Association de l’Aviculture, de l’Industrie et du Commerce de Volailles dans les Pays de l’Union Européenne
europese boeren
europese landbouwcoöperaties
GIDS VOOR DE EUROPESE PLUIMVEEVLEESINDUSTRIE (EPIG) Gids voor Goede Hygiënische Praktijken voor de Preventie en Bestrijding van Pathogene Micro-organismen, in het bijzonder met betrekking tot Salmonella bij Gallus gallus (Slachtkuikens) opgefokt voor vlees – in pluimveebedrijven, en bij het vangen, inladen en transport
Februari 2010
VOORWOORD Dit document werd gezamenlijk ontworpen door a.v.e.c. en COPA-COGECA. a.v.e.c. is de vereniging van pluimveeverwerkers en pluimveehandel in de EU en COPA-COGECA is het Comité van Professionele Landbouworganisaties in de Europese Unie en het Algemeen Comité van de Landbouwcoöperaties in de Europese Unie. Het doel van de gids is om pluimveehouders die slachtkuikens opfokken voor menselijke consumptie te helpen bij het voorkomen van de introductie, verspreiding en het voortduren van ziekten en besmetting die van invloed kunnen zijn op de veiligheid van het vlees afkomstig van koppels bestemd voor menselijke consumptie. Het document is uitgewerkt in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EG) 852/2004 van het Europese Parlement en van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne en heeft als doel richtlijnen te verschaffen voor het effectief toepassen van Verordening (EG) 2160/2003 van het Europese Parlement en van de Raad inzake de bestrijding van Salmonella en andere door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, Verordening 178/2002, de Algemene Levensmiddelenwetgeving en de CODEX Code voor Hygiënische Praktijken voor vlees. De Gids is een aanvulling op andere Gedragscodes die van kracht zijn in de Lidstaten en de aanbevelingen die uiteengezet worden in de OIE. Het is een vrijwillige Gids voor goede hygiënische praktijken voor pluimveehouders die kippen houden voor vleesproductie en de ondernemers betrokken bij het vangen, inladen en transport van kippen. De Gids heeft betrekking op productiestappen van eendagsslachtkuikens na hun vertrek van de broederij in het slachtkuikenbedrijf tot hun aankomst bij het slachthuis. De gids heeft alleen betrekking op kippen en niet op andere soorten pluimvee, hoewel sommige van de maatregelen voor goede hygiënische praktijken ook voor ander pluimvee van belang kunnen zijn. Het document verschaft richtlijnen en moet producenten helpen bij het invoeren van hygiënemaatregelen om de microbiologische kwaliteit van levend pluimvee en pluimveevlees te beheren. Er werd vooral nadruk gelegd op het voorkomen van de introductie, verspreiding en het voortduren van Salmonella bij kippen opgefokt voor vleesproductie. De gids kan als uitgangspunt gebruikt worden om nationale en regionale gidsen samen te stellen die misschien meer gedetailleerd dan maar niet tegenstrijdig met deze Communautaire gids mogen zijn. Indien Lidstaten en/of ondernemers al hogere normen geïmplementeerd hebben en deze toepassen, mag deze gids nooit gebruikt worden om het niveau van deze normen te verlagen. Het verdient aanbeveling dat eigenaars van koppels en exploitanten van slachthuizen de implementatie van de Gids met de dierenarts en alle betrokkenen in de productieketen bespreken om te kijken hoe de gids het best kan worden ingevoerd, rekening houdend met de specifieke omstandigheden ter plaatse.
2
INHOUD Inleiding.......................................................................................................................................................................................................... 4 A. Op het bedrijf ...................................................................................................................................................................................... 6 1. Bioveiligheid .................................................................................................................................................................................... 6 2. Beheer ...............................................................................................................................................................................................12 3. Controleren en Bemonsteren............................................................................................................................................13 4. Schoonmaken en desinfecteren .....................................................................................................................................17 B. Vangen, Inladen en Transport van levend pluimvee......................................................................................... 21 1. Ruiming: instructies voor hygiëne tijdens het vangen en inladen..........................................................21 2. Transport van levende dieren: instructies voor hygiëne tijdens het transport ............................. 23 C. Registreren van gegevens, gegevensoverdracht en communicatie.....................................................23 1. Gegevens ........................................................................................................................................................................................ 23 2. Registreren van gegevens ...................................................................................................................................................24 3. Externe Communicatie ..........................................................................................................................................................24 Bijlagen .......................................................................................................................................................................................................25 I. Verwijzing naar wetgeving, kwaliteitsschema’s en andere bronnen .................................................... 25 II. Erkende Laboratoria ................................................................................................................................................................27 III. Definities.........................................................................................................................................................................................27 IV. Controlelijsten als voorbereiding voor het maken van een gedetailleerd plan voor bioveiligheidsmaatregelen en het schoonmaken en desinfecteren van eenheden voor slachtkuikens en voor transportmiddelen ................................................................................................. 29
3
INLEIDING Het beschermen van pluimveekoppels tegen besmetting door ongewenste micro-organismen is een uiterst belangrijk onderdeel van de commerciële pluimveeproductie. De introductie van zeer pathogene, besmettelijke ziekteorganismen in pluimveekoppels zou ernstige economische gevolgen voor de hele maatschappij kunnen hebben. Het ontwikkelen en in de praktijk toepassen van dagelijkse bioveiligheidsprocedures als beste beheerpraktijken op pluimveebedrijven zal de kans op de introductie van zoönotische microbiologische infecties zoals Salmonella en Campylobacter, alsook besmettelijke ziekten zoals de Vogelgriep en de ziekte van Newcastle, terugdringen. Pluimveehouders en exploitanten van slachthuizen moeten het belang inzien van, en vertrouwd zijn met, de bijzonderheden van bioveiligheidsprotocols en nauw samenwerken om die programma’s in te voeren om een consequent hoog bioveiligheidsniveau te behouden. De effectiviteit van een bioveiligheidsprogramma1 kan geoptimaliseerd worden als alle pluimveeproducenten gebruik maken van beste beheerpraktijken. Salmonella zijn darmflora die door alle dieren en mensen kunnen overgedragen worden. Sommige Salmonella-serotypen kunnen ernstige klinische ziekten bij pluimvee veroorzaken (S. Gallinarum, Pullorum, arizonae, maar de meeste Salmonella spp. veroorzaken normaal geen klinische ziekten bij pluimvee. Als Salmonella aanwezig is bij kippen die opgefokt worden voor vlees, dan stijgt het risico dat het pluimveevlees van die kippen met die bacteriën besmet zal zijn. Er zijn ongeveer 2.500 verschillende serotypen van Salmonella. Momenteel worden slechts ongeveer 200 Salmonella-serotypen met door voedsel overgedragen infecties bij mensen in de EU in verband gebracht. Salmonella kunnen zowel verticaal van ouderkoppels naar nakomelingen overgedragen worden als horizontaal via besmetting in de omgeving van de het pluimvee. De verticale overdracht van vermeerderingskoppels naar commerciële koppels werd bij twee van de belangrijkste serotypen, Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium, vastgesteld. In veel landen konden die twee serotypen teruggedrongen worden dankzij de introductie van strikte bioveiligheid, effectief toezicht en vaccinatie. Horizontale transmissie, dat wil zeggen introductie van infectie door besmet voer, besmetting eigen aan de uitrusting van de broederij, besmetting van pluimveestallen en plagen tussen koppels, activiteiten van personeel en besmette uitrusting, blijft echter een belangrijke besmettingsroute. Het relatieve belang van die routes verschilt per land en tussen pluimveeorganisaties. Het is dus belangrijk om te zorgen voor efficiënt toezicht met bemonsteringprogramma’s die de bron van de infectie kunnen achterhalen. Salmonella zijn wijdverspreid en de volledige eliminatie ervan uit de omgeving in de hele primaire kweeksector (d.w.z. op het niveau van grootouder of stamboek) is economisch waarschijnlijk niet haalbaar en in de meeste landen onmogelijk. Goed beheer en bioveiligheid kunnen het risico op de introductie en het voortduren van een infectie tot een minimum beperken, vooral omdat verbeterde bestrijding van Salmonella in de kweeksector en in de voerproductie het risico van die bronnen enorm teruggedrongen heeft, hoewel besmet voer in de meeste landen nog steeds de belangrijkste route is voor de introductie
4
van nieuwe Salmonella-infecties op een bedrijf, samen met besmettingen eigen aan de broederij. Een effectief Salmonella-bestrijdingsprogramma kan een nuttig effect hebben op de bestrijding van Campylobacter en andere organismen omdat goede bioveiligheid over het algemeen een beschermend effect heeft. Het is echter veel moeilijker om de introductie van Campylobacter in een stal te voorkomen, wegens de lage infectieuze dosis ervan, wat betekent dat steeds consequent een effectieve hygiënebarrière in de stal moet toegepast worden. Eigenaars en vervoerders van koppels worden ten zeerste aangemoedigd om deze Gids op te nemen als onderdeel van hun standaardbeheerpraktijk. Bij het opstellen van de Gids werd rekening gehouden met het feit dat de meeste kippen opgefokt worden voor vlees in stallen met klimaatregelingen. De maatregelen die in de Gids samengevat zijn, moeten de hoeksteen vormen van de bestrijding van Salmonella en indien ze strikt toegepast worden, kunnen ze aanzienlijk bijdragen tot het voorkomen en bestrijden van andere infecties of ziekten bij koppels van kippen die opgefokt worden voor de productie van vlees. Algemene maatregelen zijn een goed begin, maar ze zijn misschien niet voldoende om een infectie onder alle omstandigheden volledig te elimineren, bv. in het geval van bedrijven waar een besmetting hardnekkig aanwezig is. Het is daarom noodzakelijk om bepaalde onderzoeken uit te voeren en de bestrijdingsprocedures te herzien als algemene maatregelen niet blijken te werken. De gids heeft geen betrekking op specifieke maatregelen voor kippen met vrije uitloop. Desalniettemin kunnen veel van de basisprincipes toegepast worden en dienen deze zo veel mogelijk gevolgd te worden. Een deel van de Gids kan toegepast worden op systemen met vrije uitloop of kleinschalige opfoksystemen. De Bijlagen bij de gids bevatten verwijzingen naar de van toepassing zijnde wetgeving en een controlelijst. De controlelijst kan gebruikt worden als voorbereiding voor het maken van een gedetailleerd plan voor bioveiligheidsmaatregelen en het schoonmaken en desinfecteren van opfokeenheden voor slachtkuikens, de juiste behandeling van voer en bij het inladen en transport.
5
A. OP HET BEDRIJF 1. Bioveiligheidsmaatregelen1 1.1 Algemeen TOEPASSEN VAN DE PRINCIPES VAN VLEESHYGIËNE OP PRIMAIRE PRODUCTIE in overeenstemming met de Hygiënecode voor vlees I.
Primaire productie moet beheerd worden op een manier waarop de kans op introductie van gevaren wordt teruggedrongen en waarmee effectief wordt bijgedragen tot veilig vlees dat geschikt is voor menselijke consumptie.
