Amersfoort/Utrecht oktober 2012
Colofon Titel
Samenwerken aan ‘(On)Beperkte Opvang’ Handreiking voor maatschappelijke opvang en MEE
Opdrachtgevers
Federatie Opvang/MEE Nederland
Auteur(s)
drs. P.A.M. van den Broek (landelijk projectleider)
Datum en Plaats
Oktober 2012, Amersfoort/Utrecht
Het project is financieel mede mogelijk gemaakt door: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Fonds NutsOhra en het VSBfonds
Voorwoord Voor u ligt een handreiking voor samenwerking tussen maatschappelijke opvangorganisatie en MEE bij de ondersteuning van mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) binnen de maatschappelijke opvang. Dit is een van de resultaten van het project ‘(On)Beperkte Opvang’ waarin Federatie Opvang, MEE Nederland en tien van hun lidorganisaties hebben samengewerkt. Samenwerking tussen maatschappelijke opvang en MEE biedt perspectief voor cliënten. De herkenning van een licht verstandelijke beperking geeft opluchting en erkenning. Cliënten kunnen zich richten op haalbare doelen die uitgaan van hun mogelijkheden. Dit sluit aan bij de succesgerichte manier van werken die opvang en MEE hanteren. De samenwerking geeft opvangmedewerkers de handvatten om cliënten met een LVB te herkennen en daarmee om te gaan. MEE kan door de samenwerking cliënten uit haar doelgroep bereiken. En MEE geeft invulling aan een van haar kerntaken: het bijdragen aan een samenleving waarin mensen met een beperking gewoon mee kunnen doen. De uitwisseling van kennis, gezamenlijke casuïstiekbespreking en de mogelijkheid tot consultatie en advies vormen de kurk voor de gezamenlijk te zetten stappen. Deskundigheidsbevordering, het gebruik van een herkenningsinstrument, diagnostiek en het gezamenlijk formuleren van ondersteuningsarrangementen vormen wezenlijke bouwstenen voor het te bereiken resultaat. De samenwerking benut overeenkomsten in uitgangspunten en ambities van maatschappelijke opvang en MEE. Veelal kan deze voortbouwen op al bestaande contacten rondom individuele cliënten. Maar de samenwerking heeft ook oog voor de eigenheid van samenwerkingspartners en verschillen tussen hun doelgroepen, werkwijzen en culturen. Wij bieden u graag een handreiking om met elkaar het gesprek aan te gaan over deze overeenkomsten en verschillen. Wij hopen dat door samenwerking een onbeperkte opvang mogelijk is, een maatschappelijke opvang die voor cliënten met een licht verstandelijke beperking mogelijkheden biedt. Wij wensen u veel succes met het gezamenlijk realiseren van die ambitie! Amersfoort/Utrecht, namens de stuurgroep Jan de Vries directeur MEE Nederland
Johan Gortworst plv. directeur Federatie Opvang
Inhoudsopgave
Voorwoord 1. Inleiding .............................................................................................................................................. 1 2. Kennis van de doelgroep .................................................................................................................. 3 2.1. Klantprofiel maatschappelijke opvang ......................................................................................... 3 2.2. Wat is een (licht) verstandelijke beperking? ............................................................................... 4 2.3. Kenmerken (licht) verstandelijke beperking ................................................................................ 4 2.4. Opgaven voor de hulpverlening ................................................................................................... 5 3. Ken uw partner(s) .............................................................................................................................. 7 3.1. Samenwerkingspartners ................................................................................................................ 7 3.1.1. Opvang ......................................................................................................................................... 7 3.1.2. MEE ............................................................................................................................................... 9 3.2. Relevant netwerk .......................................................................................................................... 10 4. Bevorder deskundigheid ................................................................................................................ 12 4.1. Deskundigheidsbevordering opvang ......................................................................................... 13 4.2. Deskundigheidsbevordering MEE .............................................................................................. 13 5. Werk aan herkenning ...................................................................................................................... 15 5.1. Herkenningsinstrumenten ........................................................................................................... 15 5.2. De toepassing ............................................................................................................................... 16 6. Toegespitste diagnostiek ............................................................................................................... 18 6.1. Beschikbaar diagnostisch instrumentarium ............................................................................. 18 6.2. Toegespitste toepassing ............................................................................................................. 20 7. Afgestemde ondersteuning ............................................................................................................ 22 8. Organisatie van de samenwerking ................................................................................................ 25 8.1. Waarborgen ................................................................................................................................... 25 8.2. Elementen succesvolle samenwerking ...................................................................................... 26
Bijlage: checklist
1. Inleiding Naar schatting een kwart van de cliënten in de maatschappelijke opvang heeft een (licht) verstandelijke beperking. Vaak is dit niet bekend bij cliënten en begeleiding. Samenwerking tussen maatschappelijke opvangorganisaties en MEE draagt bij aan een eerdere herkenning en betere ondersteuning van deze groep cliënten binnen de maatschappelijke opvang. Dat zijn de ervaringen van het project ‘(On)Beperkte Opvang’. De resultaten van 5 pilots en landelijke activiteiten zijn gebundeld in deze handreiking. Deze biedt de volgende bouwstenen voor samenwerking.
Cliënt: kennis van de doelgroep is van essentieel belang. De LVB-kenmerken vragen van de medewerker maatschappelijke opvang een andere benadering van de cliënt dan de andere opvangcliënten. Het opvangprofiel van de cliënt vergt van de MEE-medewerkers een aangepaste aanpak en interactie.
Partners: maatschappelijke opvang en MEE hebben eigen doelgroepen, werkwijzen en culturen. Van elkaar weten welke cliënten op welke manier en locatie ondersteund worden draagt bij aan een goede samenwerking. Evenals de mogelijke betrokkenheid van anderen uit het voor de opvangcliënten met LVB relevante netwerk van cliëntenvertegenwoordigers, ketenpartners en overheden zoals gemeenten.
Deskundigheid: sleutels voor succes zijn kennisuitwisseling en deskundigheidsbevordering. De basis voor de samenwerking ligt op de werkvloer. Het zijn de medewerkers die het contact met de cliënt hebben die moeten beschikken over de mogelijkheden om LVB-signalen te herkennen en daarmee om te gaan.
Herkenning: het herkennen van een LVB vraagt een aanvullende focus (bewustwording en aandacht) binnen de maatschappelijke opvang. Deskundigheidsbevordering, consultatie en advies leiden tot een betere herkenning. Eventueel is aanvullend een herkenningsinstrument te gebruiken. 1
Diagnostiek: of een opvangcliënt daadwerkelijk een licht verstandelijke beperking heeft, kan met diagnostisch onderzoek worden vastgesteld. Het bij MEE (en maatschappelijke opvang) beschikbare diagnostisch instrumentarium is voldoende tot goed bruikbaar binnen de maatschappelijke opvang. Wel draagt een op de kenmerken van de opvangcliënt toegespitste toepassing bij aan een zo goed mogelijk resultaat.
Ondersteuning: het onderkennen van een licht verstandelijke beperking leidt tot het op de mogelijkheden van cliënten afstemmen van ondersteuningsdoelen voor de korte en lange termijn. Maatschappelijke opvang en MEE hanteren vergelijkbare uitgangspunten bij het opstellen van ondersteuningsplannen en de ondersteuning van cliënten. De (gezamenlijke) inspanningen richten zich op het versterken van de eigen kracht van de cliënt en het zo zelfstandig mogelijk leven en weer participeren in de samenleving.
Organisatie: maatschappelijke opvang en MEE kunnen organisatorische waarborgen treffen voor een goede opvang van cliënten met LVB. De samenwerking vraagt om flexibiliteit en aandacht voor zaken als werkprocessen, communicatie en het benoemen van verantwoordelijkheden.
De handreiking gaat verder in op deze bouwstenen voor samenwerking. De handreiking beoogt een stimulans te zijn voor de maatschappelijke opvangorganisaties en MEE. Een inspiratiebron voor het in gezamenlijkheid tot maatwerk komen voor de lokale samenwerking. Het is mogelijk dat verdere ervaringen van de samenwerkingspartners leiden tot voortschrijdend inzicht in de problematiek en aanvullingen op het te hanteren instrumentarium. De initiatiefnemers van deze handreiking zien samenwerking op basis van deze handreiking als een begin. Zij spreken de hoop uit dat het de start vormt van een duurzame ondersteuning van mensen met een licht verstandelijke beperking binnen de maatschappelijke opvang. Kijk verder Deze handreiking geeft handvatten voor samenwerking. Meer informatie is te vinden in de afzonderlijke pilotrapportages en het landelijk evaluatierapport van het project ‘(On)Beperkte Opvang’. Deze zijn te verkrijgen via de Federatie Opvang (www.opvang.nl) en MEE Nederland (www.mee.nl).
