T (070) 337 87 87 F (070) 320 39 03
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie
Loire 150 2491 AK Den Haag Postbus 443 2260 AK Leidschendam
[email protected] www.vnci.nl
Tweede Kamer der Staten-Generaal T.a.v. de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Kenmerk:
Doorkiesnummer:
E-mail:
Den Haag,
B-14-213
+31 (0)70 337 87 24
[email protected]
29 september 2014
Onderwerp: Omgevingswet Geachte leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, In deze brief informeren wij u, ter aanvulling op het VNO-NCW commentaar, over de opmerkingen van de VNCI over het wetsvoorstel voor een Omgevingswet. Het ontwerp en de toelichting laten zien dat een volledige vernieuwing van het omgevingsrecht zeker tot verbetering van de bestaande regelgeving kan leiden. De VNCI steunt dit streven naar “eenvoudig beter”. Omdat de Omgevingswet maatgevend kan zijn voor het investeringsklimaat zien wij dit voorstel als een uitgelezen kans om meer mogelijkheden aan te dragen. Daarnaast maken wij bezwaren tegen sommige nieuwe regels en hebben wij een aantal opmerkingen. 1. Voor de chemie belangrijke aanvullingen moeten nog komen in volgende modules van de wet en in de uitvoeringsregels. Daarom zijn de vermeende voordelen nog moeilijk in te schatten. De eerste hoofdstukken stemmen hoopvol, maar in- en externe veiligheid horen bij elkaar. Pas bij de inbouw van de voor de chemie belangrijke onderwerpen (o.a. bodem, water, natuur, lucht, afval, stoffen) kunnen wij goed zien of de doelstelling van de beoogde samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving wordt bereikt. Het frame is geschetst, maar de efficiency van de integratie kunnen wij nog niet overzien. Dit hangt samen met de reikwijdte van wat onder de fysieke leefomgeving komt. Een criterium hiervoor ontbreekt. Zo geeft artikel 1.2 een lange lijst van wat er in elk geval onder valt. Veiligheid staat daar niet bij terwijl het er impliciet wel bij hoort (bijv. artikel 4.21). Dit toont het nadeel van de lange opsomming die volledigheid suggereert maar niet geeft. Interne en externe veiligheid
KvK-nr: 40408889 BTW-nr.: NL 0027 114 12 B01
Pagina 1 van 5
horen in de Omgevingswet. Wij zien het als een gemiste kans indien dit nu niet voor de toekomst wordt geregeld. Ook blijkt het begrip fysieke leefomgeving per provincie te kunnen verschillen. Dat vinden wij niet wenselijk. 2. In diverse onderzoeken over het investeringsklimaat voor de chemische industrie in Nederland wordt het belang van de regelgeving benadrukt. De uitgangspunten van de Omgevingswet passen daar goed in. Over de toepassing van die uitgangspunten hebben wij hieronder enkele opmerkingen. Duidelijke regels, die voorzienbaar zijn, consistent en proportioneel, zijn onontbeerlijk voor een investeringsklimaat dat de toekomst van onze sector in Nederland moet verzekeren. Een van de huidige knelpunten is de versnippering van regels en bevoegdheden samen met de lange tijd die het kost activiteiten vergund te krijgen. Regels moeten meer flexibiliteit bieden om snel in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en kansen bieden om innovaties te ontwikkelen. De uitgangspunten van de Omgevingswet passen daarin maar de toepassing ervan is in het voorstel nog niet goed zichtbaar. De uitgangspunten: gebruiker centraal, inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak zouden naar ons idee een sectoraanpak voor de grotere bedrijven rechtvaardigen. Over de samenloop van de vergunning met de algemene regels in het Activiteitenbesluit, dat sinds 2013 ook op ons van toepassing is, zijn wij namelijk helemaal niet enthousiast. Wij zien in de wet nog geen oplossing voor de frictie tussen algemene regels op rijksniveau en de vergunning met het maatwerk dat voor complexe industrie nodig is. Dat zou in een sectoraanpak beter kunnen worden geadresseerd. Wij benadrukken graag het pleidooi van VNO-NCW voor een hoofdstuk Bedrijven. Het wetsvoorstel voorziet immers “in een integraal kader voor plaatsgebonden activiteiten” (MvT, pag. 26). Ook voor andere sectoren is er immers sectorwetgeving (spoor, energie e.d.). Er is gekozen voor het uitgangspunt dat volstaan wordt met maximaal twee niveaus van regelgeving, niettemin hebben bedrijven ook nog te maken met hun vergunning. Ook dat pleit ervoor de regels voor deze bedrijven in een apart hoofdstuk te plaatsen. Wij missen de integratie in de wet van verplichtingen van bedrijven op grond van de WION (ondergrondse netten). Deze verplichtingen horen voor bedrijven als samenhangende verplichtingen ook in deze wet. De in de toelichting beschreven toename van de flexibiliteit om beleid en maatregelen te kunnen afwegen juichen wij toe. In het kunnen toepassen van gelijkwaardige maatregelen (art 4.7) zien wij dit echter niet terug: “Gelijkwaardigheid kan, mits met toestemming, tenzij is geformuleerd dat geen toestemming nodig is.”
