RONDE TAFEL wetenschap en praktijk in de pensioenwereld
Het Nederlandse pensioenstelsel heeft een beetje last van de wet van de remmende voorsprong. Door Hans Amesz
30
FINANCIAL INVESTIGATOR
wetenschap en praktijk / 2011
Foto’s: Fotopersburo Dijkstra
De rondetafeldiscussie over de kloof tussen wetenschap en praktijk in de pensioenwereld begon met de vraag hoe de academische wereld tegen ons pensioenstelsel aankijkt. Vervolgens kwamen allerlei onderwerpen aan de orde, zoals: Welke lessen zijn geleerd van de kredietcrisis? Op welke wijze kan de wetenschap vóóraf toegevoegde waarde leveren? Hoe wordt er omgegaan met vraagstukken binnen pensioenfondsen die veelal multidisciplinair van karakter zijn? Hoe zit het met de deskundigheid en ethiek van pensioenfondsbestuurders? Wat is de rol van het toezicht? Is er wel genoeg aandacht voor de ontwikkelingen op lange termijn? Vormt het huidige beloningsmodel niet een fundamenteel risico?
wetenschap en praktijk / 2011
FINANCIAL INVESTIGATOR
31
RONDE TAFEL wetenschap en praktijk in de pensioenwereld
voorzitter Dr. Patrick Groenendijk deelnemers Prof. Dr. Guus Boender Prof. Dr. Lans Bovenberg Prof. Dr. Ruud Kleynen Prof. Dr. Fieke van der Lecq Drs. Jacqueline Lommen Prof. Dr. Bernard van Praag
wetenschap en praktijk in de pensioenwereld In de pensioenwereld wordt nu veel geklaagd. Aan de andere kant is er veel onderzoek waaruit blijkt dat Nederland een van de beste pensioenstelsels ter wereld heeft. Hoe kijken jullie daar tegenaan? Lans Bovenberg: ‘Ik denk dat het typisch Nederlands is om veel te klagen. Maar het is ook belangrijk om je zegeningen te tellen. Ons pensioenstelsel kent drie sterke punten: de collectieve insteek, de relatief grote kapitaaldekking en het geavanceerde risicomanagement. De zwakke kanten hebben vooral betrekking op de intransparantie. De individuele eigendomsrechten zijn niet goed gedefinieerd en herverdeling en verzekeringssolidariteit lopen door elkaar. Dat heeft te maken met onze erfenis van het DB (defined benefit)-stelsel, dat in mijn optiek niet houdbaar is. Het pensioenakkoord is daar een manifestatie van. Je ziet in de hele wereld dat het DB-systeem op zijn achterste benen loopt; het is echt het systeem van de vorige eeuw en daarom moeten we ons huis behoorlijk gaan verbouwen. Verder zie ik voor ons kapitaalgedekte stelsel bedreigingen in de instabiliteit van de financiële markten. Door de schuldencrisis in Europa en de noodzaak pensioenuitgaven in de omslagstelsels te verminderen, hebben we nu wel een kans om ook in andere landen een groter kapitaalgedekt stelsel te helpen creëren.’ Fieke van der Lecq: ‘Er zijn heel veel buitenlandse onderzoekers en experts die naar Nederland komen om hier van gedachten te wisselen. Wij zitten als Nederlandse academici op pensioengebied in de luxe positie dat we ons in een van de leidende landen op dat gebied bevinden, terwijl je in andere vakgebieden naar het buitenland moet om op hoog niveau bezig te kunnen zijn.’ 32
FINANCIAL INVESTIGATOR
wetenschap en praktijk / 2011
Bernard van Praag: ‘Ik ben het in praktisch alles met Bovenberg eens, behalve op één punt: het DB-stelsel. Dat is helemaal niet onhoudbaar. Het DC (defined contribution)stelsel waar wij op af dreigen te drijven, leidt in andere landen, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, tot enorme menselijke problemen bij de werknemersmassa. Ik heb de indruk dat het DC-stelsel er in feite op neerkomt dat er een pot wordt aangelegd die zo goed mogelijk belegd wordt en dat de gepensioneerde dan maar moet kijken wat eruit komt. Beheerders worden daardoor te weinig geprikkeld om pensioenaanspraken waar te maken, dat blijkt ook uit de praktijk. We moeten keuzes voorleggen aan de deelnemers: actieve werknemers en gepensioneerden. Hoeveel willen jullie betalen en wat kunnen wij daarvoor leveren? In principe is het best mogelijk dat af te spreken. Alle waar is naar zijn geld. Als wij, om het zomaar te zeggen, langer blieven te leven, moeten we natuurlijk meer pensioenpremie betalen. Het DB-systeem dat veertig jaar bijzonder aardig heeft gefunctioneerd, zou ik toch echt niet op de schroothoop willen gooien. Je kunt natuurlijk wel denken aan aanpassingen. Middelloon en ophoging van de pensioengerechtigde leeftijd zijn bijvoorbeeld verstandige zaken.’ Jacqueline Lommen: ‘Het Nederlandse pensioenstelsel heeft een beetje last van de wet van de remmende voorsprong. Vergelijk het met de dinosaurus, die is er ook niet meer. Darwin heeft gezegd dat het niet de sterkste en meest intelligente is die overleeft, maar degene die zich het best kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. Het Nederlandse pensioenstelsel is juist niet in staat om zich aan te passen aan veranderingen in IFRS-wetgeving, in Europese wetgeving, in internationalisering, aan trends die van buiten