2
2. Kennis van de doelgroep 25% van de cliënten heeft vermoedelijk een licht verstandelijke beperking Naar schatting 25% van de dak- en thuislozen in Nederland heeft een (licht) verstandelijke beperking. Bij de helft (ruim 12%) is de (licht) verstandelijke beperking met zekerheid geconstateerd. Bij een groter aantal opvangcliënten, oplopend tot zo’n 20%, bestaat het vermoeden van een (licht) verstandelijke beperking. De verwachting is dat deze groep de komende jaren zeker niet kleiner wordt. Als gevolg van de financiële crisis en bezuinigingsmaatregelen kan juist deze groep zich steeds moeilijker handhaven. Bron: landelijk evaluatierapport project ‘(On)Beperkte Opvang’
De begeleiding van cliënten met LVB is mensenwerk. De omgang met LVB-cliënten stelt eigen eisen aan de kennis en vaardigheden van medewerkers in de maatschappelijke opvang. Voor MEE betekent werken met de opvanggroep meer intensiever contact, werken zonder (duidelijke) hulpvraag en een motiverende houding. Met deskundigheidsbevordering kunnen medewerkers van de samenwerkingspartners de kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn voor een goede omgang met de doelgroep. Het gaat om kennis van de opvang en van wat een LVB is en betekent.
2.1. Klantprofiel maatschappelijke opvang In 2007 deden ruim 56.000 mensen een beroep op de voorzieningen voor maatschappelijke opvang: voor driekwart mannen en een kwart vrouwen; iets meer dan de helft (52 procent) van alle cliënten was tussen de 31 en 50 jaar oud, 20 procent was 51 jaar of ouder. Het aandeel cliënten jonger dan 25 jaar bedroeg 16 procent, het aandeel cliënten tussen de 25 en 30 jaar 12 procent; van bijna de helft (49 procent) van de cliënten was de etnische herkomst onbekend. Ruim een kwart (28 procent) was autochtoon, de resterende 23 procent waren voornamelijk niet-westerse allochtonen;
3
vaak is sprake van een combinatie van dak- en thuisloosheid, geweldsproblematiek, schulden, opvoedingsproblemen, psychiatrische, somatische of verstandelijke beperking en/of verslavingsproblemen (40-50% problematisch gebruik alcohol en/of drugs en/of medicijnen) en/of werkloosheid of het ontbreken van een zinvolle dagbesteding; zij hebben vaker sociale problemen, gedragsproblemen (belemmering voor reguliere behandelingen), een beperkte of geen opleiding, gebrek aan (Nederlandse) taalvaardigheid, geen of een klein sociaal netwerk en daardoor eenzaamheid en isolement; cliënten hebben vaak geen bewuste zorgbehoefte of weigeren contacten met reguliere hulpverlening vanwege negatieve ervaringen.
2.2. Wat is een (licht) verstandelijke beperking? In algemene termen kenmerkt een verstandelijke beperking zich door tekortkomingen in het intellectueel functioneren en het vermogen van een persoon zich aan de omgeving aan te passen door tekortkomingen in de conceptuele, sociale en praktische vaardigheden: conceptueel: cognitieve vaardigheden als taalvaardigheid en begrip van geld, tijd en getallen (leren); sociaal: communicatie, contact maken, sociale verantwoordelijkheid, zelfvertrouwen, oplossen van sociale problemen, omgaan met kritiek, volgen van regels; praktisch: vermogen om zelfstandig te wonen en te leven. De verstandelijke beperking is voor de 18-jarige leeftijd ontstaan en meestal aangeboren. Voor het vaststellen van een verstandelijke beperking wordt gekeken naar intelligentie: het vermogen van iemand om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving om te gaan (Wechsler). Het resultaat van een intelligentiemeting wordt uitgedrukt in een intelligentiequotiënt (IQ). Personen met 85
IQ 0-20 20-40 35-55 50-70
Leeftijdsfase Tot 2 jaar 2-4 jaar 4-7 jaar 7-11 jaar
Mensen met 70
Leren en denken o Tekorten abstract denkvermogen: in plaats van het geleerde toe te kunnen passen in verschillende omstandigheden (generaliseren) is het denken situatiegebonden; o Minder gestructureerde en tragere informatieverwerking; o Beperkte concentratie en verminderde werking geheugen; 4
Sociale contacten en relaties o Slechter functioneren op gebied van relaties; o Onvoldoende overzien situaties en consequenties van gedrag; o Impulsief gedrag; o Naïviteit en grote mate van beïnvloedbaarheid;
Emoties en stress o Verminderd zelfvertrouwen door faalervaringen; o Beperkte waarneming van zichzelf en anderen; o Overvraging vanuit overschatting door zichzelf en door anderen; o Verhullen beperking door sociaal aangepast gedrag (‘streetwise’). Daardoor te hoge verwachtingen en emotionele druk; o Moeite met omgaan met stress wat leidt tot negatief en soms agressief reageren; o Missen sociaal netwerk en sociale steun wenselijk gedrag;
Praktische vaardigheden o Verminderde vaardigheden om zelfstandig te leven, wonen en werken: persoonlijke verzorging, voeren huishouden; beroepsvaardigheden, gebruik van geld, telefoon, vervoer; wat kan leiden tot verwaarlozing, schulden en overlast.
Verder hebben mensen met licht verstandelijke beperkingen vaker bijkomende psychische problemen, gedragsproblemen of een verslavingsproblematiek (alcohol, drugs, medicijnen). Individueel moet bepaald worden in welke mate deze kenmerken aan de orde zijn. De benodigde ondersteuning heeft vervolgens niet alleen met in de persoon gelegen factoren (zoals IQ) te maken. Ook de omgeving moet in aanmerking worden genomen. Eisen die de omgeving stelt aan een persoon en de mate waarin deze zich daaraan aan kan passen, bepalen de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte. Zo zijn de problemen van mensen binnen de LVB-groep met een benedengemiddeld IQ (zwakbegaafd: 70
Cliënten met LVB vragen niet zozeer om andere behandelingen (=wat?) maar wel een andere benadering (=hoe?); Een integratieve benadering: kwaliteit van leven (in brede zin): alle relevante factoren en leefgebieden; Aansluiten bij het niveau van sociaal-emotionele ontwikkeling van de cliënt; Bieden van een veilige omgeving voor interactie en begeleiding. Verandering bij de cliënt komt vaak door verandering van gedrag van de begeleider, Daarvoor is een vertrouwensband nodig; Aanpassen van de communicatie aan de LVB-cliënt: eenvoudig, bondig en concreet taalgebruik (zonder kinderachtig te worden). Langzaam spreken, herhalen van boodschap door begeleider en door cliënt zelf; Structuur bieden: een duidelijke en voorspelbare dagelijkse gang van zaken. Heldere verwachtingen door duidelijke huisregels en sociale regels. Ondersteuning/behandeling in kleine, haalbare stappen; Veel aandacht voor het met cliënten trainen van praktische en sociale vaardigheden. Uitgaan van een positieve, competentiegerichte benadering (aansluitend bij wat cliënten wel kunnen, in plaats van hun beperkingen). Een specifieke individuele aanpak verdient de voorkeur boven een algemeen groepsgewijs programma.
(Bron: Trimbos, Licht verstandelijk gehandicapten in de GGZ, 2010)
5
Kijk verder Kenniscentrum LVG (www.lvgnet.nl) Richtlijn Effectieve Interventies LVB, 2011. Trimbos instituut (www.trimbos.nl) Licht verstandelijk gehandicapten in de GGZ, Een verkennend onderzoek, 2010. Middelengebruik bij volwassenen met een lichte verstandelijke beperking, Een verkennend onderzoek, 2010 Raad voor Strafrechttoepassing en jeugdbescherming (www.rsj.nl) Zorg voor ingesloten licht verstandelijk beperkte jongeren, advies 6 juni 2011
6
3. Ken uw partner(s) Een goed begrip van elkaar is het halve werk! Dit lijkt een open deur. Vaak bestaat er wel een beeld van elkaars organisaties, maar is dit niet altijd volledig of juist. En natuurlijk gaat het niet alleen om de samenwerkingspartners. Het is bij de samenwerking goed na te gaan welke mogelijke betrokkenheid anderen kunnen hebben. Het gaat dan om cliëntvertegenwoordigers, ketenpartners en overheden uit het voor de opvangcliënten met LVB relevante netwerk.
