Het oorlogsverhaal van A.C. van der Knijff, molenaar van de Nieuwlandse molen (geb. 14-1-1915).
Door mijn achterneefje Arend is mij gevraagd de belevenissen te vertellen uit de oorlog 19401945. Dit is na 40 jaar moeilijk, veel is onthouden en veel is vergeten. De jongenlui van rond de twintig kunnen toch niet indenken hoe de tijd in de oorlog was. Het was angstig en spannend. Als ik ga schrijven, moet ik beginnen al uit 1939. September 1939 werd de mobilisatie uitgeroepen. Alle militairen oud en jong moesten opkomen. Duitsland bezette al de omringende landen en verklaarde in September dat jaar de oorlog aan Polen, en ook Rusland viel Polen binnen. Later werden Rusland en Duitsland vijanden, maar toen waren het vrienden. Onze eerste reactie was dat wij met ons paard naar de keuring moesten in september 1939, maar de vos (paard) hoefde het leger niet te hebben. De winter van 1939-1940 was zeer streng. In vele gebouwen lagen soldaten ingekwartierd. Er werden ’s avonds bij de mensen vele soldaten op visite gevraagd. Vele keren kwamen de soldaten oefenen bij de Nieuwlandse molen. De molen was vele keren uitkijkpost en er werd telefoon aangelegd. Het was ’s zondags 24 april 1940, 4 uur in de ochtend, toen voor het laatst de Nederlandse soldaten bij de molen kwamen oefenen. Rondom de molen werden loopgraven gegraven. ’s Middags gingen de soldaten weer weg, nadat eerst de loopgraven weer gedicht waren. Doch de kruipalen stonden er los door. Opmerkelijk was, dat zaterdagsavonds de vriendinnen van de jonge soldaten bij ons op het molen-erf waren. Op de kruipalen zaten de soldaten af te wachten. Dus veel geheimen van de legeroefeningen waren er niet. De namen van deze vriendinnen zal ik in dit relaas maar niet noemen, na 45 jaar. Zo brak 10 mei 1940 de oorlog uit. Wij waren die ochtend een hoek spinazie aan het maaien voor de veiling. Maar naar de veiling gaan kwam er niet van. Hoog in de lucht was er een luchtgevecht tussen Hollandse en Duitse vliegtuigen. Nog steeds dacht men dat het oefenen was. Doch 8 uur ’s morgens vielen er tientallen parachutisten neer achter het Staelduinse bos. Het zal 10 uur geweest zijn, toen een aangeschoten transportvliegtuig van de Duitsers in de voorwei van de Hilwoning neerstreek. Met een oud mitrailleurtje, met water gekoeld, schoten de Nederlandse Soldaten dat vliegtuig in brand. Als tonnetjes rolden de parachutisten uit dat vliegtuig. Ik herinner mij nog goed, ze rolden zo de Blindsloot in. Later ging een klein mariniertje met het geweer in de aanslag ze halen. Langs de Kulk ging hij ernaar toe. Die Duitsers waren alle meer of min gewond, ze werden door een militairen dokter, die inmiddels gekomen was, verbonden. Zij mochten nog melk drinken want de melk van de Hilboer was ook blijven staan. Die parachutisten moesten mee naar de Hoek, met een Engels oorlogsschip, dat inmiddels was gearriveerd. Zij zullen geen last meer gehad hebben van Hitler’s commando’s. Bij het vliegtuig lag nog een stervende parachutist, die wij op last van een Nederlandse officier, op een ladder moesten halen. Ik zelf, mijn broer Jan, Jac. Noordam, de Hilboer, en Hermanus Burger. Door zijn helm was een kogelgat. De dokter haalde zijn helm van zijn hoofd en het was ene bloedmassa. Een uur later overleed hij. In zijn zakboekje stond dat hij enige weken van te voren bevorderd was voor zijn prestaties in Noorwegen. Bij het vliegtuig lagen 3 verbrande Duitse soldaten. Ik kan niet anders zeggen.