komen, aan veranderende behoeften van mensen, van deelnemers. Die slag kunnen wij slechts moeizaam maken.’ Guus Boender: ‘Het is treurig en irritant dat je mensen niet aan hun verstand kunt brengen dat ze een kostendekkende premie moeten betalen. Als je x procent minder in de pot stopt, komt er aan het einde van de rit echt ook x procent minder uit. Je kunt argumenteren dat het DB-stelsel moeilijk overeind te houden is omdat de werkende mensen dat niet meer op kunnen brengen. Maar het premie-instrument als bot te definiëren en dat aspect in één klap overboord te gooien, is vreselijk inefficiënt. Zonde ook, zeker vanuit de optiek dat werkgevers wel degelijk willen betalen voor een goed pensioen van hun werknemers. Ruud Kleynen: ‘In het verleden werd ons pensioenstelsel steeds beter en beter en beter. Als je terugkijkt, heb ik het idee dat we een pensioenproduct aan het inslaan waren, waar we überhaupt de prijs niet voor wilden betalen. Nu wordt het steeds helderder dat er echt een prijs aan dat product zit. Duur is een relatief begrip. Mensen willen best voor hun pensioen betalen.’ Wat hebben pensioenfondsen aan wat er in de academische wereld op pensioengebied gebeurt? Veel vraagstukken binnen pensioenfondsen zijn multidisciplinair van karakter. Hoe wordt daar op universiteiten mee omgegaan? Van der Lecq: ‘Ik vind het gewoon een worsteling. De aansturing van universiteiten is er niet op gericht om multidisciplinair onderwijs en onderzoek te laten aansluiten bij de praktijk. Je hebt externe partijen, zoals een sponsor van een leerstoel, nodig om dat op te vangen.’ Kleynen: ‘Een handicap is dat de verschillende disciplines niet dezelfde taal spreken. De ene vakgroep heeft een heel ander belevingspatroon dan de andere. Er is veel tijd nodig om dat uit te leggen.’ Bovenberg: ‘Je moet wel oppassen het kind niet met het badwater weg te gooien, want de kracht van de wetenschap is
specialisatie. Als Netspar hebben we er expliciet voor gekozen om ons voorlopig te concentreren op terreinen van economie, finance en econometrie. En juist niet om er rechten en juridische aspecten bij te halen. Het gevaar bestaat dat je te snel te veel dingen wilt behappen en dan eigenlijk niets goed doet.’ Van Praag: ‘Als econoom heb ik serieus geprobeerd samen te werken met mensen uit andere disciplines, maar dat is praktisch nooit gelukt. Wetenschappers, mijzelf incluis, staan niet voldoende open voor elkaars paradigma’s. Afgezien daarvan vraag ik me af of het in dit tijdsgewricht voor een pensioenanalyse nodig is om al die andere wetenschappen erbij te betrekken.’ Zijn er voorbeelden te geven van academische initiatieven op pensioengebied die goed aansluiten op de praktijk? Lommen: ‘Hoezo bestaat er een kloof tussen theorie en praktijk? Ik kan veel initiatieven benoemen waarin de brug is geslagen. Heel goed is bijvoorbeeld dat financiële ondernemingen en pensioendienstverleners professoren aannemen die parttime voor hen werken. We zijn in Europa ook bezig met het ontwikkelen van een Europees FTK (Financieel Toetsingskader) en daar wordt door academici uit verschillende disciplines input aan gegeven. In tegenstelling tot Europa kent de Nederlandse pensioenpolder nauwelijks publieke consultatierondes. Veel beleidsvorming vindt plaats achter gesloten deuren. In Europa heb je een pensioenwereld waar meer dynamiek en marktwerking in zit, waardoor op een natuurlijke wijze meer interactie ontstaat.’ Boender: ‘Zonder de wetenschap zou het ons niet gelukt zijn zorgvuldige risico-analyses op pensioenfondsen los te laten.’ Bovenberg: ‘In de afgelopen jaren is de band tussen wetenschap en praktijk aanzienlijk verbeterd, met name op het terrein van het afleveren van studenten, die we ook proberen uit te dagen de verschillende vakgebieden met elkaar te verbinden. Netspar heeft mensen afgeleverd die nu een heel belangrijke rol spelen bij grote pensioenuitvoerders als
> Patrick Groenendijk is sinds november 2005 manager beleggingen bij Pensioenfonds Vervoer, het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg, met EUR 11 miljard belegd vermogen. Hiervoor was hij Principal bij Barclays Global Investors en daarvoor strategist bij het Pensioenfonds Metalektro. Na een promotieonderzoek aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam is Patrick zijn carrière begonnen als universitair docent aan de VU in Amsterdam. In 2000 werd hij senior onderzoeker bij het ABP. Hij is tevens bestuurslid en voorzitter van de beleggingscommissie van Stichting Federatief Pensioenfonds, en vice-voorzitter van het adviescomité van de European Pension Fund Investment Forum.
wetenschap en praktijk / 2011
FINANCIAL INVESTIGATOR
33
RONDE TAFEL wetenschap en praktijk in de pensioenwereld
> Guus Boender is een van de oprichters van Ortec en is professor Asset Liability Management aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij werd CEO van Ortec Finance bij de oprichting in 1981. Thans is hij als Board Member verbonden aan het bestuur van Ortec Finance. Zijn expertise heeft Ortec Finance haar leiderschap op het gebied van Asset Liability Management in Nederland gebracht. Hij heeft meer dan 25 artikelen in toonaangevende, internationale tijdschriften gepubliceerd en spreekt regelmatig op ALM- en risicomanagement conferenties. Boender heeft in 1984 zijn Ph.D. gehaald op het gebied van Operations Research.