3.1. Samenwerkingspartners
Opvang en MEE hebben eigen doelgroepen, werkwijzen en culturen. Van elkaar weten welke cliënten op welke manier en locatie ondersteund worden draagt bij aan een goede samenwerking. Verder is het belangrijk te weten voor medewerkers bij wie ze moeten zijn bij de partnerorganisatie en hoe die dan werkt. Onderdeel van de samenwerking is dan ook het uitwisselen van praktische informatie over contactpersonen, werkwijzen en procedures. Deze paragraaf geeft op landelijk niveau de brancheprofielen van Opvang en MEE. De regionale samenwerkingspartners kunnen met dezelfde onderdelen hieraan een eigen regionale invulling geven. 3.1.1. Opvang Visie, uitgangspunten en werkmethoden Ieder mens telt. Dat is het uitgangspunt voor de bij de Federatie Opvang aangesloten instellingen. Hun inzet richt zich op wat mensen kunnen zodat zij MeeDoen in de sociale omgeving, de samenleving. De ondersteuning van de maatschappelijke opvang gaat uit van het stimuleren van de eigen kracht van cliënten en het vergroten van hun zelfredzaamheid. Kernwaarden zijn dat de ondersteuning laagdrempelig en vrijwillig is: de maatschappelijke opvang is zonder drempels beschikbaar (geen voorafgaande indicatiestelling of uitsluitingscriteria) en gaat uit van wat mensen zelf willen (geen drang en dwang, maar gelijkwaardigheid en samenwerking). 7
Deze visie en uitgangspunten komen tot uiting in de manier van werken van medewerkers van instellingen in de maatschappelijke opvang. Deze is krachtgericht en neemt de kwaliteit van leven van de cliënt op alle levensgebieden als uitgangspunt. Binnen de maatschappelijke opvang zijn verschillende hiervan afgeleide basismethodieken in gebruik en/of in ontwikkeling: 8-fasenmodel (factsheet Movisie): o Het begeleidingsproces bestaat in deze benadering uit 8 fasen: aanmelding, intake, opname, analyse, planning, uitvoering, evaluatie en uitstroom; o In elke fase staan 8 leefgebieden centraal: huisvesting, financiën, sociaal functioneren, psychisch functioneren, zingeving, lichamelijk functioneren, praktisch functioneren en dagbesteding; o In de relatie tussen cliënt en begeleider staan gelijkwaardigheid, respect en eigen kracht centraal; Herstelwerk (Academische werkplaats Opvang x Oggz, UMC Radboud): o Een herstelondersteunende basismethodiek voor de maatschappelijke opvang die gebruik maakt van de kracht en mogelijkheden van cliënten en ze helpt de regie over hun leven terug te krijgen of te houden; o Zes krachtprincipes: Kwetsbare mensen hebben herstelvermogen om leven in door hen zelf gewenste richting te ontwikkeling; Uitgaan van individuele krachten, beschikbare hulpbronnen in omgeving en niet tekortkomingen; Cliënten hebben regie over de begeleiding. De begeleiders werken in partnerschap samen; Herstel begint met vertrouwen; Focus op werken in de gemeenschap, de natuurlijke omgeving van de cliënt; De begeleider biedt ondersteuning, legt verbindingen en vervult een gidsfunctie. Verder is van belang mensen te ondersteunen voor elkaar te zorgen. Medewerkers Binnen de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang werken ruim 9.800 medewerkers die direct en indirect hulp bieden aan de cliënten. Voor zover het om werknemers gaat met een cliëntgebonden functie heeft ruim 40% een Hbo-/Wo-opleiding en bijna 40% een Mbo-opleiding gevolgd. Aansluitend bij de krachtgerichte werkmethoden gaan de deskundigheidsbevordering en opleiding van opvangmedewerkers uit van het competentiemodel: medewerkers richten zich op competentievergroting: het onder meer met motiverende technieken aansluiten bij en versterken van (potentiële) krachten in de cliënt zelf en/of de directe omgeving. Brancheprofiel opvang De instellingen voor maatschappelijke opvang, beschermd & begeleid wonen en vrouwenopvang ondersteunen mensen in een maatschappelijk kwetsbare of onveilige situatie, zoals: Dak- en thuislozen; Slachtoffers huiselijk en eergerelateerd geweld; Tienermoeders; Slachtoffers mensenhandel; Ex-gedetineerden; Zwerfjongeren. Jaarlijks doen zo’n 72.000 cliënten een beroep op deze instellingen (cijfers 2007). Bijna 80% maakt gebruik van maatschappelijke opvangvoorzieningen en ruim 20% van vrouwenopvang.
8
Kerntaak van de maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Dit kan in de vorm van: Laagdrempelige opvang met beperkte openstelling: . Nachtopvangvoorziening: slaapgelegenheid voor beperkt aantal aaneensluitende nachten per keer. Met name multiprobleem cliënten; relationeel, financieel, verslaving en/of psychiatrisch; . Dagopvangvoorziening: beperkt aantal uren overdag. Met name multiprobleem cliënten; relationeel, financieel, verslaving en/of psychiatrisch; Tijdelijk verblijf met zorgverlening en (psychosociale) begeleiding: . 24-uurs (crisis)opvangvoorziening: <3 maanden en crisisinterventie. Met name multiprobleem cliënten; relationeel, financieel, verslaving en/of psychiatrisch; . 24-uurs meerzorg: met verpleging & verzorging voor langdurig (ernstig) zieken; . 24-uurs woonvoorziening: >6 maanden voor cliënten met lichtere problematiek en beperkte ondersteuningsbehoefte die redelijk zelfstandig kunnen functioneren; Begeleid en beschermd wonen of (ambulante) woonbegeleiding: . Voor cliënten die dakloos zijn geweest of dit dreigen te worden en (nog) niet in staat zijn volledig zelfstandig te wonen/leven; . Naast (ambulante) woonbegeleiding kan de ondersteuning bestaan uit begeleiding bij: dagbesteding, werk en welzijn; opbouw en onderhoud sociaal netwerk; financiële zaken; activerende begeleiding. Bij de Federatie Opvang zijn zo’n 74 instellingen voor maatschappelijke opvang, begeleid wonen en vrouwenopvang aangesloten. Een deel (14) is actief in zowel maatschappelijke opvang als vrouwenopvang. Ruim de helft (40) is alleen actief in de maatschappelijke opvang. Een ander deel (20) alleen in de vrouwenopvang. Een aantal opvanginstellingen maakt deel uit van organisaties die actief zijn in de geestelijke gezondheidszorg en/of verslavingszorg en/of jeugdzorg en/of thuiszorg. Op de website van de Federatie Opvang (www.opvang.nl) is meer informatie over de opvangbranche en de aangesloten organisaties beschikbaar.
3.1.2. MEE Visie, uitgangspunten en werkmethoden De missie van MEE is samengevat als: “MEE ondersteunt mensen met een beperking en hun netwerk op alle levensgebieden en in alle levensfasen. Daardoor kunnen zij naar vermogen meedoen in de samenleving. Wij zijn onafhankelijk en staan naast de cliënt. Wij helpen zijn eigen kracht te versterken en de mogelijkheden van zijn netwerk te benutten. Dit vergroot zijn zelfredzaamheid en kwaliteit van bestaan. Onze kennis en ervaring zetten wij in om de samenleving beter in te richten voor mensen met een beperking. Zo maakt MEE meedoen ook echt mogelijk.” MEE deelt haar diensten in naar vier levensgebieden. Opvoeding & Ontwikkeling Leren & Werken Samenleven & Wonen Regelgeving & Geldzaken MEE werkt vraaggericht, integraal, laagdrempelig, onafhankelijk,professioneel en deskundig. MEE versterkt de eigen kracht van mensen met een beperking en hun netwerk. Zo helpt MEE hen bij het organiseren van hun leven en het maken van keuzen. MEE helpt mensen om naar vermogen zelf de regie te voeren, zelfredzaam te zijn en zelfstandig mee te doen in de maatschappij. Als zij hierbij professionele ondersteuning nodig hebben, wijst MEE hen de weg naar algemene of speciale voorzieningen voor ondersteuning, zorg, onderwijs, arbeid enzovoort. MEE biedt zelf ook kortdurende ondersteuning. Dit doet MEE als specifieke deskundigheid van de aard van de beperking nodig is om aan de vraag te voldoen.
9
Activiteiten die MEE uitvoert zijn: Informatieverstrekking en advisering; Onderzoek en diagnostiek; Activeren van het netwerk van een cliënt; Aanvragen en realiseren van externe dienstverlening en zorg; Klachten en (voorkomen van) bezwaar en beroep; Monitoring en evaluatie van externe dienstverlening en zorg; Kortdurende ondersteuning (praktische ondersteuning; sociaal-emotionele ondersteuning, gezinsondersteuning); Trajectondersteuning (vaste contactpersoon, transitiemomenten, casemanagement); Cursussen; Ondersteuning in crisissituatie; Informatievoorziening en voorlichting; Signaleren relevante ontwikkelingen en belemmeringen; Maatschappelijke activering en integratie (o.a. met sociale kaart en netwerken, consultatie en coördinatie). Medewerkers Bij de MEE-organisaties werken ongeveer 3.500 mensen in 2.713 fte. Brancheprofiel MEE MEE ondersteunt mensen met een beperking of chronische ziekte, hun netwerk (ouders, verzorgers, gezinsleden, familie, vrienden, buren) en andere organisaties in hun omgeving. Cliënten van MEE zijn mensen met een: (lichte) verstandelijke beperking; ontwikkelingsachterstand; lichamelijke beperking; zintuiglijke beperking; stoornis in het autistische spectrum; (ernstige) meervoudige beperking; niet-aangeboren hersenletsel (NAH). MEE geeft informatie, advies en ondersteuning in alle levensfasen en op alle levensgebieden zoals opvoeding & ontwikkeling, leren & werken, samenleven & wonen, regelgeving & geldzaken. De individuele dienstverlening is laagdrempelig (zonder indicatie), deskundig, stelseloverstijgend en onafhankelijk. De maatschappelijke taken van MEE richten zich op de randvoorwaarden die nodig zijn om mensen met een beperking mee te laten doen in de maatschappij. Een voorbeeld is het herkennen en omgaan met mensen met een beperking door medewerkers van algemene voorzieningen. De 22 MEE-organisaties werken regionaal en hebben in 2010 101.457 cliënten ondersteund: verstandelijke beperking (52%); lichamelijke beperking, incl. NAH (21%); zintuiglijke beperking (2%); beperking autistisch spectrum (13%) en overig (12%). Op de website van MEE Nederland (www.mee.nl) is meer informatie over de MEE-branche en de aangesloten organisaties beschikbaar.