II. Indien mogelijk en praktisch haalbaar moeten systemen door de primaire productiesector en de bevoegde autoriteit vastgelegd worden voor het verzamelen, vergelijken en beschikbaar stellen van informatie over gevaren en omstandigheden die bij dierpopulaties aanwezig zouden kunnen zijn en die de veiligheid en geschiktheid van vlees zouden kunnen aantasten. III. Primaire productie moet officiële en officieel erkende programma’s omvatten voor het bestrijden van en toezien op zoönoseverwekkers bij dierpopulaties en de omgeving naargelang de omstandigheden, en zoönotische ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt moeten zoals vereist gemeld worden. IV. Goede hygiënische praktijken (GHP) op het niveau van primaire productie moeten bijvoorbeeld betrekking hebben op de gezondheid en hygiëne van dieren, gegevens over de verzorging, het voer en de voeringrediënten en relevante omgevingsfactoren, en een zo strikt mogelijke toepassing van HACCP-beginselen (Hazard Analysis of Critical Control Points – Risicoanalyse van Kritische Controlepunten) omvatten. V.
Dankzij praktijken voor Identificatie van Dieren(koppels) moet de plaats van herkomst, voor zover dat praktisch haalbaar is, kunnen getraceerd worden, om indien nodig reglementair onderzoek mogelijk te maken.
CAC/RCP 58-2005 (ftp://ftp.fao.org/codex/Publications/Booklets/Animal/Animal_Food_Prod_EN.pdf)
1.1.1 Locatie van het bedrijf Pluimveebedrijven bevinden zich bij voorkeur op een locatie die op een afstand ligt van andere veebedrijven en mogelijke bronnen van besmetting zoals rioolzuiveringsinstallaties en afvalstortplaatsen. Bedrijven die zich dicht bij dergelijke terreinen bevinden, zullen een hoger beschermingsniveau moeten garanderen tegen de kans op introductie van een besmetting. Dit geldt minstens voor nieuw gebouwde pluimveebedrijven.
6
1.1.2 Het pluimveeterrein2 Er moet een plattegrond van het terrein beschikbaar zijn. Goede bioveiligheid is uitermate belangrijk om de introductie van een breed scala aan microorganismen in pluimveebedrijven te voorkomen. Het terreinontwerp en de beheerpraktijken moeten gepland worden met het oog op de bevordering daarvan. De omtrek van het terrein moet duidelijk aangegeven worden en, indien mogelijk moet het terrein omheind worden. De toegang tot het terrein moet gecontroleerd worden en mag daarom alleen mogelijk zijn via duidelijk aangegeven toegangspunten, en de toegang moet zo veel mogelijk beperkt blijven tot professionals die vertrouwd zijn met bioveiligheidsmaatregelen. Er moet een bel of een ander middel zijn om de aandacht te trekken en bezoekers mogen het terrein niet in hun eentje betreden. De parkeerplaatsen voor bezoekers moeten zich naast de aangegeven ingang tot het terrein bevinden, op een afstand van de pluimveegebouwen en de opslagplaatsen van voer en mest. Er moet bij voorkeur een schone verharde standplaats zijn om te parkeren. Het verdient aanbeveling om bij de ingang tot het terrein een schone kleedkamer5 te voorzien waar personeel en bezoekers laarzen en overalls kunnen aantrekken die door het bedrijf beschikbaar worden gesteld. Er moet gebruik gemaakt worden van een desinfecterend voetenbad3 en een handontsmettingsmiddel4 bij het betreden en verlaten van de kleedkamer. De handen moeten bij voorkeur gewassen, gedroogd alsook ontsmet worden tussen de stallen. De wegen op het bedrijf moeten een verhard oppervlak hebben, dat effectief kan schoongemaakt worden. Op het pluimveeterrein mag geen ander pluimvee worden gehouden, ook niet als sier- of huisdier.
1.1.3 De gebouwen De gebouwen moeten vervaardigd zijn van duurzaam (hard) materiaal dat gemakkelijk en effectief schoongemaakt en gedesinfecteerd kan worden. De gebouwen moeten onderhouden worden om het binnendringen van wilde vogels en ongedierte te voorkomen. De omgeving onmiddellijk rond de pluimveestallen moet vrijgehouden worden van plantengroei en het gebied en de omgevende plantengroei moet schoon en netjes gehouden worden om ongedierte en wilde vogels te ontmoedigen. Er mogen geen allerhande materialen rond pluimveestallen opgeslagen worden. De gebouwen moeten een zo klein mogelijk aantal ingangen hebben en die moeten gesloten en vergrendeld zijn om toegang door onbevoegden te voorkomen. Er moet een voorziening zijn om de handen te wassen of te ontsmetten4, en om overalls en laarzen aan te trekken voor het betreden van de eenheid, en voor en na het verlaten van elk pluimveestal. De laarzen mogen niet voor locaties buiten de stal gebruikt worden. Opdat de bioveiligheidsmaatregelen een zo groot mogelijk effect zouden hebben, wordt aangeraden om
7
minstens te beschikken over een voetenbad-3 en/of voorruimtesysteem5. Die maatregelen verschillen echter van land tot land, maar het is mogelijk om een intern hok te bouwen voor het aantrekken van laarzen in stallen die geen serviceruimte buiten hebben. Bijgebouwen zoals opslagruimtes, ontspanningsruimtes, toiletten enz. moeten volgens dezelfde normen als de pluimveestallen gebouwd en onderhouden worden.
1.1.4 Bioveiligheidsprocedures op het terrein en aan de ingang van de stal Personeel en bezoekers zijn een groot bioveiligheidsrisico1 voor het pluimvee op het terrein. Bij het betreden van het terrein moeten personeel en bezoekers beschermende kleding aantrekken die door het bedrijf voorzien is. Bovendien moet ook het schoeisel gewisseld worden bij het betreden en verlaten van elke pluimveestal en het verdient aanbeveling om beschermende kleding aan te trekken bij het betreden van elke pluimveestal in plaats van aan de ingang van het terrein. Het grootste risico is de overdracht van besmet materiaal in de stal op schoeisel, op de handen of op verplaatsbare uitrusting. Om dit risico terug te dringen, wordt aanbevolen om bij voorkeur een barrièrevormend5 bioveiligheidssysteem of minstens een dubbele barrière in de vorm van een voetenbad3 bij de ingang naar alle pluimveestallen te voorzien. Voetenbaden zijn minder effectieve bioveiligheidssystemen dan systemen waarbij laarzen moeten aangetrokken worden. Beide bioveiligheidssystemen kunnen gebruikt worden, maar het is wel noodzakelijk dat het systeem consequent en effectief door alle bezoekers en werknemers gebruikt wordt voor de hele duur van het opfokken van koppels. Voetenbaden moeten altijd met goedgekeurde desinfecteermiddelen6 gevuld zijn. Als voetenbaden gebruikt worden, dan moeten alle bezoekers hun schoeisel grondig onderdompelen in het bad vooraleer de stal te betreden. Er moeten desinfecteermiddelen in de juiste verdunning voor bacteriën zoals Salmonella gebruikt worden (die zijn veel meer geconcentreerd dan die voor de vogelgriep) en het moeten producten zijn die het minst gevoelig zijn voor inhibitie van organisch materiaal en het snelst reageren. Ze moeten op regelmatige basis ververst en aangevuld worden volgens de instructies van de fabrikant. Het verdient aanbeveling om twee voetenbaden te plaatsen: een buiten de voorruimte en een net voor de ingang naar de leefruimte van het pluimvee. De laarzen moeten grondig ondergedompeld worden, zowel bij het betreden als bij het verlaten van die ruimtes. Opdat voetenbaden effectief blijven, moeten de laarzen schoon zijn voor ze ondergedompeld worden. Dit kan gerealiseerd worden door gebruik te maken van een afzonderlijk desinfecterend bad en borstel, een hogedrukreiniger of door het vuil er af te schrobben. Bovendien moet een geschikt desinfecteermiddel in een effectieve concentratie gebruikt en regelmatig aangevuld worden om besmetting, verdunning of verdamping/aantasting van actieve ingrediënten te vermijden.
8
1.1.5 Uitrusting Uitrusting die op het terrein gebruikt wordt, moet van duurzaam materiaal gemaakt zijn en moet gemakkelijk schoongemaakt en gedesinfecteerd kunnen worden. Uitrusting die gedeeld wordt, moet grondig schoongemaakt en gedesinfecteerd worden voor en nadat ze van de ene naar de andere locatie met pluimvee verplaatst wordt.
1.2 Toevoer en afvoer van strooisel Als bodembedekking voor het pluimvee kan een verscheidenheid aan strooisel gebruikt worden, maar het moet van een betrouwbare bron afkomstig zijn en vrij zijn van besmetting door vee, wilde vogels en knaagdieren. Strooisel kan bij het produceren of verpakken behandeld worden met mengsels van zuren van een gedeponeerd handelsmerk zoals mierenzuur en propionzuur of antibacteriële producten zoals formaldehyde of desinfecteermiddelen in poedervorm om het risico op bacteriële besmetting terug te dringen. Strooisel moet vervoerd worden in voertuigen die voorafgaand aan het laden van het strooisel schoongemaakt en gedesinfecteerd zijn, en niet in voertuigen die eerder gebruikt werden om mest te vervoeren, tenzij die grondig schoongemaakt, gedesinfecteerd en gedroogd zijn. Strooisel dat op palletten of in bulk in de openlucht opgeslagen is, moet altijd afgedekt zijn met een schone afdekking die bescherming biedt tegen water/vogels/ongedierte. Beschadigde balen mogen niet gebruikt worden. Oud strooisel7 moet tussendoor onmiddellijk van het terrein verwijderd worden en op de juiste manier afgevoerd worden.
1.3 Bestrijding van ongedierte, wilde dieren en insecten Alle gebouwen moeten zo goed mogelijk bestand zijn tegen het binnendringen van wilde vogels, knaagdieren, wilde dieren en piepschuimkevers. (Zie 4.1) Hun aanwezigheid in de buurt moet ontmoedigd worden door algemene netheid, het verwijderen van plantengroei en andere plaatsen waar vogels kunnen neerstrijken. Gemorst voer moet onmiddellijk opgeruimd worden. Habitats van knaagdieren dienen verwijderd te worden door het terrein netjes opgeruimd te houden. Er moet een gepland programma in en rond de gebouwen en rond het terrein ingevoerd worden om deze dieren te lokken en/of te vangen. Goed opgeleid personeel met kennis van pesticiden en het gebruik ervan moet ongedierteplagen bestrijden. Er moet een zorgvuldig ongediertebestrijdingsplan voor de eenheid opgesteld worden en het gebruik van pesticiden moet volledig geregistreerd worden in overeenstemming met de nationale wetgeving. Het ongediertebestrijdingsprogramma moet geïntensiveerd worden als er tekenen zijn van knaagdierenactiviteit en de effectiviteit van eventuele acties moet zorgvuldig gecontroleerd en indien nodig aangepast worden. Het is het eenvoudigst om het ongediertebestrijdingsprogramma te intensiveren tijdens periodes dat de stallen leeg staan. Beveiligings- en bestrijdingsmaatregelen moeten geregeld doorgenomen worden om de effectiviteit ervan te beoordelen.
9
1.4 Huisdieren op het terrein Huisdieren en andere dieren, met inbegrip van vee, moeten uit de buurt van de pluimveestallen, opslagplaatsen voor voer en bodembedekking, en bedrijfsgebouwen gehouden worden. Het betreden van pluimveegebouwen (met inbegrip van opslagplaatsen voor voer of uitrusting) door honden, katten of ander vee moet te allen tijde vermeden worden.