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Die hoofden waren net half gebrande eieren kolen. Die billen waren gebraden vlees. De darmen puilden uit hun buiken. Hun schoenen waren verbrand aan hun voeten. De soort hoefijzertjes onder hun hakken zaten gekleefd aan hun voet. Het was een stralende dag en de vliegen zaten op die half verbrande lijken. Wij moesten de tweede dag uit het huis want, ook de molen was uitkijkpost. Ik herinner mij nog dat stuk voor stuk de boerderij van Vreugdenhil in brand gestoken werd, daarna de tuindershuizen van de fam. v.d. Bos, het huis van Hannes Voskamp, van Arien ’t Hart, de twee mooie tuindershuizen van fam. van Dop en de twee woningen van Jan bekenkamp en Arie Noordam. Ook de villa die bewoond werd door Jac. Huisman. Nog twee huizen op de Dwarshaak, de woning van Leen Bekenkamp en van Teun v.d. Werden. Er waren huizen bij die enkele jaren oud waren. Al de mensen moesten maar onderdak vinden bij familie of kennissen. Die huizen werden in brand gestoken, zodat de parachutisten zich er niet in konden verschansen. Toen zij die eerste morgen naar de leegte kwamen verschoolden zij zich in het Staelduinse bos. Van de parachutisten die neer gelaten werden rondom Den Haag was het de bedoeling geweest, de regering en koningin Wilhelmina gevangen te nemen. Het Staelduinse bos is in die 5 oorlogsdagen hevig beschoten vanuit het fort in Hoek van Holland. Ik zag nog tientallen koeien doodgeschoten liggen. Ook een paard met een veulentje van de Hilboer, het paard werd dodelijk getroffen. De hele dag bleef het veulentje van enkele dagen oud over de moeder merrie gebogen staan. Tegen de avond schoot een officier het veulentje ook maar dood, anders had het verhongerd. Zo eindigde de vijf oorlogsdagen in Mei 1940. De Rietdijkstraat in de Hoek was half weg gebombardeerd. Het eerste jaar van de oorlog veranderde niet veel maar in 1942 begon het. In de polder “Het Nieuwland” moesten ten zuiden, al de tuinderijen afgebroken worden, de tankgracht werd gegraven en de bunkerbouw kwam op gang. Watergangen werden geblokkeerd en daarna mijnvelden aangelegen. De koestal en schuur bij de molen lag vol met cement. Ik heb menige baal cement verkocht aan metselaars die zelf geen cement konden krijgen. Op de molen zat men direct niet slecht, terwijl een ander geen stoking voor de kachel had, stookte ik volop hout van de betonbekisting. Splinternieuw hout verzaagde ik voor de kachel. Voor het graven van de tankgracht stonden er ook stoomkranen te draaien die met briketten gestookt werden. Mijn vrouw zetten voor deze dreglijnmachnisten koffie. De surrogaat koffie was zo slecht nog niet en geitenmelk in de koffie en een zoettabletje (sikretje) erin. Dus een goed bakje koffie. Dan stond er ’s avonds een kruiwagen briketten klaar voor de moeite. Zodat ik de laatste Oorlogswinter nog kolen stookte. Al moest je elke week de schoorsteen vegen, want het waren vetkolen. Maar wij zaten warm van de Duitser. En ik gaf nog al eens een briket weg aan die geen, die niets had. De mijnvelden werden aangelegen in 1942, afgezet met prikkeldraad. Dit was zo’n slechte kwaliteit, dat na een jaar was door geroest. Ik herinner mij nog dat bij Abram Vreugdenhil een zeug het mijnenveld in ging, en deze zeug de lucht in vloog aan stukken en brokken. En Boers, de mollenvanger, een eigenwijze man het mijnveld in ging want, het was een eldorado voor mollen. Hij stak naar een mol, stak op een landmijn en liet het leven. Vlees kon je niet meer krijgen maar Boers vilde de mollen voor het huidje en braadde de mollen en at ze smakelijk. Hij heeft meer als eens gezegd, dat mollen best smaakte. Wij hebben van de vijf jaren oorlog, 4,5 jaar met Duitsers op de werf gezeten. Deze legerde in de molen en in de stal. Er was een Duitse soldaat, deze kocht alles op wat van waarde was. Hij kocht o.a. alle zilveren rijksdaalders op waar de beeltenis op stond van koningin Wilhelmina, en had ook enkele schapen.