeeld volharden. Om hem dus op andCl'c gedachten te brengen, vroeg ik hem naar het doel zijner reis, ofschoon ik bet bij mij zei ven voor zeker hield, dat hij ook ditmaal zijne bloed~·er",an. ten te Watel'(oJ'd gingbezoekcn. "Er is mij iets zonderlings overlwl!lcll ," gaf LIJKE FIlIiLO;-;G mIJ op mijne vraag ten antwoord, en ik vrees
VOO!'
nieuw ongeluk.
Ik haq
-
86-
het besluit genomen, om Water(ord nooit weder te Zien, en nu geschiedt het toch nndeI's. Mijne tegenwoordige woonplaats, waar ik tegen geringe belooning het schrijfwerk bij eenen pachter verrigt , ligt vcr van hier; en thans is het mij, als mag ik daar nooit terugkee:-en. Mijn geluk is wel daar, maar ik kan het nooit bereiken. HANNAli GOWRIJ, de dochter des pachters, heeft mij niettegenstaande mijne ellende, haar hart geschonken; maar haar vader is woedend tegen ,mij om mijne armoede, en, wanneer ik niet zelf mijne dienst verliet, zou h~i mij toch wegjagen. God weet, wat er nu weder gebeurd is. Op zekeren dag zond de pachter GOWRIJ mij een dagblad, waarin ik door het ge regt te Watel101'd word opgeroepen, om heden voor hetzelve te verschijnen. Waarom ik daar komen moet, weet ik niet, maar zal het wel spoedig vernemen." Hij zeide dit als iemand, wien alles onverschillig geworden is; mijne opregte belangstelling in bern, deed in mij den wensch ontstaan, toehoordel' bij het ge regt te zijn, en ik verzocht LUKE FURLONG m~i mede te nemen, zooals bij ook deed, toen wij anderhalf uur Inter Water(ord bereikt badden. In de geregtszaal verlieten wij elkander omdat bij zich moest aanmelden, en ik volgde nu met de overige, weinig talrijke toehoorders, de behandeling der zaken die allen spoedig afliepen. Eindelijk hoorde ik roepen: "LUKE FURLONG!" en hij trad VOOI' de balie. Na de gewone voorloopige vl'agen, . waarop LUKE FUIlLONG door overlegging zijner papÎel'en antwoordde, vroeg de regt er hem: "Hebt gij MARGAI\ITT l\IUIIPHlJ g.ekend:" De aangesprokene verbleekte zigtbaal', eerst na een paal' seconden zwijgeris antwoordde hij bedeesd: "Ja, mijnhee['!" En de regter vervolgde: "Zij is voor eenigen tijd in den ouderdom van honderd vijf j~lren gestorven ," en heeft aan u in haar testament gedacht. Lees griffier." LUKE FUIlLO~G beefde aan alle zijne leden en zijne ontroering steeg nog hooger, toen men het volgende voorlas: "Een voorval, helwelk mij nooit uil het geheugen kwam, heeft licrtzinnirre mii, a zoo verre tot toorn vervoerd, dat ik over eeni'~e ::J ::J 0 knapen m~jnen vloek heb uitgesproken,. en ofschoon ik God dikwijls heb gebeden, mij deze zware zonde te vergeven en ze élllen, wicn
-
87 -
bet aangmg, uit het geheugon ie brengen, heb ik loch van de bWedverwanlen van Lun FURLON vernomen, dat deze zich zijne booze ligtzinnigheid en mijnen misdadigen vloek zwaar beeft aangetrokken en geene vreugde meer in het leven heeft. Ik verlang .dos, dal hij; daar zijne verblijfplaats onbekend is, opentlijk wor de opgeroepen, en dat men, als hij gevonden is , hem ver zoeke, mij te willen vergeven, gelijk ik h3m reeds vergeven heb, Om echter mijne wandaad weder goed te maken, zoo ver ik dit op aarde verml4g bepaal ik, daar ik geene weltige erfgenamen heb, dat Lun FURLGo:v, mijnen handel in specerijtm en droogerije~ als zijn bem door mij vermaakt erfdeel zal ontvangen I met en benevens mijn overig vermogen. bestaande in mijn huis en den daarbij behoorenden luin , alsmede de achttien honderd pond sterling, die ik in den bank te Dublin heb. gelijk de bijliggende papieren zulks bewijzen, en tol opvrage dier som dienen. !\loge LUiE FURLONG nu den vrede lerug vinden en zeker zijn, dal ik nog in mijn laatste uur zijner in mUn gebed gedacht heb."
Waterford , den 25 februarij 1831. l\lAGARITT MURPRIJ.
Sprakeloos stond Lun FIJRLo:iG na de voorlezing van dit testament; bij hield zich aan de balie vast, en loch zonk bij , in tranen uitbarstende en luid snikkende, eindelijk op den grond. lk en eeni· ge anderen snelden toe, doch het duurde lang, eer hU zijn volkomen bewustzijn terug had gekregen. Toen hij mij her!~ende , riep hij diep bewogen uit: "Zij heeft mij vergeven en God zal hare vrome bede verhooren! 0 Gij, vader in den Hemel, die de harten der menscben besluurt, Gij zult MARGARITT !\fuaRP:I1J belooDen met de volheid uws heiis! En ii(! 0 mijn lieve mijnheer, ik moot weg ik moet naar HA~l'iA.n GOWRIJ; hoe geluk!(ig, hoc zalig zullen wij zijn! 0 mijne H.\i'i:iA:1 !" Weenende van dankbnarhcid en vreugde Ing LUGE Fum.o:'!G in mij_ ne armen: ook ik WIitS zoor aangedaan i cn was het 1I0g, to~n mij el-
-
88-
I,ander kor! daarna de hand tot afscheid I'eikten. En hij is gelukkig geworden, en leeft nog als blijde echtgenoot en vader in ZIjne nog uitgebreide bezitting te Water(ol'L A. M.
Men weet, dat LODEWIJK FII.!PS, na in het gevolg van DU~IOURIEZ genoodzaakt geweest te zijn, om Franlrrijk te verlaten, en lijd lang van land tot land rondzwierf. Hij bezocht onder anderen ook Fin· land, waar, blijkens de volgende 0 veJievering, de herinnering aan hem nog bewaard wordt. De koude en de dood heerschen in die uiterste streken van het Noorden. Een eeuwige sneeuw trotseel't daar de warmte der zon. De duisterheid der nachten wordt slechts afgehroken door het glin. De steren der sterren en de roode vlammen van het noorderlicht. wanstaltige walviseh, de witte beer, de blaauwe vos, de haai met zijne verschril,kelijke tanden zijn de eenige bewoners dier ijzige strel,en. Echter schenen drie sleden, welke tegen het einde der maand 'maart van het jaar 1795 de vlakte van Kal'e88uando doorreden, zich naar die barre gewesten te begeven. De zijn einde naderende win· ter scheen zijne gestrengheid te verdubbelen. De hemel was als met een loodkleurig laken bedekt, en de wind huilde door de dennen. Perlrele ! riep de koetsier der voorste slede, zich van dezen bij de "Finner gewonen vloek hedienende. Hij beproefde zijn afgemat paard door zweepslagen tot nieuwe Jn-
-
89 -
spannmg op te wekken; maar de krachten van het aI'me dier waren uitgeput, en men moest stilhouden. Monseigneur, wij zijn verloren, riep eene stem uit de tweede slede. Zwijg FUANÇOlS , antwoordde degene dien men monseigneur genoemd had; ga liever eens onde.rzoel,en of wij hier eene woning kunnen vinden. Ja , ja, riepen eenstemmig al de reizigers, die zich in de drie sleden bevonden. De tolk van het gezelschap ondervroeg achtervolgens de drie koetsiers, maar zij antwoordden, dat zij in de omsll'eken geene hut kenden. Intusschen verdubbelde de gestrengheid der koude, de duisternis werd dikker en de stormwind joeg de sneeuw in digte dwarling rond. Eensklaps bemerkte men in de verte eene soort van verschijning welke den reizigers een teeken gaf om te volgen. Monseigneur sprong zonder zich te bedenken uit de slede en naderde moedig den geheimzinnigen onbekende. Wees voorzigtig, monseigneur, riep FRAXÇOlS, hem nasnellende het is zeker een roover, die u naar zijn hol wil slepen, of de duivel, die ons komt halen." De jonge edelman antwoQrdde niet, begaf zich dwars over eene loegevrozene rIVIer, en bleef eindelijk slaan aan den voet van eenen met dennen en berkel begroeiden heuvel. Daar scheen de verschijning, die hen voorging, onder de sneeuw te verdwijnen. FRANÇOIS gaf een kreet van schrik en wees zijnen meester den Ingang eener onderaarsche hut, die op het hol van een wild dier geleek. Besluiteloos bleven beiden aan den ingang staan. toen eene zachle stem in het binnenste der spelonk sprak: Burger LODEWIJK FILII'S van OJ'lean8, treed zonder vrees binnen! Toen de kamerdienaar deze woorden hoorde, viel hij van schrik bijna omver: Monseigneur de hertog LODEW/JK FILIPS van OJ'lean8, treed zond er vrees binnen! Welnu, gaan wij binnen, zeide de prins: ik moet toch welkennismaken met de vrouw, die mij in deze akelige woestenij bij mij. nen naam en in mijne taal begroet.
-
90-
De hertog van 01'leans begaf zich door FRANÇOIS gevolgd, binnen de onderaardsche woning. Zij was met granietsteen gevloerd, de' meubelen waren eenvoudig, maar bUzonder zindelijk. Een blok dennenhout brandde up den haard en verspreidde door het enge vertrek zijnen met vonken vermengden rook. Bij dat vuur zat een zoo het scheen tachtigiarige grijsaard, aan wiens voeten een kat met cenen beer speelde. Achter hem stond een meisje met donlwl' bruine haren en zwaarmoedige blaauwe oogen. Zij droeg cen uil Finsche wol vervaardigde gestreepte kleeding, en had een bevallig en deftig vo?rlwmen. Monseigneur, zeide zij, w~j venvachtten u.
Gisteren avond;
ten
acht ure, toen gij JJ1nonieniska verliet, gaf mijn vader TUJSKO zIJn leedwezen te kennen, dat gij in plaats van rendieren paarden hadt genomen. Ik moet dien doorluchtigen vreemdeling te gemoet gaan, zeide hU , wanl zUne paarden zullen van vermoeijenis bezwUken. Het mu een gl'oot ongeluk zUn, indien hij om!\wam in den storm, die ons bedreigt. Maar boe ko~t het, dat uw vadel' met de bijzonderheden mijner reis bekend is? vroeg de hertog met verbazing. Mijn vader is een tietega , een tl'oU ,die de booze geesten bezweert, en wien alle dingen geopenbaard worden. Hij bezit de wijsheid, welke de oude sage de gift
der godheid bij
uitnemendheid
noemen. Waarsehijlllijk had
TmSKO
het vertl'ek en de komst van den prins
op eime meer nalllurl~jke wijze vernomen. Hij kent dus de toekomst? hernam de prins. Hij weet meel' daarvan dan de toovenaar ~L\TTI KALAWAAllE, die men te Kemi roemt; mijn vader behoeft geenen brandewijn, zoo als hij, om in verrukking te geraken.
De geest komt, als hij hem aan-
roept en geeft hem de heerlijkste woorden in. En gij zijt z~jne doch te!' ? TO!:\1 is de dochter van Turs~w niet.
Mijn vader
IS
ver van hier;
hij bewoont een lwninldijk p3leis. De hertog beschouwde h'et moisje oplettend, en vroeg zich zei ven of z~j wel haal' verstand bezat, toen do olldü
TUlSKO,
gin van dit ~(;sprek naaI' builen was ~OgélJI1. teru~;
die in het be-.
!nViltll
met den
-_. 91 graaf van MONTJOIE en het overige gezelschap van den hertog van Orleans. Men dischte voor de reizigers een groot stuk gerookt rendierveeseh, gedroogde visch en gestremde melk op. Toen de maaltijd geindigd was, gaf de hertog zijn verlangen te kennen om den trolt in verrukking te zien. Ik zal hem met uwen wensch bekend maken, zeide FO!NE en zij begon met den grijsaard een lang gesprek in het Finseh. De toovenaar scheen te aarzelen, maar gaf eindelijk aan het aanzoek van het meisje toe. Met deftige schreden begaf hij zich naar het midden van het vertrek en gaf den vreemdelingen een teeken , om op eene bank tegen den muur plaats te nemen. Van liererlede werd zijn gelaat meer bezield en hij mompelde eenige woorden, welke door het meisje vertolkt werden. Reizigers, zeide hij, wat verlangt gij van mij? spreekt, en ik zal u antwoorden, want ik bezit de wijsheid. Ik ken den oorsprong der wereld, van het ijzer en van het VUUl'; ik verniel de sterkten van Hus!, den geest des kwaads. Ik neem de smarten der aarde en ban ze op den bel'g van Kipumaki, waar de godinnen ze gevangen houden. Wijze man, zeide de hertog van Orleans, leer mij de toekomst van Frankrijk, m~ine moeder kennen, Na den geest des donders, dio der aarde en der zee opgeroepen te hebben, scheen de grijsaard, wiens ~tem hoc langer hoe meer trilde en wiens gebaren in stuiptrekkingen overgingen, door eene bovennatuurlijke magt bezield te wOI'den. Gedurende een oogenblik viel bij op den vloer van graniet, maar stond weldra weder op en sprak nu zijne voorspellingen, die eene mengeling waren van gezond verstand en zonderlinge onbegrijpelijke uitroepingen, en die wij als van geen belang voor ons. hier niet mededeelen. Toen de grijsaard geëindigd had, viel hij op nieuw, als verme. tigd op den vloer en bleef langen tijd in cene diepe bezwijming liggen.
2. Drie weken na dil voorval, bevonden de reizigers zi<;h nog te HarJ'es8uando. Het heette, dat de hertog bet ontdooijen van het ijs
-
92-
afwachtte, maar de waarheid was, dat de bekoorlijkheden van FOINI hem terug hielden. Hij had in den omtrek een redelijk bewoonbaar verblijf gevonden, maar deed talrijke uirslapjes~naar de onderaardsche woning. Men zag hem dikwijls met de aangenome dochter van den grijsaard langs de bergen dwalen. Zij had hem geleerd, hoe men de rendieren moet besluren , als mede om zich te bedienen van die lange schaatsen, Su!rsi genoemd, waarvan de Fin· en Laplanders zich bedienen. Op zekeren dag in het laatst van april wandelden de prins en~het Finsche meisje langs den oevel' van den 111uonio, en de prins sprak van liefde Monseigneur scherlst, zeide FOL\'I. Neen; zijt gU niet waard, dat men u beminne'? zijn wij niet voor .elkander geboren'? VereenigL ons met een geheimzinnige band '? Want gij hebt mij immers gezegd , dat gU in Frankrrjk, ja te Parijs geboren zijt. Dat is ook de waarheid, antwoordde hel meisje, en ik herinner mij nog, u te Parijs, in al den luister van uwen rang gezien te hebben. Uw leven is vol geheimzinnigheden: waarom mij &11 es niet verhaald '? Hoe lwmt het, dat gij zoo dikwijls den naam ANTOINIlTTE noemt '? Dien naam heb ik bij den doop ontvangen. en de koningin van frankrijk heeft mij die gegeven. Is het mogelijk? Wie zijt gU dan toch '? De dochter eener eeredame van het hof van VeJ'sailles. Mijne moeder had het ongeluk gehoul' te geven aan den hartslogt van eenen prins van den bloede, die, om deze liefde te verbergen, van haar eischte, dat zij met den burggraaf J)' AIIlIAS , een ouden losbol van zestig jaren zoude huwen. Schandelijk! riep de hertog. De prins, dus vervolgde FOINI, had zich voorgesteld de verbindtenis met mijne ongelukkige moeder voort te zetten; maar zoodra zij gehuwd was, weigerde zij dit hardnekkig. De prins stelde vruch. teloos alles in het werk, om haren tegenstand te overwinnen; geheel puiten zich zelven gebragt , schreef hij haar eens deze beide woorden:
-
93
"Lie/de a/' Wj'aak." Mijne moedel; nam de vlugt, want zij wist, dat haar vera chtelijke echtgenoot de handlanger van haren minnaar was. Ik lien fj'AR~AS. Wij gingen niet ver. De abtdis der ursulijner nonnen van Alantmartre was hare bloedverwante en gaf !war eene wijkplaats in het klooster. Dam' werd ik opgevoed en groeide ik op in kalmte en vrede. Ik had het heilige verblijf nooit verlaten, toen op zekeren dag eene non mij met zich nam, die de zieken ging bezoeken. 'Velk een genoegen smaakte ik op deze \vandeling! Ik herinner het mij nog; gij reedt mij onverwachts voorbij. Drie andere personnen vergezelden u, en gij waart allen op prachtige paarden gezeten. Eene windvlaag nam uwen hoed weg, die aan mijne voeten viel. Ik gaf hem u met eene bevende hand en gij bedanktte mij met eenen bevalligen glimlach. Gij waart toen tien en ik zeven jaren oud. Een uwer vrienden naderde de non, die mij geleidde en vroeg haar, wie ik was. Helaas den volgenden morgen ontving mijne moeder een tweede briefje met de noodlottige woorden: Liefde of wraak!" Zij verliet het klooster; nam afscheid van de abt dis , die haal' geen en anderen troost dan hare tranen en gebeden kon aanbieden. Mijn moedel' vlugUe naar Bavre. Maar naauwelijks was zij daar uf zij ontving een derde briel'je met de woorden: "Liefde of wraak." Welk eene afscbuwelijke vervolging! En bewaarde uwe moeder die briefjes '1 Zij zijn in mijn bezit. Voor bedreigingen van mijnen vader vree· zende, scheepten wij ons in op het eerste schip, hetwelk ons aan boord wilde nemen, een Zweedsch, en weinige weken later bevonden wij ons te utenborg in Finland, waar mijne geliefde moeder, viel' jaren geleden, gestorven is. De goede TmsKo nam mij tot zich troostte mij en verstrelü mij tot een vader. Lieve FOINI, ik wil het geluk u teruggeven; ik wil u welvaart en weelde doen kennen, ik wil goedmaken wat een ongeluld;;ige jegens u misdaan heeft, wan: ik bemin u ! ;. Maar die briefjes, die briefjes, waar z~n z~ ?
-
H4-
Hier, zeide het meisJe ik draag ze altijd bij mij ; want een haarlok mijner moeder is daarin gewikkeld. De hertog van Orleans nam de briefjes en opende ze haastig. Hemel! riep hij uit, het handschrift mijns vaders! TOINI was de onwettige dochter van den ouden hertog van Orleans; wiens hoofd reeds onder de guillotine gevallen was; zij en LODEWIJK FJLlPS hadden denzelfden vader.
o
KAREL SrUARr , aansprallk makende op den troon van Groot-Brittanje, landde in het jaar 1145 in Schotland; door z\jnen aan hang ondersteund, trok bij voort, en maakte zich ook meester van de stad Edinburg, het kasteel uitgezonderd. Kort daarna werd in het gevecht b\i Prestondans het leger der Engelsehen en der met hen vereenigde Schotten, die het regerend huis van Han01::er aanhingen geslagen, \vaarbij het tooncel des oorlogs, vooral het dorp Franent , zeer leed. In het Engelsche leger diende ooI, de Schot l\hc-CUNNING een jongman van zeven en twintig jaren, ouderloos en als protestant het regerende koninld~ike geslacht ijverig toegedaan. In het dorp Franent woonde zijne beminde, Lucy EVANS, de dochter eens pachters, die in de onrustige tijden, zoowel al., door eene langdurige ziekte zijner nu overledene vrouw, zeer was achteruitgegaan en aan zekeren MAC·CLEOD een op zich zelf geringe, maar \"oor de omstandigheden des pachters aanzienlijke som schuldig was. lVlAC-CUNNli'iG moest met de Engelschen na het gevecht bij Pl'estondans nu hier, dan daarheen, en hoe bezorgder hij, wegens hem bel{Cnd p:eV;lilr, om Lt;CY was, drs Ic daprerder vocht hij, om ook het z~jne bij te dragen, lot \'erdrijvÎng dcl' oproerlingen, en om als dan zich berigt van haal' te kunnen \"Crschaffen. Bijna een jaar vcrliep eer dit hem moSclijk werd, en eerst na den sbg Lij Olltloden , die KABEL SrUAnT tot de heimelijke vlngl uit Sc!wtl(md dwong, l\On l\tlC·CU:'i:\ING
-
95-
MAe zich verkleed te Franent wagen, waar hij ter goeder ure ilélD kwam. De pa(:hthoeve van EVANS lag verwoest, hij zelf rustte in het graf, on 1\1 AC-CLEOD, die reeds lang eene hevige neiging -,oor. Lucv gevoel. de en door haar afgewezen was, had zich, door cc ne regterlijko uitspraall ~aartoe gemagtigd, in het bezit ,"an het overschot van EVANS have gesteld en hoopte nu do ongellll\kige Lucy in zijne magt te belwmen, wanneer hij haar ook uit de armoedige hut verdl'eef. Raak hiel' vel'der niet aan en laat het meisje met vrede, anders zijt gij vedoren , 1\IAC-CLEOD!" riep l\'hc-CuNmNG hem toe, ,,ik zal u betalen, u op dit oogenblik iets in mindering geven en heden ovor een jaar zult gij de geheele som hebben met allo achterstallige ren: ten! l\1Ac-CLEoD wilde echter niets daarvan weten, maar vorderde in tegendeel van den medo aan\\'ezi~en geregtspersoon , dat hij oogen. hlikkelijk zijn regt zoude ondersteunen. Toen rukte l\hC.CU:'iNJ:'iG hem in het binnen vertrek en zeide tot hem ~ "Gij denkt misschien, dat il( geene middelen tegen u heb; maar dan dwaalt gij. Ik was zoo geluld\ig bij Culloden papieren buit tc malmn, die uwe verstandhou. ding met de muiters bewijzen; Dwing mij dus niet, om tegen mij. nen wil aanbrenger te worden! In het eerst verschrikte l\IAC-CLEOD zeer, maar spoedig kreeg hij zijne vermetelheid weder en nog sterker drong hij aan, dat de geregtspersoon zijnen pligt zoude doen. Deze, door het voorgevalle. ne en den nood der ongellllddge Lucy bewogen, hernam: "Ik geloof mijnen pligt te doen, wanneer ik , zonder overigens naar den toestand der zaak nader onderzoel< tt:l doen, u wdmeenend raad, het voorstel van l\hC-CUXNIXG aan te nemen. HU zal u gedeeltelijk betalen, en optlat gij m"el' het ontbrdicnde niet bekommerd behoeft Ie zUn, zal ik zelf borg blijven, dat gij heden over een jaar betaald wordt!" Wel beproefde ~hC-CLEOO nog allerlei tegenwerpingen, maar moest toch eindelUk toegeven, en onder de hartelijkste dankbetui. gingen van Lucr en l\hc-Cun[~G werd de zaak schriftel~ilt afgedaan, nadat de .iongclin~ lJijna alles had weggegenm, wal hij .um I\linl,enue munt bezat en tevens bepaald was, dat Luc'l. ~cdl1 .. endc dien tijd op geenerlei wijze kon iI:lIIge Vil 11 IW of last i" gevallen worden, Waarmedt.' zeude hij echter onr een jaar l.ijn woord hOllden?
-
9G -
Hij troostte Lucy , zeide haal', dat z~i voorIoopig scheiden moesten, maar dat hij hoopte met Gods hulp ten reglen tijde terug te keeren en redding te brengen, en met de woorden: "Ik laat u zoowel als mij aan de leiding des Almagtigen over! scheidde hij den volgenden dag met een beklemd gemoed van zijne geliefde. Toenmaals hadden de zeetogten van ANSON (1740 tot 1744) en de rijke schalten , die hij naar Engeland bragt, eene groole beweging veroorzaakt, en de tot het avontuurlijke zeel' overhellende tijdgeest vond groot behagen in ware en gedeeltelijk ook verdichte schilderingen der reizen in andere werelddeelen. MAC-CUNNING had insgelijks veel gelezen van de natuurwonderen van Aäe en Afrika en vooral Hij had nog naar hel laatste helde zijne verbeeldingskracht over. eenige soldij en prijsgelden te ontvangen, vorderde die in, en als een bekwaam jager van z\jne kracht bewust, voorzag hij zi,:h van het noodige, om in Afrika op de jagt te gaan. Welke verschrikkingenen gevaren hij dagr uitstond, daarvan wist hij levenslang vol 'Jp te verhalen; milar werkelijk Imam hij met eenen ontzaggelijken buit aan olifants-, rhinoceros-, leeuwen-, panter-, luipaard- en beerenvellen te· rug en met eene menigte ivoor, al hetwelk hij ,ofschoon ver onder de \'marde , toch nog voor den prijs van circa ( 11.000 verkocht. Zoo betrad hij als gelukkige redder de hut z\jner geliefde Lucy weder, die hem onder jubel en tranen, en met eene vreugde; waaronder zij bijna bezweek ontving, toen hij haar en de loegesnelde buren ver· baalde, wat hij gedaan en hoe God hem beschermd en gezegend had. !VlAC-LEOD werd betaald, de medelijdende gereglspersoon niet vergeten; wat echter voorheen pachthoeve was, werd thans door lVlAC-CuNNING gekocht en hij werd een welgezeten grondeigenaar en gelukkig echt· genoot. Zijne nakomelingen vemierven op verscheidene plaatsen ei· gendommen, en- het is naauwel\iks geloofbaar en toch waarheid een hunner, HO:HLEYN GORIlON CU:'i:'iING , die het jagen tot z~ine hoofdbe· zioheid koos en zich daarin wijd en zijd roem verwierf. heeft onlangs gelijke avonturen uitgestaan. Hij keerde in het jaar 1849 uit 4friktt in zijn vaderland terug met zulk een en rijken buit aan vellen en ivoor, dat hij alleen voor bet laatste bijna ( 13,000: ontving. Eer zij MAC. CUNNING, die voor zijne liefde alles waagde, wat een man wali)en bll.
RURla:, een Vorst der Noormannen j wlen de inwoners van Navo. gorod ter hunner hulp geroepen hadden (862) en wien men als de stichter der Russische heerschappij kan beschouwen, werd in 872 opgevolgd door zijnen Zoon IGOR I, onder de voogdij van zijnen bloedverwant OLEG, die vele overwinningen op de omliggende Volk. stammen behaalde, Kiew veroverde en tot de hoofdstad des fijks verhief cn zelfs den Griekschen Keizer lot schatting dwong. Na ÛU:GS dood, deed IGolI op zijne beurt vele invallen in het gebied der naburige volken. onder het plegen van roof en moord en velerlei wreedheden. Doch toen hij de Drewliërs , een volk, hetwelk de oevers van den Dniepel' bewoonde. onder z~in juk wilde bren. gen en de ovenvinning zijne wapenen reeds bekroonde, viel h~i in eene hinderlaag en sneuvelde (945). lGor. liet slechts eenen zoon na, nog te jong om zelfs de tèugels van het bewind te voeren. Zijne weduwe was OI,GA, die hij nog bij het leven van zijnen voogd OLEG gehuwd had, wiens naam zij als blijk der vriendschap, welke hij haar toedroeg, had aanp;enomen, De gevoelens over hare afkomst verschillen. Voigens den een was zij geboren te Ples/row of liever in de landstreek, waar zij naderhand zelve de grondslagen dier stad legde. Volgens een ander was zij de kleindochter van GOSTOMYSL, die de boogste overheid in Novogol'od geweest was. Eene andere ltron~jk geeft deze Vorstin eene andere afkomst. Volgens deze ware zij een bevallig schippers. meisje geweest. hetwelk JGOfl in hare schuit overzelte. Hare hevalvnr. 7
-
98 --
ligheid verrulüe Jen Vorst, clie haar zijnen rang bekend maakte, in den waan, als dan te gemakkelijker over hare deugd te zullen zegeVieren. Maal' zij bood hem eenen onoverwinnelijken tegenstand, verweèt hem zijne laaghartighe;d en voegde hem met eene edele stoutmoedigheid toe, dat h~i zijnen hoogen rang slechts ontvangen had om de eer zijner onderdanen te verdedigen en zich dien onwaardig betoonde, wanneer hij haar zocht te verleiden. Zij dreigde hem, indien bij geweld tegen haar mogt willen plegen, in den stroom eene wijkplaals en een graf te zullen zoeken. Deze moedige deugd verhoogde den indruk nog dien hare schoonheid reeds op zijn hart gemaakt had. Haal' beeld vergezelde IGoll. overal. Vergeers wilde men hem eene gemalin zoeken onder de schoonste maagden van 110ogen stand, geene kon hem boeijen , en zijn voogd was wel gedwongen het voorwerp van IGORS liefde te laten halen, dat alleen de rust aan z~in hart kon weder schenken. Daar de Zoon van IGOR , SVIATOSLAW, nog te jong was om zelf te regeren, vatte OWA de teugels van het rijksbewind op, daarin bijgestaan door SWENTJlLD, een' der dapperste en verstandigsle vnenden haars gemaals. Hare eerste zorg was den dood van IGOR te wreken op de ongelukkige Drewliërs, die geene andere schuld hadden, dan die del' zelfverdediging tegen eenen veroveraar. MALE, het opperhoofd van dit volk zond gezanten tot haar, om haar zijne hand aan te bieden, zij veinsde hen met genoegen te ontvangen, en deed hen in eene hinderlaag vallen, waarin z~j allen omkwamen. Deze wreede staatkunde thans v_oortzettende, liet zij den Vorst der Drewliërs verzoeken haar door de aanzienlijkste personen zijner Slaten te lalen halen; toen deze aangekomen waren, liet zij hen levend verbranden. Wederom nieuwe gezanten tot zich gelokt hebbende op de plaats, waar haar gemaal gesneuveld was, en waar zij voorgaf de Trizna, (een' maallijd ter ecre der dooden) te willen vieren, eer z~ zich tot een nieuw huwelijk begaf, deed zij hen door hare lieden ombrengen. Zoovele listen en wreedheden moesten de oogen van MALE wel openen. Van list dus niets meer Imnnende hopen, wierp zij het het masker af en rukte met een tah'ijl< leger op het gebied der
-
99 -
Drewliërs, hetwelk te vuur en te zwaard verwoest werd, Na eene belegering van een jaar, n.am zij KOl'ostenes, de hoofdstad in en leverde die aan de vlammen over. Volgens den kronijkschrijver deed zij dit op de volgende zonderlinge w~jze: , Zij bood namelijk aan de belegerden den vrede aan, onder voorwaarde dat' men haar voor ieder huis drie duiven en drie musschen als losprijs zoude geven. Toen zij alle deze vogels ontvangen had, liet zij brandende stroowisschen aan hen vastmal,en en ze vervolgens in de stad vliegen, die door dit middel welhaast eene prooi der vlammen werd. De vorst zelf I,wam op dien noodlottigen dag om en het overschot des voll,s werd met eene z\vare schatting belast. (946) OLGA maakte zich den vrede ten nutte om de onderscheidene gewest.m van haar gebied te bezoeken. Zij legde belastingen op, regelde het bestuur en .verwierp zich door het aanleggen van wegen~ en bruggen ,; en het bouwen van dorpen en steden, waaronder ook Pleslro( onmisl,enbare venliensten. In hare hoofdstad teruggekeerd, nam zij het besluit om het Christendom Ic omhelzen. Waarschijnlijk om zich beter met deszelfs leer bekend te maken en den heiligen doop op cene meer luisterrijke wijze te ontvangen, reisde zij naar KOllstantinopel. KONSTANTIJN PORPHYROGENETES was toen op den troon van het Oostersehe Keizerrijk gezeten. De Grieksche Keizer stond als peet en doopgetuige over de Russische Grootvorstin en gaf haar den naam HELENA. Bij haar vertrel, overlaadde hij haar met kostbare geschenken, waaronder heerlijke vazen en rijke sloffen, zoo als ze toen slechts in het Ooslen vervaardigd werden. Sedert OLEGS tijd moet reeds eenige weelde aan het Russische hof geheerscht heb~)en. (955) De doop had aan OLGA 's karaktel" niet geheel dat listige onlnomen, hetwelk de geschi~dschrijvers daaraan toekennen. Aan het hof van f(oJlstantinopel met geschenken en eerbewijzingen overladen, had zU den Keizer beloofd, hem pelterijen, was en troepen te zullen zenden. Deze vorst zond haar eenigen tijd daarna een gezant. schap, om haar hare beloften te herinneren; maat' de gezant werd met vrij koele scherst afgescheept.
7
-
100-
OLGA smaakte niet de voldoening om haren zoon, WIens eenige lust hel voeren cl"l' wapenen was, tol het Christendom te bekeeren; en h
BlML.fU~H1!r~M~[1 ~iWitt~JhAA'L lPu1®®~~
®mrn
[?[3~[I]~~~
w~w
[i)~[I]~[J1]!1\Iïl[{~[I]
af.3 0~~
Eènige mijlen van Koppellltagen, aan het einde van den Sond. ligt. aan hel strand der Oostzee, een afgelegen oord, waar de kaninldijke familie van Denemarkun eertijds een eenvoudig landelijk verblijf bezat. Om daar' te Iwmen moest men, na een aangenaam en schilderachtig landschap doorgegaan te zijn, een bogligen weg volgen. Een ldein parI, met boomen en bloemen omringde het huis. waaruit men een ruim gezigt op de Zee had. Eene deur in het park aan de zeezijde geleidde naar het strand. Sedert de regering van FIIEDEllIK V, en de gebeurtenissen van 1808, veronachtzaamden de Deensche Vorsten dit eenzame verblijf voor het prachtige kasteel van Gostorjl, hel Versaitles VHn Denemarken. E6n oude concierge bewaarde en bewodnde het met zijn gezin en een tuinman, een even oud en getrouw dienaar als hij zelf. In de maand Julij van het jaar 1813 werd de vrede en eenzaHmheid VHn dit verblijf door een even treurig als onvoorzien toeval versloord. Op een schoonen zomernacht naderde ove..- de golven eene sloep, door twee forsche roeijers besluurd, en landde in het gezig! der woning. Een jong man sprong op het strand; hij droeg eene rijke hofkleeding en was in eenen wijden zwarten mantel gehuld. ZoodrH hij aanland was, sprak hij zacht eenige woorden tot de zeelieden, die hem daar gebragt hadden en begaf zich met snelle schreden naar de deur van het park. Spoedig had hij zijn doel bereillt uit zijn voorkomen, uit de geheimzinnige wijze waarop hij gclwmen was en aangeldopt had, uit die, waarop de deur geopend
-
102
werd, \'1 as Ijgtelijk op te maken, dat hij hier dikwijls kwam, en <Ûlt de nacht tot dus vene altijd zijn geheim en zijne schreden omsluijerd had. Zoodra hij binnen was, kwamen eenige soldaten te voorschijn, die hem schenen gevolgd te zijn en in de heggen en tusschen de ho omen verborgen goweest waren, welke den ingang omringden; zij namen de deur in oogenschouw en verwijderden zich weder in stilte. Eenige oogenblikken later flikkerde een licht voor de vensters van het huis, dat tot dusverre in duisternis gehuld was .. Er verliep zoo ongeveel' een uur, waarm men niets dan het gebruisch der golven hoorde. Toen liet zich een nieuw gerucht hooren, en weldra lwn men duidelijk den gálop van twee paarden vernemen, die meI groote snelheid den hoofdingang der woning naderden. Weldra verscheen een knecht in liverei , door cene dame te paard gevolgd. Deze dame droeg een rijgewaad ; een satijnen pelsmantel bedel,le hare schouders; een 11lnge ZWllrte sluijel' omhulde haar gelaat; hare gestlllte was edel en vorstelijk. De IU1echt klopte aan, onder het uitspreken van eenige woorden, en de geheimzinnige jongeling, die een uur geleden gekomen was, verscheen aan de deul' en geleidde de dame binnen. De voorlwmenheid, waarmede hij haar ontving, de eerbied, dien de huisbewoners haar be\vezen, schenen haal' als eene persoon van noogen rang aan te duiden. Zoodra de dame binnen was, verlieten de soldaten, die alles gezien hadden, zonder zelf' gezien te worden, hunne schuilplaats; de officier, die hen aanvoel'de verdeelde hen in twee partijen; hij zond de helft af ter bewaking Vlln hel achtergedeelte van het park en bleef met .de anderen eenen persoon af\vachten, zonder wien hij niet scheen te kunnen handelen. Deze man verscheen weldra, vergezeld van twee andere, die even als hij de zwarte l\leeding van regterlijke personen droegen. Hij sprak eerst zacht met den officier en klopte vervolgens aan d~ deur, ma~l' vruchteloos: niemand antwoordde. Na nieuwe, even nutlelooze pogingen, riep hij: "Doe open, in naam des Konings." En eenige oogenblil,ken dnnrna gaf hU den officier bevel, de deur
103 -te slaan. Op het oogenblik, dat men dat bevel gmg uitvoeren, werd zij geopend. De genoemde persoon begaf zich. door den officier en eenige soldaten gevolgd, naar binnen. Op hunne nadering namen de bedienden en huisbewaarders verschrikt de vlugt. Alzoo niemand vin· dende, tot wien zij het woord konden rigten, b.egaven de laatstgekomenen zich door de lanen van het park naar het huis; de officier plaatste zijne soldaten rondom hetzelve en gaf hun, even als h~i reeds vroeger gedaan had, bevel niemand' door te laten, en allen, die de vlugt mogten beproeven, neder te schieten. Terwijl dit onverbiddelijk bevel gegeven werd, begaf zich de man, die van alles de aanvoerder scheen te zijn, naai' het binnenste van het huis, waar de diepste duisternis heerschte. Nadat hij langzaam onderscheidene led ige vertrekken doorgegaan was, bemerkte hij, aan het einue van eenen langen gang eene openstaande deu,' , waal'door licht scheen. Hij trad dit vertrek binnen en zag eene dame in het zwart gekleed, die bij een venster stond. Zij scheen met angst naai' den zeekant te zien. Toen hij haar naderde, scheen zij onthulst en ongel'Ust. - Mevrouw, zeide' de onbekende, ik ben de raadsheer bal'on STEIGLMAN; ik· kom in naam des Konings mijnen meester en op de klDgt van uwen gemaal, Prins CHRISTIAAN FREDERm, Uwe Koninldijke Hoogheid ondervragen nopens de redenen, waarom zij zich hier beo vindt en daar procesverbaal van opmaken. Gij zijt hier ni:)t alleen; een man is vóór u hier gelwmen en wachtte u getrouwe agenten, op wie men staat kan maken, hebben hem zien binnengaan en kunnen zull\s getuigen. - Mijnheer, antwoordde de prinses onthulst, gij bedriegt u; èoorzoek het huis en het park, en gij zuIt zien hoe Onl'p.gtvaardig de vermoedens vlln den Prins, mijn echtgenoot, zijn. Naauwelijl\s had zij dit gezegd of men hoorde eene hevige losbranding van geweren van den zeekant; de raadsheel' bleef vol verbazing en schrik slaan; de prinses verbleekte, eene rilling doorliep hilar ge heel ligchaam en zij viel in zwijm, zonder een woord te sPI'eken. Het was één uur in den nacht. In
-
104--
Den volgenden morgen, en ondanks het diepste stilzwijgen door de overheid bewaard, verspreidden zich de meest tegenstrijdige geruchten doOI' f(oppenhagen, aan het hof en onder de menigte. Men zeide dat de Prinses CIIARLOTTE FREDERllf1 misdacligen omgang hield met een jong Kamerheel' der Koningin; dat haar gemaal, die steeds, groote liefde voor haal' gekoesterd had, de beleediging , zijnen naam aangedaan, op de beide schuldigen gewrol,en had. Deze geruchten hielden niet geheel op, toen een geregtelijk onderzoek ingesteld, en tocn later de echtscheiding uitgesprol\Cn werd, en de bijzonderheden dezer zaak zijn VOor het groote publiek steeds onbekend en raadselachtig gebleven. Wij zullen thans mededeel en , wat vóór en na de gebeurtenis, die wij verhaald bebben, voorgevallen is. Prins CIUUSTIAA:\f FURDERlK. vorig Koning van Dene.marken, onder den Haam van CHRlSTIAAN VIII, huwde voor de eerste maal, den 21 Junij 1806, met Pl'inses CUARLOTTE FUEDERlK van lIJecklenburg 8chwcJ'in. Dit huwelijk, betwelk met veel genoegen vernomen werd, werd met groote pracht te Ludwigslust geviel'cl , bij den Groothertog van lIJeclrlenbul'g, Vader del' Prinses. De eerste jaren dezel' eehtverbindtenis waren gelukkig; de beide echtgenooten waren in den bloei huns levens, en alles sc~een ben loe te lagchen, De Prinses, aan het eenvoudige hof flaars Vaders opgevoed, had daar zedige manieren en gewoonten opgedaan, die zeer aan den ouden Koning CHRlSTIAA:'.' VII behaagden. In korten tijd verwierf zij zich dool' haren geest, hare bevalli!1;heid en minzaamheid vele vrienden en aanhangers. Haar lof was in aller mond, en niets voorspelde, dat alles zoo spoedig zoude veranderen, en dat deze \TOUW, getroffen door eene hatelijl\e en eeuwige scheiding, weinige jaren later haren echtgenoot en hare familie, al hare droomen vnn roem en geluk zoude moeten verlaten, om als in ballingschap or vreemden grond eene schuilplaats te zoel,en en eene zware dwaling te verbergen. De oude Koning stierf te Rendsburg in Hol8lein; den 13 Maart 1808, na een langen loopbaan, niet zondel' cel' en roem. Hij had in ~ijne staten de vrijheid der drukpers ingevoerd. Later had hij met !Doed en volharding de onregtvaarrlige aanvallen der Engel.
-
105-
Bch en in 1799 en in 1801 doorgestaan. Men kent daarenboyen de vermaarde geschiedenis van zijnen minister STRUENZEE en der Konin~in CARLOLINA MATIlILDE, die den 10 Mei 1773 te Celle 10 Hanover, drie en twintig jaren oud, overleed. Zijn zoon, "die gedurende de l<Jatste regeringsjaren , en den z\vakken gezondstoestand zijn vaders, de teugels van het bewind gevoerd had, volgde hem op onder den naam van FIIRDERIK VI. Deze vorst had mede eene groote geestkracht getoond in den oorlog met de Engelschen en de achting zijns volI,s vel·worven. Eenige maanden na zijne troonsbeklimming, den 6 October 1808 bragt de Prinses CIL\lII.OTTE FIIEDERIKA een en Zoon ter wereld: FREDERIK KAREL ClIRISTlAAN, tegenwoordig Koning van Denemarken. Deze gebeurtenis verwel,te algemeene vreugde. De nieuwe. Koning had geene kinderen en zijn neef Prins ClIRISTIAAN FUEIIERIK, die hem moest opvolgen, verlangde vurig naar eenen onmiddel/ijken erfgenaam des troons. Deze gelukl\ige ~ebeurtenis, die den vrede en het geluk der beide echtelingen had moeten bevestigen, veroorzaakte in hunne betrekI,ing slechts eene vool'bijgaande vreugde. De prins. die door de omstandigheden en uil neiging een zeer werkzaam leven leidde, verwijderde zich dikwijls van zijne jonge gemalin. Toen, in 1801, de Engelschen Koppenhagen bombardeerden en Denemarken met eene volkomene bezetting bedreigden, had hij zich naar Noorwegen begeven, om het volk te wapen te roepen ter verdediging des lands. Later deed hij de intrigues van den heer VON AUIFELP mislukken, die het Noorweegsche volk ter gunste van Koning GUSTAAF van Zweden in opstllnd wilde brengen, en bij versloeg den vijand volkomen voor FJ'edel'ic1rstudt. Deze goede uitslag, gevoe~d bij zijnen moed en zijne bekwllamheid, deden hem in 1809 tot LuitenantGeneraal der Deensche lege,·s benoemen. Later, in Julij 1814, werd bij tot Koning van' Noorwegen uitgeroepen; maar daar de Groote Mogendheden, bij het verdrag van Kiel, bepaald hadden, dat Nool'll'egen aan Zweden zou toebehooren, deed bij, in de maand AUll:uslus, afstand en rigtte, toen hij Christiania verliet, eene pro. c1amatie aan het volk, in de meeslpassende bewoordingen opgesteld.
-
106-
Terwijl hij deze menigvuldige togten deed, was de goede naam zijnes jonge gemalin niet vrij van opspraak gebleven. Men sprak van intrigues,
van ligtzinnigheid ;
men
noemde
den jongen Baron
VAN
MonsEN, Kamerheer der Koningin.Moeder, als baren gunsteling. Maar deze geruchten schenen slechts op kwaadwilligheid te berusten, en geene bepaalde zaak, geeOne juiste omstandigheid, gaf daal' eenige vasthe,id aan. VH MORSEN antwoordàe daarop slechts door de hardnekkigste ontkenning, dooI' een onberispelijk gedrag, en door eene naauwgezette vervulling zijner pligten. HU was de Zoon eens hoofd-officiers, in dienst van den Staat gestorven; hij wijdde zijne vrije men aan zijne moeder, wier eenige steun hij was, en die op een klein dorp woonde, hetwelk eenige m~jlen van Koppenhagen lag. Men had steeds eenen beschaafden geest, een doordringend verstand en een edel en regtschapen gemoed in hem opgemerkt. Zoodra de Prins kennis I,reeg van de geruchten die omtrent zijne vrouw liepen, zwoer hij zich Ie wreken, en de banden, die hem met haar vereenigden, voor altoos te verbreken. HU deed haar bespieden; hij liet VAN MonsEN dag en nacht nagaan; maar ölle z~jne pogingen waren ijdel, Reeds begon hij aan laster Ie gelooven, reeds te denl,en , dat men de Prinses valschelijk beschuldigd had, toen iemand van zUn huis, die hem daarmede eene uitstekende dienst meende te bewijzen, de treurige waarheid in zijne oogen deed blinl,cn. De Graaf VON OFFKOST, zijn Opperslalmeestel', deelde hem mede. dal het hoofd der policie die belast was een oog op de beide schul. digeu te houden, in eene volkomene dwaling verkeerde, in den hem opgedragen last met weinig behendigheid vervulde; dat van MORSEN, telkens wanneer hij zijne moeder bezocht, slechts één of twee uUI' bU ha-'ll' bleef, en als hij haar verliet, zich, meestal over zee, naar eBn ldein verblijf begaf, waar de prinses hem afwachtte. HÜ voegde er bij, dat bij zelf, eer hij cene dergelü1w verklaring aflegde, zich persoonlijk overtuigd had, dat de door hem medegedeelde omstandigheden juist waren, en dat hij in allen geval de waarheid daarvan bij de eerste gelegenheid zoude aantoonen. Deze inliehtingen , op eene zoo naauwkeul'ige wijze aan de policie
- - 107 medegedeeld, bragten haar weldra op den goeden weg; men kreeg hel bewijs van derzelver juistheid, en men besloot de daadzaken , die wij medegedeeld hebben, dool' een' overheidspersoon van hoogen rang te lalen bekrachtigen, ten einde lusschen de Echtgenooten de scheiding dil te sprelien. Zoodra de raadsheer STf:IGLJIAN Ie KoppenIzagen was teruggekeerd, deelde hU den Prins al het voorgevallene mede, en gaf den Koning een omstandig verslag daarvan. Op grond daarvan benoemde de Koning eene Commissie, bestaande uit den Minister van Staat, Baron VOR I3ERl';STORFF, den Voorzitter der koninklijl\e kanselarij, Baron VON Kus, den Staatsraad Baron VAN EGGERS en den Raadsheer STEIGUIA~, ten einde de Prinses en de getuigen te ondervragen, en Ie beslissen, wel!{e partij el' genomen moest worden. De zittingen dier Commissie waren geheim en zij hielden de openbare belangstelling in boogen graad bezig. Wij zullen nu een voor een op de daadzaken terugkomen; waarmede dit verbaal begint, ze in beider daglicht stellen en in ovel'eenstemming brengen met bet verslag det· Commissie. Nimmer ombulde digter sluijer het onderzoeli en de uitspraak der geregtigheid, en deze geheele zaak heeft het belangwekkende en verrassende van den roman. Toen rle soldaten, die onder bevel van den sergeant afgezonden waren, om hel achtergedeelte van het park te bewaken, daar kwamen, bespeurden zU, aan het zeestrand, eene sloep, door twee matrozen bewaal,t, die op een' afwezige schenen te wachten. Zij begaven zicb naar die sloep en de Sergeant ondervroeg de matrozen van waar zij kwamen en naar den naam van den geen , dien zij hiel' gebragt hadden. De zeelieden antwoordden, dat z~j dien niet wisten, dat die onbekende nooit een woord lol hen sprak, dan om hen hun loon te geven. Ziende, dat hU niets van hen kon gewaarworden, en overwegende dat hunne tegenwoordigheid in dat uur en op zoodanige plaats, verdacht was, nam de sergeant hen in hechtenis. Daar de vloed inviel, bonden de matrozen hun vaartuig vast en volgden de soldaten, die zich op nieuw in den hock van den muur
-
108 --
\lan hel park in hinderlaag le~den, zoo als hun officier bevolen had. Een soldaat bleef de wacht houden bij de liloep, met laslom bij hel eerste onraad, orn hulp le roepen. De Prinses en de jonge VAN MORSEN waren nog naauwelijks binnen het huis, toen zij aan de deur van hel park hoorden kloppen. Deze omstandigheid bragt hen in de grootste ongerustheid. Een bezoek op zulk een ongewoon uur verkondigde niets goeds; vol schrik, luisterden zij angstig naar hfltgeen gebeuren zou, en weldra vernamen zij de met eene vaste stem door den raadsheer gesprokene woorden? . - Doe open, Jn naam des Konings! Deze woorden deden hen van schrik vel'stijven. - Wij zijn verloren! riep de Prinses. - Vrees niets, antwoordde de jongeling, ik ben over zee gekomen, nie:nand heeft mIJ zien komen en niemand zal mij zien heengaan, In hetzelfde oogenblik verdween hij, Vreezende dat men hem binnen de woning mogt overvallen en oordeelende dat de achterdeur van het park te ver wns, om zich onbemerkt daarheen te begeven, beklom VAN MORSEN in een oogenblik den zijmuur van het park en was er terstond buiten. De soldaten. die aan de buitendelll' de wacht hielden, zagen hem niet heengaan; hij maakte eenen omweg en spoedde zich, zonder verontrust te worden naar de plaats, waar de sloep lag. In zijne haast en drift bemerkte hij de schildwacht niet, dan toen hij weinige schreden afstands van haar was. Verbaasd, dat hij zoo plotseling iemand tegenover zich zag, nep de schildwacht. Werda '? en legde terstond zijn geweer aan, VAN MORSEN, die de tromp bijna op zijfJe bOl'st voelde, trok zijn degen en wondde den saldaat, die nederstol'tte onder het geroep van help! help! Zonder een oogenblik te vediezen maakte VAN MOIISEN de sloep los, greep de riemen en daar de vloed toenam, verwijderde hij zich in korten tUd van het strand. De sergeant en de soldaten l\\Vamen op he! hulpget'oep der schildwacht toegeloopen, en, ondanks de duisternis, bespeurden zij de
-- 109 sloep, die bijna reeds in volle z~e; zij vl'oegen de matrozen of zij den persoon herkenden, dien zij hier hadden gebragt ; de matrozen antwuordden, dat zij niets zagen. De sergeant beval toen de ge· weren aan te leggen en vuur te geven. De soldaten losten hunne geweren op de sloep. Dit zijn de daad zaken , die uit de verklaringen van den sergeant, de soldaten en de matl'Ozen bleken. Toen de Raadsheer STEIGLnIAN de Prinses gesprol,en had, onderzocht hij op de naauwkeurigste wijze het huis en het park; en Leval vervolgens den officier het overige van den nacht op deze plaats door te brengen. Hij beval hem, wel te zorgen, om schildwachten langs het strand te plaatsen, en hem rekenschap te geven van alles, wat hij mogt opmerken. Toen de Raadsheer deze maatregelen genomen had. beklom hij het rijtuig, dat hem hier had gebragt , en keerde terstond naar Koppenhagen terug, waar hij met het aanbreken 'van den dag aa nl,wam. De Prinses bragt het overige van den nacht in het hnis door en bleef onophoudelijk door het venster zien, gel~ik de getuigen verklaarden. Intusschen verlieten de soldaten het strand niet, en daar de nacht donl,er was en de zee hoog ging. konden zij niet lang de sloep in het oog houden. Zij hadden echter op eenen afstand van omslI'eeks vijfhonderd vademen een grooter vaartuig meen en te bespeuren, hetwelk scheen te laveren en zich eerst laat verwijderde. Tuen den volgenden morgen de eerste stralen del' zon doorbraken, was er niets meer le zien, en de zee was nog onstuimiger gegeworden. Sedert hoorde men niet meer van VAN MORSEN spreken. Niemand wist, wat vim hem geworden was. Zoo hem b~i het vuren op de sloep een Iwgel getroffen bad, zou de zee zijn lijk aan strand· hebben geworpen; ware hij geinvest geworden, dan zou de plaats, waar hij zich verborg, der policie niet onbekend zijn gebleven. Zijne moeder ha~ hem in geene twee dagen gezien, en zijne vrienden hadden geenerlei berigt van hem ontvangen. Hel onderzoek der Commissie, in zoo verre hel hem betrof, bleef lang vruchteloos' Eindelijk gaf eene onverwachte omstandigheid aanleiding tot de ontdekl\ing der waarheid ~ en die waarheid was geene der minst be-
110 langwekkende regtszaak.
bijzonderheden
van deze
belangr~ke
en geheime
Bij cen' jood tc Roppenhagen ilwamen op zeileren dag een paar
visschers, en boden hem eene rijke kleeding. die aan iemand, wel.ke met het hof in betreld,ing stond, scheen toebehoord te hebben, te koop aan, alsmede een en degen, eene gouden keten en verscheidene kostbare kleinoden. De jood vroeg eenigen bedenkenstijd , eer hij den koop wilde sluiten en zeide aan de visschers, dat z~i den volgenden morgen moesten terugkomen. In dien tusschentijd onderzocht hij de kleed eren naauwkeurig en meende te bespeuren, dat er bloed aankleefde. Hij werd ongerust, begon te vreezen , dat de visschers door eene misdaad in het bezit dier verschillende voorwerpen mogten gekomen zijn en gaf uit voorzigtigheid der policie van dit alles kennis. Toen de visschers den volgenden morgen terug kwamen werden zij in hechtenis genomen. Men vroeg hen, op welke wijze de genoemde voorwerpen in hun bezit waren gekomen, en deed hen begrijpen. da t zij wel eene misdaad konden gepleegd hebben, die hen dat bezit verschaft had, en dat het vermoeden op hen van een' verschrikkelijken aard was. Na langen tijd geaarzeld te hebben, verhaalden zij eindelijk het volgende: Op zekeren nacht, dat zij in de Oostzee vischten, zagen zij eene sloep op zich afkomen. waarin zich een enkel man bevond, die met zeer ongelijke slagen roeide. Toen die sloep hun vaartuig op weinig afstands. genaderd was, hield de mali op met roeijen en beproefde te roepen; maar zijne stem scheen stervende, en met moeite scheen het geluid zich uit zijne borst Ie wringen. Eindelijk bereikte de sloep het visschel'svaartnig; twee visschers stegen daarin. in af. Z~i zagen, dat de man, die zich daarin bevond, gewond was, en dat het bloed zijne Ideederen overstroomde. Zij namen hem op en hielpen hem aan hun bOOl·d. om de noodige zorgen aan hem te besteden. Na verloop van twee uren stierf hij onder het verschrikl,elijkste lijden. Stervende, dankte bij hen voor hunne liefderijl\e zorgen, smeekte hen, bij alles, wat hen dierbaar was, zijn lijk in zee te werpen,
lil
en wel zoo, dat het n iet weder kon opgevischt worden, en verzocht hen, tot erkentenis voor die dienst, zijne Ideederen en kleinooden aan te nemen. De visschers bragten zijnen laatsten wil stiptelijk ten uitvoer; ZIJ ontkleedden hem, naaiden hem in een zeil, dat zij altijd voor ge· val van nood bij zich badden , bonden een' grooten steen aan hel hoofd- en voeteinde, en, na eerst Iwielende een gebed bij zijn lijk uitgesprol,en te bebben, wierpen zij bern in zee. Dit eenvoudig en natuurlijk verhaal voldeed niet aan de Commissie, met hel onderzoek belast; zij liet de matrozen vóór zieh komen en vroeg hen, of zij de kleederen , die men hen zien liet, herkenden. Na een naauwkeurig onderzoek verklaarden zij dat dit de Ideederen waren van den onbekende, dien zij in hunne sloep had. den overgevoerd. Dit vastgesteld zijnde, toonde men de kleederen aan verscheid~ne personen van bet hof, die ze herkenden voor die van VAN MORSEN. Uit al die versehillende verklaringen, en uit de bijzonderheden, die wij medegedeeld hebben, vloeide Let resultaat voort, dat die jongeling door de losbranding gedood was, welke men op de sloep had ged,aan. De vissehers werden losgelaten. De dood van VAN MonsEN maakte een' diepen indruk te f1oppenllagen. Schoon men zijne schuldige handelwijze berispte, men kon niet anders dan zijne bewonderenswaardige zorg voor den goeden naam der Prinses prijzen. Nooit had zijn gedrag het minste ver· moeden tegen deze zoo hooggeplaatste vrouw doen ontstaan, die, uil liefde tot hem, haren heiligsten pligt had geschonden. Hij had altoos dezen har!stogt, waar anderen zich uit ijdelheid misschien op zouden beroemd hebben, in het diepst zijns harten verborgen, en zijn dood was even als zijn leven moedig en geheimzinnig ge· weest. Toen de Prinses te Koppen/zagen teruggel\eerd was, bewoonde zij voortaan een apartement , van dat van haren gemaal en het overige harer familie afgeseheiden, longen tijd heerschte eene sombere treurigheid over haren geest. De Commissie begaf zich naar haar toe en ondervroeg haar met al den aan haren rang verschuldigden eerbied.
-
112 -
Zij onlkende meI kracht, maar tevens op eene welvoegelijke w~jze alles, waarvan men haar beschuldigde. Zij verklaarde op de eenvoudigste wijze de verschillende omstandigheden, die m~n tegen haar inbragt, en zeide, dat indien men eene echts9heiding verlangde tusschen haar en eenen gemaal, die geene liefde of genegenheid meer voor baar gevoelde, zij zich daartegen niet zoude verzeilen; ondanks al het verdriet en al de smart waarmede zulk eene schei. ding haar geheel volgend leven zoude vervullen. Zij schreef aan den Prins, haren gemaal eenen gematigden brief, waarin zij al hare middelen van verdediging voor hem blootlegde, hem de eerste jaren van hun huwelijh: herinnerde en in treffende bewoordingen hunne vreugd en hun geluk schilderde, bij de geboorte van hunnen zoon. De Prins antwoordde in zeer betamelijl,e uitdrukkingen, dat na het voorgevallene, de zorg voor zijne eer van hem vorderde, dat hij voortging, onder bijvoeging, dat dit besluit, op onwrikbare redenen gegrond, streed legen de natuurl~ike gevoelens van zijn hart. De Commissie, die in het diepste geheim handelde, bragt een veri'lag uit~, waarin zij, na volkom ene 'ontleding van alle daadzal,en, en zonder zich bepaaldelijk nopens de schuld der Prinses uit te laten, uit aanmerking der gewigtige en bewezene omstandigheden der behandelde zaak, de scheiding tusschen de beide echtgenooten voorstelde. De Koning keurde dit vOOl'slel goed, en de zaak werd gebragl voor het oppergereglsbof te Koppenhagen , daartoe buitengewoon bijeengeroepen. Na de voorlezing van bet verslag der Commissie, van de brieven en aanteekeningen der Prinses, na de vervulling van alle rormaliteiten, voorgeschreven door de Luthersche I,erkleer, die de heerschende is in Denemarken en wier voorschriften in de burgerlijke aklen niet mogen worden voorbijgeg'aan, sprak het geregtshof de echtscheiding uit. Bij besluit van 22 Februarij 1814, bekrachtigde de Koning het vonnis van hel oppergeregtshof.Toen de Prinses het berigt hier'\'IIn, dat zij loch wachtende was, ontving, weende zij hevig. Immeri
-
113
Van dat oogenblik af had zij als het ware geen huisgezin, geen Vaderland meer, en voortaan. als alleen op de aarde, had zij het voorwerp harer laatste en ongelul,kige genegenheid verloren. Zij verliet KoppenIzagen en vestigde zich met der woon te Rome, waar zij in de hoogste eenvoudigheid leefde en met geleerden en lmnstenaars omging. Zij zelve legde zich met de borst op de schilderlmnst toe, en verkreeg in weinige jaren eene bijzondere bekwaamheid in die kunst. Allen, die haar te Rome gekend hebben, doen hulde aan hare goedhartigheid en beminnelijke hoedanigheden. Zij overleed te /lome, den 13 Julij 1840, en werd algemeen betreurd. Hare ter aarde bestelling was eenvoudig, even als haar leven. Vele kunstenaars, letterkundigen, geleerden, vreemdelingen van öanzien en behoeftigen, welke laatsten zij altoos wel gedaan had, vergezelden haar naar hare laatste woning. Eenige getrouwe vrienden hebben een een voudig gedenkteeken op haar graf opgerigt, en op het marmer van dit gralteeken lees t men in het Italiaansch en Fransch: "Hier rust H. K. H. de Prinses C!lAIII.OTTIl FREDERIKA van Denemarken, geboren in lrlecklenbul'g Sclzwerin, overleden te Rome den 13 Julij 1840 in den ouderdom van zes en vijftig jaren. Bidt God voor haar!" Men zegt dat haar lijk den een of anderen tijd wel naar Ludwigs. lust, naar de Hertogelijke grafl<elders, zal overgebragt worden. De Prins CHRISTlAAN FREDRIIIK is, na zijne er.btscheiding voor de tweede maal in bet huwelijk getreden gen 22 Mei 1815, met de PI,inses CAUOLINA A~IALIA van Holstein Augustenbul'g. Hij volgde den 3 December 1839, zijnen neef, Koning FIIEDERIK VI op den troon, overleed den 20 Januarij 1848 en werd opgevolgd door zijnen Zoon, onder den naam van FnEDEHIK VII, met wiens moeder de noodlotlige gebeurtenis plaats had, die WIJ verhaald hebben.
A. A. Z.
8
Den 17 Junij 1816, verliet een Fransch eskadel', waarbij zich het fregat de Medusa bevond, de reede van Aix, ten einde naar de lmsten van den Senégl11 in Afrika te stevenen, Begunstigd door den voordeeligen wind, die, in dat jaargetijde, op die schoone zeeën heerscht, bevond het esl\ader zich den 1 Julij op de hoogte van Kaap Bojador, en zeilde dz duinen langs, wier zandige heuvelen de Woestijnen Vim Saharl1h van de heldere golven des Atlantischen Oceaans seheiden. Oe komst in de verzengde luchtstreek werd met die luidl'Uchtige vrolijkheid gevierd, die gewoonlijk daarbij plaats heeft, zelfs op de Fransdie oorlogsschepen, en de Heer DE CUAUDIAREIX, Kommandant van het fregat, het beslulll' van zijn' schip aan een onwetend officiel' overlatende, op wien zijne eigene onbe, kwaamheid hem zijn vertrouwen had doen stellen, zat ,voor bij bet kluchtige feest, terwijl de lJfedu8a in vrede de blaauwe vlal,te dier trouwelooze wateren kliefde, Vruchteloos gaven eenige passagiers, die met deze onherbergzame kusten bel,end waren te l.ennen, dat men zich aan groot gevaar blootstelde; een blind zelfvertrouwen spotte met bunne waal'schllwing. De signalen, waarmede de Korvet de Echo gedurende den nacbt, meermalen het' dreigende gevaar te kennen gaf, vonden even weInig oplettendheid. De Echo verdween in het westen, en het fregat zetle zijnen Zuidelijken koers voort. Den volgenden morgen nam de officier der wacht de hoogte op; men was op de bank van Arguin,' daar zijn rapport van den onwetenden raadsman des kapiteins slechts met een smadelijk bescheid beantwoord werd, liet hij oogenblit,kelijk het dieplood werpen; men bevond zich op een'
-
115 -
zandachtigen grond, met achttien vademen water. De lwers del' Aledusa werd echter niet veranderd, De zee leverde hoe langer hoe meer dreigende verschijnselen op. Het water nam hoe langer hoe meer eene bleeke kleur a'ln. De zeeplanten , hoe langer hoe talr~iker, hechten zich aan de zijden van het schip vast; vele visschen beten aan de vischl~jnen, die men in het water wierp; eindelUk merkten zelfs de minst geoefende oogen op, dat men zich op eene ondiepte bevond. En toch weifelde de Kommandant nog, ondanks de dringende waarsehuwingen van den wachthebbenden officier. Eindel~jk gaf hU last zeil te minderen en westwaarts te sturen. Het dieplood, op nieuw in Zee geworpen, gaf slechts zes vademen water aan. Nu eindelijk bevreesd geworden, gaf de Kommandant bevel, zoo digt mogelijk bij den wind te houden, maar het was te laat; een eerste schok doet zich gevoelen. De schrik, die zoo besmettelijk is ~ waar zich eene groote menigte bijeen bevindt, verspreidt onder de vele zich aan boord hevin dende vrouwen en l,inderen, passagiers en soldaten eene verwarring en ontzetting, die zich zelfs aan de meeste matrozen mededeelt. De wanorde stijgt ten top. De stem der officieren kan naauwel~jks verstaan wOI'den door die zeelieden en passagiers, wier lwèlbloedigheid hen nog naar de scheepstucht doet luisteren. Na lange en vergeefsche pogingen, blel,en de maatregelen tot redding, wier uitvoering overigens door de heerschende wanorde gedurig belemmerd werd, vruchteloos te zijn tegen den sterken stroom en den tegenstand van bet water. !\Ien moest de onmogelijkheid erkennen, om het fregat weder vlot te maken. Het verlies van het schip was niet meer te voorkomen; de redding der pc.ssagiers werd bet doel van alle pogingen. De zes sloepen, waarover men kon beschikkel,l waren niet genoegzaam, om de vierhonderd personen te bevatten, die elkander op het dek der 1l1edusa verdrongen, de officieren besloten met algemeene stemmen tot de vervaardiging van een vlot, groot genoeg, om twee honderd personen te kunn~n opnemen. Overeenkomstig het gemaakte plan, moesten de sloepen, àoor
S*
-- 115 het scheepsvolk bemand, het vlot op sleeptouw nemen, en de beo manning, dam' haar rantsoen komen halen, als bet etenstijd was, Op deze wijze zou men het strand del' Woeslijn bereiken. Alsdan moesten de schipbreuhelingen gcwapend en in Iwravl111cn verdeeld, zich Daill' SaintLouis op marsch begeven, steeds hel strand volgende, waar de sloepen, met levensmidderen beladen. mede moesten langs varen. Dit verstandig plan, hetwelk allen kans van welslagen beloofde, werd ongelukkiglijl, niet behoorltjk gerolgd. Terwijl eenige onver. schrold,ene officieren de vervaardiging van hel vl0t best uurden , orak de tuchteloosheid met geweld los, vooral onder de passagiers en soldaten. ZU, wier zelfopofferiog en koelbloedigheid alleen de aJgemeene redding Iwnden verzekeren, vonden geen gehoor. Het vlot bezat in lang de sterkte nog niet, die men het kon geven, toen reeds het sein lol de inscheping werd gegeven. Men had lijsten der bemanning opgemaakt, men had mede vooraf de verdeeling der vaten wijn en water over de verschillende vaartuigen opgemaal,t. Deze wUze maatregelen werden volkomen verg:eten; Ieder dacht slechts ailn zich zei ven. Zelfzucht en vrees bestuurden alleen deze ordelooze inscheping:; de groole sloep werd door acht en tachtig personen overweldigrl; twee andere sloepen werden beldommen de eene door twee en veertig, de andere door vijf en dertig personen; acht 'en twintig namen plaats in de Kommandantssloep ; eene andere nam er vUl' en t~intig op; vUftien waagden zich in de jol. Zestig matrozen moesten zich op het vlot inschepen, omdat te besturen; slechts tien, getrouw aan hunnen pligt, bleven bij den uandeloozen hoop, die op dit brooze vaartuig zich moest begeven. Nieuw ongeluk! ander gevolg dier noodlottige overhaasting! het vlot was nog zoo zwak, dat het twee voelen zon!" zoodra er zich vijftig personen op bevonden; men moest het meel en de levensmid. delen, die men er op gebragt had in Zee werpen. zou hel de orerige schipbreukelingen !{uunen dragen. Honderd acbt en veertig mannen cn
cene vrouw bevonden zich er eindelijk op vereenigd.
-
117-
Zeventien mannen bleven op het fregllt; de meesten hunner hadden in de dronkenschap een middel gezocht, om hun gevaarlijken toestand te vergeten; de anderen, door wanhoop overmeesterd, verwachtten den dood. Door eene gelukkige ingeving wierp een der laatsten, op het oogenblik, dat het vlot het schip verliet, een' zal, met vijf en twinDeze beschuit, hoewel va'n Zeewater tig pond beschuit daarop. doortrokken, was de voornaamste hulpbron der bemanning. DOOI' eene ollverklaarbare vergetelheid, had men et' in het geheel uiet aangedacht levensmiddelen op het vlot te brengen. POOI' dca wind, die uil Zee woei voortgestuwd en op het sleep. touw genomen door de sloepen, wier officieren gezworen hadden hunne lolgenooten te zullen redden of meI hen te sterven, rigtte het vlot zich gel ukkiglijk naar de Afl'ikaansche Ims!. Drie dagen, en de ongelukkigen zouden het strand bereiken, waarheen aller wenschen 'zich rigtten; maar de zelfzucht en lafhartigheid. die reeds zulk eene groote rol in dit ongeluk gespeeld hadden, schrikten af van een middel tot redding, heh~elk een plotseling opkomende storm voor Je lafhartigen een middel tot ondergang kon doen zijn. De sleeptollwen werden achtervolgends los· gelaten. De groote sloep alleen zette nGg eenigcn tijd hare taak vot",zelfopoffering voort; maar de Luitenant, die het bevel daarover voerde, de nutteloosheid van zijne afzonderlUke pogingen inziende, maakte zelf zijne boegseel'lijn los, en het vlot dreef geheel verlaten. De I,reet van verontwaardiging en wanhoop, die 'zich op het vlot verhief, toen men al de sloepen de vlugt zag nemen, was vel'schril{. keliJ'k. Op deze losbarstiw)'ö van woede en vervloekinO'en volO'de eene ö 0 onbeschl'ijfel\jkc ontzetting. Allen hadden een voorgevoel va< de vl'eessolijke In/teringen die hen wachtt0n op die eenzame golven. Vergeefs verhieven zich ,oenige stemmen om de moedeloosheid te beo strijden en Je wanhoop te doen bedaren; de laatste vluglende sloep had alle hoop medegenomen. De nacht viel; de Zee, door ecne sterlwre koelte meer in beo weging gebragt , vermeerderde het gevaar en den angst; de golven
-
118
sloegen over het vlot, hetwelk eene Neder!. el ondel' de oppervlakte van het watel' gezal\t was. Eenige ongelukkigen werden in den Oceaan medegesleept. Den volgenden mOl'gen, toen de dag aanbrak, waren al de sloepen uit het gezigt verdwenen; niets was aan den horizon te zien. Eene koortsachtige overspannillg volgde op de neerslagtigheid. El' verkondigden zich teekenen van opstand. Tegen den avond werd de lucht met wolken bedekt; de wind nam toe, de golven werden ge· weldiger; de nacht was verschrikkelijk. Door wanhoop aangezet, besloot een groot aantal dezel' ongelukkigen een einde aan de zaak te maken, zich dronken te drinken, de touwen, die de balken van het vlot zamen hielden, dooI' te snijden en zich met allen, die daarop waren, door de Zee te laten verslinden. Daar de wil dm' bevelhebbers hen eene onoverlwmelijke hinder· paal toescheen, besloten zij die te vermoorden. De geheimzinnige gesprekken, waarin men tot dien opstand beo sloot, deden wantrouwen bij de laatsten ontstaan. De ongeruste of onheilspellende blikl\en, waarnnn zij ten doel stonden, deden hen besluiten, op hunne hoede te zijn. Het vlot was in hvee vijandelijl,e deele,n gesplitst, aan de cene zijde eenige manrten, aan den anderen kant een razende hoop. Tusschen deze beide partijen nam de strijd een en aanvang. Het bloed verfde het vlot, dat het tooneel ging zijn van zoovele gruwelen en zoo veel lijdeil. Zoo groot is de magt des be leids en der koelbloedigheid, dat eenige ruo liga en moedige mannen de over· winning bebaalden op eene razende menigte, doch het was eerst na twee gevechten. In den eersten strijd met luac?t terug gedreven, lieten de opstandelingen zich dOOI' deze nederlaag niet afschril,ken. Omstreeks middernacht ving het gevecht met nieuwe woede aan. Het was een vreesselijlw strijd, waarbij alles tot doodelijk wapen verstrekte: Sabels, bajonetten, messen en tanden; het was eene worsteling van lijf tegen lijf, van den afgrond der Zee slechts door eenige slecht vereenigde scheepshouten gescheiden, waarbij de tegen. standers· elkander poogden te worgen of hen; die ze niet konden worgen ,tE} verdrjnl~en.
-~
1l~
-
De zon kwam op en verlichtte het afgrijsselijk lichouwspel. vijf en zestig menschen waren omgel\Omen, en tot overmaat van ongeluk hadden de opstandr-lingen twee vaten wijn en twee vaten water In Zee geworpen. Een enl,el vat wijn was alles, wat aan de zeven en zestig overblijvenden restte. Ook de diJg zou zijne verschrikkingen hebben. De folteringen des hongers werden zoo hevig, dat het meerendeel zich op de lijken wierp en daar een afschril,kend voedsel zocht. Na nog twee dagen, vol van dergel~j1,e martelingen, scheen de hemel eindelijk eenigen troost in zoo veel lijden te willen schenken; vele vliegende visschen trokl,en over het vlot in zulk eene hoeveel. heid, dut de schipbreukelingen er meer dan driehonderd vingen, die tllsschen de honten van. het brooze vaartuig waren vaslgeraakt. Evenwel werd de volgende nacht op nieuw door eenen bloedigen opstand gekenmerkt. Spanjaards, Itálianen en negers, die aan het eerste gevecht geen deel hadden genomen, waren de aanstokers en slagtoffers van deze nieuwe worsteling. Op den achtsten dag telde het vlot, geteisterd door de golven en gevolgd dOOI' talr~ke haaijen , nog slechts vijftien menschen. Deze ongelukkigen, het hurt verscheurd door de berinnering aan zoo vele angsten l konden den aanblik hunner broedermoordende wapenen niet langer dulden; zij verhieven zich al., bij ingeving tot eene ver· hevene geestdrift, wierpen de verderfelijke wapenen in de Zee, snelden in elkanders armen en vel'eenigden hunne wanhoop en hunne trallen. De wind en de golven schenen mede bedaard te zUn, even als die zinverbi,isterendl1. hartstogten. Een ligt I,oeltje zweefde door die heldere lucht, noven (Le Zee, wier groote golvingen zacht onder het vlot zich verhieven of daalden. Drie dagen waren op deze wijze verloopen, alle koortsachtige aandoeningen waren opgelost in eene ontzenuwende verzwakking. De gelatenheid had de overhand. Hel "at w~jn, het eenige voedsel, dat hun ellendig leven nog onderhield, was de miwlstaf, waarnaar die ongelukkigen den duur hunner hoop [wnden berekenen. \V as eens die wijn, zoo karig rondgedeeld, verbruikt, en was er dan nog geene hulp opgedaagd,
120 -
dan moesten zij sterven. Men verwachtte dat laatste ongeluk met neêrslagtigheid. Op dit zoo woelig en bloedig worstelperk beweegt zich thans niets meer, tenzij de een of andere ongelukkige, die zieh naar het boord van het vlot voortsleept, om zijn door dorst verbrand ligchaam door indompeling te vel'frisschen, met gevaar van door de haaijen verslonden te worden. Geen kreet, geen gedruisch meer, slechts snikken en reuteling des doods. Plotseling laat zich een schelle l\reet hooren; die Ineet schijnt aan al die stervenden een' elektrieken schok gegeven te hebben. - Een Schip! een Schip! Een nieuw leven bezielt allen, allen zijn op dien reddingskreet opgerezen, maar die kreet beeft de krachten ingeput vall dengeen , die hem liet booren; een nevel bedekt zijne oogen; zijn sidderende vinger wijst naar de Zee, en alles, wat hij kan uitbrengen, is: Dáár! dMr! dáár! En inderdaad alle blikken onderscheiden de masten cenel' brik, wier I\iel nog onzigtbaar is. - Zal men ons zien? zie daar de angstige vraag, die allel' bart in vreesselijke spanning houdt. Opgerigte hoepels moelen oogenblikkelijk tot stengen dienen, om zakdoellen· van allerlei kleur aan vast te hechten. Dit oogllnblik is het, hetwelk de schilder GEKlCAUI.T, met zoo veel genie in zijn beerlijk kunstwCi'k heeft voorgesteld. De brik, met zeilen overdekt, nadert met groote snelheid het vaarwater van het vlot. Eene groote witte vlag wappert aan de fokl,emast. - Gered! gered! wij zijn gered! roepen de ongelukkigen in de uitgelatenheid hunner vreugd. Inderdaad heeft de brik haren koers niet veranderd, en reeds heeft men den Argus berkend , de bemanning, op de verschansingen staande of in de' masten geldommen , zwaait, ten teeken va~ vreugde met zal{doeken en hoeden. Een oogenblik later ontvingen de v\iftien ongelukkigen derlijke zergen hunner landgenoofen,
de broe-
-
121
Van de zes sloepen hadden twee, na drie dagen varens, Goeree bereikt. In de eene bevond zich de nieuwe Gouverneur der Kolonie, de andere was gevlugt ondel' bevel des Kommandants , die de men· schen verlaten had, wier leven zIjn \' aderland hem had toevertrouwd. De vier overige. sloepen hadden zich nai:lr de Afrikaansche kunst gerigt. De groote sloep had, denzelfden avond nog, het strand onldel,t, op de hoogte der Arguinsche eilanden en was, na eenen gevaarlijken nacht, het strand zoo digt genaderd, dat zestig man het zwemmende konden bereiken. De drie overige sloepen voegden zich bij hi:lar. Daar de stroom ze medesleepte, lwn hare bemanning, niet dan met moeite het land bereiken. In twee kolommen verdeeld, Irok de ldeine bende Zuidwaarts en bereikte, na tallooze vermoeijenissen en gevaren het eiland St. Louis. DooI' eene nalati~heid, die men niet ~enoeg kan lal,en, duurde het tot den 26 Julij, eer men er aan dacht. een schip af te zenden, om het gestrande fregat op te zoeken, en toen geschiedde het nog minder in de hoop de aanboord geblevene sehipbreukelingen te redden, dan wel om hel geld. de goederen en levensmiddelen, die men achter gelaten had, te redden. De Coelet, met deze zending belast, ging twee malen onder zeil en was twee malen genoodzaakt op de reede terug te l\Omen. Eindelijk bereikte zij het wrak der flJedusa, twee en vijftig dagen na de Schipbreuk, Er bevonden zich nog drie ongeluid,igen, meer dood dan levend, aan boord. Twaalf bad den het schip verlaten op een vlot, hetwelk in de rigting van Afrika verdwenen was. De inwoners der Kolonie bewezen de beklagenswaardige slagtoffers van dit ongeluk de menschlievendste zorgen. Hij, die de meeste schuld van dit onheil dro~g, ontk\vam niet aan de regtva3rdige straf, die zijn gedrag verdiende; hij werd voor eenen luijgsraad teregtgesteld , van zijnen rang ontzet en onwaardig verklaard den staat ooit wed~r te dienen.
F.
GIRARD.
VOLGENS DE BERIGTEN DER OUDE SCHIUJVERS.
De Horneinen hadden den somberen tiran, TmERws, dl'ie en twintig jaren gevreesd en geduld, bij NERO was hunne lankmoedigheid reeds b\j het veertiende jöar uitgeput. Toen hel uur der wrekende vergelding geslagen had, volgden de berigten van het opkomend onweder ell,ander slag op slag. BU het feestmaal aanliggende in de van goud en liostbaarheden fonl,clende keizersburg ontving de dwingeland de tijding, dal ook het laatste zijner buitenLmdsche legers van hem afgevallen was. In maglelooze woede verscheurt hij de brieven, werpt de lafel mei het kost baarsle vaatwerk om, vult· een gouden balsemdoosje met het doodelijliste vergif en begeeft zich met zijn gevolg naar de Serviliaansehe tuinen. Hij zendt zijne getrouwste aanhangers naar Ostia, om de vloot lel' vlugt uit Ie rusteTJ. Zij keeren niet terug. Hij onderzoekt de gezindheid zijner lijfwachten of zij hem op zijne vlltgt zouden willen vergezellen: zij zoeken allerlei uitvlugten en weigeren; een zelfs waagt reeds de hoogverraadademende vraag: of bet sterven dan zoo moeijelijk is? In de toenemende waanzinnigheid van zijnen doodsangst vallen hem zijne tooneelspelerskunsten in. Hij wil het reclenaarsgestoelte beldimmen en het volk dOOI' eene terstond opgestelde en lel' nedergeschrevene kun",trede, vol berouw over zijne misdaden, tot medelijden bewegen. Gelulit dit niet, di\n wil hij afsland doen van den troon en zich met het bewind over Eg,lJpte vergenoegen.
-
123 -
Midden in den nacht wekt eene nieuwe Jobstijding den dwin,ge. land. - Zijne lijfwacht heeft hem verlaten. Hij springt van zijne legel'stede op en ontbiedt zijne vertrouwden en hovelingen, die in zijn paleis wonen. Niemand komt opdagen. Nu begeeft bij zelf zich met eenige dienaren naar de deuren hunner vertrekken, Alle zijn gesloten, geen antwoord wordt op bet roepen des Keizers ge· geven. Woedend keert hij naar zijn slaapvertrek terug. Hij vindt het ledig; de dienstdoende kamerlingen zijn gevloden; zij bebben de kostbare bedel,sels van zijne legerstede geroofd, zelfs de doos met vergift medegenomen. In zijne wanhoop eischt hij van een' zijner zwaardvechters, hem bet zwaard dOOl' bet ligchaam te stooten, De gladiator wendt zich van bern af en onder den uitroep: "Zoo beb ik dan noch Hiend noch vijand," ijlt NEr.O naar buiten, om ZiJn leven in de golven des TibCJ'8 te eindigen. Plotseling bedenkt bij zich. Hij verlangt naar eene schuilplaats, naar eenen hoeI" om zich te bezinnen. Een trouwgeLIeven dienaar, de vrijgelatene PHAÖN, biedt hem zUlle pachthoeve aan op ongeveer viel' mUien afstands van de stad gelegen; haastig neemt NERO hel aanbod aan. Slechts half gekleed, met naakte voeten, een en ouden ruitermantel over zijne tunica geworpen, met omsluUerd hoofd, een doek voor het gelaat gedrukt, bestijgt hij het voorgebragle paard en rent, dool' drie personen gevolgd, in de duisternis voort. Hel was eene zoele, druklwnde Junijnacht; ölle elemenlen schenen in oproer te zijn, als zamengezworen legen den vlugtenden dwinge. land. De aarde beeft in hare diepte en het is hem als of de gees· ten der door hem vermoorden met dreigend gelaat uit hunne graven opstijgen. Een vreesselUk onweder bill'st los met onopholldelijl,e blil,semstralen, die digt voor zijn snuivend ros nederschielen. De legerplaats zijner lijfwachten voorbijjagende , hoort hij bet woe~te ge· schreeuw der soldaten, hetwelk, te midden der verschl'ikllingen van dezen nacht zijnen tegen Keizer G.HBA geluk en hem den ondergang voorsp.elt. Wandelaars, wie de vier ruilers voorbijrennen , roepen luid: "Die zetten zeker NERO na!" Een vraagt hem zelfs, of hij ook iets van NERO weet. Daar wordt zijn paard schuw voor een op weg liggend lijk.