3.2. Relevant netwerk De samenwerking tussen opvang en MEE staat niet op zichzelf. Naast het betrekken van cliëntvertegenwoordigers kunnen ook anderen belang hebben bij de samenwerking. Zo is voor gemeenten het onderkennen van een LVB een belangrijk gegeven bij de beleidsvorming en het treffen van voorzieningen. Verder hangt het ‘succes’ van de samenwerking mede af van de bijdrage die anderen kunnen leveren aan de ondersteuning van opvangcliënten met een (vermoedelijke) LVB. Denk aan het beschikbaar komen van geschikte woningen van woningcorporaties of plekken bij instellingen binnen de GGZ of gehandicaptenzorg. Ga daarom als samenwerkingspartners na welke belanghebbenden bij de samenwerking betrokken kunnen worden en op welke wijze dat gebeurt.
10
Betrekken moeilijk bereikbare groepen Naast het betrekken van eigen cliëntenraden kunnen ook andere cliënten of cliëntvertegenwoordigers bijdragen aan een goed samenwerkingsresultaat. Zo heeft het Landelijk Platform GGZ een handreiking opgesteld voor het betrekken van cliënten uit onder meer de maatschappelijke opvang bij onderzoek. Tips voor een op de doelgroep afgestemde aanpak zijn onder meer: Leg goed uit wat er gaat gebeuren en nodig is van de cliënt. Mondelinge uitleg heeft de voorkeur boven schriftelijke informatie; Sluit aan bij wat mensen zelf belangrijk vinden; Maak gebruik van ervaringsdeskundigen. Zij kunnen bijdragen aan het informeren van cliënten over te zetten stappen (onderzoek, verwijzing, ondersteuning) en hen motiveren daaraan deel te nemen; Werk onconventioneel en sluit aan bij de leefsituatie van mensen. Zorg er bijvoorbeeld voor dat mensen niet met een lege maag aan een gesprek beginnen. Bron: Handreiking ‘Moeilijk bereikbaar?’, Landelijk Platform GGZ, 2009.
11
4. Bevorder deskundigheid Op tijd naar bed Herman Bisschops, zorgcoördinator van het Passantenverblijf, heeft de MEE-training voor het herkennen van en omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking gevolgd. Hij gebruikt zijn kennis bij het contact met de cliënten. “Een voorbeeld? Dat is gemakkelijk. We hebben de afspraak dat iedereen vòòr 24.00 uur in bed moet liggen,maar bij een van de cliënten ging dat steeds mis: hij ging bijvoorbeeld om 19.00 uur naar bed, kwam dan rond 23.00 uur weer naar beneden en wilde vervolgens niet meer naar de slaapzaal – ‘ik ben toch al naar bed geweest’, was zijn reactie.” Door de training is het nu een stuk duidelijker dat het geen onwil is van die cliënt, en dat een discussie over de regels ook geen enkele zin heeft. Herman en zijn collega’s leggen in het vervolg uit wat deze regel betekent: je moet vòòr 24.00 uur in bed liggen, en daarna mag je niet meer beneden komen. Bron: jaarbericht Kessler 2011
Kennisoverdracht en deskundigheidsbevordering van MEE-medewerkers naar opvang-medewerkers en vice versa vormen de kurk van de samenwerking. Doel is dat opvangmedewerkers (potentiële) LVB-cliënten eerder kunnen herkennen en beter kunnen ondersteunen. Hierin voorzien de MEEorganisaties met trainingen voor het herkennen van en de omgang met mensen met (licht) verstandelijke beperkingen. Gelijktijdig vragen het vinden, motiveren en ondersteunen van opvangcliënten een andere benadering van MEE-medewerkers dan andere cliënten.
12
4.1. Deskundigheidsbevordering opvang Opvangmedewerkers geven aan behoefte te hebben aan: kennis voor het herkennen van signalen die wijzen op een mogelijke licht verstandelijke beperking; vaardigheden voor het omgaan met cliënten met een licht verstandelijke beperking; informatie over de doelgroepen, diensten, werkwijze en procedures van MEE. MEE kan met een mix van middelen in deze behoefte voorzien: Voorlichting en informatie over MEE; Sociale kaart (LVB); Trainingen; Gezamenlijke casuïstiekbespreking; Inzet van MEE-professionals op advies- en consultbasis voor individuele cliëntsituaties en opvangmedewerkers. Training LVB MEE beschikt over een gevarieerd traininsaanbod om professionals van andere organisaties te trainen in het herkennen van mensen met een licht verstandelijke beperking en de omgang met deze personen. De trainingsvarianten lopen uiteen van een workshop van een dagdeel tot een training van 2 tot 3 dagdelen. Onderstaand overzicht geeft een vergelijking op een aantal onderdelen. Workshop 1 dagdeel Ja
Training 2-3 dagdelen Ja
Beperkt
Ja
Nee
Ja
4. Ruimte voor specifieke casuïstiek
Beperkt
Ja
5. Tijd voor oefenen
Beperkt
Ja
1. Gericht op informatie en kennisoverdracht 2. Training gedragsmatige aspecten 3. Betrokkenheid gedragsdeskundige
De workshop (dagdeel) is een goed middel voor een algemene kennismaking van professionals die beroepshalve te maken hebben met (potentiële) LVB-cliënten (o.a. politie, gemeente, woningbouw). De workshop is deze professionals behulpzaam in de contacten met LVB-cliënten. Een aandachtspunt is of dit voldoende praktische handvatten biedt naarmate professionals intensiever met LVB-cliënten te maken hebben en zich ook richten op begeleiding en ondersteuning (wenselijk gedrag, ontwikkelingsgericht). De training (2-3 dagdelen) biedt meer ruimte om aandacht te besteden aan inhoudelijke verdieping, specifieke casuïstiek en het oefenen van eigen vaardigheden. De regionale samenwerkingspartners kunnen in onderling overleg vaststellen welke trainingsvariant onder welke condities aangewezen is. Aandachtspunten bij het geven van de LVB-training • •
Maak zoveel als mogelijk gebruik van casuïsiek en beeldmateriaal uit de opvangpraktijk Vraag een ervaringsdeskundige of een cliënt een bijdrage te leveren aan de deskundigheidsbevordering
4.2. Deskundigheidsbevordering MEE Voor MEE-medewerkers is het van belang goede voorlichting te hebben over het werk en de voorzieningen van de opvanginstelling. Verder geeft het werken met cliënten uit de opvang voor MEE-medewerkers eveneens aandachtspunten voor deskundigheidsbevordering. Het gaat veelal om cliënten met een beperking met meervoudig complexe problematiek. Deze doelgroep vraagt om: • Intensiever contact; • Outreachend werken; 13
• • • •
Vasthoudender optreden; Werken zonder (duidelijke) hulpvraag; Motiverende houding; Om kunnen gaan met verslaving, agressie en coping-gedrag.
Dit kan voor MEE-medewerkers ook betekenen dat zij actief op zoek gaan naar potentiële cliënten op plaatsen met een ‘hoge trefkans’ zoals de nachtopvang. Het vergt een langduriger investering in contact leggen en vertrouwen kweken. LVB en middelengebruik Bij een groot deel van de cliënten binnen de opvang (tot wel 50%) is sprake van problematisch middelengebruik. De combinatie met een licht verstandelijke beperking leidt zowel bij opvang als MEE tot de behoefte aan informatie en deskundigheidsbevordering op het gebied van LVB en middelengebruik. Voorbeelden van mogelijke informatiebronnen zijn: Trimbos (www.trimbos.nl) Het Trimbos heeft diverse onderzoeken op het gebied van LVB en middelengebruik uitgevoerd. Dit heeft onder meer geleid tot de preventieprogramma’s Open en Alert LVB en Bekijk het nuchter. Deze zijn ontwikkeld om verslavingspreventie ook voor mensen met LVB toegankelijk te maken. Zij zijn opgenomen in de toolkit LVB en verslaving, een – voorlopig - overzicht van methoden, materialen en interventies op het gebied van preventie, behandeling en zorg in relatie tot alcohol en drugsgebruik door mensen met een licht verstandelijke beperking. Mainline (www.mainline.nl) Mainline richt zich op het verbeteren van de gezondheid en de kwaliteit van het leven van middelengebruikers. Doelgroepen van Mainline zijn de gebruikers en professionals die van doen hebben met de gerbruikers. Mainline richt zich ook op kwetsbare groepen als mensen met licht verstandelijke beperkingen en mensen met een dubbeldiagnose (zoals middelengebruik en psychiatrische problematiek. IVO (www.ivo.nl) Het IVO heeft in 2012 onderzoek gedaan naar de aard en omvang van middelengebruik onder mensen met een LVB in de regio Rotterdam. Daarnaast bracht het IVO het huidige zorgaanbod en de zorgbehoeften omtrent middelengebruik en LVB in kaart. Uit interviews met professionals die werkzaam zijn in verschillende sectoren waar mensen met een LVB zich bevinden (verstandelijke gehandicapten (VG) zorg, MO, verslavingszorg, MEE) blijkt onder andere dat er behoefte is aan (geschreven) beleid over middelengebruik en LVB. Daarnaast is er behoefte aan deskundigheid op het gebied van LVB (in de niet VG-zorg) en middelengebruik (in de VG-zorg). Tactus (www.tactus.nl) Tactus Verslavingszorg heeft in samenwerking met LVB-instelling Aveleijn een pilot gedraaid met de cursus Minder Drank of Drugs. Deze cursus is bedoeld voor cliënten met een lichte verstandelijke beperking en bevat 12 individuele en 12 groepsbijeenkomsten. In een factsheet zijn de voorlopige resultaten en ervaringen van cliënten en trainers te lezen. Vanaf het najaar 2012 is een schriftelijk handboek beschikbaar en wordt een train-de-trainer cursus aangeboden.