Van der Lecq: ‘Ik hoop dat we verder kunnen gaan op dit pad. De wetenschap moet uiteindelijk ook vragen beantwoorden over de acceptatie van wat we hebben uitgedokterd, over de financiële oudedagsvoorziening in den brede.’
niet altijd reageren overeenkomstig onze modellen. Het neoklassieke model gaat uit van de rationele agent, maar in de werkelijkheid hebben we te maken met de nodige imperfecties van mensen. Een ander gevolg is dat er veel meer aandacht is voor agency-issues in de financiële markten, want die blijken in de financiële markten enorm te zijn, omdat individuele consumenten producten vaak niet goed begrijpen. Ik denk dat de pensioensector nog lang niet klaar is met het leren van die lessen. Nogmaals, er is, gegeven de risico’s, een grondige verbouwing van ons pensioenstelsel nodig.’
Kleynen: ‘Met name door Solvency ll is het in de verzekeringswereld smullen voor academici. Door bepaalde portefeuilles in elkaar te draaien kunnen zij één op één aantonen dat als je het zo doet, je minder risico loopt en daardoor minder solvabiliteit hoeft aan te houden. Academische ideeën worden praktisch bruikbaar en leveren ook nog geld op. Bij pensioenfondsen speelt dit minder omdat daar een andere kosten/baten-analyse wordt gemaakt, maar dat gaat zeker veranderen.’
Kleynen: ‘In het verleden was de lange termijn maatgevend voor het nemen van beslissingen, maar nu zie je dat het nemen van beslissingen veel meer naar voren wordt gehaald. Dat krijgt in het academisch onderzoek steeds meer aandacht. Hoe moeten we omgaan met het kortetermijnrisico, in plaats van te focussen op de lange termijn? Vroeger werd een model, na ingrijpende gebeurtenissen, geoptimaliseerd, nu worden modellen ter discussie gesteld. Dat is een interessante ontwikkeling.’
Lommen: ‘Omdat wij zo vroeg zijn begonnen met een risicogebaseerd toezichtsmodel, het FTK, zijn we enorme experts op dat terrein. Overal komt risicogebaseerd toezicht, onze kennis daarover kunnen wij exporteren naar andere landen.’
Van Praag: ‘We hebben te maken met een Umwertung aller Werte. We dachten bijvoorbeeld dat staatsobligaties goudgerande waarden waren en nu blijkt dat ze helemaal niet zo goudgerand zijn. Vermogenstitels als bijvoorbeeld derivaten moeten worden geherwaardeerd. Hoe dat moet, daarmee zijn we nog niet klaar. Dat financiële tovenaars steeds hogere rendementen zouden kunnen realiseren, is een illusie gebleken. Er is ook gezond verstand nodig, we moeten iets meer vertrouwen in onszelf krijgen en niet elke maand de boel weer gelijk gaan stellen op de waan van de dag.’
PGGM en APG: die voeren nu bijvoorbeeld veel berekeningen rondom het pensioenakkoord uit. De pensioenwereld heeft echt een enorme professionaliseringsslag nodig. Daar kan de wetenschap een rol in spelen door bij te dragen aan het opbouwen en koesteren van menselijk kapitaal in de sector.’
Welke lessen heeft de academische wereld geleerd van de financiële crisis en wat verandert er in onderwijs en onderzoek als gevolg van de gebeurtenissen in 2008 en 2009? Bovenberg: ‘Een van de lessen is dat we de wereld vaak minder goed begrijpen dan we denken en dat we mede daardoor in een erg onzekere wereld leven. De economische modellen hebben die onzekerheid onderschat. We moeten dus heel bescheiden zijn. De wetenschapper kan zeggen: ik weet het nog niet, maar de bestuurder moet vandaag zeggen wat er moet gebeuren. Een belangrijk gevolg van de financiële crisis is verder de terugkeer van de macroeconomie. We zijn geconfronteerd met het feit dat de financiële markten heel slecht kunnen werken. Door de kredietcrisis heeft de gedragseconomie een extra stimulans gekregen, omdat we hebben gezien dat mensen 34
FINANCIAL INVESTIGATOR
wetenschap en praktijk / 2011
Lommen: ‘Door alle technieken die we hebben ontwikkeld en door alle marktwaarderingssystemen – risicogebaseerde systemen – die we hebben, zijn we te veel op de korte termijn gaan handelen. Je hebt flexibiliteit nodig om een langetermijnvisie te ontwikkelen: de financiële sector, die eigenlijk een buffer is in ons financiële systeem, moet klappen kunnen opvangen. Dat kan de financiële sector nu niet doen, omdat men door de kortetermijnfundingregimes, die overal gaan gelden (marktwaardering), gedwongen is nog meer funding aan te trekken, wat de economie nu niet kan dragen.’