Terwijl h;j het zoel,t te bedwingen, valt de slui.
-
124-
jer van zijn gelaat; een uitgediende soldaat der lijfwacht, die naar huis trekt, herkent bij het geflikker eens bliksemstraals de gelaats· trekken des Keizers en begroet hem op de gebruikelijke wijze. Dit vervult hem met den schrik des doods. Hij waagt het niet, ver· der voort te rijden, springt met z\jne geleiders van hunne paarden, laat ze loopen en kruipt ter zijde van den weg in een rietbosen. Hier wacht bij, op den gronJ gehurkt, hel aanbreken van den dag af, als kon en zou het daglicht hem ten minste redden van de verschrikkingen des nachts. Maar nieuwe folteringen vangen voor hem aall. In z\jne geleiders, die zwUgend om hem heen liggen, waant hij z\jne moordenaars te zien; ieder oogenblik verwacht h\j dat een hunner hem den dood· steek zal geven. ln ieder geluid, dat de stilte van den nacht af. breekt, meent h\j de stem der verv<1lgers te hooren, die hem zoe· ken. Zoo vaak bet geblnf van een' hond in de verte of de scbreeuw eens nachtvogels zijn oor treft, of als de nachtwind door het riel en de bladeren rUischt, vaart de rilling van den doodsangst door zijne leden. H\j durft tot ZIjne geleiders !!een woord spreken, uit vrees, dat een vreemd oor het mogt vernemen. Slechts in een half verstaanbaar, waanzinnig zelfgesprek bejammert hij z\jn lot, dat h\j, die gisteren nog in zijn gouden buis zich door duizend dienaren omgeven zag, thans met weinige medelijdende getrouwen in eene verachte. lijke schuilplaats, zonder dak, sidderend den dood te gemoet zag. Nu grijpt hem een bitter bel'ouw over zUne gruweldaden aan i meern;alen herhaalt hij het vers uit den EdipU8: Gade, moeder en vader vorderen m\jnen dood," .Met hel aanbreken van den morgen begeeft hij zich op weg en bereikt door doornen en Sll'UillCn bet achtergedeelte del' eenzame pachthoeve. Opdat niets zijn dáar zijn mogt vel'l'adell, besluiten zUne geleiders den achtermuUl' dool' te breken, om hem zoo on· bemedd binnen te laten. Terwijl zij zich hiel'loe gel'eedrnal\en, noodigt PIIAÖN hem uit, om zich zoo]ang in eene näb\jzijnde Zand· groeve te verbergen. In eene upvielling van dat stekelig vernuft, hetwelk hem eigen was, herneemt hij, "Levend onder de aarde gaan? nooit."
-
125 -
Om zijne hevige !.lorst te stillen, schept hij met de bolle hand water uit een troebelen-poel "Ziedaar NERO'S koeldrank !" roept hij met eenen honendenlach uit, terwijl bij het binnen slurpt. Eindelijk is de toegang gereed. Met bloedende voeten en verscheurde kleederen , op handen en voeten I,ruipende I,omt hij in een vertrek. wam' hij zich op eene armoedige legerstede nederwerpt. Honger en dorst kwellen hem. Een stuk beschimmeld brood, dat men hem toereikt, wijst hij met afschuw van zich af. Thans komt het er op aan, de laatste schrede te doen, want zijne geleiders dringen bij h~m aan, den hem wachtenden smaad door eenen vrijwilligen dood te ontgaan. Hij schijnt zich te vermannen, beveelt een' kuil ~ereed te mallen, waartoe bij zelf de maat van zijn ligchaam opgeeft, en, zoo mogelijk, eenige stukken marmer tot aanduiding der plaats, alsmede hout en water voor de wassching van zijn lijk te halen. Men doet, zoo als h~j bevolen heeft, en terwijl men hier mede bezig is, barst hij herhaaldelijk in tranen en in de woorden uit: "Welk een kunstenaar sterft in mij !" Ondertusschen komt een bode voor PUAÖN met brieven uil Rcme aan. Nl'110 rukt ze hem uit de hand en leest, dat de Senaat NIlRo tot vij_md des rijks veddaard heeft en hem laat zoeken ten einde aan hem de straf naar de wijze der vaderen (more majol'um) te voltrekken. De duizendvoudige moordenaar ken! die soort van dood. straf niet, en vraagt de omstanders, wat men daarmede meende. Men antwoordt hem, dat de daiJrtoe veroordeelde naald aan hel folterhout gebonden en met roeden doodgegeesseld werd. Nu grijpt hij de beide dolken, die hij bij zijne vlugt b~j zich ge· stoken heeft, beproeft de punten van beide en met de woorden: "nog :nvam zij niet, de duistere stond ," steekt hij ze weder in de scheede. Thans wendt hij zich tot een zijner geleiders. zijnen lieveling SPOll.US, en vordert van hem, dat hij de lijkklagt over hem aanheffe. Nu 8meekt hij, dat toch een hunner hem het voorbeeld eens vrijwilligen doods geve. Dan weder barst hij in woede over zijne eigene weifelende lafhartigheid uit: "Schaam u, NERO, schaam u! Welk een ellendig leven leeft gij! Het is thans de zaak, eenmaal moedig te zijn' op! Heb eenmaal moed!"
-
12tl -
Luister! wat is dat 1 Men hoort den hoefsloeg van galoppel'ende paarde. Het zijn de ruiters, die men afgezonden heeft, om hem levend te grijpen. Hij hoort het en zelfs zijne laatste gedachte is eene dichterlijke herinnering. Met eene bevende stol,kende stem dec1ameerd hij het vers van HO}IERUS:
"Hool'! 't gestamp van mijn aOJ' ,"
de 1'enl1 ende 1'ossen klinkt luid in
en stoot nu eir...lelijk, geholpen door zijnen geheimschr~jver EHPHRODlTCS, zich den dolk in het hart. De binnensnellende overste der ruiterij vindt hem nog levend en beproeft met zijnen mantel het uitstl'Oomende bloed te stelpen, terwijl h~j zich houdt, als ware hij ter zijner hulpe toegesneld. Maar de stervende l,eizerlijke tooneelspeler fluistert hem toe: "Te laat! Te laat!"
HO!
IO~mrn© HI~~]1HI 1$1 l~!(lT~WI II~I~ R~~~WLII~~H LII~~I ITI~Q
Al$T
Ih:iDRIK VIII, Koning van Engeland, was op jeugdiger leeftijd geenszins de verharde, wreede blaauwbaard, LOO als hij zich later toonde; integendeel gedroeg hij zich somtijds zeer vrol~jk en ongedwongen, en liet slechts op zijn hoogst uil de verte de willekeur zien, die later aan zoo menigeen het hoofd of ten minste het gebeele vermogen kostte.
De volgende Vl'01ijke poets speelde hij eens
den abt van Reading, een toenmalig kloosler, niet zeer ver van Londen, in well,s nabijheid de Koning dikwijls zich met de jagt vermaakte, terwiji hij dan gaarne zich voor een Yeoman of hijgs. man der lijfwacht uitgaf. Zoo verscheen hij ook eens bij den abt, toen het juist etenstijd was, en de abt bleef niet in gebreke, den gewaanden krijgsman aan zijne eigene tafel ter maaltijd te noodigen; want HENDRIK VIII stond reeds in den naam, dat hij der ge es-
-
12i -
lelijllheid gaal'llc te lijf ging, en werd nu een soldaat zijnel' garde niet goed ontvangen, dan had hij daarin ligt een voorwendsel kun. nen zoeken, om den abt van Reading den tekst te lezen. De gewaande lijfwacht tastte braaf toe en sneed onder anderen van een stevig roastbee( de eene snede na de andere af, terwijl de abt zelf naauwelijks een stukje van een duif of een klui(je van een l{apoen nuttigde; want b~j was z\vak en ziekelijk dOOI' het vele bidden en zingen, of door zijn goed en gemakkelijk leven. - God zegen U - riep hij en vouwde zijne handen; - het was mij honderd pond sterling waard, als ik ook zulk een stuk rundvleesch lwn eten. Kort dé18l'llil nam fh~NDRI!f afscheid van hem, doch geheel ver· vuld meI
vm
Er waren eenige weken verloopen, toen de arme abt, zoo bet heette wegens hoogverraad, plotseling in hechtenis genomen en in oen TowcJ' te Londen gebragt werd. Hier zat hij nu en kon de gezondheidsleer bestuderen bij water en brood: want men zette hem niets anders voor, tot eenigen tijd daarna hem op eens een beerlijk geurig roastb.:e( opgedischt werd, zoodat de hongerige en ver· smachtende abt, den terugkeer der lwninklijke genade vermoedende, daardoor verrukt werd en snede op snede daarvan opat. evenals de gewaande krijgsman. En ook deze h'ad binnen; doch niet in de kleeding eens Yeomans, maar in koninklijk gewaad, zooda! den abt de stukken in den mond bleven steken. - Wees maar onbezorgd, riep HENDRI/{ Vlir. -- Ik wiide u slechts rundvleesch Ieeren elen en om Je honderd pond vragen, die gij wilde! geven, wanneer gij zoo kond et toetasten, als ik aan uwe tafel, - De les was voorbij; maar zonder de honderd pond liep het niet af, want zulke afpersingen, onder dezen of genen vorm, veroorloofde zich lateI' ELISABRTII nog wel.
I. Een student in de Medicijnen werd door zijnen gestrenge examlllator bij het onderzoek zeer in het naauw gedreven, zoodat het den jongeling daarbij heet te moed e werd. De examinator vroeg onder anderen eindelijk ook: welke zijn de zweetdrijvende middelen? De jongeling noemde ze bijna alle. Maar wanneer deze alle hunne werking missen, wat zoudt gij dan aanwenden? - Dan zou mij zekerlijk niets anders overblijven, hernam de ondervraagde gekrenkt, dan den patient naar u te zenden, om geëxamineerd te worden. II. In zeker gezelschap van jonge heeren en dames, waar het zeer vrolijk toeging, deed een het voorstel, om gezigten te trekken , en clengeen , die volgens de uitspraak der meeste stemmen het domste gezigt zetten zou, eene belooning te verleenen. De dames zouden de belooning bepalen, de heel'en de kosten gemeenschappelijk dragen. ~len was er mede tevreden, en de heeren gaven zich door de zatste vertrekkingen van het gelaat de grootste moeite, om de belooning te verdienen. Plotseling wendde zich eene der dames tot een der laatsten en riep: Bravo! U komt de pr~js toe. - Mij'? was het antwoord, mij'? vergeef mij, mejufvrouw, ik heb er nog in het geheel niet aangedacht ,om een gezigt te treld<en; zóó zie ik er alt~id uit. -0
Zes en dertig jaren zijn verloopen, sedert op de velden van Wa~ tel'loo de beslissendste veldslag der nieuwere tijden werd geleverd. De veldslagen van MaJ'engo, van AusteJ'litz of Wagram waren zoo verderfelijk niet voor de Oostenrijksche monarchie, zelfs die van Jena , hoe noodlottig ook, niet zoo beslissend in de gevolgen voor PJ'uissen, als de nededaag bij Waterloo voor den Fl'anschen ,Keizer was. Oostenrijk bleef steeds eene nog magtige monarchie; en na Jena was de strijd niet ten einde, schoon op êeiligè weinige ste~ den na, het geheele Pl'uissische koningr~jk in de magt des overwinnaars viel. ALEXANDER, FREDEIUK WILllEilIS bondgenoot, verschafte hem bij den vrede van Tilsit de teruggave van de helft van zijn rijk. Toen het Fransèhe leger bij Waterloo bezweken was, verloor NAPOLEON onherroepelijk kroon en vrijheid, en op Sint-Helena's rots verkwijnde de eens zoo magtige gebieder van bijna geheel Europa in sombere gevangenschap. gelijk een adelaar in zijne Iwoi. De bijzonderheden van den slag bij Waterloo zijn te algemeen bekend om ze hier te herhalen. De Fransehen schrijven hunne nederlaag toe, aan de omstandigheid dat door een misverstand, ruim 20,000 man onder DROVEr n'ERwN op den 16 lunij aan den strijd geen deel namen, en dat op den 18 de maarschalk GRoVeUy met zijne ti'oepen niet kwam opdagen. De overwinnaars dankten hunne zege, behalve aan den moed hunner krijgslieden voornamelijk aan de heldhaftige verdediging van den Kruisweg QuatJ'eb1'as door den toenmaligen Prins VAN ORANJE, die op den 16 Junij' met nuauwelijks 4000 man dien weg tegen 20,000 Fransehen onder den Maarschalk VII[. g
-
130 -
NEY, den dappere der dapperen, verdedigde en bewaarde; aan de volharding van WEI,I,INGTON , om ondanks de afwisselende kansen van den strijd op den 18 Junij, zijne plaats op het slagveld den geheelen dag niet te verlaten; en aan de komst der Pruissische legerbenden onder den grijzen maar vurigen BLucHER juist in het oogenblil~ der beslissing in den avond van den laatstgemelden dag. Bijna zestig duizend krijgslieden der Bondgenooten bedekten als lijken het slagveld of vulden de hospitalen en woningen. Nog aanzienlijker was het verlies der Franschen. Gevangenen werden niet of weinig gèmaakt; geen kwarlier werd gegeven, de strijd met de felste verbittering gevoerd. De heldenmoed, de koelbloedige dapperheid, de moedigste opoffering was aan beid\l zijden gelijk. De Voorzienigheid gaf den uitslag. Waterloo en Alant Saint Jean, de vroeger onbekende, thans zoo vermaarde plaatsen, waar de groote vraag op dien bloedigen dag beslist werd, liggen op den weg van Bru/i'/i'el naar Namen, wanneer men hel bosch van Soigne uitkomt. Het dorp Waterloo ligt vier uur van eerstgenoemde stad. De kerk heeft een vrij schoon koepeldak, en bevat verscheidene grafteekenen , opgerigt voor officieren, die op den gedenkwaardigen dag sneuvelden. Afont Saint Jean, een uur verder aan denz{)\fden weg is een vlek in de nabijheid van het slagveld. Hier verheffen zich linll.s en regls van den weg twee gedenkteekenen. Het een is opgerigt ter gedachtenis (Jan Sir A. GORDON Adjudant van WELLINGTON. Het ander lel' ,linkerzijde is grootschflr maar ook eenvoudig. Het is eene pyramide en door de Hanoveraansche officieren aan hunne op den 18 Junij gevallene wapenbroederen gewijd. Op drie zijden staan de namen del' gesneuvelden gebeiteld; de vierde zijde draagt een kort opschrift. Op eenigen afstand van daar staat het groote gedenkteel,en door den Nederlanders ter herinne~ing aan dien beslissenden dag gesticht. Het is een berg van aarde door menschenhanden opgerigt, omstreel,s honderd vijftig voeten boog en op zijne basis vier honderd voelen breed. Men bestijgt dien berg langs eenen daarin gegraven trap van ruim 200 h'eden. Boven op hel vlak daarvan staat een steen en blok van twintig voelen hoogte, met het eenvoudige opschrift: XVIII Junij
-
131 -
M:DCCCXV. Op dit blok verheft zich de Kolossale leeuw van brons. Zijn regterpoot rust op een' kogel en zijn kop is naar Frankrijk gerigt, als of hij dit wil bedreigen en in ontzag houden. Hij is gegoten te Seraing, in de fabriek Van den beroemden Coc. KERII.L. In 1832 wilden de Fransche soldaten, op hunnen marsch naar Antwerpen dit gedenkteeken vernielen. Aan den Maarschalk GERARD, die zich in den slag met roem overdekte, is men verschuldigd, dat dit niet geschiedde. De Pruissen hebben voor hunne gevallene krijgsmakkers en tot aandenken aan de óverwinning een gedenkteeken van ijzer in Gothischen smaak opgerigt. De boom, waaronder zich WELLINGTON den geheelen dag ophield! zonder een voet breed te wijken, schoon hij tot twee malen toe zich daar te midden der Fransche ruiterij bevond, werd door Engelsche spekulanten gekocht, die er te Londen allerlei voorwerpen van lieten vervaardigen en verkochten. Waarschijnlijk zijn er nog wel van te bekomen, want zulk een beroemde boom duurt zoo lang er navraag is en heeft geen einde. De pachthoeve la Haye Sainte, waar de Franschen zoo lang en zoo dapper stand hielden, en de pachthoeve la belle Alliance, waar de Hertog VAN WELLINGTON en Vorst BLUeHER elkander na de overwinning ontmoetten, bestaan nog; van het kasteel Hougouremont, waaruit de Engelschen na eene wanhopige verdediging verdreven werden, bestaat nog slechts eene ldeine kapel, waarin zich een kunsteloos vervaardigd houten Christusbeeld bevindt, hetwelk door de vlammen, die het Imsteel verteerden, gespaard bleef.
Reeds voor zijne krooning hield NAPOLEON zijne ?'evues altijd op zondag. Hij wilde niet, dat de ambachtslieden eenen werkdag zou9#
-=
132 -
den verliezen, om den tamboer.majoor zijner gardes te bewonderen. NAPOLEON hield tijdverlies voor eenen ramp. In de zitting van den staatsraad had hij bij gelegenheid der beraadslagingen over het Concordaat, zich op de volgende wijze uitgelaten: Wat mij bij de herstelling der Roomsch·Katholiel,e eeredienst de meeste ongerustheid veroorzaakt, is de menigte feestdagen. Het volk heeft zijnen tijd noodig, om zijn brood te verdienen. Vier of vijf feestdagen in het jaar zoude il, gaarne toelaten, en toch wil ik het zóó zoeken in te rigten , dat ten minste twee daarvan op een en zondag vallen." Ten gevolge vau deze spaarzaamheid met den tijd waren de revuën des Keizers geene ijdele schouwspelen. Nu eens te paard, dan te voet, had hij steeds, behalve eenen schitterenden staf, den minister van oorlog, den gouverneur van Parijs, den kommanderenden generaal in de eerste militaire divisie. de oorlogscommissarissen , de inspecteurs der revuên, de hetaal'~Jeestel's enz., bij zich, om kort te gaan, alle personen, aan wie onmiddell~jk een bevel lwn gegeven worden, in geval hij bij zijne tot in bijzonderheden afdalende inspectie iets vond, dat verbetering of verandering behoefde. Op deze wijze werd z~in wil met de grootste snelheid volbragt; want men wist dat in de oogen des beheerschers snelheid eene even groote verdienste had als stiptheid. De . Keizer begon met de rijen der krijgslieden door te gaan , om soldaten en officieren in oogenschouw te nemen en zich aan hen te vertoon en. Hij liet zich in de minste bijzonderheden der paar'den, wapens en manoeuvers in, vernam naar a,lle behoeften, deelde lof en berisping. belooningen en bevorderingen uit. Vervolgens liet hij de troepen onder de oogen der ontelbare toeschouwers voorbij m'irscheren. Deze plegtigheden ontvlamden eenen edelen wedijver en verheerlijkten de dapperheid der soldaten voor aller oogen. NAPOLE(lN had een groot genoegen in deze schouwspelen. Somwijlen vOl'toefde hij vier of vijf uren te midden dezer krijgshaftige praal, onder de luide toejuichingen des volks. inmiddels vulden zich de ruime zalen der Tuilleriën, met de grootwaardigheid.bekleeders des rijks, de senaleurs., de staatsraden, cn de hooge .ambtenaren en de diplomatiel\e agenten van alle Europesche hoven.
-
133-
Op zekeren zaturdag in de maand Mei van het jaar 1806, trad NAPOLEON, op het uur, waarin de Keizerin JOSEPHJNE gewuon was haar avondtoilet te maken, (5 uur), haar vertrek binnen, volgens zijne gewoonte de laalste noten eener Cavatine neuriënde, die SzgnOl'a CRESCENTITA eenige avonden te voren op het hofconcert gezongen had. JOSEPllINE was door hare vrouwen omgeven en DUPLAN, haar friseur, voltooide haar h:apsel. "Mijne stem is heden goed ," zeide NAPOLEON ~ terw~jl hij zich op eenen stoel liet nedervallen. "Goeden avond, goeden avond !" -- Gij zijt uwe verkoudheid kwijt, zeide JOSEPHlNE, eenigzins spotachtig glimlagchende. - Neen, neen, maar ik ben afgemat. - Gij werkt te veel; gij zult u nog erg ziek maken. Daar, vervolgde zij, terwijl zij hem een vierkant opgevouwen papier toereikte, hetwelk zij uit de lade van haar toilet nam, "dit gaat u aan. Ik heb beloofd, een goed woord voor die arme vrouw te doen; zij is u zeer genegen, ik kan bet u verzekeren - gij sta"t baar verzoek toe, niet waar?" NAPOLEON wierp een' snellen blik op de onderleekening, zijn voorhoofd frollsde zich, bij, antwoordde kort af, terwijl hij het papier aan zijne vrouw terruggaf: "Neen, melieve, zij zal het niet hebben." - Wat? gij slaat het mij af? mij? ging JOSEI'lIlNJl voort, met hare welluidende stem; en waarom? - Omdat ik niet wil, en wanneer men verneemt, dat ik u, de Keizerin, dit verzoek om een pensioen geweigerd heb. zal niemand meer het hart hebben, mij daarmede aan boord te komen. Deze vrouw is te Koblent:: geweest, en later heeft zij met andere emi. granten, babbelaars en dom~oppen kwaad van mij gesproken. Ik weet, wat ik van haar te denken heb; men heeft mij omtrent baar ingelicht, - Men heeft u belogen. zoo als altijd; men heeft de arme vrouw gelasterd! riep JOSEPHJNE uil; zij heeft Fránkl'ijk nooit verlaten; zij woont te Parijs in een hok, waar zij van honger omkomt; het is eene onregtvaardigheid, het IS afschuwelijk! - :\ lies, wat gij wilt, zeide NAPOI.EON met schijnbare onverscbil.
-
134 -
ligheid, inlusschen verzoek ik u, liefste vriendin , mij niet meer van haar le spreken. JOSEPIIlNE waagde nog het een en ander ten voordeeIe harer beo schermeling in het midden te brengen; de Keizer sloot haar den mond, door op eenen ernstigen toon uit le roepen: "Nog altijd ?" vervolgens stond hij op, sloeg de armen, over elli:andet, en liep on· geduldig het vertrek' op en neder. "Mevl'ouw;' zeide hij met eenige drift, terwijl hij de heerschende stilte af brak, "de mis wordt morgen vroeger gelezen dan gewoonlijk; ik heb den heer DE SÉGUR des. wegens mijne bevelen gegeven. Er is groote revue; vooraf wordt het corps diplomatique ontvangen. Ik zeg het u, opdat gij mij niet weder laat wachten, zoo als gewoonlijk." Dit verwijt was onbillijk; JOSEPHINE was er alt~id op bedar.ht, dat de Keizer haar steeds gereed vond, zoo dikwijls zij hem vergezelde; zij dreef de zorg daarvoor somtijds zoo ver, dat zij zich wel eens den avond te voren liet [deeden , en den nacht slapeloos doorbragt, om den volgenden morgen bij de hand te zijn. NAPOLEON daaren. tegen was niet altijd even stipt. De woorden des Keizers troffen haar diep; zij antwoordde met tranen in de oogen: "Mijn hemel! BONAPARTE ! hoe kunt gij toch zoo onregt vaardig zijn! Eenmaal in mijn leven heb ik u vijf minuten laten wachten, en de schuld lag niet aan mij; gij waart te vroeg gekomen!" - Waarlijk! zeide NAPOLEo:i spottend lagchende, de vrouwen heb. ben nooit ongelijk." JOSEPHINE hield hare kleine handen aan de slapen van haar hoofd, en dit naar den spiegel vooruitbuigende , riep zij op eenen toon, waaruit hare kwade luim duidelijk sprak: "Mijn hemel! wat zitten die lokken slecht! Maar, DUPLAN, ik weet niet wat u scheelt, gij hebt mij nog nooit zoo slecht gekapt." DUPLAN kende zijne wereld; hij sloeg de oogen neder en trad ruggelings de karnet' uit, zonder zich te regtvaardigen. De Keizer er· kende dit bewijs van welvoegelijkheid en zocht hem door eenen welwillenden blik voor het onweder schadeloos te stellen, hetwelk boven zijn hoofd losgebroken was. , - Nu, nu! thans wordt gij zelfs kwaad, zeide NAPOLEON, toen
135 de coiffeur zich verwijderd had, terwijl bij met zijne banden en zijn gelaat de gebaren en het verdrietige gezig! zijner vrouw nabootste, die voortging met zicb in den spiegel te bescbouwen en te klagen. "Wanneer gij boos wordt, loop ik heen." Hij deed bet echter niet, en daar bij wel gevoelde, dat bij wat te barsch was geweest, trad hij naar haar toe, valle hij haar bij haar kin, en zeide op een die. pen bastoon : "Kom, kom! .•. gij zijt in het geheel niet schoon, als gij zoo pruilt." Vervolgens kuste hij haar op het voorhoofd en ging voort met haar even als een kind toe te spreken. "Vraag mij dadelijk om vergiffenis, dat gij zoo kwaad tegen mij en tegen nog iemand zijt geweest en beloof mij, dat gij het niet weder zult doen." - Gij doet alles, wat gij kunt, om mij ongelukkig te maken, bernam JOSEPHINE, terwijl zij haar zakdoek voor hare oogen hield. ~ Ik ben een monster, antwoordde NAPOLIlON, zijn best doende, om niet te lagchen. Nu, het is alles voorbij; de vrede is gesloten; schik u maar braaf op , om morgen met mij naar de mis tt! gaan; er zullen veel menschen zijn. - Ik heb niets om aan te trekken! - Gij hebt gelijk, zeide de Keizer, terwijl hij zijn hoofd afwendde en zich op de lippen beet. Vervolgens greep hij hoed en hand. schoenen, die hij bij het binnenkomen op eene Consolcommode had nedergelegd , en ging langzaam naar de deur; plotseling keerde hij om. "Apropos! uw neef LAPAGEIUE, is gisteren met zijn regiment te Parijs aangekomen, ik zal het morgen monsteren. Hij IS een goede, brave jongen, die wel voort zal komen, als." - Als hij niet doodgeschoten wordt, viel JOSEPJII:\'E, wier goede luim teruggekeerd was, hem in de rede. -- Och, wat! riep NAPol.EON , tenvijl bij op zijne hiel ronddraaide en zich vervolgens met zelfvoldoening oprigtte: "hebben zij mij dan ooit doodgeschoten?" - 0, dat is iets anders; maar daar gij over LAPAGEIIIE zoo te· vreden zijl, waarom neemt gij hem dan niet bij u, om hem te beo loonen - of g~j zoudt hem ook wel bij den staf van den maarschalk BERTlIlEn Imnnen aanstellen, die zoo vele uitmuntende jongelieden
-
136 -
lelt; daar ZOu hij minder vermoeijenissen hebben uiL te staan. dan in een ander regement, waar hij altijd te voet is. - Bah! Bah! hij moel zijn ambacht leeren ; daarom heb ik hem hij de infanterie gedaan; hij moet nog een tijd lang daarbij blijven. De infanterie, mijn lieve, de infanterie, ziet gij, dat is de ziel van den oorlog; maar daarvan hebt gij geen verstand! Kleed u spoedig aan; ik wil heden avond met u naar de opm'a gaan. Men geeft {phigenia in Aulis en Psyche. - lil: dank u, mijn vriend, mijne hoofdpijn heeft mij heden geen oogenblik verlaten. - Ha, ha! de vorige week was zij toch kwaad op u en had u verlaten; zijt gij weder mel elkander verzoend? -- Gij schertst altijd. - Ditmaal hebt gij volkomen gelijk, zeide NAPOLEON glimlagchend. Nu dan, een ander maal. Ik zal mij uwe hoofdpijn ten nutte maken, om meI BEI,LEGRANV te arbeiden." Hij verwijderde zich. met cene valsche stem het begin van een oud soldatenliedje neuriënde. Den volgenden morgen ging de zon in nevelen gehuld en bleeli op, doch langzamerhand nam zij in glans toe en praalde in vollen luistei'. Reeds vroeg waren de verlrekken der Tuillel'ieën met hovelingen opgevuld. Na de mis begaf de Keizer zich naar de groole vertrekken en verleende audientie. Eer de troepen aanrukten, verdrong de menigte zich op bet plein del' Tuillel'ieën. De schildwachten hadden moeite den weg voor den Keizei' vrij te houden. Een klein wit paard, van Arabisch ras, met een purperrooden zadel, en door den mameluk ROUSTAN bij het jlavillon de l'hol'loge gereed gehouden, achter de overige hand paarden voor den staf, trappelde met zijne klinkende hoeven op het plaveisel. Het was middag; eensklaps slaal de klok; er ontstaat een dof gedruisch, door eene diepe stilte gevolgd. Het geldettel' der degens en sporen klinkt op de sleenen der galerij, Er verschijnt een man, klein van geslalte, mager van gezigl., bleek, in eene eenvoudige groene uniform met lwlonelëpauletten; op het hoofd draagt hij een' kleinen eenvoudigen driekantigen hoed op; op zijne borst fonkelen de sterren van de orde van het legioen van cel' en der ijzeren
-
137 --
kroon. Hij staat stil en wenkt met de hand; kort daarna ziet men hem door eene menigte officieren in rijkgeborduurde uniformen om· geven. Allen hebben het hoofd ontbloot. De trommen worden geroerd; het kommando wordt gegeven en rolt in honderdvoudigen echos van het eene tot het andere einde der linie de soldaten presenteren het geweer; de vaandels buigen zich, en de kreet: "Leve de Keizer!" verheft zich uit de met geestdrift vervulde menigte. NAPOLEON bestijgt zijn lievelingspaard lIJal'engo, welks steeds zich bewegende kop zijn ongeduld bewijst. NAPOLEON rijdt eerst den kant van den Pont Royal op, om zich ~an zijne oude garde te vertoonen. In het oogenblik, dat hij zich tusschen de rijen begeeft, rukt een jongeling van tusschen de 15 en 18 jaren uit de menigte los; zijn gelaat is bleek, hij zwaait een papier boven zijn hoofd. Een grenadier, die hem voortdurend toegeschreeuwd heeft: "terug!" stort op hem los, pal\! hem bij den kraag en wil hem met geweld terugstooten, de jongeling verzet zich; er ontstaat eene worsteling; eenige toeschouwers voegen zich bij den grenadier, die slechts eene hand vrij heeft, omdat hij zijn geweer niet mag afleggen. - Ik wil hem immers slechts een verzoekschrift. aanbieden, riep de jongeling op een' smeekenden toon. Het geldt bet leven mijner moeder! Ach, mijne beeren, ik bazweel' bet u. laat mij door ..• Sire! Sire! roept hij meI eene stem, die boven alle andere uitklinkt en zwaait zijn papier in de lucht. Laat den jongman nader lreden, zeide NAPOLEON, ziet gij dan niet, dat hij mij iets te zeggen heeft? De grenadier laat zijnen gevangene los, presenteert het geweer en blijft bewegingloos staan. De jongeling doet eenige schreden naderbij en valt nnast MARENGO op de knie. - Wat verlangt gij, mijn jonge vriend? vroeg NAPOLEON, terwijl hij zich naar hem heen boog, om het papier aan te nemen, dat de smeekende hem met eene bevende hand overreikte. "Daar gij iets van mij begeert, waarom hebt gij mij niet geschreven? ik zou u geantwoord hebben. De jongeling antwoordt niets; zijn smeekende blikken zijn op den keizer gevestigd; trancn rollen langs
ZIJ ne
wangen.
-- 138 -NAPOLt:ON verscheurt den omslag van het verzoel\schrift, dat hij van het begin tol het einde leest; vervolgens ziet hij den jongeling,
die
in
dezelfde houding gebleven was,
scherp aan en spreekt op
eenen toon, waarin evenveel goedheid als ongeduld lag: "Maar sta toch op ! Voor God alleen knielt men: zoo als ik zie heeft uwe moeder Frankrijk nooit verlalen 1" Het woord nooit lnvam als verstikt uit den mond des jongelings. NAPOLEON zag weder op het verzoekschrift: "JOSEPIII~E had gisteren toch gelijk, Men heeft mij weder bedrogen, maar ditmaal zullen zij daarvool' boeten! Dal is dus de zoon des ongelukkigen, dien men onbarmhartig vermool'd heeft, omdat hij zijnen pligt gedaan had. "Mijnheer DE LAUNAY," vervolgde hij nu met luide stem, "Zeg uwe moeder, de weduwe van den ongelukkige gouverneur der bastille, dat haar van nu af aan een jaarlijksch pensioen van drie duizend {J'ancs uit mijne bijzondere fondsen zal uitbetaald worden. Morgen zal zij een vol jaar ontvangen. Zeg haar tevens, dat, wanneer zij mij wenscht te zien, zij zich slechts lot den dienstdoend en adjudant heeft le wenden; hij zal haar bij mij brengen; het zal mij steeds aangenaam zijn, haar te zien." Toen de jonge LAUNAY deze troostende woorden vernam, overviel hem zulk eene plotselinge en geweldige vreugde, dat hij daaronder bezweek. Hij werd al bleeker en bleeker; zijne oogen sloten zich, hij zonk op zijne beide lmieën en zijn hoofd sloeg met kracht tegen de poolen van Jla1'engo. Verschrikt doet het dier een sprong, steigert en zijn ruiter is op het punt uil het zadel te vallen, toen een adjudant van zijn paard springt, de teugels van ./rfal'engo grijpt en het dier met cene krachtige hand bedwingt. Intusschen omringt men den jongeling en haast zich, hem de noodige hulp te verleenen. Toen NAPOLEON op zijn paard wankelde, verhief zich onder de menigte een angst geschreeuw; daar men hem echter bedaard zag afstijgen en naar den jongen DE LAUNAY hecn snellen, om hem bij te staan, klapten allen in de handen en barsten in een donderende bijvalsl\reet uit. De Keizer had den jongeling opgel'igt en beschouwde hem met nieuwsgierige opmerkzaamheid.
-
139
- Een doctor I" riep eene stem. "Is el' geen doctor hier 1" - Een doctor is onnoodig ," zeide NAPOLEON. "Op zijne jaren heeft de vreugde nooit kwade gevolgen; slechts een weinig water." En de hand op het hart des jongen DE LAUNAY 's leggende, riep hij: "Spoedig een weinig water, in de wachtkamer moet water zijn. Haast u." Een oogenblik daarna liet een der aanschouwers zijnen hoed overreiken, waarin hij uit de bron naast de wachtkamer water geschept had, NAPOLEON sprengde eenige druppels op het gelaat van den jon. gen DE LAUNA Y; daar dit middel echter hem niet spoedig genoeg scheen te werken, trok hij zijnen zal,doek uit den zak, maakte eenen tip daarvan nat en wreef hem daarmede de slapen van het hoofd, Langzamerhand kwam de jongeling bij en sloeg de oogen op; hij greep de handen des Keizers en kuste die, terwijl de tranen langs zijne oogen vloeiden. "Goed, goed ," zeide NAPOLEON, die even als de omstanders aaB· gedaan werd; "de arme jongen 1 Had ik geen gelijk, mijne heeren! Hij is geheel weder hersteld, het is voorbij I" Nadat bij den maarschalk DUROC iets in bet oor gefluisterd bad, riep hij: "Te paard! te paard! besteeg Afarengo, wien eene kleine kastijding tam had gemaakt en reed in galop tusschen de beide eerste reijen del' infanterie. Intusschen was een geheel ander tooneel aan het andere einde van het slot voorgevallen; een grappig herkenningstooneel tusschen eenen tamboer van de linietroepen en eenen generaal der garde, die vijftien jaren lang slaapl\ameraden geweest waren; het Was de tamboer CASTAGNET en de generaal GROS; het gebeele Ie. ger kende hen. VOOI' den laatsten lwesterde NAPOLEON de meeste hoogachting. "GROS ," was hij gewoon te zeggen, "Ieeft JO den kruiddamp als een snoek in het water; het is zijn element." De zonderlinge wijze, waarop GROS tot zijne hooge betrekking gekomen was, kunnen wij niet met stilzwijgen voorbijgaan. De sol. daten beminden hem zeer en zeiden van hem: "Hij is een volmaakt soldaat P' Dit was de grootste lof, dien de Fransche soldaten toen. maals hunne aanvoerders konden geven. Gaos verdiende dien in
-
140-
ieder opzigt; hij was naauwelijks zes en dertig jaren oud, groot, welgemaakt, met mannelijk schoone gelaatstrekken. Aan deze voorregten paarde hij eene sterke, vérkIinkende stem , eene buitengewone grootmoedigheid en eene dapperheid, die zich in het gevaar op hare regle plaats bevond. Ongelukkig was zijne opvoeding zeer verwaar, loosd. Toen GROS kolonel bij de jagers der oude garde was, bevond hij zich op zekeren morgen alleen in een vertI'ek dat aan het kabinet des Keizers grensde. Om zich, in afwachting van den Adjudant, die hem bij den Keizer moest aandienen, den tijd te verdrijven, spiegelde bij zich in cene PS.1/cke. Het welgevallen in zijn' eigenen persoon gaf zich in de volgende komplimenten lucht, die bij aan zicb zelven maakte: "Waaracbtig, mijn jongen ," zeide hij, zich van het hoofd tot de voeten beziende, "daar zijn niet veel kerels als gij. Jammer, dat gij de Rbetoriek niet bestudeerd bebt, zoo als de melk· muilen in de stad zeggen, en dat gij geene ~Viskunde \' erstaat, zoo als de Keizer gaarne heeft, die u anders gaarne lijden mag. Dan waart gij tbans Generaal:' "Gij zijt het ," zeide plotseling NAPOLEON, hem op den schouder kloppende. Gedurende de korte alleenspraak des Kolonels was de Keizer ongemerkt binnen gekomen; hij had zijne woorden geboord en nam deze gelegen beid te baat., om hem tot Generaal bij de garde te bevorderen. Dit kwam des te beter, daar hij hem om diezelfde reden naar Saint Cloud had laten ontbieden. Kort voor de revue, die wij beschrijven, bevond zich CASTAGNET, de voormalige kameraad des Generaals, op het plein der Tuilel'iën ; hij stond in het eerste gelid der tamboers van bet 45ste regiment van linie. CASTAGNET verneemt, dat de Generaal eene voorloopige monstering .zal houden, eer de groote revue des Keizers begint. Zoodra de tamboer-majoor den generaal ziel naderen, geeft bij er CASTAGNET berigt van. Dezen klopt het hart geweldig; hij rolt de spitsen van zijnen rooden snorbaard op, steunt zich op het linkerbeen en slaat den roft'el. Zoodra de Generaal GROS zich tegenoVel\ hem bevindt, legt de tamboer de hand aan den aha/Jot en spreekt
-
141-
den generaal aldus aan: "Alle duivels! Zijt gij het t generaal! Ja 1 zie mij maar goed aan! Ik ben de verduivelde relintintin t met wien gij meer brandewijn gedronken hebt, dan er soep is in den groolen ketel der Invalieden; Hoe staat het met de gezondheid? Kent gij mij niet meer, generaal 1" Bij het eerste woord en bijna aan den toon der stem had GROS zijnen slaapkameraad herkend; hij springt van zijn paard. loopt naar den tamboer, omhelst hem en drUKt hem de hand, als of hij die breken wilde, terwijl hij hem antwoordt: "Goed, zeer goed, mijn oude CASTAGNET! en u 1" "Mij gaat het niet zoo goed als u gene. raai! want, zoo als het mij voorkomt. draagt gij thans een' fraaijen hoed; daarom hebt gij CASTAGNET een weinig vergeten. Ik ben altijd nog, zoo als gij ziet, met het kalfsvel belast. Anders zoudt gij wel uw' tabaksbuidel met mij deelen, dat ik eene pijp kon stoppen !" Terwijl hij deze woorden sprak: "G;j draagt eenen fraaijen hoed,'~ had CASTAGNET den hoed des' generaals opgezet. GROS had gelagehen , even als alle aanwezigen en zonder over de vermetelheid des tamboers in het minste kwaad te worden, was hij weder te paard gestegen; terwijl hij zeide: "Kom morgen ochtend na het appél bij mi} Gij zult ondervinden, dat ik voor mijne oude vrienden altijd te huis ben." "Ik zal niet JO gebreke blijven, generaal, ofschoon het maar een grap was, want hier ," voegde CASTAGNET er bij, terwijl hij trotsch op het eeral,ruis wees, dat zijne borst versierde, "hier heb ik een rood lapje, dat de kleine korporaal mij gegeven heeft, dat brengt mij zoo veel op, dat de tabaksbuidel altoos gevuld is en dat ik mijn keel kan afspoelen, als die te droog wordt." Gedurende dit onderhoud, was NAPOLEON nader gekomen i hij had uit de verte eenen soldaat bemerkt, met een en generaalshoed op het hoofd. "Wat beteekent dat, generaal GROS 1 riep hij,· het ~oor hoofd fl'onsende, "wordt hier een vastenavondsgrap vertoond 1" De generaal neemt den hoed ar cn antwoordt met zijne gewone rondborstigheid: "Sire, het is een oud vriend, een del' dapperste soldaten van het leger van de Sambre· en Maas j hij veroorlooft
-
142 -
zich somtijds eenen grap, om zijne kameraden vrolijk te mal\en. Hij is een soldaat, op wien men staat kan maken, wien nooit de oogen geknipt hebben, als hij voor den vijand stond; zoo als gij hem dáár ziet, Sire, heeft hij zijnen trom reeds door alle streken der natuur gesleept. Hij heet CASTAGNET, hij was het, die bij Saint Jean d' Acre den stormmarsch sloeg, met ééne hand; de andere had hem een Arabier reeds bij het begin van het gevecht doorschoten. Daarvoor ontving CASTAGNET een paar eeretrommelstokken, en later, Sire, hebt gij hem te Boulogne het kruis gegeven. NAPOLEON stond sterk op krijgstucht, maar dapperheid ging bij hem boven alles. Terwijl de generaal sprak rustte het oog des Keizers ernstig op den tamboer, wiens hart hevig klopte; zijn blik werd van lieverlede zachter en nam spoedig eene welwillende uitdrukking aan. Zoo ," zeide hij, met het hoofd schuddende, "dat is iets anders!" Vervolgens wendde h~j zich tot den tamboer en zeide op dien toon, waarmede hij de soldaten in verrukking bragt: "Het is mij zeer aangenaam, dat ik mijne kennis met u vernieuwd heb. Generaal GROS ," dus vervolgdo hij met waardigheid, "ik dank u, dat gij CASTAGNIlT aan mij voorgesteld hebt," Tegelijk greep NAPOLEON aan zijnen hoed en ligtte dien even op. Bij deze woorden, bij deze beweging des Keizers, werd het gelaat des tamboers purperrood; de haren van zijnen snorbaard rezen op zijne bovenlip omhoog en hij antwoordde: "Mij ook, mijn Keizei', mij ook is het zeer aangenaam." "Zoo mijn geheugen mij niet bedriegt, dan hebt gij veel moed en groote tegenwoordigheid van geest bewezen in den slag bij Mantebello en uwen kommandant daar het leven gered." De purperroode kleur op de wangen des tamooel's liep in het blaauwe; zijne oogen vonkelden als twee karbonkelsteenen , en hij zeide met eene naauwelijks verstaanbare stem: "Een weinig, mijn Keizer; altijd uit hetzelfde vat." "GROS ," zeide nu NAPOl.llON tot den generaal; "dezen avond neemt gij dien man bij u; hij behoort voortaan tot mijne garde, en als hij zich in het vervolg goed gedraagt, zal hij bevorderd worden; ik
-
143-
maak hem tot korporaal, misschien tot smjant, als hij de noodige bekwaamheid daarvoor bezit." "En hij verdient het, Sire, want CASTAGNET kan alleen meer geweid maken, dan een geheel artIlleriepark, dat in de lucht springt. Gij zult zelf daarover oordeelen. Kom aan , CASTAGNET, geef den Keizer eene proef van uwe kunst, uit dankbaarheid voor hel snelle avancement. Toe maar, oude, beef niet; frisch daarop los, en geen kwartier, even als bij Austerlitz." In hetzelfde oogenblik en zonder zich door de tegenwoordigheid des Keizers van zijn stuk te laten brengen, maakt de tamboer zich gereed, om aan het verlangen des generaals te voldoen. Hij steekt zijne vingers den een na den ander, in den mond, en trekt ze met geweld weder daaruit, zijne wangen knallen als een Imrk , die uit eene flesch Champagne vliegt; vervolgens maakt hij hel gefluit der geweerkogels, het gezuis der kanonkogels , het springen der houwitsers na; het was een helsch leven. NAPOLEON wist eerst niet, hoe hij den grap moest opnemen; toen de nabootsing hoe langer hoe getrouwer werd, glimlachte hij en brak eindelijk even als de andere, in een luid gelach uit. Toen CASTAGNET zijne kunsten vertoond had, zeide NAPOLEON tot den generaal GROS: "Ik had uwen vriend eigenlijk bij de artillerie der marine moeten aanstellen ," en tot den tamboer. "Tot wederziens, CASTAGNET ," welke wOOl·den hij met eenen vriendelijken Imik deed gepaard gaan. NAPOLEON reed met den generaal GROS naar he! Car1'ousel, monsterde "'oepen en plaatste zich voor het pavilton de l'horloge. Een. adjudant nadert in galop, neemt den hoed af, spreekt eenige woorden, met den Keizer en galoppeert weg. NAPOLEON liet Marengo eenige stappen voorwaarts doen, hij heft den arm op; de trommen worden geroerd en klinken weldra als de stem des donders, de geweren kielt eren , de troepen stellen zich in beweging; het gelaat des Keizers, zoo even nog bleek, wordt levendiger en kleuriger; hij heeft van verre zijne oude garde bespeurd, die langzaam, in de strengste orde voortrukt; het defileren begint, een schouwspel, dat nergens in de wereld zijns gelijke had. De eerste infanterie van linie rukte aan, het 45sle regiment het
~erst,
144 -
les en(ants de Paris genoemd; hel waren leeuwen in het
gévecht, maar ware deugnieten in den vrede, zonder krijgstucht, steeds in twist met de hurgers; hij het defileren marscheerde het regiment in groote wanorde voorbij. De Keizer riep een en Kapitein toe, hetere orde te houden, doch het hielp niets. Datzelfde regiment had bij Austel'litz de Russische batterijen bestormd, een sol. daat daarvan. die met een' officier der Russische kurassiers te doen had, sprong achter op zijn paard en worgde hem met de handen; daar hij hem op geene andere manier kon dooden. Toen de vaandels van het 26 , 84 en 108ste regiment voorbij gedragen werden, die nog slechts uit eenen slok bestonden , waaraan eenige lappen zijde hingen, nam de Keizer den hoed af en boog zich met eerbied. Toen het bataljon waarbij de jonge FASCHER DE LA PAGERIE diende voor den staf gekomen was, wenkte NAPOLEON den neef zijner vrouw. De jeugdige tweede luitenant liep naar den Keizer, die hem op den vertrouwelijksten toon aansprak: "Goeden morgen, FASCHER t hoe gaat het '1 zijt gij tevreden '?" ,,0 ja, Sire! thans vooral gevoel ik mij zeer gelukkig." "Waart gij niet bevreesd, toen gij voor het eerst in het vuur kwaamt ?" "Neen, Sire, gij waart bij ons." "Gelooft gij, dat gij in een veldslag sneuvelen zult t' "Neen, Sire!" "Goed! maar wat zoudt gij doen, als gij het geloofdet?" "Sire , ik zou geen haarbreed wijken ; maar ik zou misschien niet zooveel moed hebben, om vooraan te gaan." "Nu, ga uw gang maar! Daar zal u niets overkomen, ik sta er u borg voor. Adieu, HENRI, ga naar uw bataljon, en bezoek mor. gen uwe nicht; ik zal haar zeggen, dat ik over u tevreden ben." FASCRER DE LA PAGERIE. die in zijn 15de jaar van Martinique naar Frankrijk gekomen was, werd terstond ua zijne aankomst op de militaire school te Fontainebleau .geplaatst. Hij verliet die stad als tweede luitenant en maakte met het 4de regiment van linie den veldlogt van 1806 mede. Na den slag bU Jena werd hij tot kapitein henoemd. Ondanl\s zijne jeugd verdroeg hij moedig alle vermoeijenis.
-
145
sen des oorlogs. bIJ Eylau werd het 4de regement bijna vernield. Toen de Keizer den volgenden dag des zelfs roemrijke over. blijfselen monsterde, zocht hij den jongen FASCHER met de oogen; daar hij hem niet zag, vernam hij naar hem en hoorde, dat hij den vorigen dag gewond was. NAPOLEON liet hem halen, benoemde hem tot onderordonnansofficier en zeide tot hem: "Gij hebt gisteren uw pligt gedaan, ik ben tevreden; gij hebt uw proef, tijd doorgestaan. Vervolgens vroeg hij hem, of hij ook iets noodig had. "lIebt gij hemden?" "Geen ander, Sire, dan wat ik reeds tien d~gen draag." "Dat is hard voor een' gewonde; ik zelf heb op het oogenblik geen over, maar zoodra gij hersteld zijt I zal ik u geld geven en u naar Warschau zenden; daal' lmnt gij betere en goedkoopere hemden krijgen dan ergens anders. FASCHER woonde de veldtogten in Spanje en Rusland bij, als adjudant van prins EUGENIUS, bij wien hij tot diens dood bleef. Nu kwam de ruiterij; door de stofwolken heen onderscheidde men de jagers der garde, wier rederbossen in den wind golfden, als een veld vol korenairen. "Ah! ah!" zeide NAPOI.EON tot een vreemd generaal; "daar is mijn aangenomen zoon EUGENIUS; en daar ziet gij mijn dapperen KRETLY, eene oude kennis uit Italië en Egypte; zoo als gij hem daar ziet, telt hij meer wonden dan haren." Vervolgens kwamen de grenadiers te paard, het eskadron Mamelukken, wier mouselinen tulband van gouden zonnen glinsterde en met eene halve maan versiet'd was, KELLElUlANS kurassiers, LASALLE , de Polen onder PONIATOWSKY, vervolgens de artillerie onder LARIBOISSIÉlIE en DROUET. De Keizer scheen vermoeid en maakte zich gereed om naar zijne vertrekken terug te keeren; aan den voet van den trap hield de generaal GROS hem staande. "Nu, wat wilt gij?" vroeg NAPOLEON op een vriendelijk barsehen toon. "Hebt gij mij weder een uwer vrienden van het leger der Maas en Sambl'e voor te stellen? Het oogenblik is niet goed gekozen; maar het doet niets ter zake; haast u, ik ben moede." YIII. 10
hebt,
146-
Neen, Sire integendeel, het is een uWer vrienden, gij weet -" Ik weet niet, wat gij meent." Ja, Sire, Uw onmagtige, wien gij heden, hel gezigt gewasschen omdat hij MaJ'engo wild maakte, die u wenscht te spreken.'f Wat is dat voor een wartaal? Maar ik herinner mij; de jonge DE LAUNAY; nu, wat verlangt hij nog?" - Sire, hij wil dienst nemen en zich hoe eerder hoe liever voor Uwe Majesteit laten doodschieten; hij heeft mij verzocht, u dit te willen zeggen. - Nu , zeg hem dan, dat het beste middel om mij te dienen en dankbaar te zijn is, zich niet als een domoor te lalen doodschieten. Hij kan bij de Elieten der garde geplaatst worden; betaal gij de vier honderd francs jaargeld voor hem; ik zal ze u teruggeven." De Keizer steeg nu snel den grooten trap op, de Keizerin prijkte in volle staatsie met hare dames op het balkon van het pavillon de l'horloge, NAPou:oN vroeg haar, zich de handen wrijvende; - Het is goed gegaan, niet waar? Apropos, ik heb mevrouw DE LAUNAyhaar verzoek toegestaan, haar zoon heeft meesterlijk voor zijne moeder gesproken, die jongeling is een voortreffelijke zoon. - Dan zijt .gij mij dank schuldig, dat ik u de gelegenheièl gegeven heb, een groot onregt wedel' goed te mal,en. Want ik heb dit alles zoo beschikt, mijn zin doet gij nooit; maar de eerste de beste die zich tot u wendt, hij moge zijn, wie hij wil, als het maar voor het oog der wereld is, verkrij gt hij alles van u." - Nu, nu, knor niet, ik ben te gelukkig! Wat was mijn kavallerie goed bereden - niet waar, het was schoon om te zien, hernam NAPOLEON, terwijl hij langzaan;J een snuifje nam.
EEN VERHAAL UIT DE PAMPA.
C~J
J. Het was zeven 'dagen geleden, sedert wij Buenos.Ayre8 verlieten; wij waren de provincie van dien naam doorgereisd, een der grootste van het verbond van Rio de la Plata, alsmede de provincie Santa Fé j wij hoopten den volgenden avond Cordova te bereiken. Op de onafzienbare vlakten, die zoo lang onze blikken vermoeid hadden; volgde een meer iagchend landschap, met frissche beken doorsneden en op vele plaatsen met weelderige planten begroeid. Het eerst hadden zich lage broodboomen met doornachtige takken en beladen, met oude pagegaainesten aan ons oog vertoond; weldra vermengden zich de wilgen, door de natuur zelve langs den boord der wateren geplant, met steviger geboomte, de doornachtige strui· ken werden hoe langel' hoe digter en eindelijk bevonden wij ons in het volle woud. Onze paarden draafden vrolijk op den ligten en zandachtigen grond voort; de vogelen zongen. Het duurde nog twee uren eer de zon zoude ondergaan, en wij' bevonden ons nog slechts eene mijl van het posthuis , waar wij andere paarden zouden' krijgen. Dit huis stond aan eenen kruisweg (esquina) , waar de twee groote wegen zamen komen, die den stillen Oceaan met de Atlantische Zee verbinden; de noordelijke voert door Tucuman en Salta naar Ba· li'eia en Peru; de Zuidwestelijke loopt door Sall·Luïs en !rJendoza Cl De groote vlakten in
Z"id·tI",~rika
noemt men ['ampa, 10~
-
148-
naar Ohili. Eenmaal, heL is te hopen, zal zich eene stad Vel'11enell op het punt waar deze beide zoo belangrijke middelen van gemeenschap zich vereenigen ; waarheid is het, dat er in den tijd , toen ik mij daar ophield, geene andere woning te zien was, dan heL posthuis. Wij dachten van het overige van den dag gebruik te maken, om onze reis nog verder dan de esquina voort te zetten, maar een inwoner van OOJ'dova, die met ons reisde, wilde volsll'ekt, dat wij den nacht in het posthuis zouden door brengen. Hij was een vrolijk jong mensch, een onderhoudend reisgezel en te welopgevoed, dan dat hij den blinden haat deelde, dien de meesten zijner landgenooten den vreemdelingen toedragen. "Geloof mij ," zeide hij, laat ons dezen avond aan de esquina uitrusten; wij zullen daar vriendelijker gezigten vinden dan in de pampa van Sanla-Fé, in het poslhuis woont eene weduwe, dona VENTBRA , die heerlijke eijerkoeken kan bakken, en ik wenschte, dat gij hare dochter PEPA eens hoorde zingen!" Wij hadden nog eenen langen weg af te leggen, drie honderd mijlen, zondel' den overlogt over de Andes mede te rekenen, eer wij Sant.Jago in Ohili bereikten, en het jaargetijde verliep. Daar wij evenwel onzen vriend genoegen wilden doen, besloten wij ons naar hem te schikken. Onze peons, (postiljuns), die blijde waren dat zij het posthuis naderden, bogen zich, onder luid geschreeuw, voorover op de halzen der paarden, die zij onbarmhartig de sporen gaven; de honden beantwoordden dit gescbreeuw met een geweldig geblaf, en weldra hielden wij voor het posthuis stil. Een oude gancho, die de plaats van hofmeester vervulde, ontving ons. Terwijl men de paarden afspande naderde ons een knaap van twaalf of dertien jaren, schoon als een herder van MURILLO. hij was bezig steen en te slingeren naar de wilde duiven, die op de vijgenboomen zaten. Toen hij ons bespeurde, wierp hij zijnen slinger over zijnen rug en liep naar huis onder bet geroep: "Moeder, moeder, daar is don MATEO met vreemde heeren. " Don MAT EO , zoo heette onze vriend van COl'dova, ging zijne bevelen vo"r het middagmaal geven en de postmeesteres berigten , dat wij geene paarden vóór den volgenden morgen behoefden. Ieder onzer
149 -
schikte zijne overkleeden op de bl'eede banl, , die rondom de voor de reizigers bestemde zaal liep, Dit overigens vrij zindelijk en zeer ruim vertrek had geene andere mcubelen dan eene kleine brandende lamp voor een Mariabeeld, en eene,guitar, die aan een' spijker hing. Toen de tijd voor het middagmaal daar was, liet dona VENTURA groote lederen leuningstoelen met vergulde spijkers brengen, die waarschijnlijk te Grenada ten tijde der Katholieke koningen vervaardigd waren. Vrij levendige Chola's (Iandmeisjesl, die geen woord zeiden maar hare oogen goed rondsloegen, dekten de tafel; zij plaatsten daarop eijeren met app.elen gemengd, en groole saladebakken, waarin te midden van eene overvloedige saus groole stuk. ken gebraden vleesch dreven. Men had den piment niet gespaard, deze wat al te prikkelende kruiderij deed ons den bouillon, dien men ons naar gewoonte, op het einde van den maaltijd voorzette. te beter vinden. De oude vrouw, op de breede bank gezeten, verlustigde zich in onzen goeden eetlust, en sloeg een' fleren blik in het rond, telkenmale, dat een onzer op de voortreffelijkheid van den maaltijd een meer of minder overdreven lofl'ede hield. PEPA zat naast haar, een schoon meisje, blank en frisch van gelaat en bUna blond. ZU rookte achteloos eene cigarette en liet hare groole blaauwe oogen, die door lange wimpers overschaduwd waren, door de zaal gaan. JUANClTO, de knaap met den slinger, liep om de tafel heen, rolde zich op onze overIdeeden , en proefde zonder pligt. pleging den BOJ'deauxwijn , dien wij in onze glazen schonken. Toen men de tafel afgenomen had, nam MAT EO de guitar van den wand. SENORITA;" zeide h\j tot PEP,\. haar die aanbiedende , deze heeren zoude\} verrukt zijn, u te mogen hooren, bewijs hun de gunst cene kleine romance te zingen, en zij zullen u voor het be •. minnelijkste meisje uit de geheele provincie houden. Wij wilden onze nederige verzoeken bij die van don MATEO voegen, maar het lieve kind stemde het instrument reeds. Zonder zich langer te laten bidden, zonder hoesten, zonder over verlwudheid te klagen, zong zij een half dozijn vnj lange liederen. Bij het einde van ieder couplet klapte 1\1.\TEO in de handen, en inderdaad bezat PEPA ecne bevallige stem, die zij vl'ij goed wist te leiden.
-
VlO-
Haar gelaat werd levendiger; van tijd tot tijd hield zij op en riep: Ay JEZUS! ik ben dood! en dan begon zij van nieuws aan. De oude vrouw stemde eindelijk met hare dochter in. Bij ieder refrein sloegen wij met de vlakke hand op de tafel, en MATEO, die met zijne vingers het geklep der Kastagnellen ~abootste, danste als een gek menseh midden in de zaal. Ongelukkiglijk kwam de oude hofmeester dit feest afbreken. Hij fluisterde der weduwe in hel oor. dat men langs den Noorderweg eenen trein wagens zag aankomen. - Zoudt gij denken, TORRIBIO, hernam zij, dat het de lieden van Salta zijn? - Misschien wel, antwoordde de gancho. De koerier, die hier drie weken geleden langs kwam, verhaalde mij, dat het konvooi van GH. PERIlZ vertrokken was, en zoo hem onderweg geen ongeluk getroffen heeft, zou ik niet durven wedden, dat hij hier heden avond niet was. - Kom, PEPITA, zeide de oude vrouw, onze vriend PEREZ komt en brengt u zeker een fraai geschenk mede. Ga u ldeeden, nina (meisje) en vergeet den schoonen schildpadden kam niet, dien hij u op zijne vorige reis heeft medegebragt . .. Mijne heeren, vervolgde zij tot ons gerigt, ik moet u een oogenblik verlaten, maar hoop u weldra een aanzienllil,en gast voor te stellen. - Ik wenschte dat PEll.EZ en de lieden van Salta naar den duivel waren! zeide MATEO zacht, toen PEPA ons verlaten had. En wij begaven ons naar buiten, om de wagens te zien aankomen. Hel was een trein van vijftien wagens, ieder met zes ossen bespannen en beladen met gedroogde vruchten , katoen en balen paardenhaar, zij naderden langzaam en draaiden met moeite op hunne stevige raderen. Heen en weder geschokt, zonken zli diep in de holle sporen waaruit de ossen ze naauwelijl\s konden uittrekken, schoon ze bij dien zwaren arbeid met hunne rookende neusgaten den grond bijna raakten. De ossendrijvers , die op de bovenste balen en onder het lederen ovel'ldeed, lagen, hetwelk die wandelende huizen bedekt, zetten het zes-span aan, door middel van lange prikkels, die in evenwigt boven ~unne hoofden hingen. AI~oo
-
151 -
de weg op dit punt zeer smal was, en daarenboven door doode boomen versperd en door doornstruil,en belemmerd werd, stieten en hallkten de ontzaggelijke wagens, die ell,ander juist moesten volgen, achtervolgends allen aan dezelfd hinderpalen. Uit deze herhaalde schokken volgde eene beweging van langzame waggeling en slingering, die de assen deed kraken en de radenen knarsen. Toen het geheele konvooi op de ledige ruimte was aangekomen, wa8rvan het posthuis het middelpunt uitmaakte, schaarden de wagens zich op ééne lijn even als artilleriewagens in slagorde, de disselboom viel neder, de jukken werden nedergelegd op de plaats, waar de ossen stonden. De dieren, die men afgespannen had, begaven zich naar de troep Wisselossen , die achter het konvooi aankwam, onder het geleide van een twaalftal ruiters. Nu kwam uit de donkerste hoeken dier wagens ecne geheel vl'eemde bevolking te voorschijn, ossendrijvers met witte geborduurde onderbroeken, een wollen shawl om de lendenen geslingerd, met den rood en en witten poncho, de spitse muts met groene linten versierd, vrouwen en kinderen, passagiers van eiken' ouderdom, die zich bij de karavaan gevoegd hadden, ten einde goedkoop eene reis van driehonderd mijlen af te leggen. Men zag ook meisjes met eene bruine gelaatsldeur, vrijpostige manieren, en om niet medegenomen in het gevolg van den een of anderen goed uitzienden ossendrijver. Er was op eens een gedl'uisch om het konvooi als dat om een bijenkorf; dezen hakten hout, die liepen naar de bron, anderen staken, houten spitten, waaraan ontzaggelijke sneden vlcesch hingen, voor het vuur in den grond. Een zoodanig konvooi gehoorzaamt aan een opperhoofd of Capataz, die te paard, langs de zijden, aan de spits of aan het einde van het konvoqi galopperende, naarmate den aard der plaatsen en de gevaren van den weg zulks vereischen, over deze bandelooze horde het bevel voert en zoo goed hij kan de kl'ijgstucht onder deze woeste menschen handhaaft. Een vaste wil en stoutmoedigheid zijn eerste vereischten voor hem, om zich te doen gehoorzamen; somtijds zelfs is het een messteek, die een' muiter het stilzwijgen
r
oplegt.
De trein, die dezen avond voor het posthuis , waar wij den
-
152-
nacht doorbragten, zijne standplaats nam, kwam van Salta, gelijk TORRIBIO vermoed had, en had tot aanvoerder, Gil PERIlZ, zoo als dona VI?L\TURA scheen te hopen. Als een goed legerhoofd, steeg hij eerst van zijn paard, toen zijne geheele bende behoorlijk gekampeerd was. Wij waren naar de zaal voor de reizigers teruggekeerd; ook PEPA was teruggekomen, zij had een zUden shawl, die uit eer.e der Lyonsche fabrieken kwam, om hare schouders geworpen; de meest strijdige kleuren ontbraken daarin niet, in hare haren stak een kam naar de mode van Bueno8.A!Jres , twintig tol dertig duimen breed en een voet hoog. Deze overdreven tooi I,wam ons veel minder bevallig voor dan de beide vlechten, die, een kwartier geleden, op haren rug golfden; maal' dit was niet het gevoelen der oude vrouw; de buitengewone grootte van dit sieraad maakte in haar oog de hoogste waarde daarvan uit. Het was echter duidelijk dat deze op. tooijing MATEO mishaagde. De komst van den eigenaar der wagens scheen voor de weduwe en hare dochter eene zaak van groot beo lang, de jongman van OOl'dova nam het hem kwalijk, dat men zoo· vele moeite gedaan had, om hem te ontvangen. Git PEREZ trad met een opgeruimd gelaat binnen; hij droeg een koffertje onder den arm, dat hij op tafel zette en zeide tot VENTURA: "Maak het open, hier is de sleutel, open het, zie en neem, wat daarin is." Zonder dat hij deze woorden behoefde te herhalen, haalde de weduwe uit het koffertje een Chineesch kreppen shawl en een half dozijn satijnen schoenen, die PEREZ PEPi\. aanbood; zij hloosde en bedankte hem hartelijk. Aan de weduwe bood hij eene dier fraaije gouden kettingen aan, zoo als men ze in Peru vervaardigt; vervolgens wendde PEREZ zich tot JU.~NCJTO , die zijne beurt scheen af te wachten; "Jongen lief ," zeide hij, "zoek eens onder mijn pont;ho." De knaap ligUe den poncho op en haalde met een hlijd gelaat eene fraaije kleine sabel daaronder van daan, die hij oogenblikkelijk aan zijnen gordel vllstgespte. In zijne vreugd wierp hij zich aan den hals van den Capataz, die ongetwijfeld dit beo wijs van dankbaarheid liever van de zuster des knaaps ontvangen had. Na aldus de geheele familie door zijne mildheid verrukt te hebben, knoopte Gil PIlRt;Z met ons een gesprek aan. In dit land,
-
153-
waar de zeden zoo eenvoudig en vl'ij zijn, IS het voldoende. dat men elkander onder hetzelfde dak ontmoet, om vrienden te zIJn. MATEO hernam spoedig z~ine goede luim, het scheen met zIJn e waardigheid te strijden, de medeminnaar van een wagengeleider te zijn. Terwijl wij met GIL PEREZ spraken, gaven de ossendrijvers zich aan vrolijke uitspanningen over; de c1zola's en de postiljons der esquina handen zich bij hen gevoegd om een dier geïmproviseerde bals te vormen, die gewoonlijk een gedeelte van den nacht duren. Op deze wijze ontspannen de bewoners der pampa's zich van hunnen arbeid van den dag. GIL PER EZ , die, uit vrees voor eenige wanorde, zijne gewone ronde was gaan doen, verhaalde toen hij terugkwam, dat men eene groote stofwolk in het zuidwesten bespeurde. JUANCITO liep heen om te onderzoeken, wat hel wezen mogt; eenige minuten later kwam hij berigten , dat de muilezeldrijvers van San-Juan aankwamen PEPA en hare moeder wisselden een' snellen blik; PEBEZ scheen zich weinig over die komst te belwmmeren; hij zeide niets. dan: "Het is zeker FERNA:i'IJO met zijp transport brandewijn." De muilezeldrijvers hadden reeds op eenigen afstand halt gehou. den, z~i ontlaadden hunne muilezels en plaatsten de tuigen in een kring op den grond. Aan iedere zijde van elk tuig was een vat brandewijn vastgemaakt; deze twee vaten vormen den gewonen vrachtlast van zulk een lastdier. De vermoeide muilezels, die zich eerst op den grond gerold hadden, gingen nu hier en daar aan het weiden; de drijvers rigtten eene kleine tent op en legden een vuur aan. Eenige bleven te paard; zij galloppeerden regts en links, om, de koppIge muilezels te beletten, zich van de legerplaats te verwijderen. Hun aanvoerder, wiens kleeding weinig afstak bij die van de overigen der bende, steeg op zijne beurt af en begaf zich naar het posthuis. Over zijnen schouder droeg hij een dier groote bedelzak· ken, die Sanclw beroemd gemaakt heeft en die men al{ol'jas noemt, een' dublielen zak, dien de bedelaars om zijnen hals en de ruiter aan zijnen zadelknop hangt. Met snelle schreden en op de teenen loopende , uit hoofde der lange stalen sporen, die aan zijne hielen zaten, begaf hij zich naar de woning van Dona VENTURA en ldopte
-
154-
aan. - Ave Maria! zeide hij halfluid. - Sir peccado concehida ," antwoordde de weduwe. Deze woorden: zonder zonde ontvangen, geven den reiziger te kennen, dat hij kan hinnen treden. JUANClTO opende de deur. GIL PEREZ wierp op den muilezeldrijver eenen blik, ongeveer als een admiraal op een nederig koopvaardijkapitein zou doen. De muil. ezeldrijver, van zijn stuk gebragt , door dat hij het huis vol vond en vreemde gezlgten daar zag, zonder dat van den Oapataz te rekenen; dat hem zeer seheen te mishagen, bleef eenige sekonden bij de deur staan. - Kom binnen, FERNANDO, zeide dona VENTURA, g~j zijt verwon. derd, dat mijne PEPITA zoo fraai geldeed is, mijn jongen? Dat komt, dat heden avond hier heeren zijn aangekomen. Wilt gij eten'? Ik heb den pot te vuur. - Ik dank u, Sentora , antwoordde FERNANDO; ik verlang niets van u. Gij weet, dat ik hier nooit voorbij Iwm, zonder PEPA. goeden dag te zeggen. En dan heb ik ook voor u een vaatje van den besten brandenwijn dien men sedert jaren te San-Juan heeft geproefd. - Brengt gij voor PEPA uw aguardiente (brandewijn) mede vroeg Gu, PER EZ. - DON GIL, hernam de muilezeldrijver , ieder geeft wat hij heeft -en naar zijne middelen. - En zich tot het meisje wendende, ver· volgde hij; PEPITA, toen gij nog een kind waart , hield gij veel van de taarten, die men in onze bergen maakt; welnu, hier zijn eenige en nog wel perziken taartjes! Dit zeggende haalde hij uit den dllbbelen zak zijner bedeltasch het vaatje brandewijn en een dozijn vierkante koekjes, met geconfijte perziken gevuld, die JUANCITO met het grootste genoegen scheen te proeven. Dit' gedaan hebbende, ging hij naast PEPA zilten en wierp een fieren blik op den eigenaar van den wagentrein. Hoeveel muilezels hebt gij? vroeg deze laatste. Vijftien lastdieren, behalve de ezels, die wij berijden. - Juist zooveel wagens heb ik, vervolgde PEllEZ, dat is dunkt mij nog al aardig. Dus in het geheel kunt gij dertig vaten vervoeren; ik laad zooveel op de helft van een mijner wagens. Bah! wat kunt
155 gij daarmede verdienen! Eene schrale broodwinning, mijn vriend; en gij zult die lang moeten uitoefenen, eer gij r~ik wordt. I Als zij mij verveelt, hernam FIlRNANDO, dan kies ik eene andere. De muilezeldrijver sprak deze woorden op eenen zonderlingen toon. - FERNANDO heeft moed, zeide nu dona VENTURA, en hij zal zich wel redden, en hier of daar in zijn land zal hij wel een aardig meisje vinden, dat hem eene goede huwelijksgift medebrengt. Niet waar, FERNANDO? In plaats van te antwoorden, trok FERNANDO zijnen spitsen hoed met smalle randen diep in de oogen; z~ne grijze oogen glinsterden als die een er ,kal. Driftig greep hij de guitar, die naast PEPA op de breede bank lag, en begon in gedachten de snaren aan te roeren, als iemand die zich aan zijne gepeinzen overgeeft. JUANCITO, die voor hem stond, zekerlijk in afwachting dat hij, na het eindi· gen van zijn preludium een vrolijk berglied zou aanheffen, stiet hem aan den arm en zeide: "FERNANDO hebt gij de fraaije geschenken ge· zien, die GIL PEREZ ons heeft medegebragt ?" Zonder de oogen op te slaan, herhaalde de muilezeldrijver half· luid dit couplet uit eene oude romance:
"No estés tan Oontenta, Juana , En ver me penar por ti ; Que la que hoy fue1'e de mi, Podrà Ser de ti manana" (#) Doch eensklaps wierp hij de guilar aan zijne voeten sprong op de bank, blies de lamp, die voor het madonnabeeld brandde, uit en legde de hand aan zijn mes. PEPA hield angstig hare moeder vast; op den gil, dien zij gaf, stelde GIL rEREZ zich in staat van verdediging, maar FERNANDO liep hem voorbij, zonder een blik op hem te slaan en vervolgens de deur uit: ,,0 PEPITA! mompelde hij onder het heengaan, gij zult mij nog eene misdaad doen begaan!" En hij verdween. (') .Wees niet zoo tevreden, JUllla, - als gij ziet, dat ik om uwentwege lijde; heden met mij is, - kan het morgcll met uziju."
w.nt zoo als hel
-
156-
zocht de beide dames gerust te stellen en verzocht haar bij het gezelschap te blijven, maar dona VENTURA, die zeer ontsteld, was, verliet meI hare dochter het vertrek, "Nu, heeren, zeide l\1ATEO zacht tot ons, de avond is nog volmaakter geweest, dan ik had durven hopen. Ik daeht u eene Suynete te doen bijwonen en wij hebben bijna een treurspel gehad." Vervolgens strekte hij zich op zijne dekens uit, met het vaste voornemen om te slapen. Mijne, reisgezellen deden even zoo en ik begaf mij naar onze Coche-galera; reisrijtuig , waarin ik gewoon was alle nachten mijnen intrek te nemen. De vUl'en der muilezeldrijvers glommen in de verte, voor de wagens hielden de ossendrijvers zich nog bezig met dansen en zmgen. Aan den boschkant klonk het geschreeuw van ontelbare papegaaijen , hetwelk mij bijkans niet toeliet een oog te sluiten. Met het aanbreken van den dag, juist toen ik in slaap zou gevallen zijn, kwam MAT EO mij wekken; de paarden waren gereed. Reeds verdwenen de muilezeldrijvers van San Juan uit het gezigt, en GIL. PEREZ, den voet reeds in den stijgbeugel, gaf zijne bende hevel zich. GIL PEREZ
op marsch te begeven. Den dag daarop hielden wij te Oordova onzen plegtigen intogt~ Het gedruisch, hetwelk ons I'eisrijtuig op de ongelijke straatsteenen maakte, lokte de inwoners aan de vensters of de deuren. De postiljons, met sabels en messen gewapend, zagen er, al galopperende, goed uit; zij hieven zoo fier hunne hoofden op, dat men des avonds op bet plein van Cordova elkander verhaalde: Ban Elegado unos Inglescs: er zijn Engelsehen aangekomen." Nadat wij eenigen tijd in het fraaije stadje COl'dova, voorheen het Salamanca der Argentijnsche provinciën, hadden doorgebragt , namen wij afscheid van don l\1ATEo en vervolgden onzen logt naar de Andes, Ik liet op mijne beurt mijne reisgenoot en te Afendoza, en begaf mij naar C/lilo en vervolgens naar Peru. Eindelijk te Valparaiso teruggekeerd zijnde, om mij van daar naar Europa in te schepen, wilde ik toch eerst Sant Jago, .de hoofdstad van Chili nog eens wederzien. Het is eene groote en schoone stad, zeer aang!maam om tt:l bewonen, en, vergeleken met alle andere st~den van
Zuid-Amerika, die waar een Europeër zich
het minst
-
151 -
\Teemd ge roeit. In dien tijd leefde men daar zeer gerost; rU/ters op de hoeken van alle straten geplaatst, waalden des nachts voor de veiligheid der ingezetenen. Wanneer er op de wegen een moord gepleegd werd, wist de justitie den sch uldige in handen te krijgen, hij werd gestrengelijk gestraft, zijn huis werd afgebroken, en de grond, waar het geslaan bad, met zou t bestrooid, als bet ware om zelfs de herinnering aan den moordenaar uit te ,,:isseben. De omwentelingen volgden elh;ander, om de waarheid te zeggen, nog al te spoedig op; maar over het algemeen nam bet volk weinig deel daaraan, en men zag niet zoo als thans, de clubs hare dl'eigende banieren op de openbare pleinen vertoonen. De kalme en onbezorgde bevolking vers preidde zich, tegen het vallen van den avond, op de wandelingen lusschen de schoone reijen populieren (alilmedas) , waarachter de OOl'ditlel'a der Andes, de trotsche, met eeuwige sneeuw beladene toppen ten hemel beft. HOll belworl-ijk ecbter die alameda's mogen zijn, doorsneden met murmelende beel,jes en op vele plaatsen door tuinen omringd, waal'in de perzikenboom naast den amandelboom bloeit, toch geeft de reiziger de voor!,eur aan den groolen dijk, den TaJamal' genoemd, die strekt om de onstuimige wateren van den Mapocho binnen hunne oevers te bonden. Dat men zicb eene kade voorstelIe , die cene mijl lang is en als het ware eene esplanade of vlakte vormt, van waar men het gezigt heeft op een eng dal beneden zich, hetwelk aan de Andes paalt en dOOI' groote boomen beschaduwd wordt, onder welke zich witte huizen en fraaije boomgaarden verbergen. De fiere bergen, de een boven den anderen zich verheffende, vormen aan den gezigtseinder een ontzaggelijk rond. Hunne toppen, in scherpe punten gespitst! gelijken reusachtige trappen, die zooveel verschillende luchtstreken aanduiden, op den laagsten onderscheidt men nog eenige kenteekenen van plantengroei, vervolgens vertoont de rots zich naakt en kaal, en eindelijk staart het oog op Ge verblindend witte ijsbergen, die de zon als diamant doet schitteren. Op zekeren avond volgde ik den onafzienbaren weg, door den Tadamar gevormd, de ondergaande zon Ideurde de G01'(lillera met
-
158-
zoo vele afwisselende schakeringen, als men naauwelijks op den hals van den kameleon ontdekt. In de voorstad gekomen, werd mijne oplettendheid door het geluid van vele stemmen, die zich met den klank van een half dozijn guitaren en harpen paarden, naar een' tuin getrokken waar zich eene menigte volks verzameld had. Een schuone palm, een boom, die in dit gedeelte van Ohili zeldzaam voorkomt, verhief zich in het middelpunt, geheel op den achtergrond, achter eene menigte fraaije heestergewassen , citroen- en granaatboom en , verhief zich een tooneel, door veelkleurige glazen verlicht. Voorop het tooneel voerden een danser en eene danseres een' dier levendige en wegslepen de dansen uit, die de Andaluziërs uit Span}e naar Amerika overgebragt hebben, na ze zelf van de Heidens te hebben overgenomen. Het scheen, dat de dans reeds lang geduurd had. want de beide dansen,den, uitgeput door vermoeijenis, konden zich nog slechts met moeite op de been houden. Plotseling wierp de danser zich op eene knie, rigtte het hoofd achterover en vestigde op de baylarina twee vurige oogen, die haar schenen te betooveren. Als verwonnen door die hartstogtelijke blik. ken van den jongeling, vatte zij zijne hand om hem op te heffen, en ging zich vervolgens verbergen tusschen· de vrouwen, die het orkest zamenstelden. Deze welbekende ontknooping, omdat zij alloos dezelfde is, ver· wekte niet te m:n onder de toeschouwer's eene uitbarsting van vleijende goedkeuringen. De toeschouwers bestonden uit Chilische mijnwerkers met spitse hoeden en geeJgestreepte poncho8, uit muilezeldrijvers uit de provincie Jtanle, kenbaar aan hunne sluike haren en bruine geziglen waarin het moeijelijl,er is het Spaansche dan het Indiaansche ras te herkennen. Men zag er ook kooplieden uit de voorsteden, meloenverkoopers en waterdragers, een niet zeer uitgelezen gezelschap, ik beken het, maar eenvoudig en }'ond in zijne manieren, en dat in het minst niet op mij lefte, ondanl,s de oplettendheid, waarmede ik de verschillende groepen beschouwde. Er stonden tafels met ververschingen, en toen de dansers op nieuw op het tooneel verschenen, nam ik digt daarbij plaats en vroeg een glas oranjewater.