14
5. Werk aan herkenning Een herkenningsinstrument
Onderzoekt of iemand mogelijk een (licht) verstandelijke beperking heeft; Onderzoekt niet alle aspecten van een mogelijke verstandelijke beperking; Kan door de professional uit het betreffende werkveld worden gebruikt zonder dat deze hoeft te beschikken over specifieke psychologische/orthopedagogische kwalificaties; Is minder belastend voor een cliënt.
5.1. Herkenningsinstrumenten Uit een medio 2011 verrichtte inventarisatie van (inter)nationaal beschikbare herkenningsinstrumenten kwamen twee mogelijkheden voor toepassing in het project ‘(On)Beperkte Opvang’: de HASI: Hayes Ability Screening Index; de Screener LVB. HASI – Hayes Ability Screening Index Ontwikkeld in Australië. Daar vanaf 2000 en in enkele Europese landen in gebruik. De HASI is in 2011 door de Australische opstellers in het Nederlands vertaald. Voor adolescenten en volwassen (13+) Test bestaat uit vier subtests: o 4 ja/nee zelfrapportagevragen o Achteruitspellen 5-letterwoord o Puzzel o Klokttekentest De test wordt individueel schriftelijk afgenomen Gerapporteerde duur afname: 5-10 min
15
Screener LVB Een in 2011 gestart project van de Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool Leiden en Altrecht (ggz, o.a. forensische psychologie) dat zich richt op het ontwikkelen van een screeningsinstrument voor het vaststellen van LVB-problematiek. Kenmerken van de experimentele versie waren: Primair voor justitiabelen (gesloten setting), Maar ook onderzoek naar mogelijk bredere toepassing: jeugzorg, gehandicaptenzorg; Onderzoek in 2011 bij een psychiatrische, TBS- en LVG-populatie, Sociale Werkplaats en speciaal onderwijs; Gebaseerd op ‘De Borg’ tips (2005) voor medewerkers politie/justitie/reclassering. Aangeraden wordt: te informeren naar de schoolopleiding, sociale contacten en hobby’s; rekensommen te laten maken en te laten schrijven; taalbegrip te controleren bijv. door middel van spreekwoorden of grapjes; en gedrag te observeren, bijv. op het gebied van klokkijken, hobby’s, traagheid; Deze aandachtspunten zijn als basis gebruikt voor het opstellen van een vragenlijst van te scoren items. De afnameduur van de experimentele vragenlijst bedroeg naaar schatting 20-30 min. Voor de definitieve versie was het streven 10-15 minuten.
Ervaringen project met herkenningsinstrument In de pilot is gewerkt met de op dat moment beschikbare HASI. Het landelijk evaluatierapport ‘(On)Beperkte Opvang’ geeft de stand van zaken (medio oktober 2012) van de ervaringen met de HASI en LVB-screener. De opgedane ervaringen in het project ‘(On)Beperkte Opvang’ leiden tot de volgende aanbevelingen voor de herkenning van LVB binnen de opvang: Kijk vroegtijdig bij cliënten in de opvang naar de mogelijkheid van een LVB-problematiek. Laat niet de hitte van de dag of andere problematiek prevaleren; Bestudeer de beschikbare cliëntinformatie zorgvuldig. Hierin kunnen al aanwijzingen of diagnostische informatie voor een LVB zitten; Benut de ervaringen van de maatschappelijke opvang en de andere ervaringen met de HASI en de LVB-screener voor een verdere beoordeling van welk(e) instrument(en) geschikt is/zijn binnen de opvang. Weeg daarbij ook af wat de meerwaarde van een herkenningsinstrument is ten opzichte van de met de LVB-training verkegen deskundigheidsbevordering en de mogelijkheid voor consultatie, advies en casuïstiekbespreking; Indien gekozen wordt voor het gebruik van een herkenningsinstrument: o Motiveer begeleiders voor het gebruiken van een herkenningsinstrument en stel hen in staat dat goed te doen (voldoende tijd om te oefenen in het gebruik van het instrument en het motiveren van cliënten); o Maak een afweging of alle medewerkers in staat moeten zijn om het herkenningsinstrument te gebruiken of dat een selectie van medewerkers dat doet. Begin met medewerkers die affiniteit met een dergelijke werkwijze hebben of betrokken zijn bij de intake van cliënten. 5.2. De toepassing De ervaringen van het project ‘(On)Beperkte Opvang’ leiden tot de volgende aandachtspunten voor de toepassing van een herkenningsinstrument. Organisatorische inbedding Het gebruik van een herkenningsinstrument vereist een goede organisatorische inbedding binnen de opvangorganisatie. Het op deze manier gaan ‘kijken’ naar cliënten en de introductie van een herkenningsinstrument vragen een duidelijke betrokkenheid en inbreng van het management: • Het is een keuze van de organisatie; • Het geeft een aanvullende focus op LVB; • Het vergt faciliteiten: tijd en oefening. Maak doel herkenning duidelijk Aan het begin van de test is het belangrijk om het doel voor de cliënt duidelijk te maken. Bijvoorbeeld dat het zo vroegtijdig mogelijk signaleren van problemen kan leiden tot het snel inschakelen van de juiste hulpverlening die aansluit op de wensen en problemen van de cliënt. Of sluit aan bij concreet probleem van de cliënt: bv. schuldenproblematiek. Geef aan dat daar iets aan gedaan kan worden als 16
de organisatie beter weet wat de cliënt wel kan en niet kan. Benadruk verder dat de privacy van de cliënt wordt gewaarborgd. Tip: Ervaringsdeskundigen Maak gebruik van ervaringsdeskundigen om opvangcliënten met een (vermoedelijke) LVB te benaderen en hen te informeren over af te nemen testen of onderzoeken. Ervaringsdeskundigen kunnen hen motiveren deel te nemen aan de onderzoeken en de daaruit volgende ondersteuningstrajecten. Bron: Werkplaats Maatschappelijke Opvang/LOC Zeggenschap in zorg (www.loc.nl)
Wie neemt het herkenningsinstrument af? • Iedere medewerker of een selectie? Een herkenningsinstrument moet in beginsel door alle opvangmedewerkers gebruikt kunnen worden. Om pragmatische redenen kan er voor gekozen worden een selectie van medewerkers (per locatie) te trainen in het gebruik van een herkenningsinstrument en daarmee de toepassing. Daarbij kan een overweging zijn dat medewerkers in verschillende mate affiniteit hebben met het gebruik van een herkenningsinstrument. • De persoonlijk begeleider of juist niet? Als de persoonlijk begeleider niet getraind is in het afnemen van het herkenningsinstrument is deze vraag niet aan de orde. Is hij/zij dat wel, dan kunnen de volgende overwegingen een rol spelen bij de vraag of hij/zij het herkenningsinstrument afneemt bij de eigen cliënt. Het afnemen van het herkenningsinstrument brengt de opvangmedewerker in een andere rol dan deze als persoonlijk begeleider heeft; o Ligt het afnemen van het herkenningsinstrument door de persoonlijk begeleider in lijn met de (vertrouwens)relatie die deze met de cliënt heeft en/of kan het afnemen van het herkenningsinstrument door een collega-begeleider juist belemmeringen bij de cliënt oproepen? Dan heeft het afnemen van het herkenningsinstrument door de persoonlijk begeleider waarschijnlijk de meeste kans op succes; o Komt de (vertrouwens)relatie mogelijk juist onder druk, dan ligt het afnemen van het herkenningsinstrument door een collega-begeleider wellicht meer voor de hand; Per cliënt zal de begeleider een inschatting en afweging moeten maken. Omgeving/opstelling/volgorde/houding Het is belangrijk om de herkenningstest af te nemen in een rustige omgeving. Voorkeur voor de opstelling is dat het afnemen van het herkenningsinstrument aan een tafel of bureau plaats vindt. Elk onderdeel wordt afgenomen en de vragen dienen in de juiste volgorde te worden gesteld. De cliënt dient voldoende tijd te krijgen om de vragen te kunnen beantwoorden. Tijdens de afname dient de afnemer een neutrale en motiverende houding aan te nemen. Benodigdheden zijn potloden, een gum en een stopwatch. Er mag geen klok in het zicht van de cliënt zijn. Waar relevant dient de tijd exact geklokt te worden. Gedurende de afname wordt er geen feedback gegeven door de afnemer. Deze moet zich bewust zijn van de eigen mimiek en gezichtsuitdrukking of non-verbale aanwijzingen. Observaties Naast de feitelijke resultaten van de cliënt, zijn de observaties van de cliënt door de afnemer tijdens de test van belang. Hoe staat het bij de cliënt met nervositeit, mate van coöperatie, motivatie, bewegingsonrust, vasthouden van aandacht, oogcontact en bijzonderheden in taalgebruik en motoriek? Overigens gaat het niet alleen om de ‘afwijkingen’. Bijzonderheden kunnen zijn dat de cliënt juist heel goed meewerkt, geconcentreerd is, etc. Op deze wijze wordt er gezamenlijk met de resultaten een integratief beeld geschetst van de cliënt.