Kleynen: ‘Aan de ene kant is er de dekkingsgraad van een pensioenfonds. De enige manier om die te berekenen is de marktwaarde. Aan de andere kant is de vraag: hoe ga je daarmee om? Die twee worden op één hoop gegooid en daarin zit de pijn. Je moet dus naar de korte termijn kijken om erachter te komen hoe je ervoor staat, maar hoe je daar op moet reageren is een heel andere zaak. Er moet een langetermijnmechanisme gebruikt worden om bij te sturen. Dan blijkt in veel gevallen dat er eigenlijk niet zo veel aan de hand is.’ Op welke wijze kan de wetenschap vooraf toegevoegde waarde leveren, dus niet nadat er iets fout is gegaan? Bijvoorbeeld komen met best practices op het gebied van vermogensbeheer, risicomanagement en dergelijke, zodanig dat de pensioenfondsen daar ook praktisch iets aan hebben? Van der Lecq: ‘Als wij iets leveren, gaat de sector daar dan ook iets mee doen? Die vraag stel ik, omdat vanuit de economische wetenschap al jaren wordt gepleit voor het verhogen van de pensioenleeftijd en ik merk dat dat in de sector heel lastig ligt. De samenleving neemt kennelijk niet altijd in dank af wat de wetenschap heeft gegenereerd. De pensioensector weet best dat de wetenschapper gelijk heeft, maar zegt dat niet. Dat zet mij wel aan het denken: waar zit de vraag, waar het aanbod en als je als wetenschapper iets aanbiedt, wordt dat dan opgepakt?’ Lommen: ‘Onze pensioensector, waar we veel aan te danken hebben, komt voort uit de sociale partners en is daardoor een behoorlijk gesloten bolwerk. Omdat die sector financieel zo groot is, heeft hij een enorme impact op onze maatschappij. Het is heel moeilijk daar innovatie, vernieuwing, tot stand te brengen; bijvoorbeeld om naast pensioenfondsen andere uitvoeringsmodellen te introduceren zoals de PPI. De sociale partners zijn verweven met de pensioenfondsen, als eigenaren, als bestuurders. Zij zien geen heil in nieuwe, innovatieve uitvoerders en vinden dat bedreigend. In andere landen zijn pensioenfondsen en gespecialiseerde
pensioeninstellingen (‘IORPs’) naast elkaar aanwezig en zijn collectieve pensioenen een financieel product.’ Van Praag: ‘Je ziet nu dat bedrijven vaak hun pensioenen overhevelen naar verzekeraars. Dat lijkt mij een slechte ontwikkeling. Ten eerste werken onze pensioenfondsen flink wat goedkoper dan onze verzekeraars en ten tweede neemt de onzekerheid aanzienlijk toe.’ Kleynen: ‘In de afgelopen tien jaar zijn er twee keer crises uitgebroken die we nooit hadden verwacht. Er wordt nu veel meer gekeken naar wat er nog meer zou kunnen gebeuren en hoe we daar op in zouden kunnen spelen om te voorkomen dat het ons dadelijk weer overkomt. Dat is een enorme winst. Daar moet ik aan toevoegen dat het niet altijd even makkelijk is om innovatie te plegen en nieuwe dingen toegepast te krijgen. Daar maak ik me zorgen over.’ Aan welk onderzoek heeft de pensioenwereld op dit moment de meeste behoefte? Als zo’n onderzoek geleverd wordt, is de kans groot dat er ook wat mee gedaan wordt. Lommen: ‘Een van de belangrijkste elementen in het nieuwe pensioenakkoord is het nieuwe contract: de geleidelijke verschuiving van DB- naar DC-achtige regelingen. Er zijn oplossingen waarbij de werkgever niet meer onbeperkt aansprakelijk is voor de kosten van een pensioenregeling en toch niet alle risico’s bij de deelnemer worden gelegd. Dat noem ik smart DC of synthetic DB. De oplossing die in het pensioenakkoord staat, is te ingewikkeld. Zoals laatst iemand opmerkte: Vergelijk het met een oude kolenkachel waar een nieuwe la in wordt gebouwd. We moeten echter naar de centrale verwarming of misschien nog iets toekomstbestendigers. Wetenschappers en pensioeninstellingen zouden samen een smart DC-contract kunnen ontwikkelen, waarin een bodem ligt voor de deelnemers zonder dat de werkgevers vanwege IFRS een blanco cheque hoeven af te geven.’ Bovenberg: ‘Uit de discussies over het pensioenakkoord is gebleken dat er best een luisterend oor is voor een doorstart
> Lans Bovenberg is hoogleraar Economie aan de Universiteit van Tilburg. Hij won in 2003 de Spinozapremie – de meest prestigieuze Nederlandse wetenschapsprijs – voor zijn vernieuwende bijdragen op het terrein van milieu en economie en zijn vertaling van wetenschappelijke inzichten naar het economische beleid. Bovenberg publiceert over pensioenen en vergrijzing, openbare financiën en belastingen, maar doet ook op andere terreinen onderzoek: macro-, institutionele en financiële economie evenals de gezondheidszorg. Hij is ook al decennia lang de meest geciteerde econoom in de Nederlandstalige vakliteratuur op het terrein van de economie. Bovenberg adviseert de overheid en de politiek regelmatig. Zo is hij al verscheidene jaren onafhankelijk lid van de Sociaal Economische Raad (SER) – het belangrijkste adviesorgaan van de overheid op sociaal-economisch terrein.