159 -
- Senol' Cabalero, zeide plotseling een jong mensch op een levendigen en lwrten loon, plaats u een weinig zijwaarts, uw man· tel verhindert mij de baylarina Ie zien! - Er schijnen hier, eVjln als in de opera, lieden te zijn, die geen pas, geene noot willen verliezen, dacht ik, terwijl ik mij omkeerde om den liefhebber in het gezigt te zien. Ik herkende don MATEO. Hij scheen mij een weinig veranderd, zijne Ideeding had ook eene zigthare vermindering ondergaan, maar het was wel de jongman van CordoVtl, dien ik zoo vrolijk de romances had zien toejoiehen, waarop de dochtel' van dona VENTURA ons onthaalde. - Don MATEO, zeide ik, hem de hand biedende, beken dat, indien deze vrouw bevallig danst, in de provincie Cordova daarentegen meisjes zijn, die verrukkelijk zingen, PEPITA bij vourbeeld. - PEPITA, hernam de jongman , kent gij PEPITA? Wie zijt gij dan, Senol'? . Ha! zijt gij het don. •• maar uwe Fransche namen zijn zoo moeijelijk te onthouden! En door welk toeval onlmoet ik u hier? - Door de toevalligheden mijner reis, die mij in Chili teruggebragt hebben, eer zij mij naar Kaap Hoorn voeren ; maar welk gelukkig toeval voert u hier op mijnen weg over de Andes, u, die uwe logten bepaalde tot het rondzwerven door de pampa's tusschen Bueno8 Ayres en Cordova? - Een gelukkig toeval, hernam i\lATIlO, het hoofd schuddende. Ik hen verbannen, uitgeweken, vogelvrij verldaard. GU staat verbaasd, niet waar ,dat gij hier te midden der vrolijke menigte, die lacht en zich vermaakt een' armen drommel ontmoet, die geen vaderland of wijkplaats meer heeft? Wat zal ik u zeggen, mijn vriend? Ik vereer met geestdrift de schoone kunsten, en onder deze vrolijke menigte vind ik voor eenige oogenblikken, vergetelheid mijner rampen.... Sta mij toe, e~nige ververschingen te zenden aan deze baylarina. Danst zij niet bekoorlijk? Mijne beurs is . niet te hest voorzien; maar als ik goed zoek, zal ik nog wel een stukje geld vinden, om het talent aan Ie moedigen. Toen hij dit gezegd had, gelastte hij een' ko/1ijhuisknecbt een glas limonade glacée aan de danseres te brengen. Het glas aannemende
-
160
sloeg zij hare blikken om zich, om te ontdekken, aan wien zij deze beleefdheid schuldig was. MATEo antwoordde met eene galante beweging op den zoekenden blik van het meisje, dat hem beleefd groette, en toen de cigarelte, die zij een oogenblik aan hare buurvrouw geleend had, weder in den mond nam. - In uwe groote schouwburgen, zeide MATEo, mijnen arm ne· mende, om mij buiten den tuin te geleiden, werpt gij den uitverkoren kunstenares bloemruikers of gedichten toe, in deze kleine, aan muzijk en danskunst gewijde vereenigingen , stellen wij ons tevreden der kunstenares zulk een glas ijskoud water aan te bieden. dat haar de grootste vreugde veroorzaakt... Overigens is het louter beleefdheid. anders niet, en die geene gevolgtrekkingen toelaat. Wij verlieten den tuin en rigtten onze schreden naar den Taiamal'. Het was een stille en heldere avond, wij hoorden de rivier aan onze voeten bruizen , en tegen de donl,ere lucht staken de toppen der COl'dillera af, die nog eenigzins verlicht waren. "Zie, riep MAT EO , met de beide armen op de borstwering leunende, zie welk een ontzaggelijke slagboom zich voortaan t\,lsschen m~j n land en mij verheft; zestig mijlen van bergen, afgronden, sneeuwvelden , en een vonnis van vogelvrijverklaring! Eene dier omwentelingen, die als een on,weder losbarsten, heeft in ons vreedzaam Cordova alles het onderst boven geworpen. De partij, waartoe ik behoorde, bezweek in de worsteling, mijne kleine fortuin werd bijna geheel uitgeput door de boeten, die de overwinnaar ons dwong te betalen, en ik moet mij nog gelukkig rekenen, mijn hoofd geborgen te hebben. Herinnert gij Il den avond dien wij te zamen in de esquina doorgebragt hebben'? Welnu, hoe veel van allen, die daar onder het gastvrije dak van dona VENTURA bijeen waren, haar zelve en hare dochter PEPA medegerekend , denkt gij, dat nog in leven zijn? •. Twee personen, gij en ik! Het eerste tooneel van dat drama werd onder uwe oogen vertoond, in het posthuis , waar wij zoo vrolijk onzen maaltijd gebruikten, toen de wagens van GIL PERIlZ van Satla aankwamen. Ik zal u thans de tooneelen , die volgden, verhalen, de personen, over welke ik spreken zal, zijn u allen bekend.
161 II. -- Verplaats u in uwe verbeelding weder bij het posthuis van dana VENTUBA, zeide MA.TEO; zijn verhaal beginnende; misschien herinnert gij u nog dien FERNANDO ••. - Die kleine muilezeldrijver met groote sporen, die zoo woest onzen avondmaaltijd af brak! - Dezelfde ••• FERNANDO, zoo als gij u herinneren zult, vertrok zeer vroeg met zijne aria (konvooi muilezels), een uur voor de wagens van GIL PEBEZ zich op marsch begaven. Ofschoon z~j denzelfden weg volgden, zouden deze beide mannen elkander te BuenosAyres eerst weder ontmoeten. De muilezels van FERNANDO draafden vlug over de groote vlakten en trokken zonder moeite de beken over, terwijl de ossen van PEBEZ, voor zijne logge wagens gespannen, den zwaren last met mO'eite door de diepe sporen voorttrokken. :FERNANDO had dus reeds sedert vier dagen het doel zijner reis bereikt, toen de ossendl'ijvers, die boven op de geladene wagens lagen, van waar zij hunne ossen aanzetten, de torens van BuenosAyres en de breede wateren der Plata ontdel\ten. PEBEZ voerde zijn konvooi naar den voet van den heuvel del Retil'o, zijne gewone plaats. Er bevonden zich daar vijf of zes wagen treinen , die uil de westelijke en noordelijke provinciën der Al'gentynsche republiek gekomen waren'; de manschappen dier wagen treinen vormden eene bende van zeslig tot tachtig ossendr~jvers , die uitrustten even als matrozen, wiel' schip voor anker ligt. Eenige, op hunnen buik op den grond uitgestrekt, zongen half luid vrolijke liederen, en gaven zich wijsgeerig aan de zoetheden van bet (ar.niente over j andere ontleedden met hunne lange messen watermeloenen zoo groot als vaten; eenige hartstogtelijke ~pelers, op ossenkoppen zittende, wáagden op eene enliele kaart hun loon van verscheidene maanden. Toen die van Salta met hunne wagens naderden, hieven al die gaucho's een luid hoerra aan, om de aankomst hunne[' bekenden te begroeten, en zij, die onder de aankomenden vrienden telden; liepen hen te gemoet om een vriendschappel~iken handdruk te wisselen. Toen GIL PERIlZ zijne ossen naar de weiden had doen brengen, waar zij tot zijn vertrek moesten blijven ~ bragt hij zijn paard in galop, om de koopYIIL 11
-
162 -
lieden te berigten I dat zijne rijke lading zonder onheil de haven bereikt had. Zoodra hij vertrokken was, vormden zich groepen om de vuren, die zijne manschappen aangelegd hadden. Sedert eenige dagen had zich onder deze gaucho's, een zwervenden en bandeloozen hoop, het gerucht verspreid, dat in de binnen provinciën oproeren plaats hadden; zij haastten zich de reizigers, die de geheele uitgestrektheid der pampa's doorgetrokken waren, te ondervragen. Er was iets waars in dit nieuws, en het denkbeeld de wagens te verlaten om te paard te stijgen en zi?h bij de gewapende benden te voegen, lachte den meesten ossendrijvers toe. In vrijheid door de eindelooze vlakten galoperen , de groote eenzaam gelegene pachthoeven plunderen, de dorpen aanvallen, zie daar de heerlijke uitzigten, die zich voor hunne verbeelding openden. Terwijl zij zich over de gebeurtenissen onderhielden die in de binnenstrel,en werden voorbereid, ging FERNANDO voorbij; hij was te voet, maar aan zUne hielen klonken nog altijd de groote stalen sporen, die hem in hel gaan zoo hinderlijk waren. Hij scheen een adelam' , wiens vleugels door den jager gekortwiekt waren en wien de lange vederen aan zijne klaauwen het loopen beletten. - Ha! riepen de ossendrij\'ers, ziedaar de kleine muilezeldrijver , de koopman in brandewijn van San-Juan. He! FERNANDO, zendt gij ons het vat, om op uwe geLOndheid te drinken? - Geeft mij liever wat te eten, antwoordde de muilezeldrijver , ik heb sedert gisteren nog niets gebruikt. Met één sneed hij eene snede van het groote stuk ossenvleeseh, dat voor het vuur braadde, nam het eene eind I.usschen de toppen zijner vingers, br:lgt het andere eind in zijne keel en slokte het in eens door even als een lazzarone een handvol macaroni doet. "Ik dank u, zeide FERNANDO, zijn mes op zijne kalfslederen laars afvegende, dat heeft mij goed gedaan. Gij wilt mij toch wel toestaan, om hier te slapen, niet waar? en mij wel eene deken leen en , om den nacht door te brengen? Onderwijl zal il, mij wel hier of daar in een' hoek nederleggen , om mijne siesta te houden. HU l\foop tusschen twee radercn van een wagen en viel in slaap ~
-
163-
zonder dat de ossendrijvers zich verder over hem bekommerden. GIL PEGEZ kwam weldra zijne lieden het bevel brengen, om de wa· gens den volgenden morgen te lossen. Toen hij de ronde deed, bemerlde hij den muilezeldrijver , die gerust sliep en op den grond rustte als een kind in de armen zijner moeder. - He! FEGNANDO, riep hij, wat doet gij daar, mijn vriend '? - Ik rust uit, antwoordde deze, zich de oogen wrijvende, ik heb vier dagen en nachten met kaartspelen doorgebragt. - En hebt gij gewonnen '? - Integendeel, ik heb alles verspeeld, mijne lading brandewijn, m~ine muilezels, alles, wat ik bezat! Wilt gij mij twintig piasters leen en , GIL PEREZ. - Om ze ook te' verspelen '? - Misschien, ik was een bedaard menseh, ik speelde nooit, en het is uwe schuld, indien ik misschien een roover word. Ik kende PEPITA sedert vele jaren; ik heb, haar zien groot \vorden; hare moeder ontving m;j wel, zij raadde, dat ik hare dochter beminde, en moedigde zelve mij aan om te arbeiden, ten einde iets bijeen te krijgen, om mijnen Ideinen handel uit te breiden. Ik deed geene reis, of ik hield mij bij de esquina op; PEPITA kwam mij steeds grooter en schooner voor. Ook zij zag mij telkens mel vreugde weder. Ik was gelukkig, en in de twee jaren, gedurende welke gij daar langs komt, is alles veranderd. Met uwe kreppen sbawls en gouden kettingen, hebt gij haar beiden bet hoofd op hol gebragl; de moeder behandelt mij als een nietswaardig mensch en u bewijst men allerlei beleefdheden! Leen mij twinlig, piasters, len einde zoo veel te kunnen winnen, dat ik haar beiden geschenl\Cn kan geven, die mij bij haal' weder in gunst brengen. Gij zijt rijk, GIL PEREZ; g~i zult en lmn! ,wel eene vrouw vinden in de steden, le Salta, te COl'dova, waar gij wilt, ik ben arm, maar ik bemin PEPITA, het eenige meisje, dat mij niet zou afwijzen, hoe doodarm ik zijn mag. Terwijl FERNANDO dit ze~de. stonden de tranen in zijne oogen. Glf, PEBEZ, die ovel' zijne vraag en deze rondborstige verIdaring verbaasd slond, kreeg medelijden met de armoede van den muil. ezeldrijver, maar werd niet geroerd door zijn verdriet. Indien gIJ 11»
-
164 -
twintig piasters verlangt, antwoordde hij, zal ik ze u geven, ik ben God dank , in staat dit te kunnen doen, schoon het een aardig sommelje is, maar, geloof mij • speel niet meer, mijn jongen; laat uwen handel varen, om eenigzins belangrijke zaken te doen, zijn twee dingen noodzal\elijk, kapitaal en geld. Gij bezit noch het een, noch bel ander, gij zoudt betet' doen met van PEPITA af te zien, die toch niet meer aan u denkt, en naar de vallei van Sad·Juan terug te keeren. Ziedaar, hier hebt gij de twintig piaslers. Gu. PEREZ. hernam de muilezel drijver , zich mel fierheid oprigtende , gij zegt mij woordeu, die mij razend van toom maken. Ik deed mijn best, om Ie vergelen, hoedanig gij mij behandeld, op welk eenen beleedigenden toon gij tot mij gesproken hebt in de esquina, in tegenwoordigheid van het meisje, van hare moeder, van de "vreem· delingen, die zich daar toevallig bevonden. En gij begint op nieuw! Welnu, ik vraag u niets meer, behoud uw geld, maar, ik smeek er u om, laat mij PEPITA, en ik zweer u eene eeuvnge dankbaarheid. - Onmogelijk, mijn jongen; heb ik dan het regt niet, om van de voordeel en gebruik te maken, die mijne omstandigheden mij geven? Gij zijt dwaas, FEllNANDO; neem deze twintig piasters, ik schenk ze u, en vraag van u niet eens die dankbaarheid, die gij mij belooft. Ha, caJ'l'etero (karrerijder), dat zal u berouwen! .. zeide de jonge muilezeldrijver bij zich zelf, en hij ging heen met ledige handen, zoo als hij gekomen was, maar met den haat in het hart. De avond viel, de duisternis verspreidde zich over de wagens, die aan den voel des heuvels geschaard stonden, meR kon ler naauwernood, tusschen de cactusheggen de hooge stammen der broodboomen onderscheiden, die op uitgebluschte kroonkandelaars geleken. De wandelaars begaven zich met snelle schreden naar de slad terug, het is niet voorzigtig, om des avonds om die olijfplantingen te dwaJen, welke dit eenzame dal bedekken) en niet weinige houten kruisen. aan den kant der sloten in den grond gesloken, noodigden den voorbIjganger uit, om te bidden voor ben, die daar vermoord
-
165 -
werden. Toen het geheel duister was, toen te midden der heerschende stilte de zilveren wateren der Plata de schepen, die even· wijdig met den oever lagen, als onbewegelUke donkere klompen ophieven, bond FERNANDO zijne sporen af, om ongehoord te kunnen gaan, en begaf zich, ,de duisternis in. "Ha cal'J'etero mompelde hij, gij hebt mij tot een speler gemaakt, gij zijt de oorzaak, dat ik doodarm ben. Gij zult voor God verantwoordelijk zijn voor het En hij nam zijn mes in de hand en bloed, dat ik gil storten!" verborg zich bij de kromming van een hollen weg, die achter het kloostel' van la Becoleta naar beneden loopt. FERNANDO bevond zich daar sedert een half uur I toen de stap van een paard hem deed sidderen. De sterke helling nc.)dzaakte het dier langzaam en voorzigtig te stappen, de ruiter floot gerust een liedje. "Goed, dacht de muilezeldrijver , dat moet een cal'caman (0) zijn, een landskind zou op zulk eene plaats, en in dit uur heter op zijne hoede zijn. Des te erger voor hem! Zijn consul zal voldoening vragen, . dat is zijne zaak!... En met één stortte hij zich ~p den ruiter, trok hem met I,racht aan den arm, stiet hem zijn mes in de linkerzijde, en wierp hem levenloos aan den lmnt van den weg. Twee of drie oncen goud, die de vreemdeling in zijnen gordel droeg, gingen indien van FERNANDO over, die zich niet kon bedwingen om ze te laten klinken, onder het uiten van een kreet van triomf. Na deze bloedige daad, besteeg de moordenaar het paard van zijn slagtoffer en sloeg regtuit den weg dwars door de pampa in. De teerling was geworpen; de eerlijke muilezeldrijver had den afstand overschreden, die hem van den bandiet scheidde, deze eel'ste mis· daad had van hem een gaucho malo gemaakt. - Zijt gij er zeker van, vroeg ik l\lATEo, dat die man te voren een eerl~jk muilezeldrijver was, gelijk gij hem noemt? Gij herinnert u toch den schrik, dien hij ons verool'zaalde, toen hij zijne hand aan z~jn mes sloeg en de lamp uitblies, die voor het Madonnabeeld brandde! -
De woorden van GIL
PEREZ
hadden zijne drift opgewekt, her.
r) Dclccdibenuc uitJrul:.kir;g) wil;Jrmcde Ul' ;;aucho'~ rl'n~n ... recmJl'lil1t' JJllc:uidt2ll
-
166-
nam MATllO; ik geloof zelfs dat hij zich van dien dag af aan het kwade'l overgaf, doch slechts in gedachte. Toen h9 de oncen goud, die hij ten koste van eenen moord verkrege? had, in zijnen zak had, en op het paard van den man, dien hij doorstoken had, de vlakte inrende, was zijn doel zieh bij eene bende roovers te voegen. De omstandigbeden waren gunstig voor de levenswijze, die hij ging omhelzen, de burgerkrijg ontvlamde weder in de provinciën, en reeds vertoonde z:ch op verscbeidene punten in het noorden en in het westen gewapende benden. Deze benden bestonden uit peon8, die de c8tancia8 of groote pachthoeven ontvlugt waren, uit ossen· drijvers, die bunne konvooijen verlaten hadden, uit lieden ter kwa·
-
167 -
vreesselijks in den toon zijner stem , dat niet verzacht werd door de oprechte en hartstogtelijke liefde, die hij nog voor PEPA gevoelde. - - FERNANDO! riep dona VIlNTURA, de laatste maal, dat gij hier waart; hebt gij mijn huis als een woedend mensch verlaten, met de hand aan het hecht van uw mes; thans treedt gij er binnen als een bandiet, met bedreigingen in den mond. Ga, vertrek en Iwm hier niet weder! Ik heb uwe bescherming niet noodig. - Ah! gij wilt zeggen, dat GIl. PEil EZ u wel beschermen zal, reken er maar op • •• Er z~in tijden, dat fraaije shawls en gouden I,eltingen niet zoo veel waardig zijn als eene sabel en eene karabijn. In allen gevalIe , ik heb ook goud. " Zie slechts. Nog eenmaal, PEPITA, wilt gij :1üj volgen? Ik ben geen muilezeldrijver meer; dat was eene al te gemeene broodwinning, niet waar? Wilt g~i dat ik u op mijn paard medevoer naar Sierra van COJ'dova of Chili? Naar mate de gemoedsaandoeningen des gaucho's heviger werden, namen ook zijne woorden meer den toon des toorns aan. Hij verbleekte, de verderfelijke harlstogten, die in zijnen boezem woelden, gaven aan zijn gelaat eene woeste uitdrukking. PEPA zag hem eerst met droefheid, vervolgens met schrik aan; de tranen die uit hare oogen begonnen te vloeijen , bleven aan hare oogwimpers hangen; zij gaf een gil, liep naar hare moeder en viel in onmagt in hare armen. FERNANDO snelde driftig heen; zijne liefde voor PEPITA, de laatste goede gewaarwording zijner ziel, was in haat verkeerd. Hoewel FEIINANDO zich in bedekte woorden had uitgelaten, zonder iets bepaalds te zeggen, hadden toch de uitdrukkingen des jongen muilezeldrijvers de beide vrouwen met onzekeren angst vervuld. Reeds had zich dool' het land het gerucht verspreid, dat de gaucho's zich aan de grenzen der provincie Santa Fé verzamelden; verscheidene van de postiljons, die dona VENTUIIA ten p;ebruike der posterij in dienst hield, waren den vorigen nacht verdwenen en hadden de beste paarden met zich genomen. De oude TonRmIO, sterk gehecht aan di,t gezin, hetwelk hij reeds sedert dertig jaren getrouwelijk diende, lag dag en nacht op de loer, hij zette zijne onderzoel,ingen voort tot aan het begin der vlakte, en dMr voor overgebogen over den hals van zijn paard, de hand boven de oogen houdende, om ze te
-
168-
beschermen voor de siralen der zon, liet hij z~ine blikken langs den gezigtseindeT weiden. Somtijds nam' hij den kleinen JUANCITO met zich, wien hij de eerste lessen in de rijkunst had gegeven, en drong met hem het woud in, door doorns en struiken heen; maar de vogelen zongen vrolijk in de schaduw der grClote boom en , de zwarte koelwek liet in vrede zijnen kreet hooren op den hoogsten tak der broodboom en. Naar het westen strekte zich een wijde waterplas uit, aan wier boord de muilezels van FERNANDO dikw~ils hadden halt ge· houden; men zag er nog de sporen der legerplaats, maar nergens verhief zich eenige rook. De lepelaars, die zich bij dén oever van het water ophielden, op één poot staande en den kop onder een' vleugel, verborgen, bewezen door hunne onbewegelijkheid; dat van dien kant geen vijand naderde. Gedurende verscheidene dagen hoorde men dus noch van roovers, noch van FERNANDO spreken. Deze had, toen hij de esquina verliet, zich op den weg naar Buenos.AYl'es begeven, ten einde GIL PEREZ te gemoet te gaan, die met zijne wagens naar 8alta terugkeerde. Eenige landloopers had. den zich met hem vereenigd; zij beschouwden hem als hun opperhoofd, omdat hij, op zijne veelvuldige toglen door de binnen· provinciën , eene eigenschap verkregen had, die hen ontbrak, namelijk de naauw· keurige kennis van eene groote uitgestrektheid lands. Hun hoofd· kwartier was eene eenzame pulperia (0), aan den grens van het gebied der Indianen. Zij leidden er een vrolijk leven; terwijl hunne paarden, aan palen rondom de pulperia vastgemaakt, gezadeld en getoomd, op hunne vier poten stonden te slapen, zwelgden de gaucho's, de sabel op zijde, hunnen anijsbrandewijn • en gaven zich, de guilars in de hand, aan vrolijl\e verlustigingen over. , Op zekeren morgen had GIL PEREZ aan zijne lieden het bevel tot opbreken gegeven. Het konvooi, dat aan de oevers van den Rio 8alado overnacht had, trok langzaam het opene veld in. Het was koud; men was in den winter; een gure wind blies over deze zwijgende eenzaamheid waar niets zijne hevigheid tegenhoudt. Ter. wijl PER EZ voor zijne karavane ui! galoppeerde, ten einde de door. (0) Herberg, te midden der pampa's, WlOr men alle levensbehoeften verkoopl.
'- 169 waadbare plaats in eene kleine beek te zoeken, on tdekte bij aan den gezigtseinder een twaalftal zwarte stippen, die hem met buitengewone snelheid naderden. Weldra onderscheidde hij ruiters met vliegende poncho's en gedeeltelijk met lansen, gedeeltelijk met lwrte karabijnen gewapend. Eene dergelijke ontmoeting kwam hem verdacht voor; hij snelt terug en schaart zijne bende in slagorde. De wagens worden in eenen kring geplaatst, met de disselboomen naar binnen; de ossen midden in gebragt , gehoorzamen aan de stem der ossendrijvers en dringen zich tegen elkander onder het overige der bende worden wapens uitgedeeld, tusschen de wagens door, bedreigen pistolen en donderbussen den vijand, die het beproe\'ert mogt naar het midden van dezen wagenburg door te dringen. Naauwelijks waren deze beschikkingen genomen, of de troep ruiters vertraagde zijne snelheid; een enkele reed vooruit. Toen hij op twinlig schreden van de wagens gekomen was, bleef hij staan, maakte den zakdoek los, die een gedeelte van zijn gelaat bedekte en riep: - DON GIL, daar heeft de kleine muilezeldrijver FERNANDO u eens regt vrees aangejaagd; beken het vrij. - Zijt gij het'? hernam PEREZ. Wat doet gij hier? Wat wilt gij van mij? - Ik ben van broodwinning veranderd, amigo; had ik tI niet gezegd dat als ik niet langer muilezeldl'ijver wilde' zijn, ik iets anders zou worden? Thans ben ik struisvogeljager ; mijne vrienden en ik hebben dezen morgen een schoone troep vervolgd, die ons echter ontkomen is. Hebt gij dien niet gezien '? - Dat is ook al eene treurige broodwinning, die gij thans bij de hand hebt, mijn jongen, zeide GIL PEREZ. Wanneer gij mij niets anders te zeggen hadt, hadt gij met uwe medgezellen niet noodig gehad als roovers op mij te komen aansnellen. Toen gij aan den gezigtseinder verscheent , waren er, eene mijl voor mij uit, eenige struisvogels, die voor mij \'IugIten; als dat die zijn, welke gij zoekt, v;ervolg dan uwe jagt en laat mij mijnen togt voortzetten. Gedurende dit gesprek, hadden de gerustgestelde ossendrijvers hunne verdedigende houding laten varen, de medgezellen van FER-
170 NANDO naderden hen langzaam, onder het oprollen hunner cigaret. ten, met eene klaarblijkclijlle onverschilligheid. Er knoopte zich een gesprek aan tusschen de voorgewende jögersen de wagen voerlieden. Schoon PEREZ geen verraad vermoedde, aarzelde hij toch zijnen weg te vervolgen, zoo lang FERNANDO en zijne bende zich niet verwijderd hadden. Hij bleef dus halt houden, en de struisvogels, niet meer verschrikt door het gehaak der raderen om de houten wagenassen, vertoonden zich weder op den heuvel, waarachter zij gevlugt waren. - DON GIL, hernam FERNANDO, ik wed dat mijn paard. schoon het heden morgen reeds tien mijlen zonder rusten heeft afgelegd, een dier vogels bereikt vóór het uwe, dat geheel uitgerust is. - Ik heb geen tijd om uwe weddingschap aan te nemen, antwoordde PEREZ, wien dit oponthoud verdroot; de v}akte IS niet veilig, en ik verlang om de eerste huizen van Cordova te ZIen. - Bah! dat loopje is in vijf minuten afgedaan, zeide de muil. ezeldrijver; één galopje maar, en ik verlos u van mijne tegenwoordigheid en van die mijner vrienden, die u niet zeer schijnt te beo valllen , zoo waar iJ. een eerlijk man ben! - Welnu! het zij zoo, mils ik dan ook terstond vertreldiC, ant· woordde PER EZ. En hij gaf zijn paard àe sporen. FERNANDO volgde hem zoo van nabij, dat hunne knieën elkander raakten. De gau· cho's en de ossendrijvers hieven vreugdekreten aan, ten einde de heide paarden, die over de vlakte schenen te vliegen, nog meer aan te hitsen. Reeds begaven de struisvogels, die bemerkten, dat zij vervolgd werden, zich met de grootste snelheid op de vlug!; met uitgestrekte halzen spoedden zij voort, met hunne korte vleugels zweepten zij de lucht, en kliefden dien oceaan van hoog gras. terwijl zij regts en lin!,s snelle en plotselinge wendingen maakten. De beide ruiters zeilen ze vol veerkracht na en naderden hen meer en meer. Deze woeste renparlij duurde reeds ten minste tien minuten, toen FEIINANDO eenigzins achter begon te blijven. GIL PEnEZ, die omzag, om den afstand te herekenen , die hem Viln zijne partij scheidde bemerkte dat hij
-
I7l -
zijne hand een paar kogels zwaaide, als een vuist groot ('.!). Amigo, riep hij hem toe, die kogels zijn goed; om een wild paard neder te vellen; maar terwijl hij aan zijner gordel naar de ldeine lwgels zocht, die hij zelf naar den hals des struisvogels wilde werpen, stortte z~jn paard, well,s voorpooten verward waren in de koorden, die de hand des muilezeldrijvers geslingerd had. Het ge· weId van den val stond in evenredigheid met de snelheid van den loop. FERNANDO gaf eenen kreet van triomf, toen hij zijnen mededinger in het stof zag vallen. PEREZ, die op de linkerzijde gevallen was, zocht zijne sabel los te maken, ten einde hel verschrikkelijl,e koord, welks kronkels de pooten van zijn paard gebonden hielden, dool' te sn~jden. Het arme dier, hijgende en schuimbekkende, wor· stelde met geweld. Doch eer GIL PEREZ de hand aan zIJn wapen kon slaan, sprong de muilezel drijver van zijn paard en greep hem bij de I,eel. - Gij zijt een verrader en een lafaard! riep de ongelukkige PEREZ, die, verdoofd door zijnen val, zich uiL de vuisten zijns vijands zocht los te wringen, "Gij hebt mij in een strik gelokt, om mij te vermoorden. - Dat is nog niet alles, antwoordde de muilezeldrijver koel. Zie ginds heen. Ziet gij dien rook; dat zijn uwe wagens; die verbranden. De vlakte staat in vlam. Gij waart heL wild waarop ik jagt maakte, caJ'J'ctel'o; ik beb uwen raad gevolgd; in plaats van muil. ezeldrijver, als ik was, en zonder u nog zou ZIJn, ben ik roover geworden. Ik heb PEPA wedergezien; zij wil niets van mij weten ... De verrader zijt gij, boort ge, giJ, die al mijne hoop vernield hebt." PEREZ was vlug en stel'k; zijn vijand zou zich niet met hem heb. ben durven meten met gelijke wapenen, maar de verrassing en de schrik verlamden zijne krachten. Toen FERNANDO hem koelbloedig geworgd had, bond hij hem een koord om den hals, en daar zijn mededinger nog ademde, sleepte hij hem naar den l,ant een er beek? waarin hij hem geheel bebloed nederwierp. Rookwolken verhieven In
(') Dit wapen, hetwelk de gaucho's twintig schreden voor zich uit werpen, bestaat uit drie kogels, dio aan even zooveel koorden vast zittcn ; dat men in de hand houdt, is langer dan de beide andere,
-
172-
zich aan den horizon) de vlammen verteerden het hooge gras del" vlakte met een dof gelmetter. Eer de brand de wagens bCl'eikte, hadden de gaucllo's zich gehaast, die te plunderen, hun woest zegegeschreeuw mengde zich onder het geknetter der vlammen, en het geloei der verschrikte ossen, die de geleiders te paard 'voor zich uitdreven. Gewapend als zij waren, hadden de ossendrijvers de bandieten kunnen bestrijden en op de vlugt drijven. Zij vonden hel eenvoudiger zich met hen te vereenigen , voorzigtiger hun leven niet ,bloot te stellen, om het eigendom van een' ander te redden, en winstgevender den buit te deelen na eene overwinning, waarin zij deelnamen. Eenmaal buiten het bereik der vlammen, die gestuit werden door de beek, waar PEREZ denzelfden morgen naar de doorwaadbare plaats h:)d gezocht, verzamelden zij den buit om dien te deelen. Wat de ossen betreft, deze werden door karabijnschoten geveld; de arme dieren leefden nog, toen reeds de uitgehongerde schelmen de stukken, die zij begeerden, uit hunne hijgende ligchamen sneden. Ieder vergastte zich naar de grootte van zijnen eetlust, en men gaf aan de roofvogefs de overblijfselen prijs van die geduldige dieren, die, eenige uren vroeger, onvermoeid de vijftien wagens van Gil. PEREZ door de eindelooze vlakte trokken. FERNAi'iDO verscheen weldra weder onder de vereenigde voerlieden en gaucllo's; geene enkele stem verhief zich, zelfs onder de ossendrijvers, om hem te vragen, wat hij met hun opperhqofd gedaan had. De dienaren van GIL PJlREZ hadden geenszins zijnen dood goedgekeurd; zij zouden zich zelfs verdedigd hebben, indien hij dMr was geweest, om hen bevelen te geven; maar bij de afwezigheid van hunnen meester, besmette hun het kwade voorbeeld; zij begonnen met de wolven mede te /zuilen. _. Vrienden! zeide FERNANDO, die mij lid heeft volge mij! d~ zich verwijderen wil, heeft daartoe de vrijheid. Die geene paarden hebben, kunnen achter de ruiters opzitten. Il{ beloof hen naar eene plaats te brengen, waar zij paal'den van de beste soort zullen vinden."
113 UI. Ter prooije aan voortdurende ongerustheid, begaf de hofmeester van het posthuis , de oude TORRIBIO, zich naar alle rigtingen, om den vijand te bespieden. Hij hoopte hem ver genoeg te zullen bespeuren, dat de beide vrouwen en JUANCITO den tijd zouden hebben om te vlugten. Op zekeren avond meende hij menschen in het bosch te hooren. De honden blaften niet; de gewoonte in die streken om hen met raauw vleesch te voeden, doet he~ de fijnh eid van reuk verliezen; TORRlBlO rekende dus minder op het instinkt dezer dieren dan op zijne eigene waa\uaamheid. Zonder dralen, toomt hij de paarden op, die hij altoos gezadeld in den c07'1'al ct) had staan, en smeekt de beide vrouwen langs den weg van Cordova te ontvlugten. Dona VE1WURA helpt hare bevende dochter zich achter haar op hel paard te zetten; PEPA slaat hare beide armen om het middel harer moeder en beveelt zich aan de' zorg van den ouden hofmeester die, met sabel en karabijn gewapend, zich gereed houdt beide tot geleide te strekken. JUANCITO, die de grootheid van het gevaar niet begreep, - hij telde twaalf jaren - vatte lagchende de manen van zijn paard; hij plaatst zijn linkervoet op de Imie van het dier, strekt zijn regterbeen zoover uit, als hij kan, slingert het over den rug van hel paard en hij zit in den zadel, en prikkelt met de punten zijner sporen de zijden van het dier, dat begint te steigeren. TORRIBIO ha~ hem eene Ideine zweep aan den arm gehangen en over zijnen schouder den ldeinen slinger geworpen zonder welken de dartele en wilde knaap nooit uitging. Dus ter vlugt gereed-, begaf het gezin zich op marsch. De aflogt ware mogelijk geweest, indien de vijand de toegangen tot de woning niet even goed gekend had als hare bewoners. FEHNANDO had, na eerst zijne verspieders rondom het posthuis en op alle daarheen voerende wegen geplaatst te hebben, zich op den weg van Cordow zelf in hinderlaag gelegd. Het kleine gezelschap kon zoo zacht niet voortgaan, of hij hoorde het naderen, hij ging het Ie gemoet en versperde het den weg, met den uitroep: "Blijft (.) Corral is de met paalwcric omgevene plaats, waal' men het vee borst.
-
174-
staan, de muilezeldrijvel' heeft u een paar woorden te zeggen!" "Vlugt, vlugt dwars door het bosch!" riep TORRIBIO, zijne karabijn op den roover lossen de , wien de kogel het voorhoofd schrampte, "JUANClTO, mijn jongen, leg u plat op het paard en vlugt onder de takl<en door!" En hij zelf viel, den schedel verbrijzeld door een' sabelhouw, dien FERNANDO hem toebragt. "Ik heh mij verdedigd, zClde de roover, de hand des grijsaards vattende; "indien gij, mij njet hadt aangevallen, had ik u laten doorgaan." TORRIBIO dus buiten gevecht gesteld zijnde, was er niemand meer over, om PEPA. en hare moeder te verdedigen; de dienstboden in het posthuis hadden, zooals ik gezegd heb, bijna allen de woning verlaten, om het land af te loopen; de overigen verborgen zich in de bosschen. Zoodra FERNANDO den getrouwen hofmeester zag val· len, vervolgde hij het spoor der beide vrouwen, die dwars door het geboomte zochten te vluglen. Hij had ze spoedig bereikt; zij gaven geen geluid; de schrik sloot haat' den mond. De muilezel. drijver bragt beiden naar het huis terug, zonder een woord te spreken. Het was in dezelfde zaal, waar wij den avond hadden doorgebragt , dat FERNANDO, zich alleen bevond met donna VENTURA, die hem zoo dikwijls met welwillendheid had ontvangen, en met hare dochter, die hem misschien had bemind. - Dona VENTURA!" zeide FERNANDO, zich nederzeltende, "ik vraagde niet om uwe dochter, die mij door het regt . del' over· winning toebehoort; niet dat ik haar tot mijne Vr(H1W wil nemen, ik heb van het huwelijk afgezien; zij zal mij en mijne bende ver· gezellen als baylarine lwm , PEPITA, tooi u met de fraaije sieraden, die GIL' PER EZ u geschonken heeft 1 hij was een galant man, niet waar? En gij, dona VENTURA, laat uwe paarden hier brengen voor die mijner vrienden, die geene hebben." De gaucho's 'vervulden met groot geweld het huis, en schreeuwden luid om paarden. Eer TORRIBIO vertrok, had hij de paarden der posterij het bosch in gejaagd; het was onmogelijk ze midden in den nacht bijeen te brengen. Om het ongeduld dezer bandieten te tempel'en, schonk dona VIlNTURA hen al den brandewijn, dièn zij in huis bad; zij hoopte hen dronken te maken en gedurende
-
175 -
hunnen slaap te ontvlugten, maar FERNANDO dronk niet. Zoodra de dag aanbrak, zond hij een gedeelte zijner bende uit, om de paarden te zoeken, die men hier en daar in de bosschen terugvond. Het post huis was weldra geplunderd, en de gaucho's staken het in brand, onder voorwendsel zich te willen verwarmen. Er volgde een tooneel van verwarring en wanorde, onder begunstiging waarvan VENTURA hoopte zich aan de blikken des muilezeldrijvers te onttrekken; zij Ram hare dochter bij de hand en voerde haar in een kreupelbosch , waar beiden, knielende en onbewegelijk van schrik, de vurigste gebeden naar den hemel opzonden. Langzamerhand herstelde zich de rust; de gaucho's verwijderden zich de een na den ander, deze vloekende, die zingende, allen beladen met den buit, dien zij bij den brand der wagens en in de plundering van hel posthuis verzameld hadden. Toen de laatste achterblijvers hunne paarden in galop hadden gebragt , urn zich bij hunne kameraden te vervoegen, bIlgaf FERNANDO zich regt uit naar het kreupelhout, waar de beide vrouwen, digt naast elkander gedrongen, met eene flaauwe hoop het oogenblik harer bevrijding afwachtten. Hij greep PEPITA h~i den arm, dwong haar met geweld op het kruis van zijn paard te gaan zillen ; stiet met z\jnen voet hare oude moeder terug, die vergeefs worstelde om hare dochter terug Ie houden en zich met wanhopige inspanning aan haar vastklemde. "Mevrouw, zeide hij, ik had u beloofd u te beschermen, niemand heeft u kwaad gedaan. Ik heu mijn woord gehouden; vaarwel !" En hij verdween in galop, PEPIU meer dood dan levend met zich voerende. Het arme kind jammerde op eene hartverscheurende w~jze. In plaats van daarop te antwoorden, begon de muilezeldrijver het lied te zingen, hetwelk gij u zult herinneren:
"No estés fan Confenta, Juana enz." Wat werd er van dona VENTURA, dus alleen gelaten In deze jammerlijke vel'woesting? Niemand weet het; zij zal van honger, van verdriet, van koude zijn omgekomen. JUANCITO kwam mede nimmer weder aan het posthuis te voorschijn. Door zijn paard weggevoerd,
-
176-
dat hij met kracht van sporen en onophoudel~jke zweepslagen voortjoeg, verdwaalde het arme kind in de pampa'8. Het afgerende paard stortte uitgeput neder na eenen loop, van meer dan vier en twintig uren, en JUANCITA, verschrikt, dat hij zich geheel alleen in de woestijn zag en niet wetende, welken weg in te slaan om eene bewoonde plaats te bereiken, verloor zijne bezinning. Geene ondervinding bezittende, om des daags de zon, des nachts de sterren t()t gidsen te nemen, dwaalde hij op goed geluk rond , hoelang, is men nimmer te weten gekomen. Acht dagen na zijne vlugt, vond men, bij toeval, aan de grens van het land der Indianen, het lijk van een kind, dat men veronderstelde het zijne te zijn; eene zweep hing aan zijne linkerhand, en een sliuger was om zijne schouders geworpen. Deze heide voorwerpen en de aan zijne voeten vastgehechte sporen waren alles, wat er kenbaar was overgebleven van dit kinderlijk, waarvan de roofvogels reeds een geraamte gemaakt hadden. PEPITA, het eenige wezen, hetwelk van dit vernietigde gezin overbleef, galopeerde achter FERNANDO, niet wetende welk lot haar beschoren was. Hoe verder zij zich van hare verwoeste woning verwijderde, hoe zwakker in haar bart de hoop werd om hare moeder weder te ontmoeten. Wel haast zag zij zich buiten de bosschen, in het midden der pampa, en omringd door eenen troep gewapende ru;ters, op krijg en buit belust. De ossendrijvers van GIL PEREZ en de postiljons der e8quina verlieten weldra de bende; tevreden met den roof, dien zij zich toegeëigend hadden, gingen zij elders fortuin zoeken. De tooneelen van plundering, waaraan zij hadden deelgenomen baal'den hun geen verwijt; evenmin vreesden zij voor vervolging en ontdekking. . Wie zou hen honderd mijlen van daar herkennen! Wie hen vragen, boe zij aan de fraaije shawls gekomen waren, die zij om hunne gordels gerold hadden, of waar zij de paarden hadden gekocht, die zij met zich voerden? De bende van FEllNANDO versmolt dus tot eenige vrienden. die zich aan het zwervend en misdadig leven van den gaucho mala wij dden. Op de eerste plaats, waar zij stil hielden, liet de muilezeldrijver PEPA afstijgen, het arme \\ind beefde aan alle leden en durfde de
-
117 -
Qogen niet tot hem opslaan. In het hooge gras gezeten, dal haar halverwege verborg, het gelaat mel beide handen bedekt, bleef zij onbewegelijk zwijgen, terwijl de ruiters afstegen en de legerplaats gereed maakten. FERNANDO naderde haar "PEPITA!" zeide hij, "ik en de brave lieden, die mij vergezellen, hebben eene harde broodwinning; onze marschen zijn lang en wij zijn niet altoos zeker, dat wij ongestoord zullen slapen. Het minste wat gij dus in de uren, dat wij halt houden voor ons kunt doen, is dat gij ons de vermoeijenissen van den afgeloopen dag en de gevaren van den volgenden zoekt te doen vergeten. Kom aan, nina, opgestaan." En terwijl het meisje langzaam zich ophief, om aan die woorden te gehoorzamen, wier zin zij niet wel begreep; deed een gaucho met een gebruind gelaat de snaren eener guitar klinken. "Zing, zing, PEPA, riep FERNANDO met een~ gebiedende stem; zing ons een dier liederen van uw land, die gij zoo goed kunt zingen!" Zij kende el' velen, maar schaamte en droefheid beletten haar het minste geluid voort te brengen. De gaucho tokkelde steeds de snaren, en FEItNANDO riep haar met woedende blikken nogmaals toe: "Zing dan, PEPA
!"
De coupletten, diA het meisje .zich zocht te herinneren, en die in haar verward brein zich in bonte mengeling vel'drongen, kwamen eindelijk te voorschijn, als hel water een er blon , dat zich een weg baant door de rots. Hijgende van aandoening, met nedergeslagene oogen, hief zij eene treurige en zachlklinkende romance aan, hare stem, die eerst beefde, werd langzamerhand helderder fln krachtiger. Deze klagende melodie lenigde hare smart, even alsof zij een' stroom van tt'anen gestort had. Door haar gezang aangetrokl,en, stonden al de gaucho's om haar heen; zij bogen de hoofden en luisterden zwijgend, op hunne sabels steunende. Hunne gezigten, verweerd door de wind der pampa en gebronsd door de zon , ver. loren een weinig hunne gewone ongevoeligheid, .het was, als of de verharde zielen dier mannen, zonder het te welen, eenig mededooging met het meisje gevoelden. Met de armen luuiselings, den spitsen hoed met smalle randen in de oogen gedrukl, liep FERNANDO voor PEPITA heen en weder; hij deed zijn best, dat zijne sporen
VIII.
12
-
178 --
niet klon\{en en om het minst mogelijl{e gedruisch te maken. Eene buitenge\vone ontroering, die hij niet kon onderdrul,ken, was op zijn gelaat te lezen. Genoot hij het zoet der wraak? Was het beo rouw, dat in hem ontwaakte? Misschien streden die beide tegen overgestelde gevoelens in dit oogenblik in de ziel des gaucho's. Plotseling bleef hij staan en gaf PEPITA een teeken om te zwijgen; vel'volgens voerde hij haar bij de hand in het midden der. legerplaats, waar de wapens en de bagaadje verzameld waren en zeide toen: "Leg u neder aan den voet mijner lans, en tracht een an· dermaal eene vrolijkel' romance te zingen dan die van heden. Wee u zoo gij ooit aan een' enl,elen mijnel' lieden eene tl'aan ontlokt. Het arme meisje ging zich op de ham' aangewezene plaats verbergen; men had haar geene andere kunnen aanwijzen, al ware zij een hond zonder meester geweest, dien het toevöl te midden dezer dwalende ruiters gevoerd had. Toen FEl\:\'A~J)O haar naderde, ver· bleekte PEPITA, eene rilling liep door hare leden; maar de gaucllO wierp eenen onverschilligen blik op haar en scheen te willen zeggen: "Ik heb u te veel vernederd om u niet te haten." Zoo voerde hij haar met zich mede op zijne logt en door de pampa, Overal waar zij voorbij kwam, öls tot een fees!. getooid, FEBNANDO wilde het zoo noemde men haar de vrouw van den gaucho mala. De bleekheid van haal' gelaat, de uitdrukking van droefheid, die over haar geheel voorkomen verspreid lag, waren in zonderlinge tegenspraak met dit uitgezocht toilet, maar dit toilet verloor weldra zijnen luister en verwelkte even als zij , die hel droeg. Wanneer de muilezeldrijver , na het bedrijven van roof en plundering. in zijne sombere gemoedsgesteldheid verviel, dwong hij het meisje op de guitar te spelen en voor hem te dansen. En toch gaf hem die langdurige wraalwefening het genoegen niet, dat hij zich daar· van had voorgesteld. PEPA verkwijnde van dag tot dag hoe lange[ hoe meer. Wanneer FEl\NANDO haar zoo dof, zoo ter nedergeslagen zag, herinnerde hij zich onwillekeurig, dat hij haar bloeijend en schoon gekend, dat hij haar bemind had. Om deze herinnering te verdrijven, zocht hij haar nog meer te vernederen; hij dwong haar zijne sporen te onlgespen , hel vuur in de legerplaats aan te teg-
-
179-
gen, zijne medgezellen te bedienen. Deze gewenden zich PEPITA. met verachting te behandelen; het medelijden, dat zij hen had ingeboezemd, was spoedig verdwenen. Het vermaakte hen, als de jonge gevangene haar gelaat met hare handen bedekte, om hunne verachtende en onbeschofte blikken niet te zien, of als zij' van schaamte weende, bij het hooren hunner zedelooze scherts. Het Ie. ven van PEPITA. was dus, wat FERNANDO gewild had, dat het zoude zijn, eene lange en wreede straf. Hare taak was het, de vreugde bij de bandieten te onderhouden, een glimlach te brengen op de lippen, die zich bijna altijd openden, om haar te beleedigel1. Zij verlangde naar den dood, dikwijls bekroop haar de lust, om den toorn des onverzoenelijken gaucho' 8 te trotseren, om hem tot woede te hitsen, opdat hij haar mogt dooden; maar hare beschroomdheid won het op hare wanhoop. Verscheidene malen had de kans tot ontvlugten zich reeds aangeboden; des nachts, wanneer de ruiters, van een' langen togt vermoeid, allen slit:pen, tot zelfs de schild. wachten, die moesten waken, zou zij de legerplaats hebben kunnen vel'laten, maar waarheen zou zij gaan? Zelden naderde de bende eene bewoonde plaats, ten zij om daar te plunderen. Kon zij, die overal voor de vrouw van den gaucho mala doorgirsg, verwachten, dat men haar anders ontving, dan als de medepligtige aan de mis· daden van hen, wier levenswijze zij deelde. Na verscheidene maanden lang de vlakte in alle rigtingen doorsneden te hebben, besloot FEIl.NANDO, stout gemaakt door de beo haalde voordeelen en de straffeloosheid, de dorpen te naderen. Andere benden, beter ingerigt en talrijker dan de zijne, vervulden de provincie Cardova met schrik; hij wilde van de algemeene verwar· ring gebruik maken en zich in den strijd mengen, even als een kleine kaper, die met alle zeilen op tusschen de groote oorlogschepen sluipt. De militie was echter op de been. In het eerst opgeroepen om de opstandelingen, die de stad Ccwdova bedreigden, te bestrijden , was zij overwonnen geworden. De stad bleef in de magt aan de ruiters der vlakte; de militiesoldaten konden niet meer naar hunne haardsteden terugkeeren, waarvan de vijand had bezit geno. men. Zij, wie de vogelvrij verklaring voor altoos uit hun vaderland 12'"
-
180 --
verdreef, en ik behoorde tot dat getal, zagen zich gedwongen op goed geluk te vlugten , nu en dan eenige karabijnschoten wisselende met de afzonderlijke benden, die hen den weg zochten te versperren. De kompagnie, waartoe ik behoorde, verminderde van dag tot dag. Ieder begaf zich ter sluips daarheen, waar hij eene schuilplaats hoopte te vinden. Wij bleven slechts met ons twintigen over, en hadden het besluit genomen om de westelijke provinciën op te zoeken en over de Andes heen, naar Chili de wijk te nemen, twee honderd mijlen hadden wij af te leggen, eer wij de grens tusschen ons en onze vijanden hadden bereikt. Toen wij op zekeren avond de Sim'a van Cordova introkken om San Lu/s de la Punta te bereiken. bemerkten wij tusschen de rotsen den rook eener legerplaats. "Zullen ,vij die legerplaats gaan bespieden?" vroeg ik den officier, die ons aanvoerde. - "Het zijn gaucho's zeide deze; de duisternis zal spoedig vallen; wij zullen onhemerkt hen voorbij komen. Die plunderaars houden niet van vech. ten, als er niets te kapen valt." En wij gingen in stilte voort. Bij het schijnsel van hun vuur, bespeurden wij een twaalftal ruiters, die op hunne zadels op den grond zaten; zij hadden in het midden hunner legerplaats hunne lansen in een bundel gezet en zagen naaI' den dans eener vrouw, wier gelaat op den helderen vlam van hun vuur scherp afstnk. Zij hoorden ons niet komen; wij gingen langzaam voort, in de eene hand een pistool, in de andere de l\arabijn. Reeds waren wij de legerplaats der gaucho's onbemerkt langs geslopen; reeds verzamelden wij onze paarden, om ze in galop' te zetten en zoo spoedig mogelijk die gevaarlijke nabuurschap te ontwijken. Want waarom zouden wij strijden? Onze zaak was ver· loren; er bleef ons niets over, dan in ballingschap te gaan. Wij gingen ons dus van den vijand verwijderen, toen een jong militiesoldaat , die tot de achterhoede behoorde, onvoorzigtiglijk zijn geweer op da groep der ruiters loste. Gij hadt eens moeten zien, hoe, op dit ~eweerschot, de gaucho's naar hunne wapens vlogen, te paard sprongen en een oogenblik bleven staan, om te weten, van welken kant het gevaar kwam. Onze officier hief oogenblikl\elijli een' luiden kreet aan, waarop wij allen antwoorden. Door
-
181 -
de echo's vergroot, scheen deze kreet een grool krijgsgeschreellw, en hij vervulde de gauoho's met schrik. Terwijl deze aarzelden aanvallenderwijze te handelen en hun klein getal bij dit onver· wachte gevaar hen met vrees vervulde, trokken wij hunne legerplaats om. De vijand loste op ons in de duisternis een half dozijn kara. bijnen , zonder iemand der onzen te wonden; zij , die slechts lansen voerden, gingen op de vlugt; hel overige der bende, door de vlug. telingen medegesleept, trok terug, en de geweerschoten, die wij op hen losten, op het geluid van den stap hunner paarden af, dreven hen geheel uiteen. Eenigen vielen, maar wij hielden ons niet op. om de dooden te lellen. Deze nultelooze overwinning kon onze vlugt verraden; de beste partij, die wij konden kiezen, was ons midden in de bergwegen te werpen en in het vervolg· iedere dergelijke ontmoeting te ontwijken. Gedurende het gevecht was de vrouw, die wij eenige oogenblik. ken te voren bij hel schijnsel van het vuur hadden zien dansen. verdwenen. Wij dachten niet meer aan haar. Plotseling, terwijl w~i onze gelederen weder vormden, sluipt eene schaduw voorbij de spits onzer kolom. "Wie daar?" ~roep de officier, en snel laadden wij wedel' onze geweren, "Werda?" herhaalde de officier, met zijne sabel de struiken langs het voetpad onderzoekende. Wij luisteren (jllen in stilte en hooren eindelijk een klagend. door snikken afgebroken, gekerm: - Dat is een gekwetste," zeide de brigadier. Des te erger voor hem. Wij hebben geen' wondheeler bij ons, om hen te verbinden, die onze kogels getroffen hebben. - SenoJ'es ," riep eindelijk he't geheimzinnige wezen, dat zich in de duisternis verborg, "heb medelijden met mij, red mij! Hij is dood, ik ben vrij! 0, mijne moeder, mijne moeder !" De officier was afgestegen; hij voelde om zijne hals de bcide armen van een meisje, dat zich aan hem vastklemde, de woorden herhalende: "Red mij, bij is dood !"- Wij hadden halt gemaakt. "Het is de balayrina, zeiden de soldaten; zij houdl ons op, om de haren den tijd te geven, om terug te keeren. Zij is de vrouw van den gaudlO malo!
182 -
Ik ben PEPA FLORES, flep de onbekende levendig, "de doch. ter van dona VENTURA van de esquina! 0, "Senol'es, gij zijt eerlijke lieden, gij! Nooit, nooit ben ik de vrouw van FERNANDO geweest! Is er dan niemand onder u, die dona VllliTUlU heeft gekend?" Terwijl PEPA dit zeide, herinnerde ik mij het geluid harer stem. - Zij spreekt de waarheid! riep ik; ik sta voor haar in! kom, PEPITA., gij hebt niets van ons te vreezen. Het arme kind was zoo zwak en zoo ontroerd, dat wij eenige mijJen van daar halt moesten houden, om haar eenige rust te geven.
IV. FERNANDO was in het gevecht gesneuveld; misschien had ik zelf wel dien kleinen muilezeldrijver gedood, ?ie een vreesselijke bandiet was geworden, en was het mijne hand, die PE:PITA bevrijdde. Het toeval had mij dus misschien tot een held gemaakt. Door medelijden gedreven, had ik het meisje onder mijne bescherming genomen, en die edelmoedigheid veroorzaakte mij eene zekere verlegenheid. Toen PEPITA hoorde, dat zij geene moeder meer had ik zelf had haar die noodlottige t~jding moeten mededeelen) die zich door het land verspreid had stortte zij eenen vloed van tranen en smeekte mij, dat ik haar met mij zoude nemen. Als vlugteling en banneling, die ik was, had ik genoeg met mijne eigene redding te doen; maar hoe konde ik wederstand bieden aan het smeeken eener weeze, die op de aarde geene bloedverwanten of vrienden meer had? Zoo lang de kompagnie militie soldaten bijeen bleef, hinderde PEPlT A mij weinig; ieder mijner l\ameraden was voor haar een wapenbroeder. Wij nI/men allen deel in hare ongelukken; zij scheen te meer ons medelijden waardig te zijn, daar wij zeI ven ons in treurige omstandigheden bevonden en buiten staat waren haar eene vollwmene veiligheid te verzekeren. Uit, eepe legerplaats van bandieten was zij gevallen te midden van een hand\'ol overwonnen soldaten, verbannen burgers. Zij scheen el' geen acht op te geven en vergezelde ons te paard. Zij was niet meer de zorgelooze PEPITA met die zachte en ingetogene blil,ken die scheen te sluimeren onder de vleugelen hare moeder, zij toonde zich levendig, vlug, moedig,
.- 183 en deed \'ooral haar best, mij op geenerlei wijze tot last te zijn, verre van daar; wanneer \\-ij rust hielden, overlaadde zij mij met voorkomenheden , met duizend kleine zorgen, die mij diep troffen. Zij noemde mij haren bevrijder, haren redder, en il, zeide tot mij zelven. "MATEO, gij zult haar niet verlaten; dat zou eene laaghartigheid zijn." Eindelijk kwamen wij uit de provincie Cordova en op de grenzen van de provincie San Luis ge[wmen, moesten wij van elkandel' schei. den. Wanneel' wij gezamenlijk het gebied een er naburige provincie betraden, haddan wij het dubbele gevaar geloopen van als muiters behandeld of als roovers vervolgd te worden. Wij. zeiden elkander vaan,el , onder het wenschen van alles goeds; mijne kameraden ver· wijderden zich, en ik bleef met PEPA alleen. Mijn eerste denkbeeld was haat' te San Luis te laten onder de bescherming van de eene of andere achtenswaardige duëgna; maar toen ik haar het voorstel daartoe deed, starlte zij zooveel tranen, dat ik mij ontroerd ge· voelde en toegaf. Dien dag begreep il" dat zij noch FERNANDO noch GIL PEREZ ooit bemind had. Misschien had zij de vleijerijen in ernst opgenomen, die ik haar voorheen over haar bevallig zingen gezegd had; misschien ook gevoelde zij behoefte om iemand te beminnen, na zoo langen tijd verdrukt en genoodzaakt te zijn geweest, om slechts haat te gevoelen jegens hen, wier levenswijze zij gedwongen gedeeld had. Zij had geene bloedverwanten meer overig, het toeval had mij op haren weg gevoerd in eene omstandigheid, waarin ik haar eenige en laatste steun werd; zij begon genegenheid VOOI' mij te gevoelen. Hare oplettendheden jegens mij verdubbelden met ell,en dag; zij waakte bij mij gedurende mijnen slaap, minder als eene toegenegene gezellin dan als eene getrouwe slavin; in een woord, zij zelle zonder hel te bemerken, het zwervend leven voort, waartoe de woestheid van FmNANDo haar gedoemd had, met dat onderscheid, dat zij het nu vrijwillig deed. Toen ik eenmaal het gebied mUner provincie verlaten had. kon ik , zonder al te groot gevaar te loop en , met kleine dagreizen mij naar jJlendoza begeven, ten einde de Ades over te trekken. Ik had tijds genoeg; de omwenteling, die mU uil C01'dova dreef, was nog niet overgewaaid tot de landen die aan den voet der COl'diltert.l lig-
-
184 -
gen. Wij hielden nachtverblijf in de posthuizen , men ontving OM daar gewoonlijk met vrij veel deelneming. PliPI'f.\. ging door voor mijne zuster, en dien naam gaf ik inderdaad uit den grond van mijn hart aan het arme kind, want il. had wel mededoogen genoeg met haal', om haar deelgenoote te doen zijn van mijn zwervend leven en mij voor haar op te offeren; maar haar beminnen ..• ik kan zweren, dat dit het geval niet was. Te lJfendoza herhaalde ik het haar reeds eenmaal te San Luis gedane aanbod, om haar aan eene bemiddelde familie toe te vertrouwen, die voor haar zorgen zoude als voor een aangenomen kind; zij brak in snikken uit, zij wierp zich voor mij neder en zeide: "MATEO, indien gij mij verlaat zal ik daar sterven, op het afdruksel uwer voeten!" Ik weet wel dat men zulke woorden niet ernstig mpet opnemen; maar men heeft toch geen moed om zulk een arm schepseltje, dat zich zoo onderworpen en zoo verknocht toont, tot het uiterste te drijven. Te Mendoza voegden zich weder eenige mUner vrienden bij mij , die, even als ik, Chili wilden zoeken te bereil,en. In tijden van burgeroorlog is het voor hem, die tot de overwonnene partij beo hoort, het veiligste, zijn vaderland te verlaten. Het jaargetijde was vrij verre gevorderd; de sneeuw maakte den overtogt gevaarlijk en vooral moeijelijk. Mijne vrienden vermaanden PEPITA om tot aan de lente te lJlendoza te blijven; zij was immers zeker ons te Sant Jago weder te vinden? "Neen, neen, antwoordde zij, wie zou voor ~1ATEO zorg dragen in het gebergte? Zij hield zich zelfs ijverig met de toebereidselen tot ons vertrek bezig. Chili en deszefs paradijsvalei, Valparaiso, kwamen ons, en vooral PEPITA voor, als het beloofde land, dat wij met allen spoed moesten trachten te bereiken, om daar onze rampen te vergeten en van onze vermoeijenissen uit te rusten. Wij vertrokken eindelijk, voorzien van dekens en schapenvachten, om ons tegen de koude te beschutten; onze wapens lieten wij als een en nulteloozen last achter: wij behoefden ons voortaan slechts tegen de gestrengheid van den winter te verdedigen. Alles ging goed tot dat wij oe sneeuwsireek bereikten; maar dMr war.htten ons nieuwe beproevingen. Wij moesten onze paarden ver. laten en Ie voel die reusachtige bergen, van argronden en storthe-
-
185 -
ken doorsneden en bijna tot den voet toe met ijs bedekt bestijgen; daarbij op onze schouders zakken met eetwaren en anderen noodigen voorraad voortslepen. Wij allen wikkelden bontwerk om onze beenen en bonden zakdoeken om de ooren. Behalve onzen voorraad, die wel twintig ponden woog, droegen en sleepten wij onze zadels en teugels mede; men zou ons voor ruiters aangezien hebben, die hunne paarden verloren tebbende, door het gros des legers waren achtergelaten , en die van verre volgden, gebogen onder den last van den behaalden buit. PEPITA, gelaat en hals met een grooten shawl omwikkeld, stapte moedig aan mijne zijde voort, zonder zich over vermoeijenis te beklagen. Walmeer wij eene steile, met sneeuw bedekte rots moesten bestijgen, liep zij lagchende voor ons uit, en op den top gekomen; klom zij met snelle schreden naar beneden, als eene geit van den een en steen op den anderen springende, of wij al zeiden, dat zij hare krachten moest ontzien, het baatle niets; zij had gezworen, het eerst de valeijen van Chili te ontdeh:ken. Gedurende drie dagen trokken wij op deze wijze voort. Twintig malen vielen wij op de door de vorst hard gewordene sneeuw, twintig malen liepen wij gevaar in afgronden te slorten, die zich onder onze voeten openden en in wier diepte wij onder bruggen van ijs geweldige bergstroomen hoorden bruizen. De eenige levende wezens, die zich aan onze oogen vertoonden, ,varen groote Con· dors, die treurig over deze sombere woeslijnen zweefden en zich op de bergtoppen, met eeuwig ijs bedekt, nederzelte n, om ons te zien voorbijgaan. Eindelijk bereikten wij den voet der Cumb1'e, den laatsten bergtop, dien wij moesten bestijgen, eer wij afdaalden naar een zachter ldimaat en het zoo vurig verlangde Chili bereikten. Er woei een ijskoude wind; sneeuwvlagen dwarrelden om ons' heen; het werd twijfelachtig of wij den volgenden dag de beklimming der Cumbre zouden kunnen ten einde brengen. Wij sloegen reeds vroeg ons leger op in de kleine hut, die den treurigen naam dl'aagt van Casucha de Calavera, de doodshoofden-hut. Om onze verstijfde leden nieuwe krachten geven, warmden wij den weinigen wIjn, die nog in onze ossenhoorns overig was, dronken dien en legden ons yervolgens op onze dcl\ens neder. PEPA was zoo vermoeid, dat zij
-
186-
insliep, zoo dm zij het hoofd op haren reiszak legde. Vreezende dat de scherpe nachtkoude haar gedurende haren slaap zou hinderen, wierp ih; zachtjens mijn' poncho over hare voeten; hoe dikwijls had zij mij niet eene zoódanige dienst bewezen! Om middernacht ging een mijner vrienden naar builen om het weder te onderzoeken. De wind was even hevig, maar het sneeuwde niet; de sterren flonkerden. Wij beraadslaagden of wij terstond zouden vertrekken of den dag afwachten. De weerkaatsing der zon op de sneeuw had zoodanig onze oogen aangedaan, dat wij besloten hadden in de duisternis voort te trekken, zoodra de weg ~een we· zentlijk gevaal' aanbood. Het kwam ons voor dat wij zonder gevaar te midden der duisternis die steilte zouden kunnen beklimmen, die wel is waar bijna loodregt was, maar geene afgronden verborg. Ons verlangen, om de grenzen over te lrel,ken en den voet op de Cumbre te zetten, die de grensscheiding uitmaakt tusschen de Argeutijnsche provinciën en Chili, overwon de voorzigtigheid. Men gaf het teeken tot vertrek. Binnen weinige minuten waren wij op de b~en, PEPITA ontwaakte, rolde hare dekens op en wierp ze op den rug boven haren ldeinen reiszak. Ik bespeurde dat hare voeten gezwollen waren en dat zij wat moeijelijk liep. "Dat is niets, antwoordde zij met een glimlach. De reis loopt ten einde; ik zal spoedig uitrusten!" En zij begon vlug voort te loopen, om mij te bewijzen, dat zij kracbt genoeg bad, m~j te volgen. Wij begonnen op te klimmen; een dikke mist, door den wind voortgejaagd, omgaf ons weldra. W~j zagen de sterren niet meer; alles was om ons been, als een doodsldeed, hemel, aarde en bergen. Deze digte nevel, die bij vlagen op ons viel, benaauwde onze borst; langzamerhand veranderde hij in een' ijskouden regen, die ons in bet gezigt zweepte en onze buid als met naaldepunten prikte. In dof stilzwijgen gingen wij voort, op onze stokken ge· kromd en tusschen beiden van elleboog en knie gebruik makende. Ik was zoo vermoeid ~ dat ik meende te droomen ; bet gevoel was uit mijn ligcbilam gewel,en, ik had zware boofdpijn. Eenige schreden van mij af hoorde ik de sneeuw zacht kral,en onder de voeten van PEPITA, die ik, als mijne schaduw, digt bij mij zag gaan. De
-
187 -
fijne regen, die ons kwelde, verdikte weldra tot sneeuw; naarmate wij hooger stegen, viel zij digter, omhulde ons in hare vlol\ken en dwarrelde met toenemende hevigheid; zij hoopte zich met zulk eene snelheid om ons op, dat zij dengeen dreigde te begraven, wien de vermoeidheid mag! dwingen stil te staan. Er was geen middel meer, om den weg te herkennen, ondanks mijne pogingen om de regtelijn te volgen, voelde ik, dat ik nu links, dan regts afweek; een onbepaald gevoel zeide mij, dat ik naar de willekeur van den storm voortdwaalde als een schip zonder roer. Oogenblikkelijk dacht ik er aan, om PEPITA te roepen, maar ik hoorde noch hare stem noch die mijner reismakkers: wij waren verspreid. Het is niet zelden, dat een verdwaald reiziger door zijn boos gesternte den juist tegenovergestelden weg wordt ingedreven van dien hij had moeten inslaan. Door den stormwind gejaagd, verkleumd door de doordringende koude, die in deze zoo hoog gelegene streken heerschte , liep ik op goed geluk voort, gedurende hoevele uren'? weet ik niet. Toen de dag aanbrak, hield de storm op, de lucht werd helder. Ik bevond mij in het midden eener diepe engte, die vol sneeuw lag; vooruit zag ik niets dan ijsbergen, de een op den ander, gestapeld. Links en regts van mij openden zich andere onafzienbare valeijen, allen op elkander gelijkende. Wat was el' van mijne reisgezellen, wat van Pf:PA geworden'? De krachten begonnen mij te begeven, ik had vele moeite om mij naar eenen grot voort te slepen, die door eene vooruitspringende rots gevormd werd, en door de vermoeijenis overmand, zonk ik in een' verdoovenden slaap. Gelijk ik later vernam, hadden mijne reisgenooten, gelukkiger dan ik, zich op de helling der Cumbl'e lwnnen staande houden. Toen het bedaren van den storm hun vergunde naar ellmnder om te zien, hadden zij elkander teekens gegeven en zich op den top des bergs verzameld. PEPA had zich weldra bij hen gevoegd, hare lippen en handen waren door de koude gespleten, hare beenen weigerden baar langer te dragen. Toen zij bij onze reisgezellen gekomen was, had zij terstond gevraagd: "Waar is MATEO '?" Niemand had haar geantwoord. "Waar is MATEO'? Waal' is bij '? •• Verloren niet waar? Verdwaald in de sneeuw?. Gij zult hem loch daar niet
-
188 _.
laten omkomen, gij, zijne reismakkers zijne vrienden! Laten wij hem gaan zoeken!" En zij was vooruitgesneld met zulke vaste schreden, dal de overigen, beschaamd dat de moed van een meisje den hun-
nen overtrof, haar allen volgden. Reeds lang had men mij gezocht zonder hoop mij te zullen VID· den. Nadat zij in alle rigtingen de diepe engten doorkruisd hadden, die zich voor hen openden, hadden zij de gewisheid .verkregen, dat hunne pogingen geheel vruchteloos waren; zij hielden het voor zeker, dat ik onder een en sneeuwval was omgekomen PEPA alleen wilde de hoop niet opgeven ,om mij te ontdekl\en; esperaba despel'ada! Zij hoopte zonder hoop! Naar alle kanten hare blikken zoo scherp mogelijk rigtende, ontdekt zij de soort van spelonk, waar ik eene toevlugt gezocht had; het komt haar voor, dat zij eene menschelijke gedaante ziet onder die rots, door de natuur uitgehold om den verdwaalden reiziger ten schuilplaats te strekken. Zonder een woord te spreken snelt zij in eene regte lijn naar het punt heen, dat haar tot zich Irekt. Zij loopt zoo snel zij kan; de sneeuw zakte onder ,hare schreden, maar zij weet er zieh uit los te maken en loopt weder voort, ondanks de waarschuwingen mijner vrienden, die haar terug roepen. In plaats \'an te an.twoorden, geeft zij hun een leeken de valei om te loopen en wijst hen met den vinger de rots, die zij hel koste wat het wille, zoekt te bereiken. De mannen, die haar volgden, waren weldra bij mij, zij verwarmen mij de handen, wrijven mijn aangezigt met eenige druppels brandewijn, zetten mij op de been en. Ik open de oogen, en sluit ze weder, het licht der opkomende zon verblindde mij. In dat oogenblik hoor ik een' noodkreet, die mij uit mijne verdooving ruld. Het was PEPA'S slem. Zij was onvoorzigtiglijk boven een' afgrond gekomen, dien des nachts de gevallen sneeuw aan onze blikl,en onttrok. Op het punt van in den afgrond te zinken, voelt zij hoe de dikke maar zoo onsterke sneeuwlaag onder. het gewigt van haar ligchaam medegeeft en zakt. Ik vlieg heen, om haar bij Ie staan. .. De versche sneeuw, die
189 van schrik een slap terug. Een Condor, lood regt uit de lucht neêrgedaald, raakte met zijne reusachtige vleugels bijna het gelaat van PEPA, zij werd bevreesd; om zich aan de klaauwen van den grooten roofvogel te ontl1'ekken, hurkte zij neder, maalde eene beweging om zich onder de sneeuw te verbergen, en kwam niet weder te voorschijn. Wij stonden eenige oogenblikken van schrik en droefheid als versteend, de oogen gevestigd op de plek , waar het meisje was verzonken; wij zagen niets meer dan de zon, die deze sneeuwwoeslijn deed glinsteren. Ik was gered; maar mijne redding was de oorzaak van PIlPA'S dood .. ." Toen MAT EO Zijn verhaal eindigde, zuchtte hij zwaar en sloeg de oogen naar de besneeuwde toppen der Andes. - Wees openhartig! zeide ik i bel,en, met de hand op het hart, dat gij liefde voor PEPA begon te voelen, en dat gij haar hebt beweend. - Ik wil het niet ontkennen, antwoordde MATEO; toen de bloei. jende valeijen der provincie Aconcagua zich aan mijne oogen vertoonden, betreurde ik het diep, dat het arme meisje zich niet meer aan mijne zijde bevond... Mijn hart was beklemd. Zij zou in de versterkende lucht dier zachte streken zoo spoedig hare schoonheid teruggekregen hebben. Evenwel heb ik mij niets te verwijten, ten zij misschien, dat ik mij eertijds hield, alsof ik haar beminde, als ik bij hare moeder, bij de eSfjuina, vertoefde; maar, mijn vriend, elk heeft zijne gebreken. Tot mijn ongeluk zoek ik steeds alle vrouwen, die ilt ontmoet, te behagen, en dat is een groot gebrek in een land als het onze, waar maar al te vaak het spreek~ woord bevestigd wordt: "Men moet met de liefde niet spelen."
Het eerste porcelein werd uit Uhina en· Japan naar Europa ge. hragt. Gewoon aardewerk, somtijds van zeer fijne hoedanigheid wordt in Canton, Fokien en verscheidene andere provinciën van China vervaardigd. Het verdient echter opmerking, dat het eigenlijke schoone porcelein, hetwelk naar Europa gevoerd wordt, alleen in de stad lî.ïngte-Sing in de provincie Kyangsi gemaakt wordt. Daar ter plaatse en in den omtrek telt men 4--500 porceleinovens , waarbij, naar men zegt, bijna eene millioen menschen bezigheid vinden. Allerlei soort "an voorwerpen worden, van porcelein vervaardigd; het zal genoeg zijn den beroemden porceleinen toren bij de stad Nan. kin te noemen, waarvan wij hier eene afbeelding bijvoegen. Even. wel is niet alles aan dien toren van porcelein.' Het Japansche porcelein is, volgens l\!AC-CULI,OCH, van mindere hoedanigheid dan het Chinesche; er wordt zeer weinig van naar Europa gehragt en enkel als bijzonderheid. Toen de invoer van porcelein in Europa eenmaal begonnen was, veroorzaakt zijne schoonheid eene sterke navraag, als sieraad loor de huizen en tafels der rijken. De naijver der Europesche kunstenaars en werklieden werd daardoor opgewekt. Men kon echter weinige bijzonderheden nopens de wijze, waarop het Chinesche porcelein vervaardigd werd, verl,rijgen tot omstreeks hel hegin der vorige eeuw toen een Fransch Jesuit in China, die gelegenheid gevonden had, meer naauwkeurige inlichtingen te verkrGgen, die mededeelde. Weldra begon men zich ook in Europa op hel vervaardigen van dit schoone artikel van nijverheid toe te leggen, en wel het eerst te lJleissen, bij Dresden in Saksen. Deze fabriek van staatswege gedre.
8"-1 ,--,
-
191 -
ven, overtreft, wat de dUUI'zaambeid en witheid i,arer voortbrengselen befreft, zelfs die te Weenen, Berlijn en llunchen, welke alle drie mede voor rekening der onderscheidene rijken gedreven worden, en heerlijke kunststul,ken leveren. In de lmnst van schilderwerk en vergulding wedijveren zij met elkander. Onder de Fransche porcelein fabrieken, bekleedt die te SéDl'eS , bij Parijs, welke voor rekening van den staat gedreven wordt, den hoogsten rang. Het porcelein van Sèvl'es wordt met opzigt tot smaakvolle vormen en schilderwerk door zeer velen voor het schoonste gehouden, hetwelk ergens vervaardigd wordt. Ook Engeland, Spanje, Italië en Nederland hadden of hebben nog porceleinfabrieken , die soms voortreffelijke waar leveren. In het Chineesch heet het porcelein tse-ki; door de Portugezen, die het eerst naar Europa bragten, verkreeg het zijnen naam van het woord porcella, hetwelk een beker beteekent ; waarschijnlijk hadden de eerst meoegebragte voorwerpen dien vorm. Dal. de beroemde vasa mUl'rhina, of murrhinische vazen, waar· van in de Romeinsche geschiedenis melding gemaakt wordt, uit echt. porcelein bestonden, wordt door sommige geleerden verzekerd, door andere betwist. PO~IPEJUS bragt ze het eerst, 64 jaren voor onze tijdrekening uit het Oosten naar Rome. Zij werden met ontzettende pr~jzen betaald. Volgens de gewone uitlegging betaalde NERO voor eenen eenigen zoodanigen drinkbekel' zeven tonnen gouds. Zeker is het, dat AUGUSTUS, uit den rijken buil van Alexandrië voor zlJn aandeel eene zoodanige vaas koos.
In het jaar 1806 en nog vroeger was het in Duitschland eene algemeene gewoonte geworden, om wanneer NAPOLEON eene stad of een stadje doortrok, hem met eene menigte eerbewijzingen te ont· vangen. _ Dat de manier, waarop dit in sommige kleine stadjes, die hunne grooterezusters in niets wilden toegeven, geschiedde, som·
t~ds
192-
heel grappig was en den ernstigsten mensch hartelijk deed lag. eben, zal wel geene verzekering beboeven. Het volgende strekke tot een proefje. NAPOLEON trok op zekeren middag een stadje binnen , waar de buro gerij op eene brug cene eerepoort van dennentakken had opgerigt, die met papieren bloemen en bonte linten versierd was. Onder de eerepoort stond de burgemeester met verscheidene Ie. den van den raad in bruine mantels van zeer verschillende schakering en van even verschillenden ouderdom. Hun hoofd.sieraad bestond uit gl'oote driekante hoeden van gelijke hoedanigheid als de mantels. De burgemeester, een lang mager man met eene zeer lange staart, die NAPOLEON zoo als bij, later verzekerde, bijna zijne deftigheid had doen verliezen, hield cene aanspraak, terwijl eene troep muzijkanlen op een boven de eerepoorl geplaatste stellaadje bet koor: - Nun danket Alle Gatt" met pauken en trompetten met zulk afschuwelijk gedruiseh speelde, dat de naaste buurman van den burgemeester, en nog veel minder NAPOLEON, die wat verder van bern af stilbield, een enkel woord van zijne aanspraak kon verstaan. Toen 's burgemeesters rede, zoo het scheen, ten einde was en de muzijk eene kleine pauze maakte bedankte NAPOLEON voor deze op. merkzaamheid; zeide bet stedelijk bestuur eenige beleefdheden, ter· wijl hij zijn lagehen naauwelijks kon bedwingen en reed nu naar de stad, die nog honderd schreden verder lag. Bij zijne vel'\vijdering hieven de muzijkanten op de eerepoort de melodie van het bekende lied aan; - gij zijt de beste broeder ook niet; hetwelk zij met met eenige bijzonder slecht uitgevoerde variatien besloten. De generaal RAPP een Elzasser, die aan de zijde des keizers reed en deze melodie zeer goed kende, begon luidkeels te lagehen. De keizer vroeg hem naar de oorzaak daarvan. De generaal maakte hem daarmede bekend en zocht hem de beteekenis van dat lied zoo goed mogelijk te verklaren. NAPOI.EüN lachte hartelijk en zeide tot RAPP: - Nu ik moet bekennen, uwe landslieden, de Duitsehers , zijn toch de openhartigste menschen van de wereld. Later moest RAPP hem die melodie meer dan eens voorfluiten , cn als NAPOLEON in eene goede luim was, zong of floot hij die vrolijk na.
Hoe in gedachten dus verzonken, Aanminnige, op uw echtfeest ? Doet De krans dien we in uw hand zien pronken, Die rijzen in 't ontroerd gemoed? Herden\d gij dien voorbij gevaren En blijden tijd, toen ge, ook den krans Van rozen in de zijden haren, Met uw vriendinnen ging ten dans '? Toen hij zoo vele schoone bloemen Gij, in dien liefelijken kring U als de schoonste hoorde roemen Door d' opgetogen jongeling? Daar waar uw schuldelooze zinnen De vreugd alleen behagen mog!, Sloop liefde in 't eind uw boezem hinnen Voor hem, die lang uw liefde al zocht. Een blik een enkele druk der handen • Te midden van den vluggen dans, Sloot daar dien zoetsten aller handen. Gedenkt gij aan dat uurtje thans? Doch mooglijk voegt bij 't zoet herdenken Aan 't uur, waarin uw minnend hart Zich voor het. leven weg ging schenken, Zich een gevoel van zachte smart. Een maagd, die u mogt evenaren In deugd, in schoon gelijken mogt, Met wien, sints uwe kindsche jaren, De feêrste vriendschapsband omvlocht, Ook zij zou, met den uitverkoren
VIII.
13
-
194-
Haars harlen, voor hel echlaltaar , Elkaàr den eed del' trouw doen hooren • met u. Wat werd van haar '1 GelUk Ach! vruchteloos waren uw gebeden, De dood heeft haat' aan u ontroofd. Gij zaagt het lijkIdeed om haar leden, Den lijkkrans om 't vermagerd hoofd. Dat was de bruidkrans , die haar wachtte 7 En nu ge uw eigen bruidkrans ziet, Is 't die weemoedige gedachte, Waardoor een traan in 't oog u schiet. Doch tevens zoekt gij, biddend, hopend, Niet onbeklemd, maar niet bevreesd, Op 't lot, dat u. de toekomst opent, Een blik Ie werpen in den geest. Wat zal 't u biên'1 0, 't zij al 't goede, Wat zelfopoffering, liefde en trouw Eens mans, noo~t weiflend, nimmer moede 7 Kan schenken aan de dierbre vrouw. 0, moog al de onwaardeerbre zegen, Die op een nOoit berouwden echt, Van Gods genade ooit werd verkregen; Door Hem voor u zijn weggelegd; Verban dan; wat uw borst moog klemmen; Bij 't ~nbeke'nd maar schoon verschiet. Zie allen zich tot vreugde stemmen, Hoor, reeds verheft zich 't bruiloftsli~d. Kom, vlecht nu door de zijden haren Voor 't laatslden frissehen maagdenkrans Waar mirt in prijkt bij rozenblaren. Voor 't laatst siert hij uw schedel thans.
