Keutelgedichten 1/2
Het konijntje Er was eens een konijntje en hij was echt niet dom hij keek wanneer hij drukken moest steeds even achterom Dan telde hij de keuteltjes die vielen in het gras zo wist hij elke keer precies hoe ver hij nu al was Hij telde: één, twee, drie, vier, vijf heb ik er al gedrukt maar zes of zeven keuteltjes is hem nog nooit gelukt!
Keutels in de duinen Gedicht over de Loonse en Drunense Duinen (Uit: ‘Bergen Zand met hoedjes op’ van Elle van Lieshout en Erik van Os) Zeg schaap, zeg paard das, konijn en hond wat leggen jullie op de grond wat doen die drollen in de duinen wat doen die keutels hier hier liggen er vier daar weer drie en verderop twee leg die eens netjes in de WC zeg schaap, zeg paard das, konijn en hond ik poep toch ook niet op de grond! Dit gedicht is een onderdeel van een speciaal educatief programma voor kleuters dat door Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen aan scholen wordt aangeboden.
Bruggen en dieren 1/2
Deze opdracht kunnen de kinderen uitvoeren met de materialen die op school aanwezig zijn. Dit kan met kapla, lego, knex of andere bouwmaterialen. Dit kan aangevuld worden met natuurlijke materialen. Voor het knutselen van de dieren geeft de leerkracht een opdracht die is uit te voeren met het aanwezige materiaal.
Maken bruggen Voor de dieren bouwen ze een Natuurbrug. Kijk maar eens goed naar een tekening van die brug. De Natuurbrug gaat over de snelweg. Hij moet stevig zijn. Anders stort de brug in. Dan vallen de dieren op de weg. Probeer de brug na te bouwen. Zorg dat hij stevig genoeg is. Je kunt de brug ook aan anderen laten zien. Dan snappen zij ook wat een Natuurbrug is.
Dieren knutselen Binnenkort is de Natuurbrug klaar. Dan gaan de dieren daar hopelijk overheen. Bekijk die dieren goed. Je kunt er vast wel een zelf maken. Er staan allerlei spullen die je hiervoor mag gebruiken. Maak je eigen dier. Vraag aan andere kinderen of ze jouw dier herkennen.
Kruip- en sluip-door 1/2
Opdracht Deze kan het best in het gymlokaal uitgevoerd worden. Als dieren door hun leefgebied lopen, moeten ze allerlei obstakels overwinnen. Dan houdt de bomenrij op en op een andere plaats ligt er ineens weer een weg. Gaat het dier van de ene naar de andere plek, dan moet hij constant weggetjes zoeken om veilig op de andere plaats aan te komen.
Materialen: -
Stoel Bankje Klimrek Evenwichtsbalk Verder allerlei materialen die beschikbaar zijn om in het circuit op te nemen.
Zet in het gymlokaal een circuit uit met de verschillende materialen. Zet het zo neer dat de kinderen onder of door voorwerpen heen moeten kruipen (zoals dassen en padden door tunnels kruipen), over rekken, langs touwen e.d. aan de andere kant kunnen komen.
Extra opdracht: Dieren willen zo min mogelijk opvallen. Als ze gaan wandelen, maken ze zo min mogelijk geluid. Enkele leerlingen zitten geblinddoekt in de zaal. Nu mag een leerling het circuit afleggen, zonder daarbij geluid te maken. Als één van de geblinddoekte kinderen een medeleerling hoort, dan kan die niet verder. Hij wordt dan geluidspeurder en degene die hem heeft ontdekt mag zelf de route gaan lopen en kruipen.
Van klein naar groot 1/2
Opdracht De kinderen kunnen de 8 dierkaartjes losknippen en eventueel kleuren. Niet iedereen in de klas is even groot. • Wie is er het kleinst? • En wie het grootst? Zo zijn er ook kleine dieren en grotere dieren. Kijk naar de tekeningen van enkele dieren. Deze leven allemaal bij de Natuurbrug. Bekijk de dieren goed. Leg ze op volgorde van klein naar groot. Je zoekt eerst het dier dat het kleinst is. Leg daarna het dier dat iets groter is. Je eindigt met het grootste dier.
Ik raak de tel kwijt De dieren hebben vaak poten. Die bewegen soms heel snel. Je ziet dan niet goed hoeveel poten het beestje heeft. • Welk dier heeft er geen poten? • Hoe gaat die dan vooruit? • Wie heeft er acht poten? • Heb je dat dier wel eens gezien? • Waar zat hij dan? • Hoeveel dieren hebben 4 poten? Een dier met 6 poten is een insect. • Welk van de dieren heeft 6 poten?