wetenschap en praktijk / 2011
FINANCIAL INVESTIGATOR
35
RONDE TAFEL wetenschap en praktijk in de pensioenwereld
>Ruud Kleynen studeerde Actuariële Wetenschappen en Econometrie aan de UvA en promoveerde in 1996 aan de UvT op het proefschrift getiteld “Asset Liability Management binnen Pensioenfondsen”. Sinds 2000 is hij hoogleraar aan de Maastricht University binnen de vakgroep Econometrie met als leerstoel Risicomanagement. Van 1986 tot 1998 was hij werkzaam bij ABP, ondermeer als hoofd van de actuariële en beleggingsresearch afdeling. Sinds 1998 is hij directeur/ eigenaar van Kleynen Consultants, actuarissen en beleggingsadviseurs en sinds 2009 ook van Newmont, balansmanagers.
naar smart DC of synthetic DB. Daar gaat de pensioenwereld naartoe, naar een systeem waarin werkgevers feitelijk niet meer optreden als risicodragers. Die kunnen geen risico nemen en als ze dat zeggen te doen, zijn het uiteindelijk toch vaak de werknemers die opgescheept worden met het risico. We moeten naar een systeem waarbij het risicomanagement vooral via de financiële markten wordt geregeld. Daar is de hele wereld naar op zoek. De doorstart naar smart collectief DC moet echt gemaakt worden, maar daar bestaat nog veel angst voor. Elke keer als je weer met iets nieuws komt, wordt gezegd dat dat niet kan vanwege de grote verplichtstelling. Ik denk dat die op den duur niet meer te handhaven is en daar moeten we ons nu al op voorbereiden.’ Van der Lecq: ‘Een contract heeft implicaties voor het hele stelsel. Wie gaat waar over en hoe gaan we het uitvoeren? De maatschappij heeft behoefte aan meer dan alleen een nieuwe slimme regeling.’ Van Praag: ‘Het is levensgevaarlijk om de verplichtstelling af te schaffen. De meeste mensen zullen zich dan zeer onvoldoende gaan verzekeren en daar veel te laat mee beginnen, omdat ze niet voldoende vooruitzien. Er is nu eenmaal een enorme bijziendheid als het om pensioenen gaat.’ Bovenberg: ‘De zogenoemde grote verplichtstelling waardoor werkgevers verplicht zijn aangesloten bij een bepaald (bedrijfstak)pensioenfonds, heeft met marktordening te maken. Op zich moet er een pensioenplicht voor individuen zijn, net zoals iedereen in een zorgverzekering zit.’ Lommen: ‘Je zou denken dat de verplichtstelling in strijd is met de Europese pensioenrichtlijn. Het heeft voor Nederland echter nogal wat gevolgen als we aan de verplichtstelling gaan tornen. Maar vroeger of later komt er bijvoorbeeld een Duits pensioenfonds dat zegt: waarom zit de metaalnijverheidsregeling in Nederland bij het pensioenfonds van de metaalnijverheid? Die regeling wil ik wel gaan beheren. Dat Duitse pensioenfonds kan naar het European Court of Justice gaan en dan ontstaat er een drive om te veranderen. In feite is het simpel: we moeten pro-actief zijn en proberen de grote verplichtstelling te handhaven, door die te verleggen 36
FINANCIAL INVESTIGATOR
wetenschap en praktijk / 2011
van pensioenfonds naar verplichte aansluiting bij een pensioenregeling.’ Van der Lecq: ‘Ik loop al een jaar te kauwen op hoe je verplichtstelling moet verleggen, en het wordt er alleen maar ingewikkelder op. Mede daarom is het ook nog niet gebeurd.’ Boender: ‘Iets anders is dat we van nu vier naar in 2030 twee werkenden op één gepensioneerde gaan. Als die twee dan niet het werk van de huidige vier kunnen doen, komen we flink in de problemen. Met andere woorden: we moeten werken aan productiviteitsverbetering. Ik ben erg geïnteresseerd in de constructieve relatie tussen het inzetten van het pensioenvermogen en, laat ik maar zeggen, het draaien van de economie. Economen zijn het erover eens dat investeren in onderwijs een van de beste manieren is om de productiviteit te verbeteren. Ik weet wel dat het geen goed idee is om de pensioenfondsen tien procent van de salarissen van hoogleraren te laten betalen, maar er moeten wel creatieve oplossingen voor het verbeteren van de productiviteit komen. Een voorbeeld is de integrale aansturing van pensioenen, wonen en zorg.’ Lommen: ‘Het zou fantastisch zijn om de pensioenpotten mede in te zetten voor long term care, voor handen aan het bed. Dat vergt input van de wetenschap, want dan moet je naar een nieuwe pensioenregeling toe, naar een nieuw product en een nieuw uitvoeringsmodel in de zorg. De pensioenfondsen moeten dan gaan samenwerken met verpleeginstellingen of projectontwikkelaars.’ Van Praag: ‘Dan zal de overheid regelrecht zorgsubsidies aan de pensioenfondsen moeten gaan geven. Daar moet institutioneel over worden nagedacht, kan dat zomaar?’ Bovenberg: ‘Ik denk dat er inderdaad veel publieke zaken zijn die pensioenfondsen best zouden kunnen financieren. Infrastructuur bijvoorbeeld, en woningbouwcorporaties en zorg. Maar dan moet de overheid een stap terug doen in termen van macht en invloed.’ Van Praag: ‘Om op de verbetering van de productiviteit
terug te komen, daar heb ik geen grote verwachtingen van. We zitten met een vergrijzende bevolking en het lijkt me onontkoombaar dat de productiviteit daarvan terugloopt.’