17
6. Toegespitste diagnostiek Een verstandelijke beperking kenmerkt zich door beperkingen in het intellectueel functioneren en het sociaal aanpassingsvermogen van mensen. Diagnostisch onderzoek kan inzicht geven in de vraag welke problematiek aan de orde is en welke ondersteuningsbehoefte de persoon heeft. Dat is van belang voor de verdere ondersteuning en begeleiding van de opvangcliënt. In het project ‘(On)Beperkte Opvang’ is vast gesteld dat het beschikbare diagnostisch instrumentarium voldoende tot goed bruikbaar is voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt met LVB in de opvang. Dit onderdeel van de handreiking geeft een overzicht. Verder is gebleken dat door de toepassing van de diagnostiek af te stemmen van op de specifieke kenmerken van de doelgroep een zo goed mogelijk resultaat wordt verkregen. Daarover gaat het tweede deel van dit hoofdstuk.
6.1. Beschikbaar diagnostisch instrumentarium Mensen met een verstandelijke beperking kunnen problemen op verschillende terreinen ondervinden. Dit stelt eisen aan de instrumenten om een verstandelijke beperking vast te stellen. Niet alle testen meten dezelfde aspecten of zijn voor alle doelgroepen geschikt. Verder kunnen de normen en resultaten van de diagnostische onderzoeken variëren met leeftijd, omstandigheden (stress), cultuur en taal. Ook bijkomende problematiek (psychiatrisch, middelengebruik, niet aangeboren hersenletsel) kunnen van invloed zijn. Relativering IQ-meting De beoordeling van het intellectuele vermogen zegt weinig tot niets over de ernst van de problemen en de aanwezige ondersteuningsbehoefte. Veel bepalender is of er sprake is van chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leerproblemen en/of gedragsproblemen en wat de ernst daarvan is. Bron: College voor Zorgverzekeringen, Uitvoeringstoets IQ-maatregel, april 2011.
18
IQ-testen 1 De belangrijkste (Nederlandstalige) IQ-testen zijn : (Verkorte) WAIS-III-NL (Wechsler Adult Intelligence Scale) o Volwassenen 16-85j. o Volledig: 60-90 min; Verkort: 30 min o Mogelijk verschillende uitkomsten factorstructuur voor LVB/Zwakbegaafde volwassenen vs. normaalbegaafden; (Verkorte) GIT-2 (Groninger Intelligentie Test) o Volwassenen 16-90j. o Volledig: 90 min; verkort: 35 min (Verkorte) KAIT (Kaufman Intelligentietest voor (Adolescenten en) Volwassenen) o 4-90j. o 60-90 min o Verkort (beschikbaar buitenland): KBIT-2 20 min. Geschikt voor institutionele setting SON-R 6-40 (Snijders-Oomen Niet-Verbale Intelligentietest) Sinds september 2011 is deze nieuwe SON versie beschikbaar. Deze heeft een groter leeftijdsbereik van 6-40 jaar en door een vernieuwde non-verbale test kan ook de doelgroep van allochtone cliënten beter onderzocht worden op cognitieve mogelijkheden MCT (Multiculturele Capaciteiten Test) o Autochtone en allochtone volwassenen 15-65j. o Beschikbaar op middelbaar en hoger niveau. Daarmee minder geschikt voor LVBdoelgroep? o 2 uur 15 min o Verschillende normgroepen Raven SPM (Raven Standard Progressive Matrices) o Enkelvoudige test, daarmee aanvullend o Geen gebruik taal o 6-60+j. o 40 min. WISC III (Wechsler Intelligence Scale for Children - III Voor de toepassing van deze tests bij de LVB-groep geven experts verschillende (niet eensluidende) overwegingen bij de bruikbaarheid, gebruikersvriendelijkheid (taal, instructie), normering en het tijdsbeslag. Meten sociale redzaamheid Beschikbare testen: SRZ-P (Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen plus) o Verstandelijk gehandicapte adolescenten (vanaf 12j.) en volwassenen o Afnemen individueel bij 2 groepsleiders/ouders o 10-20 min VABS (Vineland Adaptive Behaviour Scales / Vineland-Z o NL: alleen Vineland-Z is vertaald o Kinderen en jeugdigen 5-18j. o Met omzettingstabel evt. ook volwassenen o Vooral meerwaarde volwassenen met matig VB en jongeren VB o Open interview ouders, verzorgers, begeleiders o 20-60 min INVRA (Inventarisatie Van RedzaamheidsAspecten) o INVRA-Wonen en INVRA-Arbeid o Voor LVB en zwakbegaafde personen 18-27j. o 90 min
1
Uitgebreide info in ‘Beperkt en Gevangen’, WODC, cahier 2010-11 19
FP-40 redzaamheid (Forensische Profiel Lijsten) o Specifiek TBS-populatie o Evt geschikt voor gesloten instelling o Invullen door 2 personeelsleden die cliënt goed kennen BSA (Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen) o Gericht op jongeren 4-23j. o Invullen obv screeningsgesprekken met ouders en/of jongere o Verschillende versies (speciaal) basisonderwijs volgen/afgerond o 10 min.
Al deze lijsten voor het meten van sociale redzaamheid veronderstellen dat er personen beschikbaar zijn die de betreffende persoon (ofwel de cliënt met potentieel LVB) goed kennen. Dit is vaak voor begeleiders niet mogelijk. Alleen gedrag dat de persoon laat zien, mag men scoren. Het interviewen van familie/vrienden is vaak lastig. Ervaringen project ‘(On)Beperkte Opvang’ In de onderzoeken is vooral gebruik gemaakt van de WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale). In de overige gevallen zijn de WNV (non-verbale Wechsler schaal), SON 6-40 (Snijders-Oomen NietVerbale Intelligentietest), de Raven SPM (Raven Standard Progressive Matrices) gebruikt. Dit was name het geval bij allochtone cliënten die in mindere mate de Nederlandse taal beheersten of indien er veel twijfel bestond over het taalbegrip en de uitdrukkingsvaardigheid van cliënten. De sociale redzaamheid van cliënten is voornamelijk onderzocht met behulp van de SRZ-P (Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen Plus). 6.2. Toegespitste toepassing De kenmerken van de pilotcliënten stellen specifieke eisen aan de toepassing van de instrumenten: Inhoud: o beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke factor. Daarom is het wenselijk te beschikken over testen waarmee het mogelijk is anderstaligen te testen; o ook kunnen opgegroeid zijn in een andere cultuur en/of op straat cliënten parten spelen; o verder is het belangrijk bij deze doelgroep geen kinderachtige testen te gebruiken. Het gaat om door de wol geverfde cliënten; Afnemen: o deze groep heeft vaak een verminderde aandacht of motivatie. Hieraan is tegemoet te komen door de test korter of afwisselender maken (meerdere kortere afspraken in plaats van een lange en door meer pauzes tussendoor); o verder kan rekening gehouden worden met een ander ritme van de cliënt door bijvoorbeeld de afspraak wat later dan gebruikelijk op de ochtend te plannen; o of de inzet van een tolk kan aangewezen zijn voor het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld; Locatie: o het letterlijk opzoeken van de cliënt helpt om te voorkomen dat een cliënt niet op komt dagen; o het uitvoeren van de diagnostische onderzoeken op de opvanglocatie in plaats van (regulier) bij MEE geeft meer waarborgen voor het (volledig) afnemen van het onderzoek; Info: o bij de opvangcliënten is vaak minder informatie beschikbaar over de voorgeschiedenis van de cliënt en minder mogelijkheid dat via het netwerk te krijgen. Dat is namelijk niet beschikbaar of bereid mee te werken. Als de cliënt daarmee instemt, kan dit via begeleiders en/of MEE-consulent verkregen worden; Interpretatie uitkomsten: Veel bijkomende factoren vragen om een voorzichtige interpretatie van de uitkomsten: o afkomstig uit andere cultuur, beperkter begrip Nederlandse taal, minder onderwijs; o problemen die van invloed zijn op het afnemen van het onderzoek (middelengebruik heden/verleden); o andere mogelijke onderliggende oorzaken dan de (L)VB (psychiatrisch);
20
Rol gedragsdeskundige/psycholoog: o de communicatie in het algemeen en in het bijzonder de bejegening en introductie van het onderzoek (met name intelligentieonderzoek) vragen extra aandacht vanwege soms negatieve ervaringen met andere instanties of wantrouwen naar de ander; o verder vraagt de opvangcliënt om een creatieve en flexibele uitvoering van het onderzoek.