Dierenkaartjes
Wie eet wat? 1/2
Het is echt feest. De Natuurbrug gaat vandaag open. Iedereen kan nu weer veilig oversteken. Je gaat met de brug over de weg. De auto’s gaan er onderdoor. Nooit meer schrikken van een toeterende auto. Veel dieren zijn naar het feest gekomen. Ze zitten allemaal aan tafel. Natuurlijk krijgen ze wat lekkers. Alle bordjes staan al klaar. Nu staat er niet bij welk bordje bij welk dier hoort. Kun jij helpen? Kleur de bordjes met eten, knip ze uit en leg ze op het volgende vel bij het juiste dier. Één bordje is voor jezelf, weet jij welke?
sparrenkegel
worm
blaadjes
boterham met kaas
muis en besjes
vlieg
bloem met nectar
gras
kever
De dieren zingen op het feest 1/2
Op de Natuurbrug is het feest. Als het feest is, wordt er gezongen. Waarschijnlijk zijn er meer liedjes die over dieren of over een dierenfeest gaan, maar hieronder staan er twee. Van beide liedjes kun je een filmpje met bijpassende gebaren bekijken via de site www.natuurfeestopdebrug.nl
Vertel eens vlinder Vertel eens vlinder, vertel eens vlinder, Waar kom jij vandaan? Vertel eens vlinder, vertel eens vlinder, Iets van jouw bestaan. Ik Ik Ik en
was een rupsje, ik was een rupsje zat op een blad was een rupsje, ik was een rupsje ik at daar maar wat.
Toen ging ik spinnen, toen ging ik spinnen Ik spon en ik spon Toen ging ik spinnen, toen ging ik spinnen Ik spon een cocon Dat is een huisje, dat is een huisje Zo zacht als satijn Dat is een huisje, dat is een huisje En daar sliep ik fijn Maar op een morgen, maar op een morgen Verloor ik mijn huid Maar op een morgen, maar op een morgen Toen kroop ik er uit En ik kon vliegen, en ik kon vliegen Ik vloog naar de zon En ik kon vliegen, en ik kon vliegen Wat ik vroeger niet kon. Want toen de zon scheen, want toen de zon scheen Toen merkte ik pas Dat ik een vlinder, dat ik een vlinder Dat ik een vlindertje was
Wat hoor ik toch? Tijdens het zingen tikt de leerkracht een van de kinderen aan. Dat kind moet het geluid maken van een dier dat op of bij de Natuurbrug zou kunnen leven. De andere kinderen raden dan om welk dier het gaat. Wat hoor ik toch, wat hoor ik toch, wat is dat voor een beest? Ra, ra, ra, hoe heet dat beest? Weet jij wel, wat dat is geweest? Ra ra ra, hoe heet dat beest?
Dieren helpen 1/2
Deze opdracht is bedoeld om kinderen na te laten denken over wat ze zelf kunnen betekenen voor dieren. Waar is een kind goed in? Wat lukt niet zo gemakkelijk? Dit is heel persoonlijk en dat moet ook uit het gesprek met de kinderen blijken. Iedereen is weer goed in iets anders. De mening van de kinderen is niet goed of fout. Kinderen moeten vrij kunnen vertellen hoe zij dingen ervaren. Enkele voorbeeldvragen of stellingen. Deze kunnen natuurlijk aan de hand van de situatie en/of de groep leerlingen worden aangevuld of aangepast: • Kun jij goed voor een dier zorgen. Voor welk dier? Wat moet je daar voor doen? • Vinden dieren het fijn om bij jou te zijn? • Je vindt een ziek konijntje, zou je dat dier helpen? Wat zou je dan doen? • Je vindt een zieke spin, wat doe je daarmee? • Heeft iemand jou wel eens geholpen bij het oversteken? Waar was dat? Waarom werd jij geholpen? • Ga je ook wel eens over een brug? Waar ga jij dan overheen? • Heb jij wel eens een dier geholpen bij het oversteken? Of als hij ergens heen wilde wat niet meteen lukte? • Welk dier zou jij willen helpen als het in nood is?