1.5 Toevoer van voer en water Kant-en-klaar voer of ingrediënten om zelf voer te mengen, moeten afkomstig zijn van een maalderij of leverancier die werkt in overeenstemming met de wettelijke vereisten en relevante gedragscodes, in het bijzonder voor de bestrijding van Salmonella, en die bereid is om de resultaten van Salmonellacontrole van voer en van de maalomgeving of het maalproces beschikbaar te stellen. De dierenarts die verantwoordelijk is voor het koppel8 kan eventueel helpen bij de interpretatie van die resultaten. Kant-en-klaar voer moet bij voorkeur geleverd worden in speciaal daarvoor bestemde voertuigen die daarna niet geladen worden met ruwe ingrediënten, andere soorten voer of andere materialen. Wanneer vrachtwagens voor het transport van voer daarna gebruikt worden voor het laden van ruwe ingrediënten, dan moeten de voertuigen effectief schoongemaakt en gedesinfecteerd worden voor dat er kant-en-klaar voer mee vervoerd wordt. Voor alle voertuigen moet een gedocumenteerd hygiëneprogramma beschikbaar zijn. Het voer moet indien mogelijk rechtstreeks van de voerproducent aan de boer geleverd worden. Aanvullende mengelingen van volkoren granen moeten ofwel met zuur behandeld worden met een effectief product van een gedeponeerd handelsmerk dat mierenzuur en/of propionzuur bevat of met formaldehyde of ze moeten met hitte behandeld worden of volgens de voorschriften van de nationale overheid. Als de boer zijn eigen graan gebruikt en het risico op Salmonella kan beheersen, dan eist de nationale overheid niet altijd zuur- of hittebehandeling. Bij het uitladen van voer moeten opvangzakken voor stof gebruikt worden die specifiek voor het bedrijf zijn. De leverancier van voer kan eventueel nieuwe opvangzakken voor stof voorzien bij elke levering. Het stof is een goed monster voor het testen van de levering op mogelijke besmetting. Van elke levering van voer moeten monsters verzameld worden zoals beschreven in het hoofdstuk over Controleren, Bemonsteren en Testen, die minstens tot een week na het slachten bewaard moeten worden. Voer op het bedrijf moet opgeslagen worden in gesloten opslagsilo’s of hoppers of verzegelde zakken voor bulkopslag. Opslaglocaties en voorraadhoppers enz. moeten vrij gehouden worden van vogels en knaagdieren.
10
Gemorst voer moet onmiddellijk opgeruimd worden om geen ongedierte en wilde vogels aan te trekken. Gemorst materiaal en resten uit toevoervijzels en voorraadhoppers enz. mogen niet opgeslagen worden en hergebruikt worden voor het volgende koppel. Het drinkwater moet bij voorkeur afkomstig zijn van de door het gemeentelijk waterleidingsbedrijf gecontroleerde voorraad. Indien het van een andere bron afkomstig is, dan moet een bacteriologische test uitgevoerd worden voor het gebruik en de test moet regelmatig herhaald worden (min 1/jaar). Aan water dat niet van het gemeentelijk waterleidingsbedrijf afkomstig is, moet bij voorkeur een waterontsmettingsmiddel toegevoegd worden of het water moet behandeld worden (of er moet een mogelijkheid zijn om indien nodig een waterbehandeling toe te passen bv. chlorering, UV-behandeling). Onbehandeld oppervlaktewater mag niet gebruikt worden. Het toevoersysteem, met inbegrip van een waterreservoir, moet afgesloten zijn en op hygiënische wijze beheerd worden, om besmetting te voorkomen.
1.6 Afvoeren van dood en afgemaakt pluimvee De koppels moeten dagelijks gecontroleerd worden en alle dode vogels en afgemaakte dieren moeten verwijderd worden en in een vergrendelde, lekvrije en ongediertebestendige container opgeslagen worden om het binnendringen van ongedierte en/of wilde dieren te voorkomen. Karkassen9 moeten via een erkende route afgevoerd worden in overeenstemming met de van toepassing zijnde EU-wetgeving en in het bijzonder Verordening (EC) 1774/2002 waarin gezondheidsregels vastgelegd zijn voor dierlijke bijproducten ingetrokken door Verordening 1069/2009 van de Commissie, waarin gezondheidsregels vastgelegd worden voor dierlijke bijproducten met ingang van 4 maart 2011. De opslagfaciliteit en opslagruimtes voor dode dieren moeten grondig gereinigd en gedesinfecteerd worden vooraleer nieuwe dieren binnengebracht worden. Na het hanteren van dode dieren moeten de handen gewassen en ontsmet worden. Er moeten bij voorkeur plastic wegwerphandschoenen gebruikt worden.
1.7 Eendagspluimvee Vermeerderingskoppels en broederijen die eendagspluimvee leveren, moeten voldoen aan de van toepassing zijnde wetgeving voor het controleren van hun levering koppels op Salmonella. (Verordening van de Commissie 2160/2003). Eendagskuikens moeten in nette en goed gedesinfecteerde voertuigen, bakken en/of kratten vervoerd worden.
11
2. Beheer 2.1 Inleiding Bij de productie van dieren voor voedsel zijn er specifieke maatregelen van toepassing voor de veiligheid van het product. Het hoofddoel van vleeshygiëneprogramma’s is de bescherming van de volksgezondheid. De programma’s moeten gebaseerd zijn op een wetenschappelijke evaluatie van door vlees overgedragen risico’s voor de gezondheid van de mens en rekening houden met alle van toepassing zijnde gevaren voor de voedselveiligheid, zoals vastgesteld door onderzoek en controle. De vereisten voor vleeshygiëne moeten de risico’s in de mate van het mogelijke beheersen doorheen de hele voedselketen, inclusief op het niveau van het bedrijf. Er moet rekening gehouden worden met beschikbare informatie van de opeenvolgende productiefasen om de hygiënevereisten af te stemmen op de prevalentie van gevaren in de dierpopulatie waarvan het vlees afkomstig is. In de mate van het mogelijke kunnen eventueel ook HACCP-beginselen toegepast worden bij het opstellen en invoeren van hygiënemaatregelen. Personeel dat met dieren voor voedselproductie werkt en activiteiten verricht met betrekking tot hygiëne moet over de juiste opleiding, kennis, vaardigheden en bekwaamheid beschikken. Bij de resultaten van de controles en het toezicht op dieren moet verdere evaluatie en/of wijziging van de hygiënevereisten voor dieren overwogen worden.
2.1.1 Beheer van het terrein Indien mogelijk moet het hele terrein op een all-in all-out-basis beheerd worden. Alle eenheden binnen een duidelijk omschreven bioveilige ruimte moeten tussen twee cycli van koppels gedurende een periode leeg staan. Voor terreinen met generaties pluimvee moet er minimaal een pauze van leegstand zijn voor elk van de omschreven bioveilige ruimtes en er moeten zeer zorgvuldige bioveiligheidsmaatregelen gevolgd worden bij de verplaatsingen tussen die ruimtes.
2.1.2 Personeel en bezoekers Voor al het personeel en alle bezoekers moeten schone, beschermende kleren en schoeisel voorzien zijn die enkel op het terrein gebruikt mogen worden. Alle kleren moeten tussen koppels gewassen of weggegooid worden. Bezoek aan pluimveebedrijven moet beperkt zijn. Bezoekers zoals meteropnemers, chauffeurs van brandstof en voer, en servicepersoneel moeten bij hun aankomst beschermende kleding en schoeisel krijgen die na gebruik op het terrein bewaard moeten worden. Van bezoekers die de leefruimte van de kippen, serviceruimtes, of opslagplaatsen voor voer/bodembedekking niet betreden, wordt echter niet verwacht dat ze beschermende kleding en schoeisel dragen. Bij de ingang van de stal moeten de bioveiligheidsprocedures gevolgd worden zoals beschreven in paragraaf 1.1.4.
12
Op het terrein moeten er toiletten en voorzieningen zijn voor het wassen van de handen, uitgerust met een wastafel en geschikte faciliteiten om de handen te wassen, desinfecteren, drogen en ontsmetten. Al het personeel en alle bezoekers moeten de mogelijkheid hebben om de handen te wassen of te ontsmetten voordat ze de pluimveebedrijven betreden en nadat ze deze hebben verlaten. Bezoekers aan het terrein moeten een bezoekerslogboek ondertekenen (datum, aankomsttijd en vertrektijd, naam, bedrijfsnaam, doel en datum van laatste contact met pluimvee moeten geregistreerd worden). Bezoekers uit het buitenland mogen gedurende 48 uur geen contact gehad hebben met pluimvee.
2.1.3 Voertuigen Bezoeken van voertuigen aan het pluimveebedrijf moeten tot een minimum beperkt worden. Het verdient ook aanbeveling om bij de ingang tot het terrein een voorziening te hebben voor effectieve sproeidesinfectie van de wielen en andere mogelijk besmette onderdelen van voertuigen.
2.1.4 Dagelijkse werkprocedures en opleiding De dagelijkse werkprocedures van het personeel moeten duidelijk omschreven zijn, en rekening houden met bioveiligheid en hygiëne. Het personeel moet opgeleid worden in het belang van het vermijden van besmettelijke ziekten, zoönoses en correcte hygiëne, met inbegrip van persoonlijke hygiëne, en bioveiligheidsprotocollen om het aantal infecties op het bedrijf zo klein mogelijk te houden.
3. Controleren, Bemonsteren en Testen Controleren van de Salmonella-status van het Koppel. Kennis van de Salmonella-status van koppels biedt een controle van de effectiviteit van de bioveiligheidsmaatregelen en helpt bij het nemen van beslissingen over desinfectie bij ruiming en zal nuttig zijn bij de beslissingen over de organisatie van het slachten. Het goed plannen van het slachten van koppels die positief getest hebben op Salmonella zal kruisbesmetting in het slachthuis tot een minimum beperken en de hoeveelheid vlees van met Salmonella besmet pluimvee dat de voedselketen binnendringt verminderen. De EU-verordening vereist dat drie weken voor het slachten per koppel monsters van twee paar overschoentjes genomen worden voor tests op Salmonella. Het verdient aanbeveling om ook een bewakingssysteem voor Campylobacter in te voeren, zodat bedrijfspraktijken die gepaard gaan met negatieve koppels geïdentificeerd kunnen worden. Positieve resultaten moeten met de dierenarts die verantwoordelijk is voor het koppel besproken worden. De procedures moeten doorgenomen worden en de juiste actie moet genomen worden in het geval van besmette stallen.
13
Informatie over het te gebruiken controlesysteem moet besproken worden met de ondernemer van het verwerkingsbedrijf, voor wie een lage prevalentie van Salmonella en Campylobacter van het grootste belang is. De controlesystemen moeten ook voldoen aan wettelijke bepalingen (sinds 1/1/2009 zullen de doelstellingen van de Communautaire bepaling in EU-verordening Nr. 646/2007 voor het terugdringen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Tyhpimurium van toepassing zijn). Verspreiding van de resultaten van tests naar alle partners in de voedselketen zal de kennis vergroten en een betere bestrijding van Salmonella (en Campylobacter) mogelijk maken en moet daarom aangemoedigd worden.
3.1 Bemonsteren en testen op Salmonella 3.1.1 Bemonsteren voor het testen op Salmonella In de volgende paragrafen wordt het bemonsteren en testen beschreven. De aanduiding ‚verplicht’ verwijst naar Europese verordeningen. De aanduiding ‚vrijwillig’ of ‚aanbevolen’ betekent dat er geen Europese verordeningen zijn. Vergeet echter niet dat er nationale wettelijke vereisten kunnen zijn.