Een moeijelijke zandweg voerde voor de Fransche omwenteling van Landau naar Straat8burg, waar men thans over eenen heerlijken kunstweg voortrolt. Het slechtste was die Zandweg tusschen het dorp Beinheim en de vesting Fort-Louis, die op een eiland in het midden van den breeden prachtigen Rijn gebouwd is. Eene groote heide, met weinige grashalmen hedekt, en waarop slechts eene groo te kudde ganzen te zien was, liep na het nabijgelegene woud. In de schaduw van een' ouden peerenboom , den eenigen op deze wijde vlakte, bevond zich op zekeren zoelen zomeravond een zeer hijzon~ der gezelschap. Een jong officier, in de uniform van het regement Alsace-Royal , stond met over elkander geslagene armen voor een' herdersknaap, die de ganzen van zijn dorp weidde, en luisterde met een zigtbaar welgevallen naar de eenvoudig-landelijke melodiën, die ,de jongen op een zeer onvolkomen instrument deed hooren, hetwelk men in Zwitserland, Alphoren , in den Elzas echter Kuhlhoren noemt. Op het opene, edel schoon gelaat des jongen, ranl.en officiers vertoonde zich de opgeruimdheid van een regtschapen gemoed, de blos der gezondheid kleurde zijne wangen en de vrolijkste luim straalde uit zijne schoone oogen. Naast hem stond, op eenen betamelijken afstand, uithoofde van het verschil van rang, een muzijkant van hetzelfde regement, die den knaap menigmaal de melodiën voorzong, die de officier verlangde te hooren, wanneer deze het versmaadde, die zelf al fluitend aan te geven. Eenige schreden meer achterwaarts stonden de bedienden van den vrolijken heer, en zelfs de postiljon hing onachtzaam op zijn paard, zijn vierspan de vrij13'~
-
196 --
beid vergunnende om het spichtige gras uit te rukken, dat aan den kant des wegs groeide. Na ieder stuk, dat de knaap met onmiskenbare bekwaamheid uitvoerde, beloonde hem de bijval der toehoorders met een hartelijk gelach. Lang reeds hl\d dit geïmpl'oviseerde concert geduurd; reeds daalde de zon, om weldra achter de blaauwe toppen der Vogesische bergen te verd\y~jnen en nog scheen niemand aan vertrekken te denken. Daar blies eindelijk de postiljon op den boren. "Houd u maar bedaard, vriendlief ," zeide de officier lagcbend tot hem. "Wij begrijpen uw wenk heel wel. Het duurt u Ie lang. :Maar als uwe schimmels niet onbestaanbaar zijn voor de lwrte rust, die wij hun gunnen, zullen zij ons zooveel te spoediger naar het naaste station brengen en gij kunt uw lief nog kus. sen, eer hare moeder de deur sluit. Allons ! wa es niet boos op den I,leinen virtuoos. Hij doet zijne zaken goed. Laat in het bosch uw horen vrolijk schallen; daar klinkt het goed en men luistert gaarne naar u, den vrolijksten knaap op den geheel en weg. Maar thans hebben wij aan dit landelijken concert genoeg." Hij Idom in het rijtuig, nadat hij den herdersknaap eenen half zes-livres-stllk in de hand had gedrukt, en deed den muzijkant op den bok van den gemakl;:elijken reis wagen klimmen. Weldra was het rijtlli~ met voorrijders en bedienden in het bosch verdwenen en men hoorde nog slechts onduidelijk de melodie des posthorens: "Drie lelies op de heide_" De vriendelijke officier was prins !\In van Tweebruggen , overste van het infanterie regement Royale-Atsace in Fransche dienst, nog öltijd de aangebeden lieveling der EIsassers ; z~jn medgeze! was de muzijkant .MOLIGGE, die uit zijne geboorteplaats Lautel'burg van verlof naar zijn garnizoen terugkeerde, de vader van den beroemden violist, die den bijval van Franschen en Duitschers in zulk eene rijke mate verwierf. Prins l\IAX kl,am dikwijls door deze streek, om een gedeelte van zijn regement te inspecteren, dat te Landau in garnizoen lag, terwijl hij zelf met het overige en den staf te Straatsburg stond. De jonge ganzenhoeder had dit opgemerkt; nooit miste hij op zulke dagen aan den weg, om zijne nederige kunst aan te bieden, want
-
19i -
hij was zeker, een geschenk van hem te bekomen, wiens grootmoedigheid tot een spreekwoord was geworden. Hij had ditmaal den geheclen namiddug onder den boom doorgebragt , en men zou denken, dat de voor hem zoo rijke gift hem in de beste luim had moeten brengen; en toch zag h~j angstig naar het ondergaan der zon, \"vreef zich verlegen over het voorhoofd, wierp den horen over den rug, trok eene korte bijl uit zijnen lijfgordel en begaf zich naar het digtbijgelegene boseb, aan zUnen hond alleen de hoede zijner waggelende kudde overlatende. In alle straten der zindelijke, fraaije stad Straatsburg wemelde het, gelijk gewoonlijk des zondags, van fraai gekleede menschen. Hel was bijna tien uur des voormiddags en bij de hooge personaadjen was het nog geen dag. In het hotel van den prins op het Hroglie was nog alles stil. Driemuien reeds had de Zwitser eenen lastigen knaap afgewezen, die volstrekt bij den overste wilde toegelaten worden en nu ten vierden male, met de tranen in de oogen daarom verzocht. - Wat wilt gij dan toch bij den prins doen? vroeg een onderofficier, die juist den trap aflnvam, en de smeekende woorden des jongelings gehoord had. De buitengewone grootte, de reusachtige gestalte, de evenredige ligchaamsbouw , hel schoone gelaat des bloeijenden mans, zijne natuurlijke fatsoenlijkheid maalden hem tot den schoonsten soldaat van het geheele Fransche leger. - Ik heb een verzoek, antwoordde de knaap stoutmoedig. De Prins kent mij zeer goed - en zeke( neemt hij het niet kwalijk want mijn leven hangt er van af, dat ik hem spreek. Och, mijnheer l\IUSSLER, wees toch zoo goed en help mij! Gij zijt loch zeker zoo hard niet als die heer met den breeden bandelier. Niet waar, mijnheer l\IUSSLER, gij zult wel zoo goed willen zijn? - Drommelschc jongen! hoe weet gij m;jn naam? - Wel,. ik vroeg de schildwacht daarnaar, juist loen gij het huis inging!, omdat ik van mijn leven zulk een knap man nog niet gezien heb, als gij zijt, heer sergeant. HOOr( gU hem wel, BALTHASAR ? Het is een potsierlijke lwaap!
-
HIS-
Nu, als de prins te spreken is, zal ik u aandienen. Wacht eens! Zeg, BALTHASAR , vindt gij niet, dat de bengel een paar fraaije oogen heeft? - Ja. Op het land gedijt het goed ! Wie zijt gij toch? - Ik ben de ganzenhoeder van Beinheim; ik heb mijn horen ook medegebragt , omdat de prins mij zoo gaarne daarop hoort spelen. - Zoo, zijt gij het? Dat is iets anders. Toen de Prins heden morgen opstond lachtte hij nog van harte om u én zeide tot zijnen adjudant: - "Gij hadt hem eens moeten hooren." - Ga maar mede, gij zult welkom zijn. De ganzenhoeder had reeds eenige stukken geblazen. De prins lachte, de adjudanten lachten, de bedienden, die zich uit nieuwsgierigheid in de voorkamer verzameld hadden (want MUSSLER had, om hun genoegen te geven, de deur opengelaten), waren verrukt, en de kamerdienaar vergat uit louter vermaak in de bekwaamheid van den landelijl\;en virtuoos, zijnen heer den staart te binden. Thans verlangde de overste als bewijs van diens goed gehoor de melodie van een lied, dat MOLIQUE hem den vorigen dag had voorgezongen en die de Imaap reeds op het eerste gehoor zoo voortreffelijk had nagemaaId. Maar de oogen van den knaap vulden zich met tranen, die als paarlen over zijne frissche wangen rolden, de horen ontviel zijne handen en snikkend zonk hij voor den prins op de knie. - Wat scheelt u? waarom weent gij? vroeg deze verbaasd. - Ach, mijn prins, ik ben ver/oren, als gij mij niet beschermt. - Hoe zoo? Wat is u dan overkomen? Wat hebt gij gedaan?' - Toen gij gisteren over de heide reedt en mij zulk een groot geschenk gedaan hadt, ging ik spoedig naar het bosch, om een' bundel droog hout til zo.eken, dien ik ieder avond mede naar huis mO.et brengen. Mijn vader, mijne moeder en mijne broeders hoeden de koeijen , varkens en schapen voor ons dorp. Ik heb het minst te doen en mod dus voor het hout zorgen; anders kan moeder des avonds de soep niet lwoken, waar de geheele familie op wacht. Wij zijn heel arm prins! Dewijl gij zoo goed waart behagen in mijn horen te scheppen en ik nog al lang voor u blies, was het laat geworden, ik moest de ganzen naar huis drijven, had· nog geen hout en het schemerde reeds. Ik liep naar het bosch. Een groote beuk
-
199 -
stond voor mij met een geheel verdorden kruin. Snel klom ik omhoog, en mijne hijl was zoo scherp, dat de kruin in weinige oogenblikken op den grond lag. Toen ik nu juist de dorre takken met een touw wilde zamen binden, om ze op mijnen rug weg te dragen, trad de koninklijke boschwachter uit het bosch te voorschijn en vroeg mijnen naam. - Gij kent mij immers mijnheer, zeide ik. - Ja wel, hernam hij. maar mijn pligt vordert dat van mij. Weet gij. wat gij gedaan hebt? Gij hebt eenen zaadboom bescha. digd. waaraan in geene tien jaren iemand raken mag. Daarop staat eene geldboete van 200 tot 1000 livres, van zes weken gevangenis tot twee jaren galeistraf. Neem het hout maar op. Morgen kom ik bij uw' vader, dan zal zich het verdere wel vinden. De boete zult gij wel niet kunnen betalen, en dus zal bet wezen: Marsch naar de galeijen! Mijn' bundel hout had ik naar buis geb ragt , en zelf het vuur opgestookt, dat vrolijk brandde, toen mijne moeder de soep daarop moest kooken. Ik kon geen' beet doorkrijgen, de angst snoerde mij de I{eel digt en mijne oogen vulden zich met tranen even als thans. Maar ik verried mij niet; ik zeide dat het de rook was, die hij het aanblazen van het vuur, mijne oogen zoo rood gemaakt had. Stil ging ik met mijnen broeder naar bed en legde mij neder. , Ik sliep niet zoo als zij, maar bad met diepe aandacht; daar zag ik in mijne verbeelding u, mijnheer de prins, zooals gij telkens als een engel VOOI' mij verscheent, zoo als gij door nwe grootmoedigheid mij de eerste vreugde mijner jeugd bereid hebt, zoo als gij een weldoener zijt van allen: die u naderen. En zacht stond ik op, trok mijne beste kleederen aan en klom het venster uit. Zoo snel ik kon, liep ik naar Straat8burg, vroeg naar uwe woning , die ieder ongelukkige weet en kniel nu hier aan uwe voeten. Red mij; gij zijt magtig , uw invloed is daartoe zeker in staat. Red mij, anders moet ik naar de galeijen, zonder dat ik eene mIsdaad begaan heb. - Zoo erg zal het niet worden, meende de prins, toen hij den weenenden knaap bevolen had op te staan. Hoe ,oud zijt gij?
-
200-
- Vijftien jaren, prins. - Dan kan men eigenlijk u nog ni el daarvoor straffen - inlus· sehen - de wetten op het boschwezen zijn verschrikkelijk streng uwe ouders arm - een proces kunt gij niet betalen - en de arme vindt zelden regt. Wat uw vader bezit, zou daarmede heengaan. en eigenlijk is het toch mijne scbuld, dat gij in den bootl;l klomt. Nu, wij zullen eens zien, om mijn' hal ven rijksdaalder zult gij niet op de galeijen. Hebt gij lust soldaat te worden? - 0, gaarne, mijn prins! Maar alleen bij uw regemenl. - Nu, dat spreekt van zelf. Goed, ik zal u laten inlijven en gij zijt gered. Uw naam? - HANS DENNEL. (JOHAN DANJEL, in den Elzasser tongval). - Goed. Ha, ha, ba! Dacbt ik het niet! MUSSLER, breng hem naar de kazerne. Hij zal pijper worden, want bij beeft een goed muzijkaal gehoor. MOI.IQUll moet hem muzijk leeren. Wij willen eens zien, wat wij van hem maken kunnen, en g~i geeft hem onderrigt in het lezen en schrijven. Wees vlijtig en pas goed op, dan zal het u aan niets ontbreken, want ik zal voor u zorgen. - Dan ben ik geborgen! 0 mijn prins! Zal ik het u ooit kun· nen vergelden? Waarom zijt gij zoo voornaam en rijk! - Halt, jongen! Wie weet, wie weet! Nu, begin niet weder te weenen. Het is zoo goed; die traan van dankbaarheid is mij genoeg; intusschen mogt ik ooit uwe hulp noodig hebben, vergeet dan niet, zoo als menig ondankbaren wat gij thans wenscht. JEAN DANIEL , onder welken naam. de pijper werd ingelijfd, had zich spoedig de toegenegenheid van het geheele regement verworven. Alles, wat hij hoorde, prentte hij in zijn geheugen. Ieder nieuw liedje, gaf hij , zoodra hij het hoorde, zijnen kameraden, op zijne picolofluit , ongevraagd, ten beste. Iedereen deed dus gaarne iets voor hem, daar men vooral bij voortduring in hem den beschermeling van den prins zag, die hem liet onderrigten. MUSSLER, die steeds de dienst als ordonnans in het hótel van den prins verrigtte, omdat deze gaarne met den schoonen onderofficier pronkte, meldde na korten tijd, dat JEAN DANIEL eenen anderen leermeester moest hebben,
201 -
omdat hij reeds alles wist, wat hij zelf hem kon leeren , en dat het jammer zoude .zijn, wanneer hem de gelegenheid niet werd gegeven, om grondig de rekenkunde en zelfs de wiskunde te leeren daar hij daarvoor zwIk eenen uitmuntenden aanleg bezat. De mild..: dadige prins verschafte hem daartoe de middelen en de gelegenheid, alsmede die om grondig onderrigt in de muzijk te ontvangen, en reeds na verloop van twee jaren trad de arme ganzenhoeder als haut· boist onder het muzijkkorps met eene maandelijksche bezoldiging van tachtig livres terwijl hij als een voortreffelijk muzijkant uitmuntte. De omwenteling had haren loop door het bloeijende FrankriJïr beo gonnen. Nog was de guillotine niet in werl,ing, maar reeds waren de stoffen in gisting en dreigden eene spoedige ontploffing. De Straatsburgers, bij wie nog altijd de oude geest der rijkssteden spookte, helden klaarbl~ikelijk tot de republiek over. De overdrevene partij, die later onder den naam van Jakobijnen zoo vele gruwelen voor· bereidde, zette de menigte tol gewelddadige stappen aan. Op zeke. ren namiddag waren vele duizenden personen voor het hypotheek. gebouw vergaderd, om de deuren open te breken, de arehiven te plunderen, de inschrijvingen, schuld. en pandbrieven te verbranden. Het regenlCnt Salm·Salm ontving bevel, de muitelingen te ver· strooijen , maar was genoodzaakt te wijken onder het gefluit en ge· jouw, het schelden en hoog gelach der menigte, omdat de soldaten geene scherpe patronen hadden en de hagelbui van sleenen niet lwnden wederstaan. Prins MAX ontving nu het onaangename bevel, met zijn regement al het mogelijke te beproeven. Zoodra de schoone overste met zijn regement aanrukte, zweeg het oproer. De belhamels zagen elkander aan, besluiteloos, wat zij moesten beginnen. Toen vervolgens de muzijk, met vrolijk geschal, het {la ira aanhief, werd het met een luid vivat begroet, hetwelk eene zegepraal geleek. De minzame prins reed voor het front en vroeg onderscheidene omstanders, wal zij dan eigenlijk verlangden! Brood! brood! klonk het over het geheele plein. Spoedig waren op zijne kosten eenige der nabij gelegene bakkerswinkels geledigd, verscheidene vaten bier wer· den aangevoerd en afgetapt. De muzijk speelrle vrolijke ElzasseJ'
-
202-
nationale dansen; door het eten en drinken en gejuich vergat hel gemeen het eigenlijke doel des oproers en de overste had slechts te beleUen, dat zijne soldaten het gelid niet verlieten, om zich met de woel gasten te verbroederen, daar het regement bijna alleen uit Elzassers bestond en vele krijgslieden zelfs vrienden en bloedverwanten onder de menigte telden. Een luid vivat was het antwoord en onder luid gejuich vergezelde het gemeen de soldaten naar hunne kasel'lle, en ging vervolgens, zonder buitensporigheden te bedrijven, naar huis. Deze populariteit was niet naar den smaak der bewegingspartij en haar geheele haat vestigde zich op den prins. Men zocht ijverig naar de gelegenheid hem nadeel toe te brengen, en vond die maar al te zeer. Een paar dagen later reed de prins over het paradeplein. Eenige vrijwilligers grepen de teugels van zijn paard en brulden hem: "vive la nation ," tegen. Vriendelijk antwoordde hij met denzelfden kreet.. Een schermmeester van een zuidelijk bataljon, kwam al slingerend uit het bierhuis de Zon en hield hem eene walgelijke houten bierkan voor met de woorden: "Drink eens, burgerprins , op het welzijn der carmagnole." Hij weigerde het, en spoedig was hij omringd door vloekende, schreeuwende en tierende soldaten en vrijwil. ligers. Dreigende vuisten, opgehevene sabels spelden hem den ondergang. Ledigloopers en straatslijpers voegden zich daarbij, en reeds waren eenigen bezig, om den prins van het paard te rukken, die zich slechts moeijelijk met zijnen ligten degen kon verweren. daar hem alle ruimte, om zich te bewegen, ontbrak. Reeds wankelde hij, toen drie mannen door den kring der golvende menigte heendrongen, MUSSLER, de reusachtige sergeant, deelde een paar vuistslagen uit en de teugels van het paard waren vrij. JAN DANIEL en MOLIQUE, de beide muzijkanten, bevrijdden de stijgbeugels van de hen omklemmende handen door goed aangebragte slagen met het plat hunner sabels en riepen hunnen weldoener toe, de sporen te gebruiken, terwijl MussLlm eenen breedgesClhouderden kolendrager aanpakte en hem onder den hoop wierp, om voor den prins eene bres te maken. Eer de schreeuwers weder tot b~zinning kwamen, was de 'prins met z~jne bevr~jders reeds verdwenen, en het gelach der toeschouwers prikkelde de gevallenen tot eene gloeijende \yraak.
-
203 -
Het was avond. Een boer met een en zak over den schouder werd door een achterpoortje van het paleis voor den prins gebragt. Hij haalde een stuk roggebrood te voorschijn en reilde het den prins over. -- Wat moet ik daarmede doen? vroeg deze verbaasd. - Het sluk breken en den brief lezen, die daarin verborgen is, zeide JEAN DANIEL. De brenger is mijn broeder, de herder uit Ben. heim, die zich als drijver aan een' veekooper verhuurd heeft, olp ondoorzocht door de poort te komen. Met moeite heeft hij mijne wo. ning gevonden, anders had gij de depèche vroeger ontvangen. - Maar hoe komt hij er aan? De rijknecht, dien gij voor eenige dagen hebt afgezonden, ligt in .ons dorp; niet ver van daar stortte h~ met zijn paard - hij kent mij en mijne familie; hij weet dat gij ons aller weldoener zijt en vertrouwde zich aan mijnen broeder PETER. Eergisteren was deze reeds voor de poort en werd afgewezen; eerst heden gelukte het hem door te komen, op de zoo even gezegde wijzen. Prins MAX brak het brood door en haalde een brief met een stuk blik daarom heen, er uit. Zijn gelaat nam eene gespannene uitdrukking aan, zijne wangen en oogen gloeiden l "Ik ben de heer van de Paltz ," barstte hij eindelijk los, en moet snel van hier, om te behouden, wat het lot mij zoo onverwacht heeft geschonken." - Het is ook de hoogste tijd daartoe, zeide MUSSLER, die juist was binnengekomen - vergeef mij, prins, maar gij moet vertrekken. Reeds verdringt zich de menigte voor het hótel, de straten zijn versperd , de straatsteen en worden opgebroken, om de vensters te verbrijzelen. Hoort gij het joelen en vloeken en de toebereidselen tot een ketelmuzijk ? Wie kan de gevolgen berekenen? - Maar hoe uit de stad te komen? Zal men mij laten vertrekken? - Zeker niet, prins, viel DANJEL hem in de rede, daarom hebben wij reeds met ellmnder geraadpleegd en de noodige maatregelen getroffen. Doc spoedig de kleederen aan, die mijn broeder in dezen zak heeft medegebragt. Onze schoone MUSSLER is met een aardig visschersmeisje bij St. Bte/aan bel\:end. Zij leent ons haar schuit. MOLIQUE is er reeds en wacht op ons. Wij schepen ons in en zijn binnen weinige minuten buiten het berei.k der vesting.
-
204-
Hebt gij de wacht alln de visscherspoort vergeten? Zal de schildwacht op de brug ons niet aanroepen? Dan antwoord het meisje. Overigens heeft ons regement de wacht betrokken, de heer vox REUSENBACH is kommandant. - Goed, een wenk zal voldoende zijn, om zijn stilzwijgen over ons klein avonluur te verkrijgen. - Ook zou het niet de eerste maal zijn, dat ik het meisje hielp, hare netten uiL te zetten. Men zal mij gelooven, zeide Mussl,ER, veelbeteekenend glimlagchende. - Bravo! zoo zijn uwe streken, waarovel' ik zoo vaak reden bad, boos te worden, toch ook eens van nut. Met deze woorden verwijderde zich de prins, om zich te verkleeclen. Reeds verbrijzelden groote steenen de vensterglazen, die kletterend nedervielen. Reeds huilde en joelde het oproer, en een onzinnig gebrul verdoofde het gedruisch der ketelmuzijk , toen de pri~s, in. den blaauwen kiel en groolen hoed uir zijn kabinet trad en met zijne geleiders door het achterpoortje verdween. Het was nu middernacht, toen de schuit den regt er Rijnoever , ver beneden Kehl, bereikte. Het visschersmeisje had het roer bestuurd; de. mannen hadden met l,rachtige riemslagen den snelvlietenden stroom geholpen; geen ongeval was de vlugtelingen bejegend. De prins 1 thans hertog van Tweebu7'gen en Keurvorst van de Paltz, sprong aan land en noodigde de anderen uit, hetzelfde te doen. - Neen Uwe Hoogheid, antwoordde DANIEL ; gij vervult uwen pligt dien God u oplegde; mflar wij zijn Franschen en strijden en sterven voor ons vaderland. Niet waar MUSSLlifl.? .- Ja, zeide deze, gij zult het ons vergeven, prins, dat wij onze dankbaarheid niet beter kunnen bewijzen. MOLIQuE zal u vergezellen, maar wij keeren terug. - Nu dan, vaartwel ! zeide de prins ontroerd, na eenig naden. ken. Ik geloof, dat gij naar regt bandelt. Onze rekening is gesloten. Ik hoop, dat bet geluk u nimmer zal verlaten; maar mogt dit gebeuren, vergeet dan niet, waar gij een' u toegenegen heer kunt vinden. DANIEL , ga moedig zoo voort; het zal u zeker wel gaan. Want dankbaarheid is den hemel welgevallig. Vaarlwel!
-
205-
Met MOLIQUE ~ Jie uit de schuit gesprongen was, verdween hij in de duisternis van den nacht en treurig stuurden de achtergebleven naar den Franschen oever terug, zonder een woord te spreken. Op den 8 September 1805 ruIde het Oostenrijksche leger Beijel'en binnen. Keurvorst l\IAXIJlILIAAN JOSEPII vlugtte met zijn hof naar WUl'tz_ burg. Heeds was het Fransclle leger uit het kamp bij Boulogne ge. rukt en bereikte in snelle' marschen, als vloog het, den Rijn. Den 1 October trok Keizer NAPOI-EO:i over deze rivier en was den 24 reeds te .Munclzen. In veertien dagen was een bewonderenswaardige veld. logt geschied. Toen de overwinnaar zijnen meestbegunstigden bondgenoot weder in zijne hoofdstad had teruggebragt , de holplegtigheden, gelukwensehen en officiële begroetingen waren afgeloopen, trad een generaal uil den schitterenden staf te voorschijn, die den held der eeuw omgaf. "Wil Uwe Hoogheid mij wel veroorloven de hand te kussen die mijn geluk heeft gegrondvest '?" sprak hij met een van vreugde glinsterend gelaat, terwijl hij den keurvorst naderde. _. Ik generaal '? Hoe zoo, ik? vroeg deze verwonderd. - Herinnert gij u den jongen herder niel meer, die te Beinheim de ganzen hoedde? - Hoe, zoudt gij die zijn? vergeef mij, generaal aehtig het zijn de trekken van mijn getrouwen DANIEL.
maar waar·
- .Ja, mijn weldoener, ik ben het. Thans generaal en vleugel. adjudant mijns keizers. Dat alles is uw werk, u dank ik, wat ik ben en heb - u danl\l mijne gebeele familie hare welvaart, en slechts wanneer gij u in uw werk verheugt, heeft het waarde voor mij, onder de brayen van ons leger geteld te worden. -- Kom aan mijn hart! riep de keUI'vorst, met tranen in de oogen, den diep ontroerden krijgsman omhelzende. Het geheele hof was naderbij getreden en verwonderd beschouwden de keizer en zijne generaals de groep. Niet gewoon zijne weet· gierigheid lang te beteugelen, trad de I,eizer snel naar den I\eurvorst toe, en legde hem de hand op den arm met de woorden: "Hebt gIj een' bekende onder mijne adjudanten aangetroffen '(
-
206-
- Ja sire, was het antwoord, en hoezeer het mij verheugt, hem weder te zien, moogt gij daaruit opmaken, dat hij mij uit de handen der Terroristen te Straatsburg bevrijdde, uit dankbaarheid, dat ik hem in mijn regement opnam. Zonder hem w8l'e ik waarschijnlijk niet, die ik ben. - Zooals hij waarschijnlijk geen generaal zoude zijn zonder u, zeide de keizer glimlagchend, terwijl hij den generaal bij het oorlapje trok. Ik houd veel van de gelukkigen en vooral van de dankbaarheid. Daarom zou ik gaarne willen weten, hoe gij uwen weg gemaakt heb, generaal; want ik wil hopen, dat gij el' fier op zijt, zoo gering begonnen te zijn. Reeds had een kring der edelsten zich om ne-m gevormd. De keurvorst verhaalde met zijn verwonderlijk geheugen zijne eerste ontmoeting met den ganzenhoeder. Allen glimlachten en knikten hem vriendelijk toe; maar toen hij zijne bevrijding en het gelukkige waagstuk zijnet' vlugt geschilderd had, en door de herinnering medegesleept, den generaal nogmaals als zijnen redder omarmde, trok de keizer dezen weder bij hel oor en de ernstige krijgslieden drukten hem de hand, terwijl menig schoon oog der aanwezige dames vochtig werd door tranen. De generaal verhaalde verder: Binnen weinige weken was het geheele korps officieren van het regement uitgeweken en op bevel van het ministerie stond het compagniën vrij, hare eigene officieren te kiezen. Zoo als het nog heden gebruikelijk is, waren aan iedere kompagnie twee hautboisten toegevoegd. Als zoodanig had ik reeds luitenantsrang en bezoldiging en mijne Iwmpagnie koos mij tot kapitein. In hel gevecht bij KaiseJ'slautem, bij de bestorming een er redoute, werden vele officieren huilen gevecht gesteld, de ba. taljonschef was gevallen, ik nam het kommando op en 'werd na weinige dagen, toen ik gelegenheid had, mijnen pligt te doen, hepaal. delijk daarin bevestigd. Bij Hagenau, bij Anweile1' deed ons regement wonderen van dapperheid, de overste was gesneuveld, bij Landau had ik reeds uit· de handen van JOURDAN den eeredegen ontvangen, ik avanceerde en kommandeerde voor l'rJentz reeds als overste het regement, waal'in Zijne Hoogheid mij als pijper opnam. Onder
-
207-
generaal BONAPARTR ontving ik in Italië eene brigade en trok als zijn adjudant mede naar Egijpte. Sedert bleef ik bij zijnen slaf, waar ik hoofdzakelijl, door de wiskundige kennis van nut ben, die uwe grootmoedigheid, mijn vorst, mij te Straatsburg deed verwerven De keizer bewees mij dezelfde gunst, hetzelfde vertrouwen, waar. mede de grootste held der republiek mij verwaardigde. Hem dank ik de voortzetting van een geluk, dat gij grondvestet. -- Intusschen - viel de keizer hem in de rede, terwijl hij eenen knoop van de uniform des generaals gevat had en ijverig bezig was dien af te draaijen - heeft het lot zich nog niet uitgeput. Menigeen heeft het in den zelfden tijd reeds verder gebragt. Doch wat het lot dusverre verzuimde, kan ik misschien weder goed maken en de fortuin zal het mij niet kwalijk nemen, wanneer ik met alle mo· gelijke galanterie haar een weinigje help. Niet waar, mijn waardige bondgenoot, niet waar, mijne heeren'? Heeft iemand den adeldom verdiend, dan is hij dien waardig. Gij zijt graaf, generaal, en ont· vangt als erfgoed het geheele kroondomein, waarop gij tegen de boschwelten gezondigd hebt. Het zal wel groot genoeg zijn voor het graafschap Beinheim. De zaadboom zonder top zal uw geluk gezaaid hebben, dat nu eer~t volkomen bloeit. De vrede van Presburg werd na den slag bij Austerlitz, den 26 December gesloten., De keurvorsten van Beijeren en WurtembU1'g werden tot !wningen uitgeroepen. Toen op den 1 Januarij 1806 het geheele hof in de residentie Alunchen bijeen was, trad dezelfde ge· neraal weder uit den kring der hoogstgeplaatste personen te voor· schijn, en bood aan zijne Iwninklijke majesteit in buitengewone las! de gelukwenschen zijns meesters aan. Koning MAx, de aangebeden vader zijns volks, verheugde zich over de nieuwe waardigheid, waarmede het voorwerp zijner edelmoedigheid en menschlievendheid beo kleed werd. De keizer had den beproefden krijgsman , die even als RAPP, de bijzonderheid bezat, dat hij uit ieder gevecht eene wonde Iwn toonen, tot divisiegeneraal benoemd en hem eenen eerepost ver· leend. Het gouvernement en de inspectie der beide departementen Opper. en NedeJ'J'ijn schonk hem de gelegenheid, in eervolle werk. zaamheden te blijven, van nut te zijn, zijne huisselijke zaken te be-
-
208-
hartigen en zich van de vermoelJemssen van zoo vele veldslagen te herstellen, Op den eersten Mei 1806 rolde een heerlijk reisrijtuig , op den schoonen straatweg van Straatsburg. Een paar wagens met adjudan ten; gevolg, bedienden, welke volgden, en rijknechts met fraaije paarden, vormden eenen bonten trein. Toen deze tusschen FortLouis en Beinlzeim op de heide kwam, hield het met vier paarden bespannen rijtuig onder den ouden peerenboom stil, waar eens prins ~1Ax met zooveel welgevallen naar de eenvoudige melodiën van den armen herderslmaap luisterde. Zoo als toen was ook nu eene groote , kudde ganzen op de vlakte aan het weiden. De generaal, dien wij van dezen boom af langs de zonderlinge wegen zijns levens vergezelden, steeg uit het rijtuig en zeide tot zijnen adjudant, den overste ScnNEIDER, den chef van zijne staf, die hem vergezeide: "Zie, dit is de plaats, vanwaar i~ met niets de wereld in trok en hoe keer ik terug!" Hij vouwde zijne handen en scheen lang stil te bidden. Vol eerbied hadden allen hunne hoofden ont. bloot, loen plotseling de ganzen opfladderden en een luid geschreeuw aanhieven. ;,Hoort gij?" riep de generaal met een verblijd gelaat, "hoort gij het hoerra mijner vorige armée? Het is of de ganzen Ween dat hun generaal heden gekomen is." De graaf van Beinlzeim, wien men zijn geluk en zijne verheffing gewis zal gunnen, was de generaal SCllRAMill, dezelfde, die bij het beleg der citadel van Antwe71Jen de reserve lwmmandeerde en nadat de maarschalk GERARD bet ministerie van oorlog verliet, hetZflve voor! oopig bestuurde. Men bood het hem bepaaldelijk aan, maar de bescheiden man weigerde hel, waarna het aan den maarschalk SOULT werû opgedragen. Op de plaats, waar de herderswoning zijns vaders stond, verhief zich weldra een slot in den Italiaansehen stijl; de beuk dien de herdersknaap van zijnen kruin beroofde, onlving den naam Hans Dennel , waaronder de landlieden uit den geheelen omtrek hem kennen. Een aangename aanleg omringt den ouden zaadboom , in welks nabijbeid het jagthuis van den graaf niet zelden een schitterend gezelschap in zich vCl'eenigt. -~~
VERHAAL EEi{S' FRANSCHMANS.
Zestien jaren geleden tegen het einde van eenen winter, die eene fleer regenachtige en koude herinnering naliet, waren mijne leden zoo verkleumd, dat wilde ik niet alle geschil,theid tot beweging verliezen. ik wel besluiten moest naar Italië te reizen en in een lucht· of zon· nebad mij weder te verwarmen en nieuw leven in Ie ademen. Twee dagen na dit besluit, voer ik reeds pijlsnel, door stoom- en stroomkracht gedreven de Rhone af, nog zonder reisplan, zonder nieuwsgierigheid, zonder bepaald doel, en bovenal geheel ontoegankelijk voor al het gevoel aanàoende reisindrukken. Terwijl ik mij aan onbepaalde doch vrolijke gedachten overgaf, die zonder zamenhang naar willekeur en toeval voorbij mijnen geest zweefden, stond eene vrouw, die reeds sedert een uur aan het ander einde der stoomboot tusschen twee handelreizigers gezel en bad, plotseling op , nam als eene verjaagde ree de vlugt en ging bij den schoorsteen weder zilten, waar ik, in onverklaarbare traagheid verloren, mij op mijn gemak warmde. Ik wicl'p slechts eenen verstolen blik van ter zijde op de buurvrouw, die de Hemel m~j daar had toegezonden, zonder mij echter in het minsle te bewegen; want wanneer ik besloot, mijne onachtzame maar gemakkelijke houding te verlaten, dan moest, naar mijne grondstellingen , deze vrouw verscheidene ·volstrekt onmisbare eigenschappen in zich vereenigen. Ik moet bekennen, dat mijne eerste bezigtiging zeer bevredigend uitviel; ondanks alle gestreng_ j
VlIr.
14
-
210-
beid, dia ik in mijn onderzoek legde, kon ik het nief van mij ver~ krijgen, haar volle dertig jaren te geven. Hare rouwkleeding was wel eenvoudig maar zeer net; sehoenen en bandschO'enen onberispe. lijk. Zij had zeer fraa~je blonde haren; hare groote blaauwe oogen hadden eene wat zwaarmoedige uitdrukking, die zeer afstak bij de gloeijende frischheid van haar gelaat en het kinderlijk vrolijke in haren gelaatsvorm Ik herinner mij ook nog eene kleine fout, die mij eerst zeer .onaangenaam was, maar die ik in het vervolg zelfs betooverend vond. Een harer sneeuwwitte landen was een weinig vooruitgedrongen , en drukte in haren lip een bijna on. merkbaar groefje, als een vouw in een rozenblad. Alles goed over. wogen kwam zij mij belworJijk voor, ook wel der moeite waard. harent wegen mijne aangename droomerijen af te breken. - Een punt. voor mij een der gewigligste, behoefde nog opheldering. Daar ik levenslang een afschuw had van iedere vlugtige verbindtenis, die slechts weinige dagen duurde, k~n ik ool( niet besluiten, op reis het onderhoud met eene schoona en jonge vrouw op den duur voort te zetten, or ik moest vooruit zeker zijn, dat zij niet reeds op de helft van den weg van mij scheidde Getrouw aan mijne gewone maatregelen van voorzigtigheid, zocht ik, zoo weinig onbescheiden als mogelijk was, eene dier vele afgezaagde vragen aan te wenden, waarmede men gewoonlijk eene schoone aanspreekt, die men voor de eerste maal iiet. Doch plotseling viel mij eene nieuwe wending in; ik sprong op, plaatste mij vlak voor haar· en vroeg met deelneming: "Zijt gij ongesteld 1" - "Volstrekt niet!" Imlwoordde zij verlegen. Ik stelde mij beschaamd aan, maar verheugd over haar antwoord en veront· schuldigde mij verlegen over mijne zotte vraag. "Vergeef mij ," zeide ik, "hel scheen mij toe, dat gij bleek werdt, en ik vreesde, of de kolendamp u ook hinderlijk was." Zij betuigde mij hare dankbaarheid voer mijne deelneming; ik liet mij daarvoor geruststellen en vervolgde locn: "Dit is bijna de eenige onaangenaamheid van de riviervaart. Op de zee is dat anders." - "Is men op zee zwaar ongesteld 1" - vroeg mijne· buurvrouw. - "Dal kan er naar zijn!" - ,,0 wees zoo goed en ver.
-
211-
klaar mij wat gij meent!" reide zij, in deR strik loopende ; "want ik ben voornemens mij op eene stoompaketboot der Middellandsche zee in te schepen." - Dat was alles, wat ik tot inleiding noodig had, en ik kon len gevolge dezer list mij nu zonder terughouding aan een duurzaam onderhoud met mijne schoone reisgezellin overgeven. Doch naauwelijks waren wij daarmede begonnen, of wij waren ook reeds te Avignon aangekomen. Dat spoedig aankomen is eene dikwijls onaangename eigenschap del' spoorwegen en stoom· booten. Na een en afschuwelijken maaltijd, dien wij bijna slaande moesten gebruiken, bad ik het geluk mij tegenover mijne onbeliende reisgezellin in den Coupé der diligence, die zuidwaarts reed. te bevinden. Gedurende den nachtrid werd het weefsel van onzen roman voort gesponnen; men werd vertrouwelijlier. Ik vernam; dat mijne onbe· kende weduwe was; dat zij in Zwitserland was geboren, maar reeds eenige jaren in Frank1'i:j1r woonde, dat zij gedurende de vervul/ing aller weduwpligfen voor het aandenken aan haren gestorven echtgenoot, hare zal,en in orde had gebragt , en nu voornemens was, Italië te doorreizen, om zich naar hare ouders te begeven, van wien zij sedert langen tijd gescheiden was. Alle gemeenschap met hare fam ilie scheen reeds lang opgehouden te hebben'. want zij wist niet eens, in welke slad van Italië haar vader zijne woonplaats ge· vestigd had. - Overigens hadden zich onmiskenbare sporen van zwaarmoedigheid in haar gemoed ingedrukt; hare stem was echler levendig en welluidend, en zij sprak met zuiverheid en bevalligheid. Aan de zoldering van den wagen hing haar nelte gewalleerde ca· pothoed, en in plaats daarvan had zij met schijnbare onachtzaamheid eenen foulard om het hoofd gewonden, waaruit twee krullende 10k. ken drongen, die tot op hare schouders nedervielen. De maan wierp haar volle licht op het bosch, waardoor wij heenreden, en verlichte liefelijk met bare zilveren stralen de schoone gestalte mijner reisgenooten. Aan het volgende station vonden wij den postmeester en zijne knechts in de angstige opgewektheid; alle loor ons aangek()mene rijtuigen waren op dezelfde plaats aangevallen en beroofd gewor-
14#
-
~12-
den, die wij zoo even doorgereden waren, terwijl wij ons beo daard over de rooverbenden van Italië onderhielden. Mijne reisgenoote werd daardoor zoo angstig, dat ik haar beloofde terstond in 1I1ul'seille een paar pistolen te koop en , cn alles in het werk moest stellen, om haar gedurende de nog overige reize eenige gerustheid in te boezemen. - Met het aanbreken van den dag te AJarseille aangekomen, verzocht ik mijne reisgezellin, die besloten had, onder mijne geleide Italië door te reizen, mij na het nemen van eenige rust, over een paar uren bij eenen geweermaker te ontmoeten, dien men mij als den besten in lJJal'seitle had aanbevolen. Wij namen afscheid van elkander, weldra bevond ik mij voor eene niet zeer fraaije woning en vroeg: of de geweermaker WAI.TER daar woonde? - Terstond kwam een man te voorschijn, in de vijftig jaren oud, de tip van zijn grijs voorschoot in de regterhand ; een eenvoudig ambachtsman, van middelbarfl grootte, met een openharlig, sprekend gelaat, maar door den smidsarbeid , kruid en damp bezoedeld en zwart. .Uit een groen lakensch buis, waarvan de mouwen· opgestroopt waren, kwamen een paar vleezige armen en vuisten IQ voorschijn, en ik bemerkte, dat aan zijne linkerhand twee vingers ontbraken. - "Hier is hij ," gaf hij mij meI eenen kleinen hoofdknil< ten antwoord. "Wat is er van uwe dienst?" _._- "Ik wenschte een paar pistolen te koopen." Het komt er niet op aan, dat zij prachtig versierd zijn, IIls zij slechts goed zijn." - "Daarmede kan ik u dienen; treed binnen als het u belieft! Wij zullen de pistolen in m~inen tuin beproe\Oen, d:Jarna zullen wij over den prijs wel eens worden." Wij begaven ons werkelijk naar den tuin, ik zag echter vergeefs naar een doelwit om. --- "FRANS! riep de geweermaker met eene sterke stem. En een zijner arbeiders, niet jong meer, een breedgeschouderd, dik opgeblazen wezen met een treurig voorkomen, stak het hoofd uit een venster der eerste verdieping en gaf zijnen meester een bijna onmerkbaar leeken. Na verloop van eenige minuten verscheen hij in den luin, plaatste zich ongeveer dertig schreden voor ons, en rookte bedaard zijne sigaar. Nog was ik geheel in de beschouwing dezer zonderlinge figuur verdiept, loen ik zag, dat de geweermaker, dia
-
213-
zich in eene schuinsche rigting geplaatst bad, de pistool langzaam ter hoogle van het hoofd zijner bedienden verhief en op hem aanlegde. Ik gaf een vreesselijken schreeuw, maar te laat het schot viel en FRANS kwam bedaard naar ons toe en liet ons de sigaar zien, die vlak in het midden in tweeën was geschoten. Ik was ontzet over de wreedheid '. waarmede de geweermaker zijne bekwaamheid aan dit arm, lijdzaam schepsel beproefde, overlaadde hem met de bittersle verwijten en stond op hel punt, heen te snellen, om der overheid van dit afschuwelijl,e, barbaarsche gedrag kennis Ie geven, hetwelk, strijdig met alle wetten, missehien dagelijks jegens den armen drommel herhaald werd. FRANS had echter aan de nog brandende helft der sigaár eene andere aangestoken en zich bedaard naar zijne plaats terug begeven. - Niet in het ~inste voor mijne bedrei· gingen vervaard, spande deze nieuwe WILLEM TELt den haan van de tweede pistool en mikte voor de tweede maal op FR "-NS. Ik wilde op hem aanvallen; maar eer ik bij hem was, was het tweede schot reeds gevallen en had de kogel de tweede sigaar getroffen. FRANS had geen oog vertrokken. Toen pakte ik den onmensch aan en wilde hem naar den eersten kommisslris van politie dien ik vinden kon, slepen, toen ik tranen in z~jne oogen zag en hij , zonder zich te verzetten, met eene onlroerde slem uilriep : "Ach! gij weet niet, hoe veel ik van dezen jongen houd!" - Ik zag hem verwonderd aan en dacht, dat hij zijn verstand verloren had. - "Dat beHeemdt u, niet waar?" dus ging de geweerma~er voort; "maar zie, wij beiden zijn niet aan het leven gehecht; en mogt mijne hand eens sidderen, mogt ik eens ongelukkig schieten, dan heb ik altijd nog eene pistool gereed, om mij zelven dadelijk een' kogel door het hoofd te jagen." Na deze verklaring omhelsde hij zij mlD FRANS met zulk eene innige hartelijkheid, dat mijn afschuw plotseling in slomme verbazing over· ging. Ik verzocht den geweermaker, mij de oorzaak van dil verdriet in hel leven mede Ie deel en , en beloofde hem de heiligste geheimhouding. \VALTER zag mij dankbaar aan, verzocht mij, in zijne. werkplaats te komen en begon met eene bewogene stem bel vol. gende verhaal: -
"Mijn ware naam is
CONSTANT,
en in alla kantons van Zwit·
~el'land
214-
ben ik als de eerste geweermaker van Geneve bekend. Ik had eene dochter, op welke ik nog lrotscher was, dan op mijne beroemdheid in mijne kunst. Zij had zulke teedere blanke handen, zulk eene zachte stem, dat men haar nooit voor de dochter eens am. bachtmans zou gehouden hebben. Ook zou zij met den graaf ARTHUR, een schoon jong man uit een der eerste geslachten van Frankrijk huwen; ik zelf had hem hartelijk lief. Ach, ik zou het hart uil mijn Jigchaam gegeven hebben, om mijne dochter gelukkig te zien! De geheeIe stad verheugde zich met mij en wenschte mij geluk met dit huwelijk, slechts die gezel deed het niet; hij ontmoette mij op alle plaatsen en altijd \'oegde hij mij met eene treurige, onheilspellende stem de woorden toe: "Meester CONSTANT, de graaf zal uwe dochter niet trouwen!" - "En waarom niet?" zeide il!:, "gij ongeluksvogel !" - "Vooreerst, omdat hij een lafaard is, want hij weIgerde mij een tweegevecht." Ik zag hem met een verachtelijlien, medelijdenden glimlach aan, en sloeg verder geen acht op hem , omdat ik vast geloofde, dat hij gek was. Daar hij echter niet ophield, mij zijne hatelijke voorspel.ling overal, waar hij mij aantrof te herhalen, en ik op zekeren tijd te slecht geluimd was, om zijn' zotteklap bedaard aan te hooren, gaf ik hem eene oorveeg. De jongen brulde als een leeuw, roerde echter geene hand tegen mij, sprak ook gtlen woord, om mij mijne onbeschoftheid te verwijten. Eerst des avonds, toen ik mijne gewone wandeling wilde doen, wachtt.e hij mij op het marlitplein op en en daagde mij met eene ontroerde stem en ernstige woorden uit. Ik kon hem zulk eene regtmatige voldoening niet weiger()n en nam terstond zijne uitdaging aan. Wij maakten afspraak op den volgenden dag, en het lot gaf ,mij het eerste schot. Daar ik er echter niet toe kon besluiten, den armen jongen dood te schieten, beproefde ik alle middelen, om zijne eigenzinnighéid Ie overwinnen. - "Hoe heet gij 1" vroeg ik, terwijl ik den haan overhaalde. - Ik heet FRANS!" "Nu, FRANS ," hernam ik, "ik zal eerst eens den eersten leller van uwen naam daar op den muur leekenen , om u tijd tot overleg (e geven." - Nu schoot ik langzaam Bchot na schot zoo dikwijls op de mnur, dat mijne kogels daar eengrooten F indrukten en zoo
-
215
regelmatig op elkander volgden, als of ik ze met de hand. er in gedrukt had. Hij zag bet met onwril(bare koelbloedigheid aan, rookttt bedaard zijne sigaar verder, en toen ik gedaan bad, zeide hij glimlagcend - "Gij verdient waarlijk als meester in de scbrijfkunst aange· steld te worden. Thans is bet onze beurt ," en bij plaatste zich vermetel tien schreden voor mij, en toen geschiedde het voor de eerste maal, dat ik, schuinsch tegenover bem staamde, hem de sigaar voor den mond wegschoot, zonder zijne lippen te raken. Hij ecbter bleef onbewegelijk als eene beeldzUIl staan, ik drukte hem vervolgens vriendscbllppelijk aan mijn hart en zeide met eene ontroerde stem tot hem: - "Gij zijt een brave jongen, FRANS! maar waarom bemoeit gij u altijd met mijne zal(en?" - Toen wierp hij zich aan mijne voeten en spral( snikkend: "Omdat ik uwe dochter bemin! Ja, ik bemin haar zoozeer dat ik er het verstand door verlies!" - "Dat doet mij leed ," was mijn antwoord, terwijl ik bern ophief, want mijne CAnoLY bemint u in het geheel niet. Doch zoo gij wilt, blijf alloos bij mij ik zal u als een en zoon lief hebben." - Na dit treffend voor· val keerde ik naar huis terug, gelul(kiger dan ik in mijn leven nog geweest was -- 'of nog werd. Want ach, mijne dochter was intusschen met den graaf ARTHUR verdwenen. De ellendeling bad haar verleid, in plaats van haar te huwen. In den eersten aanval mijner wanhoop. wilde ik mij zeI ven het leven ontnemen, doçh FRANS verhinderde mij daarin en hield mij tegen. Daar ik die schande niet kon verdragen. besloot ik het land te verlaten; deze brave jongen verliet mij niet. en deelde mijne vrijwillige ballingsehap met mij. Mijn eerste voornemen was mij in Italië te vestigen, maar eene langdurige en gevaarlijke ziekte, die bet verdriet mij op den hals ha~ gehaald, noodzaakte mij te ,Uarseille te bl~iven. Nooit beb ik weder tijding weder van mijne ondanl(bare dochter gebad, die mijnen ouderdom zoo onteerd en vergiftigd beeft: en de cenige vreugde, die ons nog blijft, is de herinnering aan ons tweegeveebt van tijd tot tijd weder te verfrisschen. "Het is mij onmogelijk, de verschillende gemoedsbewegingen te schild~ren, welke dit verhaal in mij opgewekt bad. Jujst
-
216-
wilde ik den ouden geweermaker eenige gissingen mededeelen, toen een rijtuig voor' het huis stilhield, en mijne schoone onbekende daaruil steeg, om mij in zijne werkplaats op te zoeken. Doch thans had in deze werkplaats een tooneel plaats, welks indruk nimmer bij mij zal uitgewischt worden. Eerst stond de geweermaker op om de vreemde dame te ontvangen, vervolgens beschouwde hij haar met groote opmerkzaamheid en trok haar met drift naar het venster, dat op den tuin uitzag. ,,0 mijn vader I" - "Mijne dochte!' !" riepen beiden te gelijk uit, toen vielen zij elkander in de armen en drukten elkander bevend aan hel hart, - Doch plotseling stiet de vader zijne dochter van zich en riep toornig: "Waar is de schandelijke, die u "Bid voor hem, mijn vader, hij heeft mij geonteerd heeft T' huwd, ik ben z~ne wedu\ve!" En op nieuw wierp zij zich in zijne armen. De arme FRANS had aUe bezinning verloren. Ik hield mij tevreden met hen gelukkig Ie weten, en zelle vrolijk in gezelschap mijner pistolen de verdere reize naar Italië voort. J, C.
Het was in Februarij 1845. Ik had de eer gehad, eenige maan. den te voren een uitmuntend geweer uit de handen van den hertog van Aumale ten geschenke te ontvangen. Mijn ongeduld om met dit wapen, dat mij nog lief en dierbaar is, eenen leeuw te dooden, was onbeschrijfelijk groot. De koorts verhinderde mij, naar het leger te vertrekken. In de hoop, dat de zeelucht eenen weldadigen in-.
n Naa. GERARD. bier~1I
een Franseh officier in Algerie • "ien lijs moed op de leemwenJ.gten zelf. bij d. M.deD naam TIID Ieeawendooder yer••hafte,
-
217 -
vloed op mij zou hebben, begaf ik mij tegen het einde van Februarij naar Bona. Hier vernam ik, dat een oude leeuw in de omstreken van het IJrean-veld groote schade aanrigtte. Den 27 sten kwam ik in den IJoutlJ'-Ouled-Ben-Azzizi, eene halve mijl van het hol des leeuws , die, volgens het zeggen der oudste lieden, sedert dertig jaren zijn verblijf daar hield. Bij mijne komst \'ernam ik, dat de leeuw gewoonlijk met zonnenondergang zijn hol verliet en brullend naar de vlakte afkwam. Ik twijfelde er niet aan, hem nog denzelfden avond aan te treffen; en haastte mij dus, mijne beide geweren zorgvuldig te laden. Naauwelijks had ik dit verrigt , of ik hoorde ook reeds den leeuw in het gebergte. Mijn gastheer bood aan, mij naar de engte te vergezellen, waar de leeuw door moest, om naar de vlakte te gaan; ik gaf mijnen geleider het tweede geweer en wij gingen. Het was zoo donker, dat men geene twee passen van zich kon afzien. Nadat wij omstreeks een kwartier dour het bosch gegaan waren, kwamen wij aan den oever eener beek, die aan den voet van den Zebel-Nrounega ontspringt. Mijn gids, die van angst sidderde. wees mij de engte. Ik kon niets onderscheiden, zelfs den Arabier niet, die toch digt naast mij stond. Daar ik met de oogen niets kon onderscheiden, begon ik, aan den oever der beek naar beneden te klimmen, om door het gevoel het spoor van een paard of cener kudde te ontdekken. Het was een zeer naauwe doortogt met zeer moeijelijke toegangen. Toen ik eenen steen gevonden had, die mij tot zitplaats kon dienen , zond ik mijnen gids ter zijde, hij hurkte achter eenen mastikboom neder. omstreeks vijftig schreden van mij af. De leeuw bl'ulde onophoudelijk en kwam al nader. Ik had de oogen eenige minuten lang gesloten, en toen ik ze weder opende bemerkte ik , dat ik op den verscheidene voeten hoogen oever der beek zat. Aan mijne link~rzijde, de lengte van een geweer van mij af, bevond zich ds engte. Mijn plan was gemaakt; wanneer het mij gelukte den leeuw in de· bedding der beek te bespeuren, dan moest ik hem daar schie. ten. De hooge oever kon mij redden, wanneer ik gelukkig genoeg "'as, hel dier zwaar te wonden. Het mag negen uur geweest zijn, toen zich, omstreeks 100 el-
-
218 -
en aan gene z~jde der beek een gebrul liet hooren. Ik greep mijn geweer, en, den elleboog op de knie, den kolf tegen den schou. der, de oogen op het water gerigt, luisterde ik. Reeds viel de ·tijd mij lang, toen van den anderen oever der beek, vlak tegen mij over, eene lange zucht zich deed hooren, een keelgeluid, dat iets van het doodsgereulel van een mensch had. Toen ik mijne oogen in die rigling sloeg, bespeurde ik, hoe die des leeuws mij als twee gloeijende kolen aanzagen. De onwrikbaarheid van dien vurigen blik deed mij het bloed bijna verstijven; eerst klapperden mij de tanden van koude, vervolgens vloeide het zweet in groole druppelen van mijn voorhoofd. Hij alleen, die nog geen' volwassen leeuw in den slaat der wildheid gezien heeft, kan aan de mogelijkheid van een' I(amp man tegen man met zulk een dier gelooven; maar wie den leeuw bij aanschouwing kent, .weel ook, dat de mensch in den slrijd met hem de muis in de ldaauwen der kat is. Ik had reeds vroe· ger twee leeuwen gesr.holen, waarvan de kleinste 500 ponden woog. Deze had met een' enkelen slag van zijn' klaauw een galopperend paard gegrepen en paard en ruiler waren op de plaats gebleven. Sedert dien lijd kende ik de wapens des leeuws genoeg, om te we· ten, waaraan ik mij had Ie houden. De dolk is wel, naar mijne meening, nooit een behoorlijk middel van bescherming, maar in sommige gevallen moel men zich daarvan bedienen. Wanneer een of twee kogels den leeuw niet dooden, wal eene zeer mogelijke zaak is , dan zal ik beproeven, wanneer hij op mij toespringt en ik den schok kan wederslaan , hem mijn geweer tol aan den . kolf in den muil te slooIen·, vervolgens zal ik, wanneer zijne klaauwen m~j niel op den grond gewor· pen en verscheurd hebben, hem den doll( in de oogen of in het hart slooIen, naarmate de vrijheid mijner bewegingen mij zulks vergunt., Heeft de hevige schok mij daarentegen nedergeworpen , dan zal ik, in geval mijne beide handen vrij zijn, met de linker het hart des leeuws zoe· )(en en met den regIer den doodelijken stoot geven. Ik had juist mijnen doll( uit de scheede gelrokken en naast mij in den grond gestoken, om hem bij de hand te hebben, toen de oogen des leeuws zich naar beneden naar de beek bewogen. Ik nam in stilte afscheid van de wereld , en toen mijn vinger den trek-
-
219-
keI' zocht, was ik minder beangst dan de leeuw, die op het punt stond in het water te gaan. Ik hoorde zijnen eersten stap in de snel en met geruisch vlietende beek, vervolgens niets meer. Stond hij stil? Kwam hij op mij af? zoo vroeg ik mij zelf, terwijl ik door den zwarten sluijer, die alles bedekte. zocht heen te dringen. Daar was het mij, als hOOl'de ik zijnen stap digt aan mijne linkerzijde. Hij was werkelijk uit de beel( naar de engte opgeklommen; hij de beweging; die ik maakte, stond hij stil, hij was slechts vier of vijf passen van mij verwijderd en kon mij met eenen sprong bereiken. Het is noodeloos, het vizier van bet geweer te zoeken, wanneer men niet eens de loop kan zien, ik hield het hoofd dus in de hoogIe, deed de oogen wijd open, en vuurde op goed geluk. Bij het schijnsel van het vuur zag ik slechts een' vormloozen ontzaggelijken klomp. Een vreesselijk gebrul liet zich hooren; de leeuw was getroffen. Op dat eerste gebrul volgden doffe, dreunende klaagtoon en. Ik hoorde den leeuw in hel slijk aan den oever der beek trappelen; vervolgens hield hij zich stil. Ik hield hem voor dood of ten minste voor buiten staat, om weg la komen, cn keerde met mijnen gids, die alles gehoord had, en van den dood des leeuws overluigd was, naar den Douar terug. Ik sloot den gehee!en nacht geen oog. Met bet aanbreken van den dag waren wij weder hij de engte; er was geen leeuw te "inden. In het bloed, hetwelk het dier rijkelijk verloren had, vond ik een heensplioter, een vinger lang, waaruit ik vermoedde, dat een zijner schouders verpletterd was. Een ontzaggelijk dikke wortel, die digt hij de helling der engte. eene halve el van de plaats, waar ik gezeten had, was d lor den leeuw door geheten. De p\in die hij bij de aanvàllenrle bèweging ondervond, had hem zonder twijfel de klaagtoonen afgedwon~en, die ik gehoot'd had. . Vergeefs volgden wij het bloedspoor, het verloor zich in de beek en was aan den overkant niet weder te vinden. De Arabieren, die des morgens kwamen, boden aan. den leeuw met mij op te zoeken; naar hunne gedachte moest hij dood zijn en in het nabijgelegen bosch gestorven wezen. Wij waren met ons zestigen, eenigen te voet. anderen te paard. Na e~ige uren vruchteloos rondzoeken , keerde
-
220
ik naar den Douar terug, met het voornemen om terstond te ver· trekken, toen ik verscheidene scholen en een luid geschreeuw van den kant van het gebergte hoorde. Dat moest mijnen leeuw gelden. In galop reed ik daar heen; ik had mij niet bedrogen. De Arabieren vloden naar alle rigfingen en schreeuwden als ra· z enden. Tien hunner, die te paard zaten, en door den scheik wer· den aangevoerd, vervolgden den leeuw, omdat zij zagen, dal hij moeite had om voort te kumen. Juist wilde ik van het paard stij. gen, loen de ruiters, met den scheik aan het hoofd, de vlugt na· men. De leeuw vervolgde hen ondanks zijne pijn met zulk eene snelheid, dat hij, wanneer hij heiloopen langer had kunnen uithouden, hen zekerlijk zou ingehaald hebben. De paarden liepen als dol; het gebrul des leeuws had hen in zulk een' wilden toestand gebragt , dal hunne meesters ze niet konden bedwingen. Op eene opene plek bleef de vervolger staan; fier en dreigend zag hij de. vlugtelingen na. Hoe schoon was hij met zijnen wijd geopenden muil, zijne oprijzende zwarte manen, terwijl hij in gamschap met den staart zijne zijden geesselde. Hij kon omstreeks 300 passen van mij af zijn; ik steeg van het paard en riep eenen Arabiet' toe, het vast te houden. 'Vers'cheidene kwamen nader en beproefden mij bijna met geweld van mijn voornemen af te houden. Ik rukte mij uit hunne handen. Eenigen grepen moed, om mij te volgen; maat' hoe meer ik den leeuw naderde, hoe geringer hun getal werd. Slechts een bleef, het was mijn gids van den vorigen dag. "Gij hebl. onder mijn dak geslapen ," zeide hij, "ik moet voor u instaan voor God en menschen." Het dier had de opene plek verlaten en was in het digte van de struiken gegaan. Ik ging met gl'ootevoorzigtigheid gereed, vuur te geven, maar kon geen spoor vinden. Ik was juist begonnen de digte struiken te doorzoeken, toen mijn gids, die een eind achter. gebleven was, mij toeriep: De dood wil niets van· u weten; gij zijt digt aan den leeuw voorbijgegaan! Wanneer uwe oogen de zijne ontmoet hadden, had hij u gepakt, eer gij vuur hadt Imnnen geven." Ik beval hem, steen en naar de ligplaats des leeuws te werpen. Bij den eersten . worp opendezicb het bosch, de leeuw trad daaruit,
221 en deed, na eerst naar alle kanten rondgezien te hebben, eenen sprong naar mij. Daar lag hij. tien schreden voor mij, den staart omhoog, de manen over de oogen, met uitgestrel,ten hals, tot een' nieuwen sprong gereed. Naauwelijks had ik mijn geweer aan den schouder, toen hij door een' kleinen sprong, waarop zekerlijk efln andere zou gevolgd zijn, vier of vijf schreden naderde - daar trof hem een kogel boven het regteroog en hij viel. Mijn gids dankte God voor het gelukkige schot, toen de leeuw zich op zijne achterpooten als een steigerend paard verhief. Een andere kogel trof hem in het hart en ditmaal stortte hij dood neder. Toen wij dezen leeuw te Bona in oogenschouw namen, ontdekte ik, dat de tweede kogel zijn voorhoofd been gewond had, zonder het te breken. De lwgel was op het been plat gedrukt als het vlakke der hand en niet dil,ker dan tien vellen papier.
NAPOLEON was te Er(urt, in 1808, toen hij den opstand in Aladrid en de noodlottige capitulatie van den generaal DUPONT te Bayten vernam. Hij vertrok uit Duitschland en in minder dan zes en twinfig dagen was hij Ie Burgos en had hij den slag bij Espinosa
gewonnen. Op deze wijze kondigde hij zijne komst in Spanje aan. Drie dagen na deze overwinning ontvingen twee regemenlen infanterie en de Poolsche lansiers bevel, om gedurende den nacht, de bergketen van Somo Sierl'a, waar het Spaansche leger met zijze artillerie was bijeengetrokken , zoo nab~j mogel~jk, te naderen. Alles was gevlugt bij de nadering der Fransche bataillons, de dorpen, de vlel,ken en zelfs de stedcn waren gehcel verlaten. Ook rukten de troepen, die aan zulk eene eensgezind vaderlandsliefde, waarvan Alos/rou later een nieuw en noodlottig voorbeeld zou geven, lliet Iwnden gelooven, met behoedzaamheid vooruit, na eerst alles goed onderzocht en de zekerheid verkregen te hebben, dat onder die stilte geene hinderlaag verborgen was. Vervolgens waren. binnen een UUf tijds, die doodsche en zwijgende steden, geheel van voorkomen veranderd. De Fransche leven.
-
222-
digheid verpreidde zich door die sombere verblijven en bevolkte ze als het ware, op nieuw. Ieder paleis, ieder klooster, elk huis bad weder bewoners, de kerken zelfs ontwaakten uit die lange stilte, do soldaten luidden de klokken, terwijl anderen zich van de orgels meester maakten en de gewijde gewelven van zuiver Fransche melo· diën deden weergalmen, waarvan de meeste in zonderlinge tegenspraak stonden, met de heilige plaats, waar zij gehoord werden. Andere Fransche soldaten verzamelden zich op de pleinen of wandelden doof de straten, en lieten de mandolines en guitars , die zij in de ledige huizen gevonden hadden. lustig klinken. Des avonds scheen de stad niet slechts weder bevolkt, maar men kon gelooven, dat men zich in de vrolijkste dagen van het carnaval bevond. Maar in Spanje waren die feesten van korten duur; want des nachts kwamen dik. wijls renboden aan, die het bevel bragten, om op te breken. Dit gebeurde ook met de re~ementen, waarvan wij gesproken hebben. Een dezer korps~n, het 24" regement van linie had. gelijk wij gezegd hebben. bevel ontvangen op een pistoolschot afstands van de Spaansche voorposten post te vatten. Het begaf zich des avonds om acht uur op marseh, voorafgegaan door twee eskadrons Poolsche lansiers, en gevolgd door het 9" re!!;ement ligte infanterie. Om elf uur hield men in stilte hillt op een der hellingen der Siel'ra, bij het schijnsel der vuren, die op den berg brandden, en zoo nabij de vijandelijke posten, dat de vooruitgeplaatste schildwach. ten duidelijk den stap der Spaansche schildwachten en hun geroep konden hooren. Oe nacht was donlIer en regenachtig en begunstigde de plannen des keizers, welke met den maarschalk hertog van Bel. luno, deze stelling naderde. die hij met het aanbreken van den dag veroverde door eene der schitterendste wapenfeiten, waarvan de Fransche krijgsgeschiedenis melding maakt. Naauwelijks waren de soldaten, in hunne kapotten gewil\keld, een half uur op den vochtigen grond gelegerd gllweest, en onbezore;d als ware Fransehen , even gerust in slaap gevallen, alsof zij zich in eene der Parijsche Ilazernen bevonden, toen zij plotseling door de alarmkreten der schildwachten gewekt werden. Men snelde terstond te wapen, de geweren werden ontkoppeld, de bevelen met eene fluisterende stem gegeven, en de bataillons plaatsten zich in slagOl·de. De voor· posten trokken op hare beurt op het gros van het regement terug, zonder dat men zich nog rekenschap van dezen panischen schrik wist te geven. Maar weldra ontdekte men in de rigting van Bocequilla eenen soort van optogt, die langzaam cn plegtiglijk in twee rijen naderde, onder heL aanheffen van lijkgezangen. Bij het geflikker der toortsen; waarmede de zonderlinge boetelingen voorzien 'Yaren, kon men bemerken, dat de monnikskappen wil waren en hun geheele aangezigt bedekten. j
-
223 --
Eene rilling liep door de gelederen der Fransche soldaten, als door de werking eener elektrieke vloeistof, en diezelfde mannen, welke aan de groote bloedige veldslagen van hel Noorden, waarvan Eglau en Frierlland getuigen waren, deelgenomen, en sedert achttien jaren krijg, honderd malen den dood in de verschrikkelijkste omstandigheden getrotseerd hadden, diezelfde mannen, begonnen onwillekeurig bij dit onbekende gevaar te leven. Toen zij den voet in diJt oude Spanje met zijne geheimzinnige overleveringen zijne bloedige en verschrikkelijl,e wraaknemingen, gezet hadden, was bij velen hunner die bijgeloovi~e vrees weder ontwaakt, die men, kort te voren nog, in Frankri(jk aan de I,inderen inboezemde, en die de beschaving vooral in de dorpen, nog niet geheel heeft verdreven. Zij herinnerden zich overigens de woorden, welke de keizer in het begin van dezen nieuwen oorlog tot hen gerigt had, toen hij zijn leger in tweo groole deelen scheidde, waarvan het eene zich aan de zon van het zuiden ging blootstellen en het andere zich in de sneeuw van het Noorden begraven. "Neemt u in acht, had hij gezegd; de Spanjaard is het tegenbeeld van den Duitscher. Geen volk gelijkt mindel' op den zacht, goeden , g'lstvrijen Duitscher, dan de Spanjaard met zijnen ingewortelden haat en zijne oude dweepzucht, de Spanjaard, die achtervolgends Romeinen en Mooren heeft vernield. die zonder poozen voortworstelt en zwijgend valt gelijk zij zwijgend doodt." Do optogt naderde intusschen hoe I"nger hoe meer met deftigen en langzamen stap en zijn somber psalmgezang verloor zich in lange echo's . in de bergkloven del' Siel'J'a, Alle soldaten hielden opbewelijk en zw~igend in de gelederen stand, alsof hunne voeten aan den grond gekluisterd waren; de officieren zei ven schenen verbaasd en vol zorg, zoo zonderling onverwacht en ongehoord was deze verschijning. Van waar kwamen die soort van spoken'? Wat wilden zij? was het eene sombere boetedoening. die zij bij nacht hielden ter eere van hen die gevallen waren bij Espinosa voor het Spaansche vaderland? of was bet een lijkzang, die zij aanhieven voor het ongelukkige vaderland van den Cid. door den adelaar van het Fransche I,eizerrijl, met scherpe klaauwen in het hart gegrepen? of wel. was het eene hinderlaag, die men aan de Franschen gespreid had? in één woord, waren het bloole dolken of eenvoudige rozenkransen, die deze mannen in de plooijen hunner wille monnikspijen verborgen? Zoodanig waren de. vragen, welke men elkander deed en waarop niemand wist te antwoorden; want het dorp, uit welks rigting de oplogl seheen voort te komen, was in alle deelen met de uiterste zorg onderzocht geworden.
224 AI meer en meer naderde de sombere optogt en de toestand der Fransehen werd hoe langer hoe hagch elijl,er. Het waren niet die zonderlinge vijanden monniken of soldaten; die de welgewapende Fransehen schrik inboezemden; maar zij vreesden dat de geweerschoten en het gedruisch der strijdenden de Spanjaarden mogten op de been brengen en de plannen des keizers verijdelen; daarenboven was het hoofdkwartier slechts weinige uren verwijderd; een nachtelijl\e aanval kon de noodlottigste gevolgen hebben i en dit dappere regement wilde onder de glorierijke herinneringen zijner ge. schiedenis geene herinnering aan eene overrompeling of mislukte zending tellen. Zij besloten bij de eerste vijandelijke beweging met de bajonet op die mannen aan te vallen, ze tot den laatsten toe neder te vellen en vervolgens op Bocequilla terug tè trekken, waar de Poolsche lansiers post gevat hadden. In dit oogenblik bereikte de spits van den oplogt de Fransche voorposten en antwoordde met het eerste vers van het depro{undis op het werdageroep der schildwachten; dezen hadden de bajonetten geveld, en het overige van het regemenl rukte met den stormpas tot den aanval op, toen een ontzaggelijk gelach uil de rijen der boetelingen oprees. Een officier snelt oogenblikkelijk op hen toe, slaat den monnikskap van een hunner op en begint op zijne beurt te lagchen; hel overige van het regement volgt hem daarin na ... De monniken waren Poolsche lansiers. Niet verre van daal', in een verlaten ldooster gelegerd, hadden zij daarin eene menigte monnikspijen gevonden, en na zich in de wel voorziene kelders der vrome vaders regt te goed gedaan te hebben, wilden zij het overige van den nacht vrolijl, doorbrengen en zich, door deze vermomming, eens ten koste hunner goede vrienden der infanterie vermaken. Dit was hun goed gelukt, maar ter vergoeding bragten zij onder hunne pijen zoo vele tlesschen ouden Spaansehen wijn mede, als zij hadden kunnen dragen, en het overige gedeelte \'an den nacht werd zou vr,olijk doorgebragt , als de omstandigheden en de nabijheid der Spanjaarden het vergunden.
A. P.
Wij ,,,aren de J(aap der Goede Hoop omgezeild. Het stormachtig weder had opgehouden; de zee bedaarde. De passagiers, wie het ongunstige weder genoodzaakt had , in hunne hulten te blijven, verschenen weder op het dek; zelfs de dames kwamen op de golven een' meer gerusten blik werpen. Eene aangename zuid-oostelijke koelte blies in de zeilen, terwij I het schip het dwarlende schuim om z~jn gekoperden boeg deed spatten. Vrolijk waren de matrozen, op raën en aan het touwwerk bezig, om de geledene schade te hers tellen, voor hen verliep de tijd spoedig genoeg, maar ons, reIzIgers, begon de tijd vrij lang te vallen, en men beproefde allerlei middelen, om de verveling te dooden. Onder de wijzen, die zich op ons schip bevonden, - ik noem zóó diegenen ,. welke bew.~izen van geduld gaven en zich bezigheid wisten te verschaffen, - bevond zich een Fransche abt. Hij stond alle ochtenden vroeg genoeg op, om de zon te kunnen zien opkomen; hij wijdde een paar uur aan hel doen zijner gebeden, en bezigde den overigen tijd tot lezen. Zelden mengde hij zich in de gesprekken der overige reizigers; des avonds, wanneer hij met ons op de kampagne thee had gedronken, ging hij naar de groote ka· jui' en bladerde in dikke boeken, die hij alleen kon begrijpen. Som. tij.s naderde hem de eene of andere dame, door nieuwsgierigheid geprikkeld en vroeg hem, wat hij las. - "Chineeseh, mevrouw;' Vlir. 15
226 -
was het antwoord. "Maar, mijn Hemel," zeide eene andere, "waar heLt g~ die krabbels geleerd, m~nheer de abt '?" ~ "Te Pekin ," hernam h~. Uit deze korte antwoorden bemerl,ten wij, dat de priester zendeling in China geweest was, maar wij maakten er ook het besluit uit op, dat hij in zijnen geest en in de herinnering nog in eene wereld leefde, die geheel van de onze verschilde en dat hij zich in ons midden niet op zijne plaats gevoelde. Gedurende de beide eerste weken der reis, hadden wij hem in vrede met zijne lektuur laten bezig houden; vervolgens waren de störmen aan de Kaap gekomen, en toen had ieder genoeg met zich zelven te doen. Eerst toen wij eene meer stille zee, eene aangenamCl'e luchtstreek bereikten, kwam het in ons op, om met den abt in naaU\vere betrekliing te treden. Op zekeren avond, dat h~ zich na het theedrinken volgens gewoonte wilde verwijderen. verzocht eene jonge IUfloolsche dame hem, om bij ons te blijven. - Waarom verlaat g~ ons toch altijd zoo, mijnheer de abt'? zeide zij. Gij ·denkt, houp ik, toch niet, dat uwe tegenwoordigheid ons hinderlijk is '? -- Mevrouw hernam de zendeling, met eene zachte stem, - onze Fransche zeelieden zijn bijgelooviger dan zij schijnen; zij v'erbeelden zich, dat een priester aan boord ongeIuI, brengt. Indien ik mij al te dil\wijls op het dek vertoon, zullen zij daarover morren; indien ik daarentegen mij slechts zelden bij hen voeg, zullen zij mij VOOr iemand houden, die weet, waar zijne plaats is, en eer wij de linie gepasseerd zijn, ben ik hun vriend. Men moet nooit iemands vooroordeelen met geweld tegenstaan, - Zijt gij in China geweest'? vroeg een onzer, wien de verveling onzer drijvende gevangenis het zwaarst viel. De abt boog zich op eene zedige wijze. Hoe lang '? - Vijftien jaren. - In den loop dier vijftien jaren, zuIt gij al heel wat ontmoetingen gehad hebben, zeide een reiziger die in Alaï88oul' op de olifantenjagt geweest was; zoudt gij goed genoeg willen zijn, om iets daarvan mede te deelen '?
-
227-
Eenen armen zendeling l
-
228 --
de magt alle kwalen te genezen, door geheimzinnige woorden over eenige druppelen water uit te spreken; de wind en de regen gehoorzaamden aan hunne stem; de toekomst had voor hen geene gehei. men, en zij kenden de kunst, om nimmer oud te worden. Vijfmaal honderd duizend man stonden in wapenen, op de roepstem dier geest. drijvers, die voorgaven door den Hemel gezonden te zijn; zij hadden tot teeken van herkenning een stuk geelen stof gekozen, waarmede zij hun hoofd dekten; vandaar den naam van Geelmutsen , waarmede de geschiedenis hen noemt. Niet zonder moeite behaalden de keizerlijl,e troepen de over· winning over die .opstandelingen, die de waardigheid huns souve· rems niet 'meer erl,enden, allerlei rooverijen bedreven en den onder. gang der geheele maatschappij hadden gezworen, met het voornemen, die later volgens een geheel nieuw plan weder op te bouwen. Indien de Chin ez en de geschiedenis van ons christelijk en beschaafd Europa lazen, zouden zij meenen de afstammelingen hurlner Geel. mutsen weder te vinden, in de verkondigers van het duizendjarig r~ik, in de Hussiten, de Albigenzen en andere seklen. Het oosten dat ons zijn licht heeft gezonden, heeft daaronder ook eenige duisternissen gemengd. Indien ik den voorrang, aan de Chinezen toeken, dan doe ik het, omdat de gebeurtenissen, die ik bedoel, meer dan vijftien eeuwen geleden zijn; voor China, dat zoo oud is, is dat lang verleden, wat voor ons de Middeleeuwen zijn. De nederlaag der Geelmutsen gaf het rijk de rust niet terug. De opstandelingen waren verstrooid, hunne aanvoerders omgekomen, maar hunne leerstellingen leefden voort in den geest der "olken. De eerbied voor de overleveringen en het geloof aan den duur der oude instellingen, die altoos de vastheid en sterkt.e van dit groote land hebben uitgemaakt, hadden niet meer denzelfden invloed op de har, ten. De Mandarijnen, die den opstandelingen bet hoofd geboden badden , begonnen even als deze te gelooven, dat het regerende ge· slacht dat der HAN, weldra zoude ondergaan. Onder de veldheeren, aan welke het rijl, zijne redding verschuldigd was, bevond zich, een, die dat volksgevoelen tot zijn eigen voordeel zocht aan te wenden. De stoffelijke kracht overwon de begrippen; op de profeten volgden de
-
229 -
kroonpretendenten. Ieder gouverneur eener provincie ~ormde zich, in dit uiteen vallende rijk, een vorstendom naar zijnen smaak, en het leenstelsel, van het hoofd tot de voelen gewapend, verloonde
zich weder op alle punten van het grondgebied. Gedurende dit tijd. perk van:regeringloosheid, werd de troon achtervolgends bezeten door twee of drie niets beduidende vorsten, die niets dan den naam van keizer hadden. Zonder magt leefden zij werkeloos te midden van een bedorven hof, door heerschzuchtige ministers in voogdij gehou. den. Aan den anderen kant, hadden ook de vorstendommen, die zich, door de omwentelingen en ten. gevolge der burgeroorlogen ge· vormd hadden, slechts een en kortstondigen duur. Het eene voor, het andere na, viel weder aan het rijk, met uizondering van twee, die zich nog eenigen tijd als koningrijken staande hielden. Over den stichter van een dier lwningrijken, SUN-TSÉ, vorst van Ou, wil ik u thans spreken. Gij zult mij toestemmen, dat, voor een Chinees, zijn naam niet al te zonderling klinld. SUN-TSÉ was een dapper I vermetel man, de geschiedenis geeft hem eenige trekken van gel~jl\heid met KAREL den Stoute, en zijne staten, met het overige van het Hemelsche Rijk vergeleken, weken in belangrijkheid niet voor de schoone gewesten, waarover de her. togen van BOUJ'gondië regeerden. Hij erkende nog de opperheer. schappij des Keizers en had hem bijgestaan in het onderwerpen der opgestane gewesten; maar tot loon zijner diensten verlangde hij den titel van opperbevelbebbel' der ruiterij, den hoogsten rang bij het leger. Het hof weigerde hem die voldoening, duor tusschenlwmst van den magligen minister, die het hof zelf beheerschte. - Welnu, riep de vorst van Ou in gramschap uit • - daar de Keizer mij den titel niet wil toestaan, dien ik tot loon mijner diensten verlang, zal ik aan het hoofd mijner troepen hem met geweld daartoe dwingen. Hij had deze dreigende laaI in tegenwoordigheid z~jner vergad'erde mandarijns gesproken; een officier, die getrouw aan den Keizer ge· hecht was, hoorde haar met ontzetting. Naauwelijks had hij het pa. leis vel'laten, of h~j besloot hel hof van de plannen zijns meesters te onderriglen. Hij vertrouwt een eigenhandig geschreven briefje aan cenen bode toe, die des nachts te paard stijgt en langs omwegen
-
230-
naar de hoofdstad snelt. Met het aanbrell:en van den dag bevindt hij zich aan den oever eenèr rivier, waar de vorst van Ou militaire posten heeft. tot dekking zijner grenzen. Geen vaartuig is op het water te zien; overal, waar de mindel'e snelheid des strooms of mindere diepte des waters den ruiter schijnt te beloven, dat hij de riv iel' zou kunnen doorwaden, waken schildwachten met de lans in de hand, het schild aan den arm. De bewegingen des ruiters komen hen verdacht voor; zij nemen hem gevangen en het briefje, door hem in de plooi van zijnen gordel verborgen, valt in hunne handen. Hun bevelhebber, op dit briefje het zegel van den vorst, zijnen meester niet ziende) haast zich, hel hem te brengen. Buiten adem bereikt hij het paleis, dringt door de dubbele rij van wachten, en en biedt knielende aan SUN-TSÉ zelf hel geheimzinnige briefje aan. De vorst verbreekt driftig het zegel; hij doorloopt de regels, door de hand eens verraders geschreven, met een oog, van woede vonkelende; en beveelt, dat de schuldige officier voor hem verschijne. - Wat heb ik u toch. gedaan? vraagt hij hem met smartelijke verbazing, dat gij reeds een graf voor mij wilt graven? Stamelende verzekert de officier hem, dat hij duizend dooden voor hem zou trotseren. - Neen, antwoordde SUN-TSÉ, hem het briefje toon ende , die genegenheid is al te sterk! Gij zult uw leven slechts éénmaal offeren, om voor uw verraad te boeten. Op een wenl, des vorsten. grepen de wachten den officier, die oogenblikkelijk geworgd werd. De bloedverwanten des ter dood gebragten namen in allerijl de vlugt; want volgens de Chinesche wetten, worden de naaste bloedverwanten van hen, die zich aan ge. kwetste majesteit schuldig hebben gemaakt, met den dood gestraft. Het lijk des ufficiers bleef gedurende eenen dag op de markt ten toon gesteld; niemand durfde eenig teeken van leedwezen of medelijden geven. Ondm' de menigte echter, die dit treurige bewijs ,-an 's vorsten gramschap omringden, bevonden zich drl1l vrienden des omgebragten. Door toeval daar bijeen gekomen, naderden zij den paal meer van nabij, ten einde nog eenmaal de trekken van hem te aanschouwen, wiens weldaden z~i genoten hadden. Zw~igend.
-
231 -
drukten zij elkander de hand en verwijderden zich van de volkrijke plaats, waar zoo vele ooren, hen konden hooren. Buiten de stad gekomen, lieten zij hunne droefheid den vrijen teugel, en zwoeren
hij den hemel en de aard~, dat zij hunnen beschermer zouden wreken. Van dat oogenLlik af, dachten zij slechts aan de uitvoering van het waagstuk; de met angst door hen gewachte gelegenheid bood zich weldra aan. SUN-TSÉ had eene jaglparLij bevolen; hij oefende de jagt in het groot uit, naar de gewoonte der Chinesche vorsten, en deze ligehaamsoefening, die hij hartstogtelijk beminde, onderhield in zijnen krijgshaftigen geest de zucht voor oorlog en zegepraal. Zijn geheeIe leger vergezelde hem; het voetvolk trok in eenen grooten kring voort, waar bmnen de tijgers en panthers, door de ruiters bestool,t, te midden van herten en hinden rondsprongen., De lansen der voetknechten flikkerden in den zonneschijn op de helling van een hoogen berg; de mandarijnen te paard, de boog in de hand, den pijlkoker op den rug, doorzochten de struiken, waarboven men niets zag te voorschijn komen dan de roode zijden kwasten, die aan hunne helmen waren vastgemaakt, maar de werkzaamste van allen, was SUNTSÉ zelf. Hij bereed een appelbloesemkleurigen schimmel, met fijne eo, dunne pooten, door hem met groole kosten uit Tal'tal'ije ontboden. Hij galoppeerde aan het hoofd zijner officieren, vol ongeduld den eersten pijl af te schieten. De kring der voetknechten werd hoe langer hoe enger on de vorst begaf zich juist door een doornbosch , toen een groot hert, met rijkgetakter. Imp, zich aan zijn oog vertoonde. Een kreet van vreugde ontsnapte den vorst; maar terwijl hij het hoofd omwendt, om de hand naar den ovel' zijnen schouder hangenden pijlkoker uit te steken, bemerkt hij in een digt bamboesboschje drie mannen, die, staande en onbewegelijk hem aan· blikken. - Wie zijt gij? vraagt SUN-TSÉ, wat doet gij daar? - Wij zijn lijfwachten van Uwe Hoogheid, antwoOl'den ZIJ; wIJ loeren op hei hert. Zonder zich langer met hen bezig te houden, geeft de vorst zijn paard den vrijen teugel en buigt zich naar voren; in plaats van voort te snellen, steigert het pnard, doet eenen zijsprong en geeft een'
-
232-
der drie~mannen tijd, zijne lans in de dij van SUl~-TSÉ te stooten. Hierheen, mijne wachten! roept de vorst, - trekt zijn zwaard en zoekt de nieuwe slagen af te weren, die zijne moordenaren hem willen toebrengen. Het lemmet van zijn' sabel treft het hout der lans en breekt; woedend werpt SUN-TSÉ het nuUelooze gevest weg; kostbare diamanten versierden het, maar gaarne had hij ze allen gegeven, voor het goede staal, dat in stukken was gesprongen. Naauwelijks heeft die eerste vijand hem getroffen, of een ander wondt hem met een' korten pijl in d~ wang; het bloed vloeit langs zijn gelaat en vlekte het borduursel, dat zijn opperkleed versierd. Dool' de pijn overmand. brult hij als een leeuw; moedig rukt hij den p~il uit het gelaat, dat hij verscheurt, legt hem op het lword van zijnen boog, en schiet hem met een kreet van woede den man, die hem gewond heeft, dwars door de borst. Nu storten de beide anderen op den vorst los; met de punt en het hout hunner pieken brengen zij hem stooten en slagen toe. SUN-TSÉ, die zijnen sabel kwijt is, en wiens pijlen in deze vreesselijke worsteling allen op den grond zijn gevallen, heeft niets om zich Ie verdedigen dan het hout van" zijnen boog. Toch strekt het hem tot een vreesselijk wapen, waarmede hij de aanvallen zijner beide vijanden wederstaat. Reeds heeft hij lien lanssteken ontvangen; zijn paard, met wonden overdekt, valt op de knieën.-- Het ware gedaan geweest met den vorst van Ou, toen een zijner bevelhebbers, verwonderd dat hij den vorst niet meer op het veld zag rennen, met eenige ruiters op de plaats van het gevecht aankwam. Toen de moordenaars de ruiters zagen, riepen zij luid, dat zij den vorst wilden dood en , die hunnen weldoener had omgebragt, en zij vielen, met wonden overdekt. De toestand van den vorst eischte snelle hulp. De bevelhebber, wiens komst zijne redding veroorzaakt had, poogde eerst, het bloed; dat uil de wonden vloot, Ie stelpen; vervolgens sneed bij met zijnen sabel zijn eigen opperkleed stuk, bond den vorst bij zich op zijn paard en bragt hem naar het paleis. Een bekwaam geneeshtler verklaarde, dat de pijl, die den wang van SUN-rsÉ gewond had, vergiftigd was geweest; hij hoopte den gekwetste te redden, doch On· der voorwaarde, dat deze gedurende drie maanden de stipste rust
-
233 -.:....