Roos het ree 1/2
Lees het verhaal voor aan de kinderen. Bespreek het daarna tijdens het gesprek in de klas. Het gaat daarbij vooral om de eigen gevoelens en ervaringen van de kinderen. Enkele vragen kunnen zijn: - Ben jij ook wel eens ergens bang voor geweest? - Wat doe je dan? - Wat kwam Roos allemaal tegen waardoor ze niet goed verder kan en op moet letten? (water, weg, hek, dorp, spoorlijn) - Heb jij ook meegemaakt dat je niet verder kon? Wat heb je toen gedaan? Roos het ree Weten jullie wat een ree is? Nou dat is een klein soort hertje. Grote herten leven hier niet in onze bossen. Maar een ree leeft er wel. Roos is zo’n ree. Ze is altijd erg vrolijk. Niemand kan hoger springen dan Roos. Ze heeft mooie bruine haren met nog een paar lichte vlekjes. Alleen jonge reeën hebben die vlekjes. Binnenkort zullen ze bij Roos verdwijnen. Het is een mooie ochtend. De zon is net op. Buiten is het nog lekker rustig. Roos loopt met haar moeder langs de bosrand. Er lopen nog een paar reeën mee. Eén heeft een klein geweitje op zijn kop. Dat zal een mannetje zijn. Die krijgen een gewei als ze groot zijn. Knabbelend lopen ze rond. Roos lust bijna alles. Ze knabbelt graag aan blaadjes. Een braam of een bes vindt ze heel lekker. En tussendoor geniet ze ook van een eikel of een paddenstoel. Roos wil een hapje van een blad nemen. Plots kraken de takken in het bos. Ze kijkt ze bang op. Wat is dat? Een grommende hond rent op haar af. Het baasje van de hond roept: ‘Kom terug Victor’. Maar de hond luistert niet. De andere reeën vluchten weg. Roos rent zo hard als ze kan. De hond blaft. Hij komt dichterbij. Roos komt bij een brede sloot. Wat doet ze nu? Als ze stopt, dan zal de hond haar pakken. ‘Dan spring ik maar’, denkt ze. ‘Ik hoop dat ik aan de overkant kom!’’ Ze rent op het water af. Ze springt……. Ze haalt net de overkant. De hond springt haar achterna. Hij plonst midden in het water. Hij schrikt en zwemt naar de overkant. Roos rent verder, zo hard als ze kan. Roos is ontzettend moe. Ze stopt met rennen. Gelukkig is de hond weg. Maar nu wil ze graag terug naar haar moeder. Die rende de andere kant uit. Ze loopt niet dezelfde weg terug. Misschien is de hond daar nog steeds. Ze springt over wat bramenstruiken naar de rand van het bos. Nu hoort ze weer een vreemd geluid. Het is geen hond. Het komt van links. Het bromt. Met veel kabaal rijdt er een auto langs. Langs het bos ligt een weg. Ze wacht even. Maar nu komt het geluid van de andere kant. En weer is er auto. En daarna nog twee. Ze luistert goed. Ze hoort niets meer en rent de weg over. Snel het weiland in.
1/2
Aan de andere kant van de wei staat een groot hek. Nu kan ze niet verder. Ze loopt een hele tijd langs het hek. Eindelijk houdt dat op. In de verte staan allemaal huizen. ‘Hee, hier ben ik deze week al een keer geweest’, denkt Roos. ‘Toen wilde we hier gaan eten en kwamen we in het dorp terecht. Daar was het echt gevaarlijk.’ Roos loopt met een boog om het dorp heen. Roos steekt haar neus in de lucht. Ze ruikt. ‘Ik ruik de andere reeën’. Ze is blij. Ze volgt de geur. Zo hoopt ze weer bij haar moeder te komen. Ze komt weer bij het water. Daar is ze al over gesprongen. Het is hier wel anders en iets breder. Maar Roos probeert het nog een keer. Ze neemt een aanloop. Ze springt en komt net voor de overkant in het water. Dan maar zwemmen. Dat kan Roos ook heel goed. De waterkant is heel steil. Ze kan niet uit het water op de kant klimmen. Ze zwemt wat verder. Daar liggen wat bootjes. Maar nu is het nog moeilijker. Even zwemmen is niet erg, maar dit duurt wel erg lang. En Roos moet het hoofd goed boven water houden. Ze wordt moe. Misschien dat het iets verder wel lukt. Gelukkig ligt daar een reeëntrapje. Daarover kan ze langs de kant omhoog lopen. Nu nog voorzichtig de spoorlijn oversteken. Roos loopt een klein stukje door het bos en hoort weer wat. Maar nu is het haar moeder. Die komt hard aanrennen. De andere reeën lopen achter haar aan. Gelukkig is iedereen weer bij elkaar. Ze gaan met z’n allen onder de struiken liggen. Lekker even uitrusten en slapen. Dat hebben ze wel verdiend.