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Toen kwam voor zijn de tijding dat hij naar het Oostfront moest tegen Rusland. Hij was zo balorig, een van zijn schapen liep in het mijnenveld en die ging hij halen. Toen sloeg zijn been eraf. In een omzien van tijd waren de officieren die in de bunkers bij de Hilwoning legerden op het molen-erf. De rest van de soldaten op de molen moesten poedelnaakt want hun uniform mocht niet nat worden door de Dominesloot met een ladder van ons, die soldaat halen. Het was op het land van nu fam. Van Dalen. Wat bulderde die Duitse hoge tegen die soldaat, al kermde hij van pijn. Al gauw was er een Rode Kruis auto die hem afvoerde. Waar al zijn rijksdaalders gebleven zijn zou ik niet weten, maar naar het Oostfront zal hij wel niet gekomen zijn. Toen de bunkers nog gebouwd moesten worden, kregen wij al gauw inkwartiering, een jaar lang van een oberluitenant. Eerst het half jaar één, toen een ander. Ik moet zeggen, naar ik meen geen Hitlerklanten. Ze zaten ’s avonds net zo hard naar de Engelse zender te luisteren als wij op de dag. Ze moesten de voorkamer hebben, wat wij altijd zeiden “het binnenhuis”. Het was lastig voor ons een kamer minder, maar last had je niet aan die lui. Wij kregen zodoende elektriciteit in huis. Het gemaaltje was wel aangesloten maar niet het huis. Wij gingen die avond met een kaars op tafel zitten toen die oberluitenant moest komen. Hij ging de andere dag naar de burgemeester van ’s Gravenzande en twee dagen later hadden wij licht. De elektrische palen stonden slechts 12 meter van ons huis af. Wat ik ook persoonlijk met het mijnenveld mee gemaakt heb, was dit; “ik was in die bijna 12 jaar dé molenaar, Piet Bekenkamp was in het polderbestuur gekozen en kwam al heel gauw met commando’s. Ik moest de sloot schoonmaken (sloten) naast zijn land in het mijnveld langs de tramdijk (wat nu het rijwielpad is). Ik moest maar op de spoorbielsen lopen, dat kon geen kwaad zei hij. Ik weigerde dit. Ten eerste mocht men niet in dit gebied komen en ten tweede het grote gevaar wat met zich meebrengt. Ik was de moeilijkste vent die hij meegemaakt had, zei hij. Ik heb het de resterende jaren van mijn molenaarswezen wel geweten. Het enigste wat ik gezegd heb, is, als je die sloot schoon wil hebben, doe je het zelf maar, ik doe het niet.” Het zal in 1943 geweest zijn. Toen drie grote slagschepen van Duitsland van Frankrijk naar Duitsland moesten. Daar lag de Amerikaanse en Engelse vloot op te wachten. De namen van die schepen weet ik niet meer. Zij waren beschadigd. Ze zijn door de mist ontsnapt. Maar heel de Belgische en Nederlandse kust werd met luchtafweer en zoeklichten gezet, ook bij de molen. Het was midden in de winter. Vlak bij de molen op het land, waar nu de tuinderij van Zwinkels en Kester zijn, stonden 2 zoeklichten en een luchtafweergeschut. Vaak als ik de molen uitspande ’s avonds laat, reikten die soldaten ook vanuit het duin van de Hilwoning, het zoeklicht op de molen. Wel angstig maar je raakte eraan gewend. Terwijl een ander stooking voor de kachel kon krijgen, maakt de Duitser een pad van eierkolen droog naar het zoeklicht te komen want deze