3.1.1.1 Bemonsteren van eendagskuikens van vleeskippen: vrijwillig Alle vermeerderingskoppels moeten op vastgelegde tussentijden getest worden in overeenstemming met EU-verordening 2160/2003 op de bestrijding van Salmonella en andere gespecificeerde door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers en verordening 200/2010 betreffende het streefdoel voor het terugdringen van de prevalentie van Salmonella-serotypen bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus, zodat de verticale overdracht van de vijf meest voorkomende Salmonella-serovars minder waarschijnlijk is. Het testen van eendagskuikens van vleeskippen (slachtkuikens) bij hun aankomst op het bedrijf is niet voorzien in de van toepassing zijnde EU-wetgeving en is daarom niet verplicht. Waar een controleproef van de Salmonella-status van de geleverde kuikens aangewezen is, moet de bemonstering op de vrachtwagen met kuikens op een steriele manier gebeuren met schone beschermende kleding, inclusief plastic wegwerphandschoenen. Besmetting van monsters door restanten van Salmonella in stof kan zich gemakkelijk voordoen wanneer het bemonsteren gebeurt in een slecht gedesinfecteerde kippenstal. Grote en meerdere monsters van inlegvellen van bakken gebruikt bij het leveren van kuikens, representatief voor alle koppels van de levering, of stoffen veegdoekjes met een groot gaas of een ‚chiffonnette’ (microvezeldoek) veegdoekje van minstens 900 cm2, plus alle kuikens die bij hun aankomst dood waren of afgeslacht werden bij levering kunnen getest worden. Monsters van hetzelfde type kunnen indien nodig samengevoegd worden.
14
3.1.1.2 Bemonsteren van slachtkuikens: verplicht In de volgende hoofdstukken wordt het bemonsteren en testen in overeenstemming met de EUverordeningen beschreven, maar de nationale wetgeving kan eventueel verder gaan en moet nageleefd worden.
3.1.1.2.1 Bemonsteringperiode Bemonsteren van slachtkuikens is verplicht en gedekt door EU-wetgeving. Het pluimvee moeten binnen de drie weken voor het slachten bemonsterd worden. Het verdient aanbeveling dat het bemonsteren zo dicht mogelijk bij de slachtdatum gebeurt, zodat het bedrijf het slachten van positieve koppels op de aangewezen manier kan plannen. Het is echter belangrijk om voldoende tijd te nemen voor het testen en rapporteren van het resultaat om, indien nodig, het slachten te kunnen plannen.
3.1.1.2.2 Bemonsteringprocedure Er moeten minimaal twee paar absorberende overschoenen per koppel gebruikt worden, d.w.z. vier absorberende overschoenen per stal. Het oppervlak van de absorberende overschoenen moet vooraf met geschikte oplosmiddelen bevochtigd worden. Het verdient aanbeveling dat het laboratorium de absorberende overschoenen levert. De bedrijfsleider moet de absorberende overschoenen over steriele waterdichte laarzen aantrekken waarmee hij door een voetenbad3 gestapt is en die hij boven zijn schoeisel draagt, en vervolgens moet hij minstens 100 stappen doen, zodat de stal over de hele lengte bemonsterd wordt, met inbegrip van alle onderverdelingen van de stal. Het bemonsteren moet voor het aanvullen van de bodembedekking uitgevoerd worden. Na het bemonsteren moeten de overschoenen voorzichtig in een steriele container geplaatst worden. De overschoenen moeten zichtbaar vuil zijn en er moet fecaal materiaal aan vastzitten. Monsters moeten onmiddellijk en onverwijld en op de juiste manier naar het laboratorium gestuurd worden en mogen voor het testen niet blootgesteld worden aan warmte.
3.1.1.3 Bemonsteren bij het uitdunnen en ruimen: vrijwillig Wanneer een koppel dat negatief testte op Salmonella uitgedund of geruimd wordt, dan moeten speciale maatregelen getroffen worden om infecties door besmette vanguitrusting, kratten en containers te vermijden. De kippenboer kan eventueel monsters nemen van de vrachtwagen, de kratten en/of containers die met zijn pluimvee in contact komen. Om zich voor te bereiden, moet de boer vooraf met de veearts of het laboratorium contact opnemen. In dat geval moeten grote stoffen veegdoeken gebruikt worden om monsters te nemen van meerdere oppervlakken.
15
3.1.1.4 Bemonsteren na het schoonmaken en desinfecteren: vrijwillig, maar sterk aanbevolen na een Salmonella-positief koppel. Om te garanderen dat de schoonmaak- en desinfectieprocedures effectief waren, wordt sterk aanbevolen om monsters te nemen om de aanwezigheid van Salmonella op te sporen. Als na het desinfecteren Salmonella aangetroffen wordt, dan moet de desinfectieprocedure bij voorkeur herhaald worden. Monsters moeten zo snel mogelijk na afname getest worden, bij voorkeur op dezelfde dag. Er moet een kweekmethode gevoelig voor Salmonella gebruikt worden, die geschikt is voor milieumonsters. De laboratoria waar de monsters naartoe gestuurd worden voor tests, moeten erkend zijn voor de uit te voeren test. Verplichte monsters die afgenomen worden in overeenstemming met de wetgeving moeten naar een erkend laboratorium gestuurd worden. Aanvullende tests om de oppervlaktehygiënogrammen10 te bepalen met tellingen van enterobacteriën of TVC (total viable counts – totaal kiemgetal van bacteriën) kunnen ook nuttig zijn om de effectiviteit van het schoonmaken en desinfecteren te bepalen wanneer er geen Salmonella aanwezig is. Als de test voor Salmonella positief blijkt, moet de desinfectie bij voorkeur herhaald worden en de effectiviteit van het desinfectieprogramma onderzocht worden. Voor testen op Salmonella kunnen bijvoorbeeld monsters genomen worden van – vloer swaps en uitstrijkjes; – wanden en deuren, inclusief verborgen oppervlakken rond scharnieren, enz.; – spleten en scheuren in de vloer van de stal; – strooisel en mest dat vastzit in gaten en scheuren in lage muren; – toebehoren (d.w.z. balken, leidingen, waterreservoirplatformen, luchtverversers); – voetstukken van houten steunpilaren en scheidingsmuren; – aan de muur gemonteerde ventilatorbehuizingen en draagbare ventilators; – voorraadhoppers en reservoirs; – kunstmoeders en andere voer- en waterpannen en systemen; – vloeren en toebehoren in voorruimtes; – knaagdieren, uitwerpselen van knaagdieren, piepschuimkevers en andere geleedpotigen indien aanwezig. De belangrijkste plaatsen zijn voersystemen, drinksystemen, vloeren, luchtinlaten, luchtuitlaten indien gemonteerd op het dak of omgekeerd na het volledig uitladen van de kuikens, lage spleten en richels in muren en scheidingsmuren. De monsters moeten met grote stoffen veegdoeken genomen worden, bij voorkeur rechtstreeks in het ophopingmiddel dat op de dag dat de monsters verzameld worden, gecultiveerd is. Per monstercategorie moeten van tenminste 10 verschillende plaatsen monsters genomen worden. Indien nodig kunnen monsters samengevoegd worden om te besparen, maar de beste resultaten worden verkregen met een groot aantal individuele monsters.
16
3.1.1.5 Monsters van voer: vrijwillig. De leverancier van voer moet beschikken over een vaste procedure of procedures gebaseerd op de HACCP-beginselen waaronder een procedure voor de bestrijding van Salmonella in overeenstemming met EU-verordeningen. Hij moet die procedures toepassen en onderhouden. Het testen van voer bij aankomst op het bedrijf of door de boer is niet voorzien in de van toepassing zijnde EU-wetgeving en mag daarom niet verplicht worden, maar er kunnen op een bioveilige manier monsters genomen en opgeslagen worden voor tests in de toekomst in geval van problemen. Als de boer zijn eigen graan gebruikt, dan moet hij het risico op Salmonella beheren. Ook aanvullende mengelingen moeten getest worden. Indien de kweker van slachtkuikens de Salmonella-status van het geleverd voer wenst te controleren, dan moet de bemonstering gebeuren met een steriele monstersonde, handschoen of omgekeerde zak op verschillende afzonderlijke plaatsen uit de buurt van de kap van de vrachtwagen in aanwezigheid van beide betrokken partijen (leverancier van voer en kweker van slachtkuikens). Het monster moet minimaal 400 g wegen. Stofresten op de bodem na het leegmaken van de vrachtwagen zijn het beste monster, maar het is niet altijd mogelijk om daar een monster van te nemen. Een aanwijzing van besmetting van het voer kan ook verkregen worden door het testen van stof uit de voorraadhoppers voor bulkopslag of ontluchtingskanalen/stofzakken.
3.1.2 Versturen van monsters Monsters moeten verpakt worden en voor analyse naar het laboratorium verstuurd worden zodat ze in het laboratorium aankomen binnen de 48 uur na het bemonsteren.
4. Schoonmaken en desinfecteren Schoonmaken en desinfecteren na het leegmaken van de pluimveestallen en/of terrein. Het is belangrijk om de instructies van de fabrikant op het etiket te volgen bij het gebruik van schoonmaak-, ontsmettings- of desinfecteermiddelen of -producten, en om geschikte producten met een effectieve concentratie te gebruiken. In bepaalde situaties, bv. wanneer Salmonella aangetroffen werd, verdient het aanbeveling om een deskundige of veearts te raadplegen, want concentraties voor een routinedesinfectering en sommige producten gebruikt voor vogelpathogenen zijn niet geschikt voor Salmonella, dat in zekere mate meer bestand is tegen desinfecteermiddelen. Veronachtzaam niet de bestrijding van ongedierte en insecten in de periode dat het terrein en/of stal leeg staat en zorg voor geschikte bestrijding van ongedierte, wilde vogels, insekten en andere geleedpotigen.
17
4.1 Fase 1: verwijdering van uitrusting en chemisch reinigen Het verwijderen van al het organisch vuil is essentieel, want strooisel, uitwerpselen en afval kunnen in hoge mate besmet zijn en zijn daarom een belangrijke bron van infecties. Organisch materiaal kan desinfecteermiddelen ineffectief maken. • Wanneer een keverprobleem geconstateerd wordt, sproei dan onmiddellijk na het ruimen en voor de stal afkoelt met insecticide. Sproei rond de randen van de stal een strook van een meter breed op de laagste muren tot aan het strooiseloppervlak. Vergeet ook niet de scheidingsmuren of pilaren te besproeien. Kijk op het etiket hoeveel het desinfecteermiddel moet verdund worden voor Algemene Bacteriën zoals Salmonella (niet gewoon virussen of algemene toepassing) en bereken hoeveel van het desinfecterend middel nodig is. • Verwijder eventuele restanten van voer uit het voedersysteem en de silo. • Verwijder indien nodig uitrusting. • Blaas het stof neer. • Verwijder al het strooisel uit de stal. • Laad al het strooisel in en zorg ervoor dat alle oppervlakken buiten, zoals betonnen paden bij deuren en silo’s, vrij zijn van oud strooisel7, stof enz. Dek de ladingen af vooraleer ze weg te voeren van het terrein. Breng indien mogelijk oud strooisel zo ver mogelijk weg van het terrein of een ander pluimveebedrijf. • Blaas lege silo’s uit of was ze, en desinfecteer ze na positieve koppels. Let er daarbij op dat er geen vocht in de silo’s achterblijft wanneer de volgende lading voer geleverd wordt.