In acht nam. Vooral moest de vorst iedere aandoening van toorn naauwkeurig vermijden. Hevig van aard en opvliegend, als hij was, kon de vorst van Ou geene drie uren ia werkeloosheid doorbrengen; evenwel dwong hem de hevigheid der pijn, magtiger dan de voorschriften des geneesheers • gedurende een twintigtal dagen het bed te houden. Hij begon te beteren, toen een mandarijn, die hij naar de keizerlijke hoofdstad had gezonden, terugkwam; hij liet hem terstond ontbieden, ten einde hem over de ontwerpen, die in zijn hoofd woelden, te spreken. - Welnu, vroeg hij hem, wa t zegt men daar ginds van mij? - Het hof is voor Uwe Hoogheid bevreesd, antwoordde de mandarijn. De minister, die in den naam des l,eizers regeert, zeide al zuchtende, in de tegenwoordigheid van uwen dienaar: "De jonge leeuw' zal voor ons in het vervolg een ruwe tegenpartijder zijn; zijne klaauwen hebben den tijd gehad, om te wassen. - Ha! riep de vorst met hoogmoed, eindelijk vreezen zij mij dan! • •. En de raadslieden, die dien lrotschen minister omringen, hoe beoordeelen die mij '? - Even als hun meester, antwoordde de mandarijn. Er is echtel' een die, zekerlijk uit vleijerij, in minder afgemetene' wOOJ,den van Uwe Hoogheid heeft gesproken. - Wat zeide deze, vroeg SUN-TSÉ. De mandarijn zweeg, omdat hij de al te stoule uitdrukkingen van. den l,eizerlijken raadsheer niet durfde overbrengen. - Welnu! hervatte SUN-TSÉ, sp~eek!. • of ik beschouw uwe ongehoorzaamheid als verraad! - Omdat Uwe Hoogheid bet beveelt, zal iJ, bet wagen de woorden diens ellendigen te herhalen. Hij heeft zi",h verstout te zeggen, bet is bij, die spreekt -- dat de vorst van Ou aan niemand eenige ernstige vrees behoeft in te boezemen. Hij is een dolkop, voegde bij er bij die niets kan voorzien; ~I had hij eene millioen krijgslieden onder zijne bevelen, dan nog zou hij de rol eens overweldigers niet kunnen spelen. Op het slagveld is hij stoutmoedig, vermetel, maar in den raed is hij niets. Den een of anderen dag zal hij àoor de hand eens gemeenen moordenaars vallen.
-
234 -
Op het hooren van deze woorden, barstte SUN'TSÉ, den raad des geneesheers vergetende, in gramschap uit; hij raast op den minister, dien hij beschuldigt van -de drie mo~rdenaars te hebben bezoldigd. Met opgehevenehanden zweert hij , dat hij zich van de hoofdstad zal meester maken, den alvermogenden minister dooden en te midden van het paleis den geheiligden persoon des keizers gevangen nemen. Zonder te wachten tot zijne wonden hersteld zijn. roept hij zijne officieren bijeen; reeds den volgenden dag wil hU het plan tot dezen nieuwen veldtogt opmaken. Zoo ongeduldig als hij was, om den oorlog te beginnen, zoo zeer zuchtten zUntl mandarijnen naar den \'rede. - De geneesheer heeft Uwe Hoogheid geraden, drie maanden lang, eene volstrekte rust in acht te nemen, zeiden zij om het zeerst, is het goed, het leven van uwen doorluchtigen persoon in gevaar te stellen, al is het om aan eene regt matige gramschap te voldoen '? - Er leeft aan het hof een ellendeling die mij heeft beleedigd, antwoordde de vorst van Ou; kan ik den hoon verduren, dien een nietswaardige mij heeft aangedaan? Ik ga naar de hoofdstad, zeg ik u, ik wil den keizer van aan· gezigt tot aangezigt zien, om aan allen te leeren , welk een' man ik ben! De voorstellen de~ burgerlijke en militaire mandarijnen hadden geenen den minsten invloed op den vurigeng~est van SUN-TSÉ. Zijn gekwetste hoogmoed deed hem meer lijden dan de lanssteken en de vergiftigde pUI. Den volgenden ,dag kleedde hij zich in zijn met goud geborduurd opperkleed, en verzamelde zijn geheel en kleinen hofstoet in de opene galerij, die zich boven. den wal zijner hoofdstad uitstrekte, en zich tegenover de groote marktstraat bevond. Een gastmaal stond daar gereed; reeds gingim de wijnbekers van hand tot hand. De vorst, op een verheven gestoelte gezeten, zag vergenoegd op de menigte, die zich aan den voet der galerij met het gedruisch de z~e bewoog; hij he:l-eefde, hij hoopte weder. Plotseling terwijl hij zelf eenen dr'onk ging instellen op den goeden uitslag van zijnen aanstaanden veldlogt , bemert\! hij, dat de mandarijnen en hoofdofficieren, na ellmudel' iets toegefluisterd te hebben, hunne ze-
-
235-
tels verlaten, om naar de straat af te klimmen. Van boven van de galerij tot naar beneden, geleek het een' golvenden vloed van rijkgeborduurde opperkleeden , die in stilte en plegtiglijk wegvloeiden, terwijl de vorst op zijne eereplaats alleen bleef. - Wat is er te doen? vroeg SUN-TSÉ aan de achter hem staande lijfwachten. - Uwe Hoogheid wete, antwoordden deze, dat de toovenaar YU-il, een onsterfelijke, een man met bovenmenschelijke hoedanigheden, de straat langs gaat : Uwe mandarijnen zijn hem hunne hulde gaan bewijzen. De vorst buigt zich over het balkon en ziet eenen man, van hooge gestalte, met sneeuwwitte haren en een zilverblanken baard. Hij scheen een honderdjarig grijsaard, en toch draagt zijn gelaat de frischheid der jongelingschap. Zijne hand steunt op een' witten stok, zoo ligt als een hennipstengel ; zijne golvende kleederen omhullen hem. zonder hem te drukken; zij schijnen hem te ondersteunen gelijk de vederen eener vogel. Alles kenteekent in hem een dier léeraars van de sekte van TAO-SSÉ, die eene eeuwige jeugd weten te behouden door zich te voeden met het sap van zekere geheimzinnige planten. Hij staat midden in de groote straat; de burgerlijl\e mandarijnen, de raadsheeren, de krijgsbeveIhebbers omringen hem en buigen zich voor hem; de inwoners der stad ontsteken reukwerk. Ongevoelig voor de hem toegebragte hulde, slaat de grijsaard met een zachten glimlach zijne oogen ten hemel. - Een toovenaar! riep de vorst; men gnjpe hem en "oere hem VOOI' mij! - Heer! antwoordden de hovelingen, die naar de. galerij terugkwamen, de grijsaard is ver van hiel', in de Oostelijl\e gewesten, geboren, maar hij heeft zoo veel in deze streek gereisd, dat wij hem als eenen landgenoot beschouwen. Hij brengt den nacht in overpeinzingen door; des daags brandt hij reukwerken ter eere der geesten en onderwijst de leer der oude wijzen. Met eenige druppels water, waarover hij tooverspreuken heeft uitgesproken, heelt hij alle kwalen; uw geheeIe volk kan dit getuigen. Wij zien in hem den. geest, die dit koningrijk besehermt.
-
236 -
Al te maal dwaasheid! viel voere hem hier!
SUN-TSÉ
hen in de rede, -- men
Hem, den goddclijken onsterfelijh:e ..• herhaalden de hovelin-
gen. Indien Uwe Hoogheid zijnen raad wilde innemen hem de wonden doen behandelen, die uw kostbaar leven in gevaal" brengen?. - Men gehoorzaamt mij niet? riep de vorst, de hand aan zijn zwaard slaande. De verschrikte lijfwachten gingen den grijsaard halen. Toen hij voor den vorst stond, beschouwde deze hem van het hoofd tot de voeten, en zeide op een' verachtelijken toon: - Hoe durft gij het wagen, in mijne tegenwoordigheid, op zulk eene vermetele wijze het hart mijns volks te bederven? - De arme grijsaard, die voor u staal, antwoordde de toove. naar,' is de overste van een klooster, in het Oostelijk gebergte gelegen. Omstreeks eene eeuw gèleden, vond hij, terwijl hij bezig was kruiden in het dal te verzamelen, aan den rand eener bron een tooverboek , met roode letteren geschreven. Dit boek onderwees de kunst, zijne hartstagten te beheerschen, zijne booze lusten te bedwingen, het bevatte ook voorschriften, om de ligchaamskwalen der menschen te genezen. De arme kloosterling heeft ze gelezen en beoefend; hij heeft de lessen, die hij van den hemel had ontvangen, bekend gemaakt, de bewoners van het rijl, bekeerd en genezen, zonder daarvoor ooit de minste belooning aan te nemen. Hoe lmn hij dan het hart of den geest van Uwe Hoogheids onderdanen bederven? - Gij neemt geene belooning aan? vroeg SUN-TSÉ, goed; maar gij weigert het voedsel, de kleed eren , de reukwerl,en toch niet, die men u aanbiedt... Gij zijt een toovenam" , een opstandeling van het ras der Geelmutsen ; lieden als gij zijn altoos de geessel des rijks geweest. .. In waarheid, ik kan u het leven niet laten. En hij gaf bevel den grijsaard te onthoofden. Een der raadslieden van den jongen vorst, maakte hem de op' merking, dat die leeraar zich sedert lange jaren in het rijk vertoonde, dat iedereen hem h.ende en lief had; zijne ervarenheid in de geneeskunde, zijne belangeloosheid, zijn onberispelijk leven, hadden hem in de stad zelve vele aanhangers gewonnen; door hem ter dood
-
237
te brengen, zou men den geest des volks van zich vervreemden. - Bah! riep SUN-TSÉ , die zoogenaamde onsterfelijke is slechts een lompe bergbewoner, een huichelachtige boer; ik gevoel zelf lust de scherpte van mijn zwaard op zijnen hals te beproeven. Op deze woorden wierpen de wanhopige mandarijnen zich aan de voel en huns souvereins ; maaI' hunne gebeden dienden slechts, om hem nog meer te verLitleren. Hij gaf bevel den grijsaard in I,etenen te slaan, hem bet blok aan Ie leggen en bern in de gevangenis te werpen. De bevelen des meesters te trotseren, ware hun boofd in de waagschaal te stellen; de mandarijnen vertrokken dus, zonder een woord verder te spreken. Evenwel hielden zij zich nog niet voor geslagen. Naauwelijks in hunne paleizen teruggekomen, bevolen zij hunne vrouwen, zicb gezamenlijk naar de moedel' van den jongen vorst te begeven en bare tusscbenlwmst tenbehoeve des goddelijken grijsaards te verzoeken. Ter. stond liet de moeder van SUN-TSÉ baren zoon bij zich in hare vertrekken onlbiepen. - Mijn zoon, dus sprak zij, ik verneem, dat gij een' onsterfelijke door alle uwe onderdanen vereerd, in den kerker bebt doen werpen. Weet bet wel, dat hij het is, die de overwinning aan uwe legers heelt 'gegeven. Heeft bij bovendien ni~t de zieken in alle uwe stralen genezen? Hij heeft dus allen, u, bet leger, het volk, de grootste diensten bewezen; wacht u wel, hem te doen sterven. - Hij is eenloovenaar, moeder, een gevaarlijk mensch. bernam de jonge vorst; b~j bed erft den geest mijner onderdanen. Is hij niet de oorzaak, dal, mijne eigene officieren mij minder ontzien? dal mijne mandarijnen, m~j de gehoorzaamheid weigeren? Hebben zij mij niet. te midden van een feest, alleen gelaten, om aan d~ voeten van dien landlooper Ie gaan knielen? heeft mijne stem hen niet kunnen terughouden? Nog eenmaal, die man ontrooft mij de genegenheid mijner onderdanen! en daar zijne moeder hem smeekte, het leven des grijsaards te sparen, antwoordde hij: Ik bezweer u , luister niet naar de dwaze verzoeken dier vrouwen: die man moet sterven. Toen SUN-rsÉ zijne moeder verlaten had, beval bij de gevangenbewaarders den toovenaar uit den I,erker te halen. Deze hadden den grijsaard zijn klok ontnomen en de ketenen, waarmede zijne
- 238 handen en voeten beladen waren t losgemaakt; want zij behandelden hem met den eerbied en de teederheid, die zij eenen vader zouden bewezen hebben: Dit bleef den vorst niet verborgen, hij bestrafte gestrengelijk die al te meêwarige gevangenbewaarders en oordeelde, dat het tijd werd met zulk eenen zonderlingen gevangene een einde te maken. De woorden ~ijner moeder, die hij eerbiedigde, - de ouderliefde is de grootste deugd der Chinezen, - hadden niets bij hem uitgewerkt; de bede. die zijne gezamenlijke mandarijnen tot hem riglten , had geen ander gevolg ~ dan hem in zijn voornemen te versterken. --- Gij zijt ervaren in de kennis der oude boeken, zeide hij tot hen; gij weet dus allen, wat het lot is geweest der keizers en lw!lingen, die dwaas genoeg waren, om het oor te leenen aan de droomerijen dier bedriegers, die voorgeven met de hoogere geesten gemeenschap te hebben. Past bet u dan, aan het volk zulk een gevaarlijk voorbeeld te geven? Die man, ik berhaal het u, bekleedt reeds eene plaats onder de kwaaddoende geesten; teekent dus niet langer verzoeken ter zijnen gunste, laat uw sierlijk penseel niet langer aan den voet van een smeekschrift zweven, want ik herzeg het u, het boofd van dien toovenaar zal vallen. - Heer, zeide een raadsheer, ik weet mel zekerheid, dat die goddelijke leeraar de magt bezit, den wind te doen waaijen en den regen te doen vallen, naar dat hij daarom bidt. Eene lange droogte treft uwe staten; beveel hem, dat hij den hemel smeel\l, om dat weldoende vocht, dat de oogsten doet groeijen; slaagt hij, dan moge zijne begenadiging hem tot loon verstrekken, voor de dienst, die hij u bewees. - Het zij zoo, hernam SUN-TSÉ, wien die herhaalde verzoeken begonnen te vervelen; het zij zoo, dan zal ik ten minste zien, wat de bedrieger kan uitvoeren. Oogenblikl,elijk snelden de mandarijnen naar de gevangenis; voor de tweede maal worden den wijzen leeraar de ketenen en het blok afgenomen. Kalm en opgeruimd verschijnt hij op het ruimE:) plein; zijn glimlagchende blik duidt noch ongerustheid, noch wrok, noch toorn aan; zijn gang is vast; slechts heeft de zwaarte van het blok
-- 239 --
zijnen hals vermoeid, en zijn hoofd is naar voren gebogen. Bij wisselt van kleederen , doet wasscbingen onder bet mompelen van eenige gebeden en spreekt vervolgens de mandarijnen dus aan: - Ik sme"ek den hemel om eenen heiizamen regen, -die bet volk van den bongersnood redt; die regen zal de a arde ter boogte van van drie duimen bedekken; maar ik, ik zal bet lot, dat mij bedreigt, niet ontgaan. --- IJoud moed, eerbiedwaardige, leerallr, zeiden de mandarijnen, indien gij een \vonder doet, dat onzen meester I,an overtuigen, dan zal hij u eerbiedigen. Treurig schudde de grijsaard het hoofd; nadat hij zich zelf met cene lange koord gebonden bad, legde hij zich in den zonneschijn neder. Reeds was een officier, door den vorsl gezonden, der menigte komen verkondigen, dat, indien de regen tP. middag niet was gevallen, de leeraar op datzelfde plein levend zoude verbrand worden. De brandstapel werd weldra. voor de oogen' des toovenaars, uit eene menigte bout opgerigt; zonder ongerustheid zag hij de loebereidselen tot zijne foltering, terwijl om hem heen veldheeren, man· darijnen en volk, vol ontroering, onbewegelijk daar stonden, in af. wachting van hetgeen zoude "gebeuren. Eenigen vol geloof in de magl des loovenaars, moedigden hem door gebaren aan en wezen naar den bemel, die gereed was hem te gehoorzamen; anderen tusschen nieuwsgierigheid en vrees, tusschen twijfeling en scbrik geslingerd, konden zonder siddering dat drooge hout niet aanschouwen, waaruit één woord van den vorst de vlammen kon doen opstijgen. Naauwelijks bad de grijsaard zijne tooverspreuken begonnen, of plotseling verhief zich een geweldige wind; in bet noordwesten stapelden zich wolken opeen, zij breidden zich aan het gewelf des hemels uit en bleven boven de stad hangen. SUN.TS~, op den rand van bet balkon leunende, beschouwde beurtel ings de zich opstapelende woll,en en den op den grond liggende toorenaar. Eenige oogenblikl,en verliepen op deze wijze; de storm hing boven de stad, gereed om los te barsten, maar men zag op' den grond nog geen teeken • dat er een enkele druppel water gevallen was. De gong klonk, het tee· l,en van middaO' en de vijftien duizend toeschouwers, die zich op 0'
-
240-
hel plein bevonden, staken als te gelijk, hunne handen omhoog, om zich te verzekeren, of de eerste regendruppel dit sem zal beantwoorden. Drie minuten verloopen en de vorst laat, te midden der diepste stilte, deze woorden hooren: - Aan den hemel zie ik wolken, maar de weldoende regen wei· gert te vallen. Die man is niets dan een bedrieger; brengt hem op den brandstapal. Het geschiedt, het drooge hout wordt aan de vier hoeken in den brand gestoken; een dikke rook dwarrelt om de houtmtjt en omhult die weldra geheel, maar de bliksem schiet uit de donkere wolken, de donder doet den grond dreunen; de regen valt in stroomen neder. In een oogenblik zijn het marktplein, de straten, de geheeIe stad ondergeloopen; het water staat overal ter hoogte van meer dan een voet. Nu spreekt de toovenaar, op den brandstapel uitgestrekt, met luider stem me : - Wolken, rolt u op als een sluijer, regen, En op nieuw vertoont zich de zon aan houd op met vloeijen ! den helderen hemel. De vlam was uitgebluscht. De mandarijnen snellen om het hardst toe, ten einde den goddelijken leeraar Ie ontboeijen en bezweren den vorst, zijne bovennatuurlijke magt te erkennen; maar SUN-TSÉ, in zijne draagkoets liggende, liet zich naar zijn paleis terugbrengen, zonder hen te antwoorden, zonder zelfs naar hen te luisteren. De regen en de wind, dus sprak hij halfluid en als om zich zelf te overreden, - de regen en de wind gehoorzamen aan den heer des hemels, en niet aan de m~nschen! Die mandarijnen, die ik met gunstbewijzen heb overladen, die in m~ine dienst rijk zijn geworden, zij verraden mij allen; mij keeren zij den rug toe om eenen dwaas na te toopen! - Inderdaad omringden de officieren en de grooten des rijks, tot de knieën in het water, den ouden toovenaar en bogen zich voor hem neder; in hunne haast, om den grijsaard te redden, bemerkten zij niet eens, dat zij hunne zijde opperkleeden op eene erge wijze bezoedelden. Toen zij weder in tegenwoordigheid van den vorst kwamen om hem al weder om genade voor den leeraar te vragen, wees SU:i-TSÉ, diep beleedigd door hun gedrag, hun ruwelijk van zich; vijf minuten latei' viel het hoofd des grijsaards onder het
-
241 -
zwaard Vl;1n den beul. Toen dit hoofd met grijze lokken viel, ver. hief zieh eene zwartachtige damp, die vrij duidelijk eene menschelijke gedaante aannam, langzaam in de lucht en verdween in eene oostelijke rigting. SUN'TSÉ zag dien met eigene oogen; maar zonder op de stille opgetogenheId des volks te lellen, liet hij het onthoofde ligchaam midden op het plein ophangen, met het opschrift: "Ter dood geb ragt als toovenaar en bedrieger." Gedurende den geheel en nacht, woei de wind met hevigheid, rolde de donder, en viel de regen bij stroomen neder. Des morgens was het lijk des onthoofden toovenaars verdwenen. SUN-TSÉ beschuldigde de wachten, dat zij het aan de mandarijnen hadden overgeleverd, om het te begraven. - Het volk zal denken, dat hij weder levend is geworden, sprak de vorst ongerust bij zich zeI ven ; - ik wil we· ten, wat van het ligchaam geworden is. - Hij wilde uitgaan, toen hij voor de groote zaal van zijn paleis den toovenaar in persoon aanschouwde, die regt op hem aankwam, zonder den grond te raken, en als door eene sombere wolk gedragen. De vorst staat stil en trekt zijn zwaard, om hel spooksel te treffen; eensklaps worden zijne oogen duister, en hij valt in @magt. Het duurde een half uur, eer SUN-TSÉ weder tot bewustzijn kwam. Men had hem nailf zijn slaapvertrek gebragt. Toen hij bijkwam, zat zijne moeder aan zijne zijde; hij verhaalde haar de oorzaak zijner bezwijming. - Mijn zoon, antwoordde zij, uwe hardnekkigheid jegens een' onsterfelijke, heeft u groote rampen berokkend. - Sedert mijne vroegste kindschheid, hernam SUN·TSÉ met eenen glimlach, heb ik mijnen vader op zijne togten vergezeld , ik heb de menschen bij honderden gedood , goeden en kwaden; gelijk men hen nip afhouwt: is mij daarom iets ongelukkigs overkomen? Heden heb ik, om· mijn land van eenen gevaarlijken invloed te verlossen, eenen .toovenaar laten onthoofden; kan dat mij dan ongerustheid inboezemen? - Gij hebt de geesten vertoornd, mijn zoon, gij moet goede werken verrigten, om hunnen toorn te verzoenen. - Mijn leven hangt van den hemel af. van den hemel alleen; wat vermag een doode toovenaar tegen mij? VIII. 16
-
242-
Ziende dat alle bare vermaningen niets konden balen, beval de moeder van den vorst aan de lieden van bet paleis te bidden en reukwerken te. branden, ten einde het gevaar, dat hunnen meester bedreigde, af te weren. SUN-TSÉ sluimerde weldra in; de wind dringt huilend in zijn slaapvertrek en bluscht de lampt uil, die bij hem brandt ; hij ontwaakt, strekt de hand uil, om haar weder te ontsteken. .• de toovenaar staat voor hem. SUN·TSÉ grijpt het zwaard, dat aan bet hoofdeinde zijner legerstede hangt en werpt het naar het spook; maar het wapen geeft een klanh; als metaal en valt neder zonder de verschijning te doen wijken. - Geheel mijn leven heb ik besteed, om toovenaars en bedrie. gers te straffen, zegt SUN-TSÉ met luider stem; waarom durft gij mij dan naderen, die de schim zijt van een kwaaddoend wezen 'I Op deze woorden verdween het spook, als of het hem gehoor. zaamde. Deze schrikverwel,kende tooneelen tastten de reeds zoo geschokte gezondheid van den jongen vorst hevig aan. Om de ongerustheid zijner moeder te stillen, stemde hij er in toe om de voorschriften des geneesheers te volgen en zijne wonden te laten behandelen; maar op de uitleggingen, die zij hem gaf over de natuur der geesten, over het bestaan van hoogere wezens , antwoordde hij altijd: - Ik ben een soldaat; mijn vader die m~j even zoo vele zal,en uno derrigtte, wanneer hij mij op zijne veldtogten met zich nam, heeft mij niets over die bovennatuurlijke dingen medegedeeld. De vrome verrigtingen, die zijne moeder hem aanraaqde, te ver· vullen , om voor zijne fout te boeten en zijne gezondheid terug te krijgen, waren evenmin naar zijnen zin. Toen zij hem echter eenmaal verzocht, haar naar eene pagode te vergezellen, waarheen zij met het geheeIe hof eene bedevaart wilde doen, deed hij zulks uit ge. hoorzaamheid. Met welk eene vreugde zag zij hem in de draagkoets stijgen en zich naar den tempel op weg begeven. Hij deed het echter mel tegenzin; en toen de priester hem het vuur aanbood , om de reukwerken te ontsteken, vervulde hij dien pligt werktuigeIijk, zonder aandacht, zonder het kortste gebed daal'bij te doen. Weldra vervulde de geur van wierook en sandelhout de pagode; in
-
243-
wolken verhief de rooi. zich uit heloffervat en steeg al kronkelend omhoog, en zie, boven op die rookkolom vertoont zich aan hem de onthoofde toovenaar. Het spooksel, eerst klein, wordt grooter naarmate de rook zich hooger verheft, al grooter en grooter, tot het het gewelf raakt. SUN-TSÉ verlaat ijlings de pagode; in het voorportaal gekomen, staat het verschrikkelijke spook weder voor hem verspert hem den weg, treedt achteruit of op hem toe, naar dat hij zelf voor· of achter uitgaat. - Een sabel! een sabel! roept de jonge vorst, die ongewapend zijn paleis verlaten had, en hij rul~t een' zijner lijfwachten die uit de hand. Zinneloos van gramschap, stort hij op het spook los; maar de sabel, aan zijne hand ontvallen, treft een man aan zijne· zijde. De gekwetste sterft onder het braken van een stroom van bloed; ieder ontdekt met ontzetting, dat de doode. lijk gelnvelste man dezelfde is. die weinige dagen vroeger het beuis. ambt vervuld en den toovenaar onthoofd heeft. Dat men hem wegbren ge en begrave ! roept SUN-TSÉ, ik wil van hier, laat ons ver· trekken, en wel spoedig. Zoodra hij de groote poort van den buiten muur des tempels wil doorgaan, rijst het spooksel op nieuw voor zijn oog , maar hij is de eenige, die het ziet. De lijfwachten begrijpen niets van de dreigende gebaren huns meesters, die met strakke oogen, open mond, achteruit deinst, en met zijn hand eenen onzigtbaren vij. and schijnt af te weren; zij omringen hem met bezorgdheid, terwijl de andere soldaten, die zijne bedekldng uitmaken, de pagode naderen. - Breek af dien tempel, mijne vrienden, roept de vorst hen toe; geen steen daarvan blijve op den ander! - De soldaten beklimmen de daken, als of zij storm liepen en nemen het dak weg. De geverniste barnsteerren , die in het zonnelicht glinsterden als de schubben van den draak, worden verbroken; het geheele gebouw schijnt onder het geweld hunner banden weg te smelten. Tegen zijne draagkroets leunende, aanschouwt SUN'TSÉ met vreugde dit werk der verwoesting; hij wreekt zich tegelijk op het spook en op de priesters die hem gedwongen hebben tot godsdienstplegtigheden, waaraan hij geene waarde hecht. Plotseling rollen de soldaten tel' aarde,
16"-'
-
244-
door den onverstaanbaren adem van het spook boven van de muren gedreven. - Vuur! vuur! roept, door dit verschrikkelijk wonder in zijne ongel~ovigheid geschokt; ~-- steekt de pagode in brand! Het vuur verslindt het gebouw, maar midden in de vlammen ver· 109nt zich het zwarte spook, gelijk een beeld van brons. Het wandelt dwars door het vuur, en slingert de steenen, dp, Lindten en dakpannen in het rond, die aan alle kanten de soldaten en lijfwach. ten wonden. Zoo verspreidt een orkaan naar alle rigtingen de ver· dorde bladeren, de drooge kruiden e~ de geele airen van den oogst. Nu voelt ook SUN.TSÉ zich door ontzetting bevangen, hij ~evoelt zich overwonnen doo" eene bovenmenschelijke magl. Men bren!;t hem ijlings naar zijn paleis terug; hij vlugt, gevolgd door de sol. daten, die nog ongedeerd zijn en altoos vervolgd door het spook, dat zich aan zijne schreden hecht. Met het vallen van den nacht verdubbelt de angst van den vorst; hij durft binnen de sombere mu ren van zijn paleis niet meer de duis. ternis trotseren. Buiten de stad, in het open veld, onder zijne Ie· gertent, wil hij beproeven een weinig rust te smaken. Een kamp van dertig duizend man wordt om hem heen gevormd; wie zal het wagen. door die digle rijen van krijgslieden heen te dringen? Maar de pieken, de lansen, de lange zwaarden z~jner soldaten kunnen het spook niet belelten, zich aan het hoofdeinde van den stervenden vorst neder te zellen. Nu eens, vertoont zich de wrekende schim zonder hoofd, bloedig en nfschuwefijk, gelijk het tentoon gestelde I~jk op het openbare plein; dan weder plaatst het op zijne schouders dat hoofd met lange witte lokken, en beweegt zich met statig. heid. gelijk eerst de grijsaard deed, wanneer hij tussehen de eer· biedige menigte voorltrad. Aan die schrikbeelden overgeleverd, slaakt de vorst, gedurende den geheelen nacht, angstkreten en snikken. De koorts verleert hem; g~en oogenhlik l\an hij den slaap genieten. Met het aanbreken van den dag bezocht hem zijne moeder. - Mijn kind, riep zij verschrikt, hoezeer zijt gij vllranderd! SU1I:-TSÉ eischt eenen spiegel; de v~randering. in zijne trekken ont· zei hem; smnrlelijk ziet hij zijne moeder alln en z('gt:
-
245 -
- Het is gedaan; kan ik nu nog hopen roem te behalen en bet koningrijk te bevestigen, dat ik naauwelijks heb gesticht ~ Voortdurend hield hij zijnen blik op het gepolijste staal gevestigd. dat zijn door het lijden afgemat en vertrokken gelaat weèrl,aatste. De spiegel, dien hij in zijne hand houdt, wordt langzamerhand duister; in' plaats van zijne eigene trekken ziet hij het ernstige en ongevoelige gelaat van den goddelijken leeraar , die hem met een' spottende glimlach aanziet. Vol schrik werpt SUN-TSÉ den betooverden spiegel van zich en roept met eene heesche stem: - De toovenaar! de loovenaar! Door die kreet springt zijne wonde weder open; bewusteloos zonk hij in de armen zijner {Iloeder. Naar zijn paleis terug gebragt , deed hij zijne broeders bij zich ontbieden, om zich voor het laatst met hen te onderhouden. In dit uiterst oogenblik had hij al de helderheid van zijnen geest, al de veerl,racht van zijn I,araktel' terug, gekregen. Hij deed zijnen bloedverwanten vermaningen vol wijsheid en vooruitzigt, die de geschiedenis tol ons overgebragt heeft en stierf in zijn zes en twintigste jaar. De held, die in weinige veldtogten de zuidelijke provinciën van Ohina veroverd had, die de hoofdstad beo dreigde en den keizer als zijns gelijl,e behandelde, stierf, ovel'wonnen door een en verschrikkelijken en onverzoenlijken vijand. - Welke rijand? vroegen eenige passagiers; het spook, de schim des toovenaars? Gij gelooft qus aan de magt van zulke wezens, e\'en als de Chinezen ? . -- Gij hebt mij verkeerd begrepen, hernam de abt en sloot zijn hoek; hij werd door eenen magtigen en onverzoenlijken vijand overwonnen, zeide ik, door zijn geweten, door het zelfverwijt, dat hij in eenen aanval van toorn en ijverzuchtigen hoogmoed, een' armen dweeper, een' onschuldigen dwaas had doen sneven.
Athene, de hoofdstad van het oude Attika en van het later zoo beroemde Alheensche gemeentebest , de stad, uit wier midden zich het licht .van hooge geestbeschaving , door drie en twintig eeuwen heen , tot op den tegenwoordigen tijd heeft verspreid, telde in haar bloeijendst tijdvak 21,000 vrije burgers, in het geheel eene tien malen zoo sterke bev.olking. Zij werd door CEKROPS in de 16e eeuw voor onze tijdrekening gesticht, en heette toen Oekropia, welken naam daarna alleen haar burg behield. Later werd zij ter eere van MINE RVA , bij de Grieken ATHENE, de Godin der wijsheid, Athene genoemd. Het oude Athene lag op den top eener rots in eene ruime en schoone vlakte, die zich eerst later, hij de vermeerdering der bevolking met gebouwen bedekte. Zij lag vier uren van de zee. op welke hare grootheid berustte, en had drie havens, waarvan de Pimeu8 de voornaamste en de höofdstapelplaats des Griekschen handels was. Rondom aan de kust stonden heerlijke gebouwen, wier pracht met die in de stad wedijverde De Akropolis, of de bovenstad, bevatte de heerlijkste kunstwerken, die Athene kon aantoonen. Haar hoofd. sieraad was het Pantheon, de tempel aan ATHENE of MINIlRVA gewijd. Dit prachtige gebouw wekt nog in zijne puinhoopen de bewondering der wereld. Door de Perzen vernield, werd het door PERIKLES , 444 jaren vóór CIIRlSTUS nog heerlijker opgebouwd. Hier stond het beeld van MINERVA , 46· voeten groot, dat meesterstuk der beeldhouwkunst, door PHlDIAS van ivoor en goud vervaardigd, van welk metaal hij twee duizend ponden daartoe bezigde. In de nabijheid van dezen tempel stond ook de aan MINERVA gewijde olijf-
:~
-
247-
boom. Onder de overige prachtige bouwwerken noemen wij slechts het Erechtheum, de tempels van PAr.LAS en NEPTUNUS bevattende; het Odeon en de schouwburg van Bacchus; het eerste was aan muzijkfeesten gewijd;' de tempel van ApOLLO, het Pantheon, aan alle Goden toegeheiligd , de waterleiding, enz. In de benedenstad had men het Poicile, waar de geschiedkundige schilderstukh:en werden tentoon gesteld, en vele gedenkteekenen ter eere van 'groote mannen. Twee der heerlijkste gebouwen stonden buiten de stad, de tempel van THESEUS en die. van JUPITER den Olympiël'. In den eersten ,,,aren de heldendaden van TOIlSEUS op eene voortreffelijke wijze afgebeeld. De tweede overtrof bijna alle gebouwen van Athene in pracht en schoonheid. Onmetelijke sommen werden daaraan besteed. Honderd twintig schoon bewerkte zuilen, van zestig voeten hoogte, versierden het inwendige. Binnen in het heerlijke gebouw stond het beroemde standbeeld van JUPITER, door PHInlAS uit ivoor en goud zamengesteld. Behalve deze wonderwerken der kunst kon de stad nog andere pleinen en punten aanwijzen, wier herinnering allen beoefenaars van kunsten en wetenschappen nog dierbaar is; als de beroemde Akademie, een gedeelte van het plein Ceramicu8, waar PLATO zijne wijsbegeerte voordroeg; het lyceum" waar ARISTOTELES leeraarde ; de heuvel van den Areopagu8, waar deze doorluchtige regt bank hal'e beslissingen uitsprak, enz. Nadat meer dan twintig eeuwen van oorlog en verwoesting, en van afwisseling van beschaafde en barbaarsche beheerschers over de heerIijlm stad zijn heengevaren , wel,ken hare puinhoopen nog verbazing en bewondering. Van de AkJ'opoti8 staat nog een niet onaanzienlijk gedeelte, De Turken hebben haar met breede regelmatige muren omgeven. Ook zijn er nog marmeren zuilen over van de Pl'op!)laeën, die den ingang naar het Parthenon vormden. Toen de Romeinen Griekenland onder hun juk bl'agten, ontzagen zij zich de tempels te berooven van een volk als de Atheners, dat in beschaving zooveel hooger stond dan zij. Doch later waren de versiering van Konstantinopel ,de nieuwe hoofdstad des Romeinsehen rijks, waarheen vele kunstschatten werden ovcrgebragl. Christelijke geloofsijver, invallen van barbaarsche volken , de oorzaken, waar-
-
248-
door zoo veel heerlijks verloren ging, dat de Heidensche Romeinsche keizers niet hadden aangetast. In het jaar 420 werd de oude godendienst voor vast afgeschaft, sommige tempels werden in Christelijke kerken veranderd. Eindelijk in 1456 viel Athene in de handen der Turken. Het Parthenon werd eene moskee en om den smaad te voltooijen ; ontving de stad van MINERVA het in het oosten benijde voorregt , als eene lijfstad des Harems, door een' zwarten gesnedene bestuurd te worden. Het bombardement der stad door de Venetianen, in 1687, vernielde veel, wat nog overig was. Onregtvaardig is het, de Turken alleen de schuld van de vernieling van zoovele eerbiedwaardige overblijfselen te g~ven. Sedert eeuwen was het de gewoonte der nieuwere Griel,en met de bouwstoffen der aloude tempels en praalgestichten hunne woningen te bouwen. De tegenwoordige Grieksche regering heeft echter eene wet uitgevaardigd, tot behoud van het nog voorhand ene. Het zoude ons te ver voeren de geschiedenis der onsterfelijke stad in zelfs korte trekken mede te deel en ; beschouwen wij nog slechts even het tegenwoordige Athene, door de Turken Athina of Setines genoemd, en de hoofdstad van het nieuwe Iwningrijk Griekenland. Tot den tijd der Griel,sche omwenteling (1821) was Athene eene provinciestad van gering aanzien, de zetel eens Grieksehen aartsbisschops en eens Turksehen woiwoden. De landerijen waren meest in handen del' voorname Turken, terwijl de aanzienlijke Grieken (Archonten) slechts een betrekl\Clijk gering gedeelte bezaten. De voornaamste bronnen van bestaan waren landbouw en veeteelt; de nijverheid bepaalde zich alleen bij de stad en haren omtrek. De stad zelve was geheel in den Turksehen st~j1 gebouwd; de huizen meestal van hout, de straten I,rom, en de stad met een' ligten muur omgeven, tegen de toenmalige strooptogten der Albanezen. Toen in Maart 1821 de vrijheidsoorlog eenen aanvang nam, werd Athene in het volgende jaar, met de Akropo!i, het meest versterkte punt der stad, door" de Turken aan de Grieken overgegeven. Vier jaren lang bleef Athene in de magt der laatsten, er werd eene staatsregeling ingevoerd, scholen werden gesticht en zelfs eene drlll,kerij opgerigt. Maar in 1826 namen de Turl~en door overrnagt de stad
-
249 --
weder in, en hel volgende jaar viel ook de Akropolis, na eene wanhopige verdediging in hunne handen. Athene geleek een' puinhoop en ble~f in dien beklagelijken toestand, totdat door de Londensche conferentie in 1830 de vereeniging van Attika met Griekenland bepaald werd. Nu begonnen vele Grieken en ook andere Europeërs weder woningen te bouwen. Nog meer geschiedde dit na 1834, toen Athene tot de residentiestad van den nieuwen koning, OTTO, en tot hoofdstad van Griekenland werd verheven, Albanezen maken echter nog altijd. een groot gedeelte der bevolking uit. De Turksche ze· den en inrigtingen moesten voor die der Franken wijken. Met ongeloofelijke snelheid verhieven zich openbare en bijzondere gebou. wen, regte en breede straten werden aangelegd. en ook een koninklijk paleis gebouwd. Ook aan de belangen van den geest werd eene bijzondere zorg gewijd. Er werden, een gymnasium, eene bibliotheek en eene hoogeschool gesticht. Het aantal studenten bedraagt gewoonlijk omstreeks 300, die van hier uit naar de verschillende aan de Turken nog onderworpene gewesten de zaden der beschaving en der ontevredenheid met het Tul' ksche bewind overbrengen.
HET REQUIEM VAN MOZART.
Me! regt fier op den roem, dien hij zich verworven had; misschien met eenen te verschonen hoogmoed, zijnen levensduur meer berekenende naar de meesterstukken, die hij vervaardigd had dan nnar de jaren die hij geleefd had, gevoelde MOZART, naauwelijks
-- 250 -
vijf en dertig jaren oud, zich getroffen door een vOOl'gevoel, als of een vroegtijdige dood hem te wachten stond. Vruchteloos zocht hij deze sombere gedachte van zich af te weren; zîj vervolgde hem te midden der algemeene toejuichingen, die zijn genie zich verwierf, te midden der teedere zorgen, der liefderijke vertJ'oostingen, die zijne vrouw aan hem wijdde. De arbeid alleen kon hem van deze treurige denl,beelden afleiding 'ierschaffen. Gevoelde hij zich al te zeer door die noodlottige denkbeelden ter neder gedrukt, dan plaatste hij zich aan zijn klavier, en, gevoelende dat de tijd hem ontsnapte, gaf hij zich met eene zoo te zeggen koortsachtige werkzaamheid aan de dichterlijke ingevingen zijuer verbeeldingsl,racht over. Vergeefs zocht men hem van den arbeid af te trekken, van welks onafgebroken~eid men nadeelige gevolgen voor zijne gezondheid vreesde; vergeefs in eene ideale wereld opgevoerd, bleef hij doof voor alle verzoeken, alle raadgevingen, en staakte zijnen arbeid eerst, wanneer de uitputting zijner krachten hem van zelf tot rl1st noodzaakte. In deze gemoedsgesteldheid, nog meer geprikkeld door zijne vu· rige verbeeldingskracht, vervaardigde hij de goedheid van Titus en de Tooverfluit, twee meesterstukl,en , zijnen vorigen roem waardig, en die bewijzen, dat de groote man tot het laatst. zijns levens in het volle bezit zijner bewonderenswaardige talenten was. Na de acht of negen eerste voorstellingen der TooveJ'fluit, bevond MOZART zich zoo ongesteld, dat hij zich niet meer lJaar den schouwburg kon begeven; alsdan plaatste hij zijn horlogie naast zich, en volgde in zijne verbeelding de uitvoering der opera. Nu eindigt het eerste bedrijf, zeide hij; thans zingt men die aria, en plotseling overviel hem het wreede denkbeeld. dat hij weldra dit alles zoude moeten verlaten en hij verviel weder in zijne smartelijke ongerustheid. Een zonderling, geheimzinnig en ten naasten bij onverklaarbaar gebleven gevoel, gaf aan de onbestemde gewaarwordingen van MOZART een vaster karakter en . besliste de crisis, waarvoor zijne vrienden beducht waren. Op een van die laatste herfstdagen, wanneer de verkwijnende natuur zich met de treurigheden des winter.s begint te hekleeden en
-
251 -
die, ondanks ons zelven , tot zwaarmoedige gedachten aanleiding gevén, was· MOZART in eene dier ernstige gepeinzen verzonken, waarin hij zich somtijds verdiepte toen hij het gedruisch van een rijtuig, hetwelk voor zijne woning stilhield, hem tot de wezenlijkheid terugriep. Kort daarop kwam men hem zeggen, dat een onbekende hem verlangde te spreken, en hij zag eenen man bij zich binnen treden van een zekeren leeftijd, met een ernstig gelaat; beschàafde manieren, geheel in het zwart geldeed , die zich oogenblikkelijk lol hem wendde met de woorden: - Mijnheer ik ben door een zeer aanzienlijk man belast, mij bij u te vervoegen •.. - Wie is die man'? viel MOZART hem in de rede. Hij wenscht onbekend te blijven. - Dat is iets anders, en wat is zijn verlangen '? - Hij heeft iemand verloren, die hem zeer dierbaar was, en wiens nagedachtenis hem altoos onvergetelijk zal zijn; hij wil alle jaren aan dat sterfgeval door eene plegtige lijkdienst denken, en verzoekt u voor die dienst een Requiem te componeren. De houding des vreemdelings,· zijne ernstige taal , zijn rouwge· waad, de geheimzinnigheid, waarin hij zich hulde, dit alles maakte eenen levendigen indruk op de verbeeldingskracht van MOlART. Het op zulk eene zonderlinge wijze gedane aanzoek scheen hem reeds een noodlottig voorteeken , en nie! zonder ontroering gaf hij zijne toestemming, om de ~uzijk voor deze hymme des doods zamen te stellen. - Stel al uw genie in het werk, hervatte de onbekende; gij arbeidt voor eene plegtige gelegenheid. Hoe veel tijd vraa~! gij '? - Vier weken. - Welnu, over vier weken zal ik terugkomen. Hoeveel verlangt g~j voor uwen arbeid '? - Honderd dukaten. - Hier zijn ze, antwoordde de onbekende, ze op den tafel leggende, en eer MOZART van de angstige verbazing bekomen was, waarin dit z\>nderling geval hem hragt, was de vreemdeling verdwenen, zonder zijnen naam, of zijne woonplaats of eenige inlichting medè te deelen.
-
252-
Na dit zonderling bezoek bleef MOZART eenigen tijd in zijne smarlelijl\e gewaarwordingen verzonken; vervolgens sprong hij als uit eenen droom op, vroeg eene pen , inkt, muzijkpapier en begon met eenen onbeschrijfelijken ijver te schrijven. Hij componeerde nu dag en nacht, zonder naar zijne vrienden of naar zijne vrouw te luisteren, zonder zich door het lijden hetwelk hem nu en dan ovel'viel, te lalen ophouden. Het scheen alsof hij zijn laatste uur nu bepaald zag; hij wilde in dit meesterstuk als het ware zijn testament schrijven, . en daarvoor was iedere minuut kostbaar, ~ant hij moest de laatste vlam van zijn genie aan het graf betwisten. Deze drift duurde bij hem verscheidene dagen; toch behaalde de naluur op die koortsachlige geestdrift d~ zege, en op zekeren morgen was hij, ten gevolge van eene langdurige bezwijming, genoodzaakt zijnen arbeid op te schorten. Maar de rust was niet minder gevaarlijk voor hem, want deze deed hem uitsluitend aan zijn somber voorgevoel denken. Toen zijne vrouw beproefde hem van die benaauwende gedachle af te trekken, weerde hij haar voor de eerste maal met drift van zich af. - Het is zeker, zeide hij bitter, dat ik dit Requiem voor mIJ zeI ven .schrijf; het zal voor mijne eigene lijkdienst dienen; en als bij zoo spral" kon zijne vrouw hem alleen met tranen aniwoorden. Weldra wilde hij zijnen arbeid weder hervallen, en ofschoon zijne krachten van dag lot dag verminderden, werkte hij met ongeloofe. lijke volharding voort; echter vorderde hij niet, zoo als hij wel begeerde. De vier weken, welke h~i verlangd had, waren voorbij en hij had zijnen arbeid niet voltooid. Op zekeren dag, dat hij, van papieren omringd, zich voor zijn Idavier , aan zijne inge'ving geheel overgaf, hoorde hij achter zich ce ne deur openen; men naderde, en dezelfde ernstige, bijna pleglige stem, die tot in zijn hart doorgedrongen was; klonk op nieuw in zijne ooren: - Hier ben ik, mijnheer. MozAllr keert zich om en ziet den onbekende, die hem hel Requiem besteld had, cvenals vroeger in den rouw geld eed , naast zich staan.
-
-
Het
IS
253 -
onmogelijk geweest, mijn woord te houden, zeide
MOZART.
- Het is wel! hoe langen tijd bebt gij nog noodig '? - Nog vier weken. Het werk heeft mij meer helangstalling mgeboezemd, dan ik verwacht had, en ik heb het veel uitgebreid • .Maar ,vervolgde MOZART, steeds even verwonderd, wie zijt gij to?h? - Wat komt er dat op aan? Het doet niets tot de zaak. Ik zal over vier weken terugkomen. Zonder een woord meer te zeggen, verwijderde zich de onbekende. Terstond, zich herstellende, gaf MOZART een en bedienden last den man, die zich in zoo vele geheimzinnigheid hulde, te volgen, en naar zijnen naam, zijne woonplaats en zijnen stand onderzoek te doen; maar hetzij hij te lang gewacht had, hetzij de bediende een ver· keerden weg had ingeslagen hij zag den vreemdeling niet meer, Vergeefs deed men overal nasporingen, niemand kon zich herinneren hem gezien te hebben, en MOZART kon niets vernemen, dat hem gerust stelde. Dit tweede bezoek maakte nog grooter indruk op hem dan het eerste; hij hield zich overtuigd dat die onbekende een bovennatuur. lijk wezen was. Zijne zoo korte woorden, het uitstel , dat hij bepaald had, schenen hem eene laafste aankondiging. die zijne voorspellingen bevestigde, en toen men hem zocht gerust te stellen, toen men beproefde over ZIjne vrees te lagchen, herhaalde hij, zijne partitie toonende : - Dit zal voor mij zelven dienen; het is voor mijne eigene lijkdienst, dat ik dit Requiem vervaardigd heb. Overigens legde hij zich met des te grooter ijver op deze groote compositie loe. Verscheidene malen viel hij in onrustbarende he. zwijmingen ,maar zoodra hij tot zich zelven kwam, vatte hij de pen weder op. Het laalste tijdstip was bepaald ,en lot elkèn prijs wilde hij dit laatste gedenl{stuk van zijnen roem voltooijen. Het was gereed, eer de vier weken verloopen waren, maar het smartel~jk voorgevoel van den groolen kunstenaar had hem niet bedrogen.· MOZART stierf, toen hij de laatste malen van het. Requiem geschre"en had, van dat meesterstuk, waaraan de getroffene verbeeldingskracht des kunstenaars aene sombere en bewonderenswaardige majesteit heeft geschonken.
.,- 254 Gelijk MOZART voorspeld had. klonken op zijn graf voor het eerst de verhevene harmonieën van het Rl3quiem. Op den bepaalden tijd verscheen de onbekende voor de derde maal in het huis van MOZART; maar de groote componist was er niet meer; de dood had hem met troosteloosheid vervuld. Hij nam de voor hem gecomponeerde muzijk van het Requiem met zich en vertrok zonder ook ditmaal zijnen naam te noemen. Voor eenige jaren heeft men beweerd het geheim van deze verschijning te kunnen oplossen; men heeft van eenen Hongaarschen graaf gesproken, onder wiens nagelatene papieren men de kopij van bet Requiem van MOZART zoude gevunden hebben, maar dit berigt steunt op geene zekerheid, en een geheimzinnige sluijer bedekt nog altoos het zonderlinge voorval uit de laatste levensdagen van MOZART.
Een Schotsch veehandelaar wandelde, van eene Engelsche veemarkt terugkeerende , zijnen reiszak op den rug en zijnen stok in de hand, met zijnen getrouwen hond Bran naast zich, langs het eenzame bergpad, naar zijne woonplaats terug. Een beruchte Engelsche straatl'oover (higltwayman), als een gentleman ge. kleed, voegde zich bij hem. Beiden gingen een eind wegs zamen cn de gentleman betuigde zijne verwondering, dat een Schotsche veehandelaar het durfde wagen, om met zoo veel Engelsch geld op den rug, zoo alleen langs den onveiligen weg te reizen. Nu, mijnheer, antwoordde de Schot, geheel al/een ben ik toch niet. Want al heb ik Engelsch geld in mijnen zak, ik heb ook Schotscll staal in de scheede en - hij raakte meteen het gevest van zijn Iwrt zwaard aan - met een stukje staal, door ANaREW FBR-
-
255-
vervaardigd en met mijn goeden Bran bij mij - hij klopte zijnen ruighm'igen,' woest uitziend en wolfshond op den kop - ben ik ,'oor geen straatroover bang. - Waarlijk'? riep de ander. Is uw kort zwaard een echte FERRARA'? zulke Idingen zijn zeldzaam. - Zie maar zelf, mijnheer, zeide de Schot, terwijl hij zijn zwaard uit de scheede haalde en zijnen reisgezel het jaartal en den naam des vervaardige,'s wees. - Inderdaad, het is zoo als gij zegt, hernam de andere, terwijl hij het zwaard bij het scherp aanvatte. - Vat het toch bij het gevest aan, man. zeide Schot eenigzins scherp. Alle dingen dient gij loch te weten, hebben een regt en verkeerd einde. De Engelschman nam nu het zwaard bij het gevest en terwijl hij den armen onvoorzigtig naast hem loopenden Bran een forsehen stoot in den huik toebragt, wierp hij zich meteen op zijnen reismakker, pakte hem beet en riep: - Uw geld of uw leven! Gij ziet wel, dat men nog slimmer kan zijn dan een Hooglander. De Schot, die ge ene andere uitkomst zag en allen tegenstand vruchteloos rekènde, gaf hem treurig zijne beurs over en zuchtte: "Wie zal het in B7'eddelbane gelooven, dat een Engelsche roover mij met zulk eenen goeden hond hij mij, zulk een voortreffelijk zwaard aan mijne zijde en zulke stevige armen aan mijn lijf, mijn geld heeft afgenomen! - Wees daaromtrent gerust, hernam de Engelsûhman; die hem nog altoos stevig vast hield. ~ Ik heb reeds hetere mannen nedergeworpen dan gij zijt. Boven zal ik u een gedenkteeken mede te geven, om de menschen te doen gelooven, dat gij door mij heroofd zijt. Het is algemeen hakend, dat ik ieder, dien ik bero~f, de regterhand afhouw. Leg dus uwe regterhand op dezen hoornstam. Thanslnvam snel eene gedachte aan mogelijke redding hij den Srhot op. Hij stelde zich eerst zeer ter neder geslagen aan , jammerde; ging toen naar den boomstam, en legde nu, zoo het scheen, geheel onderworpen zijne regterhand op den oûden stam. Maar terwijl hij ~het oog des Engelschmans bewaalde, trok hij zijne hand RARA
-
256-
plotseling terug, terwijl het forsch gezwaaide zwaard fluitend nederviel. Het bleef diep in het hout steken, en terwijl de roover ver· geefs zijn best deed, het terstond weder daaruit te rukken, greep de Schot hem met de snelheid des bliksems bij de I,eel ,_wierp hem op den grond en gaf hem met zijne gespierde vuisten eenige zulke stevige echt Schotsche· stompen, dat hij hem ta~e1ijk verlamde en geheel
in zijne magt kreeg.
Hij bond hem de keel, de handen en
de voeten, nam hem de geldbeurs weder af, trok zijn zwaard uil het hout, verbond zijnen getrouwen Bran en ging terstond heen, om der overheid de plaats aan te wijzen, waar zij een mensch kon vinden, die rijp was voor den galg. De Schotten zijn, gelijk het spreekwoord zegt, ernstig als Spanj4lards, slim als vossen en glad als alen.
Wij geven hierbij eene gravure naar eene schilderij van den beo roemden schilder LEOPOLD ROBERT, voorstellende zijn meesterstuk, de aankomst der maaij'ers in de Pontijnsche moerassen , waaraan hij zijnen grooten roem en zijne benoeming tot ridder te danken had. Naar hetgeen de nieuwsbladen ons hebben medegedeeld, werd deze meesterlijke schilderij, bij gelegenheid der Fransche Februarij-omwenteling door eene horde van het Parijsche gepeupel vernield. Te eer· dfll' deel en wij in dit nommer eene naar dezelve vervaardigde gravure mede. Deze schilderij stelt een door de gloeijende zon verlicht landschap voor; een door twee huffelossen getrokken wagen, waarop de boer met zijne jonge vrouwen haren . zuigeling zit, houdt midden in de de moerassige streek stil; de maaijers verzamelen zich om den wagfln; [lan den eenen kant daarvan dansen twee mannen bij het geluid des doedelzaks ; aan den anderen kant naderen drie vrouwen; op den achtergrond ziet men nog meer boeren met echt Itali· aansche gezigten. De drijver des buffels leunt op een zijner dieren, op het andere zil mede een boer; beide beelden munten door treffende waarheid uit. Allen zijn door de avondschaduw reeds donker gekleurd, en deze kleur vormt met de n gloed der lucht een sterk kontrast, dat eenige bezigtigers der schilderij wel wat hard voor· kwam, doch waarschijnlijk ovel'eenlwmstig met de werkelijkheid is, daar ROBERT zich bijzonder de bekwaamheid eigen gemaakt had, het eigenaardige der zuidelijke natuur met waarheid en effekt voor te stellen. nieren en menschen hebben krachtige gestalten, en de gelaalstrel
VIII.
17
VERHAAL VAN EEN OUD KRIJGSMAN.
Het was in Oalabrië in hel jaar 1805 •. NAPOLEONS oudste broeder, JOZEF BONAPARTB, had juist den troon der beide Siciliën bestegen. Napels had den nieuwen koning aangenomen, die "an al den glans omringd was. die van den roem en de magt zijns broeders op hem terugstraalde!~ en hij had den troon der Bourbons te midden der vreugdebetooningen en schitterende feesten beklommen. Maar schoon eenige provinciën daarover even als de hoofdstad bare vreugde betoonden, waren andere ontevreden, dat zij baar deel niet bekomen hadden van de gunstbewijzen, die op de boofdstad geregend waren en er vertoonden zicb in dezelve eenige bewegingen ten gunste Van den onttroonden koningsstam. De eerste vijandelijkheden' braken in Neder·Calab1'ië uit, betwelk acht jaren vroeger den koning FERDINAND opgenomen had, toen h~i voor de Fransche troepen vlood. De ministers van koning JOZEF besloten, zoo als vele ministers doen, bunnen meester de waarheid te verbergen en zeiden hem, dat deze vijandelijkheden geene erge gevolgen zouden hebben. De goede en edelmoedige JOZEF liet zich gemakkelijk overreden, dat een volk, hetwelk hij beminde en welks geluk hij wilde, zijne voornemens geregtigheid liet wedervaren. Men nam derhalve geene ernstige maatregelen; de gisting breidde zich verder uit. Men besloot nu den qpslapd in zijnen. kiem te verstikken en zond eenige honderd man naar Oalabrië. Naauwelijks hadden zij echter bet gebied dezer provincie
'- 259 betreden of zij werden door schal'en boeren, die zich op alle punten vrijwillig verhieven, overvallen en vermoord. Deze eerste roorspoed moedigde de opstandelingen aan en verried hun het geheim hunnel' kracht. Weldra organiseerden zich geregelde benden onder moedige aanvoerders; de monniken en pl'iesters, misnoegd wegens de verachtelijke onverschilligheid van vele ambtenaren jegens de godsdienst, en over derzelver ~. gestrengheid jegens hunnen stand, vermeerderden door hunne harlstogtelijke taal op den IHlnsel, de vijan· delijke gezindheid der muitelingen. Oe opstand organiseerde zich eindelijk op eene vreesselijke wijze in de geheele provincie en de ongerust geword ene regering moest eindelijk wel aan een goed toegerust expeditieleger denken. Twee brigades infanterie en eene veldbatterij rukten dus tegen het einde van 1805 CaLabrië binnen. Nu begon in deze ongelukkige provincie een lange en heiIlooze krijg, die van beide kanten door wreedheden bezoedeld werd, zoo als slechts in burgeroorlogen kunnen voorkomen, en welke de in de Vendée gepleegde gruwelen nog verre overtroffen. Toen ik in Calabrië aankwam, had de reeds eenige maanden durende oorlog zijn hoogsten graad van verbittering bereikt. Ik was tot kapitein bij een bataillon van het Corsicaansche legioen benoemd. De eerste ondernemingen, waaraan ik deel nam, waren talrijke ver· volgingen van eenen bandietenhoofdman , wiens gevangenneming ons de onderwerping zijner lieden zoude verzel,erd hebben, wier afgod hij was. Honderd malen stonden wij op het punt, ons van zijnen persoon meester te maken, en even dikwijls ontkwam hij ons. De opstandelingen verbonden met eene buitengewone snelheid van bewegingen eene naauwkeurige kennis van het land, lieten zich eenen kleinen afstand vervolgen en verdwenen dan plotseling zonder wat wij eenig SpOOl' van hen konden vinden; hunne wijze van oorlog voeren was voordeelig voor hen. Meesters van een dor, met rotsen bezaaid en met diepe holle wegen doorsneden land, verborgen door sleenen en struiken, onderhielden zij een moorddadig geweervuur op de spits en op de achterhoede onzer Iwlom en maakten zich meester van de achterblijvers en van onze tirailleurs. Vervolgens verdwenen zij met hunne gevangenen, die zij onder de vreesseJijl{ste folteringen
I7l)
-
260-
ombragten. Moesten de troepen door een' hollen weg trekken, dan lieten de boeren hen eerst voortrukken , tot de geheele kolom zich daarin bevond, kwamen dan als door tooverij uit den grond op, namen de tirailleurs gevangen, verdwenen met hen op de hoogten en begroetten onze soldaten met eene hagelbui van sleenen en kogels en somtijds met ontzag;gelijk groole ('otsblokl,en , die zij hadden doen springen, Deze later in Span}e en Portugal aangenomene wijze van oorlogvoeren is voor de verdediging des lands de beste, en heL steeds aangevallene, om den tuin geleide en gedunde aanvallende leger wordt eindelijk mismoedig. Dit oogenblik van moedeloosheid hadden de Calabrezen en de Portugezen moeten te baat nemen en bunne magl vereenigen , om op onze in wanorde geraakte bataillons aan te vallen. .Maar het ontzag voor de Fransche dapperheid en voor den Franschen naam hield beide volken in het beslissende oogenblik terug en aan deze aarzeling dankten onze troepen in Calabrië en in PO'/'. tugal hunne redding. Bij het uilbrel,en van den opstand hadden alle landbewoners deel genomen aan de vijandel~jkheden; allen, die de wapenen konden voeren, hadden zich verheven; de vrouwen, de kinderen en. de grijsaards hadden hunnen huisselijken haard verlaten, alles vernield, wat zij niet konden medenemen en waren de strijders op hunne strooptogten gevolgd. Maar bij verloop van tijd bedaarde het eerste vuur> de ontberingen, vermoeijenissen, de afmAtting, de ziel\len en nog meer de ongunstige wending van den oorlog bragten langzamerhand de gemoederen tot rust; de dorpen vulden zich weder met inwoners, de gemeenschap werd weder hersteld en de Franschen, die tot dusverre slechts verwoesling en eenzaamheid om zich gezien hadden, voelden h~mne zedelijke kracht herleven, toen zij het land weder bewoond zagen. In het jaar 1807 bleven nog slecht,s eenige. jonge lieden op de kampp laats over, wier geestdrift niet verflaauwd was, en een groot aantal ellendelingen, die van het toenmalige Of}oo geluk gebruik maakten, om zich alle soorten van gewelddadigheden te veroorloven en in het voortzetten der vijandelijkheden vermaak en voordeel vonden. Doch die bandieten stonden, helaas, in geheime betrekking met de bevolking der steden ,wier genegenheid voor de
-
261 -
Bourbons zij deelden, en het gestrengste toczigt kon die verbind tenissen niet onthullen. De opstandelingen werden op deze wijze van onze sterkte, onze stellingen en dikwijls van onze plannen onderrigt en verijdelden al onze ontwerpen. Zelden namen zij een gevecht aan, zij vielen ons lastig op onze marschen, vergiftigden de bronnen en waterputten op onze wegen, en vermoordden de soldaten, die uil vermoeijenis, moedeloosheid en gebrek achter hun korps terugbleven. Op zekeren dag gelukte het ons echter, hen tot staan te brengen en dit veroorzaakte bij ons eene groote vreugde. Zij hadden zich meester ,gemaakt van het kleine vlek Nolisal'te tusscben Cosenza eu San·Afarco en zich daarin verschansd, nadat zij de uil een' officier en dertig soldaten bestaande bezetting gedood hadden. Op het berigt van dezen vermetelen aanslag werd de generaal C., een wraakzuchtig en driftig mensch, die het expeditieleger aanvoerde, woedend en zwoer. dat de vijanden hunne vermetelheid duur zouden betalen. Na eenige dagen marscheerden werkelijk tien kompagniën van het Cor. sicaanscbe legioen naar Nolisal'te. Ik behoorde tot deze Ideine onderneming. Toen wij in het dorp aankwamen, werden wij door eene hagelbui van kogels uit de vensters der buizen ontvangen, waardoor wij eehter niet van den aanval werden teruggehouden. Bij hel verder voortrukken werd echter het vuur zoo levendig, dat wij ons in eene aanplanting van kastanjeboomen moesten werpen, die aan bet dorp grensde. Hier toefde ons' een vreesselijk schouwspel; de lijken rler dertig Fransehen , welke de bandieten overrompeld, vermoord, verminkt en verscheurd hadden, hingen in afschuwelijke stukken aan de takken der boom en. Deze afgrijsselijke wreedheid deed onze woede ten toppunt stijgen. Wij stortten uit het bosch op het dorp los; maar de kogelregen dunde onze gelederen op eene verschrikkelijl,e wijze. .Plotseling ontbonden zich onze kompagniën als door eene gemeenschappelijke afspraak en verstrooiden zich in de straten. Een uur later sloegen de vlammen uit de vensters van verscheidene huizen en onze soldaten die eenen kring om het dorp gevormd hadden hieven een vreugdegejuich aan, toen zij de vlammen zich ten hemel zagen verheffen. In minder dan twee uren tijds had
-
262-
zich de door een hevigen noordenwind aangeblazen brand bijna over hét geheeIe dorp verspreid; hel geweervuur was eerst zwakker geworden, had vervolgens geheel en al opgehouden en men hoorde een vreesselijk angstgeschrei der ongelukkigen, die verbrandden, en het kraken der instortende huizen. De eersten, die beproefden zich door ons heen te slaan, werden doodgeschoten. Maar spoedig toonden zich hoopen mannen vrouwen en kinderen; nu hielden onze soldaten, door dit groote ongeluk, dat zij zelven hadden aangerigt, ontroerd met de verschrikkelijke slagting op; zij heten de vl'ouwen en I,inderen door ~ maar de mannen werden gevangen genomen. Onder hen bevonden zich vele monniken, wier door het k~uid verbrande gezigten bewezen, dat zij een zeer werl,dadig deel aan den strijd hadden genomen. Wij trachtten nu den voortgang van den brand te stuiten. die vreesselijke verwoestingen had aangerigt, en het gelukte onzer vereenigde pogingen, een gedeelte der woningen voor het vuur te vrijwaren. Den volgenden dag waren de inwoners teruggekeerd. Diegenen, wier huizen door de vlammen vernield waren, werden door hunne meer gelukkige medeburgers opgenomen. Eene divisieorde beval' ons, al de op den vorigen dag gemaakte gevangenen in vrijheid te stellen, met uitzondering van drie personen, die een ijverig deel aan de vijandelijkheden hadden genomen en als de aar.voerders der benden waren aangeduid. De generaal liet deze ongelull,kigen zijne geheeIe gramschap ontgelden; cene vreesselijl\e straf, die dil geheele' omstreel, met vrees moest vervullen en als zoen voor onze vermool'de wapenbroeders moest gelden werd door hem bevolen. Dit vreesselijk. bevel, hetwelk de omstandigheden niet lwncJen regtvaardigen , werd den volgenden dag uitgevoerd. Met het aanbreken van den dag stonden alle troepen in slagorde op een groot plein buiten het dorp geschaard. De geheele bevolking Wps tegenwoordig, om het vreesselijk drama bij te wonen, waarin hunne bloedverwanten en vrienden zulk eene treurige rol vervulden. De vrouwen waren, gelUk zulks bij bloedige teregtstellingen veelal plaats heeft, in groolen getale, aanwezig. Ongeveer honderd sehraden voor het front was een twaalfponder geplaatst. Op een gegeven teeken werd het geladen en vervolgens bragt een piket fuseliers een
-
263
der slagtoffers. Het was een klein, oud, mager en leelijk man, met een geel gezigt en rooden baard; zijne groene oogen schoten vlammen; zijn gelaat scheen onbewegelijk, de bleekheid zijner zamengeImepene lippen en het vuur zijner blikken verrieden alleen eene lang verbetene woede. Men bond hem met den rug. aan den mond van het kanon; vervolgens naderde een adjudant tot den veroordeelde en las hem het bevel van den generaal voor, hetwelk hem ter dood veroordeelde. De officier trad nu terug; de trommen werden geroerd, de kanonnier legde de lont aan , bet geschut brandde los en de ongelukkige Calabrees viel, in twee stukken, eeDlge schreden voor hetzelve neder. - Geladen! kommandeerde de kapitein. Men bragt den tweeden gevangene. Deze was een reusachtige monnik in den bloei der jaren, welke de straf zijns makkers in eene goede luim scheen gebragt te hebben. Hij wierp op de omstanders eenen blik vol gelukzaligheid en toen hij ach/er zich eenige vrouwen op de knieën zag, wilde hij den reglerarm opheffen, om haar zijnen zegen te geven, maar de boeijen verhinderden dit; hij schudde met hel hoofd, trok den linkerschouder op met eene uitdrul,king van berusting en nadel'de het doodelijk werktuig, zonder de minste vrees te verraden. Inmiddels trad de adjudan t op hem toe en Jas hem, even als zijvoorganger, het doodvonnis voor. De trommen werden geroerd, het kanon werd losgebrand en de veroordeelde viel verpletterd digt bij den kleinen grijsaard neder. Het schot had hem vreesselijk misvormd, zonder hem het leven te ontnemen. Ondanks de onbuigzame geestkracht, die hij tot dusverre ontwikkeld had, kon hij de vreesselijke smarten geenen weerstand bieden en barstte in hartverscheurend gekerm uit; de aren waren hem geopend, den regterarm uil den schouder geseheurd. De generaal had bepa~lldelijk verboden, de veroordeelden na de teregtstelling aan te ral,en. Zonder zich dus over het gekerm des monniks te bekommeren laadde men het I,anon weder en de derde gevangene werd voorgevoerd. Deze was een zeer jong menscl!. Arme jongeling! Mij dunkt, ik zie hem nog; eene vreesseltike uitdrukl,ing van angst en schrik was
-
264-
op zijn schoon, bleek gelaat te lezen. Men moest weten, welk eene magt de geestdrift op de verbeeldingskracht eens jongen zuidlanders uitoefent, om te gelooven, dat dit arme schepsel met zijne lange fladderende haren eene erstige rol in den oorlog had kunnen vervullen, en toch was, hij het opperhoofd der bende geweest; hij had dappere mannen aan zijnen wil onderworpen. Maar de verschrikkelijke straf, die hem wachtte, had zijnen moed vardreven; hij was nog slechts een sidderende knaap. Ondanks de vreesselijke teregtstellingen , waarvan hij getuige geweest 'was, scheen hij toch aan zijn lot te twijfelen. - Genade! genade! riep hij met eene verstikte stem tot de soldaten, die hem voortsleepten en zonder de gestrenge krijgstucht had ieder onzer geroepen: Genade voor hem! Maar geene menschelijl,e magt kon hem in dit oogenblik redden. Onze kommandant had zijnen dood bevolen. Men maakte hem aan het vreesselijke kanon vast eene akelige wimhoop greep hem aan en hij deed zulke hartverscheurende weeklagten hooren, dat men niets van de woorden van den adjudant verstond. Weldra verlieten hem zijne I,rachten, zijn hoofd zonk op de borst,· z~jne knieën \,nikten zamen en hij bleef aan den strik hangen, waarmede hij aan den mond van het kanon was vastgebonden. In dat oogenblik scheen hij reeds dood. De trommen werden geroerd en in hetzel/de oogenblik vatte eene hand m~j krachtig b~ den arm en sliet mij ter zijde, eene vrouw plaatste zich tusschen mij en de soldaten aan mijne linkerhand en zonder te lellen op hetgeen rondom haar voorviel, scheen zij al hare kracht in een en blik te verzamelen, dien zij vast op het werktuig des doods vestigde. Ik gevoelde dat een treurig drama zich met het kanonschot in het hart dezer ongelukkige zoude ontwikl,elen, en ik achtte hare smart. Het kanon werd afgevuurd en het offer viel... In hel eigenste oogenblik zonk ook de aJ'me vrouw aan mijne voeten neder en kromp kraühtig in een. Ik hield haar voor dood en wees haar aan eenige boeren, die achter mij stonden en haar wegbragten. Eenige uren later verlieten wij deze verschrikkelijke schouwplaats en marscheerden naar C08enza, waar toen het hoofdkwartier lag.
265 Omstreeks twee jaren later was ik weder JO Calabrië zonder te Wij hadden kunnen voorzien, wanneer ik het zoude verlaten. vele vermoeijenissen en gevechten doorgestaan, maar onze zal,en stonden niet beter. In dien tijd ontving ik het bevel, eenen bandiet te vervolgen, die eenen groot en naam in den omtrek had: Mijn vurig, naar avonturen hakend karakter, de eenige oorzaak van ·het ongeluk, hetwelk mij later trof, deed de keuze op mij vallen. Om deze onderneming uit te voeren, die behendigheid en stoutmoedigheid eischte, werden twee kompagniën ter mijner beschil,king gesteld. De verspieders,' die wij voortdurend in het land haddiln, berigtten ons; dat PEPPil COPPA zich in de nabijheid van hetzelfde dorp Noli. sarte bevoud , hetwelk wij twee jaren vroeger door eene overdrevene wreedheid hadden bezoedeld. Eenige ~agen later bevond ik mij te Nolisarte; maar ik stond verbaasd, dat ik daar komende geene spo· ren van den brand meer bemerkte; alte verbrande huizen waren weder opgebouwd en nieuwe wille, met groene versierde woningen gaven het dorp een vrolijk voorkomen, dat het vóór het ongeluk, hetwelk het trof, niet had. De syndicus der gemeente wees mij, als den bevelhebber, bet schoonste huis tot l,wartier aan. Mijn huisheer was een rijkgeworden landman, d~e voor twee Jaren aan den opstand had deelgenomen; maar als een verstandig man bad hij ingezien, dat de strijd niet gelijk was, en dat hij alles te verliezen en niets te winnen had. Hij scheidde zich wijsselijk van de partij af, waarvoor hij even als al zijne medeburgers en ondanks zijne betuigingen van het tegendeel het grootste medegevoel koesterde. Sedert zijnen terugkeer tot een gematigd gevoelen nam meester GRE. GORIO den sèhijn aan eener groote genegenheid voor JOACHIM MURAT, die in de plaats zijns schoonhroeders JOSEF, den troon der beide Sivitiën beklommen had. Aan den wand eener groote kamer, die tot gezel. schapszaal diende, had hij een slecht gegraveerd portret des konings opgehangen en nam de geringste gelegenheid te baat, om zijne ver· knochtbeid aan dezen te betuigen. En toch had onze guede vriend GREGORIO gedurende den oorlog een gedeelte van zijn vermogen en eenen zoon verloren, die in de rijen der opstandelingen gedood waS'. Deze verknochtheid van den Calabrees kwam mij dus nooit zeer op-
-
266-
regt VOor. De overige bewoners van het huis bestonden uil de dochters mijns gastheers , een jong. twintigjarig, zeer schoon meisje en uit eene oude zestig jarige dienstbode, die haar had opgevoed. Bij mijne komst ontving de oude GREGORIO mij zeer beleefd en stelde mij aan zijne dochter voor, die mij met eene buiging en met een bekoorlijk glimlachje begroette. - Mijnheer de kapitein, ik verzoek u, mijn huis als het uwe te neschouwen; mijne kleine MARIE en ik zullen u het verblijf b~j ons zoo dragelijk mogelijk zoeken te maken. Gij zijt een man der regering en mijne verknochtheid aan den nieuwen kbning maakt het mij tot pligt, u als vriend en broeder op te nemen. - Ik dank u, mijn waarde gastheer, voor uwe goedheid; ik zal mijn best doen, een niet al te lastige gast voor 11 te zijn en ik hoop, dat de grootste eendragt steeds tusschen ons heerschen zal. Werkelijk vormde zich 'de aangenaamste betrekking tllsschen mijnen gastheer en m~i. Den dag na mijne aankomst te Nolisa7'te begaf ik mij naar de zaal, waar het gezin zich geweonlijk ophield en waarin zegevierend het porlret hing, dat den' schoonen koning JOACHIM moest voorstellen. De vader en de dochter zaten naast ell{ander en de de laatste, spon; de oude zag met een' aartsvaderlijk genoegen haren arbeid aan. Ik werd door htlm met groole beleefdheid onlvangen en de dochter lachte mij loe. Er ontstond een gesprek lusschen ons en ik vermeed zorgvuldig alles, wal betrekking had op den oorlog, wanl ik gevoelde, dat dit onderwerp mijnen gastheer aan smartelijke verliezen moest herinneren en hem niel dan onaangenaam kon zijn. De oude GREGORIO eindigde geen en volzin, zonder de woorden verknochtheid en berouw daarbij Ie voegen. De jonge MARIE bemerkte spoedig, hoezeer mij dit vermaalite en voerde nu het geheele onder. houd. Ik meende ten laalsie MARIES gelaàl reeds ergens gezien Ie hebben; vooral verwekte de klank harer stem in mij eene verre en onbepaalde herinnering, die ik ondanks a!le moeite niet nader kon verklal'en. Mel een woord, ik zeide lot mij zelven , dat ik het lieve I,ind bij mijn gestadig heen· en wedertrekken door het land reeds ergens moest gezien hebben en I,welde mij er niet langer over. Ondel' het spreken zag il, in eenen hoek der kamer eene guitar
-
267 _.
hangen. Calabrië IS eVen als Spanje het klassieke land der guitar; in elk huis als is het nog zoo armoedig, vormt dit instrument een noodzakelijk deel van het mobilair, Ik nam haar van den wand, stemde haar en reikte haat' na eenige akkoorden aan l\lAIlIE over. - Mejufvro.uw, zal ik niet zoo gelukkig zijn, een dier Calabre. sische liederen van u Ie hooren, die gij zoo schoon moet zingen ? - Gelukkig! mompelde MARIE met eenen glimlach, waarin ik bit. terheid meende Ie bespeuren. Neen, ik zing niet schoon; maar ik zal zingen, omdat dit u gelukkig kan maken. Zij drukte op deze woorden. Zij zong eene romance die ik niet heb vergelen en wier naïviteit door de vertaling geheel verloren gaat, met eene uitdruklling, die mij diep trof. Ik stond op, en nam, om mijne outroering te verbergen afscheid van den ouden. man en van zijne dochter, nadat ik de laatste voor hare welwillendheid bedankt had. Ik gaf tot reden mijner verwijdering=, dat ik den volgenden dag met het opgaan der zon moest opstaan, om mijne nasporingen te beginnen Men scheen met deze verontschuldiging tevreden te zijn. Den volgenden morgen vond ik mijne kompagniën op het plein in slagorde geschaard en overlegde nu de middelen, om den uitslag mijner onderneming te verzekeren. Ik verdeelde mijne troepen, nam zelf het bevel over de eene helft op mij en droeg dat over de andere helft aan mijnen luitenant op" Nadat ik bebool'lijke afspraak met hem:. ha(~gemaald, marscheerden wij in eene tegenovergestelde rigting, om een groot gedeelte van het land te doorzoeken en Iegelijk van twee zijden het huis aan te vallen, waarin zich, volgens de aangifte onzér spionnen de bandiet PEPPE COPPA met zijne bende ver· borgen hield. Op den marsch bemerkte ik met verwondering, dat mijne soldaten ongerust ~n onleVl'eden uitzagen. Mijne brave Corsicanen, anders zoo vrolijk bij eene gewaagde onderneming, schenen ditmaal slechts met tegenzin te marsrheren. Ik rigtte mij tot den ouden serjant PJETRI, die aan het hoofd van het peloton marscheerde en die ook door treurige gedachten scheen geplaagd te worden. - Nu, PlETRI, zeide ik lot hem, gij ziet heden morgen zoo
-
268 -
droomer.ig en knorrig; dat is uwe gewone luim niet. Hebt gij misschien onaangenaam gedroomd? - Ik droom nooit, kapitein, mompelde de veteraan knorrig. - Nu, ging ik voort, wat beduidt dan uw stuursch uitzigt? Vreest gij, dien vervloekten PFPPE COPPA heden als eene worst van Bologna gebonden te zien en uw neus in zijn koffer te steken, om met zijne dukaten kennis te maken? ' -- Groote Hemel! zeide PIllTRI en wierp het hoofd achterover, gij hebt daar zonderlinge denkbeelden, kapitein. Ik geloof, als wij van de dukaten van den bandiet moeten leven, dan zullen wij wel van honger sterven, en wat PEPPE COPPA betreft, de strop, waaraan bij hangen zal, is nog niet gedraaid. - Hoe zoo? - Omdat PEPPE COPPA geen mensch is, hernam hij met een voorkomen van volkomene overtuiging. Spot niet, kapitein, vervolgde hij, maar het is geen moed, cene hoogere magt te trotseren. Zoalang wij slechts met menschen te doen hadden, zijn wij nooit geweken, dat weet gij wel. De hemel" weet, tegen welke gevleeschde duivels wij overgestaan hebbe"n. Maar heden is he! iets anders. Ik heb hel u gezegd: PEPPE COPPA is geen menseh. - Gij zijt een gek! riep ik toornig, gij en al de zollen, die aan de belagchelijke praatjes gelooft, die men u op den mouw spelt; merkt gij dan niet zotskappen, dat de Calabrezen, die u de wonderbare. daden der bandieten vertellen. om uwe ligtgeloovigh~id lagehen en belang hebben, hem te redden; vooreerst uit nationaliteit en ten tweede, omdat z~j het met hem eens zijn, om ons te vermoorden en uil te plunderen? Zijt gij dan zoo onnoozel om op uwe jaren nog te gelooven, dat de duivel zich om onze aangelegenheden bekommert? - Ik geloof, wat ik geloof, bromde de .oude soldaat misnoegd. - Nu, mensch of duivel, riep ik zoo luid, dat allen het konden hOQren, PEPPE COPPA zal nog heden mijn gevangene zijn en hij moet al een schoon wonder doen, om niet morgen in gezelschap zijner kameraden aan den galg te hangen.
-
269-
De loon, waarop ik deze woorden sprak, scbeen den geest mij~ ner spldaten eenigzins op te wakkeren, die vaak uil bunne veld~ flesschen
moed schepten.