21
7. Afgestemde ondersteuning Nadat een licht verstandelijke beperking is vast gesteld, is de vraag tot welke ondersteuning dit voor de cliënt leidt. De samenwerkingspartners vullen in gezamenlijk overleg met de cliënt in: welke doelen nagestreefd worden; op welke wijze dat gebeurt; met welke middelen; wat de periodieke evaluatie-momenten zijn.
Bij de uitwerking van deze onderdelen te benutten elementen zijn de: te hanteren uitgangspunten; te benutten informatie; rolverdeling opvang en MEE; begeleiding van cliënten met LVB binnen de opvang. Uitgangspunten Opvang en MEE delen de uitgangspunten dat de ondersteuning van cliënten gericht is op eigen regie van de cliënt door het versterken van eigen kracht, het vergroten van zelfredzaamheid en het ontwikkelen van de (sociale) netwerken. Het streven is de opvangcliënt met LVB weer zo zelfstandig mogelijk te laten participeren. Deze uitgangspunten zijn door de MEE-organisaties vertaald naar richtlijnen voor door MEE op te stellen ondersteuningsplannen (zie kader). Deze kunnen ook een referentiekader bieden voor de in gezamenlijk overleg op te stellen ondersteuningsarrangementen.
22
Elementen ondersteuningsplan Ondersteuningsplannen bevatten minimaal: De te bereiken resultaten (wat): de overeengekomen ondersteuningsdoelen; De wijze waarop men de gestelde doelen wil bereiken; De betrokkenheid en inzet van: cliënt, netwerk, informele ondersteuners, algemene voorzieningen, gespecialiseerde voorzieningen en MEE (wie doet wat en met welke middelen); Een duidelijke planning gekoppeld aan de afspraken over betrokkenheid en inzet (wie doet wat wanneer); De wijze waarop en wanneer het ondersteuningsplan wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. Deze richtlijnen stimuleren planmatig werken, resultaatgerichtheid, aandacht voor de eigen inzet van de cliënt, inzet netwerk en informele ondersteuning. Het ondersteuningsplan benoemt de hulpvragen van cliënten naar de levensgebieden: opvoeding & ontwikkeling: o.a.omgaan met beperking; leren & werken: o.a. onderwijs, (beschermde) werkplek, dagbesteding; wonen & samenleven: o.a. (zelfstandig) wonen, sociale activiteiten en contacten, relaties, gezondheid; regelgeving & geldzaken: o.a. inkomen, (financiële) voorzieningen, omgaan met geld, schulden. Bron: richtlijnen ondersteuningsplannen MEE, februari 2012.
Informatie De samenwerkingspartners beschikken over complementaire expertise, ervaring en informatie om tot een beoordeling van de zelfredzaamheid van de cliënt en de te bieden ondersteuning te komen. In de stappen voorafgaand aan het opstellen van het ondersteuningsplan is mogelijk informatie beschikbaar gekomen bij de opvangorganisatie en MEE-organisatie. Deze kan benut worden voor het opstellen van het ondersteuningsplan. Mogelijk beschikbare gegevens voor ondersteuningsplan Fase
Opvangorganisatie
MEE-organisatie
Inloop/Onthaal/Aanmelding
Cliëntdossier Info andere hulpverleners
Intake Hulpvraagverduidelijking
Persoonsbeschrijving Krachteninventarisatie Begeleidingsplan/actieplan
Cliëntkaart Ondersteuningsvraag cliënt
Herkening LVB
Herkenningsinstrument en/of andere bijzonderheden vermoeden LVB Aanleiding onderzoek
Onderzoeksvraag opvang
Onderzoek/Diagnostiek
Onderzoek problematiek: ggz, verslaving, justitie, etc
Diagnostisch onderzoek . sociale redzaamheid . IQ
Rolverdeling De samenwerkingspartners stellen in overleg vast welk vervolg aan de orde is. Afhankelijk van de cliënt en de situatie kan de betrokkenheid van de samenwerkingspartners als volgt variëren: 1. De opvangorganisatie stelt mede op basis van de resultaten van het diagnostisch onderzoek van MEE het ondersteuningsarrangement op. Met inachtneming van het MEE-advies hoe om te gaan met de licht verstandelijke beperking binnen de opvang krijgt de ondersteuning hiermee invulling; 2. Opvangorganisatie en MEE overleggen verder over het op te stellen ondersteuningsarrangement. MEE brengt specifieke expertise en kennis van de sociale kaart van de LVB-doelgroep in, 23
adviseert over de te zetten vervolgstappen en is betrokken bij indicatie-aanvragen. Dit leidt tot een gezamenlijk opgesteld ondersteuningplan; 3. De LVB-problematiek is bepalend voor de te zetten vervolgstappen, al dan niet met uitstroomperspectief naar een plek buiten de opvang. Bijvoorbeeld begeleid wonen of een woonvoorziening via een instelling gehandicaptenzorg. MEE heeft het initiatief bij het op te stellen ondersteuningsarrangement. Begeleiding LVB binnen opvang Eerder is in deze handreiking aangegeven voor welke opgaven de begeleiding van mensen met LVB zich gesteld ziet. Vooral de wijze van benaderen is van belang: positieve bejegening, aansluiting op sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau, communicatie, structuur en haalbare stappen. Deze elementen zijn terug te vinden in de begeleidingspraktijk van MEE maar bijvoorbeeld ook binnen opvanglocaties als de unit het Kreekpad van het Leger des Heils in Rotterdam. Casus Kreekpad Doelgroep Deze voorziening richt zich specifiek op cliënten vanaf 18 jaar met een (licht) verstandelijke beperking die niet binnen hun eigen netwerk kunnen worden opgevangen en geen eigen woonruimte hebben. De cliënten hebben hulpvragen op het gebied van huisvesting, woordvaardigheden, lichamelijke gesteldheid, psychische gesteldheid, verslaving, sociale vaardigheden, relatie met justitie, financiën, dagbesteding en zingeving. In vergelijking tot de algemeen toegankelijke maatschappelijke opvang hebben deze cliënten allemaal een Awbzindicatie met de grondslag verstandelijke beperking. Contra-indicaties zijn: IQ buiten de range van 40 – 80; Ernstige verslavingsproblematiek; Ernstige psychiatrische problematiek; Gebruik harddrugs; Extreem onaangepast gedrag; Intensieve medische behoefte. Team Het team bestaat onder meer uit een orthopedagisch behandelaar en de persoonlijk begeleiders zijn sociaal pedagogisch medewerker (mbo-spw/hbo-mwd). Verder zijn structureel maatschappelijk werkers betrokken en kan een beroep gedaan worden op externe inzet van een verslavingsarts en psychiater. De unit Kreekpad werkt nauw samen met andere externe organisaties als Bouman (ggz/verslavingszorg), Bavo (ggz), Delta (ggz) en MEE. Begeleiding De begeleiding richt zich op het creëren van inzicht bij de cliënt in de eigen problematiek en het leren omgaan met beperkingen, stoornissen en (problematisch) gedrag. Het gaat niet primair om het opheffen van beperkingen/stoornissen. Wel om het reguleren of beëindigen van verslavingsgerelateerd gedrag. De begeleiding biedt veiligheid, warmte en geborgenheid als basis voor groeien en leren. Openheid en transparantie dragen daaraan bij door overleg, discussie en feedback. De begeleider gaat uit van een respectvolle bejegening, gelijkwaardige opstelling naar de cliënt en neemt een coachende rol op zich. Uitgegaan wordt van (succes-)ervaringsgericht leren binnen de mogelijkheden van de cliënt, waardoor deze gemotiveerd raakt voor de nodige (gedrags-)veranderingen. De begeleider handelt situationeel: de pedagogische houding en maatregelen zijn op dat moment gericht en gaan niet uit van een voorgeschreven protocol. Het werken met de opvangcliënt met LVB is geen exacte wetenschap. Dit vraagt van de begeleider een persoonlijke inbreng en interpretatie en de durf om verantwoordelijkheid te nemen voor keuzen die ‘samen met’ de cliënt gemaakt worden. Methodieken en achtergronden De werkwijze binnen het Kreekpad is gebaseerd op het 8-fasenmodel (aanmelding, intake, opname, analyse, planning, uitvoering, evaluatie en uitstroom en uitgaande van de eerdergenoemde leefgebieden), de clientcentered bejegening (empathisch en onvoorwaardelijk positief, weten wat de cliënt wil (bereiken), zonder oordeel), het competentiemodel (ontwikkelingsgericht door sturing van gedrag en adequaat handelen door vergroten van zijn competenties) en de Schaal emotionele ontwikkeling (niet-parallel verloop emotionele en sociale ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking . Bron: Visie en werkwijze Kreekpad, Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam, 2011
De samenwerking tussen opvang en MEE biedt de mogelijkheid periodiek de ondersteuning te evalueren. Ook kunnen tussentijds ervaringen en expertise uitgewisseld worden. Dit kan in de vorm van gezamenlijke casuïstiekbesprekingen of op advies- en consultatiebasis. 24
8. Organisatie van de samenwerking De samenwerking tussen opvang en MEE is het middel om het doel - een eerdere herkenning en betere ondersteuning van cliënten met LVB - te bereiken. Opvang en MEE kunnen een optimaal resultaat waarborgen met de organisatie van de samenwerking.