4.2 Fase 2: water en voer 4.2.1 Drinkwatersysteem Er moet een schoonmaakprogramma voor het water zijn tijdens leegstand11. Alle onderdelen van het watersysteem kunnen besmet zijn, vooral waterreservoirs waar stof en vuil zich kan ophopen. Regelmatig ontsmetten houdt het systeem schoon en elimineert ongewilde groei van bacteriën, protozoa of schimmels. • Laat het waterreservoir leeglopen en controleer of het vrij is van vuil. Maak het naar behoren schoon. • Vul de tank met het volume water dat nodig is om het volledige drinksysteem te vullen en voeg de juiste hoeveelheid desinfecteermiddel toe om de aangegeven verdunning te verkrijgen. • Laat het drinksysteem zich vullen met de desinfecterende oplossing. Volg de instructies van de fabrikant. •
18
Laat het systeem leeglopen en vul het met vers water.
4.2.2 Voersysteem Indien het vorige koppel Salmonella-positief was, dan moet het hele terrein, inclusief de voersystemen, met inbegrip van die die gebruikt worden om zelf voer te mengen, silo’s en bakken schoongemaakt en gedesinfecteerd worden.
4.3 Fase 3: schoonmaken en ontsmetten van gebouwen en uitrusting 4.3.1 Vooraf inweken, indien nodig 4.3.1.1 Inweken Laat alle oppervlakken grondig inweken met een ontsmettende detergentoplossing die onder lage druk met een spuitsysteem aangebracht wordt. Laat 20–30 minuten rusten of volg de instructies van de fabrikant en was dan alle oppervlakken met water.
4.3.1.2 Sproei aan de buitenkant eventueel aanwezige luchtinlaten, aanzetsels rond ventilatorbehuizingen en de laadplaats. Zorg er ook voor dat alle vuile oppervlakken zoals betonnen platformen12 rond stallen en plateaus van silo’s voor bulkopslag schoongewassen worden.
4.3.2 Waschen Was alle oppervlakken met een drukreiniger met de goedgekeurde ontsmettende detergentoplossing. Zorg dat luchtinvoeren, ventilatorbehuizingen, scheidingsmuren, voer- en drinkvoorzieningen en alle andere uitrusting, waaronder eventueel uitrusting die uit de stal verwijderd werd, behandeld worden en zorg ervoor dat ze allemaal zichtbaar schoon zijn. Vergeet niet de harde oppervlakken rond deuren, en hekken te wassen. Gebruik indien mogelijk een dompelbad voor verplaatsbare uitrusting. Vergeet bij deze schoonmaakprocedure ook niet eventuele bijgebouwen zoals een serviceruimte. Een goed geïnformeerd, verantwoordelijk persoon moet controleren of alles volgens de norm schoongemaakt is voor het schoonmaakteam het terrein verlaat en vergeten plekken moeten indien nodig opnieuw schoongemaakt worden.
4.4 Fase 4: onderhoud en reparatie Controleer na het schoonmaken de vloer, wanden en uitrusting en repareer gaten en scheuren en andere gebreken. Controleer ook op sporen van knaagdieren en andere plagen, die na het schoonmaken zichtbaar kunnen zijn. Het verdient aanbeveling om de oppervlakken na het schoonmaken een tijdje te laten drogen. Het aanzetten van de ventilators kan het drogen bespoedigen.
19
4.5 Fase 5: desinfectie Na het schoonmaken zijn nog veel ziekteorganismen aanwezig die voor een nieuw koppel een ernstig gevaar op ziekte kunnen vormen. Het is mogelijk om de gebouwen en terreinen te laten desinfecteren door een extern professioneel bedrijf, inclusief de binnenkant van voergoten van voerpansystemen, in het geval van (herhaaldelijke) Salmonella of andere infecties. In dergelijke gevallen kan formaldehyde gebruikt worden, wat gewoonlijk in een 5–10 % oplossing met een hogedrukreiniger aangebracht wordt. • Voer- en drinkvoorzieningen moeten leeg blijven tot de desinfectieprocedure afgerond is. • Houd u aan de instructies en aanbevelingen van de fabrikant, behalve dat het essentieel is om producten en verdunningen te gebruiken die effectief zijn voor Salmonella, niet gewoon virussen of algemene toepassingen. Het gebruik van een goedgekeurd desinfecteermiddel dat bewezen heeft dat het effectief is tegen virussen, bacteriën en schimmels is essentieel. •
Desinfecteer alle verplaatsbare uitrusting en plaats ze terug in een schoongemaakte stal, desinfecteer vervolgens de schoongemaakte stal volgens de aanbevelingen van de fabrikant, en zorg ervoor dat verplaatsbare uitrusting die terug in de stal geplaatst is en activiteiten van het personeel niet leiden tot een nieuwe besmetting.
• Zorg ervoor dat u een hogedrukreiniger met voldoende capaciteit gebruikt om de desinfecteermiddelen onder hoge druk tot het verzadigingspunt aan te brengen. • Breng de oplossing gelijkmatig op alle gewassen oppervlakken aan om zeker te zijn dat alles goed nat is. • Sproei in de nok van het dak en werk van boven naar onder toe. • Vergeet bij het schoonmaken en desinfecteren de openingen niet van de luchtinlaat en -uitlaat, en let erop dat ze niet dicht zijn tijdens het desinfecteren. • Wanneer u klaar bent met het desinfecteren, sluit dan alle deuren en plaats voetenbaden aan de ingangen. • Wanneer er een insectenprobleem geconstateerd werd, sproei dan de vloeren en de wanden gelijkmatig met insecticide na het desinfecteren en drogen. • Bestrijding van ongedierte en insecten: zorg voor geschikte bestrijding van ongedierte, vliegen en andere geleedpotigen.
4.6 Fase 6: begassen (extra desinfectieprocedure) De stal kan eventueel ook begast worden om ziekteorganismen die tijdens de installatieprocedure de stal binnengedrongen zijn, te helpen bestrijden en moeilijk toegankelijke plekken van de stal te desinfecteren. Dit moet ter aanvulling en mag nooit ter vervanging van effectieve sproeidesinfectie zijn.
20
4. 7 Fase 7: bemonsteren en testen Zie Hoofdstuk A paragraaf 3.1.1.4
B. VANGEN, INLADEN EN TRANSPORT VAN LEVEND PLUIMVEE 1. Ruiming: instructies voor hygiëne tijdens het vangen en inladen De rol van bioveiligheid tijdens het vangen en inladen is van het grootste belang. Er dient alle nodige moeite te worden genomen om er zeker van te zijn dat er tijdens deze activiteiten geen kruisbesmetting kan plaatsvinden. Om dit te realiseren, moeten de volgende maatregelen genomen worden. Personeel dat verantwoordelijk is voor het vangen en inladen of een professioneel vangteam moet op de juiste manier opgeleid worden en op zodanige wijze geïnformeerd zijn dat ze het belang van persoonlijke hygiëne inzien en zich bewust zijn van de manieren waarop infecties zich kunnen verspreiden via handen, kleding en uitrusting. Een aangewezen lid van het vangteam moet de verantwoordelijkheid krijgen voor het vangen of inladen/uitladen. Het personeel of team dat verantwoordelijk is voor het vangen en inladen moet zijn activiteiten zo plannen dat koppels waarvan uit de tests bleek dat ze besmet waren met Salmonella op het einde van de werktijd gevangen worden, om kruisbesmetting tussen bestanden te beperken. Het bedrijf dat de koppels vervoert, moet op de juiste manier geregistreerd/goedgekeurd zijn en volledig verantwoordelijk zijn voor het correct desinfecteren van de transportmiddelen. De chauffeurs moeten opgeleid zijn om levende dieren te vervoeren en zich bewust zijn van het belang van persoonlijke hygiëne en de verspreiding van infecties via de handen, kleding en uitrusting Het slachthuis/de vervoerder moeten met de boer samenwerken om het transport en het slachten te plannen zodat de boer een geschikt programma voor het verwijderen van voer kan toepassen om te voldoen aan de eisen van het slachthuis en van de wetgeving.
1.0
Het vangen en inladen moet gebeuren door ofwel een erkend bedrijf met een vergunning, ofwel door goed opgeleid personeel van het bedrijf.
1.1
Bij de aanvang van het vangen moet op elk bedrijf geschikte, schone beschermende kleding gedragen worden. Er moeten voetenbaden3 of barrièresystemen5 gebruikt worden indien beschikbaar en er moeten goedgekeurde desinfecteermiddelen6 gebruikt worden in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant. Tussen de locaties moet het schoeisel grondig schoongemaakt en ontsmet worden. Er moeten bij voorkeur schoeisel en andere beschermende kleding gebruikt worden die voorzien wordt door het bedrijf. (Meer informatie 1.1.4).
21
1.2
Personeel dat betrokken is bij het daadwerkelijke vangen en inladen moet voorafgaande aan het vangen of inladen gebruik maken van de voorzieningen voor persoonlijke hygiëne (handen ontsmetten). Als er handschoenen gebruikt worden, dan moeten ze schoongemaakt en gedesinfecteerd worden voor aankomst op het bedrijf.
1.3
Alle voertuigen, transportkratten en andere uitrusting die voor het vangen en inladen gebruikt worden, moeten goed schoongemaakt en gedesinfecteerd worden voordat ze naar het terrein gebracht worden.
1.4
De laadplaats voor het inladen van pluimvee voor transport naar het verwerkingsbedrijf moet schoon, netjes en hygiënisch gehouden worden.
1.5
Vieze en schone uitrusting moeten gescheiden gehouden worden om kruisbesmetting te vermijden.
1.6
De uitrusting die gebruikt wordt voor het vangen en inladen moet goed schoongemaakt en gedesinfecteerd worden voordat ze het terrein van het bedrijf verlaat.
1.7
Personeel dat verantwoordelijk is voor het vangen en inladen moet op de juiste manier opgeleid en op zodanige wijze geïnformeerd zijn dat ze het belang van persoonlijke hygiëne inzien en zich bewust zijn van de manieren waarop infecties zich via handen, kleding en uitrusting kunnen verspreiden. Er moeten gegevens met betrekking tot opleiding bijgehouden worden. Een aangewezen lid van het vangteam moet de verantwoordelijkheid krijgen voor het vangen of inladen.
1.8
Indien mogelijk moet een vangteam of -bedrijf zijn activiteiten zo plannen dat koppels waarvan uit de testen bleek dat ze besmet waren met Salmonella op het einde van de werktijd gevangen worden om kruisbesmetting tussen koppels terug te dringen.
1.9
Het bedrijf moet geschikte voorzieningen hebben zodat het team verantwoordelijk voor het vangen/inladen voertuigen en uitrusting gemakkelijk kan desinfecteren en hun handen wassen, drogen en ontsmetten.
1.10
Bemonsteren en controleren – bemonsteren van de uitrusting die gebruikt worden voor het vangen.
De efficiëntie van maatregelen voor het schoonmaken en desinfecteren en van de hygiënische maatregelen voor het personeel dat verantwoordelijk is voor het vangen en inladen en voor de uitrusting die ze daarbij gebruiken, kan gecontroleerd worden door het nemen van monsters van voertuigen met stoffen veegdoekjes, inclusief voetenruimtes, wielkasten, kratten, modules en het schoeisel en de beschermende kleding van het vangpersoneel.
22
2. Transport van levende dieren: instructies voor hygiëne tijdens het transport 2.0
Al het pluimvee moet vervoerd worden door erkende transportbedrijven of transportbedrijven met een vergunning, in voertuigen en transportkratten of containers die goed schoongemaakt en gedesinfecteerd zijn voor het vangen of inladen.
2.1
Het transport van de dieren naar het slachthuis moet rechtstreeks gebeuren, zonder tussenstops bij andere pluimveeterreinen.
2.2
De vrachtwagenchauffeurs moeten op de juiste manier opgeleid en/of op zodanige wijze geïnformeerd zijn dat ze het belang van persoonlijke hygiëne inzien en zich bewust zijn van de manieren waarop infecties zich kunnen verspreiden via de handen, kleding en uitrusting.