PIETRI
alleen scheen bij zijne overtuiging
te volharden en bromde den gebeelen dag lusscben de tanden. Wij bad den eenigen tijd gemarscbeerd en de zon begon den hemel rood te kleuren, toen ik plotseling in de verte onder kastanjeboom en een buis bemerkte, betwelk ik op eene kleine topografische kaart, die ik zelf geteekend bad, als datgene berkende , hetwelk ons als bet toevlugtsoord der bandieten was aangeduid. - Mijne vrienden, sprak ik tot mijne soldaten, thans is bet oogenhlik gekomen , om ons te overtuigen, dat wij niet met geesten, maar met menschen van vleesch en been te doen hebben. Overleg en moed, COPPA is ons! Ik liet terstond de sloten der geweren nazien, verliet den engen '""eg, en marscheerde door de velden in de rigling der boomen, die ons voor den vijand verborgen. Het andere, door mijnen luitenant aangevoerde deta.chemen!, betwelk den kortsten weg genomen had, moest reeds achter bel huis aangekomen en verborgen zijn; bij had bevel. ontvangen, bij het eerste scbot te vo.orschijn te komen. Wij I,wamen eindelijk aan de boom en en drongen het bosch in. Ik beval mijne manschappen, mij daar te wachten en ging alleen naar bet buis. Ik was nog geene twee honderd schreden voortgegaan, of ik was plotseling buiten het bout en hel huis stond vuor mij i maar ik was zeer verbaasd, toen ik een grooten kerel tegenover mij zag, die op eene sleenen bank zat en een vuil geweer schoonmaakte. Toen de man met het geweer miJ zag, slond hij ijlings op en gaf een schreeuw. Eer ik tijd had, om te zien, vuurde bij zijn geweer op mij af i zijne haast redde mij, want de kogel vloog fluitend over mijn boofd in de boomen. Ik had op den bandiet aangelegd, maar voor ik kon losbranden, was hij in het huis verdwenen en mijn kogel sloeg tegen bet slot der deur. Deze beide scboten hadden mijne manschappen doen aansnellen, die zich om mij verzamelden, en ik zag vijf hondere! schreden achter het buis de andere soldaten voort· rukken en om het huis eenen hal ven cirkel vormen, die ieder oogen-
-
270-
blik naauwer werd. Overtuigd, dat geen enkele del' bandieten ons kon ontkomen, rukten mijne manschappen voort en ik beval de deur met de geweerkolven in te slaan; maal' bij den eersten stoot beo merkten wij, dat dit een langdurig en moeijelijk werk zou zijn, want de geheel uit eikenhout bestaande deur ",as van hinnen met sterke ijzeren dwarsboomen beslagen. Plotseling hoorde men eene sterke losbranding"boven onze hoofden en twee mijner soldaten vielen. De belegerden hadden hunne verdediging begonnen en inmiddels was de kring, dien de tweede afdeeling vormde, al naauwer en naauwer geworden en sloot het huis digt in; deze soldaten beantwoordden de uit de vensters vallende schoten met een goed onderhouden vuur, terwijl mijne manschappen voortdurend tegen de deur sloegen, die eindelijk week. Van tijd tot tijd viel een der onzen, maar de an· deren arbeidden des te ijveriger voort. Eindelijk hoorde men een luid gekraak en de deur stortte onder het gejuich der soldaten in, die terstond als een lavastroom naar binnen drongen. Het vuur der bandieten had eerst eenige oogenblikken opgehouden. Ik beval hen, die het huis omsingelden , de uitgangen naauwkeurig te bewaken en drong in de eerste l\amer, die vol soldaten was. Zij hadden de verdieping gelijkvloers uit drie groote verll'ekken bestaande, reeds. doorzocht, doch niets gevonden. De bandieten waren dus naar de bovenverdieping geweken; men moest voorzigtig zijn, om iedere overrompeling te voorkomen. Terwijl ik met den luitenant beraadslaagde, snelden eenige ongeduldige solda1en den trap op; er was geen tijd meer te verliezen. Ik ijlde met de overige soldaten met gevelde bajonnet hen na. Wij drongen in de eerste kpmer, maar niemand was daar; in de tweede, de derde - alles ledig. De soldaten zagen elkander zwijgend aan en werden bleel\. De seriant PIETRI ,~icrp hel hoofd achterover en mompelde iets bij zich zelven. Het ging mijn eigen begrip te boven. De kelder werd met de grootste zorgvuldigheid onderzocht. AHes was ledig. Ik wist niet, wat ik zeggen zoude. Ik opende het venster en riep den serjant die OVer den buitenpost bevel voerde, toe: - "ToRBIANl:A; gij hebt de bandieten gevangen genomen, gij heht ze, niet w.aar?
-
271-
"Wij hebben geen enkelen, kapitein," hemam hij koel; "daar is niemand het huis uiigeiwmen." Ik sloeg mij als woedend voor hel voorhoofd en beval nog eenmaal alles te onderzoeken. Het duurde niet lang. Het was om ra· zend te worden. Doch het was niet anders. Ik gaf bevel lot den teruglogt. Het diepste stilzwijgen heerschte onder de soldaten, die meer bewogen dan verbaasd schenen en blikken vol beteekenis met elkandel' wisselden. Wij begaven ons weder op marseh. De serjant PlETRl kwam naar mij toe. :,Nu, kapilein 1" "N u, PIET Rl 1" " Wat heb ik u heden morgen gez~gd 'I" "Wat dan?" "De slrop waat'aan PEPPE COPPA hangen moet, is nog niet gedraaid.' "Loop naar den duivel." Hij ging naar zijne plaats terug. Twee uren later waren wij weder Ie Nolisal'te. Onder weg hadden de soldaten zich stil over den wonderlijken afloop onzer onderneming onderhouden. Ik hoorde hen met eene soort van schrik het zotte en wonderbare gesprek herhalen, well,s held PEPPE COPPA was. De oude PIETR! luisterde naar deze vertellingen, met ernstige oplettendheid en bromde lusschen de tanden: "Ik had het den kapitein gezegd, dat deze bandiet 'geen mensch is." In mijn huis vond ik mijnen gastheer, zijne dochter en een' ouden monnik, dien ik nog nooit gezien had, in de zaal bijeen waar de tafel gedekt was. MARIA ontving mij met eenen zachten glimlach; de oude GREGORIO stond op, ging met een verlegen blik naar mij toe en hield eene lange rede van beklag ov.er den ongelukl,igen af· loop mijner onderneming. "Op welk eene wijze ," vroeg ik eenigzins geraakt, zijt gij Ie welen gelwmen, dàt mijne onderneming zoo slecht uitgevallen is 1" "Zegt uw misnoegd gelaat mij dit niet genoeg 1" antwoordde hij. "Doch, signol' Capitmzo, het lof zat niet altijd ongunstig zijn. Neem plaats, het avondeten is gereed. Dit is de pater BARYT, die heden
-
272
met ons eten zal. Een goed, heilig man ," fluisterde hij mij in het oor, "en geheel aan de nieuwe regering gehecht." Ik wendde mijne blikken naar den heiligen man, maar zijne dikke lippen en zijn onzekere blik mishaagden mij zeer. Wij zetten ons aan tafel. "Maar ," zeide ik, "zeg mij toch welke zottepraatjes verhaalt men elkander toch in het land , nopens den bandiet, dien wij zoeken '1 De oude man en de monnik zagen elkander aan. "Ik weet niet antwoordde GREliORIO, "in hoever die praatjes waarheid bevatlen. Zooveel is zeker, dat men sin Is langen tijd wonderlijke dingen van PEPPE COPPA verhaall. Vele afdeelingen soldaten hebben hem sedert het begin van den oorlog vervolgd; maar altijd Ie vergeefs. Meermalen hadden zij hem in hunne magl, maar telkens ontglipt hij den soldaten als een aal. Men verhaalt dat PEPPE COPPA een verbond met den dui,el gesloten heeft, en dal het vuur, het water, het ijzer en de strop geen magt op hem hebben. Tot dus. verre hebben de gebeurtenissen dit geloof bevestigd." "Goed, goed ," dus viel ik den goeden man in de rede, "wij znllen zien, hoe lang hij nog belooverd blijft. Ik beloof IJ, dat , als hij in mijne handen valt, ik eene doodstraf aan hem beproeven zal, wier werkzaamheid beslissend is." De oude monnik vertrok bij deze woorden het gelaat, als wilde hij glimlagchen, en de beide oude lieden beschouwden elkander op nieuw met dezelfde uitdrukking, die ik reeds opgemerkt bad. Ons onderhoud was biermede ten einde. Eenige dagen gingen voorbij, zonder dat de spionnen mij. naauwl;:eurige berjgten over PEPPE COP!'A bragten, dien men sedert den aanval op het huis niet had wedergezien. De oude pater BABYT kwam tot mijn groot verdriet bijna alle avonden in het huis. Zijn leelijk gezigt en zijne door den neus gesprokene woorden hadden mij zulk eerien tegenzin ingeboezemd, dat ik terstond de zaal verliet, als hij binnenliwam, en mij naar mijne kamer begaf. Was ik eenmaal daar, dan ging' ik in het venster liggen en wachtte tot de Franciskaner weggegaan was, eer ik ""eder naar beneden gmg. Maar zijne bezoeken duurden gewoonlijk
-
273-
lang en meestal lag ik te bed,. eer hij het huis verliet. Meer dan eens vroeg ik mij zei ven , wat toch wel het onderwerp van al die gesprekken mogt zijn, die MARIA steeds ten einde toe bijwoonde en na afloop waarvan zij altijd in eene ontroerde stemming scheen te zijn. Eindelijk I,wam ik tot de gedachte, dat zij godsdienstige onderwerpen of huisselijke belangen betroffen en dacht er niet verdtlr aan. Op zekeren avond, dat. ik aan het open venster zat en het refrein eener door MARIA gezongene romance herhaalde, hoorde ik zacht aan mijne deur kloppen. Ik stond op en opende. Ik zag een' grooten, zes voet langen slungel met een' spitsen hoed vol linten en een' zeer schoonen, zwarten baard. Deze man was in een' langen bruinen mantel gehuld, - Wat wilt gij? vroeg ik hem. ~ Vergeef mij, mij nheer, zeide hij, zijnen hoed afnemende en de kamer binnen tredende; il, wenschte ti eene gewigtige zaak mede te deel en. - Eene gewigtige zaak? Ik ken er geene. - Is de gevangenneming van PEPPE COPPA niet eene zoodanige , mijnheer de officier? - PEPPE COPPA? riep ik verbaasd. Treed binnen, mijn vriend, ga zitten en spreek. - Vooreerst, mijnheer, zeide de onbel,ende en ging op een en stoel zitten, terwijl ik voor hem slaan bleef en hem beschouwdevooreerst moet ik u zeggen, dat ik tot de bende van PEPPil COPPA behoor. Dat verheugt mij zeer, zei,de ik en wierp eenen blik op de muur hangende karabijn; nu verder? - Nu verder!.. Wenscht gij PEPPil COPPA gevangen te nemen 'I -- Of ik het wenseh! riep ik op nieuw. Gij moel daarvan over· tuigd zijn. - Nu goed, l,apitein , ik l\3n u de middelen aan de hand doen, om u van hem meester te maken. - En welke middelen zijn dat? spoedig! - Ho, ho , mijnheer, wat geraakt gij in vuur! zeide de bandiet glimlagchend. Ik heb in het geheel zulk eene haast niet. Gij begrijpt, dat ik het beslnit, om u mijnen aanvoerder in handen te le-
VIII.
18
-
214-
veren, niet heb opgevat, omdat ik wenschte u eelle dienst te bewijzen, maar uil eigenbelang. Tussehen PEPPE en mij bestond eene innige betrekking, die gij niet behoeft te I,ennen. Ik wis!., dat ik er ieder UUl' van den dag aan bloot stond, om als een offer zijner ruwheid te vallen. Daarom heb ik, na eenig aarzelen, eindelijk beo sloten, hem te verraden en nu ben ik hier Maar eer ik u de mededeelingen doe, die gij noodig hebt, moeten wij het over den prijs eens worden. Wat wilt gij mij geven? Wat eiseht gij? Voor eerst mijne begenadiging, door uwe hand onderteel,cnd. Die zult gij hebben ..• Is dat alles 1 Nog niel. Gij weet, dat PIlPPE COPPA aanzienlijke somme bijeen gegaard heeft uit de kol\ekten, die door het geheeIe land tot dekking der oorlogskoslen gedaan zijn. Ik verlang de helft van dezen rijkdom. - Gij zijt een dwaas, mijn vriend! Zulke onverstandige voorwaarden kan ik niet aannemen. - In dat geval is het niets en ik vel'\vijder mij. - Een oogenblik, gekke I,erel. riep ik, greep een' sabel en plaatste mij tusschen de deur en hem. Gij zijt zoo dom niet; om te denken, dat ik u zoo zou laten heengaan; gij hebt u onverstandigerwijze in mijne lnagt gesteld; ik moet U\V leven hebben of dat uws aanvoerders. De Calabrees, die zijnen mantel had afgeworpen, hield mij koel den mond van een pistool voor, terwijl hij met zijne linkerhand een' langen dolk uit den gordel trok. - Ik had dit vóórzien kapitein, zeide hij, gij ziet dus, dat 'rk mij tegen uwe poging, om mij vrees aan Ie jagen, gewapend heb. Op mijne ziel. ik weet niet ,wie van ons beiden in de magt des anderen is. Nu, mi~nheer, staken wij deze kinderachtigheid, en' laat ons ernstig spreken. Met deze woorden stak hij zijn pistool in den gordel en ging bedaard weder zitten. Ik liet den sabel zakken en naderde hem, ver· baasd over zijne. koelbloedigheid. De bandiet vervolgde. - Zelfs wanneer het u gelukt, PIlPPE zondel' mijne hulp in handen te krijgen, wat nog zeer twijfelachtig is, hebt gij daarom zijn
-
275-
geld nog niet. PEPPE en ik weten ai/een de plaats, waar het begraven is, en waarvan ik slechts gesprol,en heb, om in het vervolg niet lastig gevallen te worden. Ondanks de naauwl,eurigste nasporingen, zoudt gij het geld niet vinden. Mijn aanbod kan dus in elk opzigt slechts "oordeelig voor u zijn; aan den eenen kant de gevangenne ming van PEPPE COPPJ. en de helft van zijn geld; aan den anderen l\ant de twijfelachtige hoop op zijne gevangenneming, die niet zonder groot verlies van tijd en. menschen te bewerkstelligen is en geen goud. Een kind is verstandig genoeg, om het nut van mijn a..mbod te begrijpen en zou het aannemen. Neem uw besluit, want il, heb haas!. - Nu goed. Ik neem uw' voorslag aan, zeide ik na eenige oogenblikken nadenken. Wanneer zal de onderneming plaats hebben '1 - Morgen avond om dezen tijd. Gij zult l]lij in de nabijheid van het roode huis, het laatste van het dorp, op den weg naar JJonteleone vinden. Daar zult gij mij hel bewijs Ier handstcllen , hetwelk mij mijne begenadiging en de helft van den buit waarborgt. Van dat oogenblik af, ben ik uw gevangene, tol ik u PEPPE COPPA overgeleverd heb. Spreek vooral geen woord over hetgeen tusschen ons voorgevalhm is; geen woord, vel'sla p;ij wel, zelfs' niet legen uwen gastheer, die zooveel van den nieuwen koning houdt, zeide hij met een' spottenden glimlach. - Ik beloof het u. Hij vertrok. Den volgenden dag werd alles volgens afspraak opgevolgd. Wij vonden den verrader ,die PEPPE COPPA aan ons zou overleveren bij hel 'roode huis. Ik gaf hem de beloofde papieren, liet zijne handen vastbinden en hem voor ons uitgaan. Na verloop van een uur, waren wij bij het huis aang\lkomen, hetwelk wij voor acht dagen Wij aangevallen hadden en helwelk ons vel'lalen toescheen. waren tot op eenige schreden van de deur gekomen en niemand had ons kunnen hooren , want wij hadden allen de scho~. nen uitgetroliken, toen plotseling het licht, hetwelk wij van bui, ten zagen, uitgebluscht werd en men een zwak gedruisch van bin, nen hoorde. - Zij zijn gevangen, zeide onze gids, slaat de deur in.
t8'"
-
216-
De deur, die hersteld was, werd op llleuw ingeslagen, londer dat iemand den minsten tegenstand bood. Wij stal,en fakkels aan en drongen het huis in, hetwelk verlaten was, even als de eerste maal. De Calabrees ging zonder aarzelen naar de opening van een oven, die in den hoek der kamer was. Ddor een plotseling denkbeeld aangegrepen, baande ik mij eenen weg, stiet den bandiet terug en zag in den oven ..• hij was ledig. - Laat ons zoeken, zeide de Calabrees met een spottend en glim. lach. Slaa't dit muurwerk in. Een dozUa met houweelen gewapende soldaten gingen aan het werk. Bij de eerste s Idgen hoorde men daar binnen een verslikt gejammer. - Wij hebben ze gevangen, zeide de bandiet. In dit oogenblik stortte de opening in en wij stonden zeer verbaasd, dat de plaat van den oven uil planken bestond, die men naast elkandel' gelegd en met ascb en sI ukken hout bedekt had. Door eenige slagen werden de planken gebroken en wij lielen een vreug· dekreet hooren, toen wij vijf of zes mannen, bleek van sc:brik , in een gat onder den oven bijeen gekropen zagen zillen. In een oogen· blik waren zij door de soldaten daaruit gesleurd en geboeid. Allen zagen moedeloos en somber uil, met uitzondering van een' enkelen, dien. de vele banden om zUn hoed en nog veel meer zijne goede houding als het opperhoofd deden kennen. PEPPE COPPA wierp on· verschillige en spollende blikken om zich heen, toeri hij ecbler zUnen ouden mal,kel' bemerkte, die hem verraden had, vonkelden zijne oogen. De venader had zicb echter de verwarring len. nutte ge· maakt en hel huis met zijne bedekking verlaten. Na eenige mI· . nuten keerde hij met eene grof gewerkte houten kist terug. - Dit is ons goud, zeide hij en wees op de kist. Daar ik op hel oogenblik de verdeel ing wilde be\\ erkstelligen , terwijl eenigen de gevangenen bewaakten, begaf ik m~j met de I,ist naar eene andere kamer. Daar bruken wij die open en ik stond niet weinig verLaasd, toen ik drie duizend dukaten in goud ZiJg. De Calabrees had zijne oogen meI begeerige hebzucht op het goud
-
217 -
gevestigd. De som werd naau wgezet verdeeld waardoor zijne vro· lijke luim vermeerderd werd. Na de verdeeling gaf ik bevel tot den (jfmarsch. en liet de gevangenen in het midden marscheren. Onderweg riep ik den serjant PIETB[, die zwijgend aan het einde der kolom marscheerde. - Nu, oude! vroeg ik hem, wat zegt gij thans? Die PEPPE is toch werkelijk een mensch. - Hij is nog niet dood. kapitein, antwoordde hij, terwijl hij als gewoonlijk z~n hoofd aehterover wierp. Zing nog geene zegeliederen, maar spot eerst, als die vervloekte schoft zes voeten onder den grond ligt, en zelfs dan vertrouw ik hem nog niet. - l\1~n arme kameraad, zeide ik gij zijt onverbeterlijk, maar ik zal u op het laatst overtu igen, dat beloof ik u. Bij onze komst te Nolisarte bragten wij onze gevangenen in een huis, hetwelk ons voor \vachthuis diende en ik verdubbelde de posten. Vervolgens schreef ik aan· den divisie-generaal, deelde hem mijne gelukl,ige vangst mede en verzocht hem om nadere bevelen. Daar er toen nog geene geregelde post in Oalabrië bestond, zond ik den volgendeu morgen een' soldaat op een muilezel met de depêches af. Intusschen had zich bet nieuws van de gevangenneming des bandiets door het dorp verspreid en groote gisting onder de bewoners van het dorp veroorzaakt. Op alle pleinen vormden zich groepen. die een levendig onderhoud sehenen Ie voeren. Deze gisting versterkte mij in mijn argwaan; het was duidelijk dat de bandieten het met hen eens waren, da1r hel versehrikkelijke treurspel van twee jaren te voren hen meer getergd dan verschrikt had. Toen ik des avonds mijnen gastheer bezocht, vond ik hem in een levendig gesprek met pater BARYT en drie personen, die 'mij de voor~ naamsten van het dorp schenen te z~jn. MARIA was er ook en haar bekommering en bleek gelaat trof mij. BU mijn binnenkomen werd het gesprek terstond afgebroken. GlIEGORIO ontving mij met zijne gewone bdeefdheid. Alle aanwezigen stonden op, gro~tten mij· zwijgend en verwijderden zich, met uitzondering van den ouden monnil,. 11, zag ben verbaasd na, en zeide, mij tot GREGORIO wendende:
-
278-
- Al die mannen zien er uil als zamenzweerders! Het zou mij niet verwonderen, als ik de eene of andere ldeine zamenzwering had afgebroken.
- Gij hebt het, niet mis, zeide de huichelaar met een' valschen glimlach. Deze heeren, die gij zoo verdreven hebt, behandelde!) een onderwerp van het hoogste belang; het was om niets minder te doen, dan de vraag of door de belastingg op het rundvee de inkomsten van den syndicus niet zouden verminderd wQrden en of hierover in de laatste vergadering der landbewoners gesproken is. Gij ziet, het onderwerp van het gesprek was belangrijk. - Zeer belangrijl!., hernam ik. Het doet mij slechts leed, d~t mijne onverwachte komst de heeren gestoord heeft. Meester Gr,EGORIO, dacht ik bij mij zeI ven , gij zijt een sehelm, en als ik niet een paar hondel'd bajonetten bij mij had; zou ik noch uw' glimlach, noch uwe voortdurende verknochtheid, noch uwe dubbelzinnige beraadslagingen over het rundvee vertrouwen. De grijsaard verliet in gezelschap van den monnil, het vertrek. Ik naderde MARIA, die zwijgend bij het venster arbeidde en wier bleekheid en neerslagtigheid mij reeds terstond getroffen hadden. MARIA, zeide ik zacht tot haar, gij schijnt ongesteld. Wat sc~eelt u? - Mij scheelt niets, antwoordde zij en sloeg hare lange, vochtige wimpers op ; niets dan wat hoofdpijn, die zoo il, hoop, spoedig zal overgaan. Indien gij mijn doctor wilt zijn, en zij wees met den vinger naar de guit ar , die aan den wand hiug, zou mijne genezing misschien spoedig volgen. Ik stond met drift op, nam de guitar en zong zonder verdere uitnoodiging eene romance, die il, den vorigen nacht gedicht had. Toen ik geëindigd had, beschouwde ik MARIA, mijn gezang scheen haar zeer te hebben aangedaan; maar zij wendde het hoofd ter zijde, om hare ontroering voor mij te verbergen. Ik zelfs was aangedaan over de ontroering die mijne romance bij haar veroorzaakt had. Dikwijls vei'raste ik MARIA alleen met den ouden Franciskaner, die met vuur tot haar sprak. In die oogenbhkken scheen zij altijd zeer ontroerd. Ik zag in, dat zij den grijsaard hare neiging voor mij
-
219 -
bekend had en dat hij door troostwoorden eenen hartstogl uit haar ge· moed zocht te verbannen, die hem strafbaar moest voorkomen. Zoo verliepen eenige dagen. Eindelijk, toen \"ij op zekeren avond in de zaal waren, werd aan de deur geklopt. De dienstmaagd deed open en een met slof en zweet bedekt soldaat trad binnen. Ik herkende in hem dengeen , dien ik, eenige dagen ~eleden naar Cosenza had gezonden. - Kapitein, zeide hU, ik heb uwe depêches den generaal zelven ter hand gesteld. Hier is z~jn antwoord. Hij gaf mij een paket met het zegel des divisie-kommandants. Vader GREGORIO en de oude BARYT vestigden hunne oogen nieuwsgierig op het papier. - Ik vraag verlof, zeide ik met eene buiging, om de bevelen te lezen, die ik zoo even ontvangen heb. Vel'volgens nadprde ik MARIA, die sedert eenige oogenblikken hare oogen stijf op haren arbeid riglte en zeide met eene zachte stem: - l\lARIE, morgen vertrek ik misschien voor altijd! Moet il, weggaan, zonder u VOOI' de laatsle maal te zien? Eene rilling doorliep het meisje; zij hief langzaam het hoofd op en zag mij met verwar'de blikken aan. Spoedig echter verdween de wanhoop in hare trekken; in hare oogen welden tranen op, zij ver· borg. haar hoofd in heide handen en zeide snikkend: - Nooit! nooit! Hare wanhoop en deze weigering bragten mij in groote verbazing; de beide grijsaards beschouwden ons apleftend. Ik boog mij beleefd en verwijderde mij. Toen ik in mijne kamel' was, opende ik de depêche. Ik kl'eeg bevel, na verloop van twee dagen met mijne gevangenen naar Cosenza te marscheren , waar men eene prachtige teregtstelling voorber~idde.
Ik plaatste mij aan het venster en wachtte dat de oude monnik vertrok, om weder naar beneden naar MAllIA te gaan. Ik wachtte twee uren, twee eindelooze uren, die mij wel twee eemven toesche. nen. Eindelijk werd de deur geopend, de monnik en GREGORIO ver· schenen voor de deur. Zij gingen langzaam voort en verloren zich
-
280
beiden in de duisternis onder een levendig gesprek. Ik sloot het venster en ging naar beneden. MARIA was alleen in de zaal en zat nog op dezelfde plaats, waar ik haar, twee uren geleden, gelaten had. Z~ was buitengewoon bleek; haar strakke blik. deed haar ge· lijken op die schoone antieke beelden die men zoo dikwijls in de tuinen van Italië aantreft. Ik trad naar haar toe, vatte hare hand en zeide: MARIA, mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen; over weinige dagen moet ik Notisal'te verlaten; ik moet ·u morgen alleen ontmoe· ten, oOm nog iets met u te bespreken. Het jonge meisje wendde langzaam haar boofd naar mij toe en zeide op eenen langzamen en plegtigen toon: - Gij wilt? Nu goed! Kom morgen avond, als mijn vader slaapt, in het roode huis, ik zal in de eerste kamer gelijkvloers zijn. - 0 dank, danl,! riep ik en drukte bare ijskoude hand aan mijne lippen. In hetzelfde oogenblik werd de buisdeur toegesloten. Ik verliet MARJA en begaf mij naar mijne kamer. In den volgenden nacht was ik zeer onrustig; de geheele volgende dag kwam mij onverdragelijk lang voor. Ik zag MARIA. verseheidene malen, maar altijd in gezelschap Vlin den ouden monnik BARYT, zoo· dat ik geene gelegenheid had, om met haar te spreken. Mijn ongeduld was zoo groot, dat ik het uur niet l\On afwachten. Ik d\vaalde, koortsachtig aangedaan, door het veld rond. Toen ik geloofde, dat het uUI' nab~i was, ging ik naar het roode huis. Ik kwam spoedig aan de deur, er schemerde, een licht door bet venster in de bene. denkamer. - Zij is er! zeide ik tot mij. zelf en trad snel binnen. Naauwelijks had ik eenige schreden in het donker gedaan, toen ik hoorde dat de deur achter mij gesloten werd. Ik ben niet bijgeJoovig noch lafhartig. maar il, beken, dat ik onwillel~ellrig sidderde. Ik ging nog eenige schreden voorwaarts en zag een lioht, hetwelk door het sleutelgat eener geslotene deur schemerde. Ik naderde voorzigtig, maar mijne regterhand greep, zonder dat ik er aan dacht, een' kleinen Corsicaansehen dolk, dien ik steeds bij mij droeg. In de kamOl' hoorde ik onverstaanbare stemmen. Ik bukte mij zacht, en zag door het sleutelgilt. Ik ontzette, toen ik MARIA met \oshan·
-
281
gende haren en sh'akke blikken aan de voeten van den ouden monnik BARYT zag, die haar bij den arm vasthield en met vonkelende oogen scheen te dreigen. -- Genade! genade! riep het meisje wanhopig en kromde zich aan de voeten des grijsaards. Genade voor hem, genade voor mij, mijn vader! •. O! nog is het tijd, houd mij niet tegen. hij moet nog niet sterven. Ik wil hem redden! Genade! Een helsche lach, die mij de haren ten berge deed rijzen, vertrok de dikke lippen des monniks. - O! het is eene vreesselijke misdaad, die gij begaan wilt, riep MARIA en wrong wanhopig de handen. Nu goed! zijn bloed kome op uw hoofd, want gij kent geene ontferming, gij zijt zijn moorde. naar, gij alleen, hourt gij '? Ee!! duivelsche lach vertoonde zich op nieuw op het gelaat des Franciskaners. Plotseling deed het Calabresische meisje eene hevige inspanning, ontwrong zich aan de h,mden, die haar vasthielden en stond met een' sprong tegenover den grijsaard, dien zij met een' stoutmoedigen blik aanstaarde. - Terug, riep zij, terug! Gij zijt geen menschelijk wezen; gij zijt een duivel! Dien Franschman, dien gij wilt vermoorden, wil ik redden, want ik bemin. hem. Vervolgens , alsof zij het onvermogen harer pogingen gevoeld had, barstte zij in tranen los. en fiep, op hare knieën stortende: - 0 Fl\IlDFRIK! vergeef mij, vergeef mij, want ik ongelukkige, ik ben het, die u vermoord. Nog gisteren, nog heden lachte gij mij vriendelijk toe, en spraakt gij woorden van liefde tot mij, en ik waanzinnige, door bijgeloovige vrees verblind, door de helsche woorden van dezen monnik verleid, 10k u in dit vreessclijk moordhol. Maar ik had angst voor de hel,' wier verschrikkingen en kwalen deze slang mij iederen dag met onvermoeiden ijver voorschilderde , orn u in het verderf te storten, ik had zulk een' angst. Maar ik heb tI laf verraden, en wanneer gij sterft, sterf ik met u; eer hunne dol. ken uw hart treffen, moeten zij het mijne doorboren. De monnik trnd op het meisje toe.
-
282-
- Deze man, dien gij bemint, zeide hij met eene van woede bevende stem, deze man, arme dwaze, is de moordenaar uws broeders. - Hij een moordenaar? vroeg zij sidderend. Neen, 0 neen, niet hij heeft mijn broeder gedood, maar de anderen. Hij is onschuldig en regtvaardig , hij is ootmoedig en goed. Hij een moordenaar? Dat zijt gij! dat ben ik .•• 0, mijn G;od, mijn God! vergiffenis! ver· giffenis! MARIA verzonl, in een en toestand van stompzinnigheid. Ik zag, dat ik verloren was. Ik begreep nu het doel van die lange gesprek. l,en, waarin de oude monnik de vreesachtige en voor indrukken ligt ontvankelijke ziel van het meisje langzamerhand zoo vcr gebragt had. uat zij mij in den vreesselijken val lokte, waarin ik het leven moest laten. Ik ging naar de deur om te ontvluglen; maar zij wa~ vast· gesloten. Ik deed wanhopige pogingen, om het slot af Ie rukken. Ik wendde alle krachten aan, die het instinld tot zelfbehoud ver· leent; maar eindelijk dwongen mij mijne bloedende en pijnlijke han. den, van mijne pogingen af te zien. Ik geraakte in eenen aanval van woede, waarin ik gevaar liep om te stikken. Woedend stortte ik op de deur der kamer los, waarin MAlUA zich bevond, ik trapte de deur in, terwijl ik met de regterhand mijnen dolk ophief. De monnik was verdwenen; het meisje lag met gevouwene handen in het midden van het vertrek. Zij maalde eene beweging, toen zij mij zag. Door woede verblind, stol'lte ik op haar toe, hief mijnen dolk op en riep: MARIA, gij zijt eene laaghartige, gij. hebt miJ laf verraden. Sterf! Zij sloeg eenen duisteren blik op mi} - Ja dood mij, FRF.DERIK, dood mij, zeide zij, want mijn lijden is te groot, en zij sleepte zich weeldagend naar mijne voeten en greep mijne hand. De woede, die mij bevangen had, bedaarde en met smartelijken afschuw beschoûwde ik dit verdwaalde en bij~a. stervende kind. Plotseling voer mij eene vreesselijl,e herinnering door het hoofd en onth~lde mij alles. Die van droefheid en wanhoop als vernietigde vrouw, die een jaar geleden, aan mijne zijde de vrees·
-
283-
selijke teregtsteling had bijgewoond, die ik verhaald heb; zij, die na het laatste kanonschot als stervende naast mij nedel'zonk, wa s l\fARIA; ik herkende hllar thans weder aan het vertrokken gelaat, aan den verwarden blik harer oogen ~ en het ang stige jonge mensch , àie niet sterven wilde, die zijne beulen om genade smeekte, was haar broeder geweest, dien zij vl'eesselijk vermink t had zien nederstorlen. Nu werd ik met medelijden, voor de ongelukkige aangedaan, die zulk een verschrikkelijk IUden had moelen dragen, en ik begreep den strijd, die hare ziel moest gebroken hebben. Ik rigtte haar bijna levenloos op en plaatste haar up eenen stoel. Ik was geheel verzonken. in het teeder gevoel, dat zij mij inboezemde en vergat mijnen eigen' toesland. Een klein geruisch achter mij deed mij opzien. Il{ keerde mij om en zag een' man, die in de deur stond en mij met oogen aanzag, die als gloeijende kolen schitterden. Tot dusverre had ik geene vrees voor den dood gehad, want hij was mij slechts roemrijk voorgekomen; maar schandelUk te sterven, in den nacht, onder het mes eens sluipmoordenaars te vallen - dit denl,beeld vervulde mij met angst, een koud zweet bedekte mUn voorhoofd en mijne beenderen weigerden mij de dienst. Ik wreef met mijne hand meermalen over mijne oogen, die duister werden, en toen ik weder duidelijk begon te zien, was ik op een en stoel vastgebonden en vijf of zes mannen met onheilspellende gezigten stonden om mij heen; mijn regterarm was ontbloot en een bloedstraal sprong daaruit. De ellendelinp;en hadden mij eene ader geopend. De oude monnik Bun stond voor mij, hield de oogen op mij gevestigd en scheen oplettend de loeneming mijner zwakte fe berekenen. Ik werd zwak, het werd duis. ter voor mijne oogen, 'ik geloof, dat ik in onmagt zou gevallen zijn, wanneer de Franciscaner zijne stem niet verheven had. Stelpt het bloed! zeide bij. Te gelijk grepen twee kerels mijnen arm en verbonden dien met , al de bekwaamheid eens heelmeesters na eene aderlating. Een glas water, hetwelk men m~i in bet gezigt wierp, riep mij in het bewustzijn terug. Ik beschouwde de aanwezigen en herkende onder de moordenaars personen, die ik eemge dagen geleden, bij \
284 mIJnen gastheer verrast had. Ik zocht MARIA, zij was er niet meer. - Zij zal dood zijn, zeide ik bij mij zelven. Nu ontwaakte de moed weder in mij. De pater BARYT trad op mij toe met een crucifix in de hand. Zijn hartelijk gezigt blonk van eene vreugde, die hij niet zocht te verbergen. - Heer l\apitein , zeide hij. gij zijt in onze magt; g~ raadt waarschijnlijk het lot, dat u wacht. Gij moet sterven, maar niet zacht en snel, maar eenen langzamen en wreeden dood, zoo als onze arme ongelukkige landslieden dien hebben moeten lijden. Is u dat aangenaam, mijnheer de .officier? voegde hij er met eenen honenden .lach bij. - Gij zijt een laaghartige! riep ik, en keerde mijn hoofd van hem af. - Luister, vervolgde hij, gij kunt u de folteringen besparen, waartoe gij bestemd zijt. Dit papier beveelt den Sel]ant, die de gevangen bewaakt, hen áan ons uit te leveren. Onderteeken dit papier en een dolksteek of een pistoolkogel , naar gij verkiest, zal de plegtigheid belwrten. Ik nam het papier uit de hand des monniks; maar tot zijne groote verbazing frommelde ik het ineen en wierp het hem in het ge'zigt. - Kapitein, begon de Franciskaner met eene van woede bevende stem. Zie wat gij doet; wanneer uw leven in deze wereld geene waarde meer voor u heeft, denk dan ongelukl\ige, aan uw eeuwig leven, gij zult verdoemd zijn; bedenk het wel, want gij sterft zonder biecht. Bij iedere andere gelegenheid zou ik om dit middel van vreesaanjaging gelagchen bebben; maar in dit oogenblik boezemde het mij medelijden in. - Met of zonder biecbt, antwoordde ik kalm, zai ik mijn lot afwachten. De grijsaard maakte eene beweging van verbazing. - Breng bet instrument, zeide hij koel tot iemand uit de bende. Deze verwijderde zich en keerde na een oogenblik met een houten werktuig terug, dat uit twee uitgeholde helften bestond, die men
_.. 285 door middel van schroeven Iwn zamendraaijen. Twee sterl\e man. nen naderden mij, grepen mijn been - het was het regt er - en legden het in het vreesselijke wed,tuig, waarin het naäuwkeurig paste.
Ik herinnerde mij de vreesselijke sIraf, die onze in deze soort van vermaak zeer ervarene voorvaderen de Spaansche laars genoemd hebben. - Ach, zeide ik na een oogenblik, zal ik dan niet sterven? In hetzelfde oogenblik gaf ik (len vreesselijken kreet; het werktuig was toegeschroefd en bad mijn been' gruwelijk gewond. - 0, nu reeds? riep de monnik. Neen, dat is te vroeg. Gaat uw gang, riep hij den moordenaars loe. Het werktuig werd nog digter geschroefd en mijn vreesselijk zamengedrukt vleesch sprong in lappen door de leden van het werktuig. De oogen puilden mij uit het hoofd, mijne borst reutelde. Maar ik stiet geene weeklagten nit. Nu, zeide de monnik, wilt giJ onderteekenen ? - Nooit, brulde ik woedend. De Spaansche laars knarstle op een teeken des monniks op nieuw en mijne beenderen kraakten. Ik geloofde een oogenblik, dat ik waanzinnig werd. Ik hoorde niets meer, ik had de oogen open en zap: niets meer; hel bloed steeg mij in den hals;o ik dacht, dat ik stikte. \Vilt gij onderteekenen ? zeide de monnik rpij in het oor. Ik lachte en beet mij in den long. ~e Spaansche laars werd nog digler toegeschroefd en verbrijzelde mijne beenderen. Mijne hersenen zwollen up en bonsden tegen mijn schedelbeenderen, die, naar mij dacht sprongen. De vreessel\jke BAlt fT hing aan mijn oor. - Onderteeken loch, onderleeken loch! zeide hij op een' raadgevenden toon. In plaats van hen te antwoorden, spuwde ik hem in hel gezigt. - Verdoemd! riep bij, schroeft vaster aan! - Onmogelijk, eerwaarde. de schroeven zijn ten einde, zeide een der beulen, zij lwnnen niet vaster aangedraaid worden· Ik geloof het wel. De rest van mijn vJeesch en mijne verbrijzelde beenderen hadden in het binnenste van het helsehe werktuig een
-
286 -
soort van dikke brei gevormd, zoodat het niet meer kon werken. Een tweede glas waler, hetwelk men m~ in het gezigt wierp, voorkwam eene onmagt. BARYT naderde mij, en zeide op een' bedaarden toon: - Ik lmn u nog het leven redden; lever ons een uwer gevangenen uit, een' enkelen hoort gij, in wien ik meer belang stel dan in al de anderen, en er zal u geen leed meer wedervaren. De bevrijding van PEPPE COPPA of uw leven! en zijne oogen drukten eenen vreesselijken angst uit. - Kies r Ik heb hem in :n~ne magt, dacht ik en m~n harl sprong op van vreugde. - Ik heb gekozen, zeide ik langzaam. Nu '1 - Nu goed! ..• dood mij! De monnik stiet eenen kreet van angst uit. Maar spoedig volgde op deze weeklagt eene vreesselUke wocde. Met zijne linkerhand greep hij mij bij de haren en sloeg met de koperen crucifix, hetwelk hij in zijne reglerhand had, mij twee' tot drie malen in het gezigt. Het bloed sprong m~ uit de oogen, uit den mond, mijn hoofd duizeIde, mijne slaapbeenderen kraakten. Plotseling hoorde men cen sterk gerucht in den gang van het h'uis en eene vrouw met loshangende haren en strakke blikken vloog de kamer in. - Hier! hier! riep z~. In hetzelfde oogenblik vulde zich de kamer met soldaten, die de bandieten overvielen en ontwapenden, terwijl andere mij bijstonden. MARIA was bewusteloos nedeqz;ezonken en ik viel in onmagt. Toen ik weder lol bewustzijn kwam lag ik in eene hevige koorts e~ in bed. Mijn regterbeen was afgezet. MARIA zat aan mijn bed en beschouwde mij met roerenden angst. Ik vatte eene harer handen en drukte die innig; ik voelde, dat zij mijne hand' zacht aan mijne lippen drukte. De oude GREGORIO stond regt op in een' ande. ren hoek der kamer en verwachtte ook eenen blik van mij. De uitdrukking op zijn gelaat hield het midden lusschen angstige aandoening en eene werkelijke vrees. Ik wendde de oogen verachtelijk van hem af.
287 Na afloop van eenige dagen kwamen de bevelen van den divisiegeneraal aan, die mijn luitenant van de barhaarscbbeid, wier offer il;: geweest was, kennis had gegeven. Hij ontving bevel, ziüh met mij op weg te begeven, zoodra ik de vermoeijenissen eenel' reis zou kunnen uitslaan, en al de gevangenen mede te nemen, zoowel die in het roode huis als die in den schuilhoek van PEPPE COPPA gegrepen waren. Door de zorg der arme MARIA en de kracht van een ijzeren gestel kreeg ik spoedig mijne krachten weder en tegelijk ontvlamde in mijn hart weder een hartstogt, dien ik voor u itgebluscht" hield. Het arme kind had veel lijden voor de dwaling geboet, die ons heiden in het verderf stortte. Hare hleeke ingevallene wangen, hare diep liggende oogen verrieden mIJ het lijden en het berouw, dat hare ziel verscheurd had. De oude GREGORIO, wiens ij vel' voor mij sedert mijn ongeiui, was toegenomen, nam j~gens zijne dochter eenen lwelen ea droogen loon aan, zoodra hij dacht, dat men niet op hem letle. Aan den eenen kant noopte mij de vrees, Om het arme meisje aan zulk eenen onnatuurlijken vader over te laten, aan den anderen kant mijne hartelijke genegenheid voor haar tot den voorslag of zij bet lot des armen verminkten wilde deelen en mij naar Frankrijk volgen, om daa r met mij in het huwelijk te treden. Zij nam. mijnen voorslag met vreugde aan en alles werd tot ons spoedig vertrek in gereedbeid gebragt. Hare onverpoosde en liefderijke zorgvuldigheid had mijne genezing bespoedigd; de afzetting van mijn heen was goed geluk! en mijne hoofdwonden waren hersteld. !\Iet eene kruk en op MAlUA'S arm steunende begon ik we· der in den tuin te wandelen. Het onderhoud met het meisje 'en de zuivere lucht gaven mij een nieuw leven en mijne krachten keerden langzamerband terug. Het was des daags vóór den tot ons vertrek bestemden dag. De avond brak aan. Ik zat in de kamer bij den ouden GREGORIO, jegens wien ik vertrouweI~ik was geworden. Sedert den tijd, dat ik zijne \vaakzaamheid moest doen insluimeren. MARIA wilde de bloemen in den tuin begieten. Plotseling werd ons onderhoud door een' kre afgebroken.
-
288-
Dat is de stem van MARIA, zeide de grijsaard verbleekende. het is vast eene kinderachtigheid, een grap, om ons 111 den tuin te lol,ken .. Dwaas kind! En wij zetten ons onderhoud voort. Weldra hoorden wij een tweeden kreet. Ditmaal was de stem van het meisje dof en benaéluwd. De grijsaard verbleekte op nieuw en verwijderde zich snel. Ik greep mijne luuk en volgde hem met groote moeite. Toen wij aan de tuindeur kwamen, vonden wij die van buiten gesloten. GREGORIO liep in huis en kwam met hamer en beitel terug. Het deurslot sprong open en w~ snelden in den tuin. Het werd hoe langer hoe duisterder en wij konden de voorwerpen naauwelijks onderscheiden. De oude GREGORIO sloeg eene laan, en ik eene ,andere in. Ik kwam wel. dra aan eene kleine deur, die naar het opene veld geleidè en was verbaasd, dat ik die open vond. Ik wilde juist mijn onderzoek voortzetten toen ik een' doordringenden kreet en, het gedl'llisch van een vallend ligchaam hoorde. Ik snelde naar de laan waaruit het gel'llcht voorkwam. Maar ik had nog geene tien schreden gedaan, toen zich een verschrikl,elijk schouwspel aan mijne oogen vertoonde; de oude GREGORIO lag bewusteloos op den grond. Toen de overste aan dit gedeelte van z~n verhaal gekomen was, bedekte hij zijn gelaal met beide handen en zweeg eene poos. - Voor mij - ging hij met eene bevende stem voort, - met wezenlooze oogen en een blaauw gelaat zag ik MARIA, die men als een 'struikroovar aan den tak van een kastanjeboom had opgehangen. Een achter het hoofd vastge. knoopte zakdoel, bedekte haren mond; hare verscheurde kleederenwaren met bloed en slijk bevlekt, hare oogen stonden open, maar ze hadden de glazen strakheid des doods. Ik greep hare handen, zij waren koud. Met eene speld was op bareborst een papier vastgemaakt, waarop de met bloed geschrevene woorden stonden: "Zoo sterven de verraders!" - 0 neen! zij is nog niet dood! riep ik in wanhoop. Ik nam mijnen dolk, sneed den strik los en het ligchaam van MARIA viel aan mijne voelen. Ik knielde naast haar' neder, boog mij over haar heen; hare met bloed beloopene oogen slonden nog altijd stra[,. Ik drukte de handen op hare borst ... - 0 mijn God! riep ik, is hl;l! geen bedrog '? O~h!
- 289
~
Ik bedroog mij niet; ik had haar hart onder mijne hand flaauw voelen kloppen. Mijne wanhoop verkeerde nu in eene waanzinnige vreugde. Ik nam MARIA in mijnen arm, hief haar op van den grond, en met de bovenmenschelijke kracht, die eene gemoedsaandoening verschaft gelukte het mij bijna zonder inspanning, haar op haar bed te brengen. De oude dienstbode was op mijn geschreeuw toegesneld. Ik zond naar den heelmeester, die mij behandeld had en in alle haast kwam aanloopen. Hij deed MARIA eene aderlating. Het was nog tijd! Na verloop van een uur was MARIA aan het leven wedergegeven. Ik zal u mijne hlijdschap, mijn geluk niet beschrijven; zulke gevoelens laten zich niet schetsen. Eerst toen zij de oogen geopend en ik hare stem gehoord had, herinnerde ik mij, dat de oude GRIlGORIO in onmagt in den tuin was blijven liggen. Wij Ijlden naar hem toe. Toen wij hij hem kwamen, was het te laat; de grijsaard leefde niet meer. Den volgenden dag bevond ik mij op een kar, waarop men eenig slroo gelegd had, en door mijne soldaten omgeven op weg naar Napels; MARIA was aan mijne zijde; het arme meisje was op den oever des doods. De zoo snel op elkander volgende gemoedsbewegingen hadden den bloem geknakt. Te Napels las ik de teregtstelling der bandieten, die mijne kompagnie naar Cosenza gebragt had. Twee hunner waren voor het peloton, hetwelk hen zou doodschieten, ween end in elkanders armen gezonken, en· met de woorden "Vader! Zoon! gestorven. Het waren de oude monnik BARY'r en de bandiet PEPPE COPPA... Ik had het vermoed. Acht dagen later keerden wij naar Fl'an1rl'Ï(jk terug. Ik verkreeg mijne aanstelling en pensioen als overste. MARIA bleef ziekelijk, langen tijd streed zij met veerkracht tegen haar lijden en hare herinneringen. Haar gestel en mijne zorg overwonnen eindelijk hare ziekte. Eenige dagen na hare herstelling knielden wij beiden voor het altaar, en een priester zegende ons echt verbond. Van dat oogenblik af veranderde MARIA haren naam, die zulke treurige herinnerin·
-
290-
gen In ons opw,ekte, en nam dien van haar kent, mijne vrienden!
HENRlETTE
aan, waaronder gij
In dat oogenblik werd de deur geopend en HENRIETTE de getrouwe gezellin des ouden oversten, trad de kamer in. De ouderdom had hare lokken gebleekt en hare oogen hadden in plaats van het VUUl', dat vroeger daarin schitterde, eene uitdl'Ukking van zwaarmoedigheid. De smarten en de rampen harer jeugd hadden op haal' voorhoofd een onuitwischbaar en treflend spoor nagelaten. De oude overste met het houten been strompelde haar te gem oei en drukte haar lOllIg aan zijn hart.
I .
'"
\'"
~ ..
"
.\
De sneeuw lag hoog op Esthlands vlakte, Het winterdag-werk was volbragt. De zon , diè reeds ter kimme zakte. Voorspelde 't vallen van den nacht. Nog slond. in druk gesprek verloren, Het volk der hoeve op 't plein bijeen, Men lachte en schertste wel te vreên. Daar laat zich belgerinkel hooren, En kort daarop Stuift in galop En volle vaart Een rennend paard Het hofplein op. 't Sleept achter zich een' slede Met wilde rukken mede, En naauwelijks komt het aan Of rillend blijft het staan. De teugels slingren langs den grond, Woest slaat het de oogen in het rond, 't Is ademloos, bedekt met zweet, En schijnt vol angst voor dreigend leed. En in de slede zit of ligt Veeleer cell jonge vrouw. De sneeuw valt dwarlend neêr en digt En nijpend is de kou.
VIII.
19
292 Zij blijft bewegingloos, of 't leven Heeft haar misschien alreeds begeven. Nu dringt geheel 't gezin IVet drift Zich om die vrouw, de dood Is op het bleek gelaa t gegrift, Dat stijf staat, als waar 't lood. Haar wezenlooze en strak staande oogen Ontbreekt, zoo 't schijnt, het ziensvermogen. Het koude zweet op haar gelaat, Dat schrikbren zielängst me Idt , Die mond die halfgeopend slaat, Die tanden, vastgekneld, Die wezenloosheid in de trekl,en ! Men vreest in haar een lijk te ontdeld,en. Nu rigt een vrouw tot haar het woord, En pas heeft zij die stem gehoord, Of door haar hartverstijfde leên Vaart plotseling eene siddering heen. Als dOOI' een schrik den slaap onttogen, Wrijft zU zich over hoofd en oogen, Staarl als verwilderd allen aan, Maar ziet de poort naauw open staan, Of roept met d'angst op 't bang gezigt: ,,0 sluit die poort loch, sluit haar digt! De monsters! zij vervolgen mij! Zij naderen! zU zijn nabij! o sluit die poort, verhoort mijn bede!" Nu springt ze op eenmaal uit de slede, Slaat nog een blik vol angst in 't rond En .tinkt in onmagt op den grond. Men brengt haar in den boel'ewoning En biedt door troost en hulpbetooning Verzachting aan die diepe ellend , Dien jammer, bun nog onhekend.
-
293-
Maar schoon des haardvuurs heldre gloed Haar 't bloed weêr sneller vloeijen doet. Dezelfde wanhoop, angst, berouw, Of wat ook de oorzaak zij der smarte , Die baar verscheurt, duurt voort in 't harte Der diep beklaagbre vrouw. NaallW opent zij hare oogen weder En heeft zij door de zorg, zoo teeder , Zoo bart 'lijk baar gewijd, t' Bewustzijn van zieb zelf herkregen, Of allen, die tot dus verzwegen, Beslormen baar om s!rijd Met vragen. Allen \'I;illen weten, Van Wilar die angsl ontstaat, die haal' Den boezem beeft van een gerelen , Of welk een schrik of Lang gevaar Haar op hhar togt is overlwmen En welk een grievend zielverdriet Dien bitteren tranenvloed doet stroomen , Die langs haar bleeke ",:angen vliet. Doch wien ook de aanblik van haar smart Met meêgevoel ver'vult, geen hart Is sterker met baal' leed bewogen, Dan dat eens jongelings , fier en schoon, Doch 't is niet enkel mededoogen, Dat schiltert uit de vonkelende oogen Van 's landmans onbedorve'n zoon. Hij, die zich nimme~ liet weêrhouên De zaak der zwakken voor te staan, Kan 001, dit jam'ren niet aanscbouwen Of voelt viln drift zUn boezem slaan. Reeds bli~kt een bijl in zijne vingren , Het eerst wat aan zijn blik zich bood; Dit vrees!ük staal dreigt baar bespringreo 1 19~
-
294-
'( Zij mensch of roofgediert, den dood.
In 't eind, daar allen daarom smeeken, Begint de vrouw haar droef vel'h.aal , Terwijl de tranen m'enigmaal Haar woorden dreigen af te breken. "Er woont ," dus vangt zij aan te spreken. "In 't eerste dorp, aan d'and'ren kant Van 't woud, van mij een bloedverwant. Een felle kwaal bedreigt haar leven. Ik wilde een laatst bezoek haar geven, Voor haar het levenslicht verliet. Ik spande 't paard dus voor mijn' slede En ging ••." "En gij naamt niemand mede? En vreesdet beer of wolven niet T' Dus roept men: "Hoe! gij gingt alleen 'l" "Rampzalige, die ik ben, 0 neen!" Dus antwoordt zij, terwijl haar snikken De woorden in h aar borst· verslikken, ,,0 neen! 'k ging niet alleen daarheen, Ach! waarom beb ik 't durven wagen. wilt mij loch niet verder vragen, 'k Bezweer 't u bij mijn zaligheid, Wat bittere ramp mijn hart beschreit."
°
Maar niemand let op deze bede; Men vraagt wat dan dat leed toch zij, En wie zij meênam in de slede. "Zoo weet, ik nam mijn kinderen mede." Dus snikt zij, "God vergeef het mij!" Een krellt van afschuw, niet te smoren Laat zich uit aller mond 11Jans hooren, Men raadt de schl'i!\bre bron haars leeds. De vrcesselijke waarheid reeds.
-
295 -
Maar dieper stilte dan te voren Heerscht weldra weder in den kring En angstig spitsen allen de ooren, Terwijl de vrOllW vervolgt: "Ik vmg Dien jammervollen logt dan aan. Mijn paard was krachtvol , glad de baan. Mijn zoontjes zalen welgemoed En vrolijk spelend aan mijn voel. Mijn dochtertje een aanvallig wichlje, Geen jaar nog oud sliep aan mijn zij, Den blos der jeugd op 't lief gezigtje. Geen 't minst gevaar bedreigde mij, Zoo waande it" door den schijn bedrogen. Ik was gelukkig in mijne oogen, Maar 't was de laatste vreugd op aard Voor mijn rampzalig hart bewaard. Die togt, zoo zorgloos ondernomen Was halverwege reeds volbragt. Ik naderde het doel met kracht, Daar, bij een dennenbosch gekomen, Verneem 'k op eens een dof gerucht, Het scheen gehijg of zwaar gezucht. , k Zie om, het bloed sI alt mij in de aadren, Want plotseling word ik heel een schaar Van wolven achter mij gewaar, Die reeds met snelheid schijnt te naadren. Doch ik herneem terstond mijn' moed, En drijf mijn paard, tot sneller spoed. Met zweep- en zweepslag aan. Wij vliegen langs de baan. Daar zie 'k met onbeschrijf bren schrik., Bijna in 't eigenst oogenblik Twee groote wolven die in vaart
Wedijvren met mijn hijgend paar.d.
-
296
De moordlust vlamt hunne oogen uit, En werd mijn paard hun eens ten· buit Dan was het met ons aller leven Gedaan. Mijn paard, het moest bevrijd Wat ~k voor zijn redding ook moest geven. Een onzer moest den dood gewijd Of allen waren wij verioren. I/i kon dat denkbeeld niet meer smoren, Toen 't eenmaal opsteeg vobr mijn geest. Mijn jongste zoontje deed het meest Zijn bange· en luide kreten hooren. Steeds was hij zwak en teêr geweest En lang reeds vreesde ik dat hel leven Het jongste spoedig zou begeven. Hij stierf, zoo dacht ik, slechts wat eer, En 'k schoof op eens, terwijl de rede Mij gansch verliet, hem uit de slede; Hij viel op 't versche sneeuwbed neêr. ,De wolven bleven bij hem staan. 't Was met mijn arme kind gedaan. Ach, vreeslijk had ik mij bedrogen Toen 'k dacht, dat ik, voor een wel wreed, Den dood twee kind ren had onttogen. Want naauwlijks had de laatste kreet Van 't schuldloos offer opgehouên, Of tot mijn schrik moest ik aanschouwen; Dat andere wolven, of ligt wel Dezelfde, die mijn kind verslonden Zich weder naast de sleê bevonden En ons vervolgden even snel. Vergeefs moest dus het offer sneven, 't Gevaar bleef even groot bestaan. Hetzelfde middel bood zich aan, Dat mij den dood kan doen ontgaan.
~
297 -
Een kind behield voor 't minst dan 't leven. Maar wie deI' beiden zou ik geven, Op nieuw ten offer aan den dood. 'k Sloe~ beurtelings op elk mijne oogen, Mijn dochtertje lag op mijn schoot; Mijn zoontje, aan mijn knie gebogen, Riep vleijend: "Moeder, ik hen zoet! Maar hroêrtJe, die was stout. Gij moet Mij ook niet werpen in de sneeuw Als hem. Gij ziet, dat ik niet schreeuw." Ach! beel mijn denl,kracht was vervlogen. o kendet gij het foltrend leed, Dat mij verscheurde! Mededoogen, Mijn God! ik wist .niet, wat ik deed! Vergeef bet mij, 0 Albehoeder! Mijn dochtertje was 't liefste kind, Het meest, het teêrst door mij bemind! Mijn zoo.ntje stierf zoo als zijn broeder!" Voortging het, voort, in volle vaart; De doodsangst dreeft 't ontstelde paard; 't Was of wij langs de sneeuwbaan vlogen. Mijn zuigeling gedrull:t aan 't hart, Zat ik, met digt geslotene oogen. Door schrik, door angst, door zielesmart , Geschokt, gefolterd en verward, Voelde ill: '( bewustzijn mij ontzinken Bij 't vreeslijk dreigen des gevaars. Daar voel ik plotsling, dat iets zwaars Mijn schouder drukt; 'k zie om, daar blinll:en Twee vurige oogen me aan. De muil Eens wolfs, bezet" met scherpe tanden Grijnst me aan; ik voel zijn adem branden, Maar met een akelig gehuil Valt hij, eer hij mij aan kan grijpen
-.298 En in de forsche klaauwen, nijpen Terug. Tot driemaal toe herhaalt Hij zijnen sprong, die driemaal faalt
Maar bij de vierde keer, 0 gruwelijk Is 't wat mij trof; hecht zich 't afschuwelijk En hongerig monster aan de sleê. Het sleept zich aan zijn klaauwen meê; Zijn zwaarte doet de slede hellen En ik, 0 waartoe 't u vertellen, Ik hef, terwij I de sleê reeds boog, Als viel zij om , mijn arm omhoog, Als wilde ik 't monster van mij keeren En mijn onschuldig kind verweren. Maar alles duizelde om mij heen; Daar, 0 Gij Almagt! hebt erbarmen Ontvalt, ik wierp het niet, 0 neen! Ontvalt mijn dochtertje aan mijne armen, En 't ondier stort zich op haar neêr, En ik, ik had geen kindren meêr. Wat na dien schrikkelijl{st aller slagen Nog verder met mij is geschied, Ik zag het niet, ik weet het niet, Mijn paard bleef pijlsnel voorwaarts jagen, Daar ik de teugels vallen liet. Hoe lang , waarheen het met tDij bolde Is me onbekend. Maar 't vreeslijk lot, Waardoor het bloed me in 't harte stolde, 10 Dat kende ik. 0 mijn God! mijn God!" Zij zweeg, en somber zwijgen, snikken Was 't eenig antwoord op haar taal. De een weende bij haar droef verhaal, Dien las men d'afschuw in zijn blikken Om 't lot van haar onschuldig kroost. Maar allen zwegen., tot in 't ende
-- 299 D es pachters vrouw zich tot haar wendde En fluisterend woorden sprak van troost , Maar plotseling zich voelt weggestooten.
Haar zoon is 't, die haar wijken doet, Zijn vuist houdt nog de bij I omsloten; Krampachtig trilt zijn ligchaam; 't blued Schijnt aan zijn bleek gelaat ontvloten Dat eerst zoo minzaam, zacht en goed Thans wild en dreigend staat. Zijne oogen Verkondigen den toornegloed Van 't verontwaardigde gemoed. "Zwijg moeder, spil uw mededoogen Niet aan die vronw ," dus roept hij, "zij Verdient het niet;" en grimmig wendde De jongeling zich tot de onbekende: "Zij~ gij een moede~, die ontäard Uw eigen zoon niet hebt gespaard, Die knielend smeekte voor zijn leven! Gij, die uw zuigling hebt doen sneven? Gij hebt uw kindren omgebragt, Gij hebt hen alle drie geslagt Én tot der wolven aas gegeven. Rampzaalge, die geen moed bezat, Om met uw kinderen te sterven, Voor hen uw bloed niet overhadt, Van God moogt Gij genaê verwerven, Maar vruchtloos hebt ge u zelf gespaard. Bid God dat Hij u mag vergeven, Kniel neêr, bereid u, gij moet sneven, Gij zijt het levenslicht onwaard. Genade smeekt zij en erbarmen, En radeloos strekt zij haar armen Naar allen uit. Vergeefs geen woord Van troost of redding wordt gehoord.
-
300-
Geen blik verkondigt mededoogen , Er heerscht een stilte als bij een gl'af; Eli, wendt zich gruwelijk van haar af, Als waar ze iets gruwelijlis in hunne oogen. Vergeefs slaa t zij den blik in 't rond Of tJandenwringend naar den Hoogen En krimpt uit wanhoop op' den grond, Elk blijft verstómd en onbewogen. "Bereid u ," roept de jongeling weêr, Als doet hem hooger aandrift spreken, "Gij smeekt vergeefs genaê, kniel neêr, God wil, dat ik het kroost zal wreken, Waarvoor de moeder snood en laf Haar leven niet ten beste gaf! Hoe steeld gij bij 't gedierte zelfs af! Bedreig 't gevaar het hulploos kieken, De hen bedekt het met haar wieken. Het paard bestrijdt met fieren moed, Wie 't waagt het veulen, aan te randen, En gij, gij wierpt met eigen handen Uw kindren voor het roofgebroed. Neen, vrouw, vergeefs smeekt ge om uw leven. De Heer alleen kan u vergeven; Het regt der menschheid eischt uw bloed." De hoop op menschen was verloren, Slechts Gods genade bleef aan haar, Wie de angst voor 't dreigend doodsgevaar, De stem . des bloeds . had doen versmoren. Zij wierp zich op de knieën neêr En smeekte snikkend aan den Heer, Vergiffenis in een', vuurge bede; En allen spraken 't Amen mede. Doeh pas had zij 't gebed verrigt, Of flikkerend als een bliksemschicht
-
301 -
Verhief, met forsche hand geheven, De bijl zich fluitend door de lucht En trof den hals, één zware zucht En 't lip.bt van '( niet meer menschehjl, leven Had de ongelukkige reeds begeven, Z~i stond teregt voor Hooger Magt, Dij wie 't berouw genade wacht. H. J. ROOSEBOOM.
&&Hi'Jii'~~[j{~00 ~®a
Het hier medegedeelde voorval had plaats op den 17 November 1807. De Russische provincie Esthland weI·d toen door wolven en beeren zeel' onveilig gemaakt. De jongeling die zich, zeker door een hoog gevoel van menschelijkheid medegesleept, dus ongeroepen een oordeel aanmatigde, dat Gode alleen toekwam, heette FRANS POHLING. Kort daarop stelde hij zich vrijwillig in handen van het geregt. Hij betoonde geen het minste berouw over zijne daad en verkl~arde het I egt der menscheid slechts gehandhaafd te hebben. Hij werd ter dood veroOl'deeld, doch Keizer ALEXANDER veranderde de doodstraf in tienjarige gevangenis en ook die werd nog zeer v~el verkort.
Op zekeren met een dier hoop dat het en deelneming
dag reisde ik van de stad Alkmaar naar den Helder langzame vaartuigen. die men trekschuit noemt. Ik den Hollanders, voor wie ik o~erigens vele achting gevoel, niet moge mishagen, maar bet landschap aan
-
302 -
de beide oevers van het Noord-Hollandsche kanaal is niet van dien aard, dat het de oogen aangenaam boeit, of der verbeelding eene dichterlijke verheffing verleent. Aan beide zijden heeft men een vochtig en moerassig land, huizen van baksteen met riet gedekt, afzonderlijk staande, en meest allen door sloten omgeven; niets dat de eenvormigheid van dit tooneel afbreekt, dan alleen van tijd tot lijd de verschijning van een groot zeeschip, hetwelk van Oost of West terugkeert, en zijne lading van suiker, Iwff0, specerijen, naar het rijke Amsterdam voert, terwijl een twintigtal paarden het gevaarte met moeite voortsleept. Na op het dek eenige uren doorgebragt te hebben met eene landstreek te beschouwen, die zich in dezelfde vormen en met dezelfde eentoonige tinten vertoonde, begaf ik mij naar de roef, waar ik drie Hollanders en één Belg vond. Voor de Hollanders stond een aarden lmnroor, waaraan zij hunne pijpen hadden opgestoken, terwijl zij geen ander verlangen , schenen te koesteren, dan zwijgend hunne reis te vervolgen, in hunne vreed. zame rust als rook ers , omgeven door den nevel, dien de wolken van tabaksdamp om hen vormden. Maar de Belg, een Belg, dubbel spotziek door zijn vernuft als commisvoyageur, om gonsde hen als een paardevlieg , tergde hen met zijne spotternijen, deelde in het wild de aanmerkingen mede, die hij in onderscheidene landen reizen gemaakt had, en lachte na iederen volzin zich zelven mei eene beminnelijke zelfsvoldoaning toe. De Hullanders lieten hem langen tijd met eene wijsgeerige berusting spreken, zonder hem te anlwoorden. Wanneer men hen zoo met onwrikbare kalmte het soms vrij scherpe gebabbel van hunnen VrOlijken reismakker zag verduren, had men hen kunnen vergelijken met drie goedhartige groote honden, die, zonder zich te verwaardigen daarop Ie letten, dc slagen me! de poot van een keffertje verdroegen. Doch toen eindelijk de Belg zich veroorloofde te twijfelen of de Hollanders ware genegenheid konden gevoelen, nam een zijner geduldige toehoorders het woord en sprak: - Mijnheer; ik zou u eene geschiedenis kunnen ve ..halen, die u zou bewijzen, dat die koelheid van. ·kal'al\ter, waaromtrent gij sedert
-
303 -
een uur zeer aardige spotternijen meent gezegd te hebben, ons hart niet bereikt en de vlugt onzer genegenh eid niet belemmert. - Welnu, laat hooren, hernam de Belg, die zijne beenen over elkander sloeg en de houding eens beoordeelaars aannam, die zijn slagtoffer zÏet naderen. De Hollander klopte zijne pijp uit, stopte die weder en begon als volgt: Het is welhaast twintig jaren geleden, dat ik in de maand October te- Utrecht kwam, om daar in de regten te studeren. Ik was de jongste zoon uit een talrijk ~ezin en mijn vader kon mij maandelijks slechts eene zeer matige som toeleggen. Ik huurde eene kamer in een der goedkoopste gedeelten der stad, at gemeenschappelîjk met eenige studenten, even behoeftig als ik, en zoc,ht in den arbeId, in de strenge vervulling mijner pligten, het genoegen, hetwelk rijke of zorgelooze studenlen in de wereld en hare vermaken gingen zoeken. Ondanktl al mijne voorzigtigheid, ondanks mijne strenge huishoudelijke berekeningen, had ik heel wat moeite, om met mijn nederig inkomen, rond te komen. Meer dan eens zat ik peinzend op mijne kamer, met een stuk brood tot maaltijd, en tot verwarming in den winter een paar turven, die niet konden beletten, dat ik verldeumde, terwijl mijne studeermakkers , zingend en lagchend langs straat liepen en schouwburg en koffijhuis bezochten. Maar alsdan dacht ik aan mijnen armen vader, die zich groote ontberingen oplegde, ten einde mij mijn matig inkomen te kunnen geven; en ik had vast besloten liever honger en koude te lijden, dan zijne offers te vermeerderen. De winter ging op die wijze voorbij, en ik zag de lente naderen meL de blijdschap dier ongelukkigen" die op een schoonen zonnigen dag hun somber verblijf verlaten en langs de bloeijende velden gaan dwalen, terwijl zij zich rijk schallen in het genot des rijkdoms , dien de natuur om hen verspreidt. Eene onverwachte gebeurtenis, een toeval, maakt plotseling een einde aan het stolfelUke, dal mij vaak treurig maakten. Om van mijne woning naar de collegiën te gaan, moest ik twee malen daags eene vrij sombere straat door, waar slechts ambachtslieden en kleine winkeliers woonden. Ik had tneer dan eens eene reeds bejaarde vrouw opgemerkt die een magazijn
-
304 --...,
hield van Oostindisch porselein, of liever van rariteiten en ouder. melsche meubelen en die telkens wanneer ik voorbijl,wam, aan hare deur stond en mij oplettend beschouwde. Gedurende een geruim en tijd sloeg ik daal' weinig acht op of wekle deze handelwijze van haar niet het minste nadenl,en in m,ijnen geest. Mijne vrienden hadden echter dezelfde opmert,ing gemaakt en deelden mij die mede. Langzamerhand lette ik meer op haar, en, en wanneer ik van lijd tot tijd omzag, bespeurde ik, dat die vrouw, mij , onbewegelijk en oplettend met de oogen volgde, en haar magazijn niet weder binnen Irad, dan als ik uit haar geligt was. Ik behoef u niet te zeggen, dal. toen de belangstelling der 'J\Oopvrouw in mij, op deze wijze duidelijk, gebleken was en de bewijzen daarvoor door alle mijne mak. kers werden aangevoerd, wij ons aim een luid gelach en vrij 'zotle spotlernijen overgaven, wanneer wij ons des namiddags rondom ons eenvoudig maal vereenigden. De goede vrouw was niet jong meer. Door de dunne stof harer muts heen, zag men niets dan grijze haren, en de rimpels op haar gelaat duidden wel op zestig jaren. Zij heelle EVELINA TEEDERHART. Somtijds, wanneer mijne vrienden mijn bezorgd gelaat of over he~ eén of ander bekommerden geest opmerkten, zeiden zij: - Wees getroost, de he meI schenkt u een leeder hart, welks vuur geene zestig jaren hebben kunnen blusschen. leis in mij, dat ill: 'niet verklaren kon, I,wam tegen die spotternijen op; lamgzamerhand echter, hetzij zwakheid, of dat ik mij liet medeslepen, .begon ik er zelf mede in te stemmen en lachte hartelijk over hetgeen men mijn goed geluk noemde. Maar op zekeren dag, dat ik op eenige schreden afstands van mijne vrienden de woning der koopvrouw voorbijging, terwijl de goede vrouw reeds aan de deur stond, riep een van hen mij toe,
"Snel toe, uw Jonge 8choone bruid Ziet reeds vell 1angend naal'U uit." Vervolgens wierph.ij een spottenden blik op de vrouwen verwijderde zich met een luid gelach, waarmede zijne medgezellen instemden. In dat oogenbiik kwam it, voorbij den winliel. Ik zag de arme
-
305-
vrouw blozen en verbleeken. Zij wierp op mij eenen blik vol onbeschr.ijfelijke zachtheid en treurigheid, vervolgens vlood zij naar het achterste van haar magazijn. Ik verwijderde mij zwijgend, met hangend hoofd, ontevreden op mijne vrienden, ontevreden op mij zeiven, en vervuld met eene onbepaalde ongerustheid, die veel had van berouw. - Hoe heb ik kunnen toeslaan, dacht ik, dat die vrouw het voorwerp werd der scherts van mijne vrienden? Wat heeft zij ge· daan om eene beleediging te verdienen? En hoe heb ik zelf kun· nen deelnemen aan onedele spotternij? Ditmaal kwam de les, des hoogleeraars mij lang voor. Vergeefs zoch(ik eenige oplettendheid daaraan Ie leenen. en naauwelijks was zij geeindigd, of ik haastte mij naar de straat, waar juffrouw TEEDERIIART woonde; reeds van verre zocht m~in blik haar met eene hei. mehjke bezorgdheid op den dl'empel harer deur, maar zij was er niet. Toen ik haal' huis naderde, bleef ik hier en daar voor de glazen der ~winkels staan, liep den haren langzaam voorbij, en bleef een weinig verder op nieuw staan; om om te zien; vergeefs, zij kwam niet te voorschijn. De beide volgende dagen herhaalde ik verscheidene malen ,e-en nog langzamer, dezelfde wandeling, zonder gelukkige!' te zijn. De deur van haren winkel slond open, maar scheen verlaten; ik zag niets dan eene groote harige kat, die half sluimerde tusschen twee Chinesche vazen, en mij m,et den hoek van het oog beschouwde, als scheen zij in haren hal ven slaap over mijn heen en wederloopen na te de.nken. Dit plotselinge verdwijnen een er Vl'OUW, die er genoegen in vond mij te zien, en die ik geloofde beo leedigd te hebben, 'Vergrootte mijn berouwen mijn verdriet. Ik over· dreef bij m,ij zelf èn de geheimzinnige belangstelling. die ik haar mogt hebben ingeboezemd èn mijne jegens haaI' begane fout; ik had altijd dien zoo treurigen en zachten blik voor mij, die zij op mij had laten vallen, toen mijne vrienden haar bespotten, en ik kon eene ongekende treurigheid, met berouw gemengd, niet onderdrukken. Wie mij toen met langzame schreden, een bezorgd gelaat en ongerust oog, die straat zag doorwandelen, moest mij voor een kwijnend minnaar houden. Niets is eenvormiger, dan de uitdrukking der ge·
-
306
waarwordingen , die van het berouw is somtijds treurig even als die der liefde, en de zuchten der droefheid gelijken op de uitboezemin. gen der vreugd. Toen ik eindelijk denderden dag den winkel van juffrouw TEEDERRART voorbijkwam en haar niet zag, besloot ik een einde aan mijne bezorgbeid te maken, hare woning binnen te treden en haar verschooning te vragen voor het verdriet, dat haar mijns ondanks, was aangedaan, en dat ik mij toch verweet als of il{ zelfs daaraan schuldif$ was. Ik nader dus met eene zonderlinge ontroering, ik aarzel, ik verwijder mij, ik keer terug; ik was beschroomd als een kin~. Ik stap haren winkel binnen, blijf staan en zie rond, alsof ik bang was, dat de buren op mijn gelaat, in mijne oogen, in den stap dien ik deed, de gedachte konden lezen, die mij beo ziel de , alsof die zoo zuivere en ongeveinsde gedachte tot eene ver· keerde uitlegging aanleiding kon geven. Beminnelijk,e eenvoud der jeugd! Ik heb sedert dien tijd eenige romans gelezen en in de beo schrijving en het verbaal van bet gevoel der liefde alles wedergevon. den, wat ik toen bespeurde in de gewaarword ing van een dankbaar. vreesachtig en bijna kinderlijk gevoel. Terwijl ik daar. onbewegelijk en besluiteloos stond, en niet wist of ik voor· of achteruit zou gaan, komt zij , die ik met zooveel ontroering zocht, plotseling door eene glazen deur, waardoor zij mij waarnam, te voorschijn, naderde en groette mij met een' neesselijken glimlach. - Vergeef mij, juffrouw, zeide ik stotterend en gevoelende dat ik kleurde. - O! ik weet, wat gij zeggen wilt, riep zij. hare hand op mijnen arm leggende, om mij te beter in de rede te vallen; de woorden uwer vrienden hebben mij zeer bedroefd, maar ik ben overtuigd, dat gij aan deze lompe en dwaze bejegening geheel onschul. dig zijt, ik heb sedert drie dagen, zonder dat gij het bemerkte, uwe bewegingen en uwe ongerustbeid gadegeslagen; ik zie, dat gij een goed hart bezit, en ik verheug mij tbans over het voorgevallene, daar het mij datgene zeker doet weten, waarvan ik reeds een voorgevoel had. Ga zillen. Ik nam plaats op een ouden eikenhouten leuningstoel, met snijwerk voorzien, die daar tusscben andere zeldzaamheden in haren
-- 307 -
winkel stond, Zij bleef een oogenblik zwijgend voor mij staan, ter· wijl zij mij aanzag mei eenen blik, die mij verwonderde en verlegen maalite; vervolgens ging zij naast mij zitten, vaUe mijne hand en zeide: Hoe is uw naam? KAREL? KAREL! riep zij uit, is het waal'? 0 mijn God! hoe zonderling! Heet gij KAREL? Zeg, bedriegt gij mij niet? Maal' waarom zoudt gij het doen? Welk eene kwade gedachte! Gij heet dus KAllEL , •• KAREL? En hare stem was zeer bewogen en haar blik, die op mij gevestigd was, schitterde; ûj zweeg een oogenblik en .ging toen voort met vragen: Hoe oud zijt gij? -- Twintig jaar. - Twintig jaar! Zoo is het! •• Maar, ach, ik ben dwaas; wat moet gij wel van mij denken? En toch ••. ! Zij zweeg op nieuw, legde hare hand in de mijne en zeide met eene vriendelijke stem: - Hoor eens mijnheer KAREL, wilt gij wel een groot genoegen doen aan eene arme, eenzaam levende HOUW, die gij niet kent '? Wilt gij aanstaanden zondag bij mij komen eten, en niet alleen dien zondag, maar ook al de volgende, wanneer gij ten minste geene aangenamere uitnoodiging hebt? Want ik ben slechts eene oude vrouw en winkelierster, en gij zijt twintig jaar en student aan de hooge. school! - Ik beloof het u, ik zal komen, riep ik met eene vastheid, die mij zelf verbaasde; niets zal mij beletten van uwe uitnoodiging ge· bruik te maken. -- Welnu, dan dank ik u hartel~ik, antwoordde zij, lieer thans naai' uwe kleine ka:11er terug, want ik weet, dat gij eene kleine Iw. mer hebt met allerlei geleerde boel,en en dat gij ijverig studeert; vaarwel, ik wacht u zondag, Met deze woorden reikte zij mij op nieuw de hand en ging ver· volgens weder naar hare binnenkamel' ; en ih: ging de deur uit, door PI! 20
-
308 -
eene vreemde aandoening bevangen, niet wetende wal ik van deze ontmoeting, van die vriendelijke woorden, van die levcnd.ige blikken moest denken, en mij toch daarover verheugende als over eene gelukkige gebemtenis. Toen ik cenige schreden gedaan had, zag ik om, en bespeurde hoe juffrouw TEEDERHART het hoofd uil haren winkel stak, om mij na te zien ; en ik zeide even als zij: - Hoe zonderling! Maar het was of eene zware last van mijn geweten gewenteld was. Toen ik t' huis kwam vond ik mijne vrienden op mijne kamer, I el'\V ij I zij heimelijk en zacht met elkander spraken. Een hunner had mij den winkel zien binnentreden, was dit met allen spoed aan de anderen gaan vertellen, en nu allerlei gissingen en welke gissingen '1 en toen ik aankwam, spotternijen, biuere en I,wetsende woorden. - Zij is gek, zeide de een, ik weet het van een harer buren .die mij gezegd heeft, dat zij sedert lang op zonderlinge wijze leeft, nooit uitgaat, nooit iemand bezoekt of met iemand spreekt. - Zij is een gierig oud wijf. zeide een andet·, zij sluit zich op om geld te snoeijen en haar goud te tellen, dat zij in oude lappen genaaid heeft. - Bah! zeide de derde, zij is eenvoudig een van die goede zielen, die eene bijzondere voorliefde hebben voor de beloften des duivels, en die op haal' zestigste jaar wel willen terugvinden, wat haar op haar twintigste bekoorde. - Zij is eene brave vrouw! riep ik toornig, en ik zal niet duIden, dat men in mijne tegenwoordigheid kwaad van haar spreekt. En mijne vriendelijke raadslieden verlieten mij, zeer verwonderd over mijn driftig antwoord. Den twecden d1\g daarna was een zondag. Tegen etenstijd) begaf ik mij naar juffrouw TEEDERHART. Ik had mijn besten rok, mijne door een mijner zusters geborduurde das, mijn gebloemd vest, dat mij eene milde peettante geschonken had, aangedaan, en toen ik mij in mijn spiegeltje beschouwde, moest ik bekennen, dat ik el' nict kwaad uitzag.· Men laat mij in ecne fraaije kamel' achter den wint,el. Zij was van eenige maar smaakvolle meubelen vuorzien. Het voornaamste sieraad was eene met zwarlfloers bedelIte schildenj, die
-
309-
aan den wand hing. Vazen met bloemen prijkten op den schoorsteenmantel, en de tafel, die op een nieuw tapijt stond, was gedekt met een damast tafellaken, waarop fraaije zilveren lepels en vorken lagen. De koopvrouw, die als eene goede Hollandsche huishoudster nog bezig was, een oog over het gereed maken van den maaltijd te laten gaan, brak hare taak af om mij te gemoet te komen en bedankte mij hartelijk voor het houden van mijn woord. Eene jonge dienstmaagd droeg de schotels op, plaatste die in eene behooriijke orde, met wijnflesschen en kelken op tàfel en wij zetten ons neder. Nooit, zelfs niet op de feestdagen in een huisgezin, had ik nog zulk een' rijk voorzienen disch gezien, en toch was juffrouw TEEDERliART daar nog niet over tevreden. Zij beknorde haré dienstmaagd, omdat zij geen zeldzamer viseh, geen vetter ho~n had kunnen bekomen. Zij schonk mij in eene kelk van Venetiaansch glas heerlijken Bordeauxwijn in, en verontschuldigde zich nog, en terwijl zij mij zag eten en drinken, scheen het, alsof zij geen den minsten trek had in alles, wat voor haar stond. Tegen het einde van den maaltijd, deed zij mij eenigevragen nopens mijne familie, mijne geboorteplaats mijne plannen, en met hartelijke deelneming luisterde zij naar elk mijner antwoorden. Toen ik, na verloop van twee of drie uren, gedurende welke zij mij nog meer dan een~ door hare bètuigingen van belangstelling getroffen had. afscheid wilde nemen, nam zij mij ter zijde en sprak: - G~j hebt mij, door mij deze aangename oogeablikken van uwen zondag toe te staan, een genoegen bewezen, waarvoor ik dankbaar ben; doe mij nog een genoegen. Zie, ik weet dat gij niet rijk zijt, gij hebt het mij zelf bekend, en alleen in de stad. moet gij, bij uwe geringe middelen, voorzel\Cr nog al het een en ander nntberen. Laat mij een gedeelte van mijnen overvloed u ter hand stellen. Door u dit aanbod te doen, gehoorzaam ik, naar ik zekeI' ben, aan den wil der Voorzienigheid, die mij meer dan ik noodi g heb, gescbonken heeft, zonder twijfel om het op bet mijne beurt mede, te deelen aan anderen, die zulks waardig zijn. Neen ,zeide zij, mij een goudstuk ter hand willende stellen. En ziende, dat ik m~j plotseling wei. gerend afwendde, vervolgde zij: 20:'
-
310 ---
-- 0, ik !Jid er u om, weiger dil geringe aanbod niet; denk diJt het een' penning is, dien ik niemand ontroof, waarover ik vrijelijk beschikken kan en dien gij mij eens zult tel'Uggeven.... Ja eens, wanneer gij rijk en gelukkig zijt, zoo als gij het verdient te zijn. Dit zeggende, vestigde zij op mij een' teederen en smeekenden blik, vervolgens stal, zij snel het goudstuk in mijne hand, drukte dit, en verwijderde zich, mij toeroepende: - Tot zondag! Vaarwel en dat God u zegene ! Verscheidene zondagen verliepen er op deze wijze, ik steeds meer en meer alles ter zijde stellende, om mij naar hare woning te begeven, ZIJ hoe langer hoe gelukkiger mij te zien, mij mei teedere zorgen omringende, mij met moederlijke bezorgdheid over mijne studiën, over mijne jeugdige droomen ondervragende. Nu eens glimlachte zij over mijne rondborstige mededeelingen , dan weder moedigde zij mij in mijnen arbeid aan, juichte mijne plannen voor de toekomst toe, en, zoo m}jne woorden soms iets berispelijks
behelsden, deed zij mij met een zacht en streelend gezag hare berispingen d'aarover. Ik had ook wel in' hare levensgeschiedenis willen dringen, hare herinneringen ondervragen. In de gewoonlijke uitdrukking harer blikken, in de langzame uitspraak harer woorden lag zekere treurigheid, die mij belang inboezemde en die ik niet wist te verklaren. Wanneer men haar open en voorlwmend gelaat, hare groote blaauwe oogen, wier gloed de ouderdom niet had kunnen uitblusschen, dien fijnen bevallige gelaatsvorm beschouwde; moest men bekennen, dat zij schoon moest geweest zijn, en ik deed mij zelf de vraag, of de over haar leven verspreide geheimzinnigheid misschien niet een' dier kwalijk verdoofde hartstogten bedekte, wiel' speelbal de schoonheid dikwijls is, en of hare treurigheid niet voortsproot uit eene dier bit· tere teleurstellingen der ziel, eene dier diepe en hardnekkige herinneringen, well,e de t~jd zoo langzaam uitwischt, zoo hij er ooit loe in staat is. Maar telkens wanneer iJ< beproefde haar tot de dagen harer jeugd terug te brengen, zag ik haal' eenskI aps zoo ernstig worden en zulk een droevigen blik op mij slaan, dat ik een bitter berouw gevoelde over mijne onbescheidenheid. Door middel mijnel'
-- 3ll vrienden Iwn ik hare buren laten ondervragen, maar' i!, zou mij ~e· schaamd hebben, zulk een middel te bezigen, om te weten te ).0. men, wat mijne weldoenster mij zelven niet wilde zeggen. Wal gir.;' mij overigens die geheimzinnige geschiedenis van hel verleden aan '? Wal raakle mij het zonderlinge, onvE'rklaarbare, in hare genegenheid Was ik niet gelukkig in die genegenheid? Gevoelde ik voor mij? niel voor die vrouw, met welke het toeval mij had zamengebragt, een' eerbied, eene kinderlijke gehechtheid, als een zoon, en was zij niel mij voor toegevend en leeder als eene moeder? Telkens, wanneer, ik haar b:wam bezoeken, opende mijn hart zich meer voor haar. Na den maaltijd bleven wij alleen in hare Ideine zaal, en bragten daar geheele uren door met pralen, alsof wij elkander sedert lang kenden. Eiken zondag wist hare vernuftige zorg een nieuw middel te vinden om mij te verrijken, zonder mijne kieschheid te kwelsen, en wanneer ik aarzelde hélre geschenken aan te nemen, zeIde zij: - Neem aan, neem aan; ik ben u eene misleiding die mij ge· lukkig maakt. God zelf heeft u bij mij gebragt , om ons beiden te geven, wat wij noodig hebben, u eene zorgende vriendin en mij een weinig bedriegelijke vreugde in mijn verdriet. Op zekeren dag, dat ik nog hardnekkiger dan gewoonlijk alles weigerde, wat zij mij aanbood, zeide zij op eenen haltlagchenden en half ernstigen toon: - Ik ben zoo belangeloos niet, als gij wel de~lkt ; ik heb u eene gunst te verzoeken... maar neen, ik durf niet; het is dwaas, dat gij niet kunt begrijpen en ik dat mij misschien belagchelijk in uwe o'ogen zou maken. - Neen spreek, zeide ik, spreek vrij, ik eerbiedig blindelings uw verlangen, en zal alles wat gij wenscht, als iets ernstigs en edels beschouwen. - Welnu! ik wensch~e, maar waar-lijk: het is iets zoo vreemds dat hel u liinderachtig zal voorkomen, ik wenschte dat gij aanslaanded zondag bij mij kwaamt, gekleed in een groenen rok met mela· len knoopen en een vest van blaauw pluis. Zulk eene kleeding is lang uit de mode en gij zult II zoo niet aan uwe vrienden durren
-
312-
vertoonen; maar zoudt gij u zoo niet eenmaal, eene enkele maal, wil. len kleeden , ten gevaHe van uwe oude vriendin? - Ja, riep ik met dezelfde geestdrift, alsof ik een heldhaftig beo sluit nam; ik zal komen, gekleed zoo als gij het verlangt, en niet eenmaal, maar zoo dikwijls gij hel verkiest. Toen ik haar verliet, begaf ik mij naar eenen kleermaker, die het zeer vreemd vond, dat il{ gekleed wilde zijn, zoo als voor twintig jaren de mode was; maar daar zijne tegenwerpingen geen en invloed op mij hadden, deed hij, zoo als ik vel'langde. Den volgenden zondag begaf ik mij naar juffrouw TEEDERHARr, met mijn' rok met lange slippen, die tot aan mijne kniebogen vielen, en mijn vest ,dat mijn hal ven buik bedekte. De voorbijgangers bIeven op straat staan, om mij na te zien, en wanneer wij toen in den vastenavondstijd waren geweest, had men waarschijnlijk deze wonderlijke dragt voor een maskeradek!eed gehouden. Maar ik stoorde mij niet aan de aanmerkingen, die men kon maken, ik dacht slechts aan het genoegen, om den wemwh mijner weldoenster te vervullen, hoewel ik het om de waarheid te zeggen, een' zonderlingen inval van haar vond. - ToeR juffrouw TEBDERHART mij zag, gaf zij een gil, trad vervolgens nader en beschouwde mij zwijgend van het hoofd tot de voeten, vouwde hare handen en bezag mij op nieuw met eene in het oog vallende uitdrukking van blijdschap en verrassing. Vervol. gens bragt zij mij achter in de zaal en zeide: - Wacht, daar ontbreekt nog iets aan uwe kleed ing. Zij opende toen eene kast, haalde er een langen· witte geborduurdcn halsdoek uit, deed mij die in plaats van mijne satijnen das om en riep uit: - 0 m~jn God! mijn God! En zij vatle mijne handen in de hare, en beschouwde mij met tranen in de oogen, met een kloppend hart zonder een woord te kunnen uitbrengen. Terwijl wij beiden daar zoo stonden, zij verstomd, en ik mijn best doende, het geheim harer ontroering te raden, trad plotseling eene harer vriendinnen binnen, zag mij aan en fiep \lit: Groote Hemel! dal is KAREL! Op het hool'cn van dal tooverwoord, sloeg juffrouw TEEDERIIART,
-
313 -
de handen voor hare oogen, qeed een' smartelijken uitroep en vlood naar !Jene andere kamer. Het is KAREL! herhaalde hare vriendin. En mij nog van naderbij beschouwende, riep zij: - Is het onmogelijk! is het mogelijk! heeft men ooit zulk eene gelijkenis gezien ! Maar wie is dan toch die KAREL, vroeg ik, dien gij kent? -- Hoe weet gij dat niet? De zoon mijner vriendin, die aangebe. den zoon: dien zij altoos beweent. En nu naderde zij de groote, met floerbehangene schjlder~i, die ik reeds bij mijn em'ste bezoek bij juffrouw TEEDERHART bemerkt had; zij nam het krep weg, dat de schilderij bedekte, en ik zag een' jongeling van mijne jaren, gekleed, zoo als ik in dat ,oogenblik , en zoo op mij gelijkende, dat een schilder mijn portret niet met meer naauwkeurigheid had -kunnen maken, dat geen spiegel de trekken, van mijn gelaat juister had kunnen wedergeven. - Arme vrouw! riep ik uit, arme, ongelukkige moeder! Nu begrijp ik alles, wat zij geleden heeft, al die bedriegelijke vl'eugd en het wreede verdriet, dat zij, mij ziende, moest gevoelen. In dat oogenblik trad juffrouw TEEDERIIAlIT weder binnèn. Zij was bleek en ontdaan, en men zag, dat hare oogen rood geweend waren. - Goede JOIlANNA! zeide zij tot hare vriendin, kom mij spoedig weder bezoeken, maar laat mij thans geheel aan mijne herinnerin· gen over. Hare vriendin dmkto haar zwijgend de hand en verwijderde zich. De arme moeder, afgemat en ter neder gedrukt, ging zitten; vervolgens nam zij mij bij de hand, wierp een blik op de van hel floers ontdane schilderij en zeide: - Gij weet thans alles; gij weet thans waarom ik zoo ontroerde; toen ik op zekeren dag u toevallig voorbij mijne woning zag gaan, waarom ik gezocht heb u meer te zien, en waarom ik u lief gehad heb. Vergeef mij, zoo de genegenheid die iku betoond heb, minder aan u dan aan eene herinnering gewijd was. Ik ben het, ik heb eerst in u slechts eene gelijkenis gezocht; maar na die van het gelaat ge· vonden te hebben, die ligtelijk op mij slechts een' voorbijgaanden
314 indruli zou hebben kunnen maken. vond ik ook die van zÎel en van karakter; welke mij hoe langer hoe meer, ik weet niet welk onbeschrijfelijk gevoel van teederheid en erkentelijkheid heeft ingeboezemd, alsof gij zelfs die gelijkenis veroorzaakt had. om mij een bedriegeIijl. geluli, eem zoelen logen, een' droom te schenken. Helaas! hij, wiens afbeeldsel gij hier ziet, hij, die u zoo geleek en wiens naam, door eene zonderlinge lotsbeschikking , gij zelfs draagt, was even als gij, goed, regtschapen. Onge!ukkiglij~ was hij niet zoo verstandig als gij; hij beminde stoutmoedige ondernemingen, avontuurlijke droomen. Deze zaal, waar gij weelde ziet, scheen hem te armoedig, deze stad te klein, dit land te eng; hij wilde de wereld in, groote dingen wagen. De verste reizen, de gevaarvolste plannen bebaagden bet meest aan zijne levendige en vurige verbeelding. JI. l\~n hem eene vrij aanzienlijke fortuin nalaten, want, schoon ik slechts in zeldzaamheden h~ndel dl'ijf, behoor ik toch niet tot de armsten in UtJ'echt, Maar de fortuin was niet genoeg voor hem, hij wilde roem, den roem der gevaren, hagchelijke ondernemingen, onzekere waagstukken, den roem der HOUTlllAl'IS, der HEIlMSKERKIlN, die groote reizigers ·van ons vaderland. Hoe dikwijls, wanneer ik bij hem die begeerte zag, om zich op de golven des Oceaans te wagen, heb ik niet, even als de arme moeder l van welke de Friesche dichter G/JSBllRT JIPIKS' spreekt, tot hem gezegd: "KAREL, KAREL, waarom wilt gij vertrekken? Is de stad uwer geboorte dan zoo ldein, het huis, dal u een dak verleende,' zoo treurig, het hart uwer moeder zoo arm, dat gij in het aanschouwen van die stad, in de genoegens van den ouderlijken haard, in de onbegt'ensde leederheid, die over uwe kindschheid heeft gewaald, geen voldoend voedsel kunt vinden voor uwe ziel en uwe verbeelding," Maar zijn vader, wiens aanzien het mijr.e zou gesteund hebben, was overleden; mijn smeeken en bidden was vruchteloos. Die teederbeminde , die eenige zoon vertrok. Het is heden twintig jal'en geleden, dat ik hem op de reede van Amsterdam vaarwel zeide; het is heden twintig jaren geleden, dat ik hem voor de laatste maal zag. Hij kwam om in eene schipbreuk,. en sedert den d
-
31.')-
dat ik u zag, dat ik mij overgaf aan eene dwaze dwaling en hel in mijne ziel gegrifte beeld trachtte zamen te smelten met dat, wat ik voor mij zag. Maar uw bijzijn bedroefde mij terwijl het mij troostte, en ik was niet in staat u te sprelien over dien zoon, wiens aanden. ken gU voor mij levendiger en aandoenelijker maakte. Gij hebt mU lusschen beiden wel zeer zonderling moeten vinden, niet waar? Thans weet gU alles; en nu gij ziet, wat ik geleden heb, zult gU mij wel een weinigje liefhebben, niet waar? zoo niet uit erkentelijkheid, dan uit medelijden. En daar ik, door mijne ontroering zelve, een oogenblik met mijn antwoord wachtte, ging zij voort: - 0, beloof mij ten minste, dat gij mij zult blijven bezoeken, dat gij niet zult heengaan, zoo als mijn ongelukkige KAREL, om de gevaren eener hagchelijke zeereis te trotseren. Ik vraag het u, niet alleen voor mij zelve, die slechts uwe vriendin ben, maar voor uwe moeder. Helaas, zoo gij wist, wat het aan het hart der arme moeders kost, wanneer zij hunne zoons naar verre landen zien trekken, en sidderen voor hen, die op de golven zwerven, wanneer de stormwind huilt en de lucht vol donkere wolken is. - Neen, antwoordde ik, ik heb die avontuurlijke verlangens niet, die ons den grond onzer geboorte doen verlaten, om in de verte het onbepaalde geluk te zoeken, dat ons in onze droomen verschenen is. Ik blijf hier, bij u, bij mijne ouders; ik wil een braaf regtsgeleerde worden, een vreedzaam inwoner van Utrecht, een goed huisvader, die na dagelijks geregeld de regtzaal bezocht te hebben, des avonds in den huisselijken kring zijne pijp rookt en zijne thee drinkt. Ziedaal' mijne toekomst en eene andere' begeer ik niet. - Dat is goed, dat is goed, zeide de arme moeder. Ach! waarom heeft mijn zoon dat beba?;en niet gekend . in het kalme en geruste leven eens burgers! Dan ware hij nog bij mij en ik de ge1ukkigste moeder! Maal' gij blijft mij ten minste, gij, die zijn beeld zjjt, gij, die somtijds mijn hart misleidt door uwe gelijkenis met hem, gij blijft mij over, en ik dank den hemel, die mij in mijn ongeluk als een laatste straal van vreugd, die laatste begoocheling schenkt. Van dat oogenblik af werd de betrekking, die zich tusschen juf.