Die professionaliseringsslag gaan pensioenfondsbesturen niet uit zichzelf doorvoeren. Hoe moet het dan?
Veel beslissingen worden gedreven door druk vanuit de toezichthouder. Jean Frijns heeft gezegd dat toezicht leidt tot collectieve domheid. Wat kunnen we doen om het toezicht beter te maken?
Bovenberg: ‘Bijvoorbeeld met externe deskundigen. Wat betreft de governance van pensioenfondsen, moet het intern toezicht beter op orde zijn. Een probleem is dat er in de samenleving een enorme risico-aversiteit bestaat. Er mag gewoon niets fout gaan, dus moeten er overal regels voor zijn, maar dit holt het verantwoordelijkheidsgevoel uit. Daar kunnen pensioenfondsen niet zoveel aan doen, we leven nu eenmaal in een wereld die niet maakbaar is. Maar ik verwacht dat in de toekomst pensioengovernance minder belangrijk wordt, omdat de pensioencontracten veel completer worden. Die worden van tevoren vastgelegd en het pensioenfonds wordt een financiële instelling die het contract uitvoert. Toezicht wordt dan ook minder belangrijk, omdat de bestuurders van pensioenfondsen minder beslissingsbevoegdheid hebben, bijvoorbeeld over of er dan al of niet geïndexeerd wordt.’
Van der Lecq: ‘We moeten corporate governance, waarmee we een heel eind op weg zijn, doorvertalen naar de pensioensector. Er waren goede redenen om pensioenfondsen op afstand te zetten van ondernemingen, tegelijkertijd zijn er ondernemingen die wel degelijk geven om hun pensioenfondsen. Er zijn nog heel wat vraagstukken op het gebied van governance op te lossen die kunnen bijdragen aan een goede balans tussen intern en extern toezicht.’ Van Praag: ‘In Nederland worden pensioenen afgesproken aan de cao-tafels door werkgevers en werknemers. Diezelfde werkgevers en werknemers zitten in de besturen van pensioenfondsen. Je moet je dan afvragen in hoeverre die pensioenfondsbesturen nog enige onafhankelijkheid bewaren of gewoon slaafs uitvoeren wat aan die cao-tafels is vastgesteld. Ik denk dat er niet alleen vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers in pensioenfondsbesturen moeten zitten, maar ook gepensioneerden en externe onafhankelijken.’ Lommen: ‘Dat kunnen professoren zijn met heel veel kennis.’ Van Praag: ‘Bijvoorbeeld, maar dat zal wel niet genoeg zijn. Trouwens, die zijn ook niet allemaal onafhankelijk.’ Bovenberg: ‘De bal ligt toch bij de sector. Die heeft, dat heb ik al gezegd, een professionaliseringsslag nodig. Als de toezichthouder niet doet wat je wilt, moet je het gewoon zelf beter doen. Hoe beter het interne toezicht, hoe minder last je hebt van het externe toezicht.’
Lommen: ‘De discussie in Nederland over pension fund governance hangt nauw samen met het hybride karakter van de Nederlandse pensioenfondsen. Het zijn enerzijds sociale instituten. Sociale partners draaien aan de knoppen. Er zouden geen grote buffers in hoeven te zitten, want als het fout gaat hebben de werkgevers de morele plicht om bij te storten of beslist het bestuur dat wordt afgestempeld. Dit lijkt op het Angelsaksische pension trust-model. Aan de andere kant zie je dat wij in Nederland, toch ook, met het FTK, pensioenfondsen beschouwen als financiële instellingen. Van werkgevers wordt verwacht dat ze de pensioenen helemaal vooraf financieren inclusief stress-bestendige reserves, en werknemers verwachten een zeker pensioen. Dat soort instellingen moeten gerund worden door professionals, net als verzekeraars en banken. Vergelijk het met pensioeninstellingen in Duitstalige gebieden, Zwitserland, Frankrijk, en in opkomende pensioenlanden in Zuid- en Oost-Europa. Wij hinken in Nederland op twee gedachten.’