2.3
Voertuigen en transportkratten moeten schoongemaakt en effectief gedesinfecteerd zijn met een goedgekeurd desinfecteermiddel6 met een concentratie die effectief is voor Salmonella onmiddellijk na het uitladen en voor het vertrek naar het volgende slachtkuikenbedrijf en voor het verlaten van het slachthuis.
De desinfecteermiddelen moeten door de bevoegde autoriteit goedgekeurd zijn.
C. REGISTREREN VAN GEGEVENS, GEGEVENSOVERDRACHT EN COMMUNICATIE 1. Gegevens Ondernemers verantwoordelijk voor slachtkuikenbedrijven moeten informatie registreren en bewaren over de maatregelen die toegepast worden om infecties te bestrijden en te voorkomen, en vooral over de maatregelen bedoeld voor het bestrijden en voorkomen van zoönotische Salmonella en Campylobacter, en ze moeten ook registreren welke tests uitgevoerd werden en de resultaten van dergelijke tests registreren. Meer bepaald moeten de volgende gegevens bewaard worden:
Op het bedrijf De vereisten voor het registreren van gegevens zijn gebaseerd op Verordening 853/2004 waarin specifieke regels vastgelegd zijn voor de hygiëne van voedsel van dierlijke oorsprong, Verordening 854/2004 waarin specifieke regels vastgelegd zijn voor de organisatie van officiële controles op producten van dierlijke oorsprong bedoeld voor menselijke consumptie, Verordening 2074/2005 die bepalingen bevat betreffende informatie over de voedselketen, Verordening 2160/2003 en aanpassingen 646/2007 waarin de doelen gesteld worden voor het terugdringen van S.E. en S.T. bij slachtkuikens.
23
• Aantal ontvangen dieren per koppel/stal. • Dagelijkse sterfte van pluimvee per koppel/stal. • Gegevens over bezoeken. • Gegevens over diergeneeskundige diagnoses, behandelingen en voorgeschreven recepten (gebruik van diergeneesmiddelen, vaccinaties). • Certificaten of gegevens over de herkomst van het bestand. • Resultaten van de tests voor Salmonella, met specificatie van de bemonsterde koppels en data van bemonstering. • Certificaten of gegevens over de herkomst van het voer /ruwe materialen. • Resultaten van de tests van het voer /ruwe materialen. • Gegevens over het onderhoud van het systeem voor de ontsmetting van water (chlorering of alternatieve methodes). • Onderhoud van voetenbaden. • Reinigen van beschermende kleding. • Resultaten van kwaliteitscontroles, op basis van het gedefinieerde protocol. • Gegevens omtrent de effectiviteit van het desinfectieprotocol. • Gegevens omtrent de effectiviteit van het protocol voor insectenbestrijding. • Gegevens omtrent de effectiviteit van het protocol voor knaagdierenbestrijding. • Gegevens over de datum van levering en het aantal geleverde dieren aan het slachthuis. Voor het behoud en onderhoud van deze gegevens kan de ondernemer gecontroleerd worden door de diergeneeskundige functionaris.
2. Bewaren van gegevens • Alle gegevens vereist in deze gids moeten minimum 3 jaar bewaard worden. •
De opslagomstandigheden moeten eventuele achteruitgang of beschadiging van de gegevens voorkomen.
• De gegevens moeten zodanig geklasseerd en gearchiveerd worden, dat de informatie volledig en gemakkelijk toegankelijk is en ze moeten leesbaar zijn.
3. Externe Communicatie • Communicatie tussen de verschillende leden van de voer- en voedselketen is een essentieel hulpmiddel bij de productie van veilig voedsel en veilige voedingsproducten. • Daarom worden de gebruikers van deze Gids aangemoedigd om de resultaten van de ondernomen tests en controles zowel met leveranciers als klanten te bespreken en te delen. • De producenten van pluimveevlees moeten trachten te garanderen dat alle gevaren voor de voedselveiligheid niet alleen vastgesteld, geëvalueerd en bestreden worden, maar ook dat ze doorgegeven worden aan andere leden van de voedselketen, zodat ze kunnen beheerst worden om de impact ervan op de gezondheid van mens en dier te beperken.
24
BIJLAGEN Bijlage I: Verwijzing naar wetgeving, kwaliteitsschema’s en andere bronnen • Link naar de website van DG SANCO met huidige wetgeving en richtlijnen: http://ec.europa. eu/food/food/biosafety/hygienelegislation/comm_rules_en.htm • Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 17 november 2003 inzake het toezicht op zoönoses en zoönoseverwekkers, tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad • Verordening 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 inzake het terugdringen van de prevalentie van salmonella-serotypen bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus: http://eur-lex.europa.eu/Result.do ?T1=V1&T2=2010&T3=200&RechType=RECH_naturel&Submit=Search • Verordening (EG) 2160/2003 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere gespecificeerde door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, gewijzigd. • Verordening (EG) No 646/2007: doelstellingen voor het terugdringen in bestanden van slachtkuikens • Verordening (EG) Nr. 1177/2006: vereisten voor het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins in bestrijdingsprogramma’s voor pluimvee • Verordening (EG) Nr. 178/2002 tot vastlegging van de algemene principes en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid en tot vastlegging van de procedures voor voedselveiligheidskwesties • Verordening (EG) 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne, 29 april 2004 • Verordening (EG) Nr 2073/2005 van de Commissie gewijzigd, tot vastlegging van de microbiologische criteria voor levensmiddelen (zie sectie over Microbiologische criteria) • Richtlijnen voor de ontwikkeling van Communautaire gidsen voor goede praktijken werden samen met de Lidstaten voorbereid. • Leidraad over de invoering van bepaalde bepalingen van Verordening (EG) Nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. • Verordening (EG) 853/2004 tot vastlegging van specifieke hygiëneregels voor voedsel van dierlijke oorsprong, 29 april 2004 • Verordening (EG) Nr. 2074/2005 van de Commissie die een reeks uitvoeringmaatregelen bevat zoals bepalingen betreffende informatie over de voedselketen, erkende testmethodes voor het opsporen van mariene biotoxines, lijsten van instellingen, modellen van gezondheidscertificaten voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong en een afwijking voor voedingsmiddelen met traditionele kenmerken • Leidraad over de invoering van bepaalde bepalingen van Verordening (EG) Nr. 853/2004 inzake de hygiëne van voedsel van dierlijke oorsprong. • Verordening (EG) 854/2004 tot vastlegging van specifieke voorschriften inzake de organisatie van officiële controles op producten van dierlijke oorsprong bedoeld voor menselijke consumptie, 29 april 2004
25
• Verordening (EG) Nr. 882/2004 over officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn • Richtlijn 2002/99/EG tot vastlegging van de voorschriften inzake diergezondheid voor de productie, verwerking, distributie en introductie van producten van dierlijke oorsprong voor menselijke consumptie, 16 december 2002 • Verordening 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober tot vastlegging van de gezondheidsvoorschriften met betrekking tot dierlijke bijproducten en afgeleide producten ter vervanging van Verordening 1774/2002 • Verordening (EG) nr.183/2005 van het Europees Parlement en van de Raad van 12 januari 2005 tot vastlegging van de vereisten voor de hygiëne van dierenvoer. • Nr. 1774/2002 tot vastlegging van de gezondheidsvoorschriften met betrekking tot dierlijke bijproducten die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie, van 3 oktober 2002 • OIE Gezondheidscode voor Landdieren http://www.oie.int/eng/normes/guide%20to%20 OIE%20intl%20standards%20v6.pdf • Zoönoses: Gedragscodes van DEFRA voor de bestrijding van Salmonella (http://www.defra. gov.uk/animalh/diseases/zoonoses/salmonella-cop.htm)Verordening (EG) • De normen voor pluimvee van The Assured Chicken Production Scheme (ACP):(http://www. redtractor.org.uk/site/REDT/Templates/GeneralStandards.aspx?pageid=28) • Belplume (http://www.belplume.be) • IKB
Kip)
(https://bedrijfsnet.pve.agro.nl/pls/pbs/bntwpve.bnt2_menutree_bdr.popup
window?p_mode=view&p_cnr_id=30772&p_site_id=&p_corner_id=&p_item_id=&p_ pfe_id=5) • QS System (http://www.q-s.info/Fleisch.97.0.html) • Spaanse Gids voor Goede Hygiënische Praktijken voor de Bestrijding en Preventie van Salmonella in Gallus gallus pluimveebedrijven (slachtkuikens) opgefokt voor vlees, 2005: GUIA DE BUENAS PRÁCTICAS DE HIGIENE PARA EL CONTROL Y LA PREVENCIÓN DE SALMONELLA ZOONÓTICA EN EXPLOTACIONES AVÍCOLAS DE PRODUCCIÓN DE CARNE DE POLLO
http://www.mapa.es/es/ganaderia/pags/practicas/practicas.htm CODEX: CODE VOOR HYGIËNISCHE PRAKTIJKEN VOOR VLEES (CAC/RCP 58-2005)://ftp.fao.org/ codex/Publications/Booklets/Animal/Animal_Food_Prod_EN.pdf
26
Bijlage II: Laboratorium 1. Erkende laboratoria Volgens Artikel 12 van verordening 2160/03 moeten laboratoria die tests op zoönoseverwekkers uitvoeren in het kader van bestrijdingsprogramma’s op bedrijfsniveau – erkend zijn door de Bevoegde Autoriteit van de Lidstaat – geregistreerd zijn via accreditatie door derden in overeenstemming met EN/ISO 17025:2002 – deelnemen aan uitgevoerde ringonderzoeken, gecoördineerd door of onder toezicht van het nationaal referentielaboratorium. Analyses van voedsel (slachthuizen) moeten uitgevoerd worden in overeenstemming met Artikel 5 van Verordening (EG) NR. 2073/2005 gewijzigd. Andere laboratoria mogen geen officiële tests voor Salmonella en Campylobacter uitvoeren.
Bijlage III – Definities 1. bioveiligheidsmaatregelen: zijn maatregelen die genomen worden om hygiënenormen op alle niveaus van de productie in te voeren om het binnendringen van ongewenste organismen, waaronder plagen en micro-organismen, te voorkomen en de diergezondheid te beheersen, waaronder de microbiologische omstandigheden van het levende pluimvee en het pluimveevlees. De maatregelen zoals beschreven in deze Gids zijn ingevoerd om de introductie, de verspreiding en het voortduren van Salmonella bij kippen opgefokt voor vleesproductie en in pluimveevlees te voorkomen. 2. pluimveeterrein: kunnen een of meer pluimveestallen zijn. Het pluimveeterrein (of de pluimveehouderij) is een entiteit waarbij dezelfde bedrijfsingang/uitgang gebruikt wordt als toegang tot een of meer pluimveestallen. Een eenheid is een onderdeel van een terrein dat geïsoleerd kan worden van andere eenheden (een eenheid kan een of meer stallen zijn) door tussenmaatregelen inzake bioveiligheid. 3. voetenbad: voetenbaden met goedgekeurde desinfecteermiddelen – liefst twee stuks – een net buiten de voorruimte en een binnen onmiddellijk voor het betreden van de pluimveestal. Kan als enige barrière gebruikt worden, maar werkt het best in combinatie met een barrière waar overheen gestapt kan worden en met het aantrekken van laarzen in de voorruimte. 4. ontsmettingsmiddel: een ontsmettingsmiddel is een antiseptische vloeistof of gel voorzien voor gebruik na het wassen van de handen, het kan alcohol of andere desinfecterende ingrediënten bevatten.