-
316 --
vrouw TEEIIERHART en mij gevormd had, hoe langer hoe inniger. Eerst bezocht ik haar dagelijks, later meer dan eens op eiken dag. Sedert ik het geheim harer droefhei
-
317 -
maar ik verzoek van hem als eene gunst, en dit is de laatste bede een er stervende, dat hij het grootste gedeelte voor zich behoude." Zij had daarenboven eene altoosdurende jaarlijksche rente van honderd gulde~, bestemd, om uitgekeerd te worden aan de weduwe van een of anderen behoeftigen zeeman, die eenen zoon op zee mogt verloren hebben. Met naauwgezetheid voldeed ik aan deze begeerte; ik legde een bezoek af bij de nicht, die echter niets wilde aannemen van de nalatenschap, waarvan ik haar een gedeelte aanbood, en ik werd bezitter van eene onverwachte fortuin. Het volgende jaar trad ik in het huwelijk; ik werd tot eene regterlijke betrekking te Utrecht benoemd; mijn oudste zoon heet KAREL, mijne dochter draagt den naam mijner weldoenster, en mijne vrouw, mijne kinderen en ik, wij zegenen ' nog dagelijks hare nagedachtenis. Toen de Hollander zijn verhaal geeindigd had, wendde hij het hoofd af en ik zag, dat hij met zijne hand over zijne oogen wreef, als om een' traan af te droogen. Zijn reisgezel, een dik, stevig ,man, wiens wat al te zwaarlijvige leden hunne sterkte schenen verkregen te hebben door een ruim gebruik van rundvleesch en wiens -wangen hare kleur waarschijnlijk dankten aan het drinken van Jenever, nam nu het woord en zeide: - Die geschiedenis bewijst, dunkt mij, dat de Hollanders niet , zoo als zekere kwalijk onderrigte reizigers het willen doen voorko-, men, wezens zijn ,die enkel gevoel hebben voor het geld; ook ik kan eene geschiedenis verhalen. Maar ziedaar ons aan het Nieuwe
Diep. Dit zeggende stond hij op, groette ons even en vertrol\. Eene jonge vrouw wachtte hem op den wal en wierp zich met eene treffende blijdschap in zijne armen; twee kleine kinderen, met wangen zoo rond en rood als Normandische appelen, hingen zich aan zijnen jas; h~j tilde ze op zijne armen en de gelukkige reiziger verwijderde zich met zijnen zoeten last. Dat was misschien de geschiedenis, die hij ons wilde verhalen.
X. MARMIER.
GEEl'IE VERDICHTING.
In hel laatste van het jaar 1817 werd het Fransche IwopvaardUschip te bon Louis, op zijne terugreis van Ouba Maf Frankrijk door twee dier zeeroovers genomen, welke in dien tijd, de West-Indische vaarwaters zoo onveilig maakten. Aan boord 'Vé\n den bon Louis bevond zich een meisje van een aanzienlijk Spaansch geslacht, wier moeder ten tweeden male gehuwd was en wel met een Fransch emigrant. MARIA MIlNDoz: zoo heette dit meisje. werd vergezeld door eene oude gouvernanteJen zij begaf zich naar hare moeder in Frankrijk, om aldaar in het huwelijk te treden met eenen neef van haren stiefvader, een scheeps. vaandrig, die hel vorige jaar te Havana kennis met haar gemaakt en hare hand gevraagd had. Deze jonge maagd, wier weelderige en buigzame ligchaamsbouw, wier groote zwarte oogen en bleek gelaat, dat de hartstogtelijkheid harer ziel 'flrkondigde I en de schoonste typen van het Spaansche ras herinne~n, had reeds terstond bij de overmeestering van het schip de blikken van de beide aanvoerders der zeeroovers lot zich getrokken. Een hunner, PtTER STIlEL, een Engelsch deserteur, die in het avontuurlijke leven dezer Flibustiërs de veiligheid was komen zoeken die hij aan boord van de schepen Zijner Brilsche Majesteit niet vond, had haar zelfs hare goe. deren doen teruggeven. MARIA MENDOZ, die in hunne blikken het gevaar las, dat haar bedreigde, hield jegens beide zeeroovers den grootsten afstand in het oog, en beantwoordde hunne zorgen en voorkomendheden met ijskoude beleefdheid. Toen men de gevangenen naar den wal brqgt in eene hut, waar de zeeroovers voornemens waren hen te bewaren, om losgeld van hen te trekken, kondigde JUAN RIZZA, dus heetIe de andere zeeroover, MARIA MENDOZ aan , dat zij aan boord van den Bon Louis zoude blijven, tot men gelegenheid vond haar hetzij naar Havana, hetzij
-- 319 naar Frankl'V'k Ic doen vertrekken, en, hij voegde er bij, dat hij bevel had gegeven, het verlrek van den kapitein voor haar gel'eed te maken, opdat zij zich niet zou te beklagen hebben over officieren, die, op hunne avontuurlijke togten, de aan eene dame verschuldigde gastvrijheid niet vergelen hadden. Dit vel'trek. aangebragt tusschen den trap en de stuurboordzijde van het schip, had zijnen toegang door. de algemeeme kamer. Ter wederz0de van deze laatste bevonden zich de hulten van den stuurman en onderstuul'man. Toen de gevangenen aan wal gebragt waren, stond JUAN RIZZA zeer verwonderd, toen PETER STEEL hem zeide, dat hij niet aan wal wilde slapen, dat hij liever aan boord bleef en eene der beide zij hutten van de kamer voor zich had doen gereed maken; maar, in plaats van zijne verwondering te kennen te geven, gaf hij zijnen medgezel gelijk, en verldaarde, dat hij zelf zijn voorbeeld wilde volgen, dat hunne tegenwoordigheid op het eiland inderdaad onnoodig was, daar de gevangenen eene al te sterke wacht hij zich hadden, om de minste poging tot opstand te maken. De beide zeeroovers waren even ongerust over de vermoedelijke redenen van hun wederzijdsch besluit. De avond· viel, en zij zet ten zich beiden aan tafel, om hun avondwaaltijd Ie gebruiken, MARIA MENDOZ , Ier prooi aan de hevigste ongerustheid, had zich naar haar vertrek begeven, waar zij met nieuwen schrik opmerkte, dat men den binnengrendel weggenomen had. Het eerste gedeelte van den maaltijd was vrij bedaard, maar de wijn, dien de roovers in groote hoeveelheid dronken, daar he! schip een' goeden voorraad daarvan inhad, verdreef weldra de Britsche stilzwijgendheid en de Mexikaansche onverschilligheid. PETER STEEL en JUAN RIZZA wilden de redenen weten van hunne wederzijdsche tegenwoordigheid aan boord van den Fransehen drif.'master, terwijl zij in de herberg van het eiland eene rijkelijk voorziene tafel en eene goede ligplaats konden vinden. PETER sprak de naam van MARIA uit. Gij hebt inzigten m et haar? vroeg JUAN. - Ik wcet niel, wat in mij omgaal, maar, vervolgde hij onder
-
320-
het uitspreken van een ,ersehrikkelijken vloek! ik ben op die vrouw verliefd als een razende, antwoordde ,PETER. - En ik, duizend duivels, als een bezetene. Een zeeman, dien zij vervolgens weder naar zijne hangmat zonden had d~beid~zeeroovers een' grooten bowl punch gebragt ; zij lieten de vlam van den brandenden rum uitgaan, zonder een woord te spreken; reeds was de punseh niet heet meer, toen ,PETER het stilzwijgen afbrak met de woorden: - Laat ons drinken! En hij vulde de groote glazen tot den rand; naauwelijlis geledigd, werden zij op nieuw gevuld door JUAN of door PETER, tot dat de ontzaggelijke kom ledig was, maar geen enkel woord had hun onheilspellend stilzwijgen gestoord. - Luister, zeide eindelijk PETER, terwijl hij zijn glas op d,e tafel stuk stiet; gij moet die vrouw aan mij afstaan, want weet, het is mij onmogelijk van haar af te zien. - Verlang van mij, wat gij wilt, behalve dit; want ik bemin het meisje; ik zie haar overal, ik zie haar altijd, zoo zelfs dat dat beeld mij tot eene foltering is geworden. - Even als mij, hernam PETER; ik weet niet, wat ik voor haar gevoel, maar liefde is het niet, het is zinneloosheid; die vrouw moet de mijne worden, zij moet! en zie of ik er toe besloten heb. En hij haalde uit zijne kooi een mondprop , koorden en eenen dolk. Men hoorde in de kamer van MARIA eenig gerucht; de twee zeeroovers luisterden een oogenblik in stilte. - Ik merl" zeide PETER eindelijk, dat geen van ons beiden vrijwillig van haar afstand zal doen. - Nooit! - Laten wij om haar loten. - Neen. - Waarom niet? - Omdat ik er niet in zou kunnen berusten, om haar te verliezen, en, indien gij haar wont, ik u zou vermoorden, om haar aan u te ontrooven. Zij vervielen weder in hun somber stilzwijgen. JUA1'I was de eerste, die bet afbrak.
-
321 -
bebt gij vast besloten, om haar niel aan mij af te staan '1 Ja, onherroepelijk. Tot geenèn prijs '1 Tot geen en prijs. Welnu dan! Laat ons met de sabel om haar vechten. Met de sabel? Ja en zonder genade! Juist zoo; die haar dan "erliest, zal er ten minste geen' spijt van hebben. Wanneer? - Op het oogenblik. - Gaan wij dan op het dek. - Neen, daar kunnen wij niet ZIen. Hier! - Hetzij zoo! De tafel; waarop de punch en de glazen stonden kon nedergesla. gen worden. Dit geschiedde. Het vertrek bood nu ruimte genoeg aan. voor den strijd der beide roovers. Zij trokken hunne sabels, eene soort van regte en korte zwaarden, bij de Columbiaansche zeeroovers in gebruik en zeer moorddadig bij het enteren. De strijd ving met hevigheid aan tusschen deze beide meer dan half beschonkene booswichten. PETER, meer bedaard, maar van zijn stuk gebragt door de hevigheid, waarmede JUAN hem aanviel, ontving achtervolgends twee wonden, zonder er nog aan gedacht te hebben, pm zijne tegenpartij te treffen. AI worstelende tegen de bedwelming der dronkenschap, waaraan hij de hitte, die hij gevoelde, en den damp, die in het vertrek heerschte toeschreef, zocht zijne geheele koelbloedigheid te herwinnen, ten einde het oogenblik, waarin JUAN zich zou bloot geven, te baat te nemen, om hem te treffen. Dat oogenblik kwam. en de Engelsche deserteur maakte daarvan met zoo veel kI'acht gebruik, dat zijn zwaard de borst van JUAN geheel doorboorde en de punt tot in den houten wand der kamer drong. De Mexikaansche roover viel als een blok op den grond. De rook was zoo digt en de hitte zoo hevig geworden, dat zelfs, indien de oplettendheid van PETER niet opgewekt ware geworden door het geroep van: IJ Brand! brnnd!" hetwelk van hel strand klonk, hij er -
PETER,
322 -niel aan konde twijfelen of er was brand ontstaan op de brik. Hij snelde naar het vertrek van MARIA en stiet haa stig de deur open. Daar was het punt, waar de vla mmen ontsprongen; zij sloegen oogenblikkelijk naar buiten; nu ijlde hij naar de . trapdeur , maar ook de trap stond reeds in vlam en sneed hem alle gemeenschap met het overige gedeelte van het schip af. Er bleef hem nog sleehts één weg tot redding open; de achtervensters ; door een daarvan ontsnapte hij aan den brand, door zich in zee te werpen. Hij werd opgenomen door eene der sloepen, die zich van het strand naar het brandende schip begaven. Door de snel aangebragte hulp gelukte het de vlammen te stuiten en uit te blusschen op het punt, waar zij waren uitgebarsten, en twee matrozen te redden, die half verstikt in hunne hangmatten lagen. Men vond in MARIA'S kamer slechts een verschroeid, misvormd lijk. l\IARIA MENDOZ had in de vlammen eene heldhaftige uitkomst gezocht en gevonden. De zeeroovers hielden hunne gevangenen langel' dan eene maand op dit bijna woeste eilandje; gaven hun slechts een ontoereikend voedsel en hielden ze in eene hut opgesloten, waar, door het gebrek aan versche lucht, de heete koorts in die luchtstreek heerschende, velen wegsleepte. Daar deze lastige en ·nutlelooz e gevangenhouding hen eindelijk verveelde, besloten zij hen op de kust der Vel'eenigde Staten aan land te zetten. De Consul-Generaal van Frankrijk Illdaar , HYllE DE NEl:VILLÉ, betaalde voor de verlosten den overtogt naar Frankrijk, gelijk hij vroeger reeds voor anderen dergelijke ongelukkigen gedaan had. PETER STEEJ~ verontrustIe die zeeën niet lang meer door z\ine rooverijen. Een Engelsche kruiser nam hem en daar hij wel overtuigd was, dat hij de regt matige straf zijner misdaad niet langer kon ontgaan, beroemde hij zich met een' schaamteloozen hoogmoed op zijne schandelijl{e wandaden- Aan de ra van het Engelsch oorlogschip eindigde de booswicht zijn leven.
Op zekeren vroegen herfstmorgen van het jaar 1846, was in een klein dorp, het)'Velk niet ver van de badplaats Gastoin in het Saltzburgsche lag; alles in opschudding. Een der meest geachte inwoners, RUDOLF ESBERGES, een bijna zeventigjarig, maar nog kras grijsaard, was den vorigen dag ter jagt gegaan in het gebergte, hetwelk tC'>t de Saltzburger Alpen behoort, en des avonds niet teruggekeerd. Zijn eenige zoon l\'Lu had zich nog dien eigen avond met een paar der naaste buren het bergpad op begeven, waar langs de grijsaard moest terugkeeren, maar hem niet ontmoet, noch gevonden. Vergeefs hadden zij van tijd tot tlid hunne buksen ,gelost, om den ouden man, zoo hij missc,hien vérdwaald was, de rigting aan te duiden, maar geen antwoord vernomen. Zij hoopten, dat hij verdwaald mogt zijn, maar vreesden iets ergers. Het eerste toch was niet waarschijn!ijk, daar de oude RIJDOLF sints zijne jeugd reeds gewoon was, door het gebergte te zwerven, en alle paden en gangen daarin kende Maàr al te gegrond was hel vermoeden, dat hem iets noodlottigi moest zijn overgekomen. Laat kwam l\iAx terug en vond zijne eenige zuster TIIEREzE in de verschrikkelijkste ongerustheid. Treurig was de nacht, dien de beide Jongelieden in slapeloosheid en zielangst doorbragten, want innig beminden zij hunnen ouden vader. Ontelbare malen liep MAX gedurende den nacht naar buiten, terwijl hij de weenende THEREzE op hare vragen niets anders kon ten antwoord geven, dan dat hij niets l\On zien of hooren, dat eenige hoop gaf, en vruch. teloos trachtte hij zijne droeve zuster nog èenen moed in te spreken, dien hU zelf niet bezat. VlIr. 21
-- 324 -.-
Toen eindelijk de eerste morgenschemering aanbrak, begaven zich vele inwoners van hel dorp, met MAX aan het hoofd, het gebmgte 10. Uren dwaalden en zochten zij rond; eindelijk hoorden zij het huilen van eenen hond, en MAX herkende dat geluid VOor dat van hunnen getrouwen Packan. Men snelde in die rigting voort en vond eindelijk den hond, aan den kant van een' diepen afgrond, al hui. lende en alle teekenen der hevigste droefheid gevende. Het ongeluk, dat den ouden RUDOLF getroffen had, was maar al te zeker. De on· gelukkige was in de diepte gestort; men vond ~ijnen hoed aan een' op de helling dt!s afgronds grueijenden struik hangen; aan de rots hingen hier en daar in de diepte slukken van des grijsaards'jagtasch en kleeding. Zijn lijk was niet te zÎen, schoon MAX zich aan eene lijn zoo ver mogelijk liet afzakken. MAK en THEREZE, .reeds lang moederloos, waren nu geheel en al weezen. Wij zullen niet trachten de aan wanhoop grenzende droefheid der beide jongelieden te beschrijven. Ieder die zijne oudflrs bemind heeft en door den dood verloor, kan zich die beter voorstellen, dan on,ze pen in staat is ze te beschrijven. En MAX en TIIEREZE hemin'den hunnen ouden vader tee der. Hij was hun alles geweest en thans ston· den zij alleen. Op MAX rustte nu de verpligting voor zijne zeventienjarige zuster te zorgen. Met de trouwste broederliefde voldeed hij daaraan. Van den vroegen morgen tot laat in den avond' arbeidde hij, of hij ging ter jagt om eene gems of ree te schieten, of was de gids van rei. zigers, die de woeste berghoogten wilden heklimmen. En allen, die zijne diensten inriepen, waren den ijverigen, bescheiden en trouwhartigen jongeling genegen. De tijd had de eerste roerende drüefheid om den dood des geliefden vaders tot eene zachte weemoedigheid doen overgaan; en in de woning, waar broeder en zuster in de naauwste e'ensgezindheid leefden, heerschte de liefde, die, zoo het lwn. hen nog teeder dan voorheen verbond. Zij hadden tochgeene andere bloedverwanten meer, en waren nu alles voor elkander. Doch ook dit geluk duurde niet lang. Geen anderhalf jaar was sedert de gebeurtenis, die hen in rouw dompelde, verloopen, toen in Parijs de omwenteling uitbarstl~, die in Duitscllland 'en Italië
--- 325 zulk een' verschrikkelijken weêrklank vond. Ook op het hoofd des Oostenrijksehen Keizers waggelde de kroon, de Italiaani,lChe en Hon~ gaarsche provinciën kwamen in opstand, en zelfs het zoo begunstig?de Weenen stak de vaan des oproers uit. De zucht tot vriJheid, waarop geen Nederlander hen het regt kan ontzeggen, sloeg over tot bandeloosheid, en de Keizer riep van alle kanten de hem getrouw geblevenen te wapen. Ook MAX behoorde tot dit getal, en hoe ge. willig hij was, aan die roepstem te voldoen, het denkbeeld, zijne beminde zuster te moeten verlaten, drukte hem neder. Dan er was niets aan te veranderen, het bedreigde vaderland de in T!Jrol en Saltzbul'g hoogvereerde Keiz er riep zijne verdedigers op en lVlAx moest zijne plaats in eene der jagerkorpsen innemen. THllIIEZE zou haren intrek nemim bij een en landman, wiens bejaarde echtgenoole zij in de huishouding zou bijstaan; terwijl hij, door hen Ilene gedeeltelijke vergoeding te waarborgen voor de kosten, op voorwaarde dat zijne zuster als eene dochter zou behandeld worden, gedurende zijn afzijn haar lot trachtte te verzekeren. Daartoe strelden de spaarpenningen, dool' hare tuinigheid bijeen gegaard; de ouderlijke woning werd zoo lang gesloten. Den avond voor zijn vertrek bezochten zij dOM den hond vergezeld zamen de plek, waar hun vader in den afgrond was verdwenen, MAl:: wilde van dit open graf afscheid nemen. Treurige oogenbliklien hragten zij daar door. Ma zwoer zijne zuster haar nimmer te zullen vergeten, troostte haar met zijne spoedige terugkomst en met aarzelende schreden, en in sombere stemming keerden broeder en zuster terug, om den laatsten nacht in de ouderlijke woning dOOl' Ie brengen. Den volgenden morgen vroegtijdig vertrok hij met andere jongelingen naar het leger, dool' zijne zuster een eind wegs uitgeleid. Zwaar viel het scheiden en ook langs de wangen van l\t\X vloeiden tranen, hoezeer hij zijn best deed, die ,te bedwin~en. TUEREzE trok nu in de woning des landmans , en werd door hem en zijne vrouw, met hartelijkheid ontvangen, Ook zij hadden een' zoon bij hetzelfde jagerkorps , doch deze was reeds. een jaar langer III dienst. Het dagelijl{sch gesprek liep over de beide jongelingen; en men zocht elkilllder op te beuren met de hoop eens blijden we.
21 t'
-
326-
derziens , men zocht zich goed te houden In elkanders bijzijn, doch in het eenzame slaapvel'lrek vloeiden de tranen der moeder om haren zoon, die der zuster om haren broeder. Zoo verliep een half jaar. Van geen der beide jongelingen was nog tijding gekomen en de ongerustheid der beide ,,:rouwen rees met eIken dag, toen op zekeren avond, terwijl het drietal aan den disch zat, een krijgsman binnentrad, in wien de beide oude lieden onder luide uitroepingen van vreugd, honnen zoon mogten begroeten. Hij was gewond geworden, daarbij had zich eene ziekte geopenbaárd, die zijne krachten ondermijnd had; en daar de hospitalen meer dan gevuld waren, had !lien hem vergund zich naar huis Ie begeven, ten einde zich te herstellen, daar zulks in he! leger bijna onmogelijk viel. TIIEREZE bragt zijne komst geluk mede, wanl hij was overbrenger van eenen brief haars broeders. MAX had vele gevechten bijgewuond, was er gelukkig afgekomen, en bij gelegenheid, dat hij bijzonder uitmuntte, door een' zijner gewonde officieren het leven te redden, tot onderofficier bevorderd; overigens behelsde de brief de teederste uitdrukkingen der meest bezorgde broederliefde.· Zij herlas den brief meermalen, en in haar slaapkamertje gekomen, dat zoo dikwijls ge. tuige was geweest van hare gebeden voor den dierbaren broeder, knielde zij neder en dankte God vurig, die tot dusverre den geliefden l\hx had behoed en beval hem ook voor het vervolg in de ge. nadige ontferming des Heeren. Met een per~oon nu vermeerderd, ging overigens het huisselijk leven den vorigen gang. FRANS, de zoon des landmans , een jong mensch van drie of vier en twintig jaren, scheen het wel te behagen dat hij zull{ eene bevallige huisgenoote had bekomen. In de krijgsdienst had hij, die vroeger reeds geene zeer vaste grondbeginselen had, eene ligtzinnigheid aangenomen, die weinig op de geboden der zedelijkheid acht gaf, waar het op he! voldoen zijner zinnelijkheid aankwam. De onschuldige TUEREzE, jong en bevallig, maakte indruk op zijn ligt ontvlamd gemoed, en zetfs de zweem van zwaarmoedigheid, die op haar gelaat lag, had iets aantrekkelijks voor hem. Doch zij was cr het meisje niet naar, om in gevlei en ligtzinnigheid behagen te hebben; haar eenvoudig vroom gemoed, dit zag bij wel, lwtt
-
327 --
daardoor niet gewonnen worden. Op eene andere wijze moest lllj dus in hare genegenheid zoeken te dringen. Daar hij, uithoorde hij nog niet zijne krachten weder had, veel in huis was en dus b;jna alle uren van den dag haar zag, voerde hij steeds het gesprek op haren broeder, en met argeloos vertrouwen luisterde THEREZE naar hem. Van niemand toch spr~k zij liever en het deed haar zusterlijk hart goed, wanneer zij FRANS den moed, de goedhartigheid van MAX hQorde roemen, wiens beste vriend hij beweerde te zijn. Allengs sloop eenige genegenheid voor hem, die zoo wel hel goede in een haar dierbaren broeder wist op te merken en te waarderen, haren boezem binnen. Hij wisl, doór zich altoos binnen de palen eener wel· berekende zedigheid te houden, door hel bewijzen van diensten, door den gestadigen lof, dien hij haren broeder wijdde, door hel huichelen van regtschapenheid en prijzenswaardige gevoelens, die ge· negenheid van lieverlede te vermeerderen en. geene drie maanden waren verloopen, of naasl het beeld des geliefden broeders had ook hel zijne plaats .in haar hart gevonden. Toen, want dit ~on zijn scherpziend oog niet ontsnappen, verklaarde hij haar zijne liefde en smeekte om de hare. En zij, àie de opregtheid zelve was, onthield hem de bekentenis harer wederliefde niet, maar vorderde toch tevens, dal hij hunne wederzijdsche genegenheid aan zijne ouders zou mededeel en , en derzelver zegen op hun verbond vragen. Dit echter was niel het hetgeen hij ~vilde; een huwelijk verlangde hij niet; het was geene liefde, maar zinnelijkheid die hem dreef; zijn doel was hel meisje door gehuichelde liefdesbetuigingen in slaap te wiegen, van lieverlede hare verbeelding te ontvlammen en dan van een onbewaakt oogenblik gebruik te maken, om hare zielsrust voor altijd te vernietigen. Onder allerlei voorwendsels wist hij dus de bekentenis aan zijne ouders te verschuiven; doch zich tevens in haar hart sterker te vestigen, en de niets kwaads vermoedende, het volste vertrouwen in hem stellende THEREzE droeg den verleider weldra eene liefde toe, die hare liefde voor broeder MAK evenaarde. Doch zij zou het offer niet worden des verleiders. De Voorzienigheid waakte voor de onschuld. Bij gelegenheid, dal eene door het Oostenrijlische leger behaalde overwinning, die beslissend wàs, ook
-
328 -
het dorp gevierd zou worden, werd er een feest aangerigt, waarbij ook de jongelingen door het schieten naar den vogel hunne bekwaam. heid zouden toonen, en zel,erlijk het drinken ter eer der overwin· naars niet zou vergeten worden. Van deze feestelijkheid wilde FRA,Ns gebruik maken, om zijn misdadig doel te bereiken. THERJlZIl die anders nooit wijn dronk, kon dit dan toch niet weigeren; ook haar broeder behoorde tot de overwinnaars; zij was vrolijker dan anders, want MAX had haar onlangs geschreven, dat hij binnen weinige weken dacht terug te komen, om niet weder te vertrekken. Zij had dit ook voor FRANS, wien zij alles toevertrouwde, niet verzwegen, en dit was hem een reden om nu of nooit zijnen aanslag op haar uil te voeren, en dan te vertrekken, eer lVlAx terugkwam, want was die eenmaal daar, dan zou MAX hem nu wel kennen, zou deze wel alle betrekking tusschen hem en THEREZE weten te verbreken. Het feest was in vollen gang. De vogel was geschoten en wel cloor FlIANS, die tot schutterskoning werd uitgeroepen en THEREZE tot zijne koningin koos. Er werd gezo ngen, gedronken, gedanst. Het begon te schemeren, en menig verliefd paar zocht de eenzaamheid. FRANS rekende het oogenblik gunstig om THEREn: ten val te brengen. Hij geleidde' haar al schertsende en de handen drukl,ende van het gewoel der feestvierenden af. Nog klonk het slechts van verre, toen zij bij het omslaan van een heuvel, waarachter een boschjelag, hetwelk het doel was, waarheen FRANS TllEREZE voerde, plotseling twee mannen onmoetten, waarvan de een in krijgsmans gewaad gedoscht was, de andere de kleeQing eens Hongaarschen land mans droeg. De krijgsm,an zag het meisje scherp aan, de schemering deed hem haar slechts- half erkennen, toen zij zich eensklaps van den arm van FRA:\S losrukte en bÏch aan den boezem des aankomenden wierp, met den vreugdekreet: "l\fAx! mijn liere MAX!" Ook MAX, want de jong~ soldailt was niemand anders, drukte vol aandoening de geliefde zuster aan het. hart. Wc Jdra ontwikkelde hij zich aan hare omhelzingen, vatte hare hand en vroeg, baar vast in de oogen ziende: En wic is hij, met wie gij hier zoo vertrouwelijk wandelt?"'"Hij?" antwoordde het meisje blozend en verleg~n , nU durf ik het 10
329 -
wel vertrouwen, hij is FRANS WIELER 1 en ," dus vervolgde zij beschaamd, "hij wenscht mij tot vrouw." -, "Nooit ,~~ riep MAX met eene donderende stem, terwijl zijn medgezel, ,de Hongaarsche boer, FRANS met kracht in de borst greep en uitriep: "Ha, thans heb ik u, verleider, thans ontkomt gij mij niet." - Men stelle zich den schrik der arme THEREZE voor, toen zij hem, in wien zij reeds haren bruidegom zag, zoo ruwelijk hoorde bejegenen. FRANS was geheel ontzet en poogde zich los te rukken. "Wie zijt gij?" riep hij, "die mij zoo beleedigt, gij zult daarvoor boelen, dat zweer ik Ir" "Boelen zult gij ," was het anlwoord des Hongaars, boelen voor uwe misdaad, aan mijne at'me zuster begaan, ellendeling;' zijt gij de arme HANKA reeds vergeten?" Ook l\hx voegde zich nu bij de twisten. den, voer mede op hevigen toon tegen FRANS uit en verbood hem, zich ooit weder -in de tegenwoordigheid van zijne zuster te vertoonen. De Hongaar wist van geen bedaren en dreigde FRANS oogenblikkelijk me~ den stok, dien h~i in de hand had, als eenen hond te zullen doodslaan, indien hij zijn woord niet gaf, den volgenden' morgen zich op dezelfde plaats te zullen bevinden, om zich met .de sabel met hem te meten. FRANS beloofde het en liep woedend heen. MAK, die nu de ontstelde TUEREZIl niet naar hare woning wilde bren· gen, daar ook FRANS die bewoonde, ging met haar .en den Hongaar nnar hel vaderlijke huis. Daar het gesloten was, stiel hij een venster stuk, klom naar binnen en opende de deur. De nacht werd door allen zonder rust en in verschillende gewaarwordingen doorgebragt , medelijden met zijne zuster bij MAX, wien zij alles verhaalde, diepe droefheid bij TIlEREZE, wraakzucht bij den Hongaar wiens zuster doOI' }<'RANS, terwijl hij bij hen in kwartier lag I op dezelfde lage wijze verleid was, als h~j voornemens was jegens TUEREZE in het werk te stellen. MAX was later ook daar ingekwartierd len de Hongaar had hem het ongeluk zijner zuster medegedeeld en zijn voornemen te kennen gegeven, zich op den lagen verleider te wreken. MAx, hierover verontw~ardigd en bevreesd voor zijne eigene zuster, die even weinig menschenkennis bezat als de arme HANKA, had den Hongaar aangeboden, hem met zich te nemen, als hij naar huis keerde .. Want na het eindigen van hel gevaar werd aan vele vrijwilligers, verlof
330 -
tot naar huis keeren gegeven. De Hongaar had zijn aanbod gretig aangenomen, en het oogenblik der wraak, zoo dacht hij, was daar. :Maar het kwam anders. Toen MAX en de Hongaar den volgenden morgen vroeg ter bestemder plaats verschenen, kwamen zij daar alleen; want FRANS had zich nog dien eigen nacht weggepakt en was naar zijn korps teruggekeerd. Hij ontkwam de straf echter niet, want korten tijd daarna kreeg hij een nieuwen aanval zijner nooit in den grond genezene zielde, die hem binnen drie dagen wegsleepte, om voor eene hoogere regtbank dan de menschelijke rekenschap af te ieggen. En nu onze broeder en zuster'? Zij begaven zich den volgenden dag naar de plaats, waar hun vader was verongelukt. MAX had zijne montering afgelegd en zijne vorige kleeding aangedaan. Daar troostte hij zijne zuster en stemde haar tot dankbaarheid jegens God, dat zij de lagen des verleiders was ontkomen, schoon zich droef. heid onder die erkentelijkheid paarde. Daar beloofde hij voortaan haar niet te zullen verlaten, maar als de vader, die daar in ?e diepte den doodslaap sliep, voor haar te zorgen en haar lief te hebben. En hij hield woord, en hare droefheid verminderde, en zij lachtte hem eenige maanden verder, weder vrolijk toe, toen hij voor het eerst in de kleeding als boschopzigter voor haar trad, welke betrekking de officier ~ dien hij van den dood gered had, hem had weten te bezorgen.
R.
(AMERIKAANSCH VERHAAL.)
I.
Eenige jaren geleden zette zich eene familie tot de secte der Kwakers behoorende ; in de Fransche kolonie Oayenne neder; dezelve bestond uit drie personen: WILLlAM PATRIX, zijne vrouwen hunne zeventienjarige dochter, LINA genaamd. PATRIX was in den vollen zin des woords een dweeper, een der hevigste aanhangers van de koelste godsdienst, die men kon uitdenken; in één woord, hij was een kwaker, die met de grootste naauwge.letheid de kleinste bijzonderheden zijner secte waarnam, slechts van bekeeringen droomde en zijnen post, dien van zendeling met den vurigst en ijver bekleedde. Zijne vrouw was zachtzinnig, onwetend, die wel niet begreep, hoe het mogelijk was dat een kleed zonder plooijen , zonder knoopen, schoenen zonder hielen en groote, met breede randen voorziene hoeden, een gewoon mensch in eenen wijsgeer konden veranderen, maar zij onderwierp zich geheel aan haren man, zonder zijne handelwijze te kunnen doorgronden. De jonge LINA, hunne dochter-, had een tegenovergesteld karakter, hare vurige, verhevene ziel logenstrafte in het geheim de gedwon. genene kalmte van haar geloof, al hare gedachlen waren onschuldig, maar zij hezat eene geestkracht, die eens hare rede kon overwinnen. Voor het overige was zij schoon, hare groole oogen, haar raven-
-
332
~
zwart hare, haar bleeke gelaatstrekken, haar schoon gewelfd voorhoofd drukten eenen vasten wil uit, terwijl dit alles haar intusschen indrukwekkend schoon maakte. PATRIX was het hoofd van het in Guyana bestaande zendeling-genootschap, zoodat er dil,werf eene menigte menschen te zijnen huize vergaderd waren. Sommigen kwamen, ten einde zich te verlichten, en te overtuigen; anderen echter om heimelijk met de belagchelijke ingevingen van den kwake~ te spotten. Onder de laatsten bevond zich de kapitein PUR VIS , de jonge bevelhebber van een Engelsch fregat, hetwelk in de haven ten anker lag. Deze officier" in rijkdom en weelde geboren, gewoon in liefdeszaken de overwinning te beha]en, had te Londen den naam van een rijk man achtergelaten, waardoor hij spoedig overal een zeker vertrouwen won en zijner ijdelheid den vrijen teugel liet vieren. Hij bezat eene schoone gestalte en een bevallig, geestig gelaat; zijn aangenaam onderhoud, zijne geestige scherts maakten hem aller-verleidelijkst. De dames spraken op hare kransjes slechts van den kapitein PURVIS. Door hem was de ridder D'EsTRÉES, die vroeger zooveel gerucht had gemaakt, geheel op den achtergrond gesteld. Deze ridder, die zonder eenig voordeel de Fransche kolonie moedig had verdedigd, was als gevangene op Cayenne achtergebleven; de aankomst van den kapitein PURVIS en inzonderheid de blakende gunst, waarin hij binnen kort geraakte, wekten de ijverzucht van den ridder op, en hel was gemal,kelijl, te voorzien, dat er weldra eenen openlijken strijd tusschen deze beide mededingers zoude uitbarsten. Terwijl PURVIS herhaaldelijk bij de voorlezingen van PATRIX tegenwoordig was, had hij spoedig de uitstekende schoonheid zijner dochter opgemerkt, en hij gebruikte alle mo~elijke middelen om haar te behagen; ook meende h~i, na verloop "an ee~igen tijd opgemerkt te hebben, dat zij minder naar haren vadel' luisterde en zich meer met hem bezig hield. Van dit oogenblik af aan, bezocht PURVIS den lnvaker herhaalde malen , verdedigde telken' male zijne godsdienst en verklaarde hem eindelijk, dat hij bijna geneigd was, om tol eene secte le behooren, die hem nog des te meer het genot van een paradijs yerzel,erde, daar hij gedurig eenen engel rondom zich zag;
-- 333 -hij deze woorden wees hij op LINA. Gij lastel't, Anglikaan, antwoordde PATRIX op ernstigen loon, de engelen behooren niet tot het aardsche rijk, en die vergelijkingen, die gij en de uwen van den hemel ontleent, beleedigen de Godheid. Ja! willen wij haal' derzelver grootheid en majesteit doen behouden, dan moeten wiJ, ellendige nietige schepselen, die wij zijn, dezelve nooit met ons, zelfs niet in het minste vergelijken. Vergiffenis! vadel' ! ik zondigde tegen mijnen wîl, doch evenwel zult gij moeten bekennen, dat de Hemelsche boodschappers in de verbeelding der menschen niet meer bevalligheid, zachtheid ensehoonheid kunnen verwezenlijken dan uwe dochter. Geloof mij, de Hemel schonk u die dochter, opdal zij de bekeering v~n zoo velen zoude bevorderen, gelijl, hij u die groote mate van welsprekendheid gaf, om allen, die u hooren, tot overtuiging te brengen. Deze behendig voorgedragene lofspraak trof het gemoed des kwakers; in weerwil van zijne onverzettelijke wijsheid was hij bewogen, en reikte den kapitein de hand. LINA, die dit alles had aangehoord, gevoelde geene ontroering i hare ter neder geslagene oogen verborgen het gevoel, dat haar btiheersehte, zij stond daar gelijk een levend standbeeld. De kwaker scheen zoozeer met PURVIS ingenomen, dat hij hem voorstelde, om hem in te wijden. De officier verzocht eenigen tijd uitstel, en daar PATRIX zoo spoedig mQgelijk,ten minste een bekeerling wilde hebben, beloofde de kapitein hem, daarvoor den volgenden dag reeds te zullen zorgen. II. Aan zijn fregat teruggekeerd, deed de kapitein eenen neger roepen, die hem als knecht diende, en die bij te Jamaica voor vijftien ellen blaauw laken gekocht had. ZA3IBO, zeide hij, van welke godsdienst z~jt gij. Ik weet het niet meester. Goed, ga dan naar den eenvaardigen PATRÎX en zeg hem uil mijnen naam, dat hij u kwalm!' moet maken. Kwaker, wat is dal, meester?
-
334
Dat gaal u niet aan, volbreng slechts de bevelen, die men u zal geven, en maak geene aanmerkingen op de plegtigheden, die u zullen worden opgelegd. Ik heb u aan PATRIX gegeven, die lmn dus van u maken, wat hij wil. Zal ik u dan volsh'ekt niet weder zien? Integendeel, gij zult mij dikwijls wederzien, daar ik u eene ge. heime zending wil opdragen. Alle dagen moet gij gelegenheid zoeken om met de schoone LINA, de dochter van uwen nieuwen meester, over mij te spreken. Op de wandeling moet gij haren parasol dragen; gaat zij slapen, maak dan hare hangmat vast; laat zij haren zakdoek vallen, dan moet gij dien oprapen, gij zult· hare bloemen aankweeken ,gij moet haar dikwijls dat lied voorzingen, hetwelk mijne matrozen ter mijner eer vervaardigd hebben, eindelijk, gij zult u bij den vader en de dochter volstrekt onontbeerlijk maken, en iederen avond moet' gij mij een verslag doen, van al hetgeen zij beiden omtrent mij gesprol\en hebben. Goed, meester ik begrijp u, gij zuIt over ZAMBO tevreden zijn. Deze bevelen werden letterlijk opgevolgd. PATRIX was den volgenden morgen wel eenigzins verwonderd dat hij dien neger moest inwijden, doch hij ging hiertoe over, bedenkende dat deze zijn eersteling was, en dat ook de God der Christenen niemand geweigerd had, toen zijne magtige stem overal de ketenen der slavernij verbrak. Zood at alle deze redeneringen hierop uitliepen, dat ZAMBO als kwaker werd aangenomen. lederen dag volgde deze het spoor van LIN!, len einde daarvan aan' den kapitein rekenschap te kunnen ge· ven. Reeds twee weken had hij deze geheimzinnige betrekking vervuld; verscheidene' malen had hij opgemerkt, dat zijne meesteres zich heimelijk naar eenen soort van Turksche tent begaf, die achter in den tuin was opgerigt. Langzaam naderde hij dezelve, en meende ~wee stemmen te hooren, die zeer zacht spraken; terwijl hij zich achter de breede bladeren van een en banaan verborg, onderscheidde hij LINA, die een groot stuk papiel' op de knieën hield, waarop zij een portret teekende. Waartoe toch die zoete, gelukkige begoocheling zeide LINA; de trekken, die ik op dit papier breng. zullen nooit aan mijn hart rus-
-
335 -
ten, ik ben gelijk de dochter van JEPHTA reeds van te voren door eenen onbuigzamen vader ten ofler gebragt ! Mijn God! Gij die ik aanbid waarom deedt Gij in mijn hart eene andere liefde dalen, dan die, welke Gij mij inboezemt! Hoe wein ig krachten bezit ik om die te bestrijden !O! verdedig mij tegen mij zelve! tegen hem! tegen hem die altijd voor mijne verbeelding staat! die vreest mij le mishagen, die mij naauwelijks durft beminnen en d ie meent .••..' ••• : Op dit oogenblik opende ZAMBO schielijk een der zijvensters der tenl. LINA ging dadelijk met een ontsteld gelaat voor hem staan, ten einde hem te beletten om alles te zien, wat erbinnen voorviel; zij greep den arm van den neger, en hem eensklaps tegenhuudende, riep zij: Wat ,,:ilt gij? wat vraagt gij? Niets, goede meesteres; niets, ik wilde eenen schoonen ruiker plukl-en. ten einde u denzelven aan te bieden. o ZHIBO! zeide LINA met eene zachte stem, het was onnoodig mij om zulk eene beuzeling te komen storen. Op dat oogenblik meende ZA~IBO eenige ligte voetstappen in den tuin te hooren; dadelijk wilde hij schielijk zich van de waarheid verzekeren, maar LINA hield hem tegen en noodzaakte hem in de tent te gaan; hij gehoorzaamde en maakte tevens van die gelegenheid gebruik, om naauwkeurig de plaats op te nemen, waar LINA de teekening gelegd had. Zoodra de avond gevallen was , haastte ZAMBO zich, om den kommandant PunvIs een getrouw verslag te geven, van hetgeen in ~et paviljoen was voorgevallen; de woorden van LINA, die de neger in zijne taal overbragt, verheugden den kapitein in bovenmate. O! riep hij herhaalde malen, zij bemint mij zeker! Zij ~eet ook ook dat haar vader nooit zal toeslaan dat zij met iemand huwt, die geen kwaker is, maar welaan! wij zullen er stoutmoedig op afgaan! Die waagt, die wint! Eensklaps riep hij zijnen luitena nt , gaf hem geheime bevelen, deed zich het middagmaal bren. gen. en beval zijnen kok den volgenden dag een diner gereed te maken, waaraan niets mog! ontbreken. ZA~IBO keerde naar den wal terug met· de geheimen last, om zich van de bewuste téeliening meester te maken, want PURYlS twijfelde
-- 336 geen oogenblik, of het portret waarvan de neger gesproken had, was het zijne. Den volgenden nacht ging de neger naar het paviljoen en maakte zich van de teekening meester, len einde dezelve bij gelegenheid aan den kapitein te overhandigen. III. Des morgens, terwijl ZAMBO met eenige zendingen belast was, kwam de I
-
337
~
Men kwam eindelijk aan het fregat, hetzelve heette de Maria. Na het fregat bezigtigd te hebben, geleidde PL'RVIS zijne gasten naar zijne kajuit, waar reeds een kostbaar maal bereid was. LINA bezag nieuwsgierig de verschillende wapenen, die daar verspreid bingen ; een Maleiscbe ponjaard trok vooral hare aandacht; zij wilde denzeIven reeds met de hand aanraken, toen de kapitein haar eensklaps zeide, dat dezelve vergiftigd was. Dit berigt was voldoende, om haar· van haar voornemen te doen afzien. Men zette zich aan tafel. ZAMBO had intm!schen gelegenheid gevonden, zijnen meester mede te deelen, dat bij de teekening bij zich bad. Dit is onnoodig, antwoordde de kapitein, nu heb ik dezelve niet meer noodig. Een knecht, achter den kwaker geplaatst, bad bevel ontvangen om het glas van PATRIX te vul/en, eene flesch Kanarische wijn stond te zijner beschikking, want de volgeling van WII.LIAlII PENN strekte den strengen leefregel niet tot het verachten van bet edele vocht uit. LINA, die gematigder was, vergenoegde zich gelijk REBilKKA, met h.et zuivere water der fontein.. Deze gewoonte van LINA scheen PURVJS te mishagen, doch weldra vertoonde zich de vreugde weder op zijn g-elaat. De maaltijd had nog slechts korten tijd geduurd, toen de oogen van PATRIX zich reeds sloten, zijne dochter, zieh over dien onverwacht en slaap ongerust gevoelende , ging nam'· haren vader, doch PURVIS hield haar zachtjes tegen, zeggende dat de vermoeijenis of misschien de warmte dezen plotselingen. slaap des kwakers veroorzaakt had, en zonder aarzelen beval hij zijne bedienden den grijsaard op een rustbed te leggen, waaraan dadelijk voldaan werd. L1N,\ wilde haren vader volgen, doch de kapitein verzette zich met alle geweld daartegen. Gij moest ons weder aan land doen brengen, zeide het meIsJe levendig. Onmogelijk, schoone LIN!; antwoordde hij lagehende, WIJ liggen niet meer op de reede. Groote Hemel, waar zijn WIJ dan?
-- 338 In volle zee, miJn schoone! een hevige oostenwind, dic mijn schip met eenen gewissen ondergang bedreigde, heeft ons genoodzaakt eensklaps het anl,er te ligten , maar bedaar, er is niet het minste gevaar; wij zijn vrij, ja gelukkig daar wij nu onbelemmerd over onze liefde kunnen sprel,en. Ik heb uwe geheimen doorgrond, ik bemin u LINA, en zelfs wanneer de hemel zich met al deszelfs toorn tegen ons wapende, zoude niets, niets hoegenaamd mij kunnen beletten, tot aan mijn laatste oogenblik de uwe te zijn. Het meiije werd vuurrood, om hare lippen speelde een bittere gtimlach, die een diepe ve~achting uitdrukte, welke hare maagdelijke ziel gevoelde, hare lippen beefden, haar vurige blik scheen den ka· pitein te willen doorboren, zij geleek eene woedende leeuwin, wier I,rachten, die van hareR tegenstander verre schenen te overtreffen. Nietswaardige bedrieger, riep zij uit, wie heeft u zoo stout gemaakt, mij te verlagen, door mij uwer waardig te achten. Wie heeft u ooit van liefde gesproken? Hebt gij misschien in uwe onbeschaamde ijdelheid de bewijzen van de mijne meenen te vinden? Ben ik het slagtoffer van een schandelijk verraad? Ben ik uwe gevangene? Zal ik mijne moeder dan niet wederzien? Mijne moeder, die van droef· heid zal sterven, wanneer. gij mij harer armen ontrukt! Ook ik heb uwe geheimen geraden! Maar God heeft mij krachtcn genoeg geschonken om u te bestrijden, ik tart u! Deze woorden overtuigden PURvts van zijne dwaling; evenwel wilde hij de vertoornde LINA tot bedaren brengen, hij ging naar haar toe, doch eensklaps vatte zij den vergiftigden ponjáard en bedreigde daarmede den kapitein. ZAMBO, die bij de deur was gebleven, wierp zich voor den kapitein neder, en meen ende dat zijn meester in gevaar was, wilde hij hem met zijn ligchaam bedekken. Het jonge meisje zag niets meer en denkende, dat men haar met geweld wilde dwingen, wierp zij zich op den ongelukkigen neger en stiet' hem den ponjaard in de lendenen. Hij viel dadelijk dood neder. Bij het gezigt van" dit lijk vertoonde zich een stomme schrik in de trekken van LfN.I., het wapen ontviel aan hare hand, zij bedekte h aar gelaat, traDeD str,oomden uit hare oogen, Zij wierp zich op de knieën en deed een vurig gebed. Zij had haar verstand terug belwmen.
-
339 -
PUIlVIS , die met eene ongeloofelijke koelbloedigheid dit verschrikke. lijk tooneel had aanschouwd, maakte van den droevigen toestand van het meisje gebruik, om haar de begane misdaad weder te herin-
neren. Niemand buiten mij, zeide hij zal nooit iets van hei gebeurde weten, ik zal wel een middel trachten te vinden, om Il van allen argwaan te vrijwaren; maar LINA vergeet dan ook niet, dal ik. voortaan uw regtel' zal zijn. Een enkel woord van mij zoude u het leven kunnen kosten, mij weigerdet gij slechts uwe liefde, maal' nu berust uw leven geheel in mijne handen. Laaghartige! riep zij uit. Ja! ik heb bloed vergoten en de godsdienst m~ins vaders verbiedt mij dit, op straffe van verbanning uit den schoot der kerk. Maar God! ben ik dan schuldig 1 Neen! mijn kleur heeft niets van deszelfs reine witheid verloren, mijn hart is nog even zuiver, doch diezelfde man, die mij thans de billerste vel'\vijten doet, zal de regtvaardige wraak des Hemels niet ontgaan. Ja! ik zie het, hij is met het bloed des slal5toflers bezoedeld! zijne hand heeft hem omgebraf,!;t, niet de mijne. De wroegingen zullen hem nooit verlaten, hij moge zijne straf ondergaan. Dit zeggende verliet LINA plotseling het vertrek en sloot zich JO de daar naast gelegen kamer op, waar haar vader gerust lag te slapen. Naauwelijks had zij zich verwijderd, of de kapitein wierp het lijk van ZAMBO door het raam v'an zijne kajuit. Toen het lijk in zee viel, schelde PURVIS en riep zijnen equipagemeester, opdat hierdoor het geluid van den val van het ligchaam eenigzins verdoofd werd. Middelerwijl kwam de equipage-meester. Waar zijn wij TOM 1 vroeg de kapitein. Ongeveer op vijf mijlen afstands van Cayenne. Zeg den officier dat wij binnen twee uren weder op de reede ten anker moeten liggen. Hoe! kapitein, ik meende, dat wij naar Londen terugkeerden 1 Ik ben van plan veranderd, kortom, geene tegenwerpingen.
VIII.
22
340 Met het aanbreken van den dag was de MOl'ia weder op hare vorige standplaats gekomen.
IV. De ontscheping van den kwaker en zijne dochter geschiedde niet zonder groote verwondering van de zijde des eersten; men verhaalde hem de gebeurtenis, welke het schip genoodzaakt had, zee te kie. zen en PATRIX, die bij zijn ontwaken Lllu aan zUne zijde had gevon· den, scheen zeer tevreden over het gebeurde . .Men bragt de beide passagiers naar hunne woning terug; de vrouw van PATRIX wachtte hen met de grootste ongerustheid, doch hun vei. lige terugkeer bragt alles weder in orde. Dit pleizif:rtogtje werd in de kolonie evenwel als zeer zonderling beschouwd, men zeide zelfs openlijk dat de kapitein PUGVIS een en te grooten naam door zijne liefdes voorvallen had verkregen, dan dat hij eenen nacht met de schoone LINA doorbrengen zoude, zonder haar hart veroverd te hebben. PURVIS liet deze berigten verspreiden, zonder ze te logenstraffen, en LINA, die hiervan spoedig onderrigt werd, leed onbeschrijfelijk zonder den ellendige, die aldus haren goeden naam en eer bezwalkte, openlijk hel hoofd te kunnen bieden. Eenigen tijd later gaf een rijke Fransche kolonist een feest, waarop de voornaamste imvoners van Cayenne genoodigd werden. De kapitein PUIms en de ridder D'EsTRÉES behoorden ook onder de gasten. Onder het diner werd het gesprek opzettelijk op den kwaker PATRIX gebragt , en eene der dames nam deze ~elegenheid te Laat, om' op eene onteerende wijze van zijne dochter te spreken. PUl\VJS werd eindel~jk zoodanig van alle kanten gedrongen, dat hij verklaarde, de begunstigde minnaar van LINA te zijn. D'EsTRÉES verklaarde dit ten aanhool'e Vim alle aanwezigen voor een schandelijke logen. PURVIS die even dapper als zedelijk bedorven was, hield zijn leugen staande; hij sprak van een pollret hel welk LIl\"A in het geheim had gemaakt; van eenen sterken band, die tusschen hen bestonden waardoor zelfs de dochters des kwakers genoodzaakt zoude zijn, om hetgeen hij zeide voor waar te erkennen. D'EsTRÉES wierp een en woedenden blik op den kapite,in. maar hij zweeg, en verliet het gezelschap, toen men van tiJfel opstond.
-- 341 --Naauwelijks was het bal begonnen, of een neger bragt den kapi. lein het volgende briefje: "Gij zUt een laaghartige lasteraar, maar gij zult de laagste al/er "menschenzijn, indien gij u morgen ochtend te zes uur niet op de "groote savanna, achter den tuin des gouverneurs bevindt. Uwe "wapenen zullen ook de mijne zijn." ])e ridder D'EsTRÉEs. Ik zal er zijn, zeide PUR VIS tol den neger terwijl hij zich weder onder de dansende menigte mengde en het briefje in zijnen zak stak.
v. Een kwartier later bevond LINA zich alleen met den bedienden van den ridder D'EsTRÉES in het ons reeds bekende paviljoen; zij was met denzelven in een levendig gesprek gewikkeld, en vroeg hem om haar twee geladene pistolen te bezorgen, terwijl hij daal'vQor zooveel goud zoude hebbeu als noodig was, om zijne vrijheid te koopen. De neger lwn aan dit verzoek gereedelijk voldoen; zijn meester had ver· scheidene pistolen, zoodat hij ham' ss:;hielijk een derzelve bragt, LINA gaf hem het beloofde geld onder voorwaarde dat hij den knecht van PUlIvrs door geld zoude omkoopen om de pendule zijns meesters een uur vooruit te zetten. Deze knecht was een dronken matroos, dien de neger' kende en dien hij gemakkelijk door eenige glazen arak kon overhalen. Welk voornemen was er toch bij de dochter des kwakers opgeko. men '? Laat ons haar volgen; weldra zullen wij hel ontdekken, IANA bragt den nacht in het gebed door. Te vijf uur des morgens begaf zij zich r;net vasten tred naar de savanna, weinige oogenblik. ken later kwam de kapitein PUll VIS. Hoe verstomd stond hij daar, toen hij in haar het voorwerp van zijnen schandelijken laster her· lwnde; het jonge meisje zeide dat zij zelve zieh over de haar aan· gedane beleediging wilde wreken, doch hij spotte daarmede en wilde ham' tot bedaren brengen. EindelUk was LrNA hare woede niet lan· geI' meester; zij schoot de pistool af en Lragt hem een doode!ijke wonde toe. IJlings wierp Zij bet wapen weg en gaat' weder even koel. bloedig naar huis. 22"
-
342 -
Een uur nadat het gebeurde had plaats gegrepen, kWl\m D'ESTR:tHS op dezelfde plaats;. van schrik trad hij achteruit en zag den kapitein. in zijn bloed badende op den grond liggen. Terwijl hij bul,te, om zich te verzekeren of h~j dood was, verzamelden zich daar eenige omstanders, vervolgens kwamen er eenige matrozen van de Ma'i'ia, die hem van de moord huns kapiteins beschuldigden, en in weerwil van alle zijne betuigingen, bragten zij hem voor den prevoost van Cayenne. Het briefje waarhij D'EsTRÉES den kapitein uitdaagde, werd in den zak van het slagtoffer gevonden; de pistool waarmede de daad was begaan moest hij voor de zijne erkennen; al deze bewijzen waren oorzaak, dat de ridder beschuldigd werd zijne partij in een duel gedood te hebben. welke misdaad volgens de Engelsche wet, met den dood moest gestraft worden. Eenige dagen later had de openbare behandeling der zaak plaats. }J'ESTRËES bleef sleeds zijne onschuld beweer en , doch de reglel' eisch!e de doodstraf, daar alles zich tegen den beschuldigde verIdaarde. Indien hij de misdaad niet begaan had, zeide de regIer , wie zou het diln gedaan hebben? Ik! riep eene stem uit de menigte. Eensklaps plaatste LINA zich voor de regters i de verwondering was op ieders gelaat te lezen, maar het meisje verhaalde naauwkeurig al de omstèmdigheden, die wij reeds kennen, en eindigde hare reden met een bevel aan den ridder om de bank der schuldigen te verlaten, waarop zij zijne plaals zoude ir:nemen. Sla geen geloof aan deze onzinnige verklaring, riep D'EsTHÉEs op zijne beurl. Ziet g~i niet 0 regiers ! dat deze edelmoedige zdfopoffering slechts de liefde kan ingeboezemd worden! Welaan! alle geheimen zullen hier ontsluijerd worden! SedeI'l een jaar heeft dit schoone me'isje mij haar hart geschonken; wij beminnen elkander in het geheim. Ik, die slechts een arme gevangene ben, heb door haar eene verzachting in mijn hard lot ondervonden; nu zelfs wil zij door het opofferen van haar leven hel mijne beschermen; doch ik verklaar dal ik alleen schuldig ben; ik heb kapitein PURVIS ged~od! Bij deze onverwachte bekentenis voelde de vader van LINA, die mede bij de tereglzetting tegenwoordig was, het klamme zweet aan
~l1e
343-
zijden uitbreken. Hij zweeg, maar de tranen stonden hem in de oogen. LJNA hield hare verklaring vol en loste allen twijfel op door de verklaringen van den neger en den matroos. De regters , die niet wisten; hoedanig zij hier moesten beslissen, vorderden, dat de dochter van den kwal,er hare verklaring met eenen eed zoude bevestigen. Dit mag ik niet, hernam zij, mijne goc;Isdienst verbiedt het mij. 0, mijne dochter! mijne JUDITH! riep PATRIX levendig uit, onderwerp u aan den wil der menschen. Red hem, die zich in uwe plaats wil verklaren, ja, al moest ik ook tot aan het einde mijns levens uwen dood beweenen, red hem. tINA wierp zich in haars vadersilrmen en legde met vreugde den jl;evraagden eed af. Zij werd ter dood veroord~eld; maar de opperregter , doordrongen van bewondering voor de schuldige, stond eene tijdelijde opschorsing van het vonnis toe en in dien tusschentijd wendde hij alles aan, om hare voorspraak te genieten. Dit gelukte hem en zij, benevens den ridder n'EsTRÉES werden in vrijheid gesteld. PATRIX, gedachtig aan het gevaar, waaraan zijne dochter was blootgesteld geweest, zag wel, dat z~i een' magl iger beschermer dan een grijsaard noodig had, ten midden eener zóó bedorvene wereld en op het verzoek van D'ESTRÉES schonk hij hem zijne dochter en stond zelfs toe" dat zij de godsdienst van haren echtgenoot aannam. Allen verlieten de Kolonie en begaven zich naar Philadelphia, waar zij eene algemeene achting genoten. Elburg. P. VAN DE VELDE Mz.