B-14-206
Pagina 2 van 5
Gelijkwaardigheid zou altijd mogelijk moeten zijn, met voor het bedrijf de keuze om toestemming te vragen, tenzij uitgesloten. Daarnaast bepleiten wij dat de mogelijkheid wordt opgenomen om in voorkomende gevallen een maatschappelijke kosten en batenanalyse te kunnen uitvoeren waarmee dan ook rekening wordt gehouden. Wij missen in de wet het uitgangspunt dat doelvoorschriften de voorkeur hebben. De algemene regels van het Activiteitenbesluit bieden momenteel weinig flexibiliteit omdat maatwerk alleen mogelijk is voor zover dat uitdrukkelijk is toegestaan. Voor complexe industrie zouden die algemene regels meer als richtsnoer moeten gelden waar de vergunningverlener rekening mee houdt. Dat past beter bij de integrale benadering die wordt voorgestaan. 3. Naast regeldruk is ruimte voor innovatie voor ons belangrijk. De daadwerkelijke ruimte is nog onzeker Ruimte voor innovatie betekent dat experimenteren met andere rest/ grondstoffen, nieuwe procestechnieken, andere verdeling van werkwijze in de keten wordt vergemakkelijkt. Deze ontwikkelingen zullen zich veelal binnen de bestaande (vergunning) kaders afspelen waardoor significante effecten beperkt zullen zijn. Ruimte binnen die kaders is echter gewenst. Dit zal vooral via de in de toelichting genoemde cultuurverandering tot stand moeten komen. Dat de experimenteerbepaling zich beperkt tot bij AMvB aangewezen experimenten levert weinig flexibiliteit op om ruimte te bieden aan innovatie door experimenten die niet gebiedsgericht zijn, zoals die voor de circulaire economie. 4. Het voorstel om zonder meer leges voor milieuvergunningen te introduceren lijkt een simpele en eenzijdige afwenteling van een bezuinigingsvoorstel van het Rijk op de onder IPPC/BRZO vallende bedrijven. Wij wijzen dit af. Het voorstel is nauwelijks onderbouwd. Daarnaast biedt het voorstel geen enkel criterium over wie mag heffen of wat de grondslag wordt. Het biedt ook geen enkele bescherming tegen het uit de pan rijzen van leges. Enige prikkel om doelmatig en efficiënt te vergunnen ontbreekt en de lange procedures zijn nu juist een van de knelpunten die we eerder noemden. De ongeclausuleerde delegatie naar een ministeriele regeling gaat te ver. 5. Overige opmerkingen Het totaal nieuwe begrippenkader doet hier en daar de wenkbrauwen fronsen. Begrippen sluiten niet aan bij het gangbare taalgebruik zoals de Aanwijzingen voor de wetgeving stellen. Vergunning plichtige activiteiten van de industrie worden als milieubelastende activiteit gedefinieerd wat impliceert dat andere activiteiten dat niet zijn (?).
B-14-206
Pagina 3 van 5
Zo worden voor handelingen die gangbaar zijn maar die niet in één woord te vatten zijn, nieuwe begrippen geïntroduceerd. Bijvoorbeeld: beperkingengebiedactiviteit, doelbereik, brandveilig gebruiksactiviteit of voorbereidingsbeschermingsactiviteit. Waar de toelichting soms een goede definitie geeft ontbreekt die in de wet, bijvoorbeeld voor de omgevingswaarde en visie. De term omgevingsplan dat juist bindende regels bevat vinden wij verwarrend. Opvallend is de definitie van wateractiviteit (!).Voor de toekomstbestendigheid is een leesbaarder begrippenkader gewenst. Wij benadrukken het belang van de chemische clusters. Wij zijn niet overtuigd dat het loslaten van het begrip inrichting een goede zaak is. Clusters moeten vrijheid houden om de structuur voor de vergunning te kiezen die hen past. Koepelvergunningen zijn ontwikkeld en ontstaan vanuit de wens in de praktijk. Het is daarom noodzakelijk dat er zekerheid komt dat de huidige figuur van koepelvergunning ongewijzigd kan worden voortgezet. De toelichting (pag. 137) “dat in veel gevallen een oplossing kan worden gevonden “overtuigt ons niet. Ook zien wij graag dat van de optie van artikel 4 lid 3 IED richtlijn gebruik wordt gemaakt. Die geeft de mogelijkheid dat in een vergunning meerdere exploitanten van een installatie worden geadresseerd. Daarmee zou worden aangesloten bij de praktijk, waarin het nu civielrechtelijk geregeld moet worden. Het is niet altijd duidelijk waarom onderwerpen op wetsniveau of in lagere regelgeving komen, evenmin de plaatsing in de hoofdstukken of in aparte paragraven. Voor de inzichtelijkheid vinden wij dat belangrijk. Bijvoorbeeld Het niet in de wet opnemen van de uitgangspunten van de Europese IED richtlijn, dat doelvoorschriften voorop staan, of het kunnen afwijken van emissie eisen. Wel is op wetsniveau geregeld dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn een negatief zwemadvies te geven (art. 2.38) of dat regels een verbod kunnen inhouden om zonder melding een activiteit te verrichten (art.4.4). Naast programma’s wordt de programmatische aanpak als apart fenomeen opgenomen. Volgens de wettekst zijn is de programmatische aanpak ook programma met een beschrijving en voorgenomen maatregelen. Alleen de inhoud kan verschillen met andere programma’s. Wij zien niet in waarom de programmatische aanpak niet beter wordt geïntegreerd in de regels voor de onverplichte programma’s. De plaats voor het melden van ongewone voorvallen in een apart hoofdstuk betekent nog steeds een versnippering van de verplichtingen over de wet. Houdbaarheid onderzoeken: wij verwelkomen dat de termijn van 2 jaar die geldt voor de bruikbaarheid van onderzoekgegevens wordt uitgebreid naar andere terreinen, maar wij zien toch onvoldoende reden aangegeven waarom dat niet bij
B-14-206
Pagina 4 van 5
Natura zou gelden. Daar is wel de termijn van 2 jaar aangehouden (artikel 16.5 lid 2). Dit past niet in het streven naar integratie en benadering en integratie. Met vriendelijke groet,
dr. ir. N.C.M. Alma-Zeestraten MBA Directeur
B-14-206
Pagina 5 van 5