8.1. Waarborgen De samenwerking vraagt om flexibiliteit en aandacht voor deskundigheden/vaardigheden, werkprocessen, communicatie en het benoemen van verantwoordelijkheden. Opvang Voor de opvangorganisatie brengt de aandacht voor mensen met een licht verstandelijke beperking een aantal wezenlijke veranderingen. Deze hebben consequenties voor de medewerkers en werkprocessen en vragen om ondersteuning vanuit het management: De verbreding van de focus met LVB en het vroegtijdig signaleren daarvan is een beleidskeuze en vergt continu aandacht van alle medewerkers; Investeren in kennis en vaardigheden betekent tijd en ruimte (capaciteit) voor het signaleren en ondersteunen van cliënten met LVB; De samenwerking kan waarborgen nodig maken voor de bereikbaarheid van opvangmedewerkers vanwege wisselende diensten; Structurele aandacht voor LVB kan gestimuleerd worden door het benoemen van een duidelijk aanspreekpunt op het gebied van LVB binnen de opvangorganisatie die aanwezig is voor de eigen collega’s. Dit kan in de persoon van een projectleider of aandachtsfunctionaris; Verder draagt het benoemen van de LVB-verantwoordelijkheid op managementniveau daar ook aan bij.
25
MEE Voor MEE heeft de samenwerking met de opvang eveneens gevolgen voor medewerkers en organisatie. Deze kan vragen om: een eigen routing voor de opvangcliënten in de vorm van een verkorte aanmeldingsprocedure; het flexibel schakelen in capaciteit voor diagnostiek en de wijze van afnemen van het diagnostisch onderzoek (locatie en aantal afspraken); het minder star in regels kunnen werken (van afzonderlijke naar gezamenlijke protocollen en procedures); het verder investeren in outreachend werken en kunnen omgaan met agressie, middelengebruik en psychiatrische problematiek; de hiervoor benodigde betrokkenheid en instemming op managementniveau. Gezamenlijk Benoem vaste contactpersonen voor elkaar op de werkvloer binnen de organisaties; Voer regelmatig gezamenlijk overleg voor het implementeren van de samenwerking in de reguliere werkprocessen. Opvang en MEE werken vanuit verschillende kerntaken en doelgroepen. Hiermee verschillen ook de culturen en werkwijzen (van meer ad hoc en flexibel tot meer methodisch). Het is daarom belangrijk om de communicatie tussen de samenwerkingspartners vanuit deze verschillende perspectieven gaande te houden. Ontwikkel de samenwerking vanuit incidentele contacten rondom individuele cliënten - eventueel vanuit een projectmatig opgezette samenwerking - tot een structurele aanpak in de reguliere organisaties. 8.2. Elementen succesvolle samenwerking In het project is gebleken dat de samenwerking een actieve betrokkenheid vraagt van: de professionals die werken met de cliënten. Het is van belang dat zij elkaar vinden, begrijpen en gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen; de managers die de organisatorische faciliteiten regelen zodat de lijntjes uit de verschillende organisaties aan elkaar worden geknoopt; de bestuurders die de visie en doelen voor samenwerking formuleren. 2 Dit sluit aan bij organisatiekundige inzichten uit de literatuur, waaraan onderstaande tabel is ontleend . Deze biedt de mogelijkheid voor (potentiële) samenwerkingspartners na te gaan in welke mate deze rollen vervuld worden of verder aandacht vragen. Functionaris
Rollen
Mate van realisatie (scoor met +/-)
Resultaatverantwoordelijkheid nemen Professionals Actief en inventief problemen oplossen
Sterke uitvoeringsteams bouwen Pionierskwaliteiten ontwikkelen Organisaties/collega’s betrokken houden Vaste relaties organisaties creëren
Managers Opbouwen verbindingen partners
Elkaar helpen in voor/tegen Systemen aan laten sluiten Voortbouwen op bestaande samenwerking
Bestuurders Intenties uitdragen en concreet maken
Visie en doelen formuleren Competente teams samenstellen Doelen focussen op werkbare opdrachten
2
Samenwerking in de publieke dienstverlening, promotieonderzoek P.J. van Delden, 2009. 26
Datzelfde geldt voor het beoordelen van de mate waarin de kenmerken voor succesvolle samenwerking en stimulerende factoren voor samenwerking aanwezig zijn of verder ontwikkeld moeten worden. Kenmerk succesvol samenwerkingsverband
Mate van realisatie (scoor met +/-)
1. Organisch gegroeid, inside-out 2. Beperkte druk van buiten (overheid) 3. Consensus over concrete resultaten 4. Pioniersteam (trekkers) met resultaatopdracht 5. Praktisch, projectmatig werken
Stimulerende factoren samenwerking
Mate van realisatie (scoor met +/-)
1. Voortbouwen op bestaande samenwerking 2. Visie op lange termijn, vertaald in concrete opdrachten op
korte termijn 3. Creëren van uitvoeringsteams (‘motoren’) met trekkers 4. Pionierskwaliteit bij meeste deelnemende personen
5. Belangen benoemen 6. Deelnemende organisaties steunen uitvoering
Zoals gezegd staat deze handreiking geen blauwdruk voor. De feitelijke invulling en mate waarin de genoemde items aandacht vragen van de samenwerkingspartners hangt af van de lokale omstandigheden en mogelijkheden van partners.
27
Bijlage: Checklist ‘Samenwerken aan ‘(On)Beperkte Opvang’ Onderwerp
Geef met ja of nee aan of hieraan wordt voldaan
Kennis van de doelgroep
MEE kent het klantprofiel maatschappelijke opvang
Ja / Nee
Maatschappelijke opvang weet globaal wat een licht verstandelijke beperking is
Ja / Nee
Opvang en MEE weten welke opgaven de LVB stelt aan de ondersteuning van cliënten binnen de maatschappelijke opvang Ken uw partner(s)
MEE weet van maatschappelijke opvang: o
Ja / Nee
visie en werkwijze
Ja / Nee
o doelgroepen en dienstverlening
Ja / Nee
o locaties en contactpersonen
Ja / Nee
Maatschappelijke opvang weet van MEE: o visie en werkwijze
Ja / Nee
o doelgroepen en dienstverlening
Ja / Nee
o locaties en contactpersonen
Ja / Nee
Maatschappelijke opvang en MEE betrekken op basis van een gezamenlijke analyse relevante andere betrokkenen o cliëntvertegenwoordigers
Ja / Nee
o ketenpartners
Ja / Nee
o gemeenten
Ja / Nee
o anderen, namelijk
Ja / Nee
Bevorder deskundigheid
Opvangmedewerkers verkrijgen de benodigde kennis en deskundigheid door: o voorlichting en informatie over MEE
Ja / Nee
o inzicht in de sociale kaart (LVB)
Ja / Nee
o training LVB
Ja / Nee
o gezamenlijke casuïstiekbespreking
Ja / Nee
o advies-/consult van MEE
Ja / Nee
o aanvullende trainingen (zoals LVB en middelengebruik)
Ja / Nee 1
Bijlage: Checklist ‘Samenwerken aan ‘(On)Beperkte Opvang’ Onderwerp
MEE-medewerkers verkrijgen de benodigde kennis en deskundigheid door: o voorlichting en informatie over de maatschappelijke opvang
Geef met ja of nee aan of hieraan wordt voldaan
Ja / Nee
o trainingen als outreachend werken
Ja / Nee
o gezamenlijke casuïstiekbespreking
Ja / Nee
o advies-/consult van de maatschappelijke opvang
Ja / Nee
o aanvullende trainingen (zoals LVB en middelengebruik)
Ja / Nee
Werk aan herkenning
Maatschappelijke opvang maakt afweging of aanvullend een herkenningsinstrument nuttig is Opvangmedewerkers worden door de organisatie gefaciliteerd bij het inzetten van een herkenningsinstrument (tijd/oefening) Toegespitste diagnostiek
Ja / Nee
MEE en maatschappelijke opvang benutten de beschikbare diagnostische instrumenten voor het vaststellen van een LVB De toepassing daarvan is toegespitst op de cliënten binnen de maatschappelijke opvang Afgestemde ondersteuning
Ja / Nee
Maatschappelijke opvang en MEE komen in overleg met de cliënt tot een invulling van het ondersteuningsplan Maatschappelijke opvang en MEE hebben duidelijk welke rolverdeling zij hebben bij het ondersteuningsplan Organisatie van de samenwerking
Ja / Nee
Ja / Nee
Maatschappelijke opvang en MEE gaan na in welke mate de elementen voor succesvolle samenwerking aanwezig zijn Maatschappelijke opvang en MEE maken concrete afspraken over samenwerking Maatschappelijke opvang en MEE waarborgen de samenwerking binnen hun organisaties
Ja / Nee
Ja / Nee
Ja / Nee
Ja / Nee Ja / Nee
2