Er zijn rUIm zes jaren verloop en sedert de kapitein Sir John FRANen de kapitein CROZIER uit Engeland vertrokken zijn op twee rijksschepen ; de Erebus en de Te7'1'ol', ten einde langs de noordelijke kusten van Amerika, de poolstreken te onderzoeken. Eenige wel,en na hun vertrek, ontving men berigt va.n hunne aankomst in de IJszee. Sedert dien tijd, zijn zij als van de wereld afgesneden geweest. Geen berigt van hun lot is tot de beschaafde wereld gekomen. Zijn zij plotseling, reeds bij den aanvang hunner rcis verzwolgen, zonder sporen na te laten? Zijn zij laler van gebrek en lwude omgekomen in die onbel,ende streken, waar bun \iver hen misschien te ver heeft gedreven? Dwalen zij nog rond in die vreesselijke woesiernijen, hetzij hun doel nabij of op de terugreize en ondersteuning zoekende, die zij zoo zeer zullen behoeven '? Ziedaar de twijfelingen, die op de landgenooten van Sir John FRANliLlN groolen indruk hebben gemaakt en die in welgezinde harten eene levendige deelneming hebben opgewekt. De zekerheid van den dood van Sir John FflANKLIN en zijne reisgezellen zoude zonder tWIjfel eenen droevigen indruk gemaakt hebben, maar deze zou spoedig zijn verflaauwd door de gebeurtenissen, die ell,ander in onzen tijd met zoo vele "snelheid opvolgen. De onzekerhflid van hun lot daarentegen doet de gedachte dik wij Is op hem en de streken, waar zij verdwenen zijn, wenden; zij wekt gestadig den moed op tol nieuwe pogingen om hen aan het gevaar te ontruld,en. De behlllgstelling wordt door de nieuwsgierigheid geprikkeld. En eindelijk bestaat er eene edele en krachtige smart! die van lady FRANKLIN J welke niet vergunt, KLIN
345 dat Sir JOHN vergeten wordt. Zij heeft een beroep gedaan op de geheeIe wereld; zij heeft zich tot alle regeringen gewend; zij heeft bijzondere personen zich aan hare z:Jak doèn toewijden. Haar geheel persoonlijk vermogen heeft z~j bestemd tot de uitrusting van schepen naar de iJszee, en om er nog meerdere uit te rusten, beeft zij geput uit oe beurs harer vrienden. Geene zielesmart beeft ooit meer ijver ingeboezemd of is ooit vindingrijl,er geweest; geene verknochtbeid was ooit moediger of heelt meer de bewondering en den eerbied verdiend. Het is onmogelijk al de treffende zelfs teedere oplettend. heden op te noemen, die deze lady aan eenvoudige matrozen, meest ruwe walviscllVangers, tot het opsporen van Sil' FRANKLIN aangeno· men, weet te bewijzen, om hunnen ijver aan te vuren, om hen die geestdrift, die eerzucht in te boezemen, welke den mensch aansporen om meer te doen dan zijnen pligt. Den avond voor ons vertrek, dus leest men in bet verhaal van eene dier ondernemingen met bet schip Prince Albert, luitenant W. PARKElI SNOW liet lady FIl.ANKLIN , al de manschappen der equipage, een voor een bij zieh in de I,ajuit lwmen; zij rigtle tot hen de aandoenelijl,ste woorden en spool'de hen op bet levendigste aan." In den loop del' reis herinnerden de ma· trozen zich meermalen dit onderhoud en een hunner zeide op zekeren dag tot een' officier: "God zegene die arme goede dame. Al was het alleen om haar; dan hoop ik dat wij sir JOIIN vinden mogen. Toen de lady met mij sprak, was ik geheel ontroerd; eer zij nog een wOMd gezegd had, voelde ik het zoute waler in mijne oogen, en ik was niet rouwill;, dat het gesprek spoedig gedaan was. Het deed mij vermaak, om met haar te spreken, en toch lwn ik de treurigheid in hare woorden niet verdragen." Op datzelfde schip, had ieder matroos een gebedenboek ontvangen, waarin lady FUANKLIN op de eerste bladzijde zijnen llaam ge· schreven had. Geen stap, geen aandrang, geene bede, geen offer werd door hare edele ziel gespaard, om hulp loe te brengen aan een en echtgenoot. Die zoo moedige en zoo eervolle liefde zóu alleen voldoende zIJn om belang te doen stellen in het lol van sir JOIlN; maar daarenbo. ven onderscheidt zich de onderneming van dien zeeman fan al die·
-
346 -
gene, waarbU het slechts noodig is, gerlurende eenige uren moed te betoon en , door een karakter van volhardende zelfverloochening en moed. Eene reis in de Poolstreken vord.ert eene zeldzame zelfopoffering, want het lijden is zeker en de goede uitslag onwaarschijn 10k. Men moet met de edelst~ gevoelens vervuld zijn, om, wanneer men even als sir FRANKLIN in z0n vaderland eene eervolle welvaart geniel , en door vorige inspanningen een welverdienden roem heeft verkregen, er loe te kunnen besluilen de gevaren van den vreesselijken slrUd met de natuur te tr()tseren. Men zal zich dus niet verwondel'en, dat wU op dit onderwerp terugkomen. In ) 848 begonnen bet Engelsche gouvernement en de vrienden van sir John FRANKLIN ongerust te worden over zijn lot. De reis had wel nog slechts drie jaren geduurd; maar hel lange stilzwijgen der beide scheepsbemanningen moest wel, op zijn minst genomen, verbazing en nadenken verwekken. Met eene kortberadenheid , die haar vereert, zond de Engelsche admiraliteit, in datzelfde jaar nog, eene expeditie, uit verscheidene schepen bestaande, naar de Poolzee. Deze eerste nasporingen werden niet zeer ver voortgezet en hadden geenerlei gunstig gevolg. In allen gevalIe hadden de kapiteins, eer zij hel Noorden verlieten, om naar Europa terug te keeren, zorg gedragen. om levensmiddelen en voorraad van allerlei aard neder te leggen op onderscheidene plaatsen langs den weg. dien kapitein FRA~KLIN '. indien bij gedwongen was terug te keeren, waarscbijnlijk moest volgen. De schepen die tot deze zending gebruikt werden, waren in 1849 meest alle teruggekeerd. De slechte uitslag hunner reis heeft in En· getand eene teleurstelling verwekt, die naar vernedering zweemde. AI wat de Engelsche marine betreft vindt bij de bevolking der drie rijken de levendigste belangstelling. Die vruchtelooze togt scheen den Engelsehen eene soort van nederlaag voor de Britscbe vlag, die zij zicb niet anders kunnen voorstellen dan als zegevierende, zoowel over de menschen als over de elementen. De algemeene opgewektheid toonde zich zoo I,rachlig, dat de admiraliteit de toebereidselen heeft moelen maken tot eene nieuwe expeditie, die in de ~erstQ maanden van 1850 vertrokken is. De scheepvaart, in de Poolstre·
-
347 -
ken, begint in Junij en eindigt in September. Ieder zeetogt is dus beperkt tot een en duur van tien of twaalf weken. Gedurende de negen andere maanden van bet jaar zijn de schepelingen tol wtlrkeloosheid veroordeeld; de schepen liggen onbewegelijk op een bed van ijs, en een gestadige nacht. gepaard met de vreesselijke koude, die daar heerscht, boudt de zeeiieden binnen de wanden hunner sche. pen gevangen. Alzoo is de expeditie, die Engeland in 1850 verlaten heeft, omstreeks de maand Junij in de streek der nasporingen aan· gekomen, tijdens bet ijs open werd; zij heeft, gedurende hel gehee Ic jaargetijde, het waarschijnlijke spoor van den Erebus en den Terror gevolgd; heeft vervolgens overwinterd, en heeft zekerlijk in het saizoen van 1850 hare nasporingen voortgezet, en beginnende van het punt, hetwelk zij op het einde van hel- vorige jaargetijde bereikt had. Alle gemeenschap is onmogelijk geweest gedurende den winter, zoodat men in Europa onmogelijk weten kan, wat het lot der reizigers geweest is, sedert September van het vorige jaar. Maar toen waren belangrijke werkzaamheden begonnen en gewigtige ontdekkingen gedaan. De admiraliteit heeft de schepen, voor dtlze dienst gebruikt; in twee afdeelingen gesplitst, waarvan de eene naar de Noordpool gezonden is langs den Atlantischen Oceaan en de andere datzelfde doel zoekt te bereiken langs den Stillen Oceaan; de eerste zoekt een en doortogt door het Westen, de andere naar het Oosten, tol zij zich ver'eenigen ter halverwege, indien dit de wil is van God. Het gedeelte der expeditie, dat zich door den Atlantischen Oceaan naar de Noor~poolstreken begevtln heeft, bestaat uil zes schepen; vier onder bevel van den kapitein AUSTlN, en twee onder dat van sir JOHN Ross, den beroe mden veteraan der reizen naar de Poolzeeën. De afdeeling van kapitein AUSTIN bestaat uit twee schroefsloombooten , die twee zeilschepen op sleeptouw hebben. Sir JOHN Ross heeft een eenvoudig koopvaardijschip onder zijne bevelen; hij heeft de gevaar. lijkste taak op zich genomen, wanneer de zes scheepsbevelhebbers zich vereenigd zullen hebben, als het oogenblik daar is, om de Noordpoolzeestreken binnen te dringen. De kaarten dier gewesten kunnen' niet anders dan gebrekkig zijn;
-
348-
over het geheel hebben de zeelieden, die daarheen op ontdekkingsreizen gezonden worden, geen ledigen tijd om zich aan zeer naauwkeurige kustbeschrijving over te geven. Het zou dwaas zUn, hen daarover een verwijt te doen. Maar men kan hen met regt berispen dat zij door de verwarring van namen , de onnaauwkeurigheden van de kustbeschrijving verrnee rdérd heQben. Het is ongeloofelijk hoe veel Wolstenholms, Barrows, Williams Prins-Regents en MelvWs in den omtrek van eenige graden bestaan. Dus bijvoorbeeld is de laatste naam, JJfelvill gegeven aan een' golf, een schiereiland en een' ei land. Maar zonder zich in dien doolhof van namen te verliezen, zonder zelfs een oog op de kaart te werpen kan men zich gemakkelijk een denkbeeld vormen van de gedaante en de grenzen van he! veld van onderzoek hetwelk aan de nasporingen der genoemde zeelieden tot doel strekt. Het is een zeearm, of liever een kanaal van matige b\'eedte, hetwelk zich boven de, Noordelijke kusten van Amerika. opent van het Westen naar het Oosten loopt tot aan een eiland, kIelvilt genaamd, het verste punt, hetwelk men tot dusverre in deze rigting bereikt heeft. De schepen, die zich in dit kanaal wagen, hebben aan stuurboord, of regt van zich, de onbekende landen, die onmiddellijk onder de Pool gelegen zijn; links de noordelijke .kusten van NoordAmerika, die, aan dezen kant, talrijke insnijdingen hebben, welke doorlogten of zeeëngten vormen., Na eenige dagen varens, vinden de zeelieden den zeearm belemmerd door eilanden, tusschen welke doortogten zijn, waar het ijs, op de nabij elkander liggende oevers steunende, eene groote dikte verkrijgt. Ziedaar de hinderpaal, waarop onze reizigers gestuit zijn. Een stroom, die in den zeearm al zijne kracht heeft, voert het ijs aldaar mede en maakt het water vrij; maar hij verliest al zijne mag! tusschen de eilanden, waarvan wij gesprok!ln hebben, en de schepen, die zich met geweld den doortogt in die enge kanalen willen banen, blijven er vast zitten. De aan sir JOHN FrIANKLI:'1 gegevene voorschriften behelsden dat hij den zeearm moest invaren, en in regte lijn, voortgaan tot de plaats, waar de verdere togt door de eilanden wordt" afgebroken, vervolgens
-
349-
eerst beproeven ten zuiden van die eilanden langs de kusten van Amel'ika te vorderen, en, zoo deze poging mislukte, dan terug te keeren en den togt ten noorden dier telfde eilanden te beproeven, namelijk langs den oever der onmiddellijk onder de Pool gelegene landen. Volgens deze bekende punten, hebben de zeelieden, die sir JOHN zoeken, hun plan van handelen, in overleg met elkander opgemaakt. De lwpitein AUSTIN heeft zich belast om met twee schepen de zuidelijke kusten van den zeearm te onderzoeken, zijn onderbevelhebbel', de kapitein OlUMANEY moet met de beide andere schepen aan de noordelijke kusten nasporingen doen. Tegen het einde van het jaargetijde, namelijk in September 1850, moesten die beide bevelhebbers zich vereenigen voor de eilanden, Wàarvan wij melding ge~aakt hebben, ten einde elkander den uitslag van hun onderzoek mede te deelen, te overwinteren en zich voor te bereiden om gedurende het jaargetijde van 1851 hetwelk in September 11. afgeloopen is, verder door Ie dringen, en door de kanalen ten noorden, de andere door die ten zuiden. Maar si" JOIIN Ross heeft zich het regt voorbehouden om hen vooruit te gaan, en terwijl de kapiteins AUSTIN en O~I DHNEY de inhammen, kreken en zeeëngten aan beide zijden onderzochten, om sporen van den doortogt van den Erebus en den Ter1'07' te vinden, moet kapitein Ross, met eene stoutmoedigheid, die zijne grijze haren niet hebben kunnen bedwingen, tusschen hen beiden zijn doorgegaan, den zeearm met volle zeilen doorgevaren heb. ben, moedig de engten tusschen de eilanden zijn binnen f1;edrongen en op deze baan van ijs zijne medgezellen voortgegaan zijn. Toen deze schepen op het punt stonden hunnen logt te aanvaarden, in de eerste dagen der maand Augustus 1850, deed eene verpletterende tijding plotseling hunne· bewegingen staken. De expeditie was ten Noorden van de Baffingsbaai, in een' golf - al weder Jfelvitl genoemd, op de kust van Groenland aangekomen. De hoeveelheid en dikte van het ijs had hen daar verscheidene dagen opgehouden, gedurende welke de schepelingen, die aan land gingen, drukke gemeenschap hielden met de Eskimo's. Eindelijk wal'en de schepen verlrokken, toen een inboorling van dat land, die als
-
350-
tolk aan boord was medegenomen , eene mededeeling deed, die zich snel verspreidde en allen verschrikte. Volgens hem hadden twee schepen schipbreuk geleden op de plaats zelve, die men pas verlaten had; de schepelingen waren, door hunne officieren geleid, aan 'land gegaan en hadden daar eene legerplaats opgeslagen; maar door de inboorlingen overvallen, waren deze vreemdelingen tot den laatsten loe vermoord. De lolk werd voor den scheepsr1lad geroepen, herhaalde zijne me· dedeeling, en gedurende eenige oogenblnd\en meende men, schoon op eene noodlottige wijze, den geheimzinnigen sluijer, die den togt van FRANKLIN en zijne reisgenooten bedekt, opgeligt Ie ·hebben. Maar bij nader nadenken kwam men weldra tot de erkenning van hel onwaarschijnelijke van zulk eene gebeurtenis. De Eskimo's zijn niet krijgshaftig; zij zijn slecht gewapend en trekken in weinig talrijke benden rond. Hoe was het mogelijk dat de bemanning van twee oorlogschepen dus door dit volk werd vernield, zonder dat er eenig spoor overbleef van het gevecht, dat natuurlijkerwijze was geleverd? De kapitein OMMANEY werd naar de iJ'Jelvillsbaai teruggezonden, om daar nieuwe berigten in te winnen; hij verkreeg daar de overtui. ging, dat de E~"rimo's dit verdicht hadden in de hoop de belooning te ontvangen, door het Engelsche gouvernement aan degenen beo loofd die de eerste zel\ere tijding van sir JOON zouden brengen. AI. zoo zetle de expeditie den loop van hare nasporingen VGort. Zij zijn onvruchtbaar geweest tot het tijdstip, dat de kapitein OMlIIANEY, na vruchteloos alle inhammen van de noordkust des meerge· melden zeearms onderzocht te hebben, tegen het einde van hel jaargetijde, voor de eilanden aankwam, waar hij den kommandant Aus· TIN moest wachten, ten einde gezamenlijk Ie overwinteren. Daar vond inen op eene plek, kaap Riley genaamd, de kenleekenen eener Ie· gerplaats. Touwen en lappen van zeildoek lagen op den grond; verspreide beenderen van dieren en sporen van vijf tenten waren bewijzen van den doorlogt en waarschijnlijk van het verblijf van Europeërs in dit oord. De touwen en beenderen werden bijeen geza· meld en naar Engeland gezonden. De admiraliteit heeft die voorwerpen aan het onderzoek van drie beroemde reizigers, de heeren
-
351 -,.-
PARRY, RICHARDTON en SABINE, onderworpen. De eerste, belast met het onderzoek der touwen, I{wam, door eene eenvoudig.e als bondige redenering, tot het besluit, dat zij van den Erebus of den Tm'or afkomstig waren. Die touwen zijn geel, en eerst in 1824 heeft de admiraliteit gelast, dat men die kleur voor het touwwerk der marine zou aannemen. Zij kunnen dus niet van vorige expedities afkomstig zijn. De beide door sir JOHN gekommandeerde schepen waren overigens van dat geele touwwerk voorzien, waarvan de fabriek te Chattam is. De heer HICHARDSOM, geroepen om zijn gevoelen over de beenderen te zeggen, hield voorzeker; dat zij afkomstig warèn van ossen van dezelfde soort, als men in de magaz~nen der koninklijke marine inzout; de vetdeelljes, die in hunne holligheden aanwezig waren, zijn een bewijs, dat het tijdstip, waarop zij van het vleesch ontbloot werden, niet hooger opklimt dan eenige jaren; eindelijk is het niet mogelijk met grond te beweren, dat deze beenderen overblijfselen zijn van maaltijden, door Eskimo's gehouden; want zonder van hunnen klaarblijl{elijken Europesehen oorsprong te spreken, ziet men er geen spoor op van hondentanden , hetgeen ontwijfelbaar hel geval moest zijn; waren zij van Eskimo's afkomstig, daar deze altijd als onafscheidelijke medgezellen honden, bij zich hebben. Wat den kapitein SABJNE belreft, die bijzonder oroh'ent den oorsprong van de sporen der tenten ~eraadpleegd werd, hij verklaarde dat men die redelijkerwijze aan de expeditie van sir JOHN FRANKLIN moest toekennen, aangezien de wetenschappelijke instrumenten, waarvan men dien kapitein voorzien had, zich in vier reeksen verdeelden en natuurlijk door vier tenten moesten bedekt worden. terwijl de vijfde ten dienste der officieren zal gestrekt hebben, die belast waren met hel doen der magnetische en sterrekundige waarnemingen. Het sch;jnt dus zeker dat sir JOHN, na gekomen te zijn aan de plaats, waar de groote moeijelijkheden zijner onderneming begonnen 'tich daar, waarschijnlijk gedurende eenen winter heeft opgehouden, om al zijne krachten te verzamelen voor den nieuwen strijd, dien hij met de natuur ging aanbinden. Sir JOIIN Ross, de kommandant AUSTIN
en de kapitein 031ilfANEY zijn zeker reeds na bem, die gebeel
-
352 -
onbekende streken binnengedrongen, welke zich aan gene zijde der plaats uitstrekken, waar hij na eene eerste rust, die sporen daarvan heeft nagelaten. Wat de schepen hetreft, die den Oostelijken weg, door den Stillen Oceaan en straat Behring genomen hebben, wij kunnen van den aard van hunnen togt geene mededeelingen doen, aangezien de streken, die zij moeten bezoeken, tot dusverre, nog niet het onderwerp zijn geweest van eenig onderzoek. Dit gedeelte der expeditie, hetwelk onder bevel staat van den kapitein COLLINSON, is zamengesteld uit twee schepen, de Entl'eprise en den Investigat07'. Dit laatste schip waarop de kapitein l\hc LUREN een officier met de grootste kracht van geest begaafd , bevel voert, is vooruit gestevend met eene vermetelheid, waaraan de fortuin de schoonste uit-· komst schuldig is. In eene blootlegging van zijn plan van handelen, welke voor èenige maanden naar Europa gekomen is, en die de bewijzen, der hoogste stoutmoedigheid· draagt, vraagt de kapitein MAC LURE, dat men hem vergete tot 1854. De heer COLLINSOM volgt hem, met de Entl'eprise; om hem, is bet noodig, te hulp te lwmen. Zoo vele inspanningen strekken Groot-Brittanje tot eer. Moedig en volhardend in al zijne daden, koelbloedig de plannen vormende, die het uitvoert met eene hardnekkige veerkracht, is het Engelsche volk den hougen rang, dien het bekleedt evenzeer waardig, als de gelukkige uitkomsten, die het verkrijgt.
W(0J3~1i'~G,~B!;m UJ.n[iJ~®[](]~[!'OBiKl](]~OiD ~[iJ m~gj®I](]~Om[iJI](]@:O[l)Q
Als ALEXANDER, keizer van Rusland in 1801 zich op eene reize, vrij verre zijne begeleiders vooruit was, zag hij verscheidene personen aan den oever der kleine rivier Willa bijeen. Hij ging er naar toe en vond, dat zij Juist eenen boer uit hel water gehaald hadden, die leyenloos scheen. Dadelijk steeg de keizer van zijn paard, liet den man bezUden den oever leggen, ontkleedde hem, en wreef hem de gewrichten van de handen en den slaap van het hoofd. Zijn gevolg vond hem hiermede bezig; die nu hunne bemoeijingen bij die des keizers voegden. Doctor WmK, lijfarts des lwizers, beproefde den lijder te aderlaten, maar te vergeefs; en na drie uren vruchtelooze pogingen aangewend te hebben, om hem in het leven terug te roepen, verklaarde WHIK, dat alle verdere pogingen vergeefs zouden zUn. De keizer evenzoo afgemat als belwmmerd, verzocht den arts dringend voort te gaan en nieuwe pogingen aan te wenden, en den ongelukkigen nogmaals te aderlaten. Deze gehoorzaamde, alhoewel zonder hoop op een gelCJkkig gevolg, aan de dringende heden zijns lwizerlUken heeren, die tegel U" met den vorst WOSKONIlY en den graaf LIEVllN eene laatste poging met wrijven deed. Eindelijk had de l<eizer de onuitsprekelUke -voldoening het bloed te zien vloeijen , terwijl de arme boer cene zwald<e zucht loosde, De gewaarwordingen van ALEXAXDllR laat zich niet beschrijven! In de vervoering zijner vreugde riep hij: "Goede God! dit is de schoonste dag mijns levens!" terwijl onwillekeurig tranen langs zijne wangen vloeiden, De pogingen wer·
-
354-
den nu verdubbeld; de keizer scheurde zijnen zalidoek, verqond den arm van den lijder, en verliet hem niet eerdel' , dan voor dat hij geheel hersteld was, Vooraf geleidde hij bern nog naar eene plaats, waar verder voor bern gezorgd kon worden, liet hem eene belangrijke som uitbetalen, en trok zich nog vervolgens den boer en zijne familie aan. Toen de koninklijké Societeit van Menschheid te Londen van deze gebeurtenis kennis kreeg besloot. zij den keizer eene gouden medaille benevens een passend gescbrift toe te zenden. ALEX.ANDER scheen hoogst tevreden met dit Eerbewijs, en rigtte aan den president het volgende antwoord:
Jli:jnheer de President! De marquis van DOUGLAS EN CLYDESDALE, de afgezant van Zijne Britscbe Majesteit aan mijn bof, heeft mij hel hoogst streel end bewijs van goedkeuring eener bandeling , van de zijde van uwe Societeit overhandigd, welke slechts eene uiterst zwakke uitspraak in dil Jaarboeken zal bevatten, die het aandenken aan gewigtige aan de menschheid bewezene diensten zal bewaren. - Zonder de op zich zelve zoo natuurlijke daad als toereikend te bescbouwen voor de onderscheiding, neem ik haar dan~baar en mei genoegen aan, terwijl·· ik levens mijn genoegen niet ontveinzen kan, tot een Gezelschap te beo hooren, wier doel en wier bemoeijingen der mensebbeid gewijd is, en tot gevoelens van mijn hart verbonden. Ik verzoek u aan het Gezelscbap de opregte boogacbting en belangstelling te betuigen, die ik voor haar voèd, en baar van die toegenegenheid verzekerd te houden ~ waarmede ik ben,
Mijnheer de President, Uw toegenegen ALEXANDER.
HERINNERINGEN VAN DE KUSTEN DES STILLEN OCEAANS.
De staat Sonora • zijnde een der staten van het Mexikaansche gemeenebest , telt drie steden, Guaymas, belangrijk wegens hare haven, HeJ'lnosillo, de stapelplaats des handels, en Arispe, de zetel der wetgevende magt. Handelszaken hadden mij van de .eerste naar de tweede der genoemde steden gevoerd. Hermosillo was vroeger de hoofdstad van SonOl'a en telt ongeveer zeven duizend inwoners. Ondanks het strenge verbod worden zeer vele goederen in -- en veel goud en zilver, welks uitvoer met uitgaande reglen bezwaard is, uitgesmokkeld. De jammeriijke toestand der geldmiddelen maakt zelfs de burgerlijke ambtenaren tol medestanders der smokkelaars, eren als de soldaten dikwijls en zelfs somtijds officieren tot struikroovers, daar de staat geen van allen hunne bezoldiging uitbetaalt. Ik was reeds acht dagen te Hel'mosillo geweest, en had nog de brieven, die ik van Guaymas had medegebragt niet afgege~en. Toen ik ze na zag, vond ik een daarbij, waarvan ik mij niet kon herinneren, wie dien mij gegeven had. Het opschrift luidde: Al senol' don CAYETANO. Ik riep mijnen hospes ," een' Chinees, en vroeg hem of hij iemand van dien naam kende. "Ik ken hem niet anders ," antwoordde de Chinees I dan dat H{ wel eens I
-
356
"Neen ," antwoordde de chinees, niets dan eene zonderlingheid, waarvao il\ heb hooren spreken. Men zegt namelijk, dat CAYETANO den toon van den Cel'l'o de la Camparta (Klokkenberg) (1) niet koelbloedig kan hooren; deze toon ontroert hem en als hij ontroerd wordt, is hij . ,'. . . is hij wat driftig. Dat is alles, wat ik weet. De Chinees zeide dit op een' toon, die aanduidde, dat hij geen woord daarover meer zeggen wilde. Eenige dagen daarna bragt het toeval mij met den genoemden persoon- in aanraking. Toen ik op zekeren avond eene straat dool' ging, hoorde ik in een klein huis het klinken van geld en ik vermoedde, dat ik mij voor een speelhuis bevond. Om den tijd tot het avondeten door te brengen, [rad ik binnen. Alle spelers schenen hunne geheeIe opmerkzaamheid op het spel te rigten, want niemand lette op mijne komst. Er bevonden zich omtrent dertig personen; allen zagen beo daard en onverschillig. Spelers en toeschouwers rookten met dezelfde koelbloedigheid. Slechts de kleeding onderscheidde hen van elkander. Onder de spelers zag men lieden van allerlei stand; maar de toeschouwers bestonden hoofdzakelijk uit personen, in grove katoenen kleeding, met bloote borst en armen. De meesten droegen lidteekenen , het gevolg van wonden , in het tweegevecht met het mes ontvangen, en hunne geziglen hadden meestal eene uitdrukking, die een eerlijk man vrees moest aanjagen. Toen ik binnen trad, was de opmerkzaamheid op twee spelers gerigt. De een, die een en stroohoed en een huisje van ongebleekt batist droeg, scbeen mager te zijn;' de ander een krachtvolle , reusachtige man, was, ondanks de warmte', met een grootèn mantel met breede gouden tressen bekleed en bad om zijn boofd een geruiten doek geslingerd, welks tippen van onder eenen vigognehoed op zijne schouders vielen. De eerste keerde mij den rug toe en ik kon zijn gelaat niet zien; de tweede ha9 een tamelijk regelmatig gezigt, hetwelk sleehts door een lidteeken misvormd werd, hetwelk zich van
(1)
De Cel'ro de Campana is een t.melijk booge berg aan het einde der stad en levert hel gezigl op over
de huizen, achter welke bij zicb verbeft.
Op zijnen top liggen ontzaggelijke steenblokken; die bij den ge-
"ingsten slag daarop een belderen metaalacbtigen klonk geven als .en gewone klok (van da.r de naam) en dien men. naar de rigtigg ,'au deu wind, zeer ,'er kan hooren.
-
35i -
het voorhoofd over den I'egtel' wang tot aan de kin uitstrekte. D'eze speler en die, welke met den rug naar mij toe zat, speelden monte, het in -AJexiko meest geliefkoosde spel. De speler met het lidteeken legde juist statig de enkele kaarten op elkander, maar zijne hand scheen te sidderen, schoon zijn ge· laat onveranderd bleef. "Zijl gij bevreesd, dat gij ook ditmaal verliezen zult. mijn zoon?" vroeg zijn tegenspeler. B~i deze woorden toonde zich een ongeloovige glimlach op het gezigt der omstanders. "Waarachtig niet, heer senateur." antwoordde de reus, die zijne ontroering vergeefs zocht te verbergen; "maar de een of ander deed zich daa~even het genoegen, den Cerro te laten klinken, en. telkens, als ik die helsche muzijk hoor, worden mijne zenuwen vreesselijk aangedaan." Deze verklaring scheen op alle aanwezigen eenen diepen indruk te maken, want er vormde zich terstond eene ledige ruimte om den speler, die uitdagend rondzag, maar spoedig schijnbaar zijne bedaardheid wedervond. Ik van mijnen kant geloofde, dat deze man niemand anders zijn kon, dan de leverancier van krokodileijeren .,n haaivinnen , van wien de Chinees gesproken had, met een woord CAYETANO. "Hier is schoppenaas voor 1I, heer senateur; ik heb \'erloren, zeide CHETANO en hij nam de sigaar, die hij op het groene kleed had nedergelegd , zoo bedaard weder op, als ging hem het verlfes, hetwelk hU geleden had, in het geheel niet aan. Hij wilde opslaan, toen de senateur hem ongeteld een handvol piasters toeschoof en zeide: "Daar, beproef uw geluk op nieuw; maak geene omstandigheden en speel voort." CAYETANO telde de piasters met de grootste oplettendheid. "Mijn Hemel," zeide de senateuri "bekommer 1I toch niet zoo daarover, hoe veel er zijn." "Vergeef mij, heer senateur, dallr stel ik meer belang In, dan gij denkt."
23
-
3.58 -
CAYETANO scheen, gedurende het tellen, ergens over na Ie denken. "Denkt gij misschien over de middelen na, om uwe schuld aan mij af te doen '/"
"Ik bereken heer· senatellr, dat ik vijftien piasters medegebragt heb, dat gij mij daar twee en twintig gegeven hebt, en dat ik dus altijd nog zeven piasters verdien, wanneer ik u niets teruggeef." Op deze woorden volgde een goedkeurend gelach in de zaal, waarmede de senateur, zekerlijk niet van harte instemde. CAYETANO echter stond bedaard op, stak de piasters vergenoegd in de zak van zijn fluweelen Oalzonera.<; en ging heen. Toen de senateur hem verlegen nazaj:!;, draaide hij zich naar mij om en ik herinnerde mij, hem te Mexiko gezien Ie hebben. Waal"" schijnlijk had hij toen als afgevaardigde van zijnen staat het souvereineCongres in de hoofdstad der republiek bijgewoond. Don URBANO (zoo wil ik hem noemen) kleurde, toen hij mij bemet'l,te, want hij had een zeker gevoel van onze begrippen van wel· voegelijkheid en waardigheid. Hij stond snel op en kwam bij mij. "Het zijn mijne kiezers," zeide hij, na de. gewone pligtplegingen, als om zich te verontschuldigen. "Zoo, uwe kiezers!" antwoordde ik en zag zeer verwonderd de galgentronies om mij aan; "het schijnen zeer achtbare lieden Ie zijn." "Zonder twijfel, want zij zijn de talrijksten ," zeide don URBANO. "Dat verhindert u echter niet, om hun geld hen af te winnen." "Men moet toch iets voor ûjne kiezers doen ," antwoordde de sen~teur. "Gij weet misschien niet;, dat een gevaarlijke mededinger mij de eer bestrijdt, den staat in het souvereine congres te verle· gen" oordigen." Hij sprall: nog eenlgen tijd van zijne staatkundige plannen, stelde zich voorls met de Mexikaansche beleefdheid geheel lot mijne beo schikking en sloeg mij eene wandeling over het marktplein voor. Wij vertrokken. De tijd van het Kersleest naderde. Hier en daar waren loofhutten gebouwd en de vuren, die op de ijzeren drievoeten brand. den, verlichtten met hun flikkerend roodachtig schijnsel hoopen van ooft en stellaadjes met verfrisschende dranken van allerlei kleur. De volksmenigte, in bonte kleeding, golfde op en neder. Aan de eene
-
359
zijde dansten Kreolen bij den klank der Kastanjetten en Mandolines ontuchtige Fandango's; iets verder voerden Indianen hunne afschu· welijke dansen uit bij de loonen van Kalabasflesschen, die meI slee· nen gevuld waren en bij de melancholieke liederen hunner zangers, die van tijd tot lijd met een ""ild krijgsgeschreeuw afwisselden. Bij het vrolijk gp,druisch der Kreoolsche dansers klonken deze toonen als de klagt van overwonnenen en het krijgsgeschreeuw kon voor den kreet der wraak gelden, die in het hart der oorspronkelijke beo woners nimmer verdooft. "Zij denken aan hunne vorige onafhanke· lijkheid niet meer," gaf don U RBANO mij op mijne alm merk ing des· wegens ten antwoord. "Een regt begrip van den geheelen trots hunner woestheid kunt gij slechts verkrijgen, wanneer gij de Pápagos. Indianen ziel. Zij vieren echter thans ook hun Kersfeest en wonen dus onze feestelijkheden niet bij." "Hoe ," vroeg ik, "zijn zij dan christenen ?" "Neen, maar een zonderlinge zamenloop plaatst In hun geloof de geboorte van den zon op denzelfden dag als wij de geboorte dei Ver· lossers. Ik zal hunne plegtigheid meI een vreemdeling bijwonen; indien gij wilt, zal. het ons aangenaam zijn, indien gij ons verge· zelt. Ik heb vrijgeleide van een Papago8 opperhoofd verkregen en wij hebben een gids, op wien wij ons kunnen verlaten." Ik nam het aanbod van don URBANO met veel genoegen aan. Den volgenden morgen was ik, toen de zon opkwam, gereed om te paard te stijgen, toen drie ruiters voor mijne deur stil hielden. De eerste was de senateur, de tweede de vreemdeling. dien hij aan mij als een Engelschman voorstelde en in den derden herkende ik den speler van den vorigen dag. Hij was de gids, die ons geleiden zoude. Aan den vreemdeling trof mij iets bijzonders; hij sprak zeer slecht Franseh, en radbraakte het Spaansch op eene bijna ongeloo. lelijke wijze, dit. vond ik natuurlijk; maar hij had eene zeer donkere gelaatskleUi' en een geheel zuidelijk voorkomen, hetgeen een lang verblijf in landen scheen aan te duiden, wier taal de Engelschman evenwel naauwelijl\s verstond. Wij sloegen den weg naar de lagunen in. Onze gids, die vast op cen schoon zeer sterk pnard zal, I'eed eeOlgll llchr:eden voor ons uit.
-
360
"Gij kent dien man zeker goed ?" vroeg ik den senateur. "De geheele omtrek kent hem ," antwoordde don URBANA , "hij is van beroep een schildpad vanger en heeft overal kennissen, want door hem kreeg ik het verlof de godsdienstplegtigheid der Papago8 bij te wonen. Het zou mij te ver voeren, wanneer ik u al zijne talenten wilde mededeelen. Overigens is hij ook een kiezer, die veel invloed heeft." Daarmede had don URBANO alles, gezegd, en ik verwonderde mij nu niet meer daarover, dat de senateur den dag te vo~en het eenig. zins zeldzame gedrag zijner tegenpartij in het spel zich zoo bedaard had laten welgevallen. De weg van Hermosillo naar het eiland Tiburon loopt langs den Rio San Miguel. Deze rivier is naar het jaargetijde eene smalle beek of een onstuimige vloed, die zijne wateren in uitgestrekte lagunen uitstort. Eenige dezer lagun,en schijnen spiegels van kristal, andere zijn vol riet of mei een bedriegelijken plantengroei bedekt. Bijna altoos zweven nevelen over deze moerassen en over dat riet, hetwelk nooit stil is, hetzij door den adem des wi,nds of door de bewegingen des kaaimans. Over dag is' alles ,stil. en eenzaam; maar als de zon ondergaat en de nevel zich meer verheft, laten zich hier en daar eenige dieren zien; een wild paard jaagt door het g~as; een Jaguar l,ruipt op zijnen buik voort, om zijne prooi te bespringen; een dorstig hert waagt zich angstig aan den rand dezer Savannen, I'iekt den muskusreuk der alligators en ziel telkens angstig om, terw~il het zijne dorst lescht. Scharen l\rijschende vogels storen nog slechts de stilte dezer wildernissen, maar als· de nacht aanbreekt, verheffen zich vreemde gedaanten aan de oppervlakte van het heldere water of werken zich door het digle bedeksel dezer moerassige meeren; akelige toonen laten zich uit de groene rietbosschen hooren, nu eens op het geschreeuw van pas geborene kinderen, dat het gebrul van woedendende stieren gel ijkende , en mengen zich onder het vreesselijk geklapper der kinnebal,ken dezer afschuwelijke dieren. Komt men nog verder; dan verdringt eene geweldige stem alle deze toonep, rle slem des Oceaans, die tegen de hooge stranden breekt. Wij reden langs eenen natuurlijken , tamelijk hoogen dam, langs
-
361 -
deze moel'assen en CAYETANO was steeds vooruit. Op eenmêlal zêlgen wij hem zijn paard aanzetten en den dam afr~iden. "Wat gaat hij doen '?" vroeg ik verwonderd den senêllenr. Don URBANO zag eerst oplettend naar de 'lagunen en zeide ver· volgens: "Ziet gij daar ginds dat kleine rjetveld? Het riet beweegt zich en ik geloof niet door den wind. Er zal een alligator in verborgen zijn en CAYETANO, die zich verveelt, zal waarscbijnlijl, jagt op hem maken." verwijderde ûch earst van het rietveld in plaats van het te naderen; op eenm,aal keerde hij zich echter snel links en joeg in galop naar de plaats, die de senateur mij had gewezen. Op den schreeuw, dien hij liet hooren, antwoordde een toornig grommen en een onlzaggelijke Imaiman wendde zich met al de snelheid. welke zijn vorm aan dit logge, leelijke dier vergunt, naar de lagune, van welke zijn vijand hem den weg wilde afsnijden. De zwartachtige schubbige rug van het dier was bijna geheel met dik slijk bedekt, waaraan hier en daar moerasplanten kleefden. De lwaiman kwam op zijne "lugt omslreelis tien schreden langs het paêlrd van CAYETANO voorbij; het edele dier steigerde verschrikt en wilde vlugten , maar de sporen zijns onverschrokken ruiters braglen het. spoedig weder op den regt en weg en in hetzelfde oogenblik viel de lazo van gevlochten leder, dien CAYETANO wierp, op den kaêlimêln. Deze opende verschrikkelijke kêlken, die eer met palen dan met tanden gewapend schenen en bij het vreesselijke gebrul, dat h~i liet hoo. ren sidderden onze paarden. De strik, die zich toetrok, sloot intusschen de open kaken met geweld, eri het gebrul veranderde in een dof gereutel. Een oogenblik scheen het afschuwelijke dier in twijfel te staan of het zich op zijnen v\iand zou slorten of naêlr het water vlugten. De angst spoorde het laatste aan, Dlêlar CAYETANO had het einde van zijnen lazo driemaal om zijnen hoogen zadelknop geslingerd en de kracht van het paêlrd was gelijk aan die des lmaimans. Eenige minuten lang trokken de beide dieren met de grootste inspanning naar tegen overgeslelde zijden. De alligator drukte woedend zijne poolen in den weeken grond, dien de hoeven van het CAYETANO
-
362 -
paard omwoelden. Wij konden het gekletter der sporen, die CAYETANO in zijn paard drukte, en bet geratel der schubben des alligators hooren, die met z~jne staart vreesselijk rondsloeg. Tweemaal hief eene onwederstaanbare kracht het paard op de achterpooten omhoog en tweemaal toonde de met geweld omhoog en tweemaal toonde de met geweld omhoog gerukte alligator zijnen buik, waaraan angst en woede eene donker violetkleur gaven. Eene laatste en wanhoopige inspanning van het dier hief eindelijk het paard ten derden male omhoog, zoodat het bijna met zijnen rniter achterover sloeg toen op eens de buikriem scheurde. Het scheen met CAYBTANO gedaan, dien zijn vijand met den zadel moest weglrel,ken, zonder dat wij hem konden helpen. De senateur verbleelde bij het gevaar, waaraan zijn invloedrijke kiezer blootgesteld was; ik zelf kon een kreet van angst niet o~derdrukken, maar CATIlTANO greep, snel als de gedachte, toen de zadel onder hem week, de manen van zijn paard ,hief zich op zijne handen omhoog, zooals onze kunstr~jders dat doen, en bleef zoo, door een wonder van kracht en rijkunst, op den rug van zijn ontzadeld paard. De alligator, die waarschijnlijk dacht, dat zijn vijand gevallen was, draaide zich log om, om zich op hem te slorten , nadat hij zich van' den worgenden strik had losgemaakt; het paard was met een paar sprongen buiten z~in bereik en nu stortte zich he t monster in het water, dat zich schuimend boven hem vereenigde. CUETAl\"O balde zijne vuist tegen de lagune, toen steeg hij van zijn paard, maalde de gescheurde riem, zoo goed mogelijk weder vast, sprong weder in den zadel en wij vervolgden onzen weg. Ert half uur later zeide CAVETANO tot mij: "Gij ziet die hutlen in het verschiet en dat· gindsche bosch. Dat is het doel van onze reis en wij komen juist op den regten tijd, met het ondergaan der zon." In het midden een er ruime vlakte, aan eene zijde door een digt woud begrensd, ligt een der grootste dorpen der Papa gos , hetwelk uit ongeveer honderd hulten met platte daken bestaat, door eene beek in tweeën gedeeld. Het dorp scheen geheel verlaten. De hulten waren met buITelvellen g~sloten, die door den wind heen en weder
-363 bewogen werden. Die~elfde wind voerde ons ook van tijd tot tijd zon· derlinge geluiden toe, welke uit het bosch kwamen. Ik vroeg CAYETANO naar de oorzaak daarvan. "Gij zult ze terstond leeren kennen ," was zijn eenig antwoord. W~ zetten onzen weg tot aan den zoom van het bosch voort. Daar werden de geluiden, die ik mij niet verklaren kon, duidelijker en een oorverdoovend gedruisch verraste mij. Het was het brullen des leeuws , het miaauwen des jaguars, het brommen des beers, het brullen des stiers, en duizend verwarde geluiden, die onder het bladeren dak in elkander smolten, terwijl van boven tusschen de bladeren het geschreeuw des roofvogels, de klagende zuchten des nachtvogels, en de vrolijke toonen des spotvogels daarmede vermengden, welke laatsten alle geluiden na elkander nabootste. Doch nu hoorde men twee kort afgebrokene toon en , welke uit de geweldige longen eens leeuws schenen voort te komen, boven al dit geweld uit, en na die stem van den koning der dieren zweeg alles. Toen liet in de algemeene stilte eene menschelijke stem eenige woorden hooren, welke wij niet verstonden. Terwijl wij van onze paarden stegen, zeide onze gids: "Ik zal mij bij hunnen voorpost bekend maken; verroert u niet voor mijne terugkomst en maakt geen gedruisch, wat gij ook moogt zien; er is geen gevaar; de dieren, ,,,elke gij hier zult vinden, zijn eerlijke
Papago8." Met deze woorden verdween CAYETANO in het bosch. Het was intusschen duister geworden en wij konden niets meer onderscheiden toen plotseling talrijke vuren, als door tooverij aangestoken, de duisternis verdreven en de zonderlingste tooneelen verlichtten. Onder de digt naast elkander staande boomstammen, die bij het schijnsel des vuurs als zuilen van gloe~jend ijzer uitzagen en onder een verhemelte van rook, bewogen zich groepen van zeldzame dieren in alle rigtingen. Het was of wij in de eerste dagen der schepping verplaatst waren, loen nog geen strijd en krijg tusschen de verschillende diersoorten uitgebroken waren. De Indianen hadden met de hoogste kunst van verkleeding de onderscheidene dieren nagemaakt. Slechts in de boom en ~ag men vogelgedaanten , die te reus-
-
364-
achtig waren, om tot de werkelijkheid te behooren. Terwijl wij dit alles vol verwondering aanstaarden kwam onze gids terug. "Alles gaat goed ," zeide hij. "Gij zult nu het avondeten mede aanzien, waarvoor de Indiaansche vrouwen reeds vooraf den noocligen voorraad bij het vuur hebben gelegd." Naauwelijks had onZe gids. dit gezegd, of de stem liet zich weder booren, welke eerst stilte bevolen had. "Wat· zegt die stem?" vroeg ik CAYETANO. "De zonen der wouden ," antwoordde hij, "zullen den grooten Geest, ieder in zijne taal, voor de spijzen danken, die hij hun zendt." Het vreesselijkste tafelgebed. dat ooit een menschelijk oor vernomen had, barstte op eens in gehuil, gefluit, geblaf en geschreeuw van allerlei aard, in alle toon en los, welke de natuul' aan de dieren gegeven heeft. Daarop vielen allen op hun voedsel aan en namen daarbij naauwkeurig de manieren der dieren in acht, welke zij voorstelden, terwijl de vogels, die op de takken gezeten hadden, van de boomen naar heneden kwamen. Toen de maaltijd gedaan was, strekten de Indianen zich bij de vuren uil, ook de vogels, die in de avondkoelte op de boornen geheel verstijfd waren. "Wij zullen eveneens handelen," zeide onze gids. CAYETANO maakte vuur en stak een hoop hout, dien hij bijeengedragen had, in brand, waarop wij onzen spijsvoorraad te voorschijn haalden en daarop met goeden eetlust aanvielen. Langzamerhand werd het stiller, de vuren verflaauwden, en van lieverlede omhulde de duisternis het woud en zijne wilde' bewoners. '"Nu lmnt gij slapen ," zeide CAYETANO. "Ik zal u wekken, dat gij het einde der plegtigheid kunt zien."· Ik was zeer vermoéia, strekte mij uil en volgde zeer spoedig den raad van CAYETANO. Hij wekte ons eenigen tijd voor de ochtendschemering. Het leven scheen in het stille woud zijnen gewonen loop te nemen. Moeijelijk te herkennen gedaanten liepen heen en weder; de Indianen rezen de een na den ander op en verlieten op de roepstem van hun operhoofd dat gedeelte van hel bosch, waar zij den nacht
hadden doorgebragt.
-- 365 Op CAYETANO'S aanmaning volgden wlJ hen. De eerste morgenstralen verlichten het bosch, toen de Indiaansche stam aan den rand eener kleine opene ruimte aankwam, die van alle zijden met stekeligo boomen omgeven was. Boven dit bosch slaken boomstammen, waarvan de tlikken afgehouwen waren, als pilaren omhoog. Wij vonden eene geschikte plaats om alles te zien, zonder zelf gezien te worden. De spits der pilaren of boomstammen droeg een tentdak van ge. kaarde katoen, hetwelk de geheele vrije ruimte als met halfdoorschijnende wol bedekte. Onder dit dak maakte de stam halt. Allen wa' ren nog in de verkleedin,g van den vorigen nacht en die mengeling van dierenvellen en vederen had, bij het zwakke licht der morgen· schemel'ing gezien, iets akeligs. De morgenwind bewoog het ligte dak, dat allen bedelde. Inmiddels verdween de duisternis in het bosch al meer en meer. Te midden van de stilte der natuur verhief zich een godsdienstig gezang in langzame maat; vervolgens naderden de stemmen, zonder dat men zelfs de dorre bladeren onder de voeten der zangeressen kon hooren b:raken, want met regt vermoedde ik, dat slechts vrouwelijke stemmen deze zachte weekIl toonen konden . voortbrengen. En werkelijk plaatsten zich weldra ?e vrouwen met dien schuwen elastieken tred, dien slechts de Indiaansche vrouwen bezitten, tegenover de mannen, waar zij onbewegelijk en voortzingende , bleven staan. Een sluijer, van katoen geweven, hedel\te haar gezigt en viel in plooijen tot op haren gordel. Slechts eenigen droegen tienen korven met aan stuk geplukte bloemen op het hoofd. Het met eene leeuwenhuid bekleede opperhoofd van den stam wenkte hierop en na eenige oogenLlikken werd het gezang door eene diepe stilte gevolgd. Nu nam het opperhoofd uit de hand van een reusachtigen aap een' brandenden fakkel, trad naar het eene einde der ruimte, keerde zich naar het Oosten en bleef, met de oogen op den top der bergen gerigt, staan. De hemel boven den bergtop kleurde zich weldra helder rood, dat in purper overging. In datze~fde oogen· blik verhief de leeuw den fakkel en hield dien aan het dak van ka. toen, hetwelk boven hem uitgespreid was. De ligte stof ontvlamde
-
365 -
en de vlam verspreidde in het oogenblik, waarm het laatste duister van den nacht nog niet geheel geweken was, een schitterend helder sehijnsel. In weinige oogenblihken was het dak verteerd en was de grond met zwarte vlokken bestrooid. Inmiddels was de zon opgegaan en toen de laatste vonken verdoofden, verlichtte zij reeds alle voor· werpen. Nu wierp het opperhoofd de leeuwenhuid af, toonde den omstan· ders zijn kalm, trotsch gelaat, strekte zijne hand naar de overblijfselen der tent uit en sprak met eene plegtige stem eene I'ede, wier inhoud, volgens de overzetting van CAYETANO ongeveer als volgt luidde: "Wie van ons kan zeggen, hoe vele jaren verloopen zijn', sedert de groote Geest deze zon op zulk eenen dag geschapen heeft? Onze vaderen vermoglen ze niet te lellen, maar gelijk de vlam de boomwol verteerde, zoo heeft de zon de duisternis verdreven, welke de aarde bedekte, terwijl hare vlam leven gaf aan hetgeen dood was en haar licht het levende volmaakte; door haar zijn de dieren tot menschen geworden." Alle Indianen legden nu op het voorbeeld huns opperhoofds de verkleedingen af, de dieren werden weder menschelijke gedaanten; vrolijke gezangen drongen in mannelijke toon en uit deze wilde kelen en de Iiefelijke stem der vrouwen wisselde mei die der mannen af, terwijl zij de bloembladen uit hare korven in het rond strooiden. De godsdienstplegtigheid was geeindigd, maar ik zou nog een indrukwekkender tooneel bijwonen. Op eenen wenk eens opperhoofds omhelsden elkander alle Indianen en aller gelaat toonde opregtheid en we Imeenendheid. Slechts twee mannen zagen elkander toornig aan. Deze blik ontging 'het opperhoofd niel; hij fronsde zijn voor· hoofd en riglte eenige woorden tot hen. Zij antwoordden met morren. Toen strekte het opperhoofd plegtig eenen arm naar het Noorden en den anderen naar het Zuiden uit en zeide met eene forsche stem. "Onze vaderen hebben gezegd: twee vijanden mogen niet in hetzelfde dorp leven; de oneenige Indianen worden de slaven der blanken; de haat tusschen Iwee Papagos is de verbanning. Het dorp
-
361
~
der Papagos van het Westen mag niel de hullen \-an twee vïjanden bevatten; het is te klein. Beiden moeten het verlalen; onze broeders in het Noorden zullen den eenen, onze broeders in het Zuiden zullen den anderen opnemen. Zij zullen gaan, tot deze bergen en deze bosschen tusschen hunne vijandschap liggen. Wat onze vaderen deden, was welgedaan; gaal." Eene diepe stilte volgde op deze woorden. De beide vijanden bogen het hoofd voor dit vonnis der Indiaansche geregtigheid; zij hadden het voorzien, dat .naarde gewoonte huns volks de ballingschap tegen hen zoude uitgesproken worden. Zij verdedigden zich niel, maar in de rijen der vrouwen hoorde men snikken, want ook twee van haar moesten het dorp verlaten, waarin zij geboren waren. De uitvoering volgde terstond op het vonnis. Een Indiaan bragt de paê\rden der beide vijanden en gaf hun hunne p~ilen, hunne bogen en macana's (strijdkolven). Bovendien ontving ieder uit handen van het opperhoofd een vreemd beschilderden pijl, die hun tot pas en invoering in den stam moest dienen, waartoe elk van nu af aan behoorde; vervolgens wenkte het opperhoofd met zijne hand en trok tot teeken vap rouw de vrouwen zijns mantels over het hoofd. De beide Papagos stegen te paard, zonder tlenige ontroering te toonen. Zij verwijderden zich langzaam in tegenovergestelde rigting, terwijl hunne treurige gehoorzame gezellillOen, te voet , in den gloed der zon, den zoo· langen en vermoeijenden weg ter ballingschap insloegen. Deze eenvoudige, van de vaderen geërfde soort van geregligheid , welke hare vonnissen onder den vrijen hemel uitspreekt, toonde mij hel Indiaansche leven van eene zijde, die ik na de zotternijen· van den nacht, niet verwacht had. Wij verwijderden ons nu en namen de terugreize naar Hermosillo aan. Aan de plaats gekomen, waal' de weg, langs welken wij ons naar de .Papegos begeven hadden, zich vereenigt met dien, welke naar de zee en het eiland Tibw'on geleidt, maakte CA.YETANO balt. • "Daar de heeren," zeide hij', "mijne diensten thans niet meer noodig hebben, zullen zij mij wel willen veroorloven, dat ik ben hier verlaat."
-
368-
Wij hadden er niets tegen. CAYETANO vervolgde echter, zich tot mij wendende: "Indien gij mij noodig mogt hebben; deeersle hut, die gij honderd schreden van hier, naar de zee toe, vindt. is de mijne. Als vriend van don URBANO zult gij mij altoos welkom zijn; zeg echter aan den Chinees VICENTE, dat het mijne schuld niet is, indien ik voor hem geene krokodillen staart heb medegebragt. Vaartwel." CAYETANO gaf zijn paard de sporen en verwijderde zich in galop. "Denkt hij ;" dus vroeg ik don URBANO', toen onze gids ons verlaten had, "dat ik zijne diensten behoef, om mij krokodileijeren te bezorgen, zoo als hij voor mijn chineschen huisheer. doet ?" "Neen ," antwoordde de senateur, "maar als gij eenige zilverstaven te verschepen heht, waarvoor gij geen en hll wilt betalen, dan bezorgt CAYIlTANO dat." "Hij is dus ook een smokkelaar ?" "Stil!" hernam de senateur lagchend, "spreek dat woord ia het bijzijn van een lid van het Souverein en Congres niet uit. Ik heb voor de maatregelen gestemd, om het smokkelen te beletten. Maar het is zoo als gij zegt, hij is ook een smokkelaar." "Nu hij weg is," dus ging ik voort, "zoude ik wel willen weten, waarom hij den Oerro niet kan hooren klinken, zondel' te sidd eren." "Ik kan u niets, zekers over CAYETANO zeggen," antwoordde don URBANO; "overigens bestaan er geheimen die het gevaarlijk is te kennen." "Gij prikkelt mijne nieuwsgierigheid hoe langer hoe meer; daar gij echter geen lust schijnt te hebben, die te voldoen, zal CAYETANO zelf mij de zaak misschien wel ophelderen." "Vraag hem niet daarnaar ," hernam don URJlANO. zijn hoofd schuddende, "als ik u raden mag. Ja, al bood hij zelf aan, om u 'de zaak te verhalen, weiger het dan, want CAYIlTANO is de man, om het geheim, hetwelk hij u aanvertrouwde , ook weder terug te nemen." Bij deze woorden maakte de senateur eene veelbeteekende beweging met de hand. "Wanneer gij hem bezoekt, volg dan mijnen raad, maar vergeet vooral niet, dat i!\: niets gezegd heb en oob: niets weet.·'
-
369 -
Te lJel'mosiUo nam ik afscheid van mijne reisgenooten. Bij mijne bezigheden vergat ik CAYETANO half, ondanks de nieuwsgierheid, welke deze zeldzame man bij mij opgewekt had. Wat den Engelseh. man beire/t, deze leidde te Hel'mositlo zulk een geheimzinnig leven~, dat men hem naauwelijks eens in de veertien dagen kon aantreffen. Hij had eenen winkel, waarin hij alleen, zonder hulp van eene bediende, verkocht en van tijd tot tijd bleef deze winkel verscheidene dagen na elkander gesloten, zonder dat iemand wist, waar de ei. genaar gebleven was, Gedllrende zulk eene afwezigheid, valle ik, op een vrijen dag, het voornemen op, CAYETANO eens een bezoek te geven. Na een rid van twee uren ontwaarde ik de hut des Schild. padvangers. Zij had een plat dak; de wanden bestonden uit palmboomstammen, wier tusschenruimten met leem. en pl'lardenhaar waren digt gestopt, waarin hier en daar groote paarlmoerschilpen waren aangebragt, die in den zonneschijn glinsterden en flikkerden. Twee tamarindeboomen bedel\len de hut met hunne schaduw. Op eenigen afstand was een klein meer van helder water. De deur der hut stond aan. Ik reed voor den drempel en gaf mijne komst te kennen met den gewonen groet: "Ave Maria purissima!" "Sin pecado Concibida ," antwoordde eene stem, die van CAYETANO. gelijktijdig begroetten onze paarden elkander met een vrolijk gebinnik. Ik steeg af en trad de hut binnen. In een hoek van het· vertrek brandden op den haard eenige sI ukken hout. Koeken van tarwemeel werden gebakken of liever verkoolden op gloeijende kolen, gelijk mede eenige stukken gedroogd vleeseh, welke bij het vuur sisten. Eenige schreden daarvan af zat CAYETANO op eene bank cn maakte eenige harpoenen schoon, zoo als lieden van zijn beroep die gebruiken. "Ha! zijt gij bet ," zeide hij, zonder met zijnen arbeid op te houden; "welkom in mijne hut. Gij vindt mij aan mijn ontbijt. Wilt gij mij de eer aandoen, mij gezelschap te houden?" Ik meende dit beleefd aanhod te moeten afslaan, helwelk mij juist niet aanlokkelijl\ voorkwam en ik zeide, dat ik reeds ontheten had. C
-
370-
Het binnenste der hut was armoedig en kaal; onder de netten echter, waarvan de paarlvisschers zich bedienen, onder de harpoe~ nen en andere gereedschappen, die aan den wand hingen , trok een raadselachtig voorwerp m~ine oplettendheid tot zich. Het was een soort van vest met draagbanden, waaraan op gelijke afstanden drie groote zakken aangebragt waren 'I "Gij zult mij vergeven ," zeide ik, "wanneer een reiziger nieuws.gierig is en u vraagt, waartoe dat soort van harnas u dienen moet." "Dat zal ik u zeggen ," antwoordde CAYIlTANO. "Vroeger bragten wij op klaarlichten dag, op ieder uur, met behulp der tolbeambten zelfs, zilverstaven op de schepen, ten spijt der welten. die den uitvoer verbieden. Thans zijn de tolbeambten niet meer zoo toegevend en men kan niet meer op hen rekenen. Daarom gebruik ik dit vest. Wanneer ik in ieder zak een staaf zilver verberg en mijnen mantel omwerp, kan ik voor den neus del' tolbeambten in mijne boot klimmen, ieder hunner vriendschappelijk de hand geven, zonder dat mij een last schijnt te hinderen, waaronder iemand van gewone ligchaamskracht zou bezwijken. Tien togljes zijn voldoende om dertig duizend piasters naar boord te brengen, zonder da t ik mijn winst met' anderen behoef te deelen. Dat is voor mij eene vermeerdering mijner uitkomsten, waarvoor ik den heer senateur don URBANO danken moet." "Hoe kon hij u die dienst bewijzen 'I "Op eene zeer eenvoudige en zijn karakter waardige wijze. Hij sprak op zekeren dag in het Congres zoo juist en welsprekend over smokkelarij, welke aan onze ku~ten gedreven werd, dat hij grooten indruk maak te. Niemand heeft meer verstand daarvan als hij." "Waarschijnlijk had hij goede redenen, om zoo te spreken." "Hij sprak zoo goed ," vervolgde CAYETANO, "dat het congres strenge wetten uitvaardigde." "Maar het is toch zonderlinf.!;, tegen de smol\kelarij tot voordeel des smokkelaars te spreken ," bragt ik daartegen in. "Iedereen was te vreden ," antwoordde CAYETANO, "de leden van het kongres, dal zij een misbruik hadden tegengegaan; onze ver· tegenwoordiger, dat hij zich grooter'e voordeelen ,verworven had,
-
3i1-
door zich van de mededinging te bevrijden, en wij, zijne helpers, omdat wij beter betaald werden. Ja, mijnheer, men mag zich ge. lul_kig rekenen, zulke afgevaardigde te bezitten." Nadat hij het overs.::hot van zijn kluizenaars ontbijt met den voet van zich geschopt had, hing de smokl,elaar de harpoen, die hij naast zich gelegd had, bij de gereedschappen aan den wand. Toen bemerkte ik voor het eerst een paar schoenen van blaauw atlas, wier kleinheid den voeten der vrouw, die ze gedragen had, tot eer moesl gestrekt hebben. Roestklenrif!;e vlekken verdoofden zeker den glans des eenen in kleine druppels, des anderen in eene breede plek. In het oogenblik, toen ik dit spoor eener leedere of bloedige herin· nering beschouwde, hoorde ik paardengetrappel naar den kanl der stad en eenige minuien daarna slegen twee mannen voor de deur der hut af. Beiden traden binnen; de een was mij onbekend, de ander, die eenen acht dagen langen baard, bestovene kleederen en een langer. regten degen droeg, was mijn onzigt. CAYETANO veranderde op het gezigt der bare Engelschman. vreemdelingen van kleur en zijne I~den sidderden, als of hij den klank van den Cerro gehoord had. Spoedig evenwel herstelde hij zich weder. De Engelschman groette mij vriendschappelijk, zonder, naar het mij voorkwam, over mijne tegenwoordigheid zich Ie ver· wonderen en zeide tot CAYETAl\'O. "Heden komt de goelet op de reede van het eiland TibuJ'on; ik heb gelden in te schepen en uwe dienst noodig, want ik moet ge· looven , dat men mij verklap! heeft. Misschien hebben wij met tol. opzieners te doen." "Des te beter ," antwoordde CAYETANO , terwijl hij zijne forsche leden uitrekte, "ik heb juist eenige beweging noodig." Hij nam nu het vest met de groote zal,ken en de harpoen van den wand en ging naar builen, om zijn paard te zadelen. "Wanneer gij niets beiers Ie doen hebt ," zeide de Engelschman tol mij, "dan zoudt gij ons kunnen vergezellen. Gij zondt" zonder het minste gevaar te loopen, eene landsIreel, zien, die u nog on· bekend is en mij met een van dienst zijn. Ik heb het IQsgeld eens onderkonings bij mij."
VIII.
24
-
372 --
Ik had reeds te veel van de avontuurlijke smol
-
373 -
ontlaadde den muilezel en legde een groolen klomp zil. ver, die misschien wel zeventig ponden woog, met eene menigte lederen zakjes, die stofgoud bevatten en te zamen mogelijk dezelfde zwaarte hadden, op den grond; vervolgens verdeelde hij den kostbaren last in de zakken van het reeds vermelde vest. "Hebben wij eenig gevaar te wachten ?'. vroeg de Engelschman , die met bezorgdheid deze voorzigligheidsmaatregelen aanzag. CAYETANO haalde de schouders op ten teeken van onzekerheid en zeide l\Ortaf: "Het is beler dat men op alles gevat is. Wanneer wij beneden zijn, neemt .PEPE hel vest en ik zorg voor de boot en het overige." Toen CAYETANO de laalste woorden met een ironischen lach gesprol,en had, slak hij een sterk lang koord, aan welks einde zich een sluk kurk van de grootte eener hand bevond, in zijnen zak. Vervolgens klom de smokkelaar met zijnen makker langs den hoogen steilen oever naar beneden, om eene boot Ie zoeken, die gewoonlijk in een rotsigen bogt lag. Ik bewonderde de kracht en bekwaamheid, waarmede C\YETANO, zonder onder zijnen zwaren last te bezwijken, dezen langen en gevaarlijken weg aflegde. De Engelschman en ik zellen ons op ons gemak boven aan de kust neder, lieten onze been en naar beneden hangen en wendden hel geligl naar de zee, om naauwkeurig te zien, wat gebeuren zoude. , De plek, waar wij ons bevonden, stak als een dam. omtrent vijftig voeten, in zee uit. Voor ons lag het eiland Tibw'on, omgeven door een driedubbelen gordel van zwarte rolsen , die spits en glins. terend waren als de landen des haais, wiens naam het draagl, en die onder de schuimende golven nu eens verdwijnen dan weder te voorschijn komen. De zee, die hier tusschen de kust en die rolsen ingeklemd is, hief zich in lange golven, op, die langzaam opzwollen, dan plotseling zich tot holten vormden, het strand met sneeuwvlok· ken overtrokken, de klippen bedekten en ver daarover heen het flikkerende schuim wierpen. De zeehonden verloonden van tijd tot tijd hunne vochtige koppen en brulden vrolijk in dit eeuwige ge. ~rUi5c1) , helwelk bij de pleglige stilte der open zee en de helderheid des hemels afstak. CAYETANO
.
24'~
-- 374 -
CAYETANO en PEPE zette inlusschen hunnen gevaarlijken weg langs de rots naar zee voort. "Zijt, gij niet bevreesd ," vroeg ik den Engelschman , "dat deze menschen in verzoeking komen, om zich datgene loe te, eigenen, wat gij hun zoo maar aanvertrouwt 1" "Neen ," antwoordde hij; "het menschelijk hart is nu eenmaal zoo, dat degeen, die zijnen vader en zijne moeder uitplunderen zou, zich toch ontziet een druppel bloed te vergieten. terwijl een ander, wlen het leven van een mensch niets is, hel voor eene gewetenszaak houdt, hel goed van een en ander zich toe te eigenen. Vertrouwt men niet alle dagen nog tienmaal groot ere som!llen aan on· hekende muilezeldrijvers toe '? En dan ," voegde hij er hij, lerwijl hij op CAYETANO wees, "ken ik de geschiedenis van dien man en weel, met 'welk eene dweepzucht de ongelukl,ige dat verdedigt, wat hij de cel' zijns naams noemt." "Hoe 1 gij ken I zijne geschiedenis en zoudt mij die willen mededeeien '?" vr:oeg ik, nadat ik hem gezegd had, dat ik den Chinees en den senateur niet had kunnen bewegen, mij iets nopens WYETANO Ie verhalen. "Waarom niet 1 Hij heeft mij die niet verhaa I en ik ben niet de eenige, die haar kent, ofschoon hij het niet vermoedt. De geschiedenis is zoo kort als bloedig." "Ik ben nieuwsgierig," zeide ik. "Nog geen jaar geleden, vervolgde hij, was C,\YETANO met eene vrouw gehuwd, die hij hartstogtfllijk beminde, maar die hem bedroog. Het huis, hetwelk h\j te Hel'mosillo bewoonde. grensde aan den Cerro de Campana, wellis zonderlinge eigenschap u bekend is. Een vriend van den minnaar der vrouw. die op den Cel'l'o wacht hield, bespiedde van daar de terugkomst van CAYETANO en beriglte zull,s van daar aan de schuldigen, dool' drie slagen 0[1 den Cerro te geven, Op dit sein sloop de minnaar door eene achterdeur weg. Een gedienstige vriend, zoo als er vel~n zijn, maakte CAYETANO met de geheele zaak bekend. Op zekeren avond nu, en dat weet ik van dien vriend zelf, klonk de OerJ'o zoo akelig en naar, dat de minnenden zich ontzetten over den doodskreet, welke die klanken
-
375-
vergezelde. CAYETANO verpletterde het hoofd van den wachthoudenden bespieder op de klinkende steenen; vervolgens I,eerde hij bedaard naar zijn huis terug. Zijne eer moest bovenal onbevlekt blijven. Eene maand later verscheen hij met het verschrikkelljk lidteeken , hetwelk gij kent, maar de minnaar zijner vrouw was nergens meer te zien. Eenige dagen later verbeidde zich het gerucht ,_ d at de vrouw zelve onder de puinhoopen van het huis vermoord gevonden was. CAYETANO werd in hechtenis genomen en voor den regt er gebragt, maar in plaats van zich te verontschuldigen, door hem de echtbreuk zijner vrouw mede te deelen, die hij met den dood daarvoor gestraft had, beweerde hij hardnekkig, dat hij geene reden had gehad, om zijne vrouw te vermoorden, en bekende slechts, dat zijne zenuwen zeer geprikkeld waren geweest. De regter vond, zoo als gij dit denken kunt, de zaak zeer slecht." "Voor CAYETANO, Natuurlijk." "Neen, voor zich zelf ," hernam de Engelschman ; "gij weet toch, dat de armen hier te lande ongestraft blijven. CAYETANO was niet rijk en of hij veroordeeld of vrijgesproken werd, van hem was geen losgeld Ie hopen. Daarom gedroeg de reglel' zich zeer ruw en hard jegens hem; zeide op een woedenden toon, dat zulk eene verontschuldiging hem zekerlijk de vrijheid gaf en liet hem Jas, schoon met cle waarschuwing, dat zulk eene verontschuldiging niet ten tweeden male zoude aangenomen worden. Sedert dien tijd voe· len allen, die van dezen moord en de aanleidende oorzaak daarvan gehoord hadden, zich niet op hun gemak. wanneer zij den moordenaar ontroerd zien, hetwelk altijd plaats heeft, wanneer hij aan de vrouw denkt, die hem bedroog, en heb goede redenen om te gelooven, dat hij dikwijls aan haar denl\!. De Idank van den Cerl'o houdt hij steeds voor eene akelige herinnering, of voor eene onver· gefelijke beleediging. CAYETANO heeft zich zelfs niet ouzien, om met eigene hand zijn huis in de asch te leggen, len einde alle sporen van het verledene te vernietigen." "En zijn gedienstige vriend?" vroeg ik. "Ik weel het niet," hernam de Enge!schman glimlagchend, "of het vaste gedrag van den reg Ier jegens CAYETANO hem ontzag inboe~
-
876-
temde of dat h~i slechts op eene gelegenheid wacht, om zijne reke. ning met hem te vereffenen; zoo veel is zeker, dat hij nog leeft, schoon CAYETANO, voor zoo veel ik hem l{enne, gefolterd door het verderfelijk geheim, dat hij gelooft in bloed verstikt te hebben, mij een onverklaarbaar raadsel zou blijven, Indien hij den man liet leven, die dat geheim met hem deelt," ... De verhaler zweeg en ik sloeg mijne blikken weder op de zee, om nieuwsgierig den held van dit bloedige treurspel waar te nemen, als of ik hem voor de eerste maal zag, Ik zag, hoe hij bijna onder onze voeten het gebrekkige vaartuig, hetwelh: hij met onvergel~jke kracht en bekwaamheid besluurde, snel over de holgaande zee heen. dreef. Toen de zon, die juist aan den gezigteinder nederdaalde , en eenen roodacht igen nevel over het water verbreidde, hem zoo beo scheen; was het mij of hem een bloedige damp omringde. Op een. maal deed de Engelsehman een u itroep en' floot zoo sche I, dat ik onwillekeurig daarvan verschrikte. Vervolgens bragt hij zijne beide handen voor den mond, terwijl CAYETili.'iO zich bij het eerste omkeerde en riep hem in zuiver I\astiliaanseh maar met den tongval der Anda. luziers totdat hij de noordelijke punt van het eiland Tiburon moest omvaren, omdat uit het zuiden eene verdachte boot naderde. Ik moest noodzakelijk de plotselinge vorderingen des Engelschmans in de Spaansche taal bewonderen; dit was een nieuw gebeim voor mij en ik meende verkeerd gehoord te hebben. CAYETANO antwoordde overigens op het signaal des Engelscbmans door een gelijk gefluit en hield een oogenblik stil, om het gevaar te monsteren. Van dezelfde punt van het eiland, hetwelk CAYATANO zocht te beo reiken lnvam eene boot met vijf man, van welke viel' aan de riemen zaten. s~el op bern toe, terwijl de vijfde het roer besluurde. Aan de driekleurige vlag _. gl'oen, wit en rood - herll:ende men de mltionale kleuren der douane, welkê op tamelijk en afstand een' en· l\Clen poS't bezet hield. Slechts verraad kon, zoo als de Engelseh. man gevreesd had, hunne oplettendheid opgewekt hebben. In het oogenblik, dat de gal ven de boot van CAYETANO ophieven, kon bij het verdachte vaartuig bemerken. Toen maakte hij eene verachtende beweging, zwaaide de harpoen, welke hij uit de boot nam, OVe\'
-
377-
zijn hoofd, bukte zich over het roer en gaf de hoot zulk eene geweldige zet. dat zij met de snelheid van den vliegenden visch langs de oppervlakte van het water heenschoot. CAYETANO had juist de tegenovergestelde rigting ingeslagen. Het tolvaarluig kon, ondaniis de inspanningen zijner roeijers naauwelijlis op gelijken afstand met hem blijven, veel minder hem inhalen en dit stelde den Engelschman gerust. Zijne gerustheid was intusschen eerst volkomen, toen hij eene derde boot bemerkte, die plotseling van het eiland afstiet en denzelfden weg nam als het tolvaartuig , terwijl vier roeijers haar pijlsnel over de zee voortdreven. "Dat zijn mijne getrouwen!" riep de Engelschman uil; terwijl hij zich de handen wreef; "zij hebben mijne seinen bemerkt en mijn metaal is in veiligheid." Ik maakte van ûjne blijdschap gebruik, om hem te vragen welk wonder hem eensklaps de kennis der Spaansche taal verschaft had. "Ik heb mij verraden," zeide hij, "doch vertrouw, dat ik van u niets te Heezen heb. Ik oefen een gevaarlijk beroep uit ," vervolgde hij, "niet omdat ik mij met smoklwlen bezig houde, maar omdat ik dat ik daardoor in staat ben, de goederen goedkooper te leveren dan mijne medekooplieden , die mij uit nijd reeds zonden hebben laten vermoorden, indien zij konden vermoeden, dat ik een Span. jaard ben. Als Engelschman hen ik veilig. Ik bezit half met don UIlBANO de goelet, die d,'13r ginds voor anker ligt en ten gevolge mijner list, welke de senateur tegen ieder bevestigt, die hel hooren wil, is de voormalige stiervechter van Sevilta ~ dien gij in mij ziet, op den besten weg om zijne fortuin te maken." De Mexicaansche tolheambten hebben op deze verre kusten den diepsten eerbied voor de gewapende smokkelaars. Bij het zien der nieuwe versterking, welke CAYETANO vert,reeg, geloofden" zij den staat een voldoend bewijs hunner opofferende werkzaamheid gegeven te hebben en keerden met bewonderenswaardige zielsrust om. Nu 'ble'ef mij echter het gedrag van CAYETANO onvel'klaarbaar. Hij stuurde nog altoos op een punt los, hetwelk de wanhopigste moed, de dolste verme!elheid niet hopen Iwn te bereil,en. Dit was een punt van het. Eiland Tiburon, hetwelk men in den gloed der ondergaande zon nog
-
378 -
bemerkte, die lange roode stralen tusschen de digte spitse klippen heen wierp. Van minuut tot minuut verminderden deze stralen en de ~ lippen verdwenen onder de bruiscllende baren, die golvend om· hoog stegen of in schuimende walervallèn weder neder vielen. Slechts een zeehond kon daardoor heen komen. In deze rigling voer CUE' TANO echter voort met eene snelheid, die duizeling verwekte en zon· der noodzakelijkheid, daar de vijanden zich teruggetrokken hadden. Niets evenaarde dus den angst des armen Spanjaards. Nog eene mi· nuut en zijn vermogen kon in de golven verzonken zijn. "Ach!" iiep~ij uit, terwijl hij zijne handen wrong, "dwaas, die ik was! Ik had dit kunnen voorzien en verwachten, de man is on" verzoenlVk. " "Maar welk belang kan hij hebben, dit zonderlinge gedrag te vol. gen?" vroeg ik verwonderd. "Welk belang?" hernam de Andaluzier; "de man, die den ramp' zalige vergezeldt, is zijn gedienstige vriend." Terwijl hij dit zeide, legde hij zich in het gras neder. Ik nam den verrekvkeI' • die uit zijne hand gleed, en kon, door het vreesse· lijke schouwspel geboeid, de oogen daarvan niet afwenden. Op eenigen afstand nog van de klippen, in het glueijcnde schijnsel der ondergaande zon, huppelde de boot van CAYETANO vau golf tot golf, een hert gelijk, dat cenen aanloop neemt, om over eenen afgrond te springen. Een der beide ongelul,kigen, die zich daarin bevonden, riglte zich juist op, vervolgens scheen hij neder te knielen en te bidden; en dat was CAYIlT.\NO, maakte eene dreigende beweging, waarop de eerste nederzonk en zijne handen ten hemel hief. Een wolk van schuim onttrok mij voor een oogenblik den voortgang van dit tooncel , maar het was alsof een kreet van doodsangst zich met het gebrul der golven paarde, die tusschen de klippen huilden. Dit alles gebeurde met de snelheid der gedachte. De boot scheen ~ door een golf opgeheven, uil het water te springen , rigtte zich regt om· hoog, deed toen een sprong voorwaarts en sidderde een oogenblik tusschen twee scherpe rotspunten; ik zag CUETANO zvnen arm uit. strekken, hij slingerde een ligchaam over de klippen en toen verdween alles. Eenige oogenblikken later draaiden zich in het dwar.
379 -
lende schuim; nu niet langer door de zon met haar bloedrooden gloed bestraald, de overblijfselen eener boot rond en tusschen deze overblijfselen was gIlene menschelijke gedaante zigtbaar. In deze hemelstreek valt de nacht p·lotseling, zonder schemering, in; de duisternis had het daglicht ven-angen; het kanaal vonkelde van fosforischen glans, de hemel van talloore sterren en wij, de Spanjaard en ik, zaten nog altijd op dezelfde plaats. Bij mijnen medgezel had' voor het overige de toorn de neerslagtigheid vervan. gen; de koopman was verdwenen, om voor den stiervechter plaats te maken" en hij liet de vreesselijkste bedreigingen tegen CAYETANO hooren, indien deze ontkomen mogt. Op eenmaal vernam ik een gedruisch, er schenen steenen zich los te maken onder de schreden van iemand, die tegen den hoogen oever opk lom, vervolgens vertoonde zich een hoofd in onze nabijheid, het water droop uit, zijne haren, ik herkende C.\YETANO; hij floot den Riegomarsck, even als een uur te voren. Ik hoorde in de handen des Spanjaards, die opsprong, het knik· ken van een KastiJiaansch mes. "Stil!" zeide ik tot hem; "Iaat hem eerst spreken." "Stel u gerust ," zeide CAYETA NO, terwijl hij nadllr bij trad, "uw goed is in veiligheid." "Waar?" riep de, voormalige stiervechter met de hoogste blijdschap uit. "Ik heb het aan PEPE gegeven en die bewaart het. tI "Maar waar?" riep de Spanjaard op nieuw. "Oaramba! op den bodem der zee." De Spanjaard liet eene soort van gebrul hooren, maar CAYETANO, die den toorn des voorqlatigen sliervechters niet scheen op te merken, die hem verweet, zonder noodzakelijkheid zoo gehandeld Ie hebben, ging voort: "Ik heb het voor noodzakelIjk gehouden, zeg ik u en', ben ook reeds meermalen door die klippen gekomen. Wanneer ditmaal de boot in stukken raakte, dan is het de schuld van PEPE, schoon hij in het vallen ook over de gevaarlijke punl heen geraakte. Vaar om de klippen heen en op de plaals, waar het water stil is, zult, gij
-
380-
bet teeken bemerken, dat ik achtergelaten heb I om het ligchaam van mijn lieven vriend te kunnen wedervinden." "Mijn goud en zilver is dus in veiligheid? vroeg de Spanjaard. "Heb ik u ooit bedrogen 1" hernam CAYETANO in het gevoelen van beleedigde waardigheid. "Maar gij moet u haasten. Uwe roeijers wachten u beneden en g\j hebt geenen tijd te verliezen, wanneer gij niet wilt, dat de haaijen den armen PEPE beletlen u eene laatste dienst te bewijzen. Ik voor mij heb gedaan, wat ik te doen had en ik stijg te paard, om naar huis terug te keer en. Goeden nacht! Tot wederzien! Maar ik vergat eene zaak van belang; in hel bad t dat ik gebruikt heb, zijn al mijne sigaren nat geworden en ik heb lust tot rooken." CAYETANO , die reeds te paard zat, strekte zijne hand naar den Spanjaard uit en begon op nieuw zijn' lievelingsdeun te fluilen, zekerlijk met een glimp van sombere, gedachten, die zijne gehuichelde zorgeloosheid logenstrafte. Spoedig daarna verwijderde bij zich, en sloeg met zoo veel kracht vuur, dat de vonken om hem heen ,"logen. Wij klommen snel naar het strand, beneden ons, af, waar de Spanjaard zijne getrouwen vond. Wij voeren af. Achter de klippen, waarop de boot verongelukt was, zag de zee werkelijk, zoo als CAYETANO gezegd had, bedaard en zwart. Wij zochten eenigen tijd zonder het na te laten leeken te vinden en de Spanjaard begon reeds te gelooven, dat de smokkelaar hem bedrogen had. De golven, die aan de tegenovergestelde zijde der klippen sloegen, vielen aan de binnenzijde in een regen van vonken neder, en in den fosforischen glans, dien zij van zich gaven, ontwaarde men een drijvend zwart voorwerp, het stuk kurk, hetwelk ik in de hand van CAUTANO gezien had. Nu was alles duidelijk; de Spanjaard juichte, want zijn goud en zilver moest daar liggen. De spitse stangen, die men in de rigting van het lword instiet, 'schenen in slijk te zinken, maar op eens stiet men op een vast voorwerp en na vele inspanning haaIden de matrozen met strikken het lijk van PEPE op. Het koord, waaraan de ku~k zat, was aan het handvatsel eener harpoen vastgemaakt en de pUl'\t der harpot>n had het ligchaam doorboord, het..
-- 381 welk het zware vest droeg. De Spanjaard onderzocht ijverig alles en er ontbrak niets. Nadat men nu het< lijk van deszelfs kostbaren last ontdaan had, lieten de gevoellooze menschen het onverschillig weder in de zee vallen. Vuurstrepen , die plotselin~ onder het door· zigtige water naar de plaats zamenschoten, waar het lijk gezonken was, toonden aan, dat de haaijen het spoedig verteren zouden. "CAYETANO heeft zijne laatste wraak als een eerlijk man volbragt ," zeide de Spanjaard , terwijl hij de lederen zakjes telde. "ja als een wijs man; ik ben hem eene eerverklaring schuldig en ik wil mij la· ten hangen, als de regter hem overtuigen kan, dat zijne zenuwen in dat oogenblik aangedaan waren." Het goud en het zilver werden op de goelet gebragt en wij stee gen vervolgens weder te paardJ "Wilt gij hem om geen nachtverblijf vragen?" vroeg de Spanjaard mij, toen wij in de nabijheid van het huisje van CAYETANÜ kwamen. "Neen ," antwoordde ik, "ik ben tot dus verre nergens stiervechter geweest en mijne zenuwen zijn dus minder sterk, dan de uwe, Ik heb een afgrijzen van den man, die in één jaar viel' menschen tot lijl,en heeft gemaakt." "Zoo als gij verkiest ," zeide mijn geleider. De omtrek van het huisje was stil en eenzaam. De bewoners van het meer ,sliepen in het slijk en slechts het riet mengde zijne zuch. ten onder het gerui,seh der bladeren. De galop onzer paarden liet zich verre hooren. Tden wij op eenige afstand de woning van CUETANO voorbij kwamen, zag ik hem aan de deur komen. Bij herkende ons en riep ons toe: "Nu, heer Engelschman, heht gij iets gemist?" "Neen ," antwoordde de Spanjaard: "en ik verwacht u, om zamen af te rekenen." "Nu ," hernam CAYETANO, "eene paaschkaars zijt gij ten mij tcn minste schuldig, want uw goud is ter naauwernood gered gewor. den. Goeden nacht e.n vergeet niet, dat men hij het sm.okkelen zoo wel als in den oorlog dil,wijls in eene droevige noodzakelijkheid ge. plaatst wordt."
Ik zal nimmer den spotachtigen toon dezer stem in den duisteren.
-
382 -
nacht vergeten. Er lag in de koude ironie des moordenaars iets nog afschuwelijkers dan in zijn honenden lach. Ik gaf mijn paar,d beide sporen en had spoedig de hut uit het gezigl verloren, die mij des morgens zoo lagchend en schilderachtig was voorgekomen en die mij niet de duisternis en stilte vreessel~k en akelig toescheen als eene van den Hemel vervloekte plaats.
Op den 25 October 1809, den dag, nadat de vrede tusschen Frankrijk en Oostenrijk te Weenen openlijk bekend was gemaakt, had ook Keizer NAPOLEON besloten te vertrekl<en. Te Schönbrunn, waar hij zich ophield, was alles tot het· vertrek gereed en de rijtuigen waren reeds bespannen. Daar gebeurt het, dat de heer DENoN, door eene der galerijen gaande, den deurwaarder, die voor de vertrekl<en des Keizers staat, een levendig gesprek ziet voeren met eene vrouw. die hem. den kenner van het Oosten, een geheel Oostersch voorkomen schijnt te hebben, schoon zij op de Europesche wijze gekleed is. H~i treedt toe, vraagt wat het is en verneemt, dal deze vrouw de weduwe van een Fransch officier is en dringend, met eene soort van wanhoop den Keizer verlangt te spreken, maar de deurwaarder heeft bevel, niemand meer toe te laten en de ongelukkige is buiten zich zelve van angst. DRNON spreekt haar aan en z~ verhaalt hem hare geschiedenis. Zij was te Konstantinopet geboren (waarsch~nlijk eene Griekin, gelijk' het vervolg toont) en met haren man, een' Turksch of Grieksch koopman, eenige jaren geleden naar Venetië gekomen. Hier stierf haar man of scheidde van haar; in het kort , z~ werd vrij en had het regt over hare hand te beschikken.
-
383-
Zij leerde een Fransch officier kennen, ging tot de Roomsche gods~ dienst over, huwde met den officier en leefde verscheidene jaren in eenen gelukkigen echt, tot het haar inviel, eene erfenis of een ge. deelte van haar achtergelaten vermogen van Konstantinopel te halen. Zij begaf zich op reis naar hare vaderstad; intusschen brak de oor· log uit en haar man marscheerde met het Italiaansche leger naar Hongarije. Zij kon de terugreis nu niet meer te water doen en beo sloot de moeijelijkheden een er landreis te trotseren. Gelukkig kwam zij tot aan de Turksehe grenzen; maar hier werd zij door eene horde" die het land afliep, overvallen en als Turksehe onderdane van een gedeelte harer have beroofd. Met het overige zelle zij hare reis voort, tot zij een en troep Kroaten in de handen viel, die haar als de vrouw eens Franschen officiers geheel uitplunderden., Van alles ontbloot, met gebrek en nood kampende, b~reikte zij met moeite den omtrek van Raab, waar het Italiaansche leger stond, waar zij haren man en bij hem bescherming, troost en het einde van haar lijden hoopte te vinden. Zij kwam aan, deed .onderzoek naar hem en men bragt haar naar de plaats, waar zijn regiment stond; reeds dacht zij in zijne armen Ie snellen - daar vernam zij, dat hij drie dagen te vOI'en aan eene wunde was overleden, die hij in den laatsten veldslag had ontvangen. Door dit berigt verplet. van alle' hoop op levensgeluk beroofd ,verlangde zij nu. dat men haar den laatsten troost niet zou ontzeggen; zij wilde naar de plaats gebragt worden, waar hij begraven was; zij wilde zijn graf laten openen, om hem nog eenmaal te zien - beide weigerde men haar. Vernietigd, wan· hopif; wens eh te zij zich den dood, maar hij die zoo dikwerf met koude hand zijn offer uit den schoot des geluks weghaalt, versmaadt het even dikwijls, Wánneer het zich levensmoede en treurende zelf hem aanbiedt. Zij leeft, zij moet leven en de toekomst slaart haar somber en hatelijk, vol gebrek en ellende, in eene voor haar eenzame wereld, onder een vreemd volk aan. Daar valt eene straal van hoop in hare ziel. NAPOLEON is nog te Weenen, de weduwen zijner gesneuvelde dapperen hebben aanspraak op de ondersteuning des staats; zij besluit, ondanks de vele zwa· righeden, die in haren toesland onvermijdelijk zijn, daarheen te gaan.
-·384 Zij komt aan, ijlt naar Schönbrunn, betreedt het slot met den moed van iemand, die in eene schipbreul, naar de laatsta plank grijpt, en hoort, dat de Keizer op het punt staat in zijn rijtuig te klimmen en voor niemand meer te spreken is. Dat is te veel voór haar, dat maakt de maat van haar ongeluk vol - en in dat oogenblik ontmoet zij DENON. Zij vertoont hem een verzoekschrift, dat zij zelve heeft opgesteld; het bevat in korle maar nadrukkelijke volzinnen alles, wat de Keizer noodig heeft te welen,· hare geheele geschiedenis, en boezemde door de wijze van voorstelling achting voor de schr~fster in. DENON denkt na, of het niet nog mogelijk zou zijn, der ongelukkige een gehoor bij den Keizer te bezorgen of hem len minste met haren hl,llpeloozen toestand bekend te maken; h~i neemt het verzoekschrift en gaat daarmede naar den secretal'is van staat MAJlET; he~tóg van Ba880ne 1 die nog voor des Keizers vertrek eene korte zaak van eenige minuten, met hem heeft af te doen. Ook hem boezemd het verzoekschrift belangstelling in en hij besluit te beproeven, wat er gedaan kan worden. Toen zijn arbeid met den Keizer afgeloópen is; overreikt hij hem het verzoekschrift, maakt hem opmerkzaam op den geest, waarin het geschreven is, op de reeks van rampen, welke de ongelukkige vrouw getroffen hadden, die nu geheel verlaten is. Hoe groot pensioen komt haar toe volgens den rang van haren man? vroeg de Keizer, de pen in de hand nemende. MARET noemt de som; zij is zeer gering Daarvan kan zij niet leven, ik zal 600 francs zetten. MARET maakt gebruik van de vriendelijke stemming zijns gebieders, om over deo treurigen toestand der vrouw uit te weiden. Dan zijn 600 francs ook niet veel - zij zal 1000 hebben! Maar hoe krijg ik de staart van de 6 weg, ik kan er geen 1 meer van maken. MARET zweeg. Nu, dan zal de 1 maar voor de 6 zetten, en zij mag 1600 francs hiermede stond de Keizer op. MARET dankte hem geroerd in naam der ongelukkige, maar sloutmoediger geworden door de goedheid des Keizers, waagt hij de aan-
-
385-
tnerking, dat de vrouw voor het oogenblik van alles ontbloot en In eene dringende verlegenheid is. Nu dan, zeide de Keizer; geef haar terstond het bedrag van een jaar van het pensioen! De wenschen van MARET en DENoN waren vervuld. De laatste bragt de vrouw met blijde haast de genadige beslissing des Keizers en het geschenk van 1600 frans, in gouden Napoleons. Sidderend van blijde verrassing ontving de vrouw ze onder zegenwenschen voor hen, die zich zoo liefderijk harer aangetrokken had. den en wilde de goudstukken bergen. De vreugde maakte haar onhandig, drie Napoleons vielen op den grond. DENON raapte ze op en wilde ze bij de andere leggen. Neen, zeide de vrouw, terwijl zij die afzonderlijk borg, in echt Ooslerschen geest, neen, die mogen niet bij de overige blijven, zij zijn gewis ongelukkig.
Bij den Boekdrukker P. A. DE JONG, te Arnhem; zijn nog enkelen Exemplaren te bekomen van het
HISTORISCH EN ROMANTISCH
AL BUI. VOOR DEN
BI1SCHAArDEN STAND. Boekdeelen voor de jaren 18ii tot 1850 VERSIERD MF.r
MEER
DAN
90
FRAAIJEN GRAVUREN.
Prijs per boekdeel
f
4.
IEDER BOEKDEEL IS AFZONDERLIJK TE VERKRIJGEN
de zeven boekdeelen gezamentlijk kosten thans
f 20.
Het Historisch en Romantisch Album bevat eene keur lezing van betgeen op hel gebied der geschiedenis, Land. en Volkenkunde, enz. voorvalt, alles bewerkt door de beste schrijvers-, terwijl de platen, allen staalgravuren door de eerste meesters worden ver· vaardigt.