27
5. voorruimte, hygiënebarrière: beschrijving en plaats: gedefineerd als „schoon” of „onderdeel van de stal”, terwijl het andere deel wordt gemarkeerd als „vuil” of „buiten de stal”. Deze ruimtes zijn van elkaar gescheiden door een duidelijke afbakening, bv. een fysieke barrière of een lijn die op de vloer van de stal geschilderd is. Apart schoeisel is ten minste voorzien voor de schone ruimte. De voorruimte moet schoon gehouden worden en moet regelmatig gedesinfecteerd worden. Er moeten bij voorkeur aparte kleedkamers zijn bij het betreden van het terrein en de stallen, met voorzieningen om laarzen en overalls/beschermende kleding aan te trekken. 6. desinfectie, chemicaliën: de chemicaliën die gebruikt worden voor het desinfecteren zijn goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, die ook een lijst kan voorzien van de goedgekeurde desinfecteermiddelen, en concentraties geschikt voor gebruik in het geval van Salmonella. 7. oud strooisel: gebruikt strooisel dat overblijft na het ontruimen van het koppel. 8. koppel: betekent alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat op dezelfde locatie of binnen dezelfde uitloopruimte gehouden wordt en dat een epidemologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen, gewoonlijk eenzelfde stal. 9. karkassen: het lichaam van een dier na het uitslachten 10. hygiënogrammen: zijn oppervlaktetellingen van bacteriën die gebruikt worden voor het controleren van de efficiëntie van het schoonmaken en desinfecteren van de lege stal tussen koppels. 11. leegstand: periode tussen twee volledige uitladingen. 12. betonnen platformen: het harde, vaak betonnen oppervlak, aan de buitenkant van de pluimveestal.
28
BIJLAGE IV CONTROLELIJST BIJ COMMUNAUTAIRE GIDS A.
BIOVEILIGHEIDSMAATREGELEN
1.1.1
LOCATIE VAN HET BEDRIJF Ligt het bedrijf op ruime afstand van ander vee en andere besmettingsbronnen?
1.1.2
PLUIMVEETERREIN Is er een plattegrond van het terrein? Wordt de toegang tot het terrein gecontroleerd? Is de omtrek van het terrein duidelijk aangegeven? Is het terrein omheind? Is er een aangeduide ingang tot het bedrijf? Ligt de parkeerplaats voor bezoekers naast de ingang tot het terrein en is ze gemakkelijk schoon te maken? Hebben de wegen van het bedrijf een hard oppervlak en zijn ze gemakkelijk schoon te maken? Wordt er op het terrein ander pluimvee gehouden? Is er bij de ingang een kamer aanwezig om andere kleren en ander schoeisel aan te trekken en om de handen te wassen?
1.1.3
GEBOUWEN Zijn de gebouwen op een duurzame manier gebouwd en kunnen ze gemakkelijk schoongemaakt worden? Wordt binnendringen van wilde vogels en ongedierte voorkomen? Wordt de buitenkant schoon en netjes gehouden en wordt hij niet gebruikt voor het opslaan van allerlei materiaal? Worden de ingangen gesloten en vergrendeld? Is het terrein uitgerust met een schone kleedkamer waar personeel en bezoekers de handen kunnen wassen en ontsmetten, en andere kleding en ander schoeisel kunnen aantrekken voor het betreden van de stal en na het verlaten ervan? Zijn de normen voor de bijgebouwen gelijkwaardig aan die van de pluimveestallen?
1.1.4
BIOVEILIGHEIDSPROCEDURES OP HET TERREIN EN AAN DE INGANG VAN DE VERBLIJVEN Is het mogelijk voor zowel personeel als bezoekers om overalls en laarzen aan te trekken voor het betreden en bij het verlaten van het terrein en elke pluimveestal? Is er voor bezoekers en personeel minstens een dubbele barrière in de vorm van een voetenbad en een kamer om andere kleren/laarzen aan te trekken? Worden de voetenbaden consequent gebruikt door alle bezoekers en personeelsleden en trekken ze consequent andere laarzen aan?
29
Is er een duidelijke afbakening bv. fysieke barrière tussen de schone en de vieze ruimte? Worden voetenbaden gebruikt met goedgekeurde en effectieve desinfecteermiddelen? Worden voetenbaden ververst of aangevuld in overeenstemming met de instructies van de fabrikant? 1.1.5
UITRUSTING Wordt de uitrusting gedeeld? Indien ja, is er een voorziening om gedeelde uitrusting schoon te maken en desinfecteren?
1.2
TOEVOER EN AFVOER VAN STROOISEL Wordt strooisel van een betrouwbare bron verkregen die vrij is van besmetting? Wordt strooisel te allen tijde op palletten opgeslagen en bedekt met schone bescherming tegen water/vogels/ongedierte? Worden beschadigde balen en gebruikt strooisel op de juiste manier verwijderd en afgevoerd?
1.3
BESTRIJDING VAN ONGEDIERTE, WILDE DIEREN EN INSECTEN Zijn de gebouwen bestand tegen het binnendringen van wilde vogels, knaagdieren, wilde dieren, piepschuimkevers? Is er gemorst voer te zien? Is er een gepland programma voor het lokken en/of vangen in en rond de gebouwen en het terrein? Is er een effectieve ongediertebestrijding en zijn er gegevens over de pesticiden die gebruikt worden? Zijn de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor de ongediertebestrijding goed opgeleid?
1.4
HUISDIEREN OP HET TERREIN Worden huisdieren en andere dieren uit de buurt van de stallen, opslagplaatsen van voer en bodembedekking en bedrijfsgebouwen gehouden? Worden waakhonden op het terrein gehouden en wordt er vermeden dat ze de stallen binnendringen? Wordt er vermeden dat waakhonden het terrein betreden?
30
1.5
TOEVOER VAN VOER EN WATER Werkt de leverancier van voer volgens de van toepassing zijnde gedragscodes en/of gidsen? Bestrijdt de leverancier van voer Salmonella en worden de resultaten van Salmonella-controles beschikbaar gesteld? Worden er speciale voor dat doel bestemde voertuigen gebruikt om het voer te vervoeren? Worden de voertuigen effectief schoongemaakt en gedesinfecteerd voor kant-en-klaar voer geleverd wordt? Wordt er een goed gedocumenteerd hygiëneprogramma gevolgd voor de voertuigen die het voer vervoeren? Worden er aanvullende mengelingen met volkoren granen gebruikt? Worden aanvullende mengelingen met volkoren granen behandeld met zuur of hitte of in overeenstemming met de nationale wetgeving? Worden er van elke levering van voer monsters verzameld en bewaard? Worden er nieuwe opvangzakken voor stof gebruikt voor het uitladen van voer? Wordt het voer opgeslagen in afgesloten silo's, hoppers of verzegelde zakken? Zijn zichtbare opslagruimtes vrij van vogels en knaagdieren? Worden gemorst voer en voedselresten opgeruimd en afgevoerd? Is drinkwater afkomstig van een door het gemeentelijk waterleidingsbedrijf gecontroleerde voorraad? Wordt de bacteriologische kwaliteit van het water minstens een keer per jaar getest voor gebruik? Wordt niet-gemeentelijk water volgens de norm ontsmet en gechloreerd of UV-behandeld voor gebruik?
1.6
AFVOEREN VAN DOOD EN AFGEMAAKT PLUIMVEE Worden de koppels dagelijks gecontroleerd? Wordt dood of afgemaakt pluimvee verwijderd en in een gesloten lekvrije en ongediertebestendige container geplaatst? Worden karkassen afgevoerd in overeenstemming met 1774/2002 (ingetrokken door Verordening 1069/2009 met ingang van 4 maart 2011)? Worden opslagruimtes/faciliteiten voor dood pluimvee grondig schoongemaakt en gedesinfecteerd voordat nieuw pluimvee binnengebracht worden? Worden de handen gewassen na het hanteren van dood pluimvee? Worden wegwerphandschoenen gebruikt voor het hanteren van dood pluimvee?
31
1.7
EENDAGSPLUIMVEE Leveren broederijen eendagspluimvee in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetgeving op de controle van Salmonella? Worden eendagskuikens vervoerd in schone en goed gedesinfecteerde voertuigen, bakken en/of kratten?
2.
BEHEER
2.1.1
BEHEER VAN HET TERREIN Wordt het terrein beheerd op een all-in-all-out-basis en met zorgvuldige maatregelen bij de verplaatsingen tussen de terreinen? Wordt in de bioveilige eenheden gewerkt met een periode waarin ze vrij zijn van vee tussen koppelcycli? Worden terreinen met meerdere generaties pluimvee beheerd met een pauzeperiode waarin ze vrij zijn van pluimvee voor elke bioveilige ruimte?
2.1.2
PERSONEEL EN BEZOEKERS Worden er speciaal voor het terrein bestemde en schone beschermende kleding en schoeisel ter beschikking gesteld aan al het personeel? Worden alle kleren gewassen of afgevoerd tussen koppels? Is er een barrièrevormend bioveiligheidssysteem of een barrière in de vorm van een voetenbad bij de ingang van het pluimveebedrijf/de pluimveestallen? Is er een duidelijke afbakening bv. een fysieke barrière tussen de schone en de vieze ruimte? Worden voetenbaden gebruikt met goedgekeurde en effectieve desinfecteermiddelen? Zijn de faciliteiten voor het wassen van de handen en de toiletten op het terrein uitgerust met een wastafel en zeep of ontsmettingsmiddel? Worden al het personeel en alle bezoekers opgedragen om de handen te wassen voordat ze de pluimveebedrijven betreden en nadat ze deze verlaten hebben? Is er een bezoekerslogboek dat bezoekers moeten ondertekenen en waarin de datum, aankomst-/vertrektijd, naam, bedrijfsnaam, doel en datum van het laatste contact met het pluimvee geregistreerd kunnen worden? Worden er zichtbare inspanningen gedaan om te garanderen dat bezoekers uit het buitenland gedurende 48 uur voor hun bezoek aan het bedrijf niet in contact zijn geweest met pluimvee?
2.1.3
VOERTUIGEN Wordt het aantal bezoekende voertuigen beperkt? Wordt sproeidesinfectie gebruikt voor de wielen en andere besmette onderdelen?
32
2.1.4
DAGELIJKSE WERKPROCEDURES EN OPLEIDING Is het personeel goed opgeleid op het gebied van bioveiligheids- en hygiënemaatregelen?
3.
CONTROLEREN, BEMONSTEREN EN TESTEN
3.1
BEMONSTEREN EN TESTEN OP SALMONELLA
3.1.1.1
BEMONSTEREN VAN EENDAGSKUIKENS VRIJWILLIG Worden vrijwillige tests uitgevoerd op eendagskuikens die op het bedrijf aankomen? Wordt het bemonsteren goed uitgevoerd om kruisbesmetting te vermijden?
3.1.1.2
VERPLICHT BEMONSTEREN VAN SLACHTKUIKENS
3.1.1.2.1
BEMONSTERINGPERIODE Wordt het pluimvee binnen de drie weken voor het slachten bemonsterd? Worden de testresultaten voor het slachten beschikbaar gesteld?
3.1.1.2.2
BEMONSTERINGPROCEDURE Worden er minimum 2 paar absorberende overschoenen per koppel gebruikt=4 per stal? Worden absorberende overschoenen gebruikt over steriele, waterdichte laarzen? Worden de laarzen aangetrokken na gebruik van een voetenbad? Worden de hele lengte van de stal en alle onderverdelingen (min. 100 stappen) bestreken? Gebeurt het bemonsteren voor het aanvullen van de bodembedekking? Worden de overschoenen/oversokken zo snel mogelijk en in een steriele container naar het laboratorium verstuurd?