stonden midden in het geploegde land. Toen dat geschut en lichten weg waren, heb ik met de mestvork wel acht kinnetjes kolen uit de grond gehaald. Dat was 4 mud. Wat betreft het graven van de tankgracht is er wat afgetobd. Het talud moest gemaakt (talud is de schuine kant) door mensen uit de stad, die nog nooit een schop in hun handen hadden gehad. Iedereen die geen werk had moest komen, ook de Chinezen uit Katendrecht en handelen dat zij deden in sigaretten. Ze maakt ze hoe langer en dunner een gulden voor een sigaret. En als dan zo’n Duitse hoge kwam en die Chinezen stonden met elkaar te praten, bulderde hij zo, dan deden ze weer een paar steken. Nu zit er op 1,5 meter diep, blauwe klei, die zo wat niet te bewerken was. En die kantoormannetjes uit de stad wisten zich geen raad. Ze moesten zelf hun schop meebrengen. Een zandpannetje uit de Hema van f 1,50/ f 2,-- men kon er niet mee werken in die blauwe klei. Ik stond eens te kijken en had mijn spitschop bij me.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Nu kostte toen een spitschol al f 13,50. Ik deed een paar steken en ik zei tegen die mensen, dat zij geen goede schop daarvoor hadden. Kunnen wij niet ruilen was hun antwoord. Een waardeloos pannetje voor een goede spitschop. Een van die stadsmannetjes zei, die boeren weten het wel als zij moeten werken in de grond! Je bent altijd boer bij stadmensen. Ik zeg tegen die vent; “Ik ben geen boer, ik ben de molenaar.”Een boer heeft koeien, varkens en paarden. Alleen jij weet niet veel en je weet niet eens welk gereedschap waarvoor je moet gebruiken. Zoals ik al schreef wij hebben 4 jaar met Duitse soldaten op de werf gezeten. En waar soldaten zijn komen ook dames. Zij bleven wel eens een nachtje in de stal. Nu was er wel eens inspectie, soms midden in de nacht. Ik had een goede waakse hond, dus als een officier in het holst van de nacht kwam, waren de soldaten gewaarschuwd door de hond. Midden in de nacht werd er gebonsd op de deur. Ik was inmiddels getrouwd in1942. Mijn vrouw, zeer angstig want, zij was in dat stille Naaldwijk, de Achterweg, niets gewend. Ik ging naar de deur, stonden twee soldaten met hun meiden, of ik ze in huis wou nemen. De officier luitenant was er. Inspectie! Ik zei; “stop ze maar onder het hooi, bij het paard.” Hebben die meiden een halve nacht onder het hooi gelegen, om zich weg te houden. Die Duitse soldaten sliepen in de stal, meest een troep van 12 a 15 man geregeld en deze, zij sliepen op stro. Als een troep weg ging, schoof ik gauw dat stro op een hoop voor stro voor het paard, mijn geiten (ik had er 6), want ik mocht geen koe meer houden, en voor de konijnen. Dan zat er nog als eens enkele lakens erbij, slopen en handdoeken of een soldatenjas. Daar was het om te doen. Wel eens had ik pech, haalden ze het eruit. Maar meestal had ik wat. Wij hadden twee hongerlijders uit de stad (Den Haag), twee meisjes in huis, 16 á 17 jaar. Ze hadden de industrieschool gedaan. Daar leren ze enkel jurken en mantels maken. Ze hadden er zelf niet één aan of om. Maar toen mijn vrouw die Duitse lakens gaf, hadden ze zo voor hun zelf enkele jurken gemaakt en van die Duitse soldatenjassen hadden ze zo een mantel. Het waren bijdehante meisjes. Ze zaten de hele dag achter de naaimachine van mijn vrouw. De eerste foto van mijn oudste dochtertje, die inmiddels 12 jaar is, zit ze met een mooi pakje aan van een Duitse soldatenjas en met een konijnvel afgezet, want een ieder die een konijn slachtte prepareerde zelf het vel. Dat ging heel best. In