> Fieke van der Lecq is aan de Rijksuniversiteit Groningen cum laude afgestudeerd in de algemene economie en bedrijfseconomie. Na haar promotie in de geldtheorie vervulde zij functies in onderzoek, beleid, extern toezicht en bedrijfsleven, waaronder die van uitgever-hoofdredacteur van economenvakblad ESB. Momenteel is zij Cordares-hoogleraar Pensioenmarkten aan de Erasmus School of Economics, commissaris bij de Delta Lloyd Groep en bestuurder, intern toezichthouder of adviseur bij andere organisaties. Voor ESAA ontwikkelt ze de opleiding Pensioenexecutive, die in januari 2012 start.
wetenschap en praktijk / 2011
FINANCIAL INVESTIGATOR
37
RONDE TAFEL wetenschap en praktijk in de pensioenwereld
> Jacqueline Lommen is per 1 juli 2011 in dienst getreden bij Robeco, de 100% vermogensbeheerdochter van Rabobank. Haar verantwoording is de verdere expansie van de institutionele pensioenmarkt activiteiten, zowel in Nederland als in Europa. Jacqueline heeft in de afgelopen 25 jaar een unieke combinatie van private en publieke pensioenervaring opgebouwd bij respectievelijk pensioenverzekeraar AEGON NV, internationaal pensioenconsultant AonHewitt en DNB/EIOPA, de Europese pensioen Autoriteit en toezichthouder. Het “slaan van de brug tussen theorie en praktijk” is daarmee haar dagelijks werk. Zij is reeds vele jaren actief betrokken bij de EU beleidsvorming op pensioenterrein in Brussel en Frankfurt. In Nederland was zij een van de drijvende krachten achter de introductie van de PPI, de nieuwe Nederlandse pensioeninstelling. Tegen de achtergrond van haar internationale ervaring en frisse blik op de Nederlandse “pensioenpolder” is zij een vaak gevraagd spreker op conferenties, heeft zij diverse artikelen en papers gepubliceerd en is ze docent voor de St. Pensioenopleidingen SPO.
Kleynen: ‘Ik vraag me af wat het doel is van de regelgeving die over de pensioenfondsen wordt uitgespreid. Een pensioenfonds wil geen gedonder met zijn toezichthouder en zegt dus: laten we maar doen wat ze zeggen. Er begint een bepaalde starheid in de regelgeving te komen – bijvoorbeeld dat een pensioenfonds niet meer mag gaan beleggen in aandelen als het onder water staat – waarvan ik denk dat we die meer tegen het licht moeten houden. Er zitten hele knappe koppen bij De Nederlandsche Bank (DNB) die goede dingen doen, maar regelgeving kan verlammend werken.’
welke dekkingsgraad ze, om het zo maar uit te drukken, geld konden uitdelen. De rekenrente was 4 procent en de werkelijke rente ongeveer 7 procent. Met andere woorden: er was sprake van enorme impliciete buffers. Je kon uitrekenen dat de dekkingsgraad ongeveer 200 procent moest zijn om geld uit te delen. Achteraf zat ik, als adviseur van pensioenfondsen, op twee manieren fout. Ten eerste had die 200 misschien hoger moeten zijn en ten tweede was er geen klant die luisterde. Er moest worden uitgedeeld.’
Lommen: ‘DNB zit in een moeilijk parket. Ik denk dat we vaker moeten wijzen naar de regelgeving dan naar de toezichthouder. Onze wetgeving laat nauwelijks ruimte voor discretionaire bevoegdheid van DNB. Het voorkomen van willekeur willen wij met zijn allen, maar daardoor krijg je natuurlijk nauwelijks ruimte voor een open dialoog met de toezichthouder. In het buitenland wordt vaker pro-actief contact gezocht met de toezichthouder, dat doen we in Nederland helaas niet.’
Kleynen: ‘In die tijd waren nogal wat ondernemingspensioenfondsen lucratiever dan de onderneming zelf. Er ging meer terug van het Unilever-pensioenfonds naar Unilever dan Unilever winst maakte. Het primaire doel van een pensioenfonds is echter voor een geïndexeerd pensioen te zorgen, daar moet alles op gericht zijn. Als het pensioenfonds dat bereikt heeft, heeft het precies gedaan wat het moest doen. Het nemen van extra risico om de dekkingsgraad dan naar een nog hoger niveau te brengen gaat dan compleet voorbij aan de doelstelling van het pensioenfonds. Maar destijds was de overtuiging dat als het ene pensioenfonds een dekkingsgraad van bijvoorbeeld 180 had, het andere toch minstens een dekkingsgraad van 185 moest hebben. Anders had je het toch niet goed gedaan. Zo zat de wereld toen in elkaar. Nu gaat het gelukkig steeds meer om de kwaliteit van de pensioenregeling en hoe die geborgd kan worden.’
Van Praag: ‘Bij pensioenbeheer spelen deskundigheid en ethiek van pensioenfondsbestuurders en hun adviseurs natuurlijk een belangrijke rol. Hadden die zich in de laatste twintig jaar niet met hand en tand dienen te verzetten tegen de van jaar op jaar te lage premies om een geïndexeerd pensioen, of zelfs maar een nominaal pensioen, te kunnen handhaven? Men is ten onrechte uitgegaan van zeer optimistische voorspellingen en heeft niet gezien dat er op lange termijn sprake was van een veel te optimistisch fondsbeheer, waarbij in het beleggingsbeleid te grote risico’s werden genomen. Adviseurs en toezichthouders, bijvoorbeeld destijds de Pensioenkamer, hadden hier duidelijk stelling tegen moeten nemen.’ Boender: ‘In de tijd dat we de brede herwaardering kregen, hebben wij voor talrijke pensioenfondsen uitgerekend bij 38
FINANCIAL INVESTIGATOR
wetenschap en praktijk / 2011
Van der Lecq: ‘Er hing politiek iets in de lucht en de sector ging daarop reageren. Dat zien we nu weer full swing terug. Dan kun je moeilijk zeggen: wat heeft de wetenschap hier te bieden? Als je als wetenschapper een aantal keren iets duidelijk hebt gezegd, roept de samenleving vervolgens dat de wetenschapper in een ivoren toren zit en het niet begrijpt. Er is kennelijk meer nodig om wetenschappelijke inzichten ingang in de praktijk te doen vinden.’