3.1.1.3
BEMONSTEREN BIJ HET UITDUNNEN EN RUIMEN: VRIJWILLIG Wordt er bij het uitdunnen en ruimen op gelet dat S.-vrije slachtkuikenkoppels niet besmet worden via bv. besmette vanguitrusting, kratten en containers? Worden grote stoffen veegdoeken gebruikt bij het bemonsteren van oppervlakken? Vindt facultatieve bemonstering met veegdoeken plaats van de vrachtwagen van de vervoerder? Worden het laboratorium en de dierenarts vooraf geïnformeerd?
33
3.1.1.4
BEMONSTEREN NA HET SCHOONMAKEN EN DESINFECTEREN: STERK AANBEVOLEN NA EEN S.-POSITIEF KOPPEL Wordt het verblijf grondig schoongemaakt en gedesinfecteerd na een S.positief koppel? Wordt het verblijf goed bemonsterd na het schoonmaken en desinfecteren? Wordt het verblijf opnieuw gedesinfecteerd indien de monsters positief blijken na het desinfecteren? Worden er per monstercategorie monsters van ten minste 10 verschillende plaatsen genomen? Worden monsters rechtstreeks in het ophopingmiddel genomen en getest op de dag dat ze verzameld worden? Worden hygiënogrammen gebruikt om de normen van decontaminatie te controleren?
3.1.1.5
BEMONSTEREN VAN VOER: VRIJWILLIG Beschikt de leverancier van voer over procedures gebaseerd op HACCP voor voer, past hij die toe en onderhoudt hij die? Betreffen de procedures ook de bestrijding van Salmonella in overeenstemming met EU-verordeningen? Wanneer monsters van het geleverde voer genomen worden, worden ze dan goed opgeslagen voor later gebruik? Wordt het monster op een geschikte manier genomen, van verschillende plaatsen en bij voorkeur in aanwezigheid van beide partijen? Weegt het monster 400 g? (bij voorkeur van stofresten op de bodem van de voervrachtwagen)
3.1.2
VERSTUREN VAN SAMPLES Komen de monsters bij het laboratorium voor analyse aan binnen de 48 uur na het bemonsteren?
4.
SCHOONMAKEN EN DESINFECTEREN Worden de voorschriften van de fabrikant gevolgd bij het gebruik van desinfecteermiddelen en schoonmaakchemicaliën?
4.1
FASE 1: VERWIJDERING VAN UITRUSTING EN CHEMISCH REINIGEN Is al het grove organisch vuil verwijderd voor het desinfecteren? Wanneer er keverproblemen geconstateerd worden, sproeit u dan onmiddellijk na het ruimen en voor het afkoelen van de stal, en opnieuw na het desinfecteren en het drogen? Gebruikt u de juiste desinfecterende verdunning voor Salmonella?
34
Verwijdert u voerresten en eventuele uitrusting? Blaast u stof neer? Verwijdert u ook al het strooisel buiten? Vergeet u niet om lege voersilo's te wassen of neer te blazen na positieve koppels? Dekt u ladingen af voor u ze van het terrein verwijdert om besmetting te vermijden? Let u erop dat er geen vocht in de silo's blijft wanneer de volgende lading van voer geleverd wordt? 4.2
FASE 2: WATER
4.2.1
DRINKWATERSYSTEEM Beschikt u over een reinigingssysteem voor het drinkwater tijdens leegstand? Wordt het watersysteem grondig ontsmet na een besmetting?
4.2.2
VOERSYSTEEM Werd het hele verblijf inclusief het voedingssysteem (eigen mengelingen, silo's) schoongemaakt en gedesinfecteerd?
4.3
FASE 3: SCHOONMAKEN EN ONTSMETTEN VAN GEBOUWEN EN UITRUSTING
4.3.1
Worden oppervlakken ingezeept met detergens en laat u ze indien nodig inweken?
4.3.1.1
Worden alle inlaten, afzettingen rond ventilatorbehuizingen en de laadplaats gesproeid?
4.3.1.2
Worden de plateaus van de silo's voor bulkopslag schoongewassen?
4.3.2
WASSEN Worden alle oppervlakken, inlaten, drinkvoorzieningen en overige uitrusting met inbegrip van bijgebouwen ontsmet? Zijn alle luchtinlaten, ventilatorbehuizingen, scheidingsmuren, voer- en drinkvoorzieningen en andere uitrusting, inclusief die die tijdelijk uit de stal verwijderd is, zichtbaar schoon? Zal een goed geïnformeerd verantwoordelijk personeelslid de schoonmaak controleren en garanderen dat onvoldoende schoongemaakte ruimtes indien nodig opnieuw schoongemaakt worden?
4.4
FASE 4: ONDERHOUD EN REPARATIE Zijn alle schoongemaakte ruimtes, vloeren, wanden, uitrusting, reparaties, scheuren en andere tekortkomingen gecontroleerd? Is er tijd gelaten voor het drogen van oppervlakken na het wassen?
35
4.5
FASE 5: DESINFECTIE Wordt het verblijf tussen koppels altijd gedesinfecteerd? Worden ook voerleidingen en voederpansystemen gedesinfecteerd? Zijn de voer- en drinkvoorzieningen leeg tot de desinfectie voltooid is? Worden alleen goedgekeurde desinfecteermiddelen gebruikt in de hoeveelheden voorgeschreven door de fabrikant? Let u er op dat uitrusting die verwijderd werd de gedesinfecteerde stal niet opnieuw besmet? Wordt een hogedrukreiniger met voldoende capaciteit gebruikt om de desinfecteermiddelen onder hoge druk tot het verzadigingspunt aan te brengen? Wordt de oplossing gelijkmatig op alle gewassen oppervlakken aangebracht om zeker te zijn dat alles goed nat is? Zorgt u ervoor dat er tot in de nok van het dak en van boven naar onder toe gesproeid wordt? Worden bij het schoonmaken en desinfecteren de openingen van de luchtinlaten en uitlaten niet vergeten, en wordt erop gelet dat ze niet dicht zijn bij het desinfecteren? Wordt er voor gezorgd dat alle deuren gesloten worden na het desinfecteren en worden er voetenbaden bij de ingangen geplaatst? Wanneer er zich insectenproblemen voordoen, worden de vloeren en de wanden dan na het desinfecteren en drogen gesproeid met insecticide? Wordt er voldoende gecontroleerd op ongedierte, vliegen en andere geleedpotigen?
4.6
FASE 6: BEGASSEN Wordt er begast?
B.
VANGEN, INLADEN EN TRANSPORT VAN LEVEND PLUIMVEE
1.
RUIMING: INSTRUCTIES VOOR HYGIËNE TIJDENS HET VANGEN EN INLADEN Maakt het slachthuis/de vervoerder met de boer afspraken in verband met het tijdstip van transport, zodat het programma voor het verwijderen van voer goed toegepast kan worden?
1.0
Wordt het vangen en inladen uitgevoerd door een erkend bedrijf of door goed opgeleid personeel van het bedrijf?
1.1
Worden schone kleding en andere bioveiligheidsmaatregelen (1.1.4) in acht genomen?
36
1.2
Ontsmet het betrokken personeel hun handen voor aanvang van de vangen inlaadactiviteiten? Indien handschoenen gebruikt worden: worden ze goed schoongemaakt en gedesinfecteerd voor gebruik of zijn ze nieuw?
1.3
Worden alle gebruikte voertuigen, transportkratten en andere uitrusting goed schoongemaakt en gedesinfecteerd voor ze op het terrein aankomen?
1.4
Wordt de laadplaats schoon, netjes en hygiënisch beheerd?
1.5
Wordt vuile en schone uitrusting apart gehouden om kruisbesmetting te vermijden?
1.6
Wordt de uitrusting die gebruikt wordt voor het vangen en inladen goed schoongemaakt en gedesinfecteerd voordat ze het bedrijf verlaat?
1.7
Is het personeel dat belast is met het vangen en inladen goed opgeleid en worden gegevens over opleidingen bewaard? Wordt een lid van het vangteam aangesteld als verantwoordelijke voor de activiteit?
1.8
Worden Salmonella-positieve koppels op het einde van de dag gevangen na de andere koppels?
1.9
Voorziet het bedrijf geschikte voorzieningen voor het vang- of inlaadteam om voertuigen en uitrusting te desinfecteren?
1.10
Wordt de efficiëntie van het schoonmaken en desinfecteren gecontroleerd via bemonstering met stoffen veegdoeken van alle gebruikte uitrusting?
2.
TRANSPORT VAN LEVENDE DIEREN
2.0
Wordt het pluimvee vervoerd door erkende transportbedrijven/transportbedrijven met een vergunning? Worden transportkratten en containers schoongemaakt en gedesinfecteerd voor het vangen en inladen?
2.1
Wordt het pluimvee rechtstreeks naar het slachthuis vervoerd zonder tussenstops bij andere pluimveeterreinen?
2.2
Hebben de vrachtwagenbestuurders basisinformatie gekregen over persoonlijke hygiëne en zijn ze zich bewust van het verspreiden van infecties via bv. de handen?
2.3
Werden voertuigen en transportkratten schoongemaakt en effectief gedesinfecteerd met een geschikt desinfecteermiddel na het uitladen voor het verlaten van het slachthuis en voor hun aankomst op het slachtkuikenbedrijf? Zijn de gebruikte desinfecteermiddelen goedgekeurd en worden ze gebruikt in een concentratie die effectief is voor Salmonella?
37
C.
REGISTREREN VAN GEGEVENS, GEGEVENSOVERDRACHT EN COMMUNICATIE
1.
GEGEVENS Komen de aantallen overeen met het aantal ontvangen pluimveedieren per koppel/stal? Wordt de dagelijkse sterfte van pluimvee per koppel/stal getraceerd? Bewaart u gegevens over bezoeken? Bewaart u gegevens over diergeneeskundige diagnoses, behandelingen en voorgeschreven recepten? Bewaart u gegevens over de herkomst van de koppels? Noteert u de data, koppelidentificatie en resultaten van tests op Salmonella? Bewaart u gegevens over de herkomst van het voer/de ruwe materialen? Bewaart u gegevens over de ontsmetting van het water? Registreert u het onderhoud van de voetenbaden? Registreert u op een efficiënte manier het schoonmaken van beschermende kleding? Registreert u kwaliteitscontroles op basis van het gedefinieerde protocol? Registreert u de effectiviteit van het desinfectieprogramma? Registreert u de effectiviteit van de insectenbestrijding? Registreert u de effectiviteit van de knaagdierenbestrijding? Registreert u de datum en het aantal dieren dat geleverd wordt aan het slachthuis?
2.
BEWAREN VAN GEGEVENS, GEGEVENSOVERDRACHT EN COMMUNICATIE Worden alle vereiste gegevens gedurende 3 jaar of in overeenstemming met de nationale wetgeving bewaard? Bewaart u de gegevens op een plaats waar ze beschermd zijn tegen achteruitgang en schade? Zijn uw gegevens geklasseerd en gearchiveerd en gemakkelijk te lezen?
3.
EXTERNE COMMUNICATIE Deelt u informatie met leveranciers en klanten over de resultaten van tests en controle van zoönotische door voedsel overgedragen pathogenen, zoals vereist? Communiceert u over gevaren voor de voedselveiligheid en de test- en controleprogramma's met andere leden van de voedselketen?
38
39