die lakens stond in een hoek een hakenkruis, dat knipte mijn vrouw eraf en zoomde die dan. En als ze dan wat ruilde voor een laken, zeiden de mensen; “wat jammer, dat die hoek eraf is.”Je kon niet zeggen, dat het hakenkruis eraf geknipt was. Het laatste jaar van de oorlog was er zowat geen elektriciteit, ook werd het bij de mensen afgesneden. Ook de Duitsers zaten veel keren zonder. Er kwamen twee Duitse molenmakers, ook soldaten, maakte de spil in de molen, maakte het scheprad los, plaatste er grote dynamo’s in en dagelijks stonden er zo 200 accu’s te laden voor telefoon en radio. Ik moet zeggen, dat ging heel goed. Het was een jonge soldaat een echte Hitlerklant en een oude molenmaker, die oude was een oud Sociaal Democraat. En naarmate je naar de bevrijding ging, durfde die oude soldaat meer te zeggen. Soms hoog oplopende ruzie over de politiek. Die oude had nog op Helgeland gevangen gezeten, voor zijn politiek. Die middag van de bevrijding was het nog een tumult, bij de molen. Overal in de verte waaide de vlaggen al van de daken, maar ik mocht de vlag niet op de molen zetten. De jonge Hitlerklant, de molenmaker, had nog geen telefoon gehad dat het overgegeven was. De knecht van de Hilboer, De Hilboer zelf, kwamen erop af. Wat ging de knecht tekeer tegen die Duitser. Ik was wel een beetje bang, want die jonge soldaat had zijn geladen geweer. Eindelijk ‘s middags om 4 uur liet hij het toe dat de vlag op de molen ging.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Opmerkelijk was dat de Duitser op de Hilwoning de vlag die Piet Noordam op een Duitse uitkijk geplaatst had, in de middag eraf gehaald hadden en in brand gestoken hadden. Die jongen soldaat ging zijn schoenen poetsen, zijn soldatenpak afborstelen, zijn geweer schoonmaken en poetsen, en in vol ornaat ging hij zijn eigen overgeven. Zonder goedendag te zeggen ging hij heen. Hij had 9 maanden op de werf gezeten en in de molen gewoond. Die oude soldaat ook molenmaker, ik schatte hem 50 jaar, gaf mij de hand, en ik zal het nooit vergeten, hij zei; “jullie hebben nu vrede, maar geen vrede om tevreden mee te zijn, al is het voor 30-40 jaar de Rus komt jullie overrompelen, heel Europa. “ Ik heb er maar niet veel over gezegd. Hij gaf nog zijn adres, maar ik heb hem nooit geschreven en zijn adres ben ik kwijt geraakt. Maar nu na 40 jaar denk ik zo wel eens, al was die Duitser een tegenstander, zou hij toch de waarheid gezegd hebben. Gelijk na de oorlog heeft Rusland, Estland, Letland en Litouwen ingelijfd. Kijk naar de Balkan-landen, Bulgarije, Roemenie en Joegoslavië, vrije democratische landen, koninkrijken, Rusland eiste de Koning weg desnoods liquideren. Zoals Koning Bosris van Bulgarije, Prins Nicolaas van Roemenie en als Toto, Koning Peter van Joegoslavië te pakken had gekregen was het hem ook zo vergaan. Evenals zijn Minister President Migalowiets van Koning Peter zijn regering. En als de satellietfoto’s waar zijn, staan er al 400 kruisraketten op WestEuropa gericht. Maar nu wijk ik wat af van het oorlogsverleden. Het was 1943, een hevig luchtgevecht boven Hoek van Holland. Geallieerde vliegtuigen tegen Duitse. Vanaf een Duitse hulpkruiser die aan de Harwich-steiger lag, schoten de Duitsers een vliegtuig van hun eigen neer die vlak voor het huis van Dokter Knip terecht kwam. De dokter kon ze geleiden verbinden, die vliegers. Ook moet ik vermelden, dat in de bunker die op het land staat van fam. Van Dalen, zitten 10 baaltjes kunstmest doorheen. Buurman Jan v.d. Bos en toen eigenaar van