Boender: ‘Ik vertel graag een anekdote over het beloningsmodel. Laat een bestuurder een vergoeding krijgen van 1. Vervolgens gaan we naar het bestuursbureau, daarvan verdienen de leden 2. Dan gaan we naar het lid van de beleggingscommissie met een gemiddelde beloning van zeg tussen de 10.000 en 15.000 euro, die verdient iets als 2+, en naar de fiduciaire manager, die verdient 3. Vervolgens gaan we naar de managers die worden ingehuurd – die noem ik demagogisch de Amerikanen -, die verdienen 4. Wat is nu hiervan het probleem? Ik ben dit jaar al verschillende keren opgebeld door een pensioenfondsbestuur dat een externe deskundige wilde opnemen. De code is dan dat voor zo iemand 10 tot 15.000 euro kan worden betaald. Daar krijg je alleen maar een vroeg-gepensioneerde voor. Als je een deskundig iemand wilt hebben van 40, 45 jaar, weegt die dat bedrag af tegen wat hij bijvoorbeeld bij een fiduciaire manager kan verdienen. Zo worden de goede mensen verleid om over te stappen naar de aanbiederskant. Ik wil dus heel graag dat de pensioensector een best practise verdienmodel ontwikkelt en dat de sector dat ook eist van de partijen waarmee ze zaken doet.’ Groenendijk: ‘Dat klinkt mooi, maar de Amerikanen zullen dat niet accepteren.’ Van der Lecq: ‘En de samenleving ook niet.’ Boender: ‘Als we het over risicomanagement hebben, lijkt het me een groot risico dat we eventueel niet de beste mensen kunnen krijgen.’ Kleynen: ‘Misschien is dit wel het grootste risico. DNB let heel erg op de kosten, maar goede mensen kosten nu eenmaal een paar centen. Het lijkt erop dat er thans een blinde focus op kostenbesparing is, waarvan ik denk: dat gaat helemaal verkeerd.’ «
Conclusie Het Nederlands pensioenstelsel zit in moeilijk vaarwater, maar dat neemt niet weg dat het nog steeds geldt als een van de beste ter wereld. Toch denken veel wetenschappers dat er een grondige verbouwing van ons pensioenstelsel nodig is. Het zou, in de woorden van een van de discussiedeelnemers, last hebben van de wet van de remmende voorsprong; niet in staat zijn zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Het DB (defined benefit)-stelsel loopt in de hele wereld op zijn achterste benen, is echt het systeem van de vorige eeuw, en dient volgens de meerderheid van de rondetafeldeelnemers omgezet te worden in smart DC (defined contribution) of synthetic DB. De pensioenwereld gaat naar een systeem waarin werkgevers feitelijk niet meer optreden als risicodragers. De Nederlandse pensioensector komt voort uit de sociale partners en is daardoor een nogal gesloten bolwerk. Het is niet eenvoudig daarin vernieuwing tot stand te brengen. Een van de lessen die wetenschappers uit de financiële crises hebben geleerd is dat ze de wereld vaak minder goed begrijpen dan ze denken. Financiële markten kunnen heel slecht werken. De gedragseconomie heeft een extra stimulans gekregen, omdat mensen niet altijd reageren overeenkomstig de economische modellen. Die gaan immers uit van de rationele agent, maar in de werkelijkheid hebben we te maken met de nodige imperfecties van menselijk gedrag. Door alle ontwikkelde technieken en marktwaarderingssystemen zijn we te veel op de korte termijn gaan handelen. Wat betreft het toezicht geldt: als de toezichthouder niet doet wat je wilt, moeten de pensioenfondsen het gewoon zelf beter doen. Hoe beter het interne toezicht, hoe minder last ze hebben van het externe toezicht.
> Bernard van Praag is econometrist /econoom. Hij was achtereenvolgens hoogleraar te Brussel, Leiden, Rotterdam en Amsterdam. Hij publiceerde veel in internationale vaktijdschriften over de meting van welvaart, welzijn en geluk, sociale zekerheid, vergrijzing, gezondheidseconomie en econometrische methodes. Hij is lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Naast zijn wetenschappelijk werk levert Van Praag geregeld bijdragen aan de publieke meningsvorming in de NRC/Handelsblad, Volkskrant, het Financieele Dagblad en als columnist in het economenvakblad Economisch –Statistische Berichten. Hij was onder andere kroonlid van de SER, lid van de Commissie Struktuur en Financiering Gezondheidszorg (Commissie Dekker), lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1988-1992) en oprichter en eerste voorzitter van het Tinbergen Instituut.
wetenschap en praktijk / 2011
FINANCIAL INVESTIGATOR
39