de tuinderijen van Zwinksels en Kester had bij mij in de schuur zijn kunstmest liggen. Wat gaven die mensen die aan de Wehrmacht werkten erom, ze hadden niet eens verstand van kunstmest of cement. Ze pakten de ene baal na de ander. Ook moet ik nog schrijven, over een uitvoerder, een bejaarde man. Hij klaagde zijn nood. Hij voelde zich zo vernederd dat hij toezicht moest houden voor bunkerbouw. Hij vertelde, onder zijn leiding had hij de nieuwe fabriek gebouwd van “van Nelle” aan de Overschiese weg, de nieuwe gebouwen van Blijdorp, de dierentuin en nog zoveel andere gebouwen en nu dit vernederende werk. Maar anders had hij naar Duitsland gemoeten. En die man was zo bang van die Duitse hoge. Hij vertelde dat verhaal ’s morgens op de dag dat mijn broer Jan trouwde 14 november 1942, want hij feliciteerde mijn broer nog. Ook moet ik nog het volgende vertellen en velen geloven mij niet. Mijn fiets was gestolen bij het distributiekantoor te ’s Gravenzande. Een fiets met harde banden, gesneden van autobanden, want gewone banden waren niet te krijgen en als je nog een goede fiets had, werd deze gevorderd door de Duitsers. Een van die Duitse soldaten uit mijn schuur, zag dat ik overal naar toe ging lopen en zei tenslotte; “heb je geen fiets?” hij sprak vrij goed Hollands. Ik vertelde het hem dat mijn fiets gestolen was. Hij zei; “ik heb wel een fiets” en ’s middags kwam hij met een hele goede fiets. Hij vroeg f 70,-- dus nam ik hem. En nu komt het. Het was september 1944, ik betaalde hem met een briefje van honderd, dus ik moest dertig gulden terug hebben. Ik kon gewoon geld terug krijgen, maar hij haalde een bundeltje papieren rijksdaalders voor de dag, ik kon 12 van deze krijgen met Koningin Wilhelmina erop. Het zelfde geld dat wij een half jaar na de bevrijding kregen, toen wij allen met 10 gulden per persoon weer begonnen, liep die Duitser al met het nieuwe geld. De vraag is, hoe kwam deze Duitser eraan.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Ik vroeg het hem. Hij lachte eens en zei; “dat krijgen jullie weer als Koningin Wilhelmina terugkomt” en ik nam dat nieuwe geld aan ook. Toen in September 1945 het nieuwe geld kwam en het oude, het bezettingsgeld ingeleverd moest worden, had ik al 30 gulden. Weinigen geloven het en het is waar. Toen ik jaren later het voorval eens vertelde aan een chef op het bedrijf waar ik jaren gewerkt had, hij was zelf sergeant-majoor in het Nederlands Indische leger geweest, zei hij; “zou je niet met een spion te doen gehad hebben, niet één Duitse soldaat zou een fiets durven verkopen die het leger gevorderd heeft en als jij met dat nieuwe geld gesnapt geworden was, was je zeker voor gaas gegaan.” De mensen hadden niets meer. Er waren kinderen die geen klomp nog schoenen hadden. Toen de Duitsers weggingen na de bevrijding lagen er wel ruim 40 paar soldatenschoenen in de schuur, allemaal kleine maatjes. Ik heb ze allen weg gegeven, meest aan schooljongens. Wat waren ze blij. Ik kon er niet één aan. Enkel een paar voetbalschoenen paste mij. Toen ik in de zomer van 1945 spruiten aan het poten was, met zo goed als nieuwe voetbalschoenen aan, vroeg een voetballiefhebber uit de Hoek, ” joh dat is ook zonde, kan ik ze niet kopen? Toen ik zei dat ik zelf geen werkschoenen had, wilde hij een paar nieuwe klompen ervoor geven. Maar op klompen kan je geen spruiten poten. Ook was er zo goed als geen brood voor de mensen. De Duitse etenswagen stond bij mij op de werf. Ik kwam aan met de zeis en sloothaak op mijn schouder en stootte per ongeluk 5 Duitse kuchen van die wagen. Die aten ze niet meer op, aan dat brood zat een beetje modder. Eer dat het avond was, was ik ze kwijt aan mensen die anders 2 maal daags aardappelen aten. Dankbaar waren ze voor een Duitse Kuchen. Ook denk ik aan, toen de mijnen uit de grond gehaald werden na de bevrijding. Die mijnvelden lagen in kaart en de Duitsers moesten ze er uithalen. Al die mijnen gingen de tankgracht in, diep onder de aarde, op de tuinderij van Ben Noordam liggen ze. Als er weer een perceel geruimd was, moesten de Duitse krijggevangenen, naast elkaar, zij aan zij door het geruimde veld lopen, 10 tot 12 maal. Er werd door de Canadese soldaten een bunker leeg gehaald met etenswaar. Tientallen kisten snoep kwam naar de molen en honderden kinderen van ’s Gravenzande en elders kregen die Duitse snoep. De één zei het wel tegen de ander. Ze kwamen elke dag. Er lagen na de bevrijding enkele Amerikaanse oorlogsschepen aan de Harwich-kade en al heel gauw kwamen ze naar de molen om te kijken en bewonderen. Mijn vrouw kreeg van één der officieren 4 grote staven van de beste zeep. Dus kon ze weer goed wassen. Wij hebben toch niet te klagen gehad in die 6 weken dat de Canadezen op de Molenwerf zaten. Nu moet ik nog weer terug, 18 november 1944, ’s morgenvroeg lag er een brief. Alle jongenlui moesten komen, lepel en vork, werkkleding en schoenen meebrengen. De Hilboer, Jacob Noordam was nog bij mij. Hij zei; “Joh dat loopt fout, hou je eigen weg. Al gauw kwamen de buurjongens Noorberg. In de molen zaten nogal verborgen gaten, wij zijn daar in gegaan, maar eer het elf uur was kwamen Duitse soldaten overal kijken, in huis en schuren en in de molen. Maar ze vonden ons niet. En mijn vrouw was angstig. Alle jongemannen onder de veertig jaar moesten mee. Die nacht daarop moest ik toch naar ’s Gravenzande, om de dokter halen. Onze oudste zoon Rinus werd geboren. Wat was Dr. Vonkenberg bang om mee te moeten naar de molen. En je zag geen mens die nacht óók geen Duitse soldaat. Maar alle jongemannen waren afgevoerd, ook mijn twee jongere broers. De huizen waren leeg, maar de harten waren vol. Het was een angstige tijd. Er waren ook Duitse soldaten die nog erg bang waren ook. Nu moest de molen vroeger harder draaien met het scheprad als tegenwoordig met de vijzel. Er was een Duitse soldaat naar zijn meid geweest op ’s Gravenzande, hij was gelegerd op de Hilwoning. Het was stormachtig, slecht weer en de molen maalde hard. Toen durfde hij niet langs de molen en is terug gegaan en over de Nieuwe Laan naar de Hilwoning, met deze soldaat moest Hitler de oorlog winnen. Dat vertelde hij een paar dagen later ook, dat hij het eind omgelopen was en hij stond te schelden op de molen.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Ook moet ik nog schrijven over de mijnenvelden, die lagen in stroken, landmijnen en tankmijnen, lichte en zware, met grote tussenruimte. Nu wist ik waar ze precies lagen, nu zette ik mijn geiten wel eens op de strook waar ze niet lagen. Kwam er een Duitse officier, dat die geiten weg moesten. Ik zei; “maar hier liggen de mijnen niet”. Gaat die vent bulderen tegen mij. Ik had dat niet mogen zeggen, dat ik precies dat wist. Het gebeurde eens dat de molenmakers een karwei aan de molen moesten verrichtten, in de tijd dat de VI’s van de Hoek werden afgeschoten. De molenmakers kwamen uit Moerkapelle en Zevenhuizen daar gebeurde er niets. Ik zei; “er staat een VI klaar, straks gaat hij.” Wat waren die mensen vreselijk bang van het lawaai toen die VI de lucht in ging. Ze waren heel blij dat ze naar huis konden. Wat wij meemaakte met de Canadezen. Er kwam zaterdags een autovracht eierkolen, want zij stookte een kachel in de molen. Mijn vrouw zei; “vraag om wat kolen.” Ja, zei zo’n Canadese soldaat. Stort hij even later twee kruiwagens in de keuken, de onderdeur stond open. Mijn vrouw had net schoongemaakt. Vuil dat het was. Mijn vrouw huilde. Kon zij zaterdagavond en zondag de hele keuken schoon maken. Zondags gingen de Canadezen voorgoed weg en lieten de hele autovracht kolen in de Hoek bij de schepradmuur liggen. Ik had wel voor een jaar kolen. Maar mijn vrouw had een keuken die niet toonbaar was. Nu zal ik het meeste geschreven hebben over die jaren, ook ben ik een hoop vergeten, uit mijn gedachte gegaan. Het is al zoveel jaren geleden. Maar wat rondom de molen gebeurd is, staat zeker wel in dit schrijven. A.C. v.d. Knijff
Vliegers die genade kennen Er kwamen vliegers aangevlogen, Haast als lammetjes zo zacht, Die hebben vol van mededogen, Bezoek aan Rotterdam gebracht. Ze lieten daarheen bommen vallen, Door liefde en tederheid bezield, De vliegers die genade kennen, Die hebben Rotterdam vernield. Daar werd een ziekenhuis getroffen, Waarop een Rode Kruisvlag stond, Daar was het dat men alle eisen, Van recht en van beschaving schond. Daar stonden duizendtallen huizen, In weinig tijd in vuur en vlam, De vliegers die genade kennen, Die bombardeerden Rotterdam.
het verhaal van A.C. van der Knijff
Daar werden vrouwen, grijsaards, kinderen, Door dat genadige geweld, Bij ’t ijlend vluchten, door die vuurzee, Door ’t vallend steen terneer geveld. Daar vluchten angstig opgejaagde, Over de vurige straten voort, De vliegers die genade kennen, Die hebben Rotterdam vermoord. Vanuit de Rotterdamse puinhoop, Stijgt fel en rauw de schrille kreet, Ziet en onthoudt wat hier geschied is, Wie hier genade gold en deed. Die kreet weerklinken allerwegen, Door ons geknechte Nederland, De vlieger die genade kennen, Die hebben Rotterdam verbrand.
Door middel van aanplakbiljetten tracht men ons te surgineren; “Engelse vliegers kennen geen genade, zij werpen bommen op vreedzame burgers, Nee, dan die Duitse vliegers! Die kennen genade; Denk maar aan Rotterdam.”Werk mee aan de verspreiding van dit gedicht. Vermenigvuldigt het en zend het door aan uw vertrouwde vrienden. September 1940
Brief aan Mussert Moed, Eer en Trouw
Leider, mag ik u eens vragen Herinnerd ge nog de tiende Mei Toen vochten wij nog tegen Duitsland Toen was gij er dus niet bij Toen de Nederlandse jongens Vielen, door het Duitse vuur Toen hebt gij u laf verscholen Ergens in een boere schuur Leider mag ik u iets vragen Hoe durft gij van moed gewagen? Leider hebt gij het verwoeste Rotterdam, al eens gezien En zo ja hoe durft ge Goering Dan de stad van Lunteren bien (zijn) Als ge Nederlandse vrijheid Ontneemt en ge buigt u diep terneer
het verhaal van A.C. van der Knijff
Krimpend aan des vijands voeten Waar blijft dan uw trotse eer Leider mag ik U iets vragen Hoe durft gij van eer gewagen? Hoe vaak sprak ge in ’t verleden Van Uw goede Oranje zin En ge sprak met dikke woorden Van de trouw aan de vorstin Maar nu schimp ge op Oranje En stelt Hitler bovenal, Het was met Uw trouw, dus Een vreemd en zonderling geval. Leider mag ik u iets vragen Hoe durft gij van trouw gewagen
Werk mee aan de verspreiding van dit gedicht, vermenigvuldig het en zend het door aan Uw vertrouwde vrienden. September 1940
Nieuwlandse molen (juni 2015)
het verhaal van